Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
24-02-2013
Leon de Winter, Alain Mabanckou, August Derleth, Keto von Waberer, Yüksel Pazarkaya
Hendrikus had er geen last van. Bram bleef op afstand staan en bewonderde het doorzettingsvermogen van het pezige beest. Hendrikus was hardhorend en na een aanval van een verongelijkte bouvier zes jaar geleden aan één oog blind. Volgens de dierenarts was Hendrikus een van de vijf oudste honden van de stad Jeffrey was de oudste, een krasse zesentwintigjarige kruising tussen een herder en bullterriër, een ongewoon exemplaar aangezien middelgrote honden meestal jonger stierven dan kleine bastaarden als Hendrikus. Elke ochtend legde Hendrikus een vaste tocht af langs de stille monumenten van Duitse zakelijkheid. Het dier volgde de lijn van een rechthoek waarin zich zes woonblokken bevonden, zijn eigen patroon, snuffelend aan lantaarnpalen, de wielen van afvalcontainers, autobanden, strategisch geplaatste struiken, zo nu en dan een andere ochtendhond. Bram had de indruk dat er tien jaar geleden veel meer honden waren. Tel Aviv was een arme stad geworden waarin honden alleen gehouden werden door het handjevol rijken dat de stad nog telde. Dus waren de honden die zij onderweg tegenkwamen op leeftijd, net als Hendrikus, bezadigd en moe geblaft. Jonge hondjes waren een zeldzaamheid en de oude werden door liefhebbende bejaarden gekoesterd alsof ze hun eigen kinderen waren. Ze stonden op de hoek van een straat die haaks op de strandboulevard lag. Aan het einde van de straat, tweehonderd meter verder in de smalle opening tussen de huizen, was een fractie van een seconde een gevechtshelikopter zichtbaar die geruisloos enkele meters boven het zand naar het zuiden schoot, richting Jaffa. Het was een nieuwe generatie met motoren die niet veel meer geluid maakten dan de vleugels van een roofvogel, de Taiwanezen hadden er twintig geleverd. Dragon Wings xr3, heetten ze, en de gelovigen hadden geëist dat ze werden omgedoopt omdat de draak een monster uit een onjoodse Aziatische mythologie was. In de volksmond heetten ze nu Chicken Wings.
Leon de Winter (s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)
Im a regular at Jips, the Afro-Cuban bar near the fountain at Les Halles in the first arrondissement, and these days you could say Im even more of a regular than usual. Sometimes I doze off until I get woken by the clatter of chairs being stacked by Lazio the security guard whos cursing under his breath because someone did a runner and hes the one who takes the rap when its his job to sort out the riff-raff from the banlieues and not to worry about who has or hasnt settled their bill. Willy the barman tells him theres no difference between riff-raff smashing the place and a customer who hasnt paid their bill. Theyve both got it coming, even if you pull your punches with the non-payer. . .
Lately, when I show up at Jips, Roger The French-Ivorian pounces on me. Hes heard it from Paul From The Big Congo that, in order to drown my sorrows after my ex left me and to control my anger against The Hybrid, Im writing a journal at home with a typewriter I bought from a second-hand shop in Porte de Vincennes.
Take the day before yesterday, when he saw me coming he didnt even give me time to reach the spot by the bar where Paul From The Big Congo often stands to get a better view of the girls going by in Rue Saint-Denis.
He said to me: Here you are, Buttologist, just the person Ive been waiting for! Paul From The Big Congo tells me youre writing this and that and it is called Black Bazzar! So whats your little game this time? Why are you writing? I suppose you think anyone can write stories, eh? Is this some rip-off for you to claim that you are unemployed, to squeeze through the chinks in the system, to steal other peoples benefits, to dig an even deeper hole in the dole and to put the brakes on Gallic social mobility?
Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)
"Tell me what time is," said Harrigan one late summer afternoon in a Madison Street bar. "I'd like to know."
"A dimension," I answered. "Everybody knows that."
"All right, granted. I know space is a dimension and you can move forward or back in space. And, of course, you keep on aging all the time."
"Elementary," I said.
"But what happens if you can move backward or forward in time? Do you age or get younger, or do you keep the status quo?"
"I'm not an authority on time, Tex. Do you know anyone who traveled in time?"
Harrigan shrugged aside my question. "That was the thing I couldn't get out of Vanderkamp, either. He presumed to know everything else."
"Vanderkamp?"
"He was another of those strange people a reporter always runs into. Lived in New Yorkdowntown, near the Bowery. Man of about forty, I'd say, but a little on the old-fashioned side. Dutch background, and hipped on the subject of New Amsterdam, which, in case you don't know, was the original name of New York City."
"Don't mind my interrupting," I cut in. "But I'm not quite straight on what Vanderkamp has to do with time as dimension."
