Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
22-09-2019
Jaap Harten, Nazim Hikmet en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)
Met de samovar onder seringen De nacht zien met helder oog Nu vogels hun nesten wiegen In slaap achter netten van dauw Zie beemden ontvangen het voorjaar De wereld bloeit zonder geluid De nacht speelt zijn glazen toeter De dag heeft een heldere bijl
Maar buiten dit park is het anders Het rijk heeft twee ogen van schaduw En water dat stroomt is nog blauw Toch spiegelt een bloedrode wolk
De nachtegaal van Natasja Lag gisteren dood op het tuinpad O weemoed die niet is te noemen IJskoude vogel van glas
Sindsdien wordt het al later Najaden ontvluchten het bos Wind dommelt voorover in kelken Met een kille hand bloeit de tijd
Ik zie een hemel van tranen In je ogen terwijl je zingt De nacht brak zijn glazen toeter De dag houdt zijn heldere bijl
Oude boksers
zijn meestal niet pedant meer: hun beweeglijkheid is afgenomen (de gouden
jaren van het touwtjespringen en stoten tegen peervormige elastisch opgehangen ballen, de matches met
hun vileine spookgedaanten: rook in de zaal, hete in konijne- of duurder bont en glinsterwerk gepropte
vrouwen - de kerstbomen der sportwereld - die geen mah yongg spelen maar wel 69, de deining van met pommade
belakte pooiers die hun bierviltjes wegmikken, boeh roepen bij een clinch of backhand en zweten als pianosjouwers
hopend op een feestelijk blauw oog, groot als een admiraalsvlinder, in de ring vol cholerisch gedreun -
ja díe jaren zijn voorbij). Uitgeteld kijken zij naar de tv, schuifelen door de vertraagde
film van eigen triomfen en staren naar hun afgehakte voelsprieten op de vloer, waar het kleed slijtplekken
vertoont maar de onmenselijke katten nog niets aan lenigheid hebben ingeboet.
Jaap Harten (22 september 1930 – 2 december 2017)
Onafhankelijk van geboortedata
Over Leven 1
Leven is geen grapje, je moet in grote ernst leven, zoals bijvoorbeeld een eekhoorntje, dus zonder daarbuiten of daarna iets extra's te verwachten, je moet je dus uit alle kracht voor het leven inzetten.
Je moet leven serieus nemen, dus zo, dat je bijvoorbeeld met je armen op je rug gebonden, en je rug tegen de muur, of in het lab, in een witte jas, met een enorme bril, kunt sterven voor de mensen, en wel voor mensen die je zelf nooit hebt gezien en zonder dat iemand je ertoe dwong en ook nog eens terwijl je weet dat het mooiste wat je hebt en het meest waarachtige leven is.
Dus neem je leven steeds zo ernstig op dat je bijvoorbeeld nog op je zeventigste olijven plant, en dan niet om je kinderen iets na te laten of zoiets, maar omdat je niet in de dood gelooft, al ben je bang om dood te gaan, en je dus de balans naar leven door laat slaan.
2
Stel, je krijgt een zware chirurgische ingreep, met de kans niet meer op te staan van de witte operatietafel. Al voel je je droef bedrukt om een te vroeg heengaan toch lach je om een Bektaşi-grap, kijk je uit het raam of het gaat regenen of wacht je toch ongeduldig op de laatste nieuwsberichten.
Stel, ten behoeve van iets waarvoor het waard is te strijden bevind je je aan het front. Het kan dat je de eerste dag al, bij de eerste aanval voorover stort en sterft. Je weet dit met een vreemde wrok, maar toch ben je razend benieuwd hoe deze mogelijk nog jaren slepende strijd zal aflopen.
Stel, je zit achter tralies, loopt al tegen de vijftig, en over achttien jaar pas zal de stalen poort zich openen. Toch koester je de band met buiten, met mens en dier, met strijd en wind, met alles dus wat zich buiten de muren bevindt.
Dus in welke toestand, op welke plek ook moet je leven als ging je nooit dood...
3
Onze wereld koelt af, een ster tussen de sterren, nog wel een van de kleinste, een spikje bladgoud op blauw fluweel, die reusachtige wereld van ons.
Ooit koelt deze wereld af en zal niet eens als een ijsklomp of een dode wolk, maar als een lege notendop wegtollen in het eindeloze stikdonker.
Nu al daarvan de pijn te dragen, de droefenis te voelen. Zozeer moet je van deze aarde houden dat je kunt zeggen: 'Ik heb geleefd...'
Vertaald door Wim van den Munkhof
Nazim Hikmet (20 januari 1902 – 3 juni 1963)
In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumenaan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het negende van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Lieve Bart,
Het is bijna middernacht en het begin van 10 mei 1996 en op de een of andere manier zal de Tweede Wereldoorlog wel in mijn genen terecht zijn gekomen en daardoor in mijn hormonen, want ik was weer tamelijk in strijd met mijzelf vanavond.
Tevreden kan ik zijn met het feit dat ik überhaupt op jou ben afgestapt, maar de vraag die ik mij voorgenomen had te stellen kwam er weer niet uit, Daar heb ik weer een tijdje van gebaald, maar op dit moment troost ik mij ook alweer met een paar gedachten : ten eerste is het al een hele vooruitgang met de vorige ledenvergadering van november. En men heeft mij ook in gesprek gezien met jou !
Ziehier mijn eigen persoonlijke aarzelende vorderingen in assertiviteit. Ik compenseer dat nu natuurlijk weer door mij op de tekstverwerker uit te leven op een manier die ik wel onder de knie heb : met geschreven woorden. Overigens twijfel ik er niet aan dat er weer een dag komt dat wij weer ergens anders dan op de ledenvergadering koffie drinken samen. Die dag komt zo zeker als de regen na de zonneschijn.
Precies. Zo komt ook onze volgende ontmoeting na het afscheid van vanavond. Weet je trouwens wat ik voelde ? Niet zozeer voor jou, als wel tussen ons ? Vriendschap. Gewone, alledaagse, ongeromantiseerde, nuchtere vriendschap. Wij zaten ook wel zo ouderwets knus naast elkaar naar het forumgesprek van Cees en de dames te luisteren dat het zelfs voor de ogen van Roel een lust moet zijn geweest !
Hoe dan ook. Ik heb er de computercursus van vanavond graag voor over gehad. Of ik wil ingaan op het inhoudelijke gedeelte van deze avond ? Ik ben het met je eens - en niet omdat jij het bent, zoals boze tongen nu al beweren - dat het COC zich als organisatie wél het lot van de Roze Zaterdag moet aantrekken.
L'art pour 1'art has always existed. Every honest artist, and for that matter every honest craftsman, has been and remains under an obligation to it, and there is nothing mystical about it. On the contrary, it is a thoroughly rational attitude, and during the nineteenth century - not unlike its logical and social counterpart " business is business " - it acquired if possible an even higher rationality, all the more so after the shift in artistic orientation away from the central value of religion and the church. p.42
L'art pour l.'art and "business is business" are two branches of the same tree. p.43
Akzo Nobel schrapt 190 banen in de chemie-sector. Waat halen wij toch nieuwe banen vandaan ? Behalve dan dat de wapenindustrie injecties per minuut krijgt om draaiende te blijven ?
Vroom en Dreesman ziet volgens Stefan tegenwoordig iets in een groter assortiment kaarsen.
Queen : you don't fool me.
17.07 uur. Veel gesluimerd bij MTV. Via die muziek is ook veel te regelen. Thats truth, that"s live. Raphaël.
18:11:20,00 Stefan gebeld, maar hij was er nog niet. Ik zit aan de koffie en kijk naar Verbotene Liebe !
19:35:47,00 AFCA en Brussel. Daar had Mariëtte het verder over. (Parijs). Barcelona. Brussel : Stand by. Liberia. Arnhem heeft zeker weer iets om voor te bidden. En ik om danbaar voor te zijn. Stefan belde net. Hij was net terug uit ZUrich. Exit. 20.34:59,00
New York. Stand by. Zo kan het toch echt niet jongens. Een paar kinderen vol stoppen met alcohol eb drugs en ze dan wat geweertjes in handen geven om uit te testen.
Goed. Iemand had een reis van 17 uur en 1600 kilometer nodig om tot bezinning te komen. Mij lucht het enorm op Steefje. Ik kan, gezien die drijvende krachten die jou tot die expeditie gebracht hebben hooguit vermoeden waartoe jij allemaal in staat bent. En Mark heeft het nu zijn Walter verteld. Voorlopig is er "sense" naast de "sensibility" gekomen. Gefeliciteerd. "Een dikke streep eronder gezet", zei je. Met die mentaliteit komt jouw innerlijke rust vanzelf wel terug.
Alle mogelijkheden - van verblijfsvergunning tot verhuizen zijn bij een etentje doorgenomen. En Stefan heeft er zijn verstand uiteindelijk nog het beste bij gehouden. Nu heeft hij nog drie weken om zich voor te bereiden op zijn examens. Zelf denk ik dat hij diep in zijn hart ook al afscheid heeft genomen van het hele avontuur. Daarvoor heeft hij toch zijn zekerheid en comfort te lief.
Nee, een flat van een miljoen kopen samen en dan in de zon beginnen te dromen van een andere man in een regenachtig Nederland. Wat kan een mens zich toch op de hals halen.
Generaal Couzy en zijn kritiek op de burgertop van defensie. En de secretaris generaal van defensie met kritiek op Couzy.
23.11 uur De moeheid komt er echt uit. Dit keer niet naar Paradox.”
Generaal Hans Couzy (23 september 1940 – 10 maart 2019)
Leonard Cohen en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)
De Canadese dichter, folk singer-songwriter en schrijver Leonard Cohenwerd geboren op 21 september 1934 te Montréal. Zie ookalle tags voor Leonard Cohenop dit blog.
Uit: The favorite game
“5
The Breavmans founded and presided over most of the institutions which make the Montreal Jewish community one of the most powerful in the world today.
The joke around the city is: The Jews are the conscience of the world and the Breavmans are the conscience of the Jews. “And I am the conscience of the Breavmans,” adds Lawrence Breavman. “Actually we are the only Jews left; that is, super-Christians, first citizens with cut prongs.”
The feeling today, if anyone troubles himself to articulate it, is that the Breavmans are in a decline. “Be careful,” Lawrence Breavman warns his executive cousins, “or your children will speak with accents.”
Ten years ago Breavman compiled the Code of Breavman:
We are Victorian gentlemen of Hebraic persuasion.
We cannot be positive, but we are fairly certain that any other Jews with money got it on the black market.
We do not wish to join Christian clubs or weaken our blood through inter-marriage. We wish to be regarded as peers, united by class, education, power, differentiated by home rituals.
We refuse to pass the circumcision line.
We were civilized first and drink less, you lousy bunch of bloodthirsty drunks.
6
A rat is more alive than a turtle.
A turtle is slow, cold, mechanical, nearly a toy, a shell with legs. Their deaths didn’t count. But a white rat is quick and warm in its envelope of skin.
Krantz kept his in an empty radio. Breavman kept his in a deep honey tin. Krantz went away for the holidays and asked Breavman to take care of his. Breavman dropped it in with his.
Feeding rats is work. You have to go down to the basement. He forgot for a while. Soon he didn’t want to think about the honey tin and avoided the basement stairs.
He went down at last and there was an awful smell coming from the tin. He wished it were still full of honey. He looked inside and one rat had eaten most of the stomach of the other rat. He didn’t care which was his. The alive rat jumped at him and then he knew it was crazy.
He held the tin way in front because of the stink and filled it with water. The dead one floated on top with the hole between its ribs and hind legs showing. The alive one scratched the side.
