Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
26-11-2011
Eugène Ionesco, Marilynne Robinson, William Cowper, Louis Verbeeck, Theophilus Cibber, Luisa Valenzuela, René Becher
Two possible attitudes: To imagine, because imagining means foreseeing. What we imagine is now true, what we imagine will be realized. Science fiction is becoming, or has already become, realistic literature. A second possible attitude: to consider reality as something beyond reality, to be aware of it not as surrealistic but as unfamiliar miraculous, a-real. Reality of the unreal, unreality of the real.
(When I shall no longer exist, God will say: 'I do a lot of things that everybody understands. There's nobody left not to understand them.')
I am constantly relapsing into literature. The fact of having been able to describe these images, of having put them into words more or less satisfactorily, flatters my vanity. I reflect that it may be well written. It may give pleasure to readers or critics. I say this, I tell myself this and then I relapse into literature. The fact of being conscious of it does not save me. The fact of being conscious that I am conscious of literary values only makes things worse. I have to make a choice, though: vanity, the road to failure, or the other thing. One's not always lucky enough to get the knock-out blow, one's not always lucky enough to be desperate about life; I forget it, I seek consolation and amusement, I enjoy myself, I write my 'private diary.' I have tremendous vitality; nothing can exhaust it. Only dreams or nightmares can keep one awake. And yet it seems to me that some of the previous pages had nothing to do with words and writing. If I've relapsed into 'literature,' is it because the Administrator of the Comédie Française has just rung me up from Paris to tell me he's interested in my latest play? It doesn't take much to restore my unbalance. Let's eat an apple.
Living is so painful. Longing so keenly to live is a neurosis; I cling to my neurosis, I have got used to it, I love my neurosis. I don't want to be cured of it. That's why I get these terrors, that panic at nightfall.
Not that they had been especially presentable even while the house was in its prime. Hide-and-seek had seen to that, and croquet and badminton and baseball. "Such times you had!" her father said, as if the present slight desolation were confetti and candy wrappers left after the passing of some glorious parade. And there was the oak tree in front of the house, much older than the neighborhood or the town, which made rubble of the pavement at its foot and flung its imponderable branches out over the road and across the yard, branches whose girths were greater than the trunk of any ordinary tree. There was a torsion in its body that made it look like a giant dervish to them. Their father said if they could see as God can, in geological time, they would see it leap out of the ground and turn in the sun and spread its arms and bask in the joys of being an oak tree in Iowa. There had once been four swings suspended from those branches, announcing to the world the fruitfulness of their household. The oak tree flourished still, and of course there had been and there were the apple and cherry and apricot trees, the lilacs and trumpet vines and the day lilies. A few of her mothers irises managed to bloom. At Easter she and her sisters could still bring in armfuls of flowers, and their fathers eyes would glitter with tears and he would say, "Ah yes, yes," as if they had brought some memento, these flowers only a pleasant reminder of flowers.
Why should this staunch and upright house seem to her so abandoned? So heartbroken? The eye of the beholder, she thought. Still, seven of her fathers children came home as often as they could manage to, and telephoned, and sent notes and gifts and crates of grapefruit. Their own children, from the time they could grasp a crayon and scrawl, were taught to remember Grandpa, then Great-grandpa. Parishioners and their children and grandchildren looked in on her father with a faithfulness that would have taxed his strength if the new minister had not hinted at the problem.
Uit: The Censors (Vertaald door Frank Thomas Smith)
Poor Juan! He was caught off guard that day and he couldn't realize that what he thought was a stroke of luck was really an accursed trick of fate. Those things happen when you're not careful, and as sure as you're hearing me one gets careless very, very often. Juancito let happiness -- an otherwise disturbing sentiment -- overwhelm him when, from a confidential source, he received Mariana's new address, now in Paris, and he knew that she hadn't forgotten him. Without thinking twice, he sat down at his desk and wrote a letter. The letter. The same one that now prevents him from concentrating on his work during the day and doesn't let him sleep when night comes (what did he put in that letter, what had stuck to that sheet of paper that he sent to Mariana?)
Juan knew there wouldn't be any problem with the text, that the text is irreproachable, innocuous. But the rest? He knows that they probe the letters, sniff them, feel them, read between the lines and their insignificant punctuation, even the accidental stains. He knows that the letters pass from hand to hand through the vast censorship bureaus and that few finally pass the tests and are able to continue their journey. Usually it's a question of months, years if complications arise, a long time in which the freedom and perhaps even the life of the sender and receiver are in suspense. And that's what has our Juan so deeply depressed: the idea that something could happen to Mariana, in Paris, through his fault. Mariana, of all people, who must feel so safe, so at ease there where she always dreamed of living. But he knows that the Secret Commandos of Censorship operate the world over and are granted a large discount on airline fares; therefore there's nothing to prevent them from going even to the darkest Paris quartier, kidnap Mariana and go home convinced of the nobility of their earthly mission.
So you have to outsmart them, you have to do what everyone does: try to sabotage the mechanism, throw sand in the gears, that is, go to the source of the problem in order to obstruct it.
De Engelse schrijver en acteur Theophilus Cibberwerd geboren op 26 november1703 in Londen als zoon vande acteur-manager ColleyCibber. Hijbegon met acterenopeenjonge leeftijd, en volgde in 1727 zijn vader op als theatermanager.Op de leeftijd van17 jaar bewerkte CibberShakespeare's HenryVI. Later deed hij hetzelfde metRomeoen Julia, waarin hij samen meteen van zijn dochtersspeelde.Cibbers werken omvatten verder o.a de balladenoperaPatieenPeggie, de komedieThe Lover, dekluchtThe Auction en depantomime The Harlot's Progress. Ze werdengepubliceerd in eenmoderne editiedoor DavidMannin1981.Theophilus auteurschap vanLives of the Poets of Great Britain and Ireland, to the Time of Dean Swift (1753) wordt betwist;. SamuelJohnsonbeweerde dat hetwerdgeschreven doorRobertShiels. Een groot deel van de tekstenstamtuit eerderewerken vanGerardLangbaineen GilesJacob. Andere werkenop naam vanCibber zijn A Letter from Theophilus Cibber to John Highmore (1733), A Lick at a Liar: or Calumny Detected. Being an Occasional Letter to a Friend (1752), An Epistle from Mr Theophilus Cibber to David Garrick, esq. (1755), en Two Dissertations on the Theatres (1756).
Uit: The Lives of the Poets of Great Britain and Ireland (Geoffry Chaucer)
It has been observed that men of eminence in all ages, and distinguished for the same excellence, have generally had something in their lives similar to each other. The place of Homer's nativity, has
not been more variously conjectured, or his parents more differently assigned than our author's. Leland, who lived nearest to Chaucer's time of all those who have wrote his life, was commissioned by king Henry VIII, to search all the libraries, and religious houses in England, when those archives were preserved, before their destruction was produced by the reformation, or Polydore Virgil had consumed such curious pieces as would have contradicted his framed and fabulous history. He for some reasons believed Oxford or Berkshire to have given birth to this great man, but has not informed us what those
reasons were that induced him to believe so, and at present there appears no other, but that the seats of his family were in those countries. Pitts positively asserts, without producing any authority to support it, that Woodstock was the place; which opinion Mr. Camden seems to hint at, where he mentions that town; but it may be suspected that Pitts had no other ground for the assertion, than Chaucer's
mentioning Woodstock park in his works, and having a house there. But after all these different pretensions, he himself, in the Testament of Love, seems to point out the place of his nativity to be the city of London, and tho' Mr. Camden mentions the claim of Woodstock, he does not give much credit to it; for speaking of Spencer (who was uncontrovertedly born in London) he calls him fellow citizen to
Chaucer.
TheophilusCibber(26 november1703 -oktober 1758)
Detail van een gravure in het Victoria and Albert Museum, Londen.
Ich müsse mal wieder unter Leute, so meinten sie, gerade jetzt, und hier bin ich also, unter Michel, Helene und Manuel. Eingezwängt zwischen Bratwürstelstand und Maibaum, auf dem ein von der Pfarreijugend aus Holz geschnitzter Adler sitzt, der sich im Wind dreht und seine Handlanger beobachtet.
Grillmeister Berchthold in der angesauten Schürze reicht uns dampfende Bratwürste. Der Alleinunterhalter spielt uns ein erstes Lied, es mag um Liebe gehen, drauf geschissen.
Helene wippt hin und her. Die Tochter unseres wortkargen Mesners. Ich kann ihre Brustwarzen unter der silbernen Bluse sehen, und das ist mehr als erwartet. Keck wirft sie sich das sandfarbene Sommerjäckchen von den Schultern, stampft auf, Bewegung tut kaum Not, warm ist es geworden, verdammtnochmal und noch ist es ja hell.
Unter Leute habe ich müssen, das sind Michel, Helene und Manuel. Das sagen sie noch immer, dass ich unter Leute müsse, ja gerade jetzt, wie unerhört.
Und was soll nur aus mir werden und aus Christian und aus der Mutter? Dieser schönen, jungen
Frau, deren Mann so mir nichts dir nichts auf und davon? Vater, so sagen sie doch, fei eine schreckliche Gschicht.
Und sie haben mich ja auch noch gefragt, ganz unverschämt, ob ich mittanzen möge.
Ich will nicht, habe ich gesagt, ich kann gar nicht tanzen. Das kann man lernen, sagten sie, das ist doch alles halb so wild.
Ik lig in bed en kan niet slapen. De angst is gekomen. Soms is het zo erg dat ik het klappertanden kan horen als een ratelend geluid. Ik transpireer zo hevig dat het lijkt alsof ik heb gezwommen. Telkens val ik opnieuw omlaag uit de schoorsteen, ik zie mijzelf neerstorten, ik ben ook op andere toppen dan de top van de Oberberghorn en val in de onmetelijke ruimte omlaag in de richting van de Brienzersee. Het zijn beklemmende koortsvisioenen die bijna niet van de werkelijkheid te onderscheiden zijn en toch slaap ik niet, toch ben ik helder wakker maar ik onderga die broedende beelden zeer angstig. Ik zie mezelf bloedend liggen op de rotsen, telkens opnieuw in de diepte storten langs groene hellingen in de richting van naaldbomen die mij zullen spietsen of in de richting van scherpe, puntige rotsen waarop ik zal hangen tot ik sterf van honger en dorst. En altijd opnieuw is er dat verschrikkelijke vallen en ik probeer die beelden te verdrijven met andere beelden, rietlanden in zomerzonlicht, een vlucht regenwulpen, baltsende futen en gedurende een ogenblik kan dat opluchting geven maar het volgende moment val ik, val ik onophoudelijk.
Ik voeg heel bewust een fantasie toe aan de beangstigende droombeelden. Ik stel mij voor dat ik vleugels heb als een engel. Een korte tijd kan dat helpen, val ik niet omlaag maar zweef ik omlaag. Maar als ik zo zweef in brandend scherp zonlicht slaap ik in en onmiddellijk begint het echte vallen en ik schrik wakker uit mijn korte slaap, voel mijn bonzende hoofd waar zich achter het gedeelte boven mijn ogen een helse pijn ophoudt en ik probeer die beelden van het vallen te ontkrachten door mijn ogen wijd open te sperren in de zwarte duisternis maar zodra ik ze sluit begint het neerstorten weer. Ik kan geen adem halen omdat de lucht zo snel langs me schiet, ik hijg in het warme bed, de lakens zijn doornat van zweet en plakken aan mijn lichaam. Ik probeer mij voor te stellen dat ik aan een parachute hang als ik val en dat lukt maar zorgt ook dadelijk voor een dommel met een droom van een pijlsnel naderbij komende Brienzersee.
An einem Sonntagnachmittag im März 1983 läute ich bei Clemens Brandt. Die Mappe mit meinen Unterlagen drücke ich fest an mich. Es ist zu spät, um mir noch eine Variante zum abgedroschenen Begrüßungssatz auszudenken, den ich im Geist ständig wiederhole. Ich kann ihm ja schlecht sagen, daß die Welt für mich auf elegante Art in Ordnung ist, weil heute Sonntag ist und er ein Priester und beides zusammengehört, und daß ich, einmal hier gelandet, mir keinen besseren Tag für ein Treffen hätte aussuchen können. Nachdem ich die Klingel gedrückt habe, wische ich mir die rechte Hand an meinem Rock ab und versuche, sie so lange wie möglich trocken zu halten.
Brandt ist berühmt. Daß er vor Jahren auch noch zum Priester geweiht wurde, entdecke ich erst, als ich mich schon mit ihm verabredet hatte und mir aus der Bibliothek eilig das einzige Buch von ihm auslieh, das ich noch nicht gelesen hatte. Es war sein erstes Buch, die Veröffentlichung seiner Dissertation. In seinen späteren Büchern wurde im biographischen Hinweis nie erwähnt, daß er Priester war. Schriftsteller und Priester paßte für mich nicht zusammen. Seit Jahren war ich keinem Priester mehr begegnet, und mein Bild war einzig und allein vom Pfarrer meines Heimatdorfes geprägt. Priester haben eine Berufung, eine Haushälterin und wachsbleiche Hände. Morgens predigen sie in der Kirche, sie taufen, trauen, nehmen die Beichte ab und gehen nur zu Menschen nach Hause, wenn Kinder geboren werden sollen oder jemand im Sterben liegt. Meist schweigen sie. Sie lesen und beten. Sie lesen immer dasselbe Buch und kennen es mit der Zeit in- und auswendig. Sie sind anders als unsere Väter. Es sind keine normalen Männer.
Ein Gespräch mit einem Autor zu führen war unheimlich, aber nicht unmöglich. Ein Gespräch mit einem Priester zu führen war unmöglich. Was war Clemens Brandt? Man kann nicht Schriftsteller und Priester zugleich sein, das eine ist in gewisser Weise die Deformation des anderen. Clemens Brandt war entweder ein unnormaler Priester oder ein unnormaler Schriftsteller.
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)
In this otherwise quietly living population of about three hundred people, no living soul remembered what the port had looked like before. No picture could be put on display in a showcase at the museum of scarce memorabilia, because no one at the time of the heyday thought it was worthwhile to take a photo. But everybody knew that this was Normal's river. One day, someone in town, whose name is not worth a mention, was languishing around in a laconic stupor following the months of heatwave in the Wet season build-up, waiting for the rain to come. Lying flat out like a corpse on the bare linoleum floor in the hallway of a house exactly like the one next door. Capturing in a long sigh of appreciation the northern sea breezes that came waltzing straight over twenty-five kilometres of mudflats, whistling their arrival through the front door while, on the way out, slamming the back door open and shut. All of a sudden this someone of no consequence thought of changing the name of the river to Normal. And, in a town where change never came easy, it came to be. There was a celebration by the local Shire Council. The occasion was the anniversary of the port's first one hundred years. It coincided with a spate of unusual happenings during a short-lived era of Aboriginal domination of the Council. Harmless coercing of the natives, the social planners hummed, anxious to make deals happen for the impending mining boom. Meaningful coexistence could now accommodate almost any request whatsoever, including changing a river's name to Normal. During this honeymoon period, those Aboriginal people who took the plunge to be councillors wisely used their time in public office to pursue scraps of personal gain for their own families living amidst the muck of third-world poverty. All this was part and parcel of the excitement of Desperance when the first multinational mining company came into the region. Numerous short-lived profiteering schemes were concocted for the locals, in order to serve the big company's own interests as they set about pillaging the region's treasure trove: the publicly touted curve of an underground range embedded with minerals.
Alexis Wright (Gulf of Carpentaria, 25 November 1950)
Uit:The Queen of the South (Vertaald door Andrew Hurley)
I always thought that those narcocorridos about Mexican drug runners were just songs, and that The Count of Monte Cristo was just a novel. I mentioned this to Teresa Mendoza that last day, when (surrounded by bodyguards and police) she agreed to meet me in the house she was staying in at the time, in Colonia Chapultepec, in the town of Culiacan, state of Sinaloa, Mexico. I mentioned Edmond Dantès, asking if she'd read the novel, and she gave me a look so long and so silent that I feared our conversation would end right there. Then she turned toward the rain that was pittering against the windows, and I don't know whether it was something in the gray light from outside or an absentminded smile, but whatever it was, it left a strange, cruel shadow on her lips.
"I don't read books," she said.
I knew she was lying, as no doubt she'd lied countless times over the last twelve years. But I didn't want to insist, so I changed the subject. I'd tracked her across three continents for the last eight months, and her long journey out and back again was much more interesting to me than the books she'd read.
