Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Het meisje danst in wit gewaad… en vaag schemert dë avond in haar oogen vonken die hel, gelijk ten hemel sterren, lonken. Wel wetend dat ze mooi is wijl ze traag
heur hoofd omdraait naar iets dat heeft geklonken, iets teeders, heel zacht als een minnevraag richt zij haar armen strak-gestrekt omlaag van lust en kuische zinnelijkheid dronken.
En wijl ze danst versteent ze plots tot marmer, want zij die zich als vrouw zoo heerlijk dacht, voelt zich aan blanke rijke schoonheid armer,
daar ze’ uit het witte schuim der groene baren verrijzen ziet in ’t ijle van den nacht de mooie Aphrodite goud van haren..
Liefdesprookje
Mijn droom heeft zich gezelfmoord in den nacht bij ’t fluistrend bidden van uw mededogen O vrouw! en naar de rijke, lang-verbeiden logen die eens zou spreken uit uw zonnig oogen heel lang gewacht.
Ik heb gestaard verlangens-onbewust in ’t oog waar nooit een ander kon in staren geen nacht kon grijnzen of geen morgen klaren. – En ‘k heb in ’t duister uw goud-blonde haren heel zacht gekust.
Gij hebt mij aangekeken zoo bedrukt met om uw oog die rood-geweende randen als smeekend om geluk in beter landen. – En ‘k heb in ’t duister uw koud-witte handen heel zacht gedrukt.
Gij hebt gesproken van een zaligheid, iets als een vaag en onbestemd verlangen naar satersliedren of naar englenzangen… – En ‘k heb in ’t duister uw koorts-heete wangen heel zacht gevleid.
Venezia
II
Het Water
Wanneer de zon, o witte en roode stad! in ’t fonklend paarlemoer schijnt der kanalen, waar elk paleis door ’t lichte spel der stralen een schaduw van zijn eigen beeld omvat,
dan kan alleen het blauwe water malen wat niet een kon: uw allergrootste schat waar, eeuwen lang, de hoogste om bad in kleur verbeelden of in klank vertalen.
En daar niets roert die schoonheid, gloed noch storm schijnt het den dichter die onmachtig is om ’t beeld te gieten in zoo puur een vorm,
of ’t water zelf de stad in verzen zet daar in dien spiegel kleur een rytmus is en elke klank een rytmenzwaar sonnet.
Jan van Nijlen (10 november 1884 – 14 augustus 1965)
De morgen van de rouw, die in je kleren kruipt als het spit; de dag waarop je jezelf voor eeuwig belachelijk hebt gemaakt; de avond waarop je op de grond ligt en het bloed uitje neus vloeit; het uur waarin je ontdekt dat je je veertien jaar, negen maanden en twee weken lang hebt vergist; de minuut waarop je eigen dochter je aankijkt als een vreemde; het ogenblik waarop je meent de punt van het mes in je rug te voelen; het moment waarop je de afscheidsbrief op de keukentafel vindt; het tiende deel van een seconde waarin de lawine onder je voeten begint te schuiven; en daarvoor en daarna de onvoorstelbaar talrijke ogenblikken van zorgeloosheid.
Vertaald door René Smeets
Hans Magnus Enzensberger (11 november 1929 – 24 november 2022)
De Nederlandstalige dichter, vertaler en sinoloog Lloyd Lewis Haft werd geboren in Sheboygan, Wisconsin, op 9 november 1946. Zie ook alle tags voor Lloyd Haft op dit blog.
Balsem in Gilead
The atoms of Democritus and Newton’s particles of light are sands upon the Red Sea shore where Israel’s tents do shine so bright. Blake
Zijn vijftien jaren genoeg om een den op een heuvel toe te laten?
Toen de Wijzen van Weleer om ceders vroegen of balsem was ’t altoos te laat.
De vroege avondwind voert rook, lichte regen aan, allemaal namen, namen van gewezen bomen.