He was called for lunch which began with marrow. His father tapped it out of a bone. It came from inside an animal.
When he went down again both were floating. He emptied the can in the driveway and covered it with snow. He vomited and covered that with snow.
Krantz was mad. He wanted to have a funeral at least, but they couldn’t find the bodies because of some heavy snowfalls.
When Spring began they attacked islands of dirty snow in the driveway. Nothing. Krantz said that seeing things were as they were Breavman owed him money for a white rat. He’d lent his and got nothing back, not even a skeleton. Breavman said that a hospital doesn’t pay anything when someone dies there. Krantz said that when you lend somebody something and that person loses it he has to pay for it. Breavman said that when it’s alive it isn’t a thing and besides he was doing him a favour when he took care of his. Krantz said that killing a rat was some favour and they fought it out on the wet gravel. Then they went downtown and bought new ones.
Breavman’s escaped and lived in a closet under the stairs. He saw its eyes with a flashlight. For a few mornings he put out Puffed Wheat in front of the door and it was nibbled, but soon he didn’t bother.
When summer came and the shutters and screens were being taken out one of the men discovered a little skeleton. It had patches of hair stuck to it. He dropped it in a garbage can.
Breavman fished it out when the man was gone and ran to Krantz’s. He said it was the skeleton of the first rat and Krantz could have a funeral if he wanted. Krantz said he didn’t need a stinky old skeleton, he had a live one. Breavman said that was fine but he had to admit they were quits. Krantz admitted.
Breavman buried it under the pansies, one of which his father took each morning for his buttonhole. Breavman took new interest in smelling them.”
Leonard Cohen (21 september 1934 – 7 november 2016)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumen aan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het vierde van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
"Arnhem, 6 mei 1996
Prof. Dr. W. Bronzwaer
Hooggeleerde heer,
Het zal u ongetwijfeld verheugen te vernemen dat ik heel voorzichtig de draad weer heb opgepakt waar hij twee jaar geleden is blijven liggen. Hugo von Hofmannsthal is al een tijdje bescheiden terug in mijn gedachten, maar nu vind ik ook de innerlijke rust om af en toe weer van een van zijn gedichten te genieten, zoals bijvoorbeeld van WELTGEHEIMNIS.
Dat doe ik inmiddels met veel plezierige assistentie van een mij door een vriend beschikbaar gestelde tekstverwerker. Aan al het nieuwe van Windows tot en met Internet heb ik ook al mogen ruiken en het zou ook niet te moeilijk voor mij zijn genoemde vriend te verzoeken van zijn netwerk gebruik te mogen maken om de actuele stand van zaken op het beeldscherm te laten verschijnen.
Dit zijn echter nog wat vrijblijvende reflecties op een mooie zaterdagmiddag in Arnhem. Ik ben in een Italiaanse stemming, eerder dan in een Oostenrijkse en bij de geringste trilling van de aarde, zelfs als dat ver weg als in China is, overschaduwt een donkere wolk mijn gemoed en keer ik met de snelheid van een F 16 terug naar de realiteit van het dagelijkse werk in de crisisopvang van de Gelderse jongeren.
Der tiefe Brunnen weiß es wohl, Einst waren alle tief und stumm, Und alle wußten drum.
(Alois Wolf : a further nuance of the word 'Welt' is to be found in the poet's susceptibility to the slightest changes in his environment, even in the atmospheric conditions...p.174 )
Wie Zauberworte nachgelallt Und nicht begriffen in den Grund, So geht es jetzt von Mund zu Mund.
(Michael P. Steinberg : Art as a unique system of knowledge of the object world rather than as one of confession or expression of the subject world is the hallmark of that ethical understanding. p.6 )
Ebenda : The domains of history and art both involve the element of mastery .../...mastery, defined as the unity of subjectivity and technique, is associated with the accomplishment of the historian and the artist but would be an inappropriate quality to attribute to a natural scientist or mathematician. p.14
Die pretentie moeten zij dan ook niet hebben, Clinton. Over and out. Kenan, slaap je?
Ebenda : The ethical goal of art, as of historiography, is the understanding of reality. p.15
Kenan, ( waar en wanneer ook mijn naam genoemd zal worden zal ook de zijne worden herdacht....), ik ga zo meteen een wandeling door het park maken. Ik wil kijken wat er in de schouwburg te doen is - en bij de Rabobank wat weg mijmeren.... Hoor je dat, Kenan, Clinton zegt dat ik iets weg heb van John F. Kennedy en gelijk heeft hij. Ik ga dat allemaal doen, Kenan, inclusief golf spelen voor F 76.000 dollar, maar eerst nog maar even naar De Spring.
(Deze brief is begonnen op de 24e mei, volledigheidshalve)
Marcel uit Doesburg, van 2 weken geleden, was er ook weer, in Arnhem.
Maar vooral: Johnny en Dick van de Mythe. Johnny heb ik lief gehad. Ooit en vandaag. Johnny zat toen Dick even weg was in meditatiehouding. It is not a question of prayer, Sjonnie. (“Goed zo”, zegt Kenan).
Jij streelde even over je enkel en een stukje van je rechter onderbeen voordat je jouw sok omhoog trok, en je was mooi, John....
Die Beiden
Sie trog den Becher in der Hand – Ihr Kinn und Mund glich seinen Rand -, So leicht und sicher war ihr Gang, Kein Tropfen aus dem Becher sprang.
Owen Sheers en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)
De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheerswerd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheersop dit blog.
Mametz Woods
For years afterwards the farmers found them – the wasted young, turning up under their plough blades as they tended the land back into itself.
A chit of bone, the china plate of a shoulder blade, the relic of a finger, the blown and broken bird’s egg of a skull,
all mimicked now in flint, breaking blue in white across this field where they were told to walk, not run, towards the wood and its nesting machine guns.
And even now the earth stands sentinel, reaching back into itself for reminders of what happened like a wound working a foreign body to the surface of the skin.
This morning, twenty men buried in one long grave, a broken mosaic of bone linked arm in arm, their skeletons paused mid dance-macabre
in boots that outlasted them, their socketed heads tilted back at an angle and their jaws, those that have them, dropped open.
As if the notes they had sung have only now, with this unearthing, slipped from their absent tongues.
Skirrid Fawr
Just like the farmers who once came to scoop handfuls of soil from her holy scar,
so I am still drawn to her back for the answers to every question I have never known.
To the sentence of her slopes, the blunt wind glancing from her withers,
to the split view she reveals with every step along her broken spine.
This edge of her cleft palate, part hill, part field,
rising from a low mist, a lonely hulk adrift through Wales.
Her east-west flanks, one dark, one sunlit, her vernacular of borders.
Her weight, the unspoken words of an unlearned tongue.
Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkteFrans Roumenaan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het vierde van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Arnhem, 3 mei 1996
Lieve Arie,
Soms zou ik de hele dag liefdesliedjes willen zingen en dat uit zich bij mij in het schrijven van brieven tegenwoordig. Vroeger waren het gedichten, maar zoals hare majesteit laatst nog tegen Havel zei : "Nu is de tijd van poëzie voorbij en de tijd van proza aangebroken." Nu zou ik geen dichter in hart en nieren zijn als ik dan niet tenminste dichterlijk proza zou willen schrijven.
Ik zit op dit moment - zo'n twintig minuten voordat ik met werken moet beginnen - het explosieve materiaal van de Aldi te drinken, en hoewel ik niet te klagen heb over de kwaliteit ervan realiseer ik mij toch dat ik soms liever Appelsientje had en dat ik dat alleen niet drink omdat het duurder is. En dan wordt die Goldhorn langzamerhand inderdaad explosief.
Dan is de noodzaak om jezelf eens te laten gaan dichtbij en daar ga je dan en de hele omgeving moet mee of ze wil of niet. De wijsheid in de kan. (Kenan, log eens in op die verdomde KUN - computer ) Arie, sorry, maar dat leg ik je een andere keer nog wel eens uit. Ik moet nu weg naar het crisiswerk onder de internationale jeugd van Arnhem.
Ik begon deze brief op 2 mei - gisteren dus - en zo zie je het nut van een tekstverwerker, want hij was nog niet af. En nu schrijf ik je gewoon door zonder ook maar een papiertje te hebben verspild.
Een vader zet zijn zoontje over de muur bij de school hierachter en heeft geen vermoeden hoe geruststellend dat elke dag terugkerende ritueel op mij inwerkt.
Dan is het 8.27 uur en zit ik al een hele tijd te mediteren. Op het HB werken, mijmer ik 25 man/vrouw aan de ELF. Dan stel ik mij zo'n rechercheur voor achter zijn beeldscherm, mogelijkheden overwegend, sympathiserend zelfs het ene moment en het andere moment weer denkend dat het niet mag en ik herinner mij een felle discussie onder het avondeten over de wet. Yarci : "Wie maakt die wet ? Wie heeft het recht om die wet te maken." Wim : "Wij maken met zijn allen die wet en benoemen rechters om er op toe te zien dat hij wordt uitgevoerd."
Eigenlijk vindt Yarci het leven nog te moeilijk om er aan te beginnen en kiest hij zijn niet geringe verstandelijke en verbale vermogens uit om die houding te verdedigen met rationeel lijkkende argumenten. Waarbij wij terug zijn bij het refrein over zelfvertrouwen.
(Als ik bij deze werkwijze ook twee pagina's per dag ga produceren heb jij straks geen tijd meer om bij Samson to werken, Arie)
Crauss en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)
De Duitse dichter en schrijver Crauss werd geboren in Siegen op 19 september 1971. Zie ook alle tags voor Crauss op dit blog.
de angst in eigen persoon
is een vrouw met krullend haar en een man langs de straat, de wind zwiept regen tussen de wissers, de auto glijdt veel te langzaam richting afscheid, het licht is een kegel, de keel is een knoop, de ogen zijn schrik en de mond te verkrampt om te schreeuwen – de stem is kwijt, dat is het begin.
de angst in eigen persoon is een stadsautoweg, geheel dichtgesneeuwd en een jongen met heimwee, de auto glijdt langzamer nu, want de afrit versperd, blijft liggen en achter de mast wordt de knaap overvallen door een ijskoude rilling. wensen vervliegen, bevriezen, het beeld is heel groen, de lust eraan rood en de jongen spoedig
weer thuis, is de angst een huwelijk, een minnaar op de openbare weg en een wachtende vader, met weinig woorden verstijft de toestand zoals regen verandert in sneeuw. verklaringen liegen, worden ontmaskerd, zodra men ze gelooft en verstoffen in een kastje vol waarheid.
de angst is een film, een vraatzuchtig wezen, waarvoor een stad ’s nachts bang is, de angst is een oeroude draad, die zich door het leven heen weeft.
URANUS II (Kometen) elephant melzow mix
op de golven van de nacht opgestegen (ik, (jouw sterdwaze adem ongrijpbaar: in de halfschaduw hemel (at mosfeer, maanstof, een ver uur nog, totdat de zon ons weer membraan maakt
wij zaten de hele avond boven een stapel foto’s jij, in israël, afgelopen zomer, jij met je vriendin, jij zei, het wordt weer eens tijd om op te ruimen in je leven, en schonk mij nog eens in
wij vielen proestend van het lachen deze avond krom van onze stoelen: jij lachte als lang niet meer, jij hield je buik vast en zei, laat ons nu naar de rijn gaan, en als wij ooit weer opduiken …
wij zaten toen later nog eeuwig in het grind: ik droogde je bevende borst en je tranen van absinth; jij sprak geen woord meer heel de nacht en pas toen het te schemeren begon, ging jij alleen terug.