To say I was disappointed would not be quite accurate-reality often pales in comparison with legends. So in my profession the word "disappointment" is always relative-reality and legend are just the raw materials of my work. The problem is that it's impossible to live for weeks and months obsessed with someone without creating for yourself a definite, and invariably inaccurate, idea of the subject in question-an idea that sets up housekeeping in your head with such strength and verisimilitude that after a while it's hard, maybe even unnecessary, to change its basic outline. We writers are privileged: readers take on our point of view with surprising ease. Which was why that rainy morning in Culiacan, I knew that the woman sitting before me would never be the real Teresa Mendoza, but another woman who was taking her place, and who was, at least in part, created by me. This was a woman whose history I had reconstructed piece by piece, incomplete and contradictory, from people who'd known her, hated her, and loved her.
Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)
De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook alle tags voor Ba Jin op dit blog.
Uit: When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)
I had not known the couple very long but living abroad, and in the country made us fairly close friends. I knew little of their past, only that his father was a not too high-ranking official and that both were college students. They had fallen in love and married three years ago but were as yet childless.
It seemed to me there was no real barrier between them. They ought to be getting on very well together. They cared for each other and were comfortably off. Both were studying: he education and she literature, but this was no reason for a clash.
I had never discovered the reason for their quarrels. This time too I found not a clue. She kept her lips shut but the grim lines around them faded. By the time we reached my door, she had calmed down.
"What's the matter? Had a row again?" I asked casually as I took her in and hung up our coats. Nodding, she dropped despondently into a chair and stared dully at the painting on the wall, one hand absently smoothing her hair.
I sat down opposite her. "What about?" I asked, seeing that she remained silent. I kept my eyes on her face giving her no chance to evade the issue.
"What about?" she smiled, obviously trying to hide the pain in her heart. Her eyes rested on me for a second before returning dreamily to the painting on the wall. Leaning back, her head cushioned in her hands, she said half to herself, "To be honest it wasn't about anything in particular. I don't know what to do. I'm afraid we can't go on this way ... Perhaps we ought to separate."
"Separate!" I stole a startled look at her. She was in earnest with sadness in her voice but no anger. Those words could hardly have been spoken at random. She must have thought about separating for some time.
Het water vloeide met een bijna onmerkbare beweging, zoo rustig, dat aan de weerspiegeling der boomen geen twijgje trilde; scherp en doorschijnend als een gietsel van bleekgroen glas lag zij onder de blanke oppervlakte. Alleen tusschen het oeverriet maakte de strooming voortspoelende kringetjes, en rekkende kronkelingen die op zilveren slangetjes geleken, voortzwemmende van halm tot halm. De suikerrietvelden aan de overzij stonden roerloos, een flikkering van wit-beglansde wimpel-bladers, waar het bloesempluimsel dun en donker als een stippelige nevel over hing. Zoo dikwijls Bake er naar gekeken had overdag, wanneer de koelies er aan het werk waren en de employés den rijpenden oogst schatten, nu schenen die wijde velden hem nieuw en vreemd. Dat waren niet meer akkers met zorgvuldig gekweekten rijkdom, het was een door geen mensch nog betreden vlakte vol prachtig gewas. En evenzoo werd de welbekende tamarinden-rij langs den landweg een uitlooper van het bosch, dat in de verte de zilveren heuvels wolkig maakte. En de kalkwitte fabrieksgebouwen onder hun zinken dak veranderden in blanke klippen en rotsen waar een langzame beek van maneglanzen afvloeide. Over alle dingen was de verheerlijking gekomen van den lichten middernacht.
Weer de fluit nu! Hij hief het hoofd op en luisterde.
Het deuntje begon overnieuw, - als het een deuntje heeten mocht wat eerder leek op het kabbelen van water, - op windgeruisch door riet, - op het tjilpen van kleine vogels des avonds, wanneer de lucht nog rood is van den zonsondergang, maar het al donker wordt tusschen de takken waar hun nestjes zitten, zoo, simpel-weg, zonder een zweem van de willekeur en den hartstocht, waarmee de gedachte van den westerling zich verklankt tot muziek. Het hoorde bij de stilte, bij den maneschijn in den Indischen nacht. En langzamerhand, hij begreep het niet, - langzamerhand werd het of hij dat alles al lang kende, - niet het fluitedeuntje zelf, maar de gewaarwording die in hem er op antwoordde, als een echo op een roepende stem uit de verte. Herinneringen kwamen in hem op, vroolijke en stille,oogenblikken die hij lang vergeten had, en sommige waarvan hij niet wist eerst dat hij ze ooit had geleefd; nu kwamen ze een voor een met een gloor van sterretjes aan een schemerige lucht: een thuiskomst van de Haagsche kermis met een troep joelende clubgenooten in den vroegen ochtend, toen er een met dronkemans-koppigheid absoluut langs het strand wou rijden, en opeens had de blanke zee hem tegengeschenen, met de pinken die uitzeilden; de stem en de oogen van een klein meisje, dat hij eens meegenomen had in zijn boot, toen hij zich oefende voor den roei-wedstrijd; een regenbui, waar hij op een April-dag lang geleden in had geloopen, blootshoofds door het veld, terwijl de lente neerviel in de malsche droppels, en door de knotwilgen de koekoek riep....
Augusta de Wit (25 november 1864 - 9 februari 1939)
Sombre the night is. And though we have our lives, we know What sinister threat lies there.
Dragging these anguished limbs, we only know This poison-blasted track opens on our camp - On a little safe sleep.
But hark! joy - joy - strange joy. Lo! heights of night ringing with unseen larks. Music showering our upturned listning faces.
Death could drop from the dark As easily as song - But song only dropped, Like a blind mans dreams on the sand By dangerous tides, Like a girls dark hair for she dreams no ruin lies there, Or her kisses where a serpent hides.
The Immortals
I killed them, but they would not die. Yea! all the day and all the night For them I could not rest or sleep, Nor guard from them nor hide in flight.
Then in my agony I turned And made my hands red in their gore. In vain - for faster than I slew They rose more cruel than before.
I killed and killed with slaughter mad; I killed till all my strength was gone. And still they rose to torture me, For Devils only die in fun.
I used to think the Devil hid In womens smiles and wines carouse. I called him Satan, Balzebub. But now I call him, dirty louse.
Uit: The Maias (Vertaald door Margaret Jull Costa)
Ega had arrived from Celorico just six months ago, swathed in his vast fur coat, ready to dazzle Lisbon with his Memoirs of an Atom, to hold sway over it with the new magazine he was planning to set up; he was to be a beacon, a force to be reckoned with, and a thousand other things. And now, debt-ridden and an object of ridicule, he was scuttling back to Celorico, his tail between his legs. A bad beginning! He, for his part, had arrived in Lisbon full of ambitious plans for his work, armed as if for battle: there was his practice, his laboratory, his pioneering book, and a thousand other bold projects. And what had he achieved? Two articles for a journal, a dozen or so prescriptions, and that melancholy chapter on Medicine Among the Greeks. A bad beginning, indeed!
(...)
She did not reply, smiling and wandering slowly among these things of the past, things possessed of a cold beauty, exhaling the vague sadness of a now defunct luxury: fine furniture from the Italian Renaissance, like marble palaces, inlaid with cornelian and agate, which lent a soft, jewel-like sheen to the black of ebony or to the satin of the pinker woods: wedding chests, as big as trunks, painted in purples and golds with the delicacy of miniatures, which once stored gifts from popes and princes; stately Spanish cabinets, adorned with burnished metal and red velvet, and with mysterious, chapel-like interiors, full of niches and tortoiseshell cloisters. Here and there, on the dark-green walls, there glowed a satin coverlet all embroidered with golden flowers and birds; elsewhere the severe tones of a fragment from an Oriental rug bearing verses from the Koran were juxtaposed with the gentle pastoral of a minuet danced in Cythera on the silk of an open fan.
José Maria Eça de Queiroz(25 november 1845 - 16 augustus 1900)
Jules Deelder, Einar Kárason, Ahmadou Kourouma, Wen Yiduo
De Nederlandse dichter en schrijver Jules Deelder werd geboren op 24 november 1944 te Rotterdam, in de wijk Overschie. Zie ook alle tags voor Jules Deelder op dit blog.
In het licht van het huidige tijdgewricht
Te leven in een tijd Waar niets meer waarde Heeft dan geld is als Boksen in de hel zonder Helpers en zonder bel
Je stoot je leeg en in- Casseert zonder één de- Conde rust want voor je Het weet is het gebeurd En zit je op je reet
De strijd is zwaar en Zonder zin want uitein- Delijk is er maar één Die gaat strijken met De winst en dat is Hein
Dus boks gerust maar Vergeet nooit dat wie Het ook is je altijd met Je tegenstander in het- Zelfde schuitje zit
De onafhankelijke geest
De onafhankelijke geest gelauwerd en geprezen wordt in stilte gevreesd als gevaar voor de vrede Nagel aan de doodkist die geweten heet
Uit: Sturmerprobt (Vertaald door Kristof Magnusson)
Der war kein schlechter Kerl, vielleicht sogar ganz im Gegenteil, man konnte seinen Spaß mit ihm haben, er hatte einen guten Draht zu seinen Schülern, hat sich engagiert, versucht, alles von der spielerischen Seite zu sehen, ist auf die Kinder zugegangen, wollte ihnen auf Augenhöhe begegnen. Ich weiß noch, wie wir mal ein neues Grammatikbuch bekamen, da sagte er: "Kinder, ich weiß, dass ihr dieses Buch, nachdem ihr es durchgeblättert habt, sofort in die Ecke schmeißen werdet. Aber tut mir einen Gefallen, Kinder: Kriecht hinterher, und holt es wieder hervor!" Wie ich später erfuhr, hatte er auch ganz schöne Probleme am Hals, seine Frau ist mit einem Ami abgehauen, einfach so; eines Tages lag ein Zettel auf dem Küchentisch, bin nach Amerika gezogen, liebe Grüße, Mama - er blieb zurück mit vier oder fünf Kindern, und das, obwohl er doch selber gern mal einen draufmachte; er besoff sich gern und fuhr dann mit dem Taxi rum und wurde sentimental und redselig; trank aus seinem Flachmann und philosophierte mit dem Taxifahrer - und hielt trotzdem die Familie zusammen, unterrichtete und unterrichtete. Er war starker Raucher, in den ersten Minuten jeder Stunde qualmte es regelrecht aus ihm raus, kalte Rauchschwaden, die Lunge reinigte sich noch von der Pausenzigarette. Einmal, in Gesundheitslehre glaube ich, in der Unterrichtseinheit über das Rauchen, sagte er mit seiner Whiskey-Camel-Stimme: "Ich weiß, was ihr denkt: Ausgerechnet dieser Mann will uns etwas über die Gefahren des Rauchens erzählen! Denn wie ihr wisst, bin ich auf diesem Gebiet nicht gerade ein leuchtendes Vorbild. Aber ich möchte euch ein Experiment zeigen." Dann holte er aus der Jacketttasche eine zerknitterte Camel-Packung und ein Ronson-Feuerzeug heraus, zog ein Taschentuch aus der Brusttasche, ging zur Tür, horchte und kuckte auf den Flur, nicht dass der Schulleiter oder der Oberlehrer plötzlich reinkamen, während das Experiment im Gange war. Dann öffnete er weit das Fenster, zündete die Kippe an, sog eine dicke Rauchwolke in die Lungen und stieß sie gegen das weiße Taschentuch wieder aus - da ist dann so ein Teerfleck drauf, wie man weiß.
Quand on dit quil y a guerre tribale dans un pays, ça signifie que des bandits de grand chemin se sont partagé le pays. Ils se sont partagé la richesse; ils se sont partagé le territoire; ils se sont partagé les hommes. Ils se sont partagé tout et tout et le monde entier les laisse faire. Tout le monde les laisse tuer librement les innocents, les enfants et les femmes. Et ce nest pas tout! Le plus marrant, chacun défend avec lénergie du désespoir son gain et, en même temps, chacun veut agrandir son domaine. (Lénergie du désespoir signifie daprès Larousse la force physique, la vitalité.)
Il y avait au Liberia quatre bandits de grand chemin: Doe, Taylor, Johnson,E l Hadji Koroma, et dautres fretins de petits bandits. Les fretins bandits cherchaient à devenir grands. Et ça sétait partagé tout. Cest pourquoi on dit quil y avait guerre tribale au Liberia. Et cest là où jallais. Et cest là où vivait ma tante. Walahé (au nom dAllah)! cest vrai.
Dans toutes les guerres tribales et au Liberia, les enfants-soldats, les small-soldiers ou children-soldiers ne sont pas payés. Ils tuent les habitants et emportent tout ce qui est bon à prendre. Dans toutes les guerres tribales et au Liberia, les soldats ne sont pas payés. Ils massacrent les habitants et gardent tout ce qui est bon à garder. Les soldats-enfants et les soldats, pour se nourrir et satisfaire leurs besoins naturels, vendent au prix cadeau tout ce quils ont pris et ont gardé.
Cest pourquoi on trouve tout à des prix cadeaux au Liberia. De lor au prix cadeau, du diamant au prix cadeau, des télévisions au prix cadeau, des 4 x 4, cadeau, des pistolets et des kalachnikov ou kalach, cadeau, tout et tout au prix cadeau.
Ahmadou Kourouma (24 november 1927 11 december 2003)
Do you know Macauhas never been my real name. I have been away from you for too long, Mother. What they captured is my body. But my soul is always in your keep. Oh,Mother, I can never forget you for these 300 years. Please call my nickname, call me Ao Men Mother! I want to come home, Mother!
2.Hong Kong
Like the yellow panther guarding the gates of the Empire Oh, Mother! my post is strategic, yet my identity so humble. The ferocious Sea Lion is pressing upon me, Devouring my flesh and bones and warming itself on my blood. Oh, Mother! I waited and cried, yet you hear me not. Oh, Mother! quick! let me hide in your embrace! Mother! I want to come home, Mother!
Uit: The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman
Horace, I know, does not recommend this fashion altogether : But that gentleman is speaking only of an epic poem or a tragedy ; -- (I forget which) -- besides, if it was not so, I should beg Mr. Horace's pardon ; -- for in writing what I have set about, I shall confine myself neither to his rules, nor to any man's rules that ever lived. To such, however, as do not choose to go so far back into these things, I can give no better advice, than that they skip over the remaining part of this Chapter ; for I declare before hand, 'tis wrote only for the curious and inquisitive. ---------- Shut the door. -------- I was begot in the night, betwixt the first Sunday and the first Monday in the month of March, in the year of our Lord one thousand seven hundred and eighteen. I am positive I was. -- But how I came to be so very particular in my account of a thing which happened before I was born, is owing to another small anecdote known only in our own family, but now made public for the better clearing up this point. My father, you must know, who was originally a Turky merchant, but had left off business for some years, in order to retire to, and die upon, his paternal estate in the county of ------ , was, I believe, one of the most regular men in every thing he did, whether 'twas matter of business, or matter of amusement, that ever lived. As a small specimen of this extreme exactness of his, to which he was in truth a slave, -- he had made it a rule for many years of his life, -- on the first Sunday night of every month throughout the whole year, -- as certain as ever the Sunday night came, ---- to wind up a large house-clock which we had standing upon the back-stairs head, with his own hands: -- And being somewhere between fifty and sixty years of age, at the time I have been speaking of,-- he had likewise gradually brought some other little family concernments to the same period, in order, as he would often say to my uncle Toby, to get them all out of the way at one time, and be no more plagued and pester'd with them the rest of the month.
Laurence Sterne (24 november 1713 18 maart 1768)
Maar o, de jonkheer, 'zei Ella - ze boog zich wat voorover, de chauffeur mocht niets verstaan - "wat een charmante jongen, zeg." Dot schaterde. "Ik vond letterlijk niets aan hem. Níets." "Ssst," zei Ella. "Hij heeft met mij zoveel gepraat. Hij is zeldzaam gedistingeerd en zo belezen. En vond je hem geen snoezig gezicht hebben?" "Ja, snoezig," murmelden Mia en Lenie. "Op en top een aristocraat," dweepte Ella. "Vind je niet?" "Ja, absoluut," fluisterden Mia en Lenie. Dot en Pit knepen elkaar. Pit zei onverschillig: "Ik vond hem echt een type om in een tweedehands kledingwinkel als pop in de etalage te staan." Ella blies bijna, "Ja, kan ik het helpen?" zei Pit. "Zo vond ik hem." "Och kind," zei Ella, vernietigend. Ze draaide zich af. "En zulke intelligente ogen," zei ze tegen Mia en Lenie.
