Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
de extreem rustige huurder zegt dat het zo goed is hij weet niet of het zo goed is in niksgesprekjes valt hij vaak stil voor verhuurders is dat sinecure als hij stil valt is het stil je hoeft niet met ‘m naar de balearen hij is een huurder en hij is chill zó chill dat je ‘m af en toe een banaan brengt die eet hij rood en zwijgend op dan knikt het a-sexy en galant de bastaard gaat zijn eigen weg als voor een zwaan gaan de eendjes aan de kant nu wordt de huurder nat
2
staat een rustige huurder synoniem voor een ideale huurder wel voor wie genoeg heeft gehoord wel voor wie wat spreeuwen schreeuwen muziek is wel voor wie meer dan de bassdrum wil wel voor wie de baby wil verdoven wel voor wie alleen kan plassen in een koker wel voor bij wie de nullen en enen in het hoofd de horlepiep dansen wel voor wie de vulling in het het gebit van zijn kinderen mist wel voor wie gedenkt en ook echt wel voor wie lawaai maakt maar nooit hier wel voor wie port drinkt als jenever wel voor wie de radio zo zacht dat hij alleen de contouren hoort van het nieuws wel voor wie save our souls prevelt op een denkbeeldig zinkend schip wel voor wie stukspatte als een lompe bolle plofvrucht
3
spookt hij rond door je platgerecenseerde cultbrein mag zijn pallet gestald in jouw cargohal de pot die hij pakt die in het midden ligt hij belt niet maar jij belt hem ook niet je loopt niet echt leeg dat voelt alleen maar zo vaak verlangt-ie naar je medaillon dat hij verloor bij het pokeren hey baby en het tikken van de tijd de glasbak en de pillenstrip alles wat hij heeft is dit een loos gemum en zijn lange ladder lid als hij stil valt is het stil hij is chill maar de rustigste huurder is een onzichtbare huurder de rustigste huurder is een niet-bestaande huurder
De asters of de kunstvereniging, je wilt het wel preciezer weten. ’s Middags misschien, wanneer de schaduwen langer worden en het gefluit ophoudt dat uit een van de bovenste ramen komt. Je kunt ook van onderwerp veranderen, motieven zoeken voorbij het tuinhek, waarachter de horizon begint.
Een paar oude biografieën hangen in de kast, en als je je erin verdiept, eindigt elk verhaal met het begin van de twijfel. Want wie zat er aan de tafel, die op de foto geen tafel, maar het merengebied tussen de populieren is? Datum klopt, maar het laatste adres ontbreekt, en de naam zegt je niets. Het gefluit houdt op, mannen verschijnen; een hoed vliegt over het veld, vanaf het begin gloeien de rozenbottels.
Alleen hoor je niets van de kunstvereniging, als het al de kunstvereniging was. Vaak zijn stemmen te horen die bedrieglijke dingen zeggen, maar geloof me, de vleermuizen gisteren waren echt. De asters brachten we mee uit Bornim, toen de kaart en de route van de snelweg weer klopten. Zoveel is zeker, en met stilte en schaduw kan de middag aanbreken.
De Afro-Amerikaanse schrijfster, dichteres en politiek activisteJune Jordan werd geboren op 9 juli 1936 in New York. Zie ook alle tags voor June Jordan op dit blog.
Apologies to All the People in Lebanon
Dedicated to the 600,000 Palestinian men, women, and children who lived in Lebanon from 1948-1983.
I didn’t know and nobody told me and what could I do or say, anyway?
They said you shot the London Ambassador and when that wasn’t true they said so what They said you shelled their northern villages and when U.N. forces reported that was not true because your side of the cease-fire was holding since more than a year before they said so what They said they wanted simply to carve a 25 mile buffer zone and then they ravaged your water supplies your electricity your hospitals your schools your highways and byways all the way north to Beirut because they said this was their quest for peace They blew up your homes and demolished the grocery stores and blocked the Red Cross and took away doctors to jail and they cluster-bombed girls and boys whose bodies swelled purple and black into twice the original size and tore the buttocks from a four month old baby and then they said this was brilliant military accomplishment and this was done they said in the name of self-defense they said that is the noblest concept of mankind isn’t that obvious? They said something about never again and then they made close to one million human beings homeless in less than three weeks and they killed or maimed 40,000 of your men and your women and your children
But I didn’t know and nobody told me and what could I do or say, anyway?
