De Iraanse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Sinds 1988 woont hij in Nederland. Kader Abdolah groeide op in een streek waar de islam streng werd nagevolgd. Omdat hij hoopte ooit zijn betovergrootvader Qhaem Megham Ferahni na te volgen en schrijver te worden, ging hij zich vanaf zijn twaalfde jaar verdiepen in de westerse literatuur. Daardoor raakte zijn interesse in de westerse samenleving gewekt. Aan de universiteit van Teheran studeerde hij natuurkunde. In die periode sloot hij zich aan bij een linkse partij die zich verzette tegen het bewind van de sjah en later tegen dat van de ayatollahs. Hij schreef voor een illegaal blad en publiceerde twee clandestiene verhalenbundels onder de naam Kader Abdolah. Deze naam nam hij aan als eerbetoon aan twee studiegenoten en door de overheid geëxecuteerde partijleden: Kader en Abdolah. Na zijn opleiding werkte hij als directeur van een emballagefabriek, en zette hij zijn politieke activiteiten voort. Deze activiteiten resulteerden er in dat hij in 1985 uit Iran moest vluchten. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Kader Abdolah maakte zich de Nederlandse taal eigen met behulp van onder meer de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt en van Nederlandstalige poëzie. Worstelend met de taal begon hij zijn
verhalen in het Nederlands te schrijven. In 1993 debuteerde hij met de verhalenbundel De adelaars, die meteen bekroond werd met de belangrijke debutantenprijs Het Gouden Ezelsoor. Kader Abdolah schrijft wekelijks een column in de Volkskrant onder het pseudoniem Mirza.
Uit: De boodschapper
Als de avond viel en iedereen in de tenten gegeten had, werd het tijd voor nieuwe magische taferelen. Mensen vormden tientallen cirkels op de grond. Fakkels brandden, verse thee werd rondgebracht. De mensen die lekkernijen verkochten deelden verse zoetigheden uit en de pijpen werden aangestoken.
In één cirkel speelde men muziek, in een andere dansten mooie slavinnen. In een derde cirkel werden slangen en apen getoond, maar iets verderop, aan de stille kant van de karavanserai, filosofeerden de geleerden over hun nieuwe opvattingen over de wereld. Ook werd er gediscussieerd over de teksten van de Bijbel, de Thora en de Avesta van Zarathoestra. Dichters lazen hun laatste gedichten voor en sterrenkundigen tekenden het hemelgewelf naar hun nieuwe bevindingen in verschillende kleuren op de grond.
Als het aan Mohammad had gelegen, zou hij nooit meer naar huis zijn gegaan.
Nieuwsgierig luisterde hij naar de wetenschappers en de sterrenkundigen en hij discussieerde over de teksten van de oude profeten. Hij genoot van de poëzie van de dichters.
Eenmaal thuis kon hij rekenen op een paar dagen ruzie. Ghadidje riep: Waar was je, Mohammad? Heb je ons misschien niet meer nodig? Of ben je soms vergeten dat je toevallig ook nog een vrouw en kinderen hebt? Of denk je: dat bedrijf is toch niet van mij, dat is van de familie van mijn vrouw?'
Daarna keerde de stilte weer. Mohammad ging naar zijn werk en kwam op tijd naar huis, maar je merkte dat iets in hem veranderd was. Hij werd stiller en zijn ogen hadden meer diepte gekregen. Hij was mager geworden en je zag de groeven in zijn gezicht.
Mohammad, waar ben je mee bezig?' hoorde ik Ghadidje vaak tegen hem zeggen.
Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)
De Iraanse dichter, schrijver en journalist Ahmad Shamlou werd geboren op12 december 1925 in Teheran. Aan de basis van zijn gedichten stond de tradionele beeldtaal van dichters als Hafiz en Omar Khayyám. Shamlou vertaalde ook veel uit het Frans en het Duits. Verder schreef hij toneelstukken, verhalen en filmscenarios. Na de val van de regering Mosaddeq in 1953 moest hij onderduiken. Hij werd echter toch gearresteerd en zat 13 maanden lang gevangen. In 1977 verliet hij Iran uit protest tegen de repressie. Hij keerde na de revolutie van 1979 wel terug naar zijn land, maar bleef sceptisch over de nieuwe ontwikkelingen.