Cissy van Marxveldt (24 november 1889 31 oktober 1948)
May in Ayemenem is a hot, brooding month. The days are long and humid. The river shrinks and black crows gorge on bright mangoes in still, dustgreen trees. Red bananas ripen. Jackfruits burst. Dissolute bluebottles hum vacuously in the fruity air. Then they stun themselves against clear windowpanes and die, fatly baffled in the sun.
The nights are clear, but suffused with sloth and sullen expectation.
But by early June the southwest monsoon breaks and there are three months of wind and water with short spells of sharp, glittering sunshine that thrilled children snatch to play with. The countryside turns an immodest green. Boundaries blur as tapioca fences take root and bloom. Brick walls turn mossgreen. Pepper vines snake up electric poles. Wild creepers burst through laterite banks and spill across the flooded roads. Boats ply in the bazaars. And small fish appear in the puddles that fill the PWD potholes on the highways.
It was raining when Rahel came back to Ayemenem. Slanting silver ropes slammed into loose earth, plowing it up like gunfire. The old house on the hill wore its steep, gabled roof pulled over its ears like a low hat. The walls, streaked with moss, had grown soft, and bulged a little with dampness that seeped up from the ground. The wild, overgrown garden was full of the whisper and scurry of small lives. In the undergrowth a rat snake rubbed itself against a glistening stone. Hopeful yellow bullfrogs cruised the scummy pond for mates. A drenched mongoose flashed across the leaf-strewn driveway.
The house itself looked empty. The doors and windows were locked. The front verandah bare. Unfurnished. But the skyblue Plymouth with chrome tailfins was still parked outside, and inside, Baby Kochamma was still alive.
So, travel writing, like any job, has its issues. However, travel writing is particularly disorienting since you are expected to work in a tourist environment that is built for pleasure. You must find a way to make yourself effective in that peculiar limbo between work and play. I imagine that the difference between traveling and professional travel writing is like the difference between having sex and working in pornography. While both are still probably fun, being a professional brings many levels of complication to your original interest and will eventually consume your personal life. We travel writers live in perpetual motion. Relationships are transitory and fleeting. Friendships, even more so. Home is where you are on a given night. It is at once glamorous and pathetic, exciting and perversely routine. The longer you do it, the harder it is to return to normal life, and one day you wake up and realize that the road is your permanent address. Theres no going back. This is the life that I have led, and this book recounts the beginning of that story.
Paul Celan, Marcel Beyer, Jennifer Michael Hecht, Sipko Melissen, Henri Borel
De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.
Schliere
Schliere im Aug: von den Blicken auf halbem Weg erschautes Verloren. Wirklichgesponnenes Niemals, wiedergekehrt.
Wege, halb - und die längsten.
Seelenbeschrittene Fäden, Glasspur, rückwärtsgerollt, und nun vom Augen-Du auf dem steten Stern über dir weiß überschleiert.
Schliere im Aug: daß bewahrt sei ein durchs Dunkel getragenes Zeichen, vom Sand(oder Eis?) einer fremden Zeit für ein fremderes Immer belebt und als stumm vibrierender Mitlaut gestimmt.
Tenebrae
Nah sind wir, Herr, nahe und greifbar.
Gegriffen schon, Herr, ineinander verkrallt, als wär der Leib eines jeden von uns dein Leib, Herr.
Bete, Herr, bete zu uns, wir sind nah.
Windschief gingen wir hin, gingen wir hin, uns zu bücken nach Mulde und Maar.
Zur Tränke gingen wir, Herr.
Es war Blut, es war, was du vergossen, Herr.
Es glänzte.
Es warf uns dein Bild in die Augen, Herr Augen und Mund stehn so offen und leer, Herr. Wir haben getrunken, Herr. Das Blut und das Bild, das im Blut war, Herr.
Bete, Herr. Wir sind nah.
Spreektralie
Oogbol tussen de spijlen.
Trildiertje ooglid roeit zich naar boven, geeft een blik vrij.
Iris, zwemster, droomloos en dof: de hemel, hartgrijs, moet nabij zijn.
Schuin, in de ijzeren houder, de walmende spaander. Aan de lichtzin herken je de ziel.
(Was ik als jij. Was jij als ik. Stonden we niet onder één en dezelfde passaat? We zijn vreemden.)
De plavuizen. Erop, dicht bij elkaar, de beide hartgrijze poelen: twee mondvol zwijgen.
Vertaald door Frans Roumen
Paul Celan (23 november 1920 20 april 1970)
Celan (rechts) met vriend Klaus Demus in Parijs, 1953
De Duitse dichter, schrijver en essayist Marcel Beyerwerd op 23 november 1965 in Tailfingen / Württemberg geboren. Zie ook alle tags voor Marcel Beyer op dit blog.
Uit: Spione
Er hat sich gleich an sie erinnert. Ihren Namen hat er durch bloßen Zufall auf einem Plakat entdeckt, an einer Litfaßsäule. Ein Operngastspiel in der Heimatstadt. Sie waren Nachbarn und haben zusammen gespielt, meist nur sie beide weil die Nachbarskinder das Mädchen oft geärgert haben. Wegen der Augen, diesem Blick an ihr. Erst wurde sie, dann auch er ausgelacht. Doch ihm haben die Italieneraugen immer gefallen. Sie ist in ihrer Familie die einzige mit solchen Augen, die Eltern und Geschwister haben eine andere Augenfarbe, soweit er sich erinnert. Das alles ist mehr als zehn Jahre her. Als er am Vormittag in der Stadt ihren Namen gelesen hat, ist es ihm gleich so vorgekommen, als hätte er immer nur nach diesen Augen gesucht. Der Vormittag war warm, die ersten Frühlingstage, er hat nicht lange überlegt, er ist ins nächste Blumengeschäft gelaufen und hat einen Strauß bestellt, noch ehe er wußte, ob er überhaupt eine Eintrittskarte bekommen würde. Er wird sie nach der Vorstellung in ihrer Garderobe überraschen. Die Blumen werden dort schon stehen, wenn er kommt. Er ist auf der Suche nach ihren Augen. Am Abend wird er sie gefunden haben. Vor einem Jahr noch hätte er das nicht getan. Der Arbeitslose, dann Gelegenheitsarbeiter wäre nicht in die Oper gegangen. Nicht der Hausierer über Land, der mit seinem Musterkoffer von Hof zu Hof gezogen ist, in ausgetretenen Schuhen. Nicht der Propagandist, der vor dem Kaufhaus Zauberputzmittel und Gemüseschäler angepriesen hat, neuartige Lockenwickler für die Wasserwelle daheim. Noch als Elektrohilfe wäre er seiner Kindheits- und Jugendfreundin nicht unter die Augen getreten, ein halbes Jahr lang hat er in einer neuen Siedlung Leitungen gelegt, oben hinter der Schanze, wo der Schießstand ist.
"Als tijdens het werken op de computer een ernstige fout optreedt, bestaat de mogelijkheid terug te keren naar een zelfgekozen moment in het verleden, een moment waarop de fout zich nog niet heeft voorgedaan, het zogenaamde herstelpunt. Vanaf dat punt kan men opnieuw verder gaan, alsof er niets is gebeurd. Welk moment zou hij als herstelpunt kiezen?"
( )
" Of die vijf dagen Ameland precies zo waren geweest als beschreven in het boekje of dat zij zwaarder waren aangezet, wat deed dat ertoe? Uit het priegelschrift in het donkere boekje was Kars, de meest dode van allen, na meer dan twintig jaar opgestaan, in volle wapenrusting, een flesje pils in de ene hand, een sigaret in de andere, een beetje doorgezakte schouders, een houding tegenover het leven waarvoor de term cynisch in aanmerking kwam bij gebrek aan beter. In de stilte van de nacht was het of Paul door het leven van Kars kon kijken. Scherper dan ooit zag hij het dodelijk ongeluk, waar Kars zich verantwoordelijk voor had gevoeld, niet alleen de sleutel tot zijn leven, maar ook tot zijn dood.
Ziezoo Pim, dat is dus uitgemaakt, wit serge zal het zijn, en natuurlijk tailor-made, dat waren we allebei ééns. Maar nu de voering, dat is altijd een heel ding, zie je, wat denk je dáár van, gele zij of wit satijn?...
- Je weet wel dat je ze allebei kunt dragen, Ellie, wit en geel sta an je allebei goed... 't Is eigenlijk een lastig geval. ... Maar als je 't mij vraagt vind ik wit je toch nog 't beste staan. ... 't Is of dat geel eigenlijk altijd een beetje minder goed doet tegen je blonde haar. ... Maar je moet het natuurlijk zelf weten. ...
- Zóó, vin je? ... Ja, daar is ook wel iets van aan. ... Ik had het anders al zoo héélemaal met dat geel bedacht. Als ik het costuumpje met gele zij had laten voeren, had ik er ook een geel zijden blouse bij genomen, gegarneerd weet je, met entre-deux van witte kant bijvoorbeeld. ... En dan een groote hoed van wit stroo er bij, óók met iets geels, gele rozen bijvoorbeeld, gele handschoenen, en een geelgevoerde parasol. ... Dat zou wel aardig kunnen worden ... je weet, die tailormade costuumpjes staan me zoo goed ... maar als je nu denkt dat al dat geel niet goed doet tegen mijn haar. ...
- Ik ben geen orakel Ellie, - zei Pim - en ik heb er ook eigenlijk geen verstand van, al beweer je altijd van wèl ... maar als je nu met alle geweld mijn opinie er over wilt hebben, moet ik je ook eerlijk zeggen wat ik vind, hè? ... Nu, léélijk vind ik dat geel niet, dat zég ik niet ... 't doet zelfs meestal juist héél goed bij blonden, dat weet ik wel ... maar joúw blond is zoo héél apart, dat wéét je heel goed, Ellietje, en 't is niet om je eens een complimentje te maken ... er is zooiets van de echte zonnestralen in, iets dat bijna brandt, zou ik zeggen ... ik vind dat het beter doet bij jou met wit....
- Nu, wat zou je dán willen, wijsneus?
- Wit serge, net als je zegt, en tailor-made óók, maar ik zou het voeren met wit, met wit satijn, en géén zijde. ... En nu de blouse ... laat eens kijken ... die zou ik blauw nemen, kindje lief, een blauw-zijden blouse, zoo van dat licht-turquoise blauw ... dát vind ik iets voor jou, en je zult eens zien hoe je dat staat ... het mooiste strandfiguurtje wordt je er mee, wát ik je zeg ... je garneering vind ik goed, met witte entre-deux, uitstekend zelfs, en dan moet je de sluiting maken met van die knoopjes van kristal, die vind ik zoo aardig.... Zou je dat bevallen? ...
I WAS WALKING. The more I walked, the better I started to feel about things. Id left home with so much anger piled up inside me. Maybe it was the razor blade that made me so angry. Oh yes, certainly. The razor blade! For sure, thats what got me so mad.
The green of the grass, the blue of the sea, cloudless clear skies . . . Well these, mind you, are things to ponder, certainly. Who on Earth would deny this? Foolishness! What if it rained . . . what if the green grass was purple . . . what if the blue sea was red . . . If that were the case, that would be a thing to worry about, indeed.
I saw a leaf the color of chocolate, a goat the color of green almond. Someone, from behind, called out:
Hisht!
I turned around to check. The still not-so-tall fresh thistles at the edge of the road and the French lavender stared at me with a plum-tasting look. My teeth squeaked. There was no one on the road, not a single soul. I saw the roof of a house, one or two birds flying in the distance, the sea through the leaves. As I continued walking, I heard:
Hisht, hisht!
I wanted to turn around and look. Maybe because I wanted to so much I could not. Well, that could be it. Maybe a bird flew overhead, sounding hisht hisht. Maybe a snake, a tortoise, or a hedgehog passed from behind me. Perhaps there is a certain beetle, sounding like hisht hisht.
Sait Faik Abasıyanık (23 november 1906 11 mei 1954)
Of the Greek poets of the seventh century BC we know almost nothing and none of their poems has come down to us entire. Archilochos was a professional soldier from the Aegean island of Paros; Sappho a member of a distinguished family on Lesbos, an island off the coast of Asia Minor; and Alkman was a slave and choirmaster in the Lydian city Sardis before he emigrated, or was sold to, Sparta, where he wrote the two hymns, to Artemis and Hera, which assure him a place all his own in literature.
Archilochos is the second poet of the West. Before him the archpoet Homer had written the two poems of Europe; never again would one imagination find the power to move two epics to completion and perfection. The clear minds of these archaic, island-dwelling Greeks survive in a few details only, fragment by fragment, a temple, a statue of Apollo with a poem engraved down the thighs, generous vases with designs abstract and geometric.
They decorated their houses and ships like Florentines and Japanese; they wrote poems like Englishmen of the court of Henry, Elizabeth and James. They dressed like Samurai; all was bronze, terra cota, painted marble, dyed wool, and banquets. Of the Arcadian Greece of Winckelmann and Walter Pater they were as ignorant as we of the ebony cities of Yoruba and Benin. The scholar poets of the Renaissance, Ambrogio Poliziano and Christopher Marlowe, whose vision of antiquity we have inherited, would have rejected as indecorous this seventh-century world half oriental, half Viking. Archilochos was both poet and mercenary. As a poet he was both satirist and lyricist. Iambic verse is his invention. He wrote the first beast fable known to us. He wrote marching songs, love lyrics of frail tenderness, elegies. But most of all he was what Meleager calls him, "a thistle with graceful leaves." There is a tradition that wasps hover around his grave. To the ancients, both Greek and Roman, he was The Satirist.
The first and second floors are vaulted, and the latter has a handsome pillared fireplace and a delightful little vaulted oratory, only seven feet square, with holy-water stoup, aumbry and pointed-arched window. Also a tiny laird's bedchamber above at half-floor level, with a private stair, and a squint-hole to look down unseen into the hall. The building is in the care of the Department of the Environment, and open to the public. The Auchinlecks or Afflecks of that Ilk were hereditary armour-bearers to the Earls of Crawford, and one did homage to Edward of England in 1306. The family provided a number of provosts for Dundee. The modern mansion stands near by, where the key is obtained. The last of the name to hold the lands disposed of them to one Robert Reid in the mid-17th century. Reid of Affleck was forfeited for his share in the Rising of 1745.
The village of Craigton is small, a scattered place but pleasant, lying at the other, east, end of the reservoirs. On the wooded Downie Hill to the south, within the large Panmure estate, are two features. One, highly obvious, is the tall chimney-like tower 105 feet high, rising out of curious small rustic chambers at ground level. This is known as the "Live and Let Live Monument", and was erected by the tenantry of Lord Panmure in 1839, in enduring testimony to the kindness and generosity of the laird, William Ramsay Maule, created 1st Lord Panmure after the forfeiture of his ancestor, the 4th Earl of Panmure, for his Jacobite activities. Seven counties can be seen from the parapet of the monument, which is a conspicuous landmark from the sea.
Uit: Hiltrud Häntzschel: Marieluise Fleißer. Eine Biographie
In Elaine Feinsteins Roman Loving Brecht (London 1993) tritt zwar keine Fleißer-Figur auf, aber im Kern erzählt er die Fleißer-Brecht-Episode, so wie sie durch die Rezeption von Fleißers Erzählung Avantgarde zur Legende geworden ist. Fleißers Übersetzerin ins Englische, TinchMinter, diente dieser Stoff als Vorlage zu einem Theaterstück: Growing herself some Armour. Johann Kresniks und Uschi Ottens choreographisches Theater Brecht (1998) schwelgt im Leiden der Geliebten und Mitarbeiterinnen durch den sexbesessenen Frauenhasser Brecht; Marieluise Fleißer spielt darin eine zentrale Rolle, und ihre Sprache hat den Ton vorgegeben. Die Theaterstücke Atzenköfls Töchter von Kerstin Hensel und Marieluise von Kerstin Specht (an den Münchner Kammerspielen aufgeführt unter dem Titel Die Rückseite der Rechnungen) waren Ingolstädter Auftragsarbeiten zum 100. Geburtstag der Dichterin 2001, beider Thema ist mehr oder weniger die Lebenserzählung Marieluise Fleißers. Sie ist eine Literatin, die zu Literatur geworden ist. In einer Zeit, da uns Dichter-Heroen und ihre Biographien suspekt sind und absichtsvoll unterlaufen werden, ein ungewöhnlicher Fall. Jene 1971 von Kroetz geforderte Gesamtausgabe erschien bereits ein Jahr später und stellte einen gewaltigen Kraftakt dar. In einer konzertierten Aktion von Autorin, Herausgeber und Verleger entstand eine dreibändige, ausführlich kommentierte Ausgabe. Kaum ein Text blieb unbearbeitet, sozusagen in letzter Minute wurden neue Fassungen erstellt, neue Titel gefunden; zahlreiche Texte wurden aus dem Gesamtoeuvre ausgeschieden, Anmerkungen unterstützen und steuern die Lektüre, ein Essay des Herausgebers über Leben und Schreiben der Marieluise Fleißer aus Ingolstadt im ersten Band führt in die Lektüre ein und weist dieser die Richtung: "Da bei der Fleißer alles von Biographie ausgeht, da Biographie sich direkt in Literatur umsetzt, schlägt auch die Literatur bei ihr wieder in Biographie zurück."