"Oh, he was touched on the subject. He claimed to travel in it. The fact is, he invented a time-traveling machine."
"You certainly meet the whacks, Tex!"
"Don't I!" He grinned appreciatively and leaned reminiscently over the bar. "But Vanderkamp had the wildest dreams of the lot. And in the end he managed the neatest conjuring trick of them all. I was on the Brooklyn Enterprise at that time; I spent about a year there. Special features, though I was on a reporter's salary. Vanderkamp was something of a local celebrity in a minor way; he wrote articles on the early Dutch in New York, the nomenclature of the Dutch, the history of Dutch place-names, and the like. He was handy with a pen, and even handier with tools. He was an amateur electrician, carpenter, house-painter, and claimed to be an expert in genealogy."
»Sie sind fett, sie sind dumm, sie riechen abscheulich«, rief Bobo und überzog sich mit gelben Flecken. Das tat er immer, wenn er sich aufregte. Aqua fasste einen seiner Arme und kitzelte seine Saugnäpfe.
»Schnauze!«, brüllte Aqua und lachte.
»Oktopoden haben keine Schnauze, glücklicherweise.«
So ging das jeden Abend.
Bobo und Aqua kannten sich aus der Tanzstunde, die Anja, Bobos Mutter, in einem Schiffswrack draußen am Riff gab. Aqua musste sich alle Mühe geben, um beim Tanzen mit Bobo mitzuhalten. Er wirbelte elegant und ohne jemals aus dem Takt zu kommen durchs Wasser. Seine kunstvollen Überschläge waren berühmt. Aber Anja sagte, dass auch Aqua sehr biegsam sei und sehr harmonisch in ihren Bewegungen, wenn sie die Wasser trommel schlug.
Zu Hause übte Aqua im Wohnzimmer, das hatte Mama ihr erlaubt. Mama war stolz auf sie, steckte silberne Muscheln an Aquas Schwanz, flocht ihr die grünen Haare mit Perlen und Bernsteinspangen und nannte sie »mein kleiner Tanzstern«.
Aqua lebte mit ihren Eltern unter der riesigen Eisenbrücke. Keine gute Wohngegend, sagte Mama, aber Aquas Vater hatte dort einen Laden für Treibgut, und unter der Brücke war ein guter Platz, um alles aufzusammeln, was die Landbewohner ins Wasser warfen: Blechdosen, Flaschen, Schuhe, Schiffsschrauben und Anker. All die andren Nixen und Nöcke wohnten draußen im Tangwald neben dem Riff. Bobos Mutter hatte sich in der Nachbarhöhle eingerichtet, aber auch sie träumte davon, weiter hinauszuziehen, weil dort das Wasser besser war und das Futterangebot üppiger.
die ich vorbehaltlos liebe die meine zweite heimat ist die mir mehr zuversicht die mir mehr geborgenheit die mir mehr gab als die die sie angeblich sprechen
sie gab mir lessing und heine sie gab mir schiller und brecht sie gab mir leibniz und feuerbach sie gab mir hegel und marx sie gab mir sehen und hören sie gab mir hoffen und lieben eine welt in der es sich leben läßt
die in ihr verstummen sind nicht in ihr die in ihr lauthals reden halten sind nicht in ihr die in ihr ein werkzeug der erniedrigung die in ihr ein werkzeug der ausbeutung sehn sie sind nicht in ihr sie nicht meine behausung in der kälte der fremde meine behausung in der hitze des hasses meine behausung wenn mich verbiegt die bitterkeit in ihr genoß ich die hoffnung wie in meinem türkisch.
Diese Aufgabe löste er mit der linken Hand; in wenigen Monaten würde es damit vorbei sein.
Im Literaturinstitut gratulierte Direktor Alfred Kurella. Er pries dieses wundersame Alter: Mit dreißig habe einer entscheidende Lebensweichen gestellt, jetzt bestünden alle Chancen rasanten Vorwärtsdrängens.
Und das in einer phantastischen Zeit politischen Aufschwungs auf der Seite des Marxismus- Leninismus im Bunde mit der ruhmreichen Sowjetunion, in der jungen Deutschen Demokratischen Republik. Er schenkte L. eine zweibändige Ausgabe des Briefwechsels zwischen Goethe und Schiller.