They said they were victims. They said you were Arabs. They called your apartments and gardens guerrilla strongholds. They called the screaming devastation that they created the rubble. Then they told you to leave, didn’t they?
Didn’t you read the leaflets that they dropped from their hotshot fighter jets? They told you to go. One hundred and thirty-five thousand Palestinians in Beirut and why didn’t you take the hint? Go! There was the Mediterranean: You could walk into the water and stay there. What was the problem?
I didn’t know and nobody told me and what could I do or say, anyway?
Yes, I did know it was the money I earned as a poet that paid for the bombs and the planes and the tanks that they used to massacre your family
But I am not an evil person The people of my country aren’t so bad
You can expect but so much from those of us who have to pay taxes and watch American TV
You see my point;
I’m sorry. I really am sorry.
June Jordan (9 juli 1936 – 14 juni 2002) Portret door Sophie Herxheimer, 2017
Wat zegt de vis? Hij voorspelt het weer. Hij hangt aan een koord, een draad, en draait mee met het weer, zoals een vlag mee met de wind. Hij draait mee met het water van de vochtige lucht waarin hij droog zwemt. In een kerk, in de catacomben, als een lamp, vond ik deze vis. Hij maakte geen geluid. Hij was van klei. Dat verkondigde welsprekend de stomme vis.
“Een huis. Het enkele huis. Het huis nee huisje. Het huis is een huisje. Een vrouw. Een enkele vrouw in het huisje. Vrouw. Haard. Vlammen. Buiten de wind, de toornige wind over de witte vlakte de witte vlakte wit als wit papier, de excessief veel belovende rechthoek. De vrouw zit aan tafel en schrijft, schrijft vel na vel vol. Haar balpen knerpt, ingespannen werkt ze, voor ons, voor lezers, lezende mensen – mensen, uiteindelijk. De deur gaat open. Een man komt binnen. `Waar was je?’ vraagt ze. Tilt de pen van het papier en kijkt op. De woorden – niet plomp, bits ook niet, verwijtend ook niet – houden hem staande. Een zweem van een frons op haar voorhoofd, benieuwd, vorsend, en doortrokken van het enigma van de liefde. ‘Ik moest overwerken. `Alweer?’ Niet schamper of wantrouwig. Verbaasd. `Het is een drukke tijd. Waar ben jij mee bezig?’ Ze kijkt naar de pen in haar zwevende hand. De haard knappert. Ze kijkt hem aan: ‘Ik zei: alweer?’ `Het is een drukke tijd: Dezelfde woorden. Om ervan af te zijn? `Alweer?’ Oprecht nieuwsgierig is ze. `Het is een drukke tijd: Het is waarschijnlijk waar, maar daarmee verdwijnt het probleem niet. Haar geduld wordt getest. ‘Je antwoordt me niet. Je longen pompen lucht langs je stembanden, je tong klappert en je mond beweegt, maar..: `Wat zit jij dan te doen? Wat doe jij de hele dag?’ De man zet zijn aktetas neer en doet een bedachtzame maar vastberaden stap in de richting van de vrouw. Ze ontspant enigszins, maar wie weet is het strategisch, wil ze harmonie uitstralen. `Dat weet je. Waarom werk je zo vaak over?’ Hij doet een tweede stap in haar richting. Er zit iets smekends in hem, en hij talmt een ogenblik, maar weerstaat haar vraag. Een hard moment.”
De Vlaamse schrijver Ivo Victoria (pseudoniem van Hans van Rompaey) werd op 7 juli 1971 geboren in Edegem (Antwerpen). Zie ook alle tags voor Ivo Victoria op dit blog.