Marieluise Fleißer (23 november 1901 2 februari 1974)
My father and mother were bound to each other by certain common principles and standard of conduct, but otherwise, in appearance, temperament, and outlook, they were the reverse or, if one chooses to say the same thing in a different way, the complement of each other. My mother was as slight and fragile as my father was robust, while her face was as responsive as my father's was impassive. It rippled to emotions as waters to the wind. It was quite out of the question for her to try to hide any feeling.We always saw at a glance whether she was angry or pleased and regulated our movements accordingly. Altogether, she was always vivid and highstrung, if not hectic and electrical. Even when she was young there were two deep vertical wrinkles between her eyebrows, which in normal cases would have signified a bent for thought. But my mother was not intellectual, although when she chose to be argumentative she could be devastatingly logical. Her natural propensity was intuitive, and those wrinkles were produced by the frequent fits of introspective brooding into which
she fell.
She was not handsome, but no more was she plain. Her forehead was very well-shaped without being high, and the oval of her face was broad in its upper half but very quickly ing and tapering in the lower. Her eyes were large and liquid, her nose very regular and prominent, her lips well-cut but tending towards fullness in the lower one. The real weakness of the face was the chin, which though neatly shaped was not weighty enough for the upper part. Then in their entirety, her features give an impression of unsleeping alertness and inexhaustible animation. By nobody would that face have been
called a face of simple and honest goodness alone. The openness, goodness and generosity which were as obvious in that countenance were of an exteremely restless, positive, and winged type.:
Nirad C. Chaudhuri (23 november 1897 1 augustus 1999)
- Je suis heureux que vous n'ayez pas signé. Mais, ce qui vous a retenu ? - Sans doute quelque secret instinct... Bernard réfléchit quelques instants, puis ajouta en riant : - Je crois que c'est surtout la tête des adhérents ; à commencer par celle de mon frère aîné, que j'ai reconnu dans l'assemblée. Il m'a paru que tous ces jeunes gens étaient animés par les meilleurs sentiments du monde et qu'ils faisaient fort bien d'abdiquer leur initiative, car elle ne les eût pas menés loin, leur jugeote, car elle était insuffisante, et leur dépendance d'esprit, car elle eût été vite aux abois. Je me suis dit également qu'il était bon pour le pays qu'on pût compter parmi les citoyens un grand nombre de ces bonnes volontés ancillaires(1) ; mais que ma volonté à moi ne serait jamais de celles-là. C'est alors que je me suis demandé comment établir une règle, puisque je n'acceptais pas de vivre sans règle, et que cette règle je ne l'acceptais pas d'autrui. - La réponse me paraît simple : c'est de trouver cette règle en soi-même ; d'avoir pour but le développement de soi. - Oui..., c'est bien là ce que je me suis dit. Mais je n'en ai pas été plus avancé pour cela. Si encore j'étais certain de préférer en moi le meilleur, je lui donnerais le pas sur le reste. Mais je ne parviens pas même à connaître ce que j'ai de meilleur en moi... J'ai débattu toute la nuit, vous dis-je. Vers le matin, j'étais si fatigué que je songeais à devancer l'appel de ma classe(2) ; à m'engager. - Echapper à la question n'est pas la résoudre. - C'est ce que je me suis dit, et cette question, pour être ajournée , ne se poserait à moi que plus gravement après mon service. Alors je suis venu vous trouver pour écouter votre conseil. - Je n'ai pas à vous en donner. Vous ne pouvez trouver ce conseil qu'en vous-même, ni apprendre comment vous devez vivre, qu'en vivant.
Miss Brooke had that kind of beauty which seems to be thrown into relief by poor dress.Her hand and wrist were so finely formed that she could wear sleeves not less bare of style than those in which the Blessed Virgin appeared to Italian painters; and her profile as well as her stature and bearing seemed to gain the more dignity from her plain garments, which by the side of provincial fashion gave her the impressiveness of a fine quotation from the Bible,--or from one of our elder poets,--in a paragraph of to-day's newspaper.She was usually spoken of as being remarkably clever, but with the addition that her sister Celia had more common-sense. Nevertheless, Celia wore scarcely more trimmings; and it was only to close observers that her dress differed from her sister's, and had a shade of coquetry in its arrangements; for Miss Brooke's plain dressing was due to mixed conditions, in most of which her sister shared.The pride of being ladies had something to do with it: the Brooke connections, though not exactly aristocratic, were unquestionably "good:" if you inquired backward for a generation or two, you would not find any yard-measuring or parcel-tying forefathers--anything lower than an admiral or a clergyman; and there was even an ancestor discernible as a Puritan gentleman who served under Cromwell, but afterwards conformed, and managed to come out of all political troubles as the proprietor of a respectable family estate.Young women of such birth, living in a quiet country-house, and attending a village church hardly larger than a parlor, naturally regarded frippery as the ambition of a huckster's daughter.Then there was well-bred economy, which in those days made show in dress the first item to be deducted from, when any margin was required for expenses more distinctive of rank.Such reasons would have been enough to account for plain dress, quite apart from religious feeling; but in Miss Brooke's case, religion alone would have determined it; and Celia mildly acquiesced in all her sister's sentiments, only infusing them with that common-sense which is able to accept momentous doctrines without any eccentric agitation.
George Eliot (22 november 1819 22 december 1880)
Op 30-jarige leeftijd, portret doorFrançois D'Albert Durade
When I woke up, the earth was no longer visible. All I could make out through the spy holes were the white spots of the distant and unattainable stars, blurred by the lenses. I imagined the existence of a huge, immensely hot sphere hanging entirely unsupported in the icy void, billions of kilometres from the closest stars, those tiny gleaming dots, of which all we know is that they exist, and even thats not certain, because a star can die, while its light will carry on traveling out in all directions, so really we dont know anything about stars, except that their life is terrible and senseless, since all their movements through space are predetermined and subject to the laws of mechanics, which leave no hope at all for any chance encounters. But then, I thought, even though we human beings always seem to be meeting each other, and laughing, and slapping each other on the shoulder, and saying goodbye, theres still a certain special dimension into which our consciousness sometimes takes a frightened peep, a dimension in which we also hang quite motionless in a void where theres no up or down, no yesterday or tomorrow, no hope of drawing closer to each other or even exercising our will and changing our fate; we judge what happens to others from the deceptive twinkling light that reaches us, and we spend all our lives journeying towards what we call the light, although its source may have ceased to exist long ago. And me, I thought, all my life Ive been journeying towards the moment when I could soar up over the crowds of what the slogans called the workers and the peasants, the soldiers and the intelligentsia, and now here I am hanging in brilliant blackness on the invisible threads of fate and trajectoryand now I see that becoming a heavenly body is not much different from serving a life sentence in a prison carriage that travels round and round a circular railway line without ever stopping.
Galar frowned.There wasnt much worse in existence, not in the Visible World at any rate.He looked uneasily around him.
I can deal with whatever lives here, he said.
Os ten, the man choked in a barely audible way.His voice shook.Ostentum.
Galar froze.
Yeh must be mistaken.
No!Suddenly the man was caught in a fit of jerks and his eyes rolled madly in their sockets.Galar gently slapped his patients cheek and grabbed a different, bigger flask that was tied to his belt.He sat the man up once more as soon as the fit had subsided and supplied him with water.The man spluttered and coughed before returning to moaning.This time his voice was clearer.
Leave me!Its too late save yourself!
Nah, its you who needs the savin, Galar asserted.
Before he could continue, the man grabbed his shoulder and hauled himself up.You dont understand!Its a trap!Begone, Dwarf!Galar moved the handle of his axe to a readily accessible point.I am bait; why do you think they didnt kill me?Ostentum are at the Pinnacle of Insanity, and the Master knows you will foil his plans.
Who is this master? Galar asked sharply.
The man tried to say something, but his body was wracked by another spasm, and he fell back into the dirt, foaming at the mouth.
Galars wide features became a mask of worry.The man lifted his head, neck chords straining, and uttered a final syllable.Flee!
All at once the air bristled with noise and movement.
Yer comin with me, Galar said firmly.He was going to kneel and pick up his wounded companion before he realised how very close the enemy was.Instead he leapt to his feet, swinging the golden axe in a swishing arc around his head before charging the foe.
Suresh en Jyoti Guptara (Frimley, 22 november 1988) Zie voor nog meer schrijvers van de 22 november ook mijn vorige blog van vandaag.
A voice came from the flight deck radio. ?Welcome to the Paper Lantern. Please don?t mind our little maze. It?s to discourage unwanted visitors. You?ve been cleared for landing.? The sky mines parted, allowing them to pass.
The moon was marked with ridges that resembled the ribs of a lantern, but, as descent continued, the ribs spaced themselves farther apart until the illusion of a lantern was dispelled. A carpet of lights rolled up from the night horizon, gained definition, and became the protective dome of a controlled environment?a pink translucent shell glowing from within.
?Let?s try not to dent anything too badly,? said Jockey. The burly pirate turned the ship nose up, and the Temperance, like an inverted candle whose flame was dying, settled onto a landing pad. When the engines quieted down, he walked back to the salon to join his passenger. ?Your higher education continues, dear boy,? he said to Adrian Link. Link was Chief of Soil, Plant, and Insect Control of the Agricultural Department of Planet Immortal, a weighty position for one so young. Link?s utility robot, Upquark, sat beside him, concern in his artificial eyes. His robotic analysis of the situation was that journeys with Jockey were likely to put Adrian at risk; the pirate always had some ulterior motive when he invited Adrian on a trip. I have much to contend with, thought the little robot.
Lizardo stepped past them and opened the hatch. He stretched his neck, gazing suspiciously left and right. A ring of white scales around his neck gave him the look of a priest, but any confessions he heard came with his claws wrapped around someone?s throat.
The others followed him out through the hatch, and a pneumatic bus shot them to the dome. As they entered the nightclub, Link stared up into the rosy dome and caught his breath. What at first looked like a moving tapestry proved to be the fluttering of wings. Rare butterflies were circling there.
f we look up, we perceive that strong beams are fixed across between the fronts of the houses -- sure sign of the rottenness which everywhere prevails. Listen! That was the shrill screaming of an infant which came from one of the nearest dens. Yes, children are born here, and men and women die. Let us devoutly hope that the deaths exceed the births.
Now back into the street, for already we have become the observed of a little group of evil-looking fellows gathered round the entrance. Let us press once more through the noisy crowd, and inspect the shops and stalls. Here is exposed for sale an astounding variety of goods. Loudest in their cries, and not the least successful in attracting customers, are the butchers, who, with knife and chopper in hand, stand bellowing in stentorian tones the virtues of their meat; now inviting purchasers with their -- "Lovely, love-ly, l-ove-ly! Buy! buy buy buy -- buy!" now turning to abuse each other with a foul-mouthed virulence surpassing description. See how the foolish artisan's wife, whose face bears the evident signs of want and whose limbs shiver under her insufficient rags, lays down a little heap of shillings in return for a lump, half gristle, half bone, of questionable meat-ignorant that with half the money she might buy four times the quantity of far more healthy and sustaining food.
But now we come to luxuries. Here is a stall where lie oysters and whelks, ready stripped of their shells, offering an irresistible temptation to the miserable-looking wretches who stand around, sucking in the vinegared and peppered dainties till their stomachs are appeased, or their pockets empty. Next is a larger booth, where all manner of old linen, torn muslin, stained and faded ribbons, draggled trimming, and the like, is exposed for sale, piled up in foul and clammy heaps, which, as the slippery-tongued rogue, with a yard in his hand turns and tumbles it for the benefit of a circle of squalid and shivering women, sends forth a reek stronger than that from the basket of rotten cabbage on the next stall. How the poor wretches ogle the paltry rags, feverishly turn their money in their hands, discuss with each other in greedy whispers the cheapness or otherwise of the wares!
George Robert Gissing (22 november 1857 28 december 1903)
De weenende afscheidsgroet bij de veege sponde, is slegts voor weinige oogenblikken - en zal door eeuwen van zaligheid, in dien oord, waar volmaakte liefde en vriendschap wonen, achtervolgd worden. Daar rollen nimmer tranen. Daar scheiden geen trouwe vrienden. Daar zal de naauwste vereeniging een altijdvloeiende bron van hemelwellust wezen!
Daar smaak ik eerst een vriendschap zonder smetten,
En, bij 't geluk van ze eindloos voord te zetten,
Zal ik verhoogd haar recht verstaan.
'k Zal eeuwig daar haar heil geheel ervaaren,
Verheugd zijn, dat wij zoo gelukkig waaren,
Van vroom te saamen om te gaan.
Geeft de korte duur van eenig genoegen altijd kwelling, die het gevoel van deszelfs waarde vermindert: het verwondere u dan niet, mijne vriendin! dat ik, in de bestendigheid van een geluk, wiens kragt ik levendig gevoel, - ook mijne blijdschap zoo duurzaam als haar oorzaak zoek te maken.
En is het edel oogmerk der vriendschap - elkander gelukkiger te maken; is dat geluk gelegen in de verbetering van onzen geest; die niet geschapen is, om eenen kleinen kring van vlugtige jaren, op dit toneel der onvolmaaktheid, te schitteren; maar alleen om hier die gesteldheid te verkrijgen, die hem vatbaar maakt voor de eeuwen van geluk: o hoe groot is dan de taak, die de vriendschap ons oplegt!
Elisabeth Maria Post (22 november 1755 - 3 juli 1812)
Isaac Bashevis Singer, Marilyn French, Margriet de Moor, Kerstin Preiwuß, Veza Canetti, Freya North
De Amerikaans-Poolse schrijver Isaac Bashevis Singer werd geboren op 21 november 1904 als Isaac Hertz Singer in Radzymin, Polen. Zie ook alle tags voor Isaac Bashevis Singer op dit blog.
Uit: Der Büßer (Vertaald door Gertrud Baruch)
Im Jahre 1969 hatte ich zum ersten Mal Gelegenheit, die Klagemauer zu sehen, über die ich schon so viel gehört hatte. Sie sah etwas anders aus als die auf den Holzdeckel meines Gebetbuches geschnitzte Klagemauer. Da waren Zypressen zu sehen, hier jedoch konnte ich keinen einzigen Baum entdecken. Jüdische Soldaten bewachten den Zugang. Es war hellichter Tag, und zahlreiche Juden verschiedenster Art hatten sich hier eingefunden. Aschkenasim und Sefardim waren da. Jugendliche mit schulterlangen Schläfenlocken, bekleidet mit Kniehosen, rabbinischen Hüten und flachen Schuhen, unterhielten sich in ungarisch gefärbtem Jiddisch miteinander. Umringt von Neugierigen, hielt ein weiß gekleideter sefardischer Rabbiner in hebräischer Sprache eine Predigt über den Messias. Manche Besucher sagten das Totengebet auf, manche psalmodierten das Achtzehngebet. Einige schlangen sich Gebetsriemen um den Arm, andere wiegten den Oberkörper, während sie Psalmen rezitierten. Bettler baten mit ausgestreckter Hand um Almosen, manche feilschten sogar mit ihren Wohltätern. Vierundzwanzig Stunden am Tag betrieb hier der Allmächtige sein Geschäft. Ich stand da und betrachtete die Mauer und die benachbarten, von Arabern bewohnten Straßen. Die Häuser, so schien es mir, hielten sich wie durch ein Wunder aufrecht, eins überragte das andere, und alle reckten sich und drängelten, um eine bessere Aussicht auf die Steinmauer zu haben, die als Erinnerung an den heiligen Tempel stehengeblieben ist. Die Sonne brannte, er herrschte eine trockene Hitze, und überall roch es nach Wüste, uralter Zerstörung und jüdischer Ewigkeit.