Vertaald door Frans Roumen
Crauss (Siegen, 19 september 1971)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkteFrans Roumenaan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het vierde van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Arnhem, 3 mei 1996
Lieve Bart,
6.37 uur. Goeiemorgen, Bart. Ook al wakker van de Zondags-krant?
Attentie, KENAN ! Ankara, stand by! Er zijn blijkbaar moeilijke mensen...
Wat zullen wij vandaag eens bijdragen aan de wereld. Deskundigheidsbevordering (daar heb je de KUN weer) ? How little we know.
ELF.
Zou het Earth Liberation Front ook zijn wortels in Nijmegen hebben? Het lijkt mij zo'n club met een door de SP geverfd gedachtengoed. De KEMA en Akzo mogen wel uitkijken. En ik vraag mij ook altijd af tegenwoordig of die bedrijven er zelf niet bewust achter zitten in verband met de publiciteit.
Ondertussen zit iemand net als ik kopij te tikken, maar dan voor Ravage.
15.16 uur. Tijd is nog altijd geld en ik ben bij met de boekhouding en constateer dat mij dat nog het meeste zorgen baarde. En dan laat ik ook altijd de baard staan als een jood in rouw.
(Ik lijk Annelies wel, Paul, maar ik hou wel van golf en biljart en zelfs van voetbal. PSV gezien gisteren ?)
Someone to watch over me. Ik heb koorts, denk ik, of teveel koffie gedronken. Of toch teveel stress op het werk.
Ik ga meteen maar de huur en de NUON betalen die mij tot april hebben bijgewerkt en een rekening na stuurden van 31 gulden, waar ik niks van snap, maar het zal wel door de computer komen.”
Michaël Zeeman en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)
De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 18 september 1958. Zie ook alle tags voor Michaël Zeeman op dit blog.
Vespers voor Maria
I
De bus naar Krakau, ja ziek was ik er zieker dan thuis, bezweter mijn kleren versteender mijn huid - het steen van tochtige, jichtige grotten, weerbarstige pijn niet te stillen dorst die nauwelijks water verlangt. Bewijzen zijn onaandoenlijke documenten van mensen die men niet meer horen kan; dr grond is daar al lang niet zompig meer de lucht om andere redenen bewolkt. Er is te veel dat mijn schaamte verwekt, te veel dat zonder een teken van klacht mij altoos beschuldigt huiver en vrees zonder een naam kennis van dreiging terwijl zij allen ogenschijnlijk sluimeren. Zij roepen er U aan, Maria, wat doet het er toe voor wie zo weinig gelooft; maar als wij aan de poorten zijn geraakt heb ik meermalen om jou zitten roepen; een oude stem schrikbarend schor piepend als die van tortels en een aftandse hond een lang geslotrn deur die na moeite opent. Ik word een zwaar beschaamde man die zich onder zijn kleren en achter zijn ogen wil verbergen om de lucht niet langer te zien. Namen, Maria, verheven de jouwe als van verleden geliefden of een gestorven verwant - heeft niet destijds reeds een profeet onbekend met Uw naam U schaamteloos geprezen aan wat de poorten van de morgen heetten? Zij, zij branden er kaarsen om en dragen hun beelden de straten door zingen hun dreunende lied zonder gedachten en ik, ik raakte vertrouwd met de kracht van een andere rede, grotere argwaan vragen, nooit bedoeld om antwoord te krijgen verzoeken, zonder met inwilliging te rekenen wie veel heeft gezocht ziet zelfs wat hij vindt wantrouwend aan betwijfelt zijn herinnering aarzelt tenslotte te vinden wat zo bezeten werd verbeden.
II De kerk in Leuven, ja, ik ben er weer aan de abdij geweest nog veertien monniken, wat kippen en een half verlamde haan - de vijftiende had men er juist begraven. Het onaanzienlijk sentiment te staren van het voeteneind (een dode bidder in een doos) plichtmatig zuchten van de koster de kraai geen stof rest straks tussen die wortels noch zal men later dansen bij bazuingeschal de klok verstomt dan dempt het zand gezang. Verwelkte nachtgeluiden brengen geen keerpunt aan van tekens is geen sprake afwachtend staat men aan het open raam sterren boven moreel besef van binnen wijsheid is een ijdel spel dat tijd verdrijft. Maria zei: je was verdwenen plotseling en voor wie ver weg was moest gebeden; wellicht hecht ik doorgaans te min geloof aan al dat zoets dat men elkander biedt. Thans weet ik echter niet waar ik U zoek te goed ken ik het misverstand van plaatsen, namen noemen en hopen dat geprevel helpt; armzalig geestesoog, het bleke kinderhoofd stuntelig verbeeld. Nabijheid legt de nadruk op verschil, wat eender is vraagt groter afstand. Een vrijwel naaeen sok, een potlood of wat scheergerei, onschuldig teken van een afgemat gemoed. Het gaat zoals het vaker ging en ik, ik ben alweer die ik reeds eerder was. Mijn kamer ligt vandaag aan een rivier spottend gefluister door de hele nacht een posttrein schuifelt langs de overkant nog altijd tel ik onbeholpen de wagons naamloze mensen berichten elkaar vernemen bestaan in andermans hoofd troost uit nooit gesproken woorden - hun gebeden blijven ieder altijd onbekend.
Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumenaan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het vierde van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Arnhrm, 2 mei 1996,
Lieve Bart,
Uwe Klein, Polizeisprecher aus Essen, denk maar niet, Kenan wij iets te horen krijgen voordat het de politie goeddunkt. - Ja. Dan moet je maar met de Bildzeitung dreigen. -- En dan zeggen ze ook nog dat een taxichauffeur iets verkeerd begrepen heeft. - Psalm 143 en 144. Vooral, Kenan, vers 7 en 8. Straks ga ik weer naar mijn zonen als planten en mijn dochters als zuilen. De regering van Mexico zou trouwens eens aan vers 14 kunnen denken.
Duitsland roept een crisis in de scheepsbouw uit en vakbonden pleiten meteen voor behoud van de werkgelegenheid en noemt dat industriebeleid met hightech. Verspreekt zich over ware bedoelingen: Wij willen Kriegsschiffe bouwen. Gelijk hebben ze. En ze hebben het van snelle Wim afgekeken of van razende Hans. dat wil ik even in het midden laten.
Geef die 200 Berlijnse jongeren een PC en je houdt ze, na vrolijke tips over wat je er mee kunt doen van de straat. En politie-agenten uit het ziekenhuis of de ziektewet. (Ik brand nog steeds een kaarsje voor Cor).
Goed. Arie werkt - voor hoe lang - in Samson. Zwolle - Nijmegen via Arnhem. Ach, Bartje hij spreidt er mijn bedje maar.
10.14 uur. Arie's telefoonnummer bevestigd. En hem al vast weer even gesproken.
Braunschweig, Halle en Leipzig. (Kenan, ik ben naar de COOP). Zo meteen ga ik wel even bij de Aldi langs hoor. Ik heb geen koffie meer. Eerst even weer wat soep eten. Dezelfde als gisteren. Daarna maak ik die weer zelf.
11.55 uur. Kers heeft gebeld. Er zijn geen ongelukken gebeurd met de deur, al had ik de sleutel aan de binnenkant laten zitten. Als Jeffrey inderdaad minder streng en hard is dan zij is alle schade echt nog te overzien. Want Paradox was wel zeker een ernstige zorg. Ik moet daar vrijdag - zij besmuikt glimlachend - weer binnen kunnen wandelen.
Soms zou ik ook alleen van die lieve dingen willen zeggen.”
Lied voor de nog niet afgestreken lucifer bij de paleizen van het geheugen
Wat de beademde slangenarend in de schemering zong: De paleizen van het geheugen zijn dan groot, dan klein. Je schrikt soms van wat je ziet, als de regen even ophoudt. Sommige spreuken en beraadslagingen vliegen naar Smeerenburg waar de walvissen gekookt werden, andere worden as in de gevallen adderburchten of tolden over schaapachtige heuvels. Brand niet op, niet afgestreken lucifer al is Tsjitsjikovs koets nog niet door ‘t duister opgeslokt. Oude ar kamfer moe: Ik de zoon van een verschrikte, wil liever niet op het uur van de wandelende tak mijn dwaas hoofd 180 graden draaien.
1800
De honderd steden met poorten 's nachts op slot. In de grachten, tollend van vuil, roeit de bacil van cholera asiatica aan. Venen tussen de steden dof overstromend. Droge gronden hoeden jager en
herder. Aan de oostgrens rondom de dorpen weiden; akkers met meekrap, vlas, hop, hennep. Laagveen daalde in 't water af. Soms, in de mistflarden, bij vuurvliegjes, dwaallichten, zweeft als uit een bijt
gehakt, ivoor, het oudste beeldje aan van een eerst gezicht, haar hals omlijst door geplooid doek boven de laatste wolf en bever. Haar neus ruikt de geur
van het onland, pinksterbloem en zuring. Drijfnat, hard en onherbergzaam zijn duister toevluchtsoord grijze dorpen; koud volkje zit bij houtrook en vuur.
Vier Wespenzangen
1 In de Doorlichtingsbarak vol gevaarlijke straling hangt een groengeel affiche ‘Lucht het behoud van uw longen’
Vrolijk kleppende harten luiden ’t vet de kerk uit, zoals te zien op plakkaten in ’t huis van dokter Hartenaas.
Fonkelende spar, geschilderd op de loods van Zagerij Denneboom! Houtspaanders jagen als wespen de stad door, geel, honinggeel.
Iedereen moet gezond zijn. Iedereen moet heel gezond zijn, blaken van gezondheid, vrolijk zijn als een hakmes uit Solingen!
De Lower Manhattan Skyline lacht ons toe op de ansicht, maar hoor je dan niet op 5th Avenue Kojaks lugubere sirene?
Valium brult achter loketten in de traanogende apotheken; dronken keizers Unilever en Unox steken de bloedvaten in brand.
Plaag de kinderen, wespen. Doordrenk ze van werkelijkheid. Het affiche is onze vijand. De wespen zijn onze vrienden.
H.H. ter Balkt (17 september 1938 – 9 maart 2015)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumen aan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het tweede van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Arnhem, 4 mei 1996
Lieve Peter,
Hoe is het zondag met je broer afgelopen ? Ik heb je gemist in de Spring en dat heeft haast fatale gevolgen gehad voor Paradox. Het is maar goed dat Kers de vrouw is die zij is en dat mijn 9 maanden training bij en door de AA vrucht bleek te hebben gedragen, anders was er een klein menselijk drama ontstaan waar in eerste instantie Bavaria, maar uiteindelijk niemand meer iets positiefs had uit kunnen destilleren.
Ik heb er gelukkig nog op tijd om kunnen lachen door mij uit de directe omstandigheden terug te trekken en boven het kleinsteedse geroezemoes uit te stijgen. Ik rij tegenwoordig dan met de DASA naar Esso of Shell en zie het in het licht van de vredespolitiek in het Midden-Oosten en dan valt het allemaal weer reuze mee.
Wou jij niet iets met Jezus doen, Peter ? Mij staat ook steeds dat beeld voor ogen van Christus die op het punt staat zijn kruis op te nemen om het zo zijn leerlingen voor te doen. Hij zet er echt zijn schouders onder. Die gevoelswaarde heeft die daad dan. En dán gebeurt er iets. noem het een wonder. Want die leerlingen raken geïnspireerd ( de voorbereiding op Pinksteren zogezegd, voel je Reve ? ) en gaan er dan 66k voor !
Het inspirerende nu is dat Jezus, want ik schilder dat tafereel helemaal uit, dat Jezus dat doet om niet. Voor noppes. Nou ja : pro Deo.
