Herinnering aan Gerard Reve
Vandaag is het precies 11 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog en eveneens mijn blog van 14 december 2006. en mijn blog van 9 april 2006.
Avondrood
Eens was ik jong en schoon. Vrouwen die met mij dansten werden in mijn armen medegevoerd tot duizelingwekkende hoogten. Nu gaat er niets meer omhoog: het enige dat stijf staat zijn mijn gewrichten. Ach, waar zijt gij gebleven zoete, bittere, onstuimige jeugd?
Gerard Reve (14 december 1923 - 8 april 2006) Portret door Gerrit Breteler, z.j.
De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.
Someday my prince will come
Ik staar door muren als ruiten naar buiten Iedereen kan me zien wassen, verkleden, proberen te slapen. Niets meer voor mezelf, om te geven aan wie het dichtst bij mag komen Mijn glas is van glas, door de barst tussen mijn machteloze vingers lekt mijn leven op de glimmende vloer Wat ik eet korrelt in mijn keel, wat ik drink snijdt door mijn lijf Hard en breekbaar als ik ben, de vingerafdrukken op mijn oppervlak; alles breekt op mij, zelfs de kleuren, zelfs het licht Niemand zo leeg, zo zuiver zo gloeiend gegoten, zo gestold als een traan van glas, prins…
Uitstraling
Ik ben de morsemoskee, de sfinx van de Veluwe, de lege kathedraal van Kootwijk, de Tai Mahal van het verlangen, de Borrobodur van de lange golf, de Aya Sofia van de ether, dat wat is maar niet meetbaar is, de bovenlucht waar de goden fluisteren, ik kan je woorden naar Bandoeng zenden , terwijl je brief hier blijft stop Mijn galmend zwijgen wil niet zeggen dat mensen zich niet langer verbinden – nog steeds hoor ik het fluisteren van de wereld knisteren in herfstvonken en koelvijvers stop Om te kunnen zenden is afstand nodig, de hoofdstad een stoorzender, hier is geen einde stop
Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)
De Duitse schrijver, essayist en vertaler Christoph Hein werd geboren op 8 april 1944 in Heinzendorf in Silezié. Zie ook alle tags voor Christian Hein op dit blog.
Uit: Trutz
„In diesen Roman geriet ich aus Versehen oder vielmehr durch eine Bequemlichkeit. Ich wollte mir eine längere Fahrt mit der S-Bahn ersparen, gleichzeitig die Chance nutzen, eine der Direktorinnen des Bundesarchivs Lichterfelde in einem kleinen Kreis ansprechen zu können, ohne in ihrem Archiv offiziell um einen Gesprächstermin zu bitten, eine Bitte, die man mir dort möglicherweise abschlagen würde. Im Gebäude der Bundesstiftung zur Aufarbeitung der SED-Diktatur war eine Veranstaltung zur wechselvollen Geschichte der deutsch-russischen Verhältnisse im letzten Jahrhundert unter dem Titel Feindliche Freunde für den zwölften Februar angekündigt. Eine stellvertretende Direktorin des Bundesarchivs wollte über neue, in ihren Besitz gelangte Dokumente zu dieser leidvollen Beziehung sprechen. Das Thema interessierte mich nur am Rande, ich war mit anderen Dingen beschäftigt, aber die Möglichkeit, eine leitende Dame des Bundesarchivs in einer, wie ich hoffte, kleinen Runde zu treffen, verlockte mich, an jenem Montagnachmittag in die Kronenstraße zu gehen, mir ihre Ausführungen scheinbar interessiert anzuhören, um sie dann mit einem Anliegen zu belästigen, mit einer Anfrage, worüber nur eine Person der oberen Etage des Bundesarchivs eine Entscheidung fällen konnte. Ich war seit mehr als einem Jahr dabei, die seltsamen Umstände des Todes eines Terroristen zu erhellen, der von einer Hundertschaft Grenzpolizisten ergriffen werden sollte, dabei durch eine Kugel ums Leben kam, doch war trotz mehrerer Prozesse nie aufzuklären, wer den tödlichen Schuss abgegeben hatte, der Gesuchte selbst oder einer der Beamten. Die Staatsanwälte und Richter mussten eine Hundertschaft von Grenzpolizisten befragen sowie, ungeachtet ihrer Amtsgewalt und der Befugnis, von allen Behörden Auskunft notfalls zu erzwingen, und trotz ihrer Unabhängigkeit, die Aussagen der einhundert Grenzpolizisten, die den Auftrag hatten, einen des Terrorismus Verdächtigen festzunehmen, hinnehmen, dass von diesen einhundert Beamten in dem Augenblick, wo der Verdächtige durch eine Pistolenkugel starb, nicht ein einziger zu dem Festzunehmenden blickte, sondern alle abgelenkt waren und daher nichts bezeugen konnten.“
Christoph Hein (Heinzendorf, 8 april 1944)
De Nederlandse schrijfster en journaliste Judith Koelemeijer werd geboren in Zaandam op 8 april 1967. Zie ook alle tags voor Judith Koelemeijer op dit blog.