Dat waren nog eens oevers! De korrels zand niet meer te onderscheiden van regen, van doemende berichten.
En tenten! ‘Ach puilende Verblijven…’ – waar dennen nog niet waren, net als hier. Terwijl de naam bestaat, al vijftien jaren.
Allemaal gewezen, op die wereld, een man op een heuvel. Spettertjes te voelen waar nergens nog een spikkel valt te vademen.
Of kennis zich vermeerdert bij een enkeling, bij dalend daggedonder? Ik weet het niet. Mijn bladeren bewegen,
mijn balsem, mijn Gileads gefladder, gekomen – niet tot stand maar door geen doen, geen lijden van nog dóór te laten loof.
Boerenbaby (Chengtu)
De witharige manvrouw die je grootouder zal zijn hééft al tanden.
Bij jou moet het allemaal nog komen – het ademen, het huilen, de kennis omtrent Coca-Cola, Sony,
en de Dictatuur van het Proletariaat. Neem er gerust je leven voor. De tijd gaat nergens heen:
de manvrouw van ontelbare jaren (die bukkend voor de drempel haar tanden staat te poetsen)
schraapt haar keel aan de ochtendzon, spuugt op haar eigen schaduw.
Cézanne: pommes
Door de tijd lijkt de appel rond, in het onvoltooide. Scheppen is dus dulden: murwe dingen murw laten blijken.
In soberheid, in onontsloten leegte bestaat de vrucht, die nergens kan ontstaan. Díe rondingen te dragen is een leven, een schildering – God zegene, geen greep.
Lloyd Haft (Sheboygan, 9 november 1946)
De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sextonwerd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Anne Sextonop dit blog.
Jezus krijgt de borst
Maria, je grote witte appels maken me gelukkig. Ik voel hoe je hart zijn machine laat snorren en ik dommel als een vlieg. Ik kuch als een vogel op zijn worm. Ik ben een gombeertje en jij bent mijn vrouw. Jij bent een rots en ik de franje van wier. Jij bent de lelie en ik de bij die naar binnen gaat. Ik sluit mijn ogen en verslind je als een vuur. Ik groei. Ik groei. Ik word steeds vetter. Ik ben een kind in een roeiboot en jij bent de zee, het zout, elke vis van betekenis.
Nee. Nee. Allemaal leugens. Ik ben klein en jij houdt me vast. Jij geeft me melk en wij zijn hetzelfde en ik ben gelukkig.
Nee. Nee. Allemaal leugens. Ik ben een vrachtwagen. Ik bestuur alles. Ik bezit jou.
only a year is left just one year until he can cross the shoe-scraped threshold and beyond the dark walls covered in lice and fleas he will see the world like snow in diamonds and tears
a lofty dream hangs on lindens and oaks who gave himself up waving a white flag who like an obedient bird finishes his flight through several thousands of years or merely a few years
a great current will take the small stream my soul will sigh for the prison walls for the shared ration for the typhoidal mattress for the restless sleep torn apart by the bell
the last bell will rouse the first ring only a step is left reminding us only a year is left it’s time to come together in diamonds and tears waving white flags
CINEMA OF THE SAMURAI
When on a red screen on the white pillows that are of dead faces lie the hieroglyphs of brows and eyes like butterflies embroidered in silk — then I remember evening in the village outside the city; floods of cherry blossoms; beneath them, like cups filled with blood, are beds of prize tulips.
An old man with glasses over eternally lacrimous eyes, an old woman with sparse hairs on her still proud forehead, and two children with the chattering of birds and two adults with the flowing of fish — all six at a tea ceremony over cups of blood stained flowers.
…Thus the tongue grows numb in the mouth that doesn’t recognize the taste of the liquid; thus the whisper fades, and the scream switches off the cinema. Thus the precious and light Hand gathers and a needle turns in the heart of the specimen like a sword.
Vertaald door Natalka Bilotserkivets
Natalka Bilotserkivets (Kuyanivka, 8 november 1954)
De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sexton werd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Anne Sexton op dit blog.