Plötzlich kam ein schmächtiger Mann, der einen Kaftan und einen Samthut trug, auf mich zu. Dort, wo sein Mantel auseinanderklaffte, war ein breiter Gebetsschal zu sehen, dessen Fransen ihm fast bis zu den Knien reichten. Er hatte einen weißlichen Bart, aber ein jugendliches Gesicht. Seine Augen, so dunkel wie schwarze Kirschen, bezeugten, daß er ein junger, früh ergrauter Mann war.
Isaac Bashevis Singer (21 november 1904 24 juli 1991)
Uit: Tochter ihrer Mutter(Vertaald door Cornelia Holfelder)
MEINE MUTTER IST alt geworden, obwohl sie immer behauptet hat, sie werde jung sterben. Während meiner ganzen Kindheit erklärte sie mir immer wieder warnend - drohend? -, daß sie wegen ihres schwachen Herzens dieses Jammertal frühzeitig verlassen werde; mein robuster, bäurischer Vater hingegen werde ewig leben, die Erinnerung an die von ihr mit soviel Mühe zubereiteten Mahlzeiten in Schweinefleisch und Bohnen aus der Dose ertränken und es sich dabei nicht minder schmecken lassen. Als ich mit fünfzehn eines Nachmittags heimlich in den Schubladen ihrer Kommode stöberte - wohl in der Hoffnung, irgendeinen Hinweis darauf zu finden, was ich ihr bedeutete -, stieß ich auf einen versiegelten Umschlag mit der Aufschrift "nach meinem Tode zu öffnen". Ich riß ihn zornig auf, förderte ein Blatt Schreibpapier daraus zutage und erfuhr, daß ihr Limoges-Service für acht Personen (das nicht mehr ganz vollständig war), ihre fünf kristallenen Wassergläser (eines war kaputtgegangen) sowie ihr Tafelsilber, ebenfalls für acht Personen, zu gleichen Teilen an meine Schwester und mich übergehen sollten. Noch immer wütend, zündete ich das Blatt an, und als es in Flammen aufging, warf ich es in meiner Panik ins Klo. Weil das Papier weiterbrannte, warf ich hastig den Klodeckel zu, ohne zu bedenken, daß er aus Plastik und folglich leicht entflammbar war. Als die Klobrille zu brennen anfing, rief ich die Feuerwehr.
Marilyn French (New York, 21 november 1929 2 mei 2009)
De a, hij gaat tot handelen over is open en rond van vorm.
Deze kus is een overmeestering. Mijn stomme gelukskreet (ah!) bestaat ook uit verbazing. Deze beslistheid? Deze mannelijkheid? Zelfs niet op het moment, een uur geleden, of twee uur, wie let er nou op de tijd, toen ik zijn verlangen dan toch domweg begon te zien
Hij fluistert boven mijn lippen: Je moet niet alleen je mond wijd opendoen, maar ook, en vooral, je keel. Wil je deze belangrijke klinker maken dan moet je, zeg ik je, je tong plat neerleggen.
Ik gehoorzaam. Ik leer. Mijn hoofd wordt op het kussen gedrukt.
Hij dringt aan: Platter, veel passiever, hoor eens, je mag op geen enkele andere sensatie uit zijn
Ademhaling, Stilte en verstikte keelklanken. O!
(Lippen rond, de ruimte vanbinnen intact ) Dat de geheimste hoeken van mijn mond worden doorzocht, afgetast en tot leven gebracht punten, bogen, akkoord: deze koepel denk je je in als de koepel van een immens gewelf , brengt mij in een sfeer van ijver en aandacht die ik tot diep in mijn binnenste voel.
Maar persoonlijk zou ik, als de les toch doorgaat, nu liever wat afdwalen.
angst zeichnet die wand ab hinter der ich sitze draußen verfällt regen messbares kichern der nymphen oder der sirenen höre ich sie weil ich innendrin selig bin?
das glaube nicht was unentwegt klingt sind wörter, schnell wachsende weiden wund von innen nach außen gekrümmt
liegt's brustbein offen klafter in den bäumen borke übersprungener knochen
sieh mich an sieh mich an bis zum grund du kannst mich einsehen bis zum grund bloß hab ein einsehen mit mir: niemand, der es verdient nicht geborgen zu sein
Und was die beiden anderen Autoren anlangt, er kennt vielleicht zehn Seiten Kafka und zwanzig Seiten Joyce, der Vortrag wird dennoch glänzend sein, was ich nur fürchte das sind Hörer, ich fürchte die Fragen. Bei Proust kann man sie nicht beantworten, das sind keine einfachen Sätze und Andeutungen. Weisst Du was, er gab mir Proust vom zweiten Band an zu lesen, der erste fehlte, er sagte das ist ganz egal und natürlich verstand ich dieses herrliche Werk nicht. Ich schreib ihm jetzt eigens immer darüber ums ihm schmackhaft zu machen, so Szenen wie bei den Guermantes, das regt ihn auf. Bitte sei wieder lieb zu ihm und schrei nicht mit ihm, einmal bin ich Dir sogar
dankbar, denn das gibt ihm doch zu denken, und wie Du recht hast mit dem Plan! wie das richtig ist! Wie Du ihn retten könntest wenn er den Plan noch macht! Hier hab ich monatelang sekkiert, arbeit an den Vorträgen, es ist nicht die 50 Pfund es sind tausende Pfund. Er kann sie hier im Land zehn Mal wiederholen, auch im B.B.C., ich übersetze sie indessen, er kann damit im Kontinent reisen, er kann sie drucken, er kriegt hier ein Vermögen für ein Essay, nichts wird hergegeben und dann fall ich zusammen. Ich bin bestimmt ein Melancholiker der aber sehr manische Zeiten hat, wie jetzt, wo ich
hundert Dinge unternommen hab von denen etliches wieder gelingen wird, wie das mit Deutschland, das ich hinter seinem Rücken machte, der Verlag war ihm zu unbekannt! Mach ihn bekannt, schrie ich! Der bekannte Verlag Knopf hat nichts für ihn erreicht weil er es nicht nötig hatte sich einzusetzen, geht das Buch nicht gehn hundert andere. Dieser unbekannte Verlag muss sich einsetzen, denn er hat noch keine grossen Autoren. Dieser Kampf, diese Streitigkeiten, dan war er überglücklich dass die Dramen endlich in Buchform herauskommen. Dem deutschen Verleger musst ich schreiben Du hast die Lebensbeschreibung geschickt, ich konnt ihn nicht desavouieren, ich folge Dir und sandte nur die Daten.
Theres really not that much difference between lap dancing and doing what I do, Pip proclaimed in a very matter-of-fact way over a robust but imaginative dinner that her uncle Django had spent the afternoon preparing in celebration of his three nieces weekend visit home to Derbyshire. Django spooned a large portion of something alarmingly beige on to his plate and appeared to contemplate it at length. In fact, he was considering his eldest nieces words, wondering if hed misheard, wondering if Pip had changed jobs; wondering, basically, what on earth he was going to do with her. Pips two younger sisters, Fen and Cat, sniggered into their semolina. Django had proudly called in polenta. But that was imaginative both with the truth and with the ingredients of the dish itself. The Three sisters tactfully referred to it as polenta because they, too, were being imaginative with the truth as well as heedful of the chefs sensitivities. Having been brought up single-handedly by their uncle Django, the McCabe girls were well accustomed to his eccentricities and loved him all the more because of them. He devoted the same imaginative attention to idiosyncratic detail in his dress sense as to his cooking. The sisters saw nothing untoward about pea soup with tuna and stilton, or rhubarb crumble with Jelly Babies instead of rhubarb. They had never gone hungry and their taste buds had developed a commendable and valuable robustness. Nor did they think it odd that a man in his late sixties should dress in the souvenirs of his colourful past. Today, as Django dollaped polenta on to his plate and enlivened it with a hearty slosh of Hendersons Relish, he tucked his paisley cravat (hed partied with the Kinks in the 1960′s) into his cambric shirt, and loosened the enormous buckled belt hed acquired at some free festival or other, currently holding a pair of jeans Clint Eastwood would have coveted for a Spaghetti Western.
Heinrich von Kleist, Arthur Quiller-Couch, Wilhelm Waiblinger, Voltaire, Franz Hessel
Vandaag precies 200 jaar geleden stierf de Duitse dichter en schrijver Heinrich von Kleist. Kleist schoot op die dag bij de Kleine Wannsee in het zuidwesten van Berlijn eerst zijn vriendin Henriette Vogel en daarna zichzelf dood. Zie ook alle tags voor Heinrich von Kleist op dit blog
Das letzte Wort an Ulrike
An Ulrike von Kleist, 21. November 1811.
An Fräulein Ulrike von Kleist Hochwohlgeb. zu Frankfurt a. Oder.
Ich kann nicht sterben, ohne mich, zufrieden und heiter, wie ich bin, mit der ganzen Welt, und somit auch, vor allen Anderen, meine theuerste Ulrike, mit Dir versöhnt zu haben. Laß sie mich, die strenge Äußerung, die in dem Briefe an die Kleisten enthalten ist laß sie mich zurücknehmen; wirklich, Du hast an mir gethan, ich sage nicht, was in Kräften einer Schwester, sondern in Kräften eines Menschen stand, um mich zu retten: die Wahrheit ist, daß mir auf Erden nicht zu helfen war. Und nun lebe wohl; möge Dir der Himmel einen Tod schenken, nur halb an Freude und unaussprechlicher Heiterkeit dem meinigen gleich: das ist der herzlichste und innigste Wunsch, den ich für Dich aufzubringen weiß.
Stimmings bei Potsdam.
d. am Morgen meines Todes.Dein Heinrich.
Heinrich von Kleist (18 oktober 1777 - 21 november 1811)
Alexander Beyer (Kleist) en Meret Becker (Henriette Vogel) in de tv-film Die Akte Kleist
LET me begin to-day, Gentlemen, with a footnote to my last lecture. It ended, as you may remember, upon an earnest appeal to you, if you would write good English, to study the Authorised Version of the Scriptures; to learn from it, moreover, how by mastering rhythm, our Prose overcame the capital difficulty of Prose and attuned itself to rival its twin instrument, Verse; compassing almost equally with Verse mans thought however sublime, his emotion however profound.1Now in the course of my remarks I happenedmaybe a little incautiouslyto call the Authorised Version a miracle; using that word in a colloquial sense, in which no doubt you accepted it; meaning no more than that the thing passed my understanding. I have allowed that the famous forty-seven owed an immense deal to earlier translatorsto the Bishops, to Tyndale, to the Wyclif Version, as themselves allowed it eagerly in their preface:
Truly (good Christian reader) wee never thought from the beginning that we should needs to make a new Translation, nor yet to make of a bad one a good one but to make a good one better, or out of many good ones one principall good one, not justly to be excepted against: that hath bene our indeavour, that our marke.
2Nevertheless the Authorised Version astounds me, as I believe it will astound you when you compare it with earlier translations. Aristotle (it has been said) invented Chance to cover the astonishing fact that there were certain phenomena for which he found himself wholly unable to account. Just so, if one may compare very small things with very great, I spoke of the Authorised Version as a miracle. It was, it remains, marvellous to me.3Should these deciduous discourses ever come to be pressed within the leaves of a book, I believe their general meaning will be as clear to readers as I hope it is to you who give me so much pleasure by pursuing themalmost (shall I say?) like Wordsworths Kitten with those other falling leaves:
That almost I could repine
That your transports are not mine.
But meanwhile certain writers in the newspapers are assuming that by this word miracle I meant to suggest to you a something like plenary inspiration at once supernatural and so authoritative that it were sacrilege now to alter their text by one jot or tittle.
Arthur Quiller-Couch (21 november 1863 12 mei 1944)
Laß in den Garten mich ein, wo deine Versammlung erzählet,
Immer hab' ich ja gern lustige Schwänke gehört;
Glücklich sind die, so dir lauschen, gewiß der olympische Vater
Schämte sich nicht und mit Lust hört' ein Histörchen er an.
Glücklich sind sie. Doch über den Alpen versteht man die Späße
Nicht mehr, in Deutschland ist man allzu gebildet und fein.
Man erröthet, man spricht von Moral, und hat sie im Munde,
Aber im Herzen ist man, aber im Leben ihr Feind.
Doch so ist's immer. Man trieb in Eden Alles in Unschuld,
Und nach dem Sündenfall kam erst der Teufel in Ruf.
Carneval
Wie, du wunderst dich, Freund, wie so urplötzlich ein Volk sich
Wochenlang wie toll, närrisch und albern beträgt?
O mein Teurer, du irrest dich sehr, schilt keinen, der heut sich
Auf dem Corso herum wie ein Besessener treibt,
So erscheint mir am wahrsten der Mensch, dies Carneval steht ihm,
Aber das Schlimmere folgt, wenn er kein Mäskchen mehr hat.
Wilhelm Waiblinger (21 november 1804 17 januari 1830)
De Franse schrijver Voltaire, (pseudoniem van François-Marie Arouet)werd werd op 21 november 1694 geboren in Parijs. Zie ook alle tags voor Voltaire op dit blog.
Uit: Candide (Vertaald door Tobias Smollett)
In the country of Westphalia, in the castle of the most noble Baron of Thunder-ten-tronckh, lived a youth whom Nature had endowed with a most sweet disposition. His face was the true index of his mind. He had a solid judgment joined to the most unaffected simplicity; and hence, I presume, he had his name of Candide. The old servants of the house suspected him to have been the son of the Baron's sister, by a very good sort of a gentleman of the neighborhood, whom that young lady refused to marry, because he could produce no more than threescore and eleven quarterings in his arms; the rest of the genealogical tree belonging to the family having been lost through the injuries of time.
The Baron was one of the most powerful lords in Westphalia, for his castle had not only a gate, but even windows, and his great hall was hung with tapestry. He used to hunt with his mastiffs and spaniels instead of greyhounds; his groom served him for huntsman; and the parson of the parish officiated as his grand almoner. He was called "My Lord" by all his people, and he never told a story but everyone laughed at it.
My Lady Baroness, who weighed three hundred and fifty pounds, consequently was a person of no small consideration; and then she did the honors of the house with a dignity that commanded universal respect. Her daughter was about seventeen years of age, fresh-colored, comely, plump, and desirable. The Baron's son seemed to be a youth in every respect worthy of the father he sprung from. Pangloss, the preceptor, was the oracle of the family, and little Candide listened to his instructions with all the simplicity natural to his age and disposition.
Master Pangloss taught the metaphysico-theologo-cosmolonigology. He could prove to admiration that there is no effect without a cause; and, that in this best of all possible worlds, the Baron's castle was the most magnificent of all castles, and My Lady the best of all possible baronesses.
Clemens Kestner, außerordentlicher Professor der Philologie an der Universität Berlin, kam gegen Mittag aus dem Kolleg heim. Vor dem grauen Eckhaus am Kanalufer nahe dem Lützowplatz hockte das Portiertöchterchen und zeichnete mit Kreide drei Rechtecke auf das Pflaster. Kestner blieb stehen und sah dem Kinde zu, das in das erste Feld Himmel, in das zweite Hölle malte. Bei dem dritten zögerte es.
Was kommt denn da hinein, fragte Kestner,
Welt vielleicht?
Nein, Tempelhof oder Lichterfelde
Über diese Antwort war der Professor so entzückt, daß er in seine Aktentasche griff und der Kleinen die Tüte Bonbons schenkte, die für sein eigenes Kind bestimmt war. Dann nahm er vor der Mutter, die aus ihrer Loge sah und deren blasses Gesicht ihm immer eine Art Ehrfurcht einflößte, seinen breitrandigen Hut ab. Dabei hoben sich einige seiner Haarsträhnen, die voll und weich, nicht eben grau, sondern eher wie erblaßt um eine beginnende Tonsur lagen.
Treppaufsteigend lachte er noch einmal über die Antwort des Kindes. Davon bekam sein sonst trotz bartloser Glätte etwas sorgenvolles Gesicht eine kindliche Verklärtheit. Als er die Wohnungstür aufgeschlossen hatte, sprang ihm der kleine Erwin entgegen, blieb aber bei des Vaters Anblick mitten im Laufen stehen.