Uit: Alles is OKÉ
“Gedurende enkele seconden kijken we allebei naar het stuk aluminiumfolie dat ze van een rol heeft gescheurd en me aanreikt. Ze kijkt op, kijkt om zich heen, alsof ze verwacht dat de woorden die ze nodig heeft om dit uit te leggen dadelijk ho de ruimte zullen verschijnen; ze zijn gewoon wat laat, dat is alles. En ik aarzel, zowaar. Ik overweeg om hierin mee te gaan. Ik zie het als een vrij reële optie om dat stuk aluminiumfolie opgevouwen naast mijn bord te leggen en er desnoods ook mijn mond mee af te vegen. In plaats daarvan neem ik de rol uit haar handen en leg hem in de ovenlade, waarin ook twee katoenen servetten blijken te liggen. We eten. We vegen onze monden af met de servetten. Het voelt als een nederlaag. Ik wijs haar op de fles witte wijn die boven op de buffetkast staat Geen bergerac. Ze zegt dat ze die fles van de poetshulp heeft gekregen. Allez, hoe heet die trut weeral? Moederke. Wat? Mag ik dat niet zeggen? Uw jongste zus zegt dat ik geen trut mag zeggen. Dat klopt. Dat is toch niet beleefd? Pfffif. Wat moet ik dán zeggen? Zoeteke? Moederke. Gewoon.. ge zoudt beter geen alcohol drinken. Ah. Dat ook al niet. Het is niet goed bij uw medicijnen. Wie zegt dat. Moederke. Dat hebben we al heel dikwijls gezegd. Ah ja? Ze zucht. Ge ziet er moe uit. Ja, ik zijn niet in mijn talloor. Ge zijt al een paar dagen moe. Wie zegt dat. Ik heb dat gehoord. Ge weet, wij praten achter uwe rug hé. Dat weet ik! Dat doen jullie. Niks dan goe hè. Dat weet ik niet Dat zegt gij nu. Terwijl we praten sluipen haar pupillen naar boven en verschijnt het wit van haar ogen.”
Gierzwaluwen vliegen ’s avonds krijsend rond je huis, en in de verlaten straten trekt de vrouw aan haar gloednieuwe jurk. Vanuit het eetkamerraam ziet de maan er niet slechter uit. Alles lijkt in orde zo. Alleen zou je graag over sommige dingen gewoon iets weten.
“Werkt u al lang bij de dienst?’ vraagt Estyr. ‘Heel lang maar niet heel veel,’ mompelt de vrouw. Dan duidelijk en procedureel: `De functie waarvoor u in een sollicitatietraject zit is een vertrouwensfunctie. De informatie waar u toegang toe zou krijgen zou onder andere vertrouwelijke diplomatieke post en rapporten van de AND en de MND omvatten. Daarom dienen wij na te gaan of uw aanstelling risico’s kan vormen voor de staatsveiligheid of voor andere staatsbelangen. Het betreft een veiligheidsonderzoek van het type A. Een gesprek is een standaardonderdeel van een dergelijk onderzoek.’ ‘Het is me vooraf uitgelegd.’ ‘Dit gesprek wordt opgenomen,’ voegt Verkade eraan toe. `De opname wordt tien jaar bewaard – de transcriptie langer.’ ‘Zolang ik leef?’ ‘Op z’n minst.’ Estyr schokschoudert. Ze knikt naar twee camera’s aan het plafond, die op haar zijn gericht. ‘Zijn dat camera’s?’ ‘Is dat een vraag?’ antwoordt Verkade. Patricia Meyer kucht. ‘Kunnen we u iets te drinken aanbieden?’ ‘Graag koffie.’ ‘De koffie moet je hier kauwen,’ waarschuwt Verkade. ‘Drie koffie,’ spreekt Meyer in haar microfoon. Ze kijkt Estyr aan: ‘We beginnen vast.’ Ze leest op van haar scherm: ‘Uw naam is Estyr Bosvelt. U bent vierendertig jaar, ongehuwd en woonachtig te Utrecht.’ ‘Den Haag,’ verbetert Estyr. ‘Ik ben net verhuisd.’ Meyer maakt een aantekening op haar blocnote. ‘Juist, Den Haag.’ Ze gaat verder. ‘Uw ouders zijn Sandra en Ewout Bosvelt, beiden gepensioneerd. Uw broer Shane Bosvelt is financieel data-analist. Geen van hen heeft een aantekening op hun uittreksel justitiële documentatie. U hebt een betaalrekening, een spaarrekening en een creditcard bij dezelfde bank. Het totale saldo valt in de categorie tussen nul en honderdduizend euro.’ ‘Dichter bij het eerste dan bij het tweede getal, veel dichter,’ zegt Estyr, haar nervositeit wegschertsend. ‘Wij hebben geen verdachte transacties vastgesteld in de afgelopen zesendertig maanden. U hebt geen aantekeningen op uw uittreksel justitiële documentatie en geen openstaande schulden bij de staat. U bent geen lid van een politieke partij of vakbond. Op sociale media staat nauwelijks persoonlijke informatie over u, maar u hebt wel vele posts verzorgd namens uw werkgever.’ ‘Het makkelijkste veiligheidsonderzoek ooit voor jullie,’ zegt Estyr. ze wiebelt op haar stoel en glimlacht ongemakkelijk. ‘U hebt gestudeerd in Utrecht – internationale betrekkingen met vervolgens een master in conflictstudies en mensenrechten. Daarna hebt u een aantal rechtenvakken gevolgd aan de Sorbonne-universiteit in Parijs, en in dezelfde stad hebt u een jaar lang stage gelopen bij Artsen zonder Grenzen.”
Eerwaarde Moeder Kiespijn Klim van je witte kantelen, Stop met het draaien in je gele vingers Van het viervoudige koord van zenuwen;
En morgen geef ik je een scheutje whisky Om in je komvormige handen te houden, Een krans van anijsbloemen, En drie kruidnagels als spijkers.
En vertel de begeleidende kabouters Dat het tijd is om nu op te houden, Om hun kleine houwelen op hun schouders te nemen, Hun beitels en boren. En je mag via een zilveren ladder De lucht in klimmen, om te malen In de gebarsten, gepolijste mortel Van de holle maan.
Bij het wegvallen van warm water, En de klaprozen die knikken als rode kolen, De paden op de granieten bergen, En de plantage van mijn dromen.
Vertaald door Frans Roumen
John Heath-Stubbs (9 juli 1918 – 26 december 2006) Portret door Thomas Watt,1955
De Nederlandse dichter en schrijverJacob Groot werd geboren op 5 juli 1947 in Venhuizen (West-Friesland). Zie ook alle tags voor Jacob Groot op dit blog.
AFWEZIGE GA NIET WEG
Het laatste nieuws heeft ten slotte ook mij bereikt Ik hoor hoe je springt naar m’n eerste plaats &
verhoord ben ik, toch al omhelsd door je naam op m’n lippen, door je jingle
in de jungle van m’n dagenlang gespaarde haast melaats makende drang naar de zaterdagnachtelijke
sjans met je black gelakte pracht als van dezelfde ouwe cake de week breekt want wie ben ik tot je intro geneest
geweest om niet meer machteloos te hoeven hangen in de martelgang nu gevlamd blaast
m’n mankracht door m’n nog helemaal ongeboren geslacht op m’n mars van het kamp
naar het altaar van je klank waarvoor ik woordloos samenschool &
laat me daar niet alleen leren de rank & de rang maar boven alles
de stank van het riool in de olie om de room over de stem waarmee je me doorboort &
duizend maal dank zeg ik je daarvoor, stokdoof volledig van me afgewend tot in de ballen van m’n oren
opgerold idool
FLIRT
Om 10 uur meldde ik me bij de poort van het beloofde land. Om 12 uur doofde het licht. Om 3 uur greep de terechtstelling plaats. Daarna werd de boodschap verzonden dat ik asiel vond & vanuit het niets daalde ik neer in de schoot die Holland heet en me vertelt, ik ben een hondekont maar heerlijk & ik zoog me vast aan haar motor die me bewoog door haar wei, kloklozer dan de ruimte die me rondreed, van de wijzer uit niet ledig, niet vol, niet onmetelijk, de hare noch de mijne, niet beperkter tot deze dan