Toen het glas van mijn lichaam brak
O moeder van seks, dame van de verbijsterende omarming, waar komen die handen vandaan? Een man, een Moby Dick van een man, een zwemmer die op en neer gaat in zijn brein, met de tederheid van wijn in zijn vingertoppen, waar komen die handen vandaan? Ik ben geboren als baby van glas en niemand pakte me op behalve om het stof van me af te spoelen. Hij heeft me opgepakt en tot leven gelikt.
Handen die over me heen groeien als klimop, handen die uit me groeien als haar, maar die veranderen in vuurgras, die een iris planten in mijn mond, draaiend en blauw, de tepels veranderen in vleugels, de lippen in dagen die niet wilden baren, dagen die ons niet wilden vasthouden in hun huis, dagen die ons niet in hun geheime schoot wilden hullen, maar toch handen, handen die uit schilderijen groeien, handen die uit muren kruipen, handen die vergetelheid opwekken, als wind, een vreemde wind ergens uit de tropen die storm maakt tussen mijn blinde benen, die mij het kindermasker van mijn gezicht laat afnemen, terwijl alle speelgoeddorpjes vallen en ik zacht verzink in het hartland.
Vertaald door Annemarie Slootweg
Ann Sexton (9 november 1928 – 4 oktober 1974) Cover
“De uit planken en latten opgetrokken hut van één kamer die het kantoortje van de goudkeurmeester was, ratelde van de wind, en het vuur in de kachel was uit. Vanuit een tweepersoonsbed keek Al Ward, zevenenzestig jaar, broodmager, met grijs haar en blauwe ogen, door het raam naar de vallende sneeuw. Hij trok de dekens en de slaap- zak over zijn hoofd en probeerde weer in slaap te vallen, maar de slaap wilde niet komen. In het donker stelde hij zich dezelfde vraag die hij zich elke ochtend stelde. Als hij nu in Reno was, zat te ontbijten in het Cal Neva, zou hij dan koffie, wentelteefjes en bacon bestellen, zoals een normaal mens, of een Hornitos met ijs? Dezelfde vraag, en altijd hetzelfde antwoord: tequila met ijs, met een biertje ernaast. Hij sloeg de dekens terug en keek naar de lege houtmand. Het was ijskoud in de hut, omdat hij een houtkachel met een barst erin had die te snel verbrandde en hij niet genoeg hout had gehaald. Maar zo ging dat ’s ochtends. Tequila in plaats van ontbijt, en Al die naar een lege houtmand staarde en zichzelf vervloekte totdat zijn blaas de dag aan hem opdrong. De dagen op het vervallen mijnbouwperceel verliepen altijd hetzelfde. Hij ging brandhout halen, dronk koffie en ontbeet, werkte aan een liedje, deed een dutje, dronk nog wat koffie en vervolgens ging hij de wandeling maken die hij elke middag maakte. Avondeten als het ging schemeren, wat tegen die tijd om vier uur ’s middags was, en daarna speelde hij gitaar tot hij moe werd. Vervolgens kroop hij weer in bed en las hij bij het licht van een gaslamp tien jaar oude nummers van National Geographic en Sports Illustrated en probeerde hij met een klein radiootje op batterijen zenders te ontvangen. Een dag en een nacht. Op de wekker naast zijn bed stond zes uur drieëndertig. Waarom kon hij niet doorslapen tot het middaguur, zoals hij het grootste deel van zijn leven gedaan had? Als hij dat wel kon, zou tegen de tijd dat hij zijn ogen opendeed de helft van zijn werkdag erop zitten. Maar op zijn oude dag sliep hij slecht. Hij sliep met horten en stoten en werd vroeg wakker, uitgeput maar wakker. Iedereen zei dat hoe ouder je werd, des te makkelijker het werd om op te staan, maar dat is in zijn leven niet het geval geweest. Het was elke ochtend al een gevecht om zijn voeten op de grond te krijgen. In wollen sokken en lang ondergoed trok hij een joggingbroek, tennisschoenen en een canvas jas aan, en hij liep met een plastic melkflessenkrat naar buiten. Sneeuw en wind waaiden op hem in en hij liep vier keer heen en weer naar de schuur om de houtmand te vullen.”