Ach, du bist es, Papa, ich dachte, die Mama kommt.
Dann gab er artig die Hand.
Ist denn die Mama nicht zu Hause?
Oda, die Schwägerin, kam hinzu: Sie ist heute morgen plötzlich fortgegangen, ohne mir etwas zu
sagen, und hat in ihrem Zimmer die Tücher ihres Kostüms von gestern wirr herumliegen lassen, was
sonst nicht ihre Art ist. Ich bin in Sorge um Karola. Sie hatte gestern nacht noch so lange Licht, und ich habe sie auf und ab gehen hören.
Sie wird zu ihrer bewunderten Margot gegangen sein; die hat heut in aller Frühe, als ich fortging, mit
ihr telephoniert. Aber du, Oda, bist blaß.
Ich habe mich so angestrengt. Der kleine Prinz, Mister Russells Besuch, ist plötzlich krank geworden.
De Nederlandse schrijver en vertaler Gerard Koolschijn werd op 21 november 1945 in Den Haag geboren. Al in zijn vroege gymnasiumjaren begon Koolschijn met de vertaling van klassieke werken, wat in 1971 resulteerde in de publicatie van een vertaling van de Anabasis/Tocht der tienduizend van Xenophon (samen met Tjit Reinsma). Hij studeerde klassieke talen en rechten (beide aan de Rijksuniversiteit Leiden). Hij werkte van 1975 tot 1990 - met onderbreking van één jaar voor een medewerkerschap straf- en strafprocesrecht aan de RU Leiden - in het voortgezet onderwijs als leraar op verschillende Haagse scholen en als rector van het Haagse gymnasium Sorghvliet. Behalve vertalingen publiceerde hij Het democratische beest. Plato's tegenstander (1990). Ook maakte hij een toneelbewerking van Homerus' Ilias (1993). Koolschijns toneelvertalingen zijn van 1985 tot heden vele malen door de grote Nederlandse toneelgezelschappen op de planken gebracht.
Uit: Plato, schrijver, Teksten gekozen en vertaald door GK
'Nu wordt er wel eens gezegd,' zei zij, 'dat liefde het zoeken naar de eigen helft is, maar volgens mijn theorie is liefde niet gericht op een helft, en ook niet op een geheel, zolang die nietdat moet je je goed realiserenwaardevol zijn. Want zelfs hun eigen handen en voeten zijn mensen bereid te laten afsnijden als zij het idee hebben dat iets van henzelf schadelijk is. Dat iets bij jezelf hoort is op zichzelf beslist geen reden tot tevredenheid, of het moest zijn dat je zonder meer van alle waardevolle dingen zegt dat ze bij jezelf horen en van jezelf zijn, en dat je met waardeloze dingen niets te maken hebt. Het enige wat mensen werkelijk begeren is: waardevolle dingen, dingen waar ze wat aan hebben.
[...] Kijk, Socrates, ieder mens is vruchtbaar en heeft een bepaalde potentie, zowel lichamelijk als geestelijk, en wanneer hij op een bepaalde leeftijd is gekomen verlangt onze natuur te baren en te verwekken. Het is een goddelijke gebeurtenis en in een sterfelijk wezen is dat het onsterfelijke element: zwangerschap en verwekking.
Marais Van der Vyver shot one of his farm labourers, dead.
An accident. There are accidents with guns every day of the week: children playing a fatal game with a father's revolver in the cities where guns are domestic objects, and hunting mishaps like this one, in the country. But these won't be reported all over the world. Van der Vyver knows his will be. He knows that the story of the Afrikaner farmer - a regional Party leader and Commandant of the local security commando - he, shooting a black man who worked for him will fit exactly their version of South Africa. It's made for them. They'll be able to use it in their boycott and divestment campaigns. It'll be another piece of evidence in their truth about the country. The papers at home will quote the story as it has appeared in the overseas press, and in the back-and-forth he and the black man will become those crudely-drawn figures on anti-apartheid banners, units in statistics of white brutality against the blacks quoted at United Nations - he, whom they will gleefully call 'a leading member' of the ruling Party.People in the farming community understand how he must feel. Bad enough to have killed a man, without helping the Party's,the government's, the country's enemies, as well.They see the truth of that. They know, reading the Sunday papers, that when Van der Vyver is quoted saying he is 'terribly shocked', he will 'look after the wife and children', none of those Americans and English, and none of those people at home who want to destroy the white man's power will believe him. And how they will sneer when he even says of the farm boy (according to one paper, if you can trust any of those reporters), 'He was my friend. I always took him hunting with me: Those city and overseas people don't know it's true: farmers usually have one particular black boy they like to take along with them in the lands: you could call it a kind of friend, yes, friends are not only your own white people, like yourself, you take into your house, pray with in church and work with on the Party committee. But how can those others
Nadine Gordimer (Springs. 20 november 1923)
De Russischeschrijfsteren scenaristeViktoria Tokarevawerd geboren op 20 november 1937in Leningrad (Sint Petersburg). In 1958voltooide zijhaar studie piano aanhet Conservatorium van Leningrad.In 1969behaalde zeeengraad draaiboek schrijvenaan het Statelijk Instituut voorCinematografie. Tijdens het werkenals zangleraresaan eenmuziekschoolvoor kinderen enlater alseentelevisie-editor begon ze teschrijven.Haar eersteverhaal Dag zonder liegen werd gepubliceerd in1964. Als gevolg hiervanwerd haaraangeboden om eenscript vooreenfilmprojectte schrijven. In 1968 verscheen haar eerste film Literatuuruur(Урок литературы). Meerverhalenzijn gepubliceerd inde volgendejarenin de toonaangevendeSovjet-literaire tijdschrift NovyMirenJunost. In 1969kwamhaar eerste boek, Over wat erniet was uit. Inde eerste15 jaar nade ineenstorting van hetSovjet-systeem werden meer dan 10 bundelsgepubliceerdmet oude ennieuwe verhalen.
Uit: Alle meine Feinde und andere Erzählungen (Vertaald door Angelika Schneider)
Alle meine Feinde
Eines Morgens setzte ich mich an meinen Schreibtisch, nahm ein Blatt Papier und schrieb an den oberen Rand: Alle meine Feinde. Dann konzentrierte ich mich und zählte meine Feinde mit Namen auf.
anka
tanka
wanka
Ich dechiffriere:
Anka das ist meine Haushälterin.
Tanka das ist die Frau meines Vaters.
Wanka das ist mein Nachbar auf der Datscha.
Anka ist ein Feind im Inneren des Hauses.
Tanka ist ein Feind außerhalb des Hauses.
Wanka ist ein Feind direkt hinterm Zaun.
Meine Feinde sind mir ganz nah. Irgendwas ist da wohl schiefgelaufen. Man muss etwas tun. Aber was?
Soll ich in den Wald laufen zu den Partisanen? Und meine Feinde der Reihe nach umlegen?
Heutzutage ist es Mode, zum Psychoanalytiker zu gehen. Aber wozu die Zeit und das Geld aufwenden? Ich kann das selbst auseinandernehmen, ich bin meine eigene Psychoanalytikerin.
Na dann los, sag ich mir, fangen wir an, schön einer nach dem anderen
anka
Meine Tochter hat ein Kind geboren, »Vater anonym«, wie sie amtlich hat eintragen lassen. Es ist vom Erstbesten, sozusagen. Sie hat mir erklärt, dass das alles nach ihrer Mittlere-Reife-Prüfung passiert sei. Sie hat also noch eine zweite Art Reifeprüfung gemacht, die Prüfung zur Erwachsenen.
Meine Tochter verändert sich nur wenig. Ich erinnere mich noch genau an sie als Säugling, als Krabbelkind und als Sechsjährige. Jetzt ist sie achtzehn, hat noch immer ein Kindergesicht und einen Blick, der ins Nirgendwo gerichtet ist, als ob sie irgendwohin blickt, aber nichts sieht.
There was a man standing against the north wall, barely visible. People entered in twos and threes and they stood in the dark and looked at the screen and then they left. Sometimes they hardly moved past the doorway, larger groups wandering in, tourists in a daze, and they looked and shifted their weight and then they left.
There were no seats in the gallery. The screen was freestanding, about ten by fourteen feet, not elevated, placed in the middle of the room. It was a translucent screen and some people, a few, remained long enough to drift to the other side. They stayed a moment longer and then they left.
The gallery was cold and lighted only by the faint gray shimmer on the screen. Back by the north wall the darkness was nearly complete and the man standing alone moved a hand toward his face, repeating, ever so slowly, the action of a figure on the screen. When the gallery door slid open and people entered, there was a glancing light from the area beyond, where others were gathered, at some distance, browsing the art books and postcards. The film ran without dialogue or music, no soundtrack at all. The museum guard stood just inside the door and people leaving sometimes looked at him, seeking eye contact, some kind of understanding that might pass between them and make their bafflement valid. There were other galleries, entire floors, no point lingering in a secluded room in which whatever was happening took forever to happen.
The man at the wall watched the screen and then began to move along the adjacent wall to the other side of the screen so he could watch the same action in a flipped image. He watched Anthony Perkins reaching for a car door, using the right hand. He knew that Anthony Perkins would use the right hand on this side of the screen and the left hand on the other side. He knew it but needed to see it and he moved through the darkness along the side wall and then edged away a few feet to watch Anthony Perkins on this side of the screen, the reverse side, Anthony Perkins using the left hand, the wrong hand, to reach for a car door and then open it.
The rest of the day minding every inch of my bones,
My eyes not clear, but filled with trembling fireflies
Softly we come, softly we go,
Mute path? Not too eager?
For the farewell is on our side!
1 and 9
Stars
are shining close
the taste of a summer night... a quiet night
on the skin is the light kiss of a fallen leaf
I, barefoot and warm am walking naked.
Sheema Kalbasi (Teheran, 20 november 1972)
De Duitse schrijfster Ursula Ziebarth werd geboren op 20 november 1921 in Berlijn. Haar relatieen correspondentie metGottfriedBennbehoort tot de Duitse literatuurgeschiedenis.Zij studeerde1940-1945in Berlijn,Heidelberg, Straatsburg en dan weerin BerlijnGeschiedenis, Kunstgeschiedenisen Germanistiek. In het najaar van1947, begin 1948verhuisde ze naarWorpswede. In mei 1955werd zijvia bemiddeling doorBenn, lectrice bij de Keulse uitgeverijWinkler, waar zij echter weer meteen ontslag nam.Van1955-1986werkte ze bijhet Duitse Instituutvoor Economisch Onderzoekin Berlijn.In 1949publiceerde zeeengedichtin het tijdschriftMerian, 1955,eenverhaal inaccenten, 1976, eenboek bijNeske, heksendineren metBenn-sectie (Het is leuk om te denkenvan Orpheus), 1979 bijPiperEin Kinderspiel, 1991 bij S.FischerEen vrouwvan goud.
Uit: Ein Kinderspiel
»SPIEGEL: noch nie hat jemand wissend beschrieben, was ihr in euerem Wesen seid.
Ihr, wie mit lauter Löchern von Sieben erfüllten Zwischenräume der Zeit.
Ihr, noch des leeren Saales Verschwender -, wenn es dämmert, wie Wälder weit ... Und der Lüster geht wie ein Sechzehn-Ender durch eure Unbetretbarkeit. Manchmal seid ihr voll Malerei Einige scheinen in Euch gegangen -, andere schicktet ihr scheu vorbei.«' In Jericho, vor zehntausend Jahren, mußten Menschen sich über Wasser beugen um ein zerfließendes, schon von ihrem Atem bewegbares Bild von sich selbst zu erblicken, ihren eigenen Augen zu begegnen, zu erstaunen vor sich. In der Menschheit ältester Stadt, in eben diesem Jericho, haben Archäologen keine Spiegel gefunden. Zweitausend Jahre später (achttausend Jahre vor uns ist das immer noch) lebten im anatolischen (^atalhüyük Menschen städtisch zusammen, und diese Städter hinterließen Spiegel, aus Obsidian gemachte, das ist schwarzes vulkanisches Naturglas, man polierte es in (^atalhüyük so fein, daß jeder sich in ihm entgegensehen konnte und im finsteren Glanz der blank geriebenen Erdausspeiung eine dunkle Wahrnehmung von seinem Gesicht gewann.
Perser, Ägypter, Juden besaßen polierte Metallscheiben, um sich zu spiegeln, Homer berichtet von Spiegelflächen aus Gold, es gab also Menschen, die sich in ihren Spiegeln entrückt in den Sonnenschimmer des Goldes sahen. Römer hatten Bronzespiegel, in Schottland fand man zu Spiegeln polierte Steinplatten der jüngeren Steinzeit. Der Mensch bedarf der Spiegel als einem Mittel der Erkenntnis, er will ein Bild von sich sehen können.
Wir Heutigen haben silberhintergossene Glasspiegel. Mit einer Versilberungs- und einer Reduktionsflüssigkeit wird chemisch Silber hinter Glas gebracht, nur 1/16000 Millimeter beträgt der Durchmesser des Silberhauches, der das Spiegelwunder bewirkt.
Ursula Ziebarth (Berlijn, 20 november 1921)
De Russische dichteres en schrijfster Zinaida Nikolaevna Hippiuswerd als kind vanuitDuitse familiegeboren op 20november inBeljovbijTula. Zij wassinds 1888met de filosoof Dmitri Merezjkovski getrouwd. Hunhuwelijk duurde, hoewelblijkbaarniet fysiekvoltrokken, 52 jaar. Zepubliceerde ookonder het pseudoniemAntonKrainy. Voor een lange tijd stond Hippiusin de schaduw vanhaar man, diezelfsalskandidaat voor deNobelprijs voor de Literatuur beschouwd werd. Net als veleandere schrijversvrouwen maakte zehaar eigen behoeften ondergeschikt aan die van haar man. Overal, waar het echtpaarlangerverbleef, opende het eenliterairsalonen werd het al snelhet middelpunt vaneenkring van jongeschrijverstalenten.Hippiuswaseendappereintellectueledie nietterugschrok voor strengeesthetische oordelen. Haar artikelschreef zeonder een pseudoniem, of ondertekende zij metS.Hippius om het geslacht vande auteur te verbergen. Dietragedie vaneenschrijver omte wonen en te werkenin ballingschapvormdeeenconstante in haar werk.
Stille
Auf den Straßen weiße Stille. Und ich hör mein Herz nicht mehr. Herz, ist Schweigen nun dein Wille? Weiße Stille, stille Stille
Weiße Stadt im Schnee erstehe! Mond mit Blut befleckte Schild. Was nun kommt, ob ichs verstehe?... Herz, mein Herz, ersteh, erstehe!
Aufersteheung nicht für alle. Still und weiß, wie tot, der Schnee. Sünde hüllt die Stadt ich balle Lei die Faust und wein um alle.
Niet-liefde
Je beukt mijn luiken, als wind en regen,
Als nachtwind zing je: "Je bent van mij!"
Ik ben de chaos, jou toegenegen,
Je vriend van vroeger: "Doe open jij!"
Ik wil de luiken niet openmaken,
Mijn angst verbergend houd ik ze dicht.
Ik hoed en koester en blijf bewaken:
Mijn laatste liefde, mijn laatste licht.
De chaos schatert; hij roept, de blinde:
"Je sterft in boeien, trek ze toch stuk!
Je weet, in vrijheid is 't heil te vinden,
Niet-liefde, vrijheid - dat is geluk."
Steeds kouder wordend zeg ik gebeden,
Om liefde smeek ik, een zwak gebed...
Mijn handen beven als 'k moegestreden
Mijn vensterluiken wijd open zet.
Vertaald door M. Wiebes en M. Berg
ZinaidaHippius(20november 1869 - 9 september 1945)
Uit: Niels Holgersson's wonderbare reis (Vertaald door Margaretha Meijboom)
Buiten was het allerheerlijkst lenteweer. t Was nog niet later in t jaar dan de 20ste Maart, maar de jongen woonde in de gemeente West Vemmenhög, heel in t zuiden van Skaane, en daar was de lente al in vollen gang. De boomen waren nog niet groen, maar alles stond frisch en vol knoppen. Er was water in alle greppels, en het hoefblad stond in bloei aan den kant van den greppel. Al t kreupelhout, dat op het steenen walletje om den akker groeide, was bruin en glanzend geworden. Het beukenbosch in de verte stond als t ware te zwellen, en werd ieder oogenblik dichter. De hemel was hoog en helder blauw. De huisdeur stond op een kier, zoodat men in de kamer de leeuweriken hoorde zingen. De kippen en ganzen liepen in den tuin, en de koeien, die zelfs in den stal de lentelucht voelden, begonnen nu en dan te loeien. De jongen las en knikkebolde, en streed tegen den slaap.