Fern in Moskau fand in diesen Tagen der XX. Parteitag der Kommunistischen Partei der Sowjetunion
statt. Nikita Chruschtschow, der bullige Ukrainer, stand an der Spitze. Neues Deutschland meldete wie gewohnt: »Der Beifall steigerte sich zum Orkan, als N. A. Bulganin, N. S. Chruschtschow, L. M. Kaganowitsch, M. S. Saburow, M. A. Suslow und K. J. Woroschilow im Tagungsgebäude eintrafen«. Das Zentralorgan berichtete in der üblichen langatmigen Weise von Aufbauplänen und Siegen an allen Fronten. Überraschend immerhin: Der italienische Parteiführer Palmiro Togliatti stellte die These auf, unterschiedliche Länder könnten auf verschiedenen Wegen zum Sozialismus kommen, also nicht unbedingt durch Revolution, auch ein parlamentarischer Übergang sei möglich. Roch das nicht verdammt nach Revisionismus? Bot sich vielleicht doch ein deutscher Weg, was Anton Ackermann vermutet und nach harscher Kritik unterdessen weit von sich gewiesen hatte?
En dan natuurlijk oppermachtig: het gerucht. De historicus kan ermee volstaan, het te vermelden; zijn waarheidsgehalte te onderzoeken lijkt ons weggegooide moeite. Het bekendste is wel, dat volgens een mededeling uit Den Haag in IJmuiden een schip gereed lag voor die Joden, die naar Engeland wilden; het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen, in Amsterdam sinds 1933 gevestigd en in een volgend hoofdstuk nog te noemen, verbreidde dit algemeen, voor zover dat in een stad zonder telefoon mogelijk was - zonder telefoon (in verband met de oorlogstoestand afgesneden) en met geregeld luchtalarm. Iets organiseren? Liever dan na te gaan, wat men had kunnen doen, vermeldt de geschiedschrijver het wakkere initiatief van de enkele, die wat gedaan heeft. Mevrouw G. Wijsmuller-Meijer die in vijf door haar ergens vandaan getoverde touring-cars een aantal Joodse kinderen uit Duitsland en Oostenrijk, in het Burgerweeshuis ondergebracht, naar IJmuiden wist te brengen, waar zij ze zowaar op de Bodegraven kreeg, die om tien voor achten de haven verliet: had ik maar méér touring-cars gehad, dan had ik die mensen die daar gestaan hebben, tenminste nog hun redding kunnen brengen.
Ach ja, meer touring-cars, maar ook meer permissies. Die laatste waren immers óók nodig, daar waar de vluchtelingen op eigen gelegenheid probeerden weg te komen. Het leek in Amsterdam niet zo moeilijk: als men maar naar IJmuiden ging. In de herinnering van velen overweegt echter, voor zover het de weg heen betreft, de hinderlijkheid, veelal als meedogenloosheid gevoeld, van de door Nederlandse militairen en/of politie uitgeoefende controle. Voor vluchtende statenlozen was zij in vele gevallen helemaal noodlottig. Waardoor of waarom nu juist in die uren zoveel en zo diepgaande controle werd uitgeoefend? Dit in verband met Vijfde Colonne vrees? De barmhartigste verklaring vindt de geschiedschrijver in de wel eens geuite veronderstelling die in tegengestelde opdrachten de oorzaak ziet van de verwarring; de regering zou een boot hebben verzorgd en de mensen mochten niet of nauwelijks naar die boot toe.
Jacques Presser (24 februari 1899 - 30 april 1970)
Es war nach dem Abendbrod. Vier von der Jagdgesellschaft, Gutsbesitzer und Gutsbesitzerssöhne aus der Nachbarschaft, waren weggefahren. Der lange Lieutenant von Prinzhelm, der die frische Landluft der dumpfen Atmosphäre seiner Garnison so entschieden vorzog, hatte sich nicht zum ersten Mal die so freundlich angebotene Gastfreundschaft gern gefallen lassen, um so mehr, als sein Urlaub erst übermorgen früh zu Ende und morgen ein paar Kaninchenbaue frettirt werden sollten. Dann war noch ein junger Herr zurückgeblieben; das Gut seines Vaters grenzte an die diesseitigen Felder, und er pflegte deshalb die Stunde seines Aufbruchs möglichst hinauszuschieben, besonders wenn es ihm, was auffallenderweise fast jedesmal geschah, gelungen war, im Salon einen Platz neben der jüngeren der beiden Töchter vom Hause zu erobern. Diese und außerdem Otto, dessen gutes Gesicht um diese Zeit des Tages einen weltvergessenen, traumseligen Ausdruck anzunehmen pflegte, und die ältere verheirathete Tochter plauderten an dem runden Tisch in der Mitte des Zimmers. In einiger Entfernung am Kamin, in welchem mehr der Behaglichkeit als der Wärme wegen die Buchenkohlen glühten, saß in ihrem Fauteuil, das Gesicht dem Feuer zugewandt, die Frau vom Hause. Ich ging in dem großen teppichbelegten Gemache auf und ab, und blickte bald nach der scherzenden und lachenden Gesellschaft, die um den Tisch versammelt war, bald nach den dunkeln Bildern an den Wänden, den Ahnherren und Ahnfrauen der Familie, die mit ihren Geisteraugen in dasselbe Gemach schauten, wo sie als Kinder gespielt hatten und ihre Kinder hatten spielen sehen. Endlich trat ich zu der Dame am Kamin und fragte, mich an ihrer Seite niederlassend: Ich störe Sie nicht in Ihren Meditationen?