9.33 uur. Cor gebeld. Omdat ik dacht - ten onrechte - dat hij vandaag op vakantie zou gaan. Maar dat is pas de negende. En dan voor drie weken. Dit soort notities er even tussendoor kan ook zo mooi op de tekstverwerker. Tenslotte kan ik het straks weghalen of verplaatsen. Cor gaat naar Florence. Bella Italia. "Mijn biologische klok loopt zes dagen voor op andere mensen." Nou nee, het zijn er eerder zeven. Zo viel Bevrijdingsdag voor mij op 28 april !
Het is goed dat ik je gisteren nog gezien heb. Zo kan ik je mij nog levendig voor de geest halen en even tegen je aan praten alsof je hier bent. Ik ben hevig aan het werk en doe zeven dingen tegelijk. Spontaan, zonder orde en discipline, en dat allemaal in de hoop om tot echte rust te komen. Ik drink er nu maar een Bavaria malt bij, want de ergste schrik is voorbij en de rode spa was bij de COOP uitverkocht. Behalve die dure die mijn moeder altijd drinkt. ( Stik toch mens IK kan dat niet betalen, want er wordt niet gewerkt in dit land.
Ik ben met schrijven bezig en ik heb zelfs heel moeilijke boeken uit de bibliotheek gehaald om mij af te leiden en mij zo nodig met zinnigere dingen te kunnen vermoeien dan de Derde Wereldoorlog of zo. Ik heb toch al weer twee jaar geleden op Koninginnedag in Wessem al geroepen dat die niet zou komen en dat is ook niet gebeurd. Het is 4 mei en een prachtige dag om dat te gedenken.
Kenan, gooi eens een lijn open naar het Witte Huis.
Michael P. Steinberg is lecturer in the Collegiate Division of the Social Sciences at the University of Chicago. Quote : This study reveals Broch as a major historian as well, one who believes that true historical understanding requires the faculties of both poet and philosopher.
Kijk, Peter, dan zit ik ineens in een stuk literatuurgeschiedenis te graven, in mijn eigen verleden en via allerlei dwarsverbindingen in mijn eigen brein met de actualiteit. Vrije associatie als het ware.
Maar goed dat wij daar al over gesproken hebben. Dat tekstverwerken ten dele bestaat uit schuiven met stukken die in flitsen bij je opkomen en in een gewone tekst gevoegd nogal ongestructureerd en ongeordend en verward overkomen. Maar je kunt later bij elkaar passende en horende stukken bij elkaar voegen en er zo verschillende coherente teksten van maken. Al vraag ik mij af of het dan nog wel literatuur is.
Op radio 10 gold is het 1974, Kenan.
18:03:20, uur
Ik denk aan Stefan, na een middagsluimering en met Sky-radio op de achtergrond.”
Uit: Een seizoen in het paradijs (Vertaald door Adriaan van Dis)
“Rattegif zou niet veel helpen want dat strooien ze ‘s morgens al samen met de as van een eerste sigaret over hun pap. De enige manier om aan hem te ontkomen leek het dak, onze koffers met touwen om de nek en onze schoenen in de jaszakken, als dieven in andermans nacht. Gelukkig zijn hoernalisten even lui als ze beginselloos zijn. De snor uit Londen besloot dat het dichtstbijzijnde café zijn beste uitkijkpost zou zijn en dáár heeft het bruine of rode vocht te goeder tijd zijn visie vertroebeld en zijn jachtinstinkt afgestompt. Over schoenen gesproken: Ashoop zou de pelgrimstocht samen met ons maken. Ik bedoel, ik wil Ashoop nu maar meteen tot het relaas toe laten. We hebben hem omgepraat om mee te gaan en een paar dagen geleden maakte hij zijn opwachting uit Rome, met splinternieuwe schoenen, van die bruine Volkswagentjes met dikke Zolen en nog dikkere hakken. ‘Speciale sneeuwbanden’ zou je ze kunnen noemen, of het soort schoenen dat Alan Ladd altijd droeg als hij in films tegenover Ava Gardner speelde en waarbij ze haar in een gat in de grond lieten staan zodat ze tijdens het schieten van liefdesscènes op wederzijdse mondhoogte konden zijn. We hebben maar weinig geslapen. Op straat was het nog stikdonker. Een taxichauffeur die, zoals voorzien door de voorzienigheid, in onze straat woont, schoof zojuist nog halfslapend achter het stuur om zijn dagdienst te beginnen. Hebbes. Hij legde een draagbaar rood tapijt en zijn jasje voor onze voeten, want we waren op reis naar het Grote Groot. Zwaar bepakt en bezakt kiest zijn taxi koers door de grauwe voorsteden, op naar Le Bourget. Onderweg wisselen we mondjesvol woorden. De stad sluimert nog en het besef dat we aan de pas geboren grijze dag gaan ontsnappen, weg uit de winter, is fantastisch, haast ongelooflijk. De chauffeur praat met een accent uit de Midi. Zuid!
We konden onze zitplaatsen aan boord op een kaart kiezen, zodat je weet waar en hoe je er uitdondert als het ding op een bergspits tot sterven komt. Toen moesten we wachten op de aankondiging van onze vlucht, op de inscheping. Opeens konden we bijna niet meer recht op onze voeten staan. Je waagt het ook niet ergens te gaan zitten uit vrees dat je onmiddellijk wegtuimelt in de zich openende nacht van bewusteloosheid of dat je uit woordeloos plezier je broek zal natmaken. Dan maar sterke koffie drinken. Nu begin je te vitten en je humeur verfloddert. Is alles en iedereen nu hier? Waar is alle handbagage? Ik heb jullie toch gezegd dat onze spullen te zwaar zijn. Wie draagt wiens camera zonder uitvoerbewijs. Wat zitten ze dan te donderjagen.”
Breyten Breytenbach (Bonnievale, 16 september 1936)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkteFrans Roumen aan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het tweede van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Nijmegen, 3 april 2005
Lieve Cor
Jouw motor en Amsterdam, dat geloof ik allemaal wel, maar een verborgen passie voor houtzagen? En vooral het detail dat je je aanbiedt in een kleine advertentie.
Ik kan er niets aan doen, maar sinds onze samenwerking enkele jaren geleden„ geloof ik het dan achteraf toch niet meer helemaal.
Nu heb ik niet meteen een passend kaartje in huis, maar godzijdank wel een printer (ik zou er zo een kaartje bij kunnen downloaden), maar goed, het is een brief geworden.
Ik veronderstel dus maar bij deze gelegenheid dat je me hebt willen vertellen dat je je in Arnhem bezig houdt met natuur en milieu en dat hetgeen je op dat terrein doet in het verlengde ligt van onze samenwerking destijds? De ondeugende blik en de ondertoon zijn kenmerkend voor jou bij dit soort mededelingen over houtzagen... Cor vertelt mij iets en het is net als in een gedicht van Achterberg: “Lees maar, er staat niet wat er staat.”
Ik had er waarschijnlijk mee moeten leren leven als ik de liefde van je leven was geworden. Nou ja moeten... zoiets doe je dan graag nietwaar? Bovendien hou ik van poëzië.
Ik vroeg je: Hoe is het met de liefde, Cor? en toen zei je: “Daarom ben ik hier”. Nou geloof ik niet dat je op onze leeftijd op zo'n feest als de Kiss Kiss Club nog de liefde van je leven tegenkomt, al is het nooit uitgesloten natuurlijk. Oude liefdes kom je er wel regelmatig tegen en in het geval van gisteren had ik het geluk jou weer eens te zien.
Alleen al met onze begroeting had ik er het entreekaartje helemaal uit... De ene kus is immers de andere niet en deze van gisteravond wordt in mijn geheugen opgeslagen naast de herinnering aan onze ontmoeting bij Wil, de spelletjesavond op de Henri Dunatstraat en je bezoek aan mij in Nederasselt.
In de persoon van mijn tennisvrienden Aryan en Frank had ik trouwens genoeg liefde zelf meegenomen en misschien is dat wel de beste manier om nog naar zo'n feest als de Kiss Kiss te gaan. Dan is het bij voorbaat al geslaagd. Maar gisteren waren er dus zelfs twee extraatjes.
Een politieman op het podium en een in de zaal. Het was leuk, Cor. Vandaar deze brief.
En graag tot ziens,
Het oude Doornroosje in Nijmegen, jarenlang de locatie voor de Kiss Kiss Club
Lucebert, Jan Slauerhoff, Sergio Esteban Vélez, Chimamanda Ngozi en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)
De Nederlandse dichter Lucebertwerd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook alle tags voor Lucebert op dit blog.
de schoonheid van een meisje of de kracht van water en aarde zo onopvallend mogelijk beschrijven dat doen de zwanen
maar ik spel van de naam a en van de namen a z de analphabetische naam
daarom mij mag men in een lichaam niet doen verdwijnen dat vermogen de engelen met hun ijlere stemmen
maar mij het is blijkbaar is wanhopig zo woordenloos geboren slechts in een stem te sterven
het gelijk - een chanson
het gelijk van vissen vingers het kwintet van de complicaties en braille het gelijk van de ogen op borsten het aanraken van de taille der vertedering het gelijk van honderd tegelijk zingende bossen
het gelijk van het gelijken op een grote gek die door drinken denkt - in de rivieren drijft de hemel mee met de aarde en de werelddelen stomen naar elkaar op door de zeven wereldzeeën - een processie van de progressie
- wind gelijk honing stroop tussen de personen de meest frivole tronie van de adem het meest idolate gelaat van de eenzaat - mimicry als leitmotiv
het gelijk van twee bokkingen op een bord in een kamer te huur twee geheime schaduwen aan de muur spuwen een wachtwoord naar elkaar het gelijk oversteken is een geluid in de lekke goot twee eendere handen zitten samen in het haar de eenzame honden zoeken hun brood
oorlog & oorlog
zij komen glanzend overgevlogen onder de bloedende moeder smelt de eerste sneeuw
onder wuivende palmen monstert hij de nieuwe limousine van zijn schoonzoon
Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994) Lucebert - Pythia 1960
El alma pesa veintiún gramos, afirman los filósofos esotéricos. La energía suprema encadenada a un cuerpo y sólo dos postigos trémulos le muestran un rincón desierto del universo.
La pseudovida sometida al tiempo; los sueños, a unos huesos, y el amor, a unos átomos de humo.
Todo en un cenicero.
Son sólo veintiún gramos eternos.
Sergio Esteban Vélez (Medellín, 15 september 1983)
“Ugwu tried to read the titles, but most were too long, too difficult. Non-Parametric Methods. An African Survey. The Great Chain of Being. The Norman Impact Upon England. He walked on tiptoe from room to room, because his feet felt dirty, and as he did so he grew increasingly determined to please Master, to stay in this house of meat and cool floors. He was examining the toilet, running his hand over the black plastic seat, when he heard Master's voice.
"Where are you, my good man?" He said my good man in English.
Ugwu dashed out to the living room. "Yes, sah!"
"What's your name again?"
"Ugwu, sah."
"Yes, Ugwu. Look here, nee anya, do you know what that is?" Master pointed, and Ugwu looked at the metal box studded with dangerous--looking knobs.
"No, sah," Ugwu said.
"It's a radiogram. It's new and very good. It's not like those old gramophones that you have to wind and wind. You have to be very careful around it, very careful. You must never let water touch it."
"Yes, sah."
"I'm off to play tennis, and then I'll go on to the staff club." Master picked up a few books from the table. "I may be back late. So get settled and have a rest."
"Yes, sah."