Uit: Hemelvaart
“De vraag wat Annette er zelf van zou vinden dat ik over haar schrijf, durf ik al helemaal niet te beantwoorden. Ze liet zich niet graag kennen, ik kreeg nooit helemaal vat op haar. En dan zou ik nu prijsgeven wat zij zelf kennelijk liever verborgen hield. Annettes ouders, Rein en Corry, hebben me alles gegeven wat hun dochter hun heeft nagelaten. Haar dagboek, fotoalbums, oude schoolschriften, familiefilms, gedichten, tekeningen. Een grote boodschappentas van de Socialistische Partij vol. Maar het heeft iets ongemakkelijks om op mijn Amsterdamse zolderkamer in Annettes nalatenschap te bladeren. Althans: in wat daarvan nog over is. Ik kan niet anders. Zo eenvoudig is het. Het verleden trekt en roept, als een oude jeugdliefde die je ondanks alle bittere herinneringen nog één keer wilt zien. Ik moet dit verhaal vertellen, in een laatste poging het onbegrijpelijke te begrijpen. (…)
`Ik wil nog láng niet gaan slapen,' zegt Annette. 'Zonde van de tijd.' We staan op de smalle boulevard van Parikia, het havenstadje op Paros. Annette, ik, Nikos en de drie Duitse jongens. Ik ben hun namen vergeten. Heette er niet eentje Heinz? Of was het Hans? We zijn de discotheek uit gezet. Als opgeschrikte dieren, knipperend met onze ogen in het tl-licht, werden we naar buiten gedreven. Het moet al erg laat zijn. De boulevard is nagenoeg verlaten, cafés en restaurants zijn gesloten, op de aangemeerde vissersboten is alles donker. Ook deze nacht heeft nauwelijks verkoeling gebracht. Er is geen zuchtje wind, de zee ligt glad en stil voor ons. `Waar wil je nog naartoe?' vraag ik. Ik begrijp Annette niet. Houdt het dan nooit op voor haar? We hebben de hele nacht gedanst en gedronken. Eerst in de Ierse pub, daarna in de discotheek. Mijn hoofd is licht, mijn benen zijn zwaar. Liefst zou ik ergens gaan liggen. Op het strand, of op mijn matje voor de tent. De andere meiden zijn al uren geleden teruggegaan naar de camping. Ik wil naar de sterren kijken, de zware deining in mijn hoofd tot bedaren brengen. We gaan al drie weken lang elke avond uit; ik ben nog nooit zo moe geweest. Maar voor Annette mag deze nacht geen einde hebben. `Ik ga straks wel in die snurkhut maffen,' zegt ze, 'op de boot!' Al de hele dag maakt Annette grappen over onze hut.”
Judith Koelemeijer (Zaandam, 8 april 1967)
De Afrikaanse-Amerikaanse schrijfster Nnedi Okorafor werd geboren op 8 april 1974 in Cincinnati, Ohio. Zie ook alle tags voor Nnedi Okorafor op dit blog.
