Gustaf Fröding (22 augustus 1860 8 februari 1911)
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De Zweedse dichter Gustaf Fröding werd geboren op 22 augustus 1860 in Alsters gård bij Karlstad. Na zijn eindexamen gymnasium begon hij met studies aan de universiteit van Uppsala, maar die maakte hij niet af. Wel kwam hij tijdens zijn studie in aanraking met radicaal liberale kringen die invloed hadden op zijn politieke overtuigingen. Hij werkte een tijd bij de radicale krant Karlstads-Tidningen totdat een erfenis hem in staat stelde zich aan het schrijven te wijden. In 1889/90 moest hij echter voor het eerst opgenomen worden in een psychiatrische inrichting wegens een psychische aandoening. Daar voltooide hij zijn eerste bundel Guitarr och dragharmonika (Guitaar en trekharmonica) die in 1891 werd gepubliceerd. Het boek had meteen succes, maar Fröding maakte het niet mee, omdat hij zich ten tijde van de publicatie in een Noors verpleegtehuis bevond om zich tegen alcoholisme te laten behandelen. Tegelijkertijd werkte hij aan zijn tweede bundel Nya dikter (nieuwe gedichten) die in 1894 verscheen. Deze bundel had nog meer succes. Ook daarvan kon de dichter zelf niet genieten omdat hij aan een psychose leed. De rest van zijn leven zou hij in diverse instellingen opgenomen worden. Toch bleef hij schrijven.
Atlantis
Hark to the city-life roaring!
Dull is the boom of the rolling fray:
Sometimes a cry goes soaring
Shrill from the torrent spray.
Here all is quiet,
Quiet the water
Sleeps in the silent bay.
Here is all desolate seeming
Far are we now from reality's strand:
Only the City of Dreaming
Woven on water and land.
Let your head rest now
Here on my shoulder
Look o'er the taffrail's rand.
These are no rock-reefs that glimmer
Under our keel in the misty light:
Seest thou not castles that shimmer,
Seest thou the palaces bright?
That is Atlantis,
Dreamland's Atlantis,
The world that was sunk in night!
Look on the white walls shining
There where the ways by the citadel meet
Godlike statues are lining
Garden and market and street.
All is deserted,
Memories only
Wander with joyless feet.
Gold gat the power for oppression:
Lordlings of Mammon the empire seized,
Stole all the millions' possession,
Squandered in riot and feast.
Luxury's conquests
Won they, and Ruin
Grew as the tale increased.
Then, as the high Gods fated,
Vanished and sank in the gulfing waves
A people to death dedicated
Sank to their ocean graves:
Splendidly gifted,
Sunken and perished,
Whelmed in the sunless caves.
Thick-set corals are gleaming,
Paving the city of dreams and of sleep:
Sunrays like starlight seeming
Fall on the soundless deep:
Weeds of old ocean,
Twining their fibres,
Over the columns creep.
Some day, ah some day for us too
Dawneth our hour for the quenching of light
Some day descends upon us too
Sleep and eternal night
Waves rolling o'er us,
Sunlight that filters
Dim through the waters bright.
Over our city out yonder,
Reared on foundations of slime and sand,
Some day the sea-waves shall wander,
Flooding our shore and strand:
Over us swirling,
Over us swinging,
Folk from an alien land.
Vertaald door C.D. Locock
|