Neen, ik wil niet slapen, dacht hij, want dan kom ik er den heelen morgen niet door.
Maar hoe dat nu kwamhij sliep in.
Hij wist niet, of hij lang of kort geslapen had, maar hij werd wakker door een licht gedruisch achter hem. Op de vensterbank recht voor den jongen stond een spiegeltje, en daarin kon hij bijna de heele kamer zien. Juist toen nu de jongen het hoofd oplichtte, keek hij toevallig in den spiegel, en toen zag hij, dat de deksel van Moeders kist openstond.
Nu had Moeder een groote, zware, met ijzer beslagen eikenhouten kist, die nooit iemand anders dan zijzelf mocht opendoen. Daar bewaarde Moeder alles, wat zij van haar moeder geërfd had, en waar zij bizonder goed op paste. Daar lagen een paar ouderwetsche boerinnenpakjes van rood laken met korte lijfjes en geplooide rokken, en met kralen versierd borststuk. Daar waren gesteven witte hoofddoeken en zware zilveren broches en kettingen. De menschen wilden nu zooiets niet meer dragen, en Moeder had er al vaak aan gedacht, die oude dingen weg te doen, maar zij had het niet over haar hart kunnen verkrijgen.
Nu zag de jongen in den spiegel heel duidelijk, dat de deksel van die kist open stond. Hij kon niet begrijpen hoe dat gekomen was, want Moeder had de kist afgesloten, eer ze heenging. t Zou Moeder niet overkomen, dat zij de kist open liet, als hij alleen thuis was.
Hij vond het griezelig. Hij was bang, dat een dief de kamer was binnengeslopen. Hij durfde zich niet verroeren, maar zat stil in den spiegel te staren.
To say that she came into me, from another world, is not true. Nothing comes into the universe and nothing leaves it. My motherI mean my daughter did not enter me. She began to exist inside meshe appeared within me. And my mother did not enter me. When she lay down, to pray, on me, she was always ferociously courteous, fastidious with Puritan fastidiousness, but the barrier of my skin failed, the barrier of my body fell, the barrier of my spirit. She aroused and magnetized my skin, I wanted ardently to please her, I would say to her what she wanted to hear, as if I were hers. I served her willingly, and then became very much like her, fiercely out for myself. When my daughter was in me, I felt I had a soul in me. But it was born with her. But when she cried, one night, such pure crying, I said I will take care of you, I will put you first. I will not ever have a daughter the way she had me, I will not ever swim in you the way my mother swam in me and I felt myself swum in. I will never know anyone again the way I knew my mother, the gates of the human fallen.
Primitive
I have heard about the civilized, the marriages run on talk, elegant and honest,
rational. But you and I are savages. You come in with a bag, hold it out to me in silence. I know Moo Shu Pork when I smell it and understand the message: I have pleased you greatly last night. We sit quietly, side by side, to eat, the long pancakes dangling and spilling, fragrant sauce dripping out, and glance at each other askance, wordless, the corners of our eyes clear as spear points laid along the sill to show a friend sits with a friend here.
Sharon Olds (San Francisco, 19 november 1942)
De Amerikaanse schrijver en literaire biograaf Mark Harris (eig. Mark Harris Finklestein) werd geboren op 19 november 1922 in Mount Vernon, New York. Zie ook mijn blog van 19 november 2010.
Uit: The Southpaw
"I have seen many a pitcher, but there's few that throw as beautiful as Pop. He would bring his arm around twice and then lean back on 1 leg with his right leg way up in the air, and he would let that left hand come back until it almost touched the ground behind, and he looked like he was standing on 1 leg and 1 arm and the other 2 was in the air, and then that arm would come around and that other leg would settle down toward the earth, and right in about there there was the least part of a second when his uniform was all tight on him, stretched out tight across his whole body, and then he would let fly, and that little white ball would start on its way down the line toward Tom Swallow, and Pop's uniform would get all a-rumple again, and just like it was some kind of a magic machine, the split-second when the uniform would rumple up there would be the smack of the ball in Tom's mitt, and you realized that ball had went 60 feet 6 inches in less than a second, and you knowed that you seen not only Pop but also a mighty and powerful machine, and what he done looked so easy you thought you could do it yourself because he done it so effortless, and it was beautiful and amazing, and it made you proud."
Leise wie eine Katze der Lichtstraße des Monds entlang
Aufs eigene Spiegelbild legen
Das Wasser macht einen Schluck seine Haut durchlaufen Kreise
Verführungen
Wieder stochern Blitze am Horizont bleibt einer hängen und macht die blühende Flamme Das zieht ich laufe komm an bei der Asche Hab doch noch nie einen Phönix gesehn
Das ist das Land, von dem es heisst, dass die Geschosse des letzten Krieges jeweils die Geschosse des vorletzten aus der Erde wühlen. Diese Hügel sind keine Gebirge. Jedes Kind kann Sonntags zu Kaffee und Streuselkuchen sein, Verwandten im jenseitigen Dorf besuchen und zum Abendläuten zurück sein. Doch diese Hügelkette war lange der Rand der Welt jenseits begann die Wildnis, das unbekannte Land. Diese Hügel entlang zogen die Römer den Limes. So viele Geschlechter waren verblutet, seitdem sie die Sonnenaltäre der Kelten hier auf den Hügeln verbrannt hatten, so viele Kämpfe durchgekämpft, dass sie jetzt glauben konnten, die besitzbare Welt sei endgültig umzäunt und gerodet. Aber nicht den Adler und nicht das Kreuz hat die Stadt dort unten im Wappen behalten, sondern das keltische Sonnenrad, die Sonne, die Marnets Äpfel reift. Hier lagerten die Legionen und mit ihnen alle Götter der Welt, städtische und bäuerliche, Judengott und Christengott, Astarte und Isis, Mithras und Orpheus. Hier riss die Wildnis, da, wo jetzt Ernst aus Schmiedtheim bei den Schafen steht, ein Bein vorgestellt, einen Arm in der Hüfte, und ein Zipfelchen seines Schal steht stracks ab, als wehe beständig ein Wind. In dem Tal in seinem Rücken, in der weichen verdunsteten Sonne, sind die Völker gargekocht worden. Norden und Süden, Osten und Westen haben ineinandergebrodelt, aber das Land wurde nichts von alledem und behielt doch von allem etwas. Reiche wie farbige Blasen sind aus dem Land im Rücken des Schäfers Ernst herausgestiegen und fast sofort zerplatzt. Sie hinterliessen keinen Limes und keine Triumphbögen und keine Heerstrassen, nur ein paar zersprungene Goldbänder von den Fussknöcheln ihrer Frauen. Aber sie waren so zäh und unausrottbar wie Träume. Und so stolz steht der Schäfer da, so vollkommen gleichmütig, als wüsste er all das und stünde nur darum so da, und vielleicht, wenn er auch nichts davon weiss, steht er wirklich darum so da. Dort, wo die Chaussee in die Autobahn mündet, wurde das Frankenheer gesammelt, als man den Übergang über den Main suchte. Hier ritt der Mönch herauf zwischen Mangolds und Marnets Gehöft, hinein in vollkommene Wildnis, die von hier aus noch keiner betreten hatte, ein zarter Mann auf einem Eselchen, die Brust geschützt mit dem Panzer des Glaubens, gegürtet mit dem Schwert des Heils, und er brachte die Evangelien und die Kunst, Äpfel zu okulieren.
And the son of the noble matron Went to visit the fair maid
To ask for a drop of water,
For he was dying of thirst.
He found her alone by the hearth
Braiding her hair.
They loved one another, but spoke not of their love,
The maiden with a smile on her lips:
'Why must you fly off like the wind?'
'They're awaiting me for discus throwing.'
'Wait a moment, I've kept
Two ripe apples for you.'
Holding her combed hair
With one raised hand
Over her pale ears,
She plunged the other into her bodice
And pulled out the apples,
Placing them in his hands,
Blushing with embarrassment.
Tell me, oh lovers,
Vertaald door Robert Elsie
Girolamo de Rada (19 november 1814 28 februari 1903)
De Duitse schrijfster enactrice Christiane Marie Elisabeth "Elise" Bürger, (eig. Hahn)werd geboren op 19 november 1769in Stuttgart. Zij publiceerde haar werkenanoniemenonder het pseudoniemPilgerin nach dem Heimatlande.In 1790werd zij dederde vrouwvan de schrijverGottfried AugustBürger.Ze wasenthousiast overde dichtkunst vanGottfriedBürger, en schreefhemop de leeftijd van20 jaarin 1789eengedicht in 13 strofen, waarin ze hem haar liefde verklaarde en hem vroeg om haar man te worden. Hoewel in augustus 1791hun eerste zoongeboren werd bedroog Elise haar echtgenootsinds het beginvan het huwelijk.Ze werdbeschouwd alsspilziekeneigenwijsen verslaafd aan verstrooiing, terwijl ze zich zelf door Bürger misbruikt voelde als "Putzmamsell". EliseBürger verliet het huisin februari1792 enop31maartwerd door de rechter de scheiding uitgesproken. Kort daarna begon zij een succesvolle loopbaan als actrice en ook kreeg zij succes met haar literaire werk.
Elise an Bürger (Fragment)
O Bürger, Bürger, edler Mann,
Der Lieder singt, wie Keiner kann
Vom Rhein an bis zum Belt,
Vergebens berg' ich das Gefühl,
Das mir bei deinem Harfenspiel
Den Busen schwellt!
Mein Auge sah von dir sonst nichts
Als nur die Abschrift des Gesichts,
Und dennoch lieb' ich dich!
Denn deine Seele, fromm und gut,
Und deiner Lieder Kraft und Muth
Entzückten mich.
So füllt' im ganzen Musenhain
Von allen Sängern, groß und klein,
Noch Keiner mir die Brust.
Sie wogt' empor wie Flut der See;
Es kämpften stürmend Lust und Weh
Und Weg und Lust.
Elise Bürger (19 november 1769- 24 november 1833)
Hier in 1805 als Cleopatra in August von Kotzebues Octavia.
Sie wirft den Stein. Hebt das Bein und springt hinein.
Hinein in die Felder, die lebendig machen. Sie erspäht die einzelnen Bereiche, konzentriert sich und verlässt sich auf ihre Geschicklichkeit. Grenzen nimmt sie wahr. Die müssen übersprungen werden. Auf sie treten, das darf sie nicht. Einfach wegwischen, das geht nicht. Bevor sie den ersten Sprung macht - einbeinig, unsicher, wackelnd - wandert ihr Blick. Eins, zwei, drei, gespreizt ... und dann ein Feld zum Ausruhen. Da hinten! Hinein! Das ist zu schaffen. Sie will es schaffen!
Sie wirft den Stein. Hebt das Bein und springt hinein.
Gleich ins zweite Feld.
Manchmal ist die Liebe warm. Dann umhüllt sie wie ein wollener Mantel, in den man sich kuscheln darf und aus Zärtlichkeit ist der Gürtel, der als Band sich um zwei Menschen schlingt. An solchen Tagen tut es gut, ihn auf dem Sofa sitzen zu sehen. Er liest ein Buch. Er döst in den Sonnenstrahlen, die durchs Fenster fallen und seine Nase kitzeln. Er setzt sich an den Schreibtisch, um zu arbeiten. Er ist da. Er ist nah. Zwei Herzen klopfen im gleichen Rhythmus. Die Begierde schlummert im Wattebett und schickt nur ab und an ein Traumbild, das sie Kribbeln macht. Nein, keine Fragen.
Het gezin Rafferty was niet echt vermogend maar had toch genoeg geld om een au pair in huis te nemen. Zij kwam uit Nederland en heette Adriënne. Meneer en mevrouw Rafferty vonden haar soms wat onhandig en verward. Twee welwillende maar onnozele Oostenrijkse meisjes waren haar voorgegaan, zodat de Raffertys Adriënnes kleine tekortkomingen voor lief namen. Haar ijver en vooral haar oprechte genegenheid voor de dochtertjes Rafferty wogen ruimschoots op tegen dat kleine beetje verwarring en onhandigheid. Bovendien deelde Adriënne tot mevrouw Raffertys vreugde twee van haar meest dierbare liefhebberijen:lezen en spelletjes doen.
( )
Voor Adriënne was niets vanzelfsprekend, dus ook de werkelijkheid niet. Zou ze een goede fotografe kunnen worden? Ze had geen zin meer om te luisteren. De foto als metafoor. Ha! Zijn het niet juist metaforen - die grillige, onbeheersbare diabolos waarmee schrijvers, schilders en smachtende pubers lopen te goochelen- die almaar verhullen en redeloze vragen oproepen? Nee, aan Adriënnes lijf geen kunstenmakerspolonaise. Wat ze wilde was eenvoudig: als Londen dan niet te veroveren viel kon ze nog altijd infiltreren, en de pocketcamera was haar handzaam excuus. De cursusleider wees naar buiten. Die muur daar, zei hij, die heeft iets te zeggen. De topfotograaf ís de muur, zoals hij alles is wat hem omringt. Maar jij, meisje, jij moet om te beginnen een hele goeie vertolker, een monnik worden, a monk with a camera.
Twee mensen De een is aardig, de ander is aardiger. De een haalt de waarheid boven water, de ander haalt de waarheid boven water en wringt haar uit. De een verbergt zich, de ander verbergt zich en is onvindbaar. De een valt, de ander valt en staat weer op en valt opnieuw. De een klampt zich aan de ander vast, de ander klampt zich aan de een vast en krabt hem, bijt hem, knijpt zijn keel dicht, laat hem niet meer los. De een denkt aan zijn liefste, de ander denkt aan zijn liefste en aan de wereld en aan de congruentie der dingen en de Heilige Augustinus en hoog oplaaiend vuur. De een is alleen, maar zo eenzaam als de ander is alleen een hond, in een hok, verkommerd.
Ik werd geboren
Ik werd geboren en iemand kwam aansjokken, zette een ladder tegen mij aan en klom naar boven met op zijn rug mijn ziel en mijn gedachten.
Het begon te regenen en hij sprong naar beneden, holde weg om te schuilen, riep nog over zijn schouder: 'Wees gelukkig! Wees maar gelukkig!'
De zon verscheen, maar er klom niemand meer naar boven. Niemand legde uit hoe ik mijn gedachten moest gebruiken, niemand bracht schaduw, niemand haalde de ladder weg, niemand zei dat er niemand meer zou komen.
Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)
De Duitse schrijverKlaus Mann werd op 18 november 1906 geboren als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. Zie ook alle tags voor Klaus Mannop dit blog.
Uit: Das zwölfhundertste Hotelzimmer
Zwölfhundertstes Hotelzimmer sei mir gegrüßt!
Sei mir gegrüßt, mit mäßig gutem Bett, Spiegelschrank, Kommode, wackeligem Schreibtisch;
Mit rosa Nachttischlampe, abgeschabtem Teppich, Wasserkaraffe, Briefpapier, Kofferständer.
Sei gegrüßt, Heimat seit einer halben Stunde, Heimat für zwei, drei oder vierzehn Tage :
Wirst du mir freundlich gesinnt sein? Werde ich bei dir ausruhen dürfen?
Oder gibt es gleich Aerger, weil der Kellner mich neun geschlagene Minuten warten läßt, seit ich nach meinem Frühstück geklingelt habe?
Neun bittere Minuten, die ich, zornig summend, zwischen Bett und Waschtisch spazierengehe;
Neun verfl uchte Minuten, zwischen Aufstehen und Café complet, die nicht mehr zur Nacht, noch nicht zum Tage gehören;
Was kann ein Tag bringen, der so beginnt?
Schlechte Heimat! Schon ist das Vertrauen dahin, das ich dir zunächst entgegenbrachte.
Werde ich nach Kleiderhölzern, Tinte, Aschenbecher, Papierkorb erst verlangen müssen, oder ist alles zur Stelle? (Was für eine Heimat wäre denn das, ohne Tinte und ohne Papierkorb!)
Versuchest du ihn zu bluffen oder zu verblüffen, deinen Gast, deinen Schutzbefohlenen
Oder trachtest du vielmehr danach, sachlich für ihn zu sorgen?