Uit: Binti
“I powered up the transporter and said a silent prayer. I had no idea what I was going to do if it didn’t work. My transporter was cheap, so even a droplet of moisture, or more likely, a grain of sand, would cause it to short. It was faulty and most of the time I had to restart it over and over before it worked. Please not now, please not now, I thought. The transporter shivered in the sand and I held my breath. Tiny, flat, and black as a prayer stone, it buzzed softly and then slowly rose from the sand. Finally, it produced the baggage-lifting force. I grinned. Now I could make it to the shuttle. I swiped otjize from my forehead with my index finger and knelt down. Then I touched the finger to the sand, grounding the sweet smelling red clay into it. “Thank you,” I whispered. It was a half-mile walk along the dark desert road. With the transporter working, I would make it there on time. Straightening up, I paused and shut my eyes. Now the weight of my entire life was pressing on my shoulders. I was defying the most traditional part of myself for the first time in my entire life. I was leaving in the dead of night and they had no clue. My nine siblings, all older than me except for my younger sister and brother, would never see this coming. My parents would never imagine I’d do such a thing in a million years. By the time they all realized what I’d done and where I was going, I’d have left the planet. In my absence, my parents would growl to each other that I was to never set foot in their home again. My four aunties and two uncles who lived down the road would shout and gossip among themselves about how I’d scandalized our entire bloodline. I was going to be a pariah. “Go,” I softly whispered to the transporter, stamping my foot. The thin metal rings I wore around each ankle jingled noisily, but I stamped my foot again. Once on, the transporter worked best when I didn’t touch it. “Go,” I said again, sweat forming on my brow. When nothing moved, I chanced giving the two large suitcases sitting atop the force field a shove. They moved smoothly and I breathed another sigh of relief. At least some luck was on my side”.
Nnedi Okorafor (Cincinnati, 8 april 1974)
De Amerikaanse schrijfster Barbara Kingsolver werd geboren op 8 april 1955 in Annapolis, Maryland. Zie ook alle tags voor Barbara Kingsolver op dit blog.
Uit:The Poisonwood Bible
« What is the conqueror’s wife, if not a conquest herself? For that matter, what is he? When he rides in to vanquish the untouched tribes, don’t you think they fall down with desire before those sky-colored eyes? And itch for a turn with those horses, and those guns? That’s what we yell back at history, always, always. It wasn’t just me; there were crimes strewn six ways to Sunday, and I had my own mouths to feed. I didn’t know. I had no life of my own. And you’ll say I did. You’ll say I walked across Africa with my wrists unshackled, and now I am one more soul walking free in a white skin, wearing some thread of the stolen goods: cotton or diamonds, freedom at the very least, prosperity. Some of us know how we came by our fortune, and some of us don’t, but we wear it all the same. There’s only one question worth asking now: How do we aim to live with it? I know how people are, with their habits of mind. Most will sail through from cradle to grave with a conscience clean as snow. It’s easy to point at other men, conveniently dead, starting with the ones who first scooped up mud from riverbanks to catch the scent of a source. Why, Dr. Livingstone, I presume, wasn’t he the rascal! He and all the profiteers who’ve since walked out on Africa as a husband quits a wife, leaving her with her naked body curled around the emptied-out mine of her womb. I know people. Most have no earthly notion of the price of a snow-white conscience. I would be no different from the next one, if I hadn’t paid my own little part in blood. I trod on Africa without a thought, straight from our family’s divinely inspired beginning to our terrible end. In between, in the midst of all those steaming nights and days darkly colored, smelling of earth, I believe there lay some marrow of honest instruction. Sometimes I can nearly say what it was. If I could, I would fling it at others, I’m afraid, at risk to their ease. I’d slide this awful story off my shoulders, flatten it, sketch out our crimes like a failed battle plan and shake it in the faces of my neighbors, who are wary of me already. But Africa shifts under my hands, refusing to be party to failed relations. Refusing to be any place at all, or any thing but itself: the animal kingdom making hay in the kingdom of glory. So there it is, take your place. Leave nothing for a haunted old bat to use for disturbing the peace. Nothing, save for this life of her own.”
Barbara Kingsolver (Annapolis, 8 april 1955) Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn vorige blog van vandaag.
|