After Ugwu watched Master drive out of the compound, he went and stood beside the radiogram and looked at it carefully, without touching it. Then he walked around the house, up and down, touching books and curtains and furniture and plates, and when it got dark he turned the light on and marveled at how bright the bulb that dangled from the ceiling was, how it did not cast long shadows on the wall like the palm oil lamps back home. His mother would be preparing the evening meal now, pounding akpu in the mortar, the pestle grasped tight with both hands. Chioke, the junior wife, would be tending the pot of watery soup balanced on three stones over the fire. The children would have come back from the stream and would be taunting and chasing one another under the breadfruit tree. Perhaps Anulika would be watching them. She was the oldest child in the household now, and as they all sat around the fire to eat, she would break up the fights when the younger ones struggled over the strips of dried fish in the soup. She would wait until all the akpu was eaten and then divide the fish so that each child had a piece, and she would keep the biggest for herself, as he had always done.”
Chimamanda Ngozi Adichie (Enugu, 15 september 1977)
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumenaan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het tweede van een nog nader te bepalen aantal
Uit: Vriendschappelijke brieven
« Arnhem, 4 mei 1996
Lieve Stefan,
Love is the same old situation... Hoe zijn jouw de eerste werkdagen in de regen bevallen? Is our romance to continue? My love is mellow and my hopes are strong...
Dit wordt voor mij een heel relaxte dag om thuis wat op mijn dooie gemak te klungelen. Het is zo'n dag om uit te slapen, maar in dit jaargetijde gaat mij dat nu eenmaal slecht af. Gisteren was ik in Entre Nous en ik was pas om 4.00 uur thuis en dan vanmorgen toch weer om 8.00 uur op. Eerder zelfs.
(Rob heeft er ook meteen werk van gemaakt bij Ravage. Nog iets op de harde schijf gevonden ? Wat nemen ze het hoog op, Kenan, snap jij dat nou ? Omdat het vlak bij mij is? Ja, Toronto is ook vlabij, Kenan.)
Je kunt wel stellen dat de dag om 8.11 uur is begonnen te werken.
Weet je, Stefan, dat ik gisteren een fiat heb gekregen van de coordinator van Paradox ? Of was het een Fiat Jeffrey ? Als jij me kust, Stefan, kan de rest van de wereld kapotvallen, wist je dat al?
Captain Jack. Op Volkel starten een paar F 16's, Yarci. De piloten denken dat hun opdracht strikt vertrouwelijk is, want ze weten niet meer dan : Maastricht. "Spanje heeft Nederland de oorlog verklaart", zegt Yarci tegen Raphaël.
Villa Franca. De boordcomputer.
Rihad : Nederland wil binnenkort meer olie importeren.
Den Haag : Mimnister Zalm heeft aangekondigd dat een verhoging van de gasprijs noodzakelijk is.
Bette Midler : To deserve you, Arie, moet nog een hit worden. Trendy Arie. Charmant, nietwaar?
Psalm 149:5, Bart.
Tot zover deze lezing.
Dat was net een variant van Jurriaan met Arie en Pim, Bart. Die zaken moeten toch wel iets met viriliteit te maken hebben.
Fokker had gewoon aan een overname van Antonov moeten denken in plaats van aan een overname dóór DASA. Laten wij de les leren die deze ervaring ons biedt en overgaan tot de orde van de dag misschien kan DASA alsnog zelf Antonov overnemen ).
Çiller tegen haar minister van cultuur : "Wat lees jij tegen-woordig ?" - "Verveel je je, Tansu?" -
Amsterdam : Nordholt vindt dat politie voorbeeld kan nemen aan Colombiaanse collega's.
Bill tegen Hilary : "Dat proberen ze al te analyseren, dear. Dat proberen ze al."
Wij moeten naar de Aldi, Kenan. 11.32 uur. Daar waren ze alert: LB SF 93. Wij moeten naar het park, Kenan. Eendjes voeren.
Vorige week om deze tijd was ik net van Cor terug...gesprek met Lies over Raphaël.”
De Hongaarse schrijver en anticommunistische dissident György Konrádis op 86-jarige leeftijd overleden. György Konrádwerd geboren op 2 april 1933 in Berettyóújfalu (bij Debrecen). Zie ook alle tags voor György Konrádop dit blog.
Uit:Zonsverduistering (Vertaald door R. Kellerman)
"Het was een feest om in de oceaan van geleuter een solide eiland aan te treffen. In de jaren van censuur was lezen een vlucht, een elke avond weerkerende emigratie, een tijdelijke opschorting van de valse verhalen die de woning binnen drongen. Een goed boek in mijn tas was een compensatie voor de frases die ik lijdelijk had moeten aanhoren, en een bron van genot, zoals de theesalon of het bordeel dat voor opgeschoten jongens was. Met behulp van de literatuur kunnen we streng zijn tegenover onze medemensen, maar als we leren lezen kunnen we hun ook vergeven, ons zelfs in hen verlustigen. Sedert mijn gymnasiumtijd stel ik mij voor dat de mensheid in standgehouden wordt door aanhoudende conversatie tussen dicht geschreven teksten. (...)
We hebben een huis in het dorp gebouwd, we passen erin, in deze kamer heb ik draaglijk geschreven en hier regel ik ook wat ik van elders heb meegebracht. Dit zich terugtrekken om te kunnen observeren geeft vrijheid. In Berlijn ben ik Boedapester, in Boedapest Berlijner, in beide hoofdsteden iemand uit Hegymagas. Ik verkoop mijn gebrom aan het publiek, zolang ik nog enigszins in de markt lig. Ik schrijf, ik spreek, van andere dingen heb ik geen verstand, de manifestaties bevruchten elkaar en vermeerderen zich ongeremd. Laat het huis vol zijn, laat iedereen komen!"
Uit: Flanders Diary (Vertaald door Miriam McIlfatrick)
“The first to push this anticipation further into the future was perhaps the Church itself, when it started to build heavy stone churches, crypts, beneath which the chosen dead had to await the Resurrection. The very thickness of the walls shows that this event is not likely to to come about any time soon. I have not lived in other cultures so I do not know if anticipation occupies such an important place in them. Some claim that it does not, but I do not place much trust in such external observation of foreign cultures. You see what you are looking for there. And if you live it as your own, you do not see anything other than life. This civilisation that I see here in the heart of Europe, in old Flanders, on my salutary bicycle trips through these endlessly branching and snaking little concrete roads, this is our civilisation and yet it is not. I am as much inside it as outside it. It is a question of a small shift of time and space. I am still not used to everything being ready, concreted, smoothed, fully constructed, in order and reliable. But I have seen the speed and enthusiasm with which Estonia has in recent years aspired to this state, and with some success, though “a great deal still has to be done”. I have never really believed that we will ever achieve this state in our country. We made it to the party-table at the very last minute, we did make it but a wee bit too late. Just in time for dessert. Soon the waiters will start clearing the table, the party is over, the guests are tired and a little drunk, everyone is going home. We probably will not achieve such a level of concreting, mechanisation and welfare, because before getting there the spiritual and material preconditions will have been lost. Boredom and fear will destroy the spiritual preconditions, mother nature will take care of the material preconditions. Because what will happen, I am thinking on the spiritual plane, when everything is ready? What is left for people then? Boredom, because there is nothing else to do except everyday aimless (yes, aimless, because it changes practically nothing) pottering about, though of course like Sisyphus people always try to get ahead, bring home a new computer, install a faster internet browser, fly away to some even further part of the globe. And come back no wiser because how far away was it really? And fear, when they occasionally stop to think about things (and this moment comes every day), just like when we walk past the mirror and see ourselves, before it occurs to us to make that face that we usually make when we look in the mirror. We are afraid because we have so much. Or it seems to us that we have so much, i.e., we have so much to lose. Or just as much to escape from? Creating well-being has for some time been purely fictitious. As there is actually nothing more to add, appearances are added. What is human well-being? To eat your fill (and not just anything, but what tastes good), to be protected from the elements, to sleep in a warm enough room between cool clean sheets, to “have” a husband or wife, preferably children too, who appreciate and love you, not to spend every minute in fear for your life. In short, peace, a fear-free existence, just enough excitement ... Voilà. Of course, the trouble with this is that well-being is very hard to define. Because it does not exist. It is where we are not. If your stomach is full of delicacies, it starts to hurt, your health.”
Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962) Cover
*************************
In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumenaan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het eerste van een nog nader te bepalen aantal.
Uit: Vriendschappelijke brieven
“Arnhem, 1 juni 1996, 14.12 uur
Lieve Stefan,
Ik heb je net aan de telefoon gehad, dus studeer maar ijverig verder met al je moeheid. Gefeliciteerd met je uitzicht op promotie, hoe dan ook. Dat je je bij al die drukte niet lekker voelt kan ik me voorstellen. Ik denk dat je op dit moment meer geleefd wordt dan zelf leeft. Dat is heel vermoeiend.
(Voorhoeve kletst nog altijd uit zijn nek en ik vergeet ook steeds weer dat die klojo minister van defensie is. En dat wou ik nou even kwijt.)
14.43 uur. De wasmachine weer eens aangezet. Raar. Ik heb daar maar twee minuten werk aan en toch moet ik mij er iedere keer toe dwingen. 0 Mama Mia.
Naar de Aldi, Kenan.
Ik moet zeggen : je undercover uitvoering met de twee flessen goedkope Martini is perfect. Die goeie ouwe tijd toch in het Kronenburgerpark. Ik heb maar flink wat Primus Inter Pares ingeslagen. ( 15.43 uur ).
Sorgdrager en Dijkstal hebben ook iets opgepikt over een hoeveelheid andere mentaliteit, gezien hun opdracht aan mr. C. Ficq.
Albrecht Nederland zit in Culemborg. Weten wij dat ook weer. Zou Albrecht veel lezen ?
V en D, Kenan, en daarna de COOP.
Ik sta iets zeer eenvoudigs te koken, nu om 18.28 uur, later dan normaal. De computer staat aan. Ik luister naar mijn nieuwe cd van Sinatra. De t.v. staat aan en af en toe lees ik in een boek en ik geniet eigenlijk van deze vrijheid c.q. chaos. En net als ik denk dat ik eenzaam ben - niet dus - belt Deny.
Zegt van Mierlo tegen Bolkestein : Wij willen Tommel best kwijt als jullie Voorhoeve wegdoen.
19.29 uur. Cappuccino met "One for my baby".
Stefan, kun jij een rekening op beider naam openen ? Dan ben jezelf hoofdverantwoordelijke voor wat ermee gebeurd. Als je wil weten waarom zal ik het je uitleggen. It's my kind of town Chicago is !
20.57 uur. Deny heeft om half acht opnieuw gebeld. Daarna ben ik maar de eendjes gaan voeren en de kleine wilde gansjes in het park. De zon was toen echter al weer weg. De muggen vlogen laag en dat noemde mijn moeder vroeger altijd een teken voor goed weer op de volgende dag. Wij hebben afgesproken morgen naar Nijmegen, naar de Waalkade te gaan als het werkelijk mooi wordt. Voor de wandeling nog met Arno's vriendin Martine gepraat. Arno is twee dagen niet te bereiken. Pas maandagavond weer thuis. Het zou toch wel heerlijk zijn hem terug te zien. Ik hoop dat hij dus het komende weekend tijd heeft.
Een jaar heeft - prachtig gegeven - 31.536.000 seconden. Wat een rijkdom ! En daarvan heb ik er dit jaar nog 15.768.000 over zo ongeveer. En je kunt er mee doen wat je wil !
23.23 uur. Slot. Op weg naar Entre Nous.
Zondag 2 juni 1996, 13.27 uur.
Arie gebeld om te kijken of hij thuis was of moest werken. Maar hij was weer een stem op het antwoordapparaat. Gezegd dat wij misschien Samson zouden binnenvallen.