Geen enkele stemtoon is voldoende voor de gelegenheid Flits, dat is alles, dat we hier zijn. Ben je ooit sarcastisch en onsympathiek? Mentaal zijn we de worp van één epische gedachte: Jullie. Hoeveel van jullie razen door me heen, terwijl ik in de metro rijd, jullie leid, omdat ik moet en niet aangrijpend moet zijn o wie heeft er nog iets aangrijpends geschreven sinds…
Een oude vrouw van onbepaalde afkomst, met een witte hoed en sjaal, zonder tanden die naar me terug staarde. Hij klonk gisteravond broos en superieur, doen de doden dat; oma had een overvloed aan stemtonen vergeleken met iedereen in deze bloemlezing. Onze
bloemlezing, zegt hij, mentaal zijn is verschrikkelijk ingewikkeld. Hoe houd je je gedichten bij? Ieder- een herinnert zich wat hij of zij leuk vindt, maar je moet ze constant uitgeven… Iedereen is op me gericht, overstem het en denk aan een icoon met een smaragdgroene keel.
Ik zie het huis in het steegje ’s nachts donker. Ik probeer weer puur te zijn, maar ik wil alle tonen. Als je dood bent, kun je ze hebben… dik marine donker van de hekachtige oleanders en een maan die naar witte borden roept. Kom binnen. Ga liggen in je eigen bed, in de kamer waar mama een schorpioen vond.
Vertaald door Frans Roumen
Alice Notley (Bisbee, 8 november 1945) Portret door door Sophie Herxheimer, 2015
“Prolog »Sag mal, könntest du Elliott nachher vom Schwimmen ab-holen?« »Ich bin gerade unterwegs auf dem Fahrrad, kann ich dich gleich zurückrufen? « »Es geht nur kurz darum, ob du Elliott nachher abholst.« »Ja, muss ich eben checken. Ich rufe gleich zurück. Ich bin auf dem Fahrrad und erwarte gleich noch einen anderen An-ruf. Ich muss mich beeilen. Ich will den Anruf eigentlich nicht so gern auf dem Fahrrad machen.« »Kannst du einfach kurz Ja oder Nein sagen ?« »Ich bin, sagte ich doch gerade, auf dem Fahrrad. Ich muss eben halten und in meinen Kalender gucken.« »Ach so, bist du eh davon ausgegangen, dass ich Elliott ab-hole, oder was? « »Nein, ich hatte mir darüber noch keine Gedanken gemacht.« »Ja, das muss man sich auch erst mal leisten können.« »Wie oft habe ich Elliott irgendwo vergessen? Richtig: kein einziges Mal! Ich mache mir Gedanken, wenn ich denke, dass es richtig ist, beziehungsweise wenn ich die Zeit dafür habe.« »Das ist einfach nur egozentrisch. Hast du mal daran gedacht, dass ich auch planen muss ?« »Wie gesagt: Lass mich eben in den Kalender gucken. Aber ich bin gerade auf dem Fahrrad. « »Immer muss ich mich nach deinem Kalender richten. Es ist echt zum Kotzen.« »Du musst dich nach gare nichts richten, ich muss nur eben aufpassen, dass ich nicht von irgendeinem Auto überfahren werde, während ich auf mein Handy gucke.« »Ich bitte dich einfach nur, mir eine Antwort zu geben, über die du dir schon vor Ewigkeiten hättest Gedanken machen können, damit ich auch mein Leben planen kann.« »Ich gebe dir die Antwort gleich! Sobald ich hier rangefahren bin. Quasi: jetzt. Warte mal eben. Ich ruf dich gleich zu-rück. Bei mir klopft es gerade an. Ich hab ’n kurzes Geschäfts-telefonat wegen der Produktion, die ich angefangen habe. Ich muss da eben die Rahmenbedingungen klären. Das ist der Anwalt oder der Manager von dem Künstler. Ich kann den nicht warten lassen.