Nicht im mindesten, antwortete die Dame, oder vielmehr, wenn Sie mich stören, thun Sie es in der angenehmsten Weise. Meine Gedanken waren nicht heiter.
Woran dachten Sie?
Ihr werdet nun in wenigen Tagen uns wieder verlassen, erwiderte die Dame. Ihre Stimme zitterte; ich küßte schweigend ihre Hand, die sie zärtlich drückte.
Friedrich Spielhagen (24 februari 1829 25 februari 1911)
Da begann der Kolich-Mann in seiner fremden Sprache zu jammern. Er blickte hilfesuchend um sich, aber die Käufer waren schnell weggegangen, nur die Kinder standen noch da, und die meisten lachten, weil die Sprache des Kolich-Mannes gar so merkwürdig klang. Der hatte schließlich sogar die Hände gefaltet und streckte sie in die Höhe, wie man es sonst nur auf Bildern in der Kirche sieht. Aber der Mann mit dem Hund sagte trocken: »Nichts da! Mit solchem Gesindel muß aufgeräumt werden.« Und er packte ihn schließlich am Ellenbogen und drängte ihn vorwärts. Der Kolich-Mann streifte noch einmal das Pony und den Wagen, die bunten Bänder und die Glöckchen mit einem Blick, aber da bellte der Hund, und der Kolich-Mann ging klein und alt neben dem uniformierten Herrn zur Gemeindekanzlei. Das Pony stand ruhig vor dem Wagen bis zum Abend und wartete. Am nächsten Morgen war alles verschwunden. Und auch in den folgenden Jahren ist der Kolich-Mann nicht mehr wiedergekommen.
In den alten Zeiten, wo das Wünschen noch geholfen hat, lebte ein König, dessen Töchter waren alle schön; aber die jüngste war so schön, dass die Sonne selber, die doch so vieles gesehen hat, sich verwunderte, sooft sie ihr ins Gesicht schien. Nahe bei dem Schlosse des Königs lag ein grosser dunkler Wald, und in dem Walde unter einer alten Linde war ein Brunnen; wenn nun der Tag recht heiss war, so ging das Königskind hinaus in den Wald und setzte sich an den Rand des kühlen Brunnens - und wenn sie Langeweile hatte, so nahm sie eine goldene Kugel, warf sie in die Höhe und fing sie wieder; und das war ihr liebstes Spielwerk. Nun trug es sich einmal zu, dass die goldene Kugel der Königstochter nicht in ihr Händchen fiel, das sie in die Höhe gehalten hatte, sondern vorbei auf die Erde schlug und geradezu ins Wasser hineinrollte. Die Königstochter folgte ihr mit den Augen nach, aber die Kugel verschwand, und der Brunnen war tief, so tief, dass man keinen Grund sah. Da fing sie an zu weinen und weinte immer lauter und konnte sich gar nicht trösten. Und wie sie so klagte, rief ihr jemand zu: "Was hast du vor, Königstochter, du schreist ja, dass sich ein Stein erbarmen möchte." Sie sah sich um, woher die Stimme käme, da erblickte sie einen Frosch, der seinen dicken, hässlichen Kopf aus dem Wasser streckte. "Ach, du bist's, alter Wasserpatscher," sagte sie, "ich weine über meine goldene Kugel, die mir in den Brunnen hinabgefallen ist." - "Sei still und weine nicht," antwortete der Frosch, "ich kann wohl Rat schaffen, aber was gibst du mir, wenn ich dein Spielwerk wieder heraufhole?"