Een broer van Netanyahu is gesneuveld als een held in de terroristenbestrijding. (De Amerikanen blijven optimistisch. Wij ook)
In Entre Nous heb ik je gemist - goede middag trouwens - Steefje. Te moe ? Of Torch song trilogy? Leo, Piet waren er wel en tot mijn troost vanaf 3.00 uur Peter. (En Pim natuurlijk, Arie, zoals altijd. )
De Amerikanen blijven ook de wens uitspreken Karad¸ić zo snel mogelijk - het liefst in een koffertje - naar Den Haag te brengen. Deny zal er zo zijn, want het is 13.47 uur. Dus over en sluiten. 22.00 uur Terug van een wandeling door het park. Ik type even blind, om te oefenen, zoals je kunt zien.
Arie was weer niet in Samson vanmiddag. Daar zijn Deny en ik als eerste naar toe geweest. Maar hij werkt er wel nog, heeft ergens in deze week weer dienst. Aldus Frits.
Overigens heb ik de Rabobank op de gebruikelijke manier laten weten dat ze jou niet naar Den Haag moeten wegpromoveren, Steefje. "Dan krijgen jullie problemen met de computer."
Verder nog Radovan Karad¸ić die in Genève besproken is. De VS oefenen nog steeds druk uit, maar het lijkt allemaal nog wegens een gebrek aan harmonieuze doortastendheid getraineerd te kunnen worden. Wat dan ook gebeurt.
Kundera, Arie, schrijft inderdaad hele mooie zinnen."
De keizer van China spreekt (Hugo von Hofmannsthal)
Dolce far niente
Een keizerlijk portret van de Chinese imperator Xianfeng, 1855
Der Kaiser von China spricht
In der Mitte aller Dinge Wohne Ich, der Sohn des Himmels. Meine Frauen, meine Bäume, Meine Tiere, meine Teiche Schließt die erste Mauer ein.
Drunten liegen meine Ahnen: Aufgebahrt mit ihren Waffen, Ihre Kronen auf den Häuptern, Wie es einem jeden ziemt, Wohnen sie in den Gewölben.
Bis ins Herz der Welt hinunter Dröhnt das Schreiten meiner Hoheit. Stumm von meinen Rasenbänken, Grünen Schemeln meiner Füße, Gehen gleichgeteilte Ströme
Osten-, west- und süd- und nordwärts, Meinen Garten zu bewässern, Der die weite Erde ist. Spiegeln hier die dunkeln Augen, Bunten Schwingen meiner Tiere,
Spiegeln draußen bunte Städte, Dunkle Mauern, dichte Wälder Und Gesichter vieler Völker. Meine Edlen, wie die Sterne, Wohnen rings um mich, sie haben
Namen, die ich ihnen gab, Namen nach der einen Stunde, Da mir einer näher kam, Frauen, die ich ihnen schenkte, Und den Scharen ihrer Kinder, Allen Edlen dieser Erde
Schuf ich Augen, Wuchs und Lippen, Wie der Gärtner an den Blumen. Aber zwischen äußern Mauern Wohnen Völker meine Krieger,
Völker meine Ackerbauer. Neue Mauern und dann wieder Jene unterworfnen Völker, Völker immer dumpfern Blutes, Bis ans Meer, die letzte Mauer,
Die mein Reich und mich umgibt.
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
De keizer van China spreekt
In het midden van alle dingen Woon ik de Zoon des Hemels. Mijn vrouwen, mijn bomen, Mijn dieren, mijn vijver Sluit in de eerste muur.
Beneden ligt mijn voorgeslacht Opgebaard met hun wapens, Hun kronen op de hoofden, Zoals het een ieder past, Wonen zij in de gewelven.
Tot in't wereldhart beneden Dreunt het schrijden van mijn hoogheid. Stom vanaf mijn zodenbanken Groene bankjes van mijn voeten, Gaan stromen in gelijke delen Oost-en west en zuid-en noordwaarts,
Om mijn tuin er te bevloeien, Die de wijde aarde is. Spiegelen hier de donkere ogen, Bonte vleugels van mijn dieren, Spiegelen buiten bonte steden, Donkere muren, dichte wouden
En gezichten veler volkeren. Mijn edellieden, als de sterren, Wonen rond om mij, zij hebben Namen, die ik hun gaf, Namen naar dat eerste uur, Toen er een mij nader kwam,
Vrouwen, die ik hun schonk, En de scharen van hun kinderen ; Alle edellieden dezer aarde, Schiep ik ogen, groei en lippen, Zoals de tuinman aan de bloemen. Echter tussen buitenste muren
Wonen volkeren, mijn krijgers, Volkeren, mijn akkerbouwers. Nieuwe muren en dan weer Deze onderworpen volkeren, Volkeren van steeds doller bloed, Tot aan de zee, de laatste muur,
Vivaldi Summer (Alexander Rybak), Liebeslied (Rainer Maria Rilke)
Liebeslied
Wie soll ich meine Seele halten, daß sie nicht an deine rührt? Wie soll ich sie hinheben über dich zu andern Dingen? Ach gerne möcht ich sie bei irgendwas Verlorenem im Dunkel unterbringen an einer fremden stillen Stelle, die nicht weiterschwingt, wenn deine Tiefen schwingen. Doch alles, was uns anrührt, dich und mich, nimmt uns zusammen wie ein Bogenstrich, der aus zwei Saiten eine Stimme zieht. Auf welches Instrument sind wir gespannt? Und welcher Geiger hat uns in der Hand? O süßes Lied.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926) De Sint-Salvatorkerk in Praag, de geboortestad van Rilke
Im Nebel ruhet noch die Welt, Noch träumen Wald und Wiesen: Bald siehst du, wenn der Schleier fällt, Den blauen Himmel unverstellt, Herbstkräftig die gedämpfte Welt In warmem Golde fließen.
Eduard Mörike (8 september 1804 – 4 juni 1875) Standbeeld in Lorch (detail), voor Mörikes voormalige woonhuis.
“More than one girl had wept, describing her terror that a husband or fiancé would not return. Anna couldn’t listen. The talk stirred in her an uncomfortable anger at these girls, who seemed so weak. Thankfully, Mr. Voss had put an end to that topic during working hours, prompting an unlikely trill of gratitude in Anna. Now they sang songs from their colleges while they worked: Hunter, St. Joseph’s, Brooklyn College, whose song Anna finally learned—not having bothered to in the year she was a student there.
She synchronized her wristwatch with the large wall clock they all answered to, and stepped outdoors. After the sealed hush of her shop, the roar of Yard noise always shocked her: crane and truck and train engines; the caterwaul of steel being cut and chipped in the nearby structural shop; men hollering to be heard. The stench of coal and oil mingled with gusts of chocolate from the factory on Flushing Avenue. It wasn’t making chocolate anymore, but something for soldiers to eat when they might otherwise starve. This chocolate cousin was supposed to taste like a boiled potato, Anna had heard, so that soldiers wouldn’t be tempted to snack on it ahead of time. But the smell was still delicious. As she hurried alongside Building 4, the structural shop, with its thousand dingy windows, she saw a girl climbing onto a bicycle. Anna didn’t register at first that it was a girl; she wore the same plain blue work clothes they all did. But something in her bearing, the flair with which she mounted, caught Anna’s eye, and she watched the girl glide away with a shiver of envy.
At a canteen near the piers, she bought her forty-cent boxed meal—today it was chicken, mashed potatoes, canned peas, and applesauce—and made her way toward Piers C and D, both close enough to her shop that she could eat (often while standing, even walking) and be back on her stool by twelve-fifteen. A ship had berthed at Pier C since the previous day, its sudden towering apparition almost otherworldly. With each step Anna took toward the ship, its height seemed to rise, until she had to tip her head fully back to follow the curved prow all the way up to the distant deck. It was thronged with sailors, identical-looking in their toylike uniforms and caps, all leaning over the rail to gawk at something below. In that same moment, a chorus of catcalls reached her. She went still, clutching her boxed lunch—then saw with relief that the object of their ardor was not her but the girl on the bicycle, who was riding back alongside the ship from the foot of the pier, a tousle of peroxide curls pried from her scarf by the wind. Anna watched her approach, trying to discern whether the girl was enjoying this attention or not. Before she could make up her mind, the bicycle hit a patch of gravel and skidded on its side, dumping its rider onto the brick-paved pier, to the jeering hilarity of the sailors. Had the men been within reach of the girl, they doubtless would have elbowed each other aside to rush to her aid. But at such a height, with only each other to show off for, they settled for an orgy of heckling: “Aw, poor baby lost her balance.”
“In de auto zuchtte ik zo ontzettend dat Marvin meteen deed wat ik had gehoopt: hij vroeg wat er was. Hij vroeg het kil, niet alsof hij het werkelijk wilde weten. Ik vroeg hem of hij dan niet wist wat er was. Ik vroeg het zo dreigend als ik kon. En daarna zuchtte Marvin op zijn beurt. Ik moest wel schreeuwen. Wat, brulde ik, kon er in godsnaam de reden van zijn dat hij zuchtte? En toen maakte de auto een raar geluid, een soort moedeloze plof die ons kortstondig door elkaar schudde. Marvin stopte, midden op straat. Ik keek naar buiten. We hadden nog maar een meter of dertig afgelegd. `Lekke band,' zei hij. En stapte uit. Pas toen ik Marvin de krik uit de laadruimte zag halen, begreep ik wat die woorden betekenden. Heel even drong de gedachte zich op dat ik met mijn geschreeuw de band van zijn auto lek had gestoken. Ik stapte ook uit.
De krik was roestig en weigerde in de gewenste stand gebogen te worden. Ik kon Marvin niet helpen. Langzaam kwam ik bij mijn positieven. Toen besefte ik dat de identiteit van de schuldigen voor de hand lag. Vastbesloten liep ik terug om aan te bellen bij de giechelende watergooiers. Ik moest driemaal bellen. Een voor haar leeftijd te jeugdig geklede vrouw verscheen in de deuropening. `U beschuldigt mijn kinderen van vandalisme?' concludeerde ze na mijn relaas. Haar stem klonk koud. Nou...' vervolgde ik, vriendelijk doch ferm, 'ik vroeg mij af of u heeft gemerkt dat er van de derde verdieping van uw huis volle zakken water naar beneden zijn geworpen. Er klonk gegiechel...' `Mijn zoons zijn boven, met vrienden. Ik zal ze roepen.' Twee spottende gezichten, jong en trots. Het waren jongens van een jaar of veertien. Ik probeerde ze me voor te stellen met een priem, een mes, een spijker — de lol van het vernielen. Ook het hoofd van een derde jongen werd heel kort zichtbaar. `Dat van die waterzakken — dat hebben we gezien,' zei ik. Dat waren jullie. Maar nu is onze band ook lek.' De moeder bleef erbij staan. Onbewogen nam ze haar zoons op, daarna mij. Wat vervelend,' zei de jongen met het keurigste gezicht. 'Daarnet was er ook al een man aan de deur die een lekke band had. Maar wij hebben dat dus echt niet gedaan!'
Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961) Cover
“ONHOUDBAAR / Bizar genoeg gaat het debat over Zwarte Piet uit van een onhoudbaar doel: ‘maak Sinterklaas weer speciaal voor iedereen!’ Het sinterklaasfeest is helemaal geen feest speciaal voor iedereen en zal dat ook nooit kunnen zijn. Onze multiculturele samenleving staat bol van (al dan niet religieus gevoede) festiviteiten, manifestaties en uitingen van zeer uiteenlopende aard. Het is ondoenlijk van iedereen in Nederland te verlangen dat hij/zij zich zonder meer kan vinden in elk ervan. Er is geen festiviteit of manifestatie of er is wel meer of minder gegronde kritiek op te leveren. Vrijwel altijd is er sprake van een vorm van discriminatie, vanwege levensovertuiging, politieke gezindheid, godsdienst, ras, geslacht en wat al niet meer.