« »Alles klar. Hauptsache, du setzt deine Prioritäten … « »Hallo.« »Guten Morgen. Spreche ich mit David?« »Ja. Ich bin am Apparat.« »Guten Morgen, David. Ist das Wetter bei euch in Berlin auch so schön wie hier in Los Angeles ?« »Nein. Eigentlich nicht. Aber man sagt hier, dass es kein schlechtes Wetter gibt. Sondern nur schlechte Kleidung. Schön, dass wir einmal sprechen. Ian hatte es schon vor einiger Zeit angekündigt.« »Schön. Ich kann es kaum erwarten, mehr über dich und deine Arbeit zu erfahren. Aber bevor du anfängst, würde ich mich gern vorstellen. Mein Name ist Will Greenfield, und ich arbeite seit dreißig Jahren mit einer Band, deren Name dir vermutlich etwas sagt: The Sonic Audio Lightning Trio oder kurz: S. A. L. T. Ich gehe davon aus, dass du sie kennst? Oder warst du in den letzten zwanzig Jahren auf keinem Stadion-konzert?« Der Mann lacht laut. »Ja, klar. Ich kenn die natürlich.« »Eben. Weißt du, David, ich wollte nur kurz mit dir sprechen, um dir zu sagen … sag mal, wieso ist denn das so laut bei dir im Hintergrund? Stehst du an einer German Autobahn ?«
Johann Scheerer (Henstedt-Ulzburg, 6 november 1982)
De mannen & vrouwen zongen & speelden ze slapen zingend, wat zal ik zeggen van de meest aangrijpende op aarde, de meest glamoureuze eenzaamste gezochte mensen die dichters, volkomen mooi desolaat en verguld, de dood is een krachtige instinctieve emotie— maar wie zou er bevrijd worden van een zilveren skelet? edelstenen en drinkbekers—Deze schedel is Helena—die niet bevrijd zou worden van het Boek der Kennis? Waarom zou een meisje op de heide liggen zeven nachten en een dag? En hij is een meisje, dat is & zij op het gras de bloem de tak waar ze liggen en sleutelbloemen eten gek geworden van verdriet & al de schoonheden van vroeger—oh, elke dichter is een mooi mensenmeisje dat moet sterven.
“De afstand tussen Joost, David, André en mij was variabel, maar onze band was onverbrekelijk. De vriendschap stond in ons brein geëtst. Soms was er maandenlang geen contact, tot een van ons vieren de trekkracht van het elastiek voelde en ons bij elkaar riep – we pasten er wel voor op onze bijeenkomsten reünies te noemen. David sprak ik regelmatig, telefonisch of bij hem thuis, steeds vaker in aanwezigheid van mijn dochter Anna. Hij woonde in een appartement in de Lange Hofstraat, boven De Vriendschap, zijn café-restaurant. David was de geboren gastheer. Hij luisterde met een gewillig oor en met groot geduld naar de verhalen van zijn clientèle. ‘De mensen houden nu eenmaal van een beetje nöhlen,’ zei hij. ‘Ze kunnen het leven aan zolang er iemand is tegen wie ze een beetje kunnen zeuren en klagen en die ze intussen ook nog een nieuwe pils inschenkt of een bord warm eten voorzet. Het is allemaal tamelijk eenvoudig.’ Sinds een jaar werkte zijn neef George in de zaak, een Surinamer die zich met zijn 2,10 meter als een zachtmoedige reus over de gasten ontfermde. ‘Misschien wordt het tijd het café aan George over te doen,’ zei David op een middag toen hij, Anna en ik zaten te lunchen. ‘Ik heb wat kleine problemen met mijn gezondheid en dan helpt het niet als je elke avond tot één uur bier staat te tappen.’ ‘Wat voor problemen?’ vroeg Anna. ‘Niks bijzonders. Hoge bloeddruk en zo. Vermoeidheid.’ ‘Je moet afvallen,’ zei Anna. Joost had geprobeerd zijn wetenschappelijke carrière nieuw leven in te blazen. Maar de fraude waarop hij was betrapt en die volgens hemzelf eigenlijk geen naam mocht hebben, bleef hem achtervolgen. Hij was een paria geworden die door voormalige collega’s werd gemeden. Eerst had hij zich aangemeld bij een sprekersbureau om lezingen te geven, populairwetenschappelijke betogen over de nieuwste ontwikkelingen in de fysica, maar hij ontving alleen uitnodigingen om te komen vertellen over zijn eigen ondergang en daar was hij na drie keer mee opgehouden. ‘Ik ga mezelf niet anderhalf uur lang staan geselen in ruil voor vijfhonderd euro en een fles bocht.’ Vervolgens was hij in Leiden een winkeltje begonnen in Italiaanse culinaire producten (salami’s, wijnen, olijfolie, truffels). Bij de opening draaide hij een mooie omzet, vooral doordat David, André en ik fors inkochten, maar daarna ging het snel bergafwaarts. ‘Het is heel moeilijk je leven een nieuwe richting te geven als je grote passie je uit handen is geslagen,’ zei Joost, ‘want eigenlijk interesseert de rest me geen moer. Dat geleuter over de rode wijnen van de Piëmonte hing me na een week al de keel uit. En dat merken de klanten, die beginnen over de zwarte truffels van Umbrië en zien iemand achter de kassa die het veel liever heeft over zwarte gaten. Dan wordt het tijd voor iets anders.’
Kijk mij, ik ren, kijk mij, ik dans, ik ben lucht; het gebouw waar ik in woonde is neergehaald en ik spring, ik huppel op twee benen over de blokken, stenen, stukken beton en pleister en ander onnoembare troep . . .
Of noembaar, echt, als je goed naar de ravage kijkt . . . Hier bijvoorbeeld, dit stuk T-balk is de Bijbel, en deze homp mortel? Plato, de mortel van de geest, ook in stukken, in stukken in mij, in elk geval, in mijn geest . . .
Aristoteles en Nietzsche, Freud en Camus en Buber, en Christus, zelfs, dat jaar dat ik ‘Paradise Lost’ las en toen dacht, Hel, waarom ook niet? Ook dat kapot . . . Kierkegaard, Hegel en Kant en Goffman en Marx,
allemaal opgestapeld op de grond, en ik ben er zovaak doorheen gegaan dat het nu in m’n kop zit, dat ik kan hollen, dansen, lucht zijn, niet denken aan dat braaksel intellectuele troep bij elkaar gesloft toen ik voor ’t eerst op mijn nauwelijks ingelopen laarzen stommelde door
de heiligdommen van Boeddisme, Taoisme, Zen en zelfs de Areopagiet, wiens tekst ik volledig uittypte – waarom in godsnaam? Kon me niet schelen, ik bleef mijn kop tegen de balken stoten, Einstein, de Gnostici, Kabbala, Sint zus en Sint zo . . .
Vertaald door Rob Schouten
C. K. Williams (4 november 1936 – 20 september 2015)
Nee er is geen tweede leven nee mijnheer ik weet het, wij moeten redelijk zijn. Maar ik begrijp de wens van pharao’s alles wat nu is te omarmen desnoods in steen omarmen (de schaduw in de plooien van de kussens die nadat de levenden zijn opgestaan in vorm van leven bleven liggen) ja, zou dit ook in stenen doos dit zonnige vertrek, dit sterk gemerkte uur – voorbij de laatste dag mee willen slepen.