Mist
Mist has blanketed the desert, all over. The village lights are hidden. A warm wave pulsates through the desert arteries. the desert
weary tightlipped breathless slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.
"- Mist has blanketed the desert," (says the passerby to himself). |"The village dogs are quiet." "Hidden in a dervish cloak of mist, I'll reach home." "Gol Ku doesn't know.
She will see me suddenly at the threshold, In her eye a tear, on her lips a smile,
She will say:
"Mist has blanketed the desert, all over
I figured if the mist remained like this till day, Bold men would return from hiding places to dear ones."
Mist has blanketed the desert, all over. The village lights are hidden. A warm wave pulsates through the desert arteries. the desert
weary tightlipped breathless slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.
I AM STILL THINKING OF THAT RAVEN
I am still thinking of that raven in the valleys of Yush: with the double rustle of its pair of black scissors it cut a slanting curve from the paper sky and through the dry croaking of its throat is said something to the nearby peak which the weary mountains bewildered under the full sun repeated for long in their rocky skulls. Sometimes I ask myself what a raven with its decisive final presence and its mournful persistent color may have to say to the aged mountains when at high noon it glides over the baked ocher of a wheat-field to soar atop a few aspens which these tired sleepy hermits repeat for long together at summer noontides.
Ahmad Shamlou (12 december 1925 - 24 juli 2000)
De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.
Uit: Look Back in Anger
HELENA. Time we end. [Allison nods] I'll just get my things together. I'll see you downstairs.
[EXIT. A slight pause]
JIMMY. [not looking at her, almost whispering] Doesn't it matter to you -- what people do to me? What are you trying to do to me? I've given you just everything. Doesn't it mean anything to you? [Her back stiffens. His axe-swinging bravado has vanished and his voice crumples in disabled rage] You Judas! You phlegm! She's taking you with her, and you're so bloody feeble, you'll let her do it!
[Allison suddenly takes hold of her cup and hurls it on the floor. He's drawn blood at last. She looks down at the pieces on the floor, and then at him. Then she crosses the room, takes out a dress on a hanger, and slips it on. As she is zipping up the side, she feels giddy, and she has to lean against the wardrobe for support. She closes her eyes.]
ALLISON. All I want is a little peace.
JIMMY. Peace! God! She wants peace! [hardly able to get his wrods out] My heart is so full, I feel ill -- and she wants peace! [She crosses to the bed to put on her shoes. Cliff gets up from the table and sits in the armchair. He picks up a paper and looks at that. Jimmy has recovered slightly, and manages to sound almost detached] I rage, and shout my head off, and everyone thinks, "poor chap!" or "what an objectionable young man!" But that girl there can twist your arm off with her silence. I've sat in this chair in the dark for hours. And, although she knows I'm feeling as I feel now, she's turned over and gone to sleep. One of us is crazy. One of us is mean and stupid and crazy. Which is it? Is it me? Is it me, standing here like an hysterical girl, hardly able to get my words out? Or is it her? Sitting there, putting on her shoes to go out with that -- [But inspiration has deserted him by now] Which is it? [Cliff is still looking down at his paper] I wish to heaven you'd try loving her, that's all. [Jimmy watches Allison look for her gloves] Perhaps, one day, you may want to come back. I shall wait for that day. I want to stand up in your tears, and splash about in them, and sing. I want to be there when you grovel. I want to be there, I want to watch it, I want the front seat. [Helena enters, carrying two prayer books] I want to see your face rubbed in the mud -- that's all I can hope for. There's nothing else I want any longer.
HELENA. [after a moment] There's a phone call for you.
JIMMY. [turning] Well, it can't be anything good, can it?
[He goes out]
John Osborne (12 december 1929 - 24 december 1994)
De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.
Kathedraal
Ik wist dat deze handen
als eertijds
samengevouwen
tegen mijn voorhoofd
U zouden groeten
in een plechtige buiging
Wees gegroet
En dit kruis
in een onbegrijpelijk gebaar
mij zou ontlasten
bevrijden
van een onwelkome duisternis
en ik Uw voeten
kussen zou
wenende
Wees gegroet
Wanneer het licht
schrijft
in de ramen
als water ongrijpbaar
de namen
en ik met tranen in
mijn ogen
de Stad binnentreed
weet ik U hier.