gene, wel onbeschrijfelijker dan ze was door om het even welk teken onvervangbaar beschreven, her en der langs haar weg, in haar zon vol stof, op haar kim die, een vleesmes, sneed door haar koren tot
(1) haar korrels broeiden in haar wonden, (2) haar roven bloeiden, (3) haar boer me bemestte, (4) haar plant me plukte, (5) haar vrucht me afrukte, (6) haar lucht me fleste maar (7) haar shit me restte
als een mierenkolonie trekken de kleurrijke miljoenen door de ondergrondse verkeerswegen in het gelid geven bij uitzondering ook eens een zetje, wat de regel bevestigt korte rijen een stoet, een fatsoenlijk volkje, beu is het de scheve blikken, je kunt hier goed een avond doorbrengen, hoe zou het ook saai kunnen worden met zo’n diversiteit sommigen noemen het eenheidsworst, maar net zo goed is het allemaal bij elkaar toneel: garderobe, beeldschone mensenbazaar, humane prijzen, een heupzwaai, een aardig iemand laten passeren, of zelfs alleen maar de glimlach van de vreemdeling
die verwarring in ’t begin, vork die niet in de mond past en het eten valt op een verschrikt bord; het glas van het water stoot tegen je tand. Je keel steekt zijn handen uit van lust.
2.
Het klamme katoen tegen mijn voorhoofd prikkelt mijn loomheid; de hik versnelt zijn tempo.
Ik trek de vreemde jas aan en ga op in de geur, eventjes, heel even.
de eigenaar betrapt me en verstoort mijn slaap.
3.
Verlegenheid van voeten
in een vreemd huis,
die bij het zoeken naar
de nieuwe verdeling van het gewicht het
zweven ontdekken.
4.
De vloer is een constant herhaalde uitnodiging; iets in jezelf hoopt op hereniging. Tot de wind je alle kanten op waait.
Cultuurindustrie
Het vermaak voor families in het binnenland vereist een heel eigen inzet van mensen.
Hier komen de grote acteurs geen optredens verzorgen, hier komen de grote dichters geen gedichten voorlezen, hier komen de grote zangers geen liedjes zingen hier verwaardigt de intelligentsia zich niet tot uitleg.
Hier valt het implanteren van een mens sane in coropore sano toe aan adventkerken en krachthonken.
Bezoekjes aan de ijssalon, die eerder een pizzeria en een broodjeszaak was, veranderen slechts de muren, waaraan geen foto of schilderij hangt van eeuwenoude tradities.
De openbare ruimte – agora noch ecclesia – zet – nu fluisterend – aan tot variaties op de oude rancunes en lichte irritaties die aanzwellen en bonzen als zweren.
De teleurstellingen van vader de teleurstellingen van moeder en zo, verder naar beneden, de eerste teleurstellingen van het hele kroost, met groeiend verlies.
Aan tafel heerst ons gebrek aan een gespreksonderwerp of dat ene uitputtend herhaalde onderwerp. Onze schulden aan God en de keizer.
O ja, en het zwijgen over de enige onderwerpen die ons misschien kunnen redden. Konden we maar heel even, in een helder moment, de ijsjes, pizza’s en broodjes overgieten met tranen, schreeuwend in de goot. Maar wat zouden de buren dan zeggen?
In de grote steden grient de intelligentsia – het volk! het volk! – terwijl schimmel en mos onze non-mond en non-ziel steeds verder overdekken.