Wilhelm Grimm (24 februari 1786 16 december 1859)
Sidonie von Krosigk als prinses Sophie in de film Der Froschkönig uit 2008
My soul, so far as I understand it, has very kindly taken colour and form from the many various modes of life that self-will and an impetuous temperament have forced me to indulge in. Therefore I may say that I am free from original qualities, defects, tastes, etc. What I have I acquire, or, to speak more exactly, chance bestowed, and still bestows, upon me. I came into the world apparently with a nature like a smooth sheet of wax, bearing no impress, but capable of receiving any; of being moulded into all
shapes. Nor am I exaggerating when I say I think that I might equally have been a Pharaoh, an ostler, a pimp, an archbishop, and that in the fulfilment of the duties of each a certain measure of success would have been mine. I have felt the goad of many impulses, I have hunted many a trail; when one scent failed another was taken up, and pursued with the pertinacity of an instinct, rather than the fervour of a reasoned conviction. Sometimes, it is true, there came moments of weariness, of
despondency, but they were not enduring: a word spoken, a book read, or yielding to the attraction of environment, I was soon off in another direction, forgetful of past failures. Intricate, indeed, was the labyrinth of my desires; all lights were followed with the same ardour, all cries were eagerly responded to: they came from the right, they came from the left, from every side. But one cry was more persistent, and as the years passed I learned to follow it with increasing vigour, and my strayings grew
"Dîners de ma province! Soupe épaisse dans laquelle tient la cuiller, le brochet fourni par l'étang du domaine, énorme, onctueux mais tellement farci d'arrêtes qu'on croit avoir dans la bouche un fagot plein d'épines. Aussi personne ne dit mot. Tous ces gros cous penchés en avant et qui mâchent lentement, comme ceux des boeufs dans l'étable. Après le brochet, vient la première viande, une oie rôtie de préférence, puis la deuxième viande, en sauce celle-là, et son odeur d'herbe et de vin. Et pour finir, après les fromages que les convives mangent à la pointe de leur couteau, la tourtière aux pommes ou aux cerises selon la saison. Après, il n'y a plus qu'à entrer au salon et choisir dans ce cercle de jeunes filles en rose (avant la guerre toutes les jeunes filles à marier portaient des robes roses, du rose fade de la dragée au rose cru du jambon en tranches), parmi toutes ces jeunes filles, avec leur petit médaillon d'or sur le cou, leurs cheveux noués en chignon sur la nuque; leurs gants de filoselle et leurs mains rouges, la compagne de sa vie."
Irène Némirovsky (24 februari 1903 17 augustus 1942)
Ma foi cest fait de moi, car Isabeau Ma conjuré de lui faire un rondeau : Cela me met en une peine extrême. Quoi! treize vers, huit en EAU, cinq en ÊME! Je lui ferai aussitôt un bateau. En voilà cinq pourtant en un monceau. Faisons-en sept en invoquant Brodeau, Et puis mettons en quelques stratagèmes
Ma foi, cest fait.
Si je pouvais encor de mon cerveau Tirer cinq vers louvrage serait beau. Mais cependant me voilà dans lonzième, Et si je crois que je fais le douzième, En voilà treize ajustés de nouveau.
Depart, night, start fleeing! Come, dawn, start breaking With your face that smiling Scares away the shadow!
Sing, little bird, sing From twig to branch for the sun rises Over the green hill, over the hill green, Gladdening the grass, gladdening the springs!
Sing, merry little bird, sing; Sing so the wheat will grow, sing; Sing so the light will listen; Sing, sing for the night has fled.
II
The dark night on the switch comes severe With her mantle of sadness, With magic spells and fears, Harbinger of heartaches, Haven of regrets, Cloak to every evil, Leave!
For the darling dawn enamours Colouring the sky with auroral colours, With a semblance of gold and silver Daintily dyed scarlet, With some diamond gowns Her lover sun embroiders Among the glassy billows.
Leave, mistress in every evil! For the sun already shines on the seashells in the sand, For daylight dresses the earth with mirth, For the sun melts the frigid frost with love.
White aurora, start arriving And go knocking at the friendly doors Of those who slumber waiting for Your splendour.
Dawn's gorgeous colour You spread fond over the window panes Whereon the sun also dangles When it lies on the sea yonder A bonfire's vivid blaze, Followed by feeble, fugitive, Sad, vague glow.
Vertaald door Sasha Foreman
Rosalía de Castro (24 februari 1837 15 juli 1885)
Uit: 622 Abstürze Bungos oder Die dämonische Frau (Vertaald door Friedrich Griese)
"Ich erhielt einen Brief vom gleichen Datum, mit leicht abweichendem Inhalt, schau ihn dir bitte durch." Mit diesen Worten überreichte er Bungo einen Brief, der mit dem ersten scheinbar identisch war. Bungo begann gierig zu lesen. "Also, wenn du physisch das Weibsbild wärest, bei dem am dritten September die Laparotomie vorgenommen wurde, könnte sie dich bei all ihrer Barmherzigkeit dennoch nicht lieben, selbst wenn deine Seele absolut dieselbe geblieben wäre", sagte Bungo nach einer kurzen Pause. "Das geht mir mächtig nahe." Beide bekamen einen unwiderstehlichen Lachanfall und wälzten sich eine Zeitlang auf dem Lager des Fürsten, bis dieser ausrief: "Carrajo! Ich glaube, mir ist der Bruch aufgeplatzt." Er wickelte das Bruchband auf und musterte die kolossale Narbe auf der rechten Bauchseite. "Aber lies weiter." Bungo las laut: "Heute war ich im Theater. Werter, lieber Edgar, verzeih mir. Einer der Schauspieler hatte eine solche Ähnlichkeit mit Bungo, erinnerte mich dermaßen an seinen Mund, daß ich es nicht ausgehalten und ihm einen Brief geschrieben habe. Ich weiß, es ist nicht wesentlich, und darum schreibe ich es dir. Verzeih mir. Morgen werde ich mich wieder sammeln und weiterschreiben. Es ist zwei Uhr nachts (ich bin schon im Bett, während ich dies schreibe). Werter, lieber Edgar. Ich habe mich wieder gesammelt. Morgen werde ich Früchte malen und versuchen, mich selbst bei so unwichtigen Dingen zu bezwingen. Ich drücke Dir ganz fest die Hand, Deine Freundin Querpia."