En Gij
dat ik kwam
als Uw kind
in een eerbiedige buiging
Wees gegroet.
Beschrijf mij
Beschrijf mij
zegt zij zonder een woord
te spreken
de morgen van haar mond
doet mij de hemel open
de pijn ontvalt het hart
en licht licht speelt
uit al haar delen.
Ik hoor
met haar oren
de zon penselen
dit land in zijn aloude pracht
de zee ontspringt
zachtblauw de nacht
haar woorden
witter prevelend op de kusten.
De bergen blozen
omdat de zon
zo minzaam spreekt
en zie de wind
herneemt zijn lied
in al de bladeren.
Beschrijf mij zegt zij
zonder één woord te spreken
de leegte in mij
moest door haar open-
breken
gelijk na elke bui
een oude tak uitwast
het groen, waarvan
zelfs wolken spreken.
Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)
De Duitse schrijfster, jouraliste en televisiepresentatrice Else Buschheuer werd geboren op 12 december 1965 in Eilenburg in Sachsen. Zij groeide op als Sabine Knoll in de DDR. In 1984 liet zij officieel haar voornaam veranderen in Else (naar Else Lasker-Schüler). Zij studeerde na het gymnasium bibliotheekwetenschappen aan de Humboldt-Universität in Berlijn. Na de hereniging van Duitsland werkte Buschheuer als journaliste voor o.a. Der Tagesspiegel, Die Welt, die tageszeitung, Emma, Der Spiegel en Stern. In 2001 ging zij naar New York, waar zij tot 2005 bleef wonen. Haar internet dagboek over de aanslagen van 9/11 werd druk gelezen. Tegenwwordig presenteert zij bij de Mitteldeutsche Rundfunk een filmmagazine. Haar eerste roman, Ruf! Mich! An!, publiceerde zij in 2000.
Uit: Venus (2005)
Es ist ein dampfend heißer Frühsommertag, als wir durch Manhattan fliegen, auf der Suche nach unserer Sommergeschichte. An der Upper East Side werden wir fündig. Durch ein riesiges blitzblank geputztes Fenster sehen wir eine nackte Frau stehen, reglos neben einem nackten Mann, dieser auch reglos, aber liegend, blutend, aus vielen Wunden, zwischen ihnen ein Messer.
Wir nähern uns der Wohnung, dem Zimmer, betrachten die beiden. Es ist nicht viel Ausdruck im Gesicht des Mannes, denn er ist ja tot. Das ist offenkundig, dass er tot ist, und jeder, der schon mal einen Toten gesehen hat, wird bestätigen, dass der Unterschied zwischen einem lebenden nackten Mann und einem toten nackten Mann derselbe ist wie zwischen einem Fisch im Wasser und einem Fisch in der Dose. Erloschen, entseelt, nichts als der Verwesung ausgesetztes Fleisch.
Auch im Gesicht der Frau ist nichts zu lesen, und das, obgleich sie lebt. Sie ist schön gewachsen, zweifelsohne, ausgestattet mit einem milchweißen Körper, an dessen Hals hektische Flecken wie Klatschmohn wachsen. Breitbeinig steht sie da, Füße nach außen, vor sich hin starrend,
nicht direkt zum Toten am Boden, eher hindurch, vorbei, woanders hin, dorthin, wo keiner ihrem Blick
folgen kann, wir jedenfalls nicht. Die Geburt der Venus fällt uns ein, und wir spüren brennenden Hunger auf die ganz große Tragödie.
Erst nach Minuten öffnet sich Venus Hand, spreizen sich spillerige Klavierfinger, als würden sie das Messer fallen lassen wollen, wenn es nicht schon am Boden läge. Sie läuft einige Schritte zum nächsten Zimmer, Staubflocken tanzen zwischen ihren nackten Füßen, als sie ihren etwas zu dünnen Körper über den Marmorfußboden balanciert, sie reckt ihren ohnehin etwas zu langen Hals, greift nach einem roten Büstenhalter, einer roten Unterhose, einem roten Sommerkleid, rot wie das Blut am Körper des Mannes, am Messer, auf dem Boden, das frische Blut, dessen metallener Geruch in der Luft hängt.
Else Buschheuer (Eilenburg, 12 december 1965)
|