DREADLOCKS / Een willekeurig voorbeeld: wordt het geen hoog tijd een gevecht aan te gaan tegen het dragen van dreadlocks? Het laten groeien van het kroezige haar tot woeste manen vormt namelijk hét symbool van dictatoriale macht, uitbuiting en racisme. Voor de religieuze beweging van het rastafarianisme, ontstaan in Jamaica, is het dragen van dreadlocks een symbolische toenadering tot hun god. Die god wordt algemeen Jah genoemd en betreft Haile Selassie, ofwel Ras Tafari, de Overwinnende Leeuw van de stam van Juda (en nog een reeks van eretitels). In de haardracht van dreadlocks imiteert de rastafariër de manen van de leeuw en verbindt zich zodoende met de geest van de leeuw van Juda. Daarenboven onderstrepen de ‘manen’ de dominante rol die de man in deze beweging speelt: vrouwen zijn er om kinderen te baren, te koken en om te (be)dienen. Het rastafarianisme heeft naast deze ‘zwarte god’ nog als basisprincipes dat blanken inferieur zijn aan zwarten en dat het zwarte ras voorbestemd is over de wereld te heersen. Bob Marley heeft die ondergang op luchtige reggaeritmes en onder het genot van ganja (hasj) bezongen.”
Aart G. Broek (Maasland, 6 september 1954) Zwarte Piet
“My trial has barely begun, and no testimony heard, but already I know that in the eyes of this court, I am an abomination. As I gaze from the dock and take in all the faces gazing back, I think of the opinions they have formed, the hateful things they have written and said. I think of how once it stung, but my skin has grown thicker over time, and I have worse things to endure now than mere words. They have to be respectful in their conduct within these walls: no shouting and barracking like when the van with its blacked-out windows pulled up outside the prisoners' entrance, a desperate photographer extending a hopeful arm and firing blind with a flash gun as he pressed himself perilously close against the moving steel. One of these days the vehicle is going to run over one of those reckless idiots' feet: several tons of G4S hardware degloving the flesh from crushed and shattered bones as it rolls across his instep, all in the service of striving for, at best, a blurry low-contrast image of some scared and wretched prisoner cowering inside. It would be a valuable illustration of the risk-benefit equation pour encourager les autres. To them, I am someone who ought to have been grateful for all that life apparently gifted me, not asked for more. I should have settled for what I was dealt, as it was generous enough in other people's estimation. The actions I took in pursuit of my desires, to better my lot and to extricate myself from an intolerable situation, these were unforgivable, depraved. Society's judgement is always harsher upon a woman who has done grave deeds to get what she wants: a woman who has challenged their values, violated the accepted order of things. It's a crime against society, a transgression of unwritten rules that are far more precious than those inscribed in law. With this thought I glance across the room, and to my surprise feel a sorority even with the woman I came to regard as my enemy: the woman who laid me low, brought my deeds to light. In our own ways we both acted for the purest of reasons. Her I respect. Everyone else is merely white noise to me now. I do not expect anyone's sympathy. I do not seek forgiveness from people who have never been tested like I was. I may be guilty, and I may be sentenced, but I will not be condemned: not by those who cannot understand. Nobody here can judge me until they know the whole truth. Until then, their opinions are no more than impotent angry words, and my, haven't those been in spate since this business first came to light. Just think how they were exercised by the revelation that this bitch murdered her husband. The tone was one of boiling anger, and at the heart of it all was one single rhetorical question: How dare she. How dare she. There's a thought: nobody ever asks 'How dare he?' when a man kills his wife. The coverage is coloured by sombre tones, its language muted and respectful. It's like they're reporting on a death from disease or calamitous mishap. 'It's dreadful, but it happens. Poor thing. So tragic,' it seems to say. And like disease or disaster, the follow-up is about asking whether more could have been done. What signs were missed? What can we learn? By contrast there's a conspicuous shortage of victim-blaming when it's a husband who lies slain. `Why didn't he leave her? He must have known what she might be capable of. There must have been indications that she was dangerous. I'm not condoning it, but surely he was aware of her triggers. There's no excusing what she did, but it wouldn't have happened unless he did something to provoke her.' Said nobody ever. See, that's what chills them. They can just about handle a crime of passion, a moment of madness.”
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968) Cover
“One of the few things all of the Bashmanians are agreed about is fire, which we love, as we do all things in the fire family: the sun, all reds and yellows, California poppies and sunflowers. No wonder the Armenians fought off the Persians when they came with swords to demand that we join them in fire worship. Why should we spoil a good thing by making it official? We had official Jesus, and that was wonder enough. When a building was on fire in Fresno and the Fire Department came roaring up in its red fire engines, we would already be there, laughing, and rejoicing in the light, heat, color, and music of the fire eating wood to ash. The greatest fire I ever witnessed was a comparatively insignificant one. The thing that made it great was that it was my house. I had gone with my family in 1919 to Armona—about forty miles southwest of Fresno and three miles from Hanford—where there was good work in the fresh-fruit packing houses, and we shared a house bought for his family by my uncle Gunyaz Bashmanian after he suffered losses in three consecutive business enterprises. A small grocery store on 0 Street in Fresno went bankrupt because of the lower prices at the big store that suddenly opened next door. Then an orchard of peach and apricot trees in Biola brought forth two crops so meager that the place had to be given back to the bank. And finally this unlucky man bought a jewelry store on Mariposa Street in Fresno, next to D. Yezdan's Clothing Store. One night it was emptied of everything by robbers, who were never apprehended. "Robbers?" Gunyaz said when he heard of the theft. "Not police?" Gunyaz put all of his remaining money into the buying of the old house in Armona, so that he and his wife and his two sons could work in the packing houses and perhaps save money again, but his wife took ill, one of his sons broke his arm, and Gunyaz himself sprained his back so badly that even with a brace holding him together he could do no more than stand and walk. When he was almost entirely out of money, with a lot of doctor's bills to pay, Gunyaz took all of his business papers to a lawyer named Jivelikian and asked him to study them carefully. The following day the lawyer said, "I have found all of your papers in order. You paid two thousand dollars cash for the house and its furnishings. I know the house well, as the previous owner asked me to help him sell it three years ago. At best, the furnishings, the house, and the lot on which it stands are all together worth one thousand dollars. However, the fire insurance policy on the house is for six thousand dollars, and has a week to go." Gunyaz said, "The house is old and rotten. I'm afraid it might catch fire some night when all of us are asleep." "That is something to avoid at all costs," the lawyer said. "I can't stand guard every night," Gunyaz said. "I have a bad back and many debts." "My fee is one dollar," the lawyer said. Gunyaz paid Jivelikian a silver dollar and went home. As luck would have it, everybody was either at the packing house or at the doctor's, and Gunyaz Bashmanian was home all alone, his head full of sorrow, anger, and fire. That night, when everybody was home from work or from the doctor's, he said to his wife, "Prepare a feast. We shall enjoy our good health and good fortune in this world, under the fig tree in the back yard." The feast began a little after ten, by which time I was more sleepy than hungry. Nevertheless, I kept myself awake enough to have a little of everything, and then I began to long for my bed, which I shared with my brother Bakrot Bashmanian, called Buck for short. But Gunyaz said, "No, you must eat now. You are eleven years old; it is not time to go into the house." He himself went into the house by way of the back door and came out by way of the front door.”
strong>William Saroyan (31 augustus 1908 – 18 mei 1981) Sayorans huis in Fresno
De Nederlandse schrijver Sander Kok (ook bekend fotomodel) werd geboren in Arnhem op 31 augustus 1981. Zie ook alle tags voor Sander Kok op dit blog.
Uit: Smeltende vrouw
“Soms kreeg hij de aandrang een groot gebaar te maken, desnoods fysiek, een gebaar waarvan iedereen zou schrikken. Maar in de lusteloosheid van de klas reflecteerde zijn eigen lusteloosheid, hun dode ogen waren zijn dode ogen, en uiteindelijk stond hij hier voor het geld en niet voor hen, zoals hij niet naliet hun, en zichzelf, te vertellen. Zijn leven was thuis, bij Neeltje. Op school was hij bij Hades. Zijn leven had ergens een vreemde bocht gemaakt, een bocht omlaag. Dagelijks keerde hij uit de onderwereld terug en dagelijks kon hij bij thuiskomst Neeltje zien opbloeien. De plastic klok tegenover hem stond bijna op kwart voor vier, maar hij liep voor en het duurde nog een tijd voor hij naar huis mocht. Hij stond met zijn rug naar het schoolbord en leunde met zijn vuist op het bureau, de andere hand hing slap naast zijn lichaam, de palm en nagels wit van het krijt. Achter hem stond op het bord de Nederlandse spelling van 'Tolstoj', die hij eerder met lange halen op het groen had neergekalkt. Hij keek naar de klas, die als een monolithisch blok voor hem zat Niemand keek terug. In de hoek pakte een meisje een make-updoosje uit haar rugzak en peuterde het met haar nagel open. Ze keek afwisselend in haar spiegeltje en in het gezicht van Reukens, zoals automobilisten afwisselend op hun telefoon kijken en dan naar de weg. Het is niet dat ze ongeïnteresseerd zijn, dacht hij, ze zijn gewoon afwezig. Wie heeft een vraag over Tolstoj?' Hij keek de klas rond en zag een vinger. Willemijn heeft een vraag over Tolstoj.' Willemijn de Vries was zestien jaar, zeer aantrekkelijk en sprak zeven talen, waaronder Oudperzisch, een taal die ze haar eerste liefde noemde. Haar lievelingsauteur was Heinrich Heine, omdat die 'zo mooi zong', en `niet alleen door Schumann' — hij moest nog opzoeken wat ze daarmee bedoelde. Hij had aan haar eenzelfde soort hekel als aan oude vrouwen die een te zwaar parfum dragen. `Is bekend wat Tolstoj vond van Dostojevski's stijl, of misschien het gebrek eraan, in Misdaad en straf?' `Is bekend wat Tolstoj vond — Ja... In elk geval niet dat ik weet. Maar ik denk dat hij Dostojevski waardeerde om zijn psychologisch inzicht en hem toch, zoals Nabokov en Karel van het Reve een eeuw later, een matige schrijver vond — schrijftechnisch tenminste.' `Maar is er niks bekend over wat Tolstoj vond van Misdaad en straf in het bijzonder?' `Dat is niet bij mij bekend.' Hij vroeg zich af waarom ze dit wilde weten, waarom dit soort mensen zich niet uit zelfhaat verhing, bijvoorbeeld op het schoolplein beneden. Hij keek naar de honderdjarige eik naast de ingang. Die was dik genoeg, die zou houden. In de klas waarin hij zelf scholier was geweest, zou Willemijn zijn uitgelachen en beschimpt om dat soort vragen, maar niet hier, niet op de Mirandola School voor Hoogbegaafden. Hier was alles anders. De pubers waren even weerspannig als elders op de wereld, maar ze droegen het op een andere — ingetogenere, beschaafdere — manier uit. Mirandola was een van die scholen voor kinderen die volgens de ouders, de directeur en het zittende kabinet meer moesten worden uitgedaagd. Kinderen die beter zijn, dacht Reukens erbij. Hij haatte ze met een hartstocht die aan liefde grensde. De managementlui vonden het zijn taak om voor die uitdaging te zorgen. Ze hadden gedaan of hij, uitgerekend hij, noodzakelijk was voor hun ontwikkeling. Ha! Hij was erin getuind, hij had de baan aangenomen, voor een schandelijk laag salaris. En nu stond hij hier Nietzsche en Dostojevski te verklaren voor een klas die zich nog minder voor filosofie en literatuur interesseerde dan een gewone klas. De rijen waren star en onbeweeglijk. Rijen bomen in een aangeplant bos. Geen wind woei, geen takje bewoog. Bij tijd en wijle voelde hij zich nuttelozer dan hij zich vroeger had gevoeld, op de gewone middelbare school, waar hij nog eens vijftien jaar van zijn volwassen leven had doorgebracht.”