Blauwe anemonen
Boeket met dertig blauwe anemonen. Eén is een paar keer in zijn steel geknakt, bij elke knak heeft hij een andere draai genomen. Zo is die bloem de enige die recht naar buiten kijkt. Denk niet meteen: dit is de dichter. Die weet nog niet met welke van de dertig hij het meeste één is. Weet nog niet eens dat hij straks blauwe anemonen krijgt.
Dat Engels geen au heeft
Nog eerder beweer ik hocus pocus dan een taal te leren zogenaamd. Van niets weet ik iets dan precies. Als ik nies is het in het nederlands. Of als ik dit zwijgend overhandig.
Zoals de zomer vraagt en de winter antwoordt ook omgekeerd – je stapelt geen rozen op rozen.
Nu is de langste dag alweer voorbij en nog geen koele lichtgroene winderige met ongemaaid gras waarin je op een dijk kan liggen naar mekaar te kijken gehad.
Gezichtspoeder, buskruit, anthrax-talkpoeder, schilfertjes ijzer, as van crematoria, schijfjes verpulverend poëziepapier – dat alles in mijn kluis, en vuil, tanks, tempels, tempels vol met vuil.
Zaag-, zijde-, kalkvuil en kaf, het vuil van het schuim van een stier, zijn kop zwaaiend omdat-ie droomt dat de dood aan komt kwijlen: vuil zelfs van de gepoetste,
schoongeschraapte Aegeïsche kust, massa’s die erover kwamen stromen, schreeuwend tegen wie die dag, die eeuw of voor altijd de vijand was, waardig om vuil voor te zijn.
Tenslotte, zwevend vuil van de oogst, eventjes als dat half-plotse rukje in de vlucht van de havik, als de hoekjes van licht door de bladeren van de bruinwordende essen.
Dierlijk vuil, mineraal, mentaal, allemaal verzameld niet in de doos van sexy Pandora, niet in de ark waar het vuil van heiligen die zouden willen stollen als modderspul, nog siddert –
Gewoon deze leren, verweerde, ouwe doos, groot als een hart of brein, het roestig slot verbrijzeld, hengsels huilend van vreugd dat ze weer mogen tillen . . . gezichtsvuil, buskruit, vuil, dierbaar vuil.
Vertaald door Rob Schouten
C. K. Williams (4 november 1936 – 20 september 2015)
De Nederlandse dichter, schrijver, performer en bassist Koen Frijnswerd geboren op 3 november 1993 in Eindhoven. Zie ook alle tags voor Koen Frijnsop dit blog.
Supermarkt
Ik ben tien jaar. Ik geef mijn ouders allebei een euro voor een winkelwagentje En loop mee tot aan de groenteafdeling. Ik knipoog naar een vakkenvuller en loop snel naar buiten.
Voor het raam steek ik een grote Cubaanse sigaar op Met de Zippo die ik van mijn oom heb gekregen. (Mijn initialen zijn erin gegraveerd.) Ik blaas rook in het gezicht van een kleuter die ik van de basisschool ken En tik de as af in een afvoerputje.
Mijn moeder verstopt zich eerst bij de koekjesafdeling. Ze klimt op een schap en opent een rol Oreo’s. Met haar vinger schraapt ze de vulling eruit en Doopt de koekjes in een bak leverpaté.
Ze lacht als ze haar vingers aflikt.
Mijn vader waggelt naar de servicebalie en pakt zijn enkelpistool. Hij grijpt de medewerker bij zijn kraag en trekt de hamer naar achter. ‘Waar is mijn zoon,’ schreeuwt hij. ‘Waar is mijn fucking zoon!’
Mijn naam wordt door de intercom omgeroepen.
De politie staat met getrokken wapens voor de schuifdeur. Een kale man met een megafoon schreeuwt naar mijn vader dat hij zijn wapen weg moet gooien. Geen enkel moment heb ik de behoefte om iets te zeggen.
Ik stamp mijn sigaar uit en kijk naar mijn lachende moeder.