(Bluff scheint mir, wenn ich drei Glocken übereinander angebracht fi nde, für Kellner, Hausburschen, Zimmermädchen noch dazu mit neckisch erläuternden Bildern, komisch flatterndem Frack des Kellners, Zimmermädchen, sich niedlich machend mit Besen: Es ist aber gleichgültig, auf welche Klingel man drückt, immer erscheint der Angestellte, der gerade nichts andres zu tun hat.)
Wie ist der Nachtportier?
Gestattet er mir, meinen Besuch mit aufs Zimmer zu nehmen, schaut höfl ich beiseite, wenn ich, mit gemachter Selbstverständlichkeit, vorbeischlendere an seiner Loge?
Oder spielt er den Strengen «bitte sich ins Schreibzimmer zu bemühen, gibt es noch was zu besprechen.»
The Blue Falcon, cross the spire, Waits in the gables of the white House. Wounded in youth by crush Of air, spent, a wisp perched In the aerie dark with a view of mountains Blue as ice under glacier. The wooden Church from the other side clutches The sky but the Falcon blue is lost In a tuft of cloud that bobs but never Kills. On this strike he is sheathed in stealth The dull talons slip as they dry In the tented air, the songbirds at play In the high-ground underneath warble And chide but the Falcon cannot hear The Falcon near. His heart is soft And muted in the breast, his ears Are dumb to their tickling-songs.
Before the Falcons time, over The tilling fields, dropped his world In the spoils where splendour burst in green, Rain meant the feathers ran and the woods, A banquet of game, were bounty's breach Fording blue currents he was A fisher in the sun, but the sun Sank in his drowning sky no store From plateau to quarry the drought of days Moved a castle felled in the dancing Dust, his wings broke in the shuttered Eye of the sun and etched his form Into grey silhouette.
Now, the Blue Falcon, jeered In the branches of the rooted air Above the yellowed grass, under the pines And a great blue mountain, stirs a Druid Shape, vaporous, in the cauldron Of the attic in the white house A throw of stones crossways from The sacred yews of the steeple spire.
To be here a few years on earth with the clouds that arrive, with the birds dangling from fragile hours. On the edge, almost adrift, closer to Saturn, more distant, while the sun revolves and drags us with it and the blood circles once more through the depths of its universe more sacred than the stars.
To be here on earth; no more distant than a tree, no more inexplicable; thin in autumn, laden in summer, with what we are and are not, with shadow, memory, longing, until the end (if there is one) voice to voice, from house to house, whoever it may be who carries the earth, if they carry it, or whoever hopes for it, if they keep watch, each time dividing our common bread in two, in three, in four, without forgetting the share for the ant who is still travelling from remote stars to be here on time at our table even though the crumbs are bitter.
About this time I began to notice a change in Mary. She was often late coming to bed; and when she did come, she no longer wanted to talk. She did not hear what I said to her, but appeared to be listening to something else; and she was constantly looking out through doorways, or windows, or over my shoulder. One night when she thought I was asleep, I saw her hiding something away in a handkerchief, under the floorboard where she kept her candle-ends and matches; and when I looked the next day, she being out of the room, I found that it was a gold ring. My first thought was that she had stolen it, which would be more than she'd ever stolen before, and very bad for her if she was caught; though there was no talk in the house of a missing ring.
But she did not laugh and fun as before, nor did she attend to her work in her usual brisk manner; and I became worried. But when I questioned her, and asked if there was some trouble, she would laugh, and say she did not know where I was getting such ideas. But her smell had changed, from nutmegs to salt fish.
The snow and ice began to melt, and a few birds returned, and they began to sing and call; so I knew it would soon be spring. And one day in late March, as we were carrying the clean wash up the back stairs in baskets, to hang it in the drying room, Mary said she was ill; and she ran downstairs and out into the back yard, behind the outbuildings. I set down my basket and followed her, just as I was, without my shawl; and I found her on her knees in the wet snow near the privy, which she had not had time to reach, as she had been overcome by a violent sickness.
I helped her up, and her forehead was damp and clammy, and I said she should be put to bed; but at that she became angry, and said it was something she'd eaten, it must have been yesterday's mutton stew, and now she was rid of it. But I'd eaten the very same thing myself, and felt perfectly well. She made me promise not to speak of it, and I said I would not. But when the same thing happened a few days later, and then again the next morning, I was truly alarmed; for I had seen my own mother in that condition very often, and I knew the milky smell of it; and I was well aware of what was wrong with Mary.
Uit: Die sächsische Lorelei. Sächsische Miniaturen
In einem Gymnasiom gibt där Härr Konräktor in Onterprima Litäratorgäschichte. »Nathan där Weise« wird gäläsen, kommäntiert, teilweise gälärnt ond von dän Prämanern in Aufsätzen wieder ärbrochen. Ond das sächs Wochen lang. Ändlich ist där Härr Konräktor färtig, ond zosammenfassänd fragt är einen Schölär:
»Möller, wälchen Eindrock hat Nathan där Weise auf Sie gämacht?« -
»Einen tiefen!« - »Falsch! Sätzen Sie sich! Wär mössen sagen: Einen sähr tiefen!«
Uit: Vijf jaar geleden overleed Mireille Cottenjé (Interview door Ronny de Schepper en Johan de Belie voor De Rode Vaan)
TEVEEL SEKS?
- een TV-toestel houdt u buiten de deur vanwege de kinderen, maar u kent waarschijnlijk wel Jan Lenferink, die heeft een programma over kunst, cultuur, seks en wetenschap. Waarmee zouden we dit interview beginnen?
Mireille Cottenjé: Ik ga elimineren, hé. Dus alleszins geen wetenschap, geen kunst, geen cultuur. (Gelach)
- U wordt nogal eens verweten dat er teveel seks in uw boeken zit. Nu is dat bij heel veel mannelijke auteurs het geval, maar dat wordt blijkbaar zonder meer geaccepteerd. Waarom ligt dat voor een vrouw anders?
M.C.: Ik denk dat dit cultuurhistorisch te verklaren is. Nog tot voor twintig, dertig jaar was een vrouw een a-seksueel wezen. Voor Kinsey was men er zich absoluut niet van bewust dat er ook zoiets als vrouwelijke seksualiteit bestond. Mensen die met hun tijd zijn meegegaan weten nu heel goed dat een vrouw net zo goed een seksbeest is als een man. Maar een heleboel mensen zijn blijkbaar nog in die 19-de eeuwse mentaliteit blijven zitten van seks, dat is uitsluitend voor mannen. En dat verklaart dan wel sommige reacties.
- Heeft u het gevoel dat u als vrouwelijke auteur in Vlaanderen een speciale positie inneemt? Speciaal ook tegenover de mannen?
M.C.: Ik ervaar dat niet zozeer, ik zal zeker nooit beweren dat ik discriminerend behandeld word. Wel vind ik dat ik vaak het slachtoffer word van erg persoonlijke aanvallen in verband met bepaalde passages uit mijn boeken, maar misschien is dat ook het geval met mannelijke auteurs die in verband met seks ook geen blad voor hun mond nemen. Hoe dan ook, die aanvallen komen niet alleen van oudere mensen die nog helemaal in die Victoriaanse mentaliteit vastgeroest zitten, maar ook van jongeren. Ik heb net een lezing gegeven in de hoogste klassen van een technische school en de allereerste vraag daarna was: waarom gebruikt u in uw boeken zoveel vuile woorden. Nu, bij zon vraag val ik omver. Ik zeg: Vuile woorden, ge moet me eerst eens goed uitleggen wat een vuil woord is, want ik weet dat niet. Wat ik wel weet is dat er vuile dingen bestaan in de wereld. Stront bijvoorbeeld, das vuil, dat stinkt en dat is vies, maar het woord stront, daar wil ik aan rieken, dat wil ik eventueel zelfs opvreten, dat doet mij niets.
Mireille Cottenjé (18 november 1933 - 9 januari 2006)
Uit: Auberon Waugh's hilarious memories of the family mansion now for sale
Returning to my home in Wiltshire after lunch with friends on Easter Day 1966, I found a policeman waiting outside the door with a long face.
Was I Auberon Alexander Waugh of this address?
For a terrible moment, I thought that something had happened to the children, left behind with our help Lolita who spoke no English.
It came as a relief when he said that my father, then 62, had died suddenly at Combe Florey House, the Waugh family home in Somerset.
It transpired that after a Latin mass in the parish church at nearby Wiveliscombe, he had failed to turn up at lunch and been found dead of a heart attack in the downstairs lavatory.
When I arrived at Combe Florey towards midnight, the house still smelled strongly of paraldehyde, the foul substance he took as a sleeping draught. In the heightened awareness of the moment, that familiar, revolting smell seemed to have the odour of sanctity.
That night there was a fire in the house. Somebody had left a door of the Aga in the kitchen open and it became hot, setting various things alight.
Firemen tramped through Combe Florey, squirting things, before being given glasses of Guinness and sent away. My mother Laura, the widow Waugh as she became from that moment, remained in her bedroom and did not emerge through all the night's alarms and excursions.
In the days that followed, my father's body lay in the library, boxed up in a coffin to await burial and attended in shifts by members of the family.
My feeling of relief on hearing of his death remained an ingredient in the mixture of emotions.
In his last year at Combe Florey, he had many of his teeth drawn, choosing to have it done without anaesthetic, for some impenetrable reason of his own (the vulgar new school of literary biographer attributed it to some strain of sexual masochism, but I am not persuaded by this).
In the event, his teeth seem to have been drawn not only physically but also metaphorically. Where before he had been gloomy, bad tempered and on occasions aggressive, he became benign and affectionate, but still his death lifted a great brooding awareness not only from Combe Florey but from the whole of existence.
So what did I manage to do? Me for years I did nothing. Just looked out the window. Raindrops soaked into the lawn, year in, year out. That lawn was soft grass, high class. Blackbirds strolled across it. Later, tiny flowers blossomed, fine strings of beads, most likely in spring. Later tulips, English daffodils, snapdragons, nothing special. Me I didnt do a thing. Winter and simmer revolved among blades of grass. I slept as much as possible. That window was as big as it needed to be. Whatever was needed I saw in that window.
FROM DAY TO NIGHT
Every day I rise from sleep again as if for the last time. I dont know what awaits me, perhaps it follows logically, then, that nothing awaits me. The spring on its way is like the spring gone by. I know about the month of May but pay it no mind. For me theres no border between night and day, just that night is colder though silence is equal to them both. At dawn I hear the voices of birds. I fall asleep easily out of affection for them. The one who is dear to me is not here, perhaps he simply is not. I cross over from day to night from day to day like a feather the bird doesnt feel as it falls away.
Dahlia Ravikovitch (17 november 1936 21 augustus 2005)
I just got off the phone with the nurse from Dr. Lowens office. I picked up the old brown Trimline phone thats been in this retreat cabin of my mothers forever, and a womans voice asked for me and I said, This is she, and the voice said, Its Becky from Dr. Lowens office. And I said, Uh-huh. Then Becky said, The result from the latest test was positive, and I said, Positive? And she said, Yes, you are no longer borderline pregnant.
No longer borderline pregnant? I thought I might fall over. I looked out the window at the leaves of the poplar trees shimmering in the breeze. My eyes settled on a vulture falling from the sky in a perfect spiral. He was flapping then gliding, flapping then gliding as he descended, and I thought to myself: I will remember this moment and that vulture for the rest of my life. I thought to myself: That vulture is a sign. A part of me is dying.
And then the nurse said, Hello? And I said, Yes, I am here. Are you sure I am pregnant? And she said, Yes. And I said, Really? Areyou sure? Youre not going call me back in two hours and say you made a mistake? She said, No. And I said, Well, how do you know? She sighed. It was a ridiculous question, but since she had been telling me for a week that after three blood draws they still couldnt tell if I was really pregnant, I felt justified. So I pushed. Well, what do you know today that you didnt yesterday? And she said, The HCG levels are definitely going up. HCG levels? Yes, in the last twenty-four hours the pregnancy hormone count has risen from 700 to over 2,300, and that usually means a healthy, robust beginning.
Het IJ en d'Amstel voeren de hoofdstad van Europe, Gekroond tot Keizerin, des nabuurs steun en hope, Amstelredam, die 't hoofd verheft aan 's hemels as, En schiet, op Pluto's borst, haar wortels door 't moeras. Wat waatren worden niet beschaduwd van haar zeilen? Op welke markten gaat zij niet haar waren weilen? Wat volken ziet ze niet beschijnen van de maan, Zij die zelf wetten stelt de ganse Oceaan? Zij breidt haar vleugels uit, door aanwas veler zielen, En sleept de wereld in, met overladen kielen. De welvaart stut haar Staat, zo lang d'aanzienlijkheid Des Raads gewetens dwang zijn boze wil ontzeit.
Zomermaand
Bedaagde Zomermaand, men laat geen schaap verlegen; Indien het gaat vermast, zo neem het op uw schoot: Maar scheert gij t om de wol, zo scheer het niet te bloot, En was het wit als sneeuw, dat u de Hemel zegen. Drijf, vroeg en spa, de kudde in t veld, en naar het hok: Zij loont u met haar melk, en spier, en ruige lok.
Klachten des Poëets
Wat ramp, wat ongeluk plaagt nog mijn grijze haren! Wat schande moet mij nog, eilacy! wedervaren! Wat droefheid, wat verdriet, wat leed komt mij nog aan, In dees mijn wintertijd, die haast zou zijn gedaan! Wanneer ik overdenk èn tgeen ik was vóór dezen, En wat ik, tot mijn smaad, moet tegenwoordig wezen; Wanneer ik mij bezie in dees mijn hoogste nood, Mijn lijden is te zwaar, mijn ongeluk te groot. Maar doch, indien mij t leed, indien de hoge stromen Van zo veel lijdens mij zal moeten overkomen, Ik lijd ze, zo ik kan, ik wacht ze met geduld, Ik voeg mij na de tijd, hoe t ongeval ook brult. Maar gij, Mary! en gij, o rei der Heilge Maagden! Die t al, èn lijf èn goed, ook voor de Godsdienst waagden, Ai, ziet mij gunstig aan, hebt achting op mijn druk Hebt meelij met mijn lot, en dit mijn ongeluk! U heb ik toevertrouwd, U heb ik, al mijn dagen, Nadat ik ben verlicht, mijn liefde toegedragen; k Heb U mij toegewijd, en U ik mij nog geef Ai, maakt weer (want gij kunt), dat k eeuwig met U leef!
Joost van den Vondel (17 november 1587 5 februari 1679)
Eragon stood with quiet assurance in the dusky moonlight, then strode into the forest toward a glen where he was sure the deer would rest. The trees blocked the sky from view and cast feathery shadows on the ground. He looked at the tracks only occasionally; he knew the way.
At the glen, he strung his bow with a sure touch, then drew three arrows and nocked one, holding the others in his left hand. The moonlight revealed twenty or so motionless lumps where the deer lay in the grass. The doe he wanted was at the edge of the herd, her left foreleg stretched out awkwardly.
Eragon slowly crept closer, keeping the bow ready. All his work of the past three days had led to this moment. He took a last steadying breath andan explosion shattered the night.
The herd bolted. Eragon lunged forward, racing through the grass as a fiery wind surged past his cheek. He slid to a stop and loosed an arrow at the bounding doe. It missed by a fingers breadth and hissed into darkness. He cursed and spun around, instinctively nocking another arrow.
Behind him, where the deer had been, smoldered a large circle of grass and trees. Many of the pines stood bare of their needles. The grass outside the charring was flattened. A wisp of smoke curled in the air, carrying a burnt smell. In the center of the blast radius lay a polished blue stone. Mist snaked across the scorched area and swirled insubstantial tendrils over the stone.
Eragon watched for danger for several long minutes, but the only thing that moved was the mist. Cautiously, he released the tension from his bow and moved forward. Moonlight cast him in pale shadow as he stopped before the stone. He nudged it with an arrow, then jumped back. Nothing happened, so he warily picked it up.
Christopher Paolini (Los Angeles County, 17 november 1983)
Ich hungerte stets vor den tragenden Stufen vor dem Tor, das zur Erfüllung führt - da hat mich der Krieg zu sich gerufen und hat mich mit allem Hass geschürt. [...] Verdammt, so ein Hund mit schwarzer Mähne schlug mir aufbrüllend den Schädel entzwei. Das Blut quoll bitter durch meine Zähne ich gurgelte im wehen Geschrei.