Stanisław Witkiewicz (24 februari 1885 - 18 september 1939)
Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms
De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.
The Meatworks
Most of them worked around the slaughtering out the back, where concrete gutters crawled off heavily, and the hot, fertilizer-thick, sticky stench of blood sent flies mad, but I settled for one of the lowest-paid jobs, making mince right the furthest end from those bellowing, sloppy yards. Outside, the pigs fear made them mount one another at the last minute. I stood all day by a shaking metal box that had a chute in, and a spout, snatching steaks from a bin they kept refilling pushing them through arm-thick corkscrews, grinding around inside it, meat or not - chomping, bloody mouth - using a greasy stick shaped into a penis. When I grabbed it the first time it slipped, slippery as soap, out of my hand, in the machine that gnawed it hysterically a few moments louder and louder, then, shuddering, stopped; fused every light in the shop. Too soon to sack me - it was the first thing Id done. For a while, I had to lug gutted pigs white as swedes and with straight stick tails to the ice rooms, hang them by the hooves on hooks their dripping solidified like candle-wax or pack a long intestine with sausage meat. We got to take meat home - bags of blood; red plastic with the fat showing through. Wed wash, then out on the blue metal towards town; but after sticking your hands all day in snail-sheened flesh, you found, around the nails, there was still blood. I usually didnt take the meat. Id walk home on the shiny, white-bruising beach, in mauve light, past the town. The beach, and those startling, storm-cloud mountains, high beyond the furthest fibro houses, Id come to be with. (The only work was at this Works.) My wife carried her sandals, in the sand and beach grass, to meet me. Id scoop up shell-grit and scrub my hands, treading about through the icy ledges of the surf as she came along. We said that working with meat was like burning-off the live bush and fertilizing with rottenness, for this frail green money. There was a flaw to the analogy you felt, but one I didnt look at, then - the way those pigs stuck there, clinging onto each other.
Robert Gray (Port Macquarie,23 februari 1945)
De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.
Uit:Varamo(Vertaald doorChris Andrews)
One day in 1923, in the city of Colón (Panama), a third-class clerk, having finished his work, and, since it was payday, passed by the cashiers desk to collect his monthly salary, left the Ministry in which he was employed. In the interval between that moment and the dawn of the following day, ten or twelve hours later, he completed the composition of a long poem, from the initial decision to write it up to the final period, after which there were no further additions or corrections. The self-contained nature of the interval emerges more clearly still if we take into account the fact that never, in all his fifty years, had he written or felt any inclination to write a single line of poetry, and nor would he ever again Even so, this episode would have remained private and secret had its protagonist not been Varamo, ha it not produced that celebrated masterpiece of modern Central American poetry, The Song of the Virgin Child.
( )
The races, said Cigarro, were fundamentally technical competitions, an opportunity for the fledgling automobile industry to test its innovations, and they appealed mainly to car fanatics rather than the general public, which made them rather esoteric. The race underway was a special case, because it had been promoted by the Central Administration as part of the festivities for the inauguration of the linked highways running right across the isthmus, connecting the cities of Colón and Panamá. In fact (and here he lowered his voice, as if revealing a state secret) the race had been planned, mainly, as a trap for anarchists. To them, a regularity race was a provocation; its strict regulation of time and space was bound to prove repugnant to the libertarian spirit.
He worries that one day his grandmother will forget to pick him up from school. He thinks he could walk home if he had to, though the walk would take a long time, but when he tries to travel the route in his head, the streets twine and mingle like spaghetti in a can, disorienting him in his chair. Each time the school bell signals the end of another day, he feels a chill down his spine: maybe today is the day. To be lost or forgotten or abandoned and alone are, to Adrian, terrors more carnivorous than any midnight monster lurking underneath a bed. And now there is this new fear, one that settles so comfortably among its myriad kin that it seems familiar, as if its skulked there, scarcely noticed, all along. He does not know those Metford children, but they are children just like him, just like the children he sees every day at school.