Ik haat het hoe dit ongevraagde zuchtgeluid, snikgeluid, niet echt geluid, gevoel, zuchtgevoel, snikgevoel, in me blijft schrapen, niet in z’n ouwe schijn als nostalgie, zoete, dwaze merelkreet in lente;
niet als herinnering, allang vergaan verdriet; en ook niet als die andere herinneringsklit: spijt over niet goedgemaakte wandaden, fouten, nalatigheden, versteende wortel te diep vastgegroeid om ooit weg te snijden;
eerder een mengeling, een samensmelting, onontwarbaar net van vreugde in verbijsterend bestaan, bestaan in bestaan, met angst van en angst voor ik weet nauwelijks wat, niet niet-bestaan, niet zelf, geliefden, liefde;
niet oorlog, oorlog val dood, zuchten vanwege oorlog, snikken vanwege oorlog, niet voor oorlog, vrede, wapenstilstand; meer dan dat alles, een soort oergeluid, oerneiging in ons nu gezaaid, dat in ons zwelt, ons allemaal,
echo van liefde die we kenden, kennen, voor de wereld, onze wereld, waarop we tenslotte louter massa lijken, louter stortvloed, louter materie die zichzelf veranderd heeft in tumult, kabaal, kakofonische vernietigingsblitz, plundering,
herrie waaruit sindsdien elke emotie komt bovendrijven, en er weer in wankelt, glijdt, zinkt en ondergaat: zuchtgeluid van rouw, van spijt; snikgeluid van berouw van, nog, steeds, almaar droeviger en droeviger droeve vreugd.
Vertaald door Rob Schouten
C. K. Williams (4 november 1936 – 20 september 2015)
Zwijgende mensen Over de straat…: ’t Is of ze peizen… Wellicht komt er een lief gelaat In hun gedachten rijzen.
En rits’lend reuz’len Over de weg Verdroogde blaren;… Daar komt iets van hun dood gezeg Over mijn jeugd gevaren…
’t Is Allerzielen…: Over die blaân Langs dode kanten, Heb ik daar straks een vrouw zien gaan, Haar armen vol krysanten.
Alice Nahon (16 augustus 1896 – 21 mei 1933) De Onze-Lieve-kerk in Antwerpen, de geboorteplaats van Alice Nahon
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichingerwerd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.
Opsporingsfoto
Moby Dick: rabbijn Vingerhoed is verdronken, hij is gestorven, dood. Hij was geelogig, met een grote mond, en de zwarte insignes zaten hem op de huid. Moby Dick: rabbijn Vingerhoed, zeg het ook aan Ahab en aan de anderen, aan de stuurlui en de harpoeniers, en zeg het ze snel. Geef het door, herinner je.
Vertaald door Lucas Hüsgen
Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)
Een schilderij met de afbeelding van Allerheiligen op het hoofdaltaar in de kerk in Ptaszkowa, Zuid-Polen.
All Hallows
Even now this landscape is assembling. The hills darken. The oxen sleep in their blue yoke, the fields having been picked clean, the sheaves bound evenly and piled at the roadside among cinquefoil, as the toothed moon rises:
This is the barrenness of harvest or pestilence. And the wife leaning out the window with her hand extended, as in payment, and the seeds distinct, gold, calling ‘Come here Come here, little one’
And the soul creeps out of the tree.
Louise Glück (22 april 1943 – 13 oktober 2023) De All Saints Church in Manhattan, New York, de geboorteplaats van Louise Glück
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.
Zelf gebouwd
Ik wil mijn dorpen zonder woorden laten en alleen door de sneeuw slingeren en open tegen de hekken. Vanuit de hoogte van mijn zolders wil ik de jaguars aanschouwen, de wolven horen fluiten. De zon sprong hier weg, maar de kinderen ontvangen als ze leeuwetanden oogsten hulp, ruim baan voor de koning!
Vertaald door Lucas Hüsgen
Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)