Geert Bourgeois, Vlaams minister-president en Vlaams minister van Onroerend Erfgoed beschermt het Provinciehuis voorlopig als monument. “Het provinciehuis kent een lange geschiedenis, zowel lokaal als politiek. Bovendien is het een unieke smeltkroes van architecturale, artistieke, stedenbouwkundige en archeologische evoluties. Het Provinciehuis is er om te blijven.”, aldus bevoegd Minister-President Geert Bourgeois.
Het provinciehuis bevindt zich aan de rand van de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting van Gent, op een plek waar vanaf 1794 de voorloper van het provinciebestuur gevestigd was. De daaropvolgende anderhalve eeuw onderging het complex verschillende uitbreidingen en verbouwingen tot het in 1940 opgeëist werd door de Duitse bezetter als Oberfeldkommandantur. Vijf jaar later, in september 1944 stak diezelfde bezetter het complex in brand om te verhinderen dat de voorraden en archieven in handen van het verzet of de Britse troepen zouden komen.
De naoorlogse heropbouw startte in 1946 en zou uiteindelijk meer dan 15 jaar duren. Het betekende de start van een vruchtbare samenwerking tussen twee van de meest prominente figuren uit de Gentse en Vlaamse architectuurscene: Valentin Vaerwyck (1882-1959) en Jean Hebbelynck (1892-1971). Beide architecten bewandelden sinds het begin van hun carrière een middenweg tussen het modernisme en het traditionalisme, en besteedden enorm veel aandacht aan het provinciegebouw, dat ze uittekenden tot in de details, zoals de indrukwekkende wand- en kroonluchters. Voor de uitvoering werd een beroep gedaan op gespecialiseerde kunstenaars en ambachtslui. Zo zijn de beeldhouwwerken en reliëfs het werk van de gerenommeerde Geo Verbanck (1881-1961) met wie Vaerwyck sinds 1910 regelmatig samenwerkte.
Gezien de voorgeschiedenis van beide ontwerpers is het niet verwonderlijk dat het gebouw nog enkele kenmerken vertoont van de typische architectuurstromingen uit het interbellum zoals de art deco en het neotraditionalisme. Tegelijkertijd is het provinciehuis een mooi voorbeeld van het modern classicisme (1930-1960). Typisch hiervoor is dat men moderne kenmerken, zoals een functionele planindeling, en recente constructietechnieken, zoals gewapend betonnen vloerplaten en metalen dakspanten, trachtte te verzoenen met een eerder klassiek aandoend uitzicht met traditionele gevelmaterialen (baksteen of natuursteen), klassieke compositieprincipes zoals symmetrie en orthogonaliteit, en een algehele soberheid in combinatie met enkele figuratieve decoraties. Deze stilistische keuze sloot ook aan bij de ruimere zoektocht naar een monumentale en representatieve (symbolische) architectuur die vanaf eind jaren twintig tot eind jaren vijftig heel populair was, met name bij overheidsgebouwen. Het resultaat is een tijdloos, duurzaam en kwalitatief bouwkundig geheel dat een bepalend onderdeel vormt van de stedenbouwkundige structuur.
Woning Goethals in Gent (Ledeberg)
Geert Bourgeois, Vlaams minister-president en Vlaams minister van Onroerend Erfgoed, heeft eveneens beslist de woning Goethals in Gent (Ledeberg) voorlopig als monument te beschermen. “De woning Goethals uit 1968 wordt beschermd omwille van de architecturale waarde van het gebouw. Het is een van de eerste en meest spraakmakende realisaties van het architectenbureau BARO. De woning getuigt, net als het volledige oeuvre van BARO van lef.”, aldus bevoegd Minister-President Geert Bourgeois.
De woning in Ledeberg (Gent) dateert uit 1968. Twee oud-studenten (Eric Balliu en Johan Baele) van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent richtten BARO op, het Bureau voor Architektuur en Ruimtelijke Ordening. Tijdens hun studieperiode was de invloed van modernistische architect Gaston Eysselinck groot aan de academie. Nadien werden beide architecten beïnvloed door het opkomende brutalisme. Het meest opvallende aspect van de Woning Goethals is de brutalistische gevelarchitectuur met haar zogezegd eerlijk gebruik van zichtbaar beton en ruw baksteenmetselwerk, en een opeenstapeling van volumes zoals balkons en een buitentrap.
Modernistisch zijn de inpandige buitenruimtes (zoals dakterrassen) zodat er niet meer grond nodig is om te wonen dan de oppervlakte van het gebouw. De gescheiden circulatie voor werken en wonen, en het gebruik van een buitentrap doet denken aan Gaston Eysselincks eigen woning in Gent, en aan woningen van Le Corbusier uit het interbellum. Het gebouw is georganiseerd in splitlevels met een minimaal aantal binnendeuren, typisch modernistisch. De ontwerpers plaatsten echter ook kanttekeningen bij het modernisme. Zo verzetten ze zich tegen het doorgedreven functionalisme en tegen de volledig beglaasde buitengevels. In plaats daarvan kozen ze voor vrij in te vullen ruimtes en een organisatie rond een centrale binnentuin met enkele goed geplaatste, kleine vensters op de buitenwereld. Dit verzekerde de privacy, wat niet onbelangrijk was door de nabijheid van een drukke steenweg en het toen gloednieuwe viaduct van de E17.
BARO gebruikte het brutalisme (voornamelijk het contrastrijke, zintuigelijke materiaalgebruik) om de modernistische principes te verzoenen met de traditionele architectuur en om zo aansluiting te zoeken met de bewoners. In dit centraal stellen van de mens en de maatschappij sluit BARO aan bij het structuralisme met architecten zoals de Nederlander Piet Blom. Meer algemeen past het in de zoektocht naar een betekenisvolle rol voor architectuur in de opbouw van de stad en de maatschappij, die een sterke impuls kreeg door de revolte van mei ‘68.
Na deze voorlopige bescherming organiseert het gemeentebestuur voor beide projecten een openbaar onderzoek. Op die manier heeft iedereen de kans om opmerkingen of bezwaren kenbaar te maken bij de gemeente. Binnen negen maanden beslist minister-president Geert Bourgeois over een definitieve bescherming. Illustraties agentschap onroerend goed.
|