"The lamps are burning in the synagogue, in the houses of study, in dark alleys. . ." This should be the place. This is the way the guide-book describes it. Excuse me, sir, can you tell me where Eli lives, Eli the katzev— slaughterer of cattle and poultry? One of my ancestors. Reb Haskel? Reb Shimin? My grandfathers.
This is the discipline that withstood the siege of every Jew; these are the prayer-shawls that have proved stronger than armor.
Let us begin then humbly. Not by asking: Who is This you pray to? Name Him; define Him. For the answer is: we do not name Him. Once out of a savage fear, perhaps; now out of knowledge—of our ignorance.
Begin then humbly. Not by asking: shall I live forever? Hear again the dear dead greeting me gladly as they used to when we were all among the living? For the answer is: if you think we differ from all His other creatures, say only if you like with the Pharisees, our teachers, those who do not believe in an eternal life will not have it.
In the morning I arise and match again my plans against my cash. I wonder now if the long morning-prayers were an utter waste of an hour weighing, as they do, hopes and anguish, and sending the believer out into the street with the sweet taste of the prayers on his lips.
Charles Reznikoff (30 augustus 1894 – 22 januari 1976)
La cosmologie chinoise est fondée sur l'idée du Souffle, à la fois matière et esprit. À partir de cette idée du Souffle, les premiers penseurs ont avancé une conception unitaire et organique de l'univers vivant où tout se relie et se tient. Le Souffle primordial assurant l'unité originelle continue à animer tous les êtres, les reliant en un gigantesque réseau d'entrecroisements et d'engendrement appelé le Tao, la Voie. Au sein de la Voie, la nature du Souffle et son rythme sont ternaires, en ce sens que le Souffle primordial se divise en trois types de souffles qui agissent concomitamment : le souffle Yin, le souffle Yang et le souffle du Vide médian. Entre le Yang, puissance active, et le Yin, douceur réceptive, le souffle du Vide médian — qui tire son pouvoir du Vide originel — a le don de les entraîner dans l'interaction positive, cela en vue d'une transformation mutuelle, bénéfique pour l'un et pour l'autre. Dans cette optique, ce qui se passe entre les entités vivantes est aussi important que les entités mêmes. (Cette intuition si ancienne rejoint la pensée d'un philosophe du xxe siècle : Martin Buber.) Le Vide prend ici un sens positif, parce qu'il est lié au Souffle ; le Vide est le lieu où circule et se régénère le Souffle. Tous les vivants sont habités par ces Souffles ; chacun est cependant marqué par un pôle plus déterminant du Yin ou du Yang. Citons, comme exemples, les grandes entités formant couples : Soleil-Lune, Ciel-Terre, Montagne-Eau, Masculin-Féminin, etc. En correspondance avec cette vision taoïste, la pensée confucéenne, comme nous l'avons vu plus haut, est elle aussi ternaire. La triade Ciel-Terre-Homme affirme le rôle spirituel que l'homme doit jouer au sein du cosmos. Cette conception cosmologique fondée sur le Souffle-Esprit entraîne notamment trois conséquences concernant notre manière d'appréhender le mouvement de la vie. Première conséquence : à cause de la nature dynamique du Tao, et surtout de l'action du Souffle qui assure, depuis l'origine, et de façon continue, le processus qui va du non-être vers l'être — ou plus précisément, en chinois, du wu « il n'y a pas » vers le you « il y a » le mouvement de la vie et notre participation à ce mouvement sont toujours un permanent et mutuel jaillissement, comme au commencement. Autrement dit, le mouvement de la vie est perçu à chaque instant plutôt comme un avènement ou un « rebondissement » que comme une plate répétition du même. Pour illustrer cette forme de compréhension, nous pouvons citer comme exemples deux pratiques qui ont traversé le temps et qui demeurent vivaces : le taijiquan et la calligraphie. »
François Cheng (Nanchang, 30 augustus 1929) Cover Engelse uitgave
« La cosmologie chinoise est fondée sur l'idée du Souffle, à la fois matière et esprit. À partir de cette idée du Souffle, les premiers penseurs ont avancé une conception unitaire et organique de l'univers vivant où tout se relie et se tient. Le Souffle primordial assurant l'unité originelle continue à animer tous les êtres, les reliant en un gigantesque réseau d'entrecroisements et d'engendrement appelé le Tao, la Voie. Au sein de la Voie, la nature du Souffle et son rythme sont ternaires, en ce sens que le Souffle primordial se divise en trois types de souffles qui agissent concomitamment : le souffle Yin, le souffle Yang et le souffle du Vide médian. Entre le Yang, puissance active, et le Yin, douceur réceptive, le souffle du Vide médian — qui tire son pouvoir du Vide originel — a le don de les entraîner dans l'interaction positive, cela en vue d'une transformation mutuelle, bénéfique pour l'un et pour l'autre. Dans cette optique, ce qui se passe entre les entités vivantes est aussi important que les entités mêmes. (Cette intuition si ancienne rejoint la pensée d'un philosophe du xxe siècle : Martin Buber.) Le Vide prend ici un sens positif, parce qu'il est lié au Souffle ; le Vide est le lieu où circule et se régénère le Souffle. Tous les vivants sont habités par ces Souffles ; chacun est cependant marqué par un pôle plus déterminant du Yin ou du Yang. Citons, comme exemples, les grandes entités formant couples : Soleil-Lune, Ciel-Terre, Montagne-Eau, Masculin-Féminin, etc. En correspondance avec cette vision taoïste, la pensée confucéenne, comme nous l'avons vu plus haut, est elle aussi ternaire. La triade Ciel-Terre-Homme affirme le rôle spirituel que l'homme doit jouer au sein du cosmos. Cette conception cosmologique fondée sur le Souffle-Esprit entraîne notamment trois conséquences concernant notre manière d'appréhender le mouvement de la vie. Première conséquence : à cause de la nature dynamique du Tao, et surtout de l'action du Souffle qui assure, depuis l'origine, et de façon continue, le processus qui va du non-être vers l'être — ou plus précisément, en chinois, du wu « il n'y a pas » vers le you « il y a » le mouvement de la vie et notre participation à ce mouvement sont toujours un permanent et mutuel jaillissement, comme au commencement. Autrement dit, le mouvement de la vie est perçu à chaque instant plutôt comme un avènement ou un « rebondissement » que comme une plate répétition du même. Pour illustrer cette forme de compréhension, nous pouvons citer comme exemples deux pratiques qui ont traversé le temps et qui demeurent vivaces : le taijiquan et la calligraphie. »
Mary Shelley (30 augustus 1797 – 1 februari 1851) Cover
No matter what they say, now I'm in love I do it my way, 'cause I'm in love And I can't keep that song out of my mind Playing that silly tune, all the time.
I'm in love. No matter what they say, I don't care I do it any way, anywhere I found this little song, on my own She said that I'm a genius, I'm in love.
My friends said that I've gone crazy, I'm just fine My neighbours stare at me, never mind 'Cause all they tell is sweetness, of her smile My supersonic girl, I'm in love.
No matter what they say, now I'm in love I do it my way, 'cause I'm in love And I can't keep that song out of my mind Playing that silly tune, all of the time.
I'm in love.
No matter what they say, I don't care I do it any way, anywhere I found this little song, on my own She said that I'm a genius, I'm in love.
My friends said that I've gone crazy, I'm just fine My neighbours stare at me, never mind 'Cause all they tell is sweetness, of her smile My supersonic girl, I'm in love.
No matter what they say, now I'm in love I do it my way, 'cause I'm in love And I can't keep that song out of my mind Playing that silly tune, all of the time.
I'm in love.
My friends said that I've gone crazy, I'm just fine My neighbours stare at me, never mind 'Cause all they tell is sweetness, of her smile My supersonic girl, I'm in love.
Sommer (Johann Wolfgang von Goethe), Dolce far niente
Dolce far niente
Sommer auf dem Land doo Ernst Huber, ca. 1945
Sommer
Der Sommer folgt. Es wachsen Tag und Hitze, und von den Auen dränget uns die Glut; doch dort am Wasserfall, am Felsensitze erquickt ein Trunk, erfrischt ein Wort das Blut.
Der Donner rollt, schon kreuzen sich die Blitze, die Höhle wölbt sich auf zur sichern Hut, dem Tosen nach kracht schnell ein knatternd Schmettern; doch Liebe lächelt unter Sturm und Wettern.
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832) Zomer in Frankfurt am Main, de geboorteplaats van Goethe
In einem hochgewölbten, engen gotischen Zimmer Faust, unruhig auf seinem Sessel am Pulte.
Faust:
Habe nun, ach! Philosophie, Juristerei und Medizin, Und leider auch Theologie Durchaus studiert, mit heißem Bemühn. Da steh ich nun, ich armer Tor! Und bin so klug als wie zuvor; Heiße Magister, heiße Doktor gar Und ziehe schon an die zehen Jahr Herauf, herab und quer und krumm Meine Schüler an der Nase herum – Und sehe, daß wir nichts wissen können! Das will mir schier das Herz verbrennen. Zwar bin ich gescheiter als all die Laffen, Doktoren, Magister, Schreiber und Pfaffen; Mich plagen keine Skrupel noch Zweifel, Fürchte mich weder vor Hölle noch Teufel – Dafür ist mir auch alle Freud entrissen, Bilde mir nicht ein, was Rechts zu wissen, Bilde mir nicht ein, ich könnte was lehren, Die Menschen zu bessern und zu bekehren. Auch hab ich weder Gut noch Geld, Noch Ehr und Herrlichkeit der Welt; Es möchte kein Hund so länger leben! Drum hab ich mich der Magie ergeben, Ob mir durch Geistes Kraft und Mund Nicht manch Geheimnis würde kund; Daß ich nicht mehr mit saurem Schweiß Zu sagen brauche, was ich nicht weiß; Daß ich erkenne, was die Welt Im Innersten zusammenhält, Schau alle Wirkenskraft und Samen, Und tu nicht mehr in Worten kramen.
O sähst du, voller Mondenschein, Zum letzenmal auf meine Pein, Den ich so manche Mitternacht An diesem Pult herangewacht: Dann über Büchern und Papier, Trübsel'ger Freund, erschienst du mir! Ach! könnt ich doch auf Bergeshöhn In deinem lieben Lichte gehn, Um Bergeshöhle mit Geistern schweben, Auf Wiesen in deinem Dämmer weben, Von allem Wissensqualm entladen, In deinem Tau gesund mich baden!
Weh! steck ich in dem Kerker noch? Verfluchtes dumpfes Mauerloch, Wo selbst das liebe Himmelslicht Trüb durch gemalte Scheiben bricht! Beschränkt mit diesem Bücherhauf, den Würme nagen, Staub bedeckt, Den bis ans hohe Gewölb hinauf Ein angeraucht Papier umsteckt; Mit Gläsern, Büchsen rings umstellt, Mit Instrumenten vollgepfropft, Urväter Hausrat drein gestopft – Das ist deine Welt! das heißt eine Welt!
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832) Cover