Uit: Het verschil tussen bio en grafie(Het Extra Orgaan)
Tijdens mijn overpeinzingen hierover stuitte ik toevallig op essay van Hans Groenewegen, uit zijn essaybundel Overvloed. Kritieken en kronieken over poëzie (2005). Groenewegen beschrijft hier hoe hij ooit gruwelijke ruzie kreeg met een filosoof, nota bene naar aanleiding van mijn werk. Ze bereidden samen een interview met me voor dat overigens nooit heeft plaatsgevonden - toen de strenge filosoof mij ervan betichtte ethische grenzen te hebben overschreden.
Het ging om een passage uit mijn proefschrift waarin ik het gedicht Schibboleth van Paul Celan citeerde. 'Ruf's das Schibboleth, hinaus in die Fremde der Heimat: Februar.' De strenge filosoof vond dat ik met dit Februari-citaat te ver was gegaan. Deze regels, alle regels van de door de shoah getekende dichter Celan mag je niet zo frivool op jezelf betrekken. Je mag ze überhaupt niet op jezelf betrekken. Dan ga je een grens over. Je schendt deze poëzie. Je instrumentaliseert. En hij concludeerde: Marjolijn lijdt aan betrekkingswaan.
Groenewegen werd daarom zo gruwelijk boos omdat hij betrekkingswaan niet wilde zien als een verwijt dat je maakt aan de lezer van poezie. Zonder betrekkingswaan geen poëzie. Zonder betrekkingswaan kan geen poëzie gelezen worden. Zonder betrekkingswaan ontkom je niet aan de beschikkingsmacht van hen die een boek al uit hebben voor ze het openslaan. Betrekkingswaan is een oefening in empathie.
Wij, hier in het veen, konden een dokter zeer wel gebruiken. Tot dan toe waren we, wat medische verzorging betrof, aangewezen op de stad. Het was u geraden geen niersteen, angina, buikvliesontsteking of wat voor pijnlijk ongemak te bekomen. Want liet ge een geneesheer uit de stad ontbieden, dan moest deze eerst op de landkaart zoeken waar uw nederzetting lag om vervolgens een expeditie naar uw lijdenssponde te ondernemen. Niet zelden kwam de brave medicus te laat. Ge ontwaakte plotseling aan de buitenkant van uw bewusteloosheid waar iemand zich over u heen boog. Ha, eindelijk, dacht ge verheugd, de dokter! Maar dan bleek het de heilige Petrus te zijn, rammelend met de sleutels van het Koninkrijk.
Nu kregen wij in ons midden geneesheer Edmund Angelino, wiens voorvaderen stamden uit Italië. Onze pastoor stond een helft van zijn kolossale pastorie af. De arts mocht er wonen en zijn praktijk houden. Geen mens begrijpt waarom dorpspastorieën zulke machtige bouwwerken moeten zijn. Toch zeker niet voor die ene keer in de tien jaar dat de bisschop komt vormen! Maar wij boften met die knots van een opstal. Geneesheer Angelino hoefde geen onderkomen te zoeken, niets te bouwen, niets te huren dat hem niet zinde.
Hij trok in enkele kamers die wel een kostschool hadden kunnen herbergen en begon vandaar uit ons lichamelijk welzijn te behartigen.
Zijn faam was hem vooruit gegaan. Nou krijgen we er ene! Een rauwe beer. Een die de dingen bij hun naam noemt. Die niemand ontziet. Rang en stand lapt hij aan zijn laars. Hij heeft aan kleinzieligheid een even grote hekel als aan kleinzerigheid. Hij walgt van kale kak. Voor de duivel en zijn moer niet bang. Hij durft te zeggen wat u scheelt. Ge dient zijn ruwe taal, opgedaan tussen de koppensnellers van Borneo, met ruwe taal te beantwoorden. Dat waardeert hij. Dan zijt ge zijn man.
Toon Kortooms (23 februari 1916 5 februari 1999)
Uit: Le Récit de Matsombo (Vertaald door Marie Hooghe)
« Jétais assis dans un de ces fauteuils bas en rotin à la terrasse du Dolar, sans doute le plus fréquenté des bars de Madrid, et buvais un gin-tonic. »
( )
« "En fait, c'est une longue histoire, docteur, qui commence pendant ces tristes jours de juillet 1960 - nom de Dieu ça fait vraiment déjà quatre ans ? - quand votre collègue Werther a été évacué en toute hâte de Bumba. Pour une raison qui n'en valait même pas la peine d'après moi. Enfin soit, c'était à lui d'en décider et un de mes rares principes est : ne te mêle jamais de la vie privée des autres. »
( )
« Je dois dire que cétait une justice relativement primitive : les pauvres contre les profiteurs. Une justice basée sur la jalousie et lenvie. Les profiteurs étaient en minorité, ils devaient donc payer les pots cassés. La populace régnait. Les cadavres sentassaient pêle-mêle contre le mur de la prison. Une puanteur épouvantable. A vous donner la nausée. Parfois, on narrivait plus à rien avaler. Un proverbe indigène dit : "Lendroit où pourrit léléphant, on le sent de loin." Simplement ré-pu-gnant. »
Als sie einander acht Jahre kannten (und man darf sagen: sie kannten sich gut), kam ihre Liebe plötzlich abhanden. Wie andern Leuten ein Stock oder Hut.