„Ich heiße Arkadia Fink, meine Augenfarbe ist grau und ich wurde am 1. Januar 1979 geboren. Das steht jedenfalls in meinem Perso. Aber die meisten Leute nennen mich Moll, meine Augenfarbe ist manchmal auch blau und ich wurde erst richtig geboren, als meine Mutter kurz weggegangen ist. Das ist jetzt acht Monate, drei Wochen und sechs Tage her. Es macht mir nichts aus, ich komme gut ohne sie klar und schlafe tief. So tief, als würde sie mich jeden Abend in den Schlaf singen. (Ja, ich bin dreizehn und lasse mich noch von meiner Mutter in den Schlaf singen. Wer das komisch findet, hat bestimmt keine Mutter, die ihn in den Schlaf singt.) Meine absolute innere Ruhe kommt daher, dass ich nicht daran denke, was passiert ist. Ich bin sehr beliebt im Dorf und habe eine Menge Freunde. Sie wollen dauernd meine Stimme hören. Eines Tages werde ich zu den überragenden Persönlichkeiten der Musikgeschichte zählen. Das wissen die nicht, aber irgendwie wissen sie es doch. Sobald ich singe, haben alle Tränen in den Augen. Selbst die Jungs mit den geschwollenen Kehlköpfen. Es stimmt nicht, dass sie mich neulich gezwungen haben, das Kleid meiner Mutter auszuziehen, was ich am liebsten trage, und fast nackt über die Hauptstraße zu rennen und dabei die Bayernhymne zu singen. Das ist nur eine Geschichte, über die ich selbst gut lachen kann, weil sie unrealistisch ist. Mein Vater kommt mit der Abwesenheit meiner Mutter nicht so gut klar wie ich. Das weiß ich, weil ich ihn gefragt habe, wie er damit klarkommt, und er hat geantwortet: »Gut.« Mein Vater sagt dauernd, ich darf ruhig traurig sein. Damit will er sagen, dass ich traurig sein soll. Er sieht mich dann an, als würde ich ihn enttäuschen, weil ich nicht flenne. Er geht zum Weinen in seine Schreinerei. Wenn er die Kreissäge anschmeißt, zerteilt er nicht Holz, sondern sein Schluchzen. Ich habe das heimlich durch eines der vielen staubigen Fenster beobachtet. Das Weinen ist wie eine Krankheit, es überfällt ihn in Schüben. Am meisten weint er mit seinen Händen. Das Zittern kann so stark werden, dass er seine Gabel, den Hammer oder die Zahnbürste weglegen und die Hände in seine Hosentaschen stecken muss, damit sie sich beruhigen. Er hat seit acht Monaten, drei Wochen und sechs Tagen nichts mehr geschreinert. Ich weiß nicht, wie lange unser Gespartes reichen wird. Für den Klingelbeutel nimmt er sonntags nur noch Münzen mit, und auf der Kommode in unserem Flur stapeln sich Rechnungen. Aber wenn ich meinen Vater frage, ob wir Geld brauchen, sagt er: »Nein.« Dass er nicht mehr schreinert, ist besonders schlimm für seine Hände.“
Christopher Kloeble (München, 3 juli 1982)
De Oostenrijkse dichteres, schrijfster en kunstenares Christine Lavantwerd geboren op 4 juli 1915 in Groß-Edling als Christine Thonhauser. Zie ook alle tags voor Christine Lavantop dit blog.
Haal niet meer adem, of de haan ontwaakt
Haal niet meer adem, of de haan ontwaakt op ’t zonnedak en roept je noodlot wakker, het viel zojuist in ’s heren arm in slaap, zijn kreten breng je toch nooit meer tot zwijgen. al gaf je hem het maanzaad van de hoop. Verbijt je tong en eet hem met zijn wortel, drink al je tranen, voor ze uit je ogen te zoet te voorschijn komen en het daglicht een kleine kracht ontstelen, die de vink daar buiten misschien toekomt, die zich flink maakt. Denk anders niets dan dat er zeeën zijn, die ongestoord de grote adem halen, zich met de maankracht in gesprek bevinden -; niet over jou, of je een noodlot hebt – maar over al wat van het leven komt en het voogdijschap van de dood ingaat, waar maan en zee niets meer te zeggen hebben.
Vertaald door C. O. Jellema
Christine Lavant (4 juli 1915 – 7 juni 1973) Portret door Werner Berg, 1951