Sie waren traurig, betrugen sich heiter, versuchten Küsse, als ob nichts sei, und sahen sich an und wußten nicht weiter. Da weinte sie schließlich. Und er stand dabei.
Vom Fenster aus konnte man Schiffen winken. Er sagte, es wäre schon Viertel nach Vier und Zeit, irgendwo Kaffee zu trinken. Nebenan übte ein Mensch Klavier.
Sie gingen ins kleinste Cafe am Ort und rührten in ihren Tassen. Am Abend saßen sie immer noch dort. Sie saßen allein, und sie sprachen kein Wort und konnten es einfach nicht fassen.
Allein ging jedem Alles schief. Da packte sie die Wut. Sie bildeten ein Kollektiv und glaubten, nun seis gut. Sie blinzelten mit viel Geduld der Zukunft ins Gesicht. Es blieb, wies war. Was war dran schuld? Die Rechnung stimmte nicht. Addiert die Null zehntausend Mal! Rechnets nur gründlich aus! Multiplizierts mit jeder Zahl! Steht Kopf! Es bleibt euch keine Wahl: Zum Schluß kommt Null heraus.
He was my king and all that I have I owe to him. The food that I eat, the hall where I live and the swords of my men, all came from Alfred, my king, who hated me.
This story begins long before I met Alfred. It begins when I was ten years old and first saw the Danes. It was the year 866 and I was not called Uhtred then, but Osbert, for I was my fathers second son and it was the eldest who took the name Uhtred. My brother was seventeen then, tall and well built, with our familys fair hair and my fathers morose face.
The day I first saw the Danes we were riding along the sea shore with hawks on our wrists. There was my father, my fathers brother, my brother, myself and a dozen retainers. It was autumn. The sea-cliffs were thick with the last growth of summer, there were seals on the rocks, and a host of sea-birds wheeling and shrieking above us, too many to let the hawks off their leashes. We rode till we came to the criss-crossing shallows that rippled between our land and Lindisfarena, the Holy Island, and I remember staring across the water at the broken walls of the abbey . The Danes had plundered it, but that had been many years before I was born, and though there were monks living there again the monastery had never regained its former glory.
Die Arbeiter kamen mit ihrem Schild und einem hölzernen Pfosten, auf den es genagelt werden sollte, zu dem Eingang der Ortschaft, die hoch in den Bergen an der letzten Passkehre lag. Es war ein heißer Spätfrühlingstag, die Schneegrenze hatte sich schon hinauf zu den Gletscherwänden gezogen. Überall standen die Wiesen wieder in Saft und Kraft; die Wucherblume verschwendete sich, der Löwenzahn strotzte und blähte sein Haupt über den milchigen Stängeln; Trollblumen, welche wie ein eingefettet mit gelber Sahne waren, platzten vor Glück, und in strahlenden Tümpeln kleinblutiger Enziane spiegelt sich ein Himmel von unwahrscheinlichem Blau. Auch die Häuser und Gasthöfe waren wie neu: ihre Fensterläden frisch angestrichen, die Schindeldächer gut ausgebessert, die Scherenzäune ergänzt. Ein Atemzug noch: Dann würden die Fremden, die Sommergäste kommen- die Lehrerinnen, die mutigen Sachsen, die Kinderreichen, die Alpinisten, aber vor allem die Autobesitzer in ihren großen Wagen Röhr und Mercedes, Fiat und Opel, blitzend von Chrom und Glas. Das Geld würde anrollen. Alles war darauf vorbereitet. Ein Schild kam zum anderen, die Haarnadelkurve zu dem Totenkopf, Kilometerschilder und Schilder für Fußgänger: Zwei Minuten zum Cafe Alpenrose. An der Stelle, wo die Männer die Pfosten in die Erde einrammen wollten, stand ein Holzkreuz, über dem Kopf den Christus war auch ein Schild angebracht. Seine Inschrift war bis heute die gleiche, wie sie Pilatus entworfen hatte: J.N.R.I.- die Enttäuschung darüber, dass es im Grund hätte heißen sollen: er behauptet nur, dieser König zu sein, hat im Laufe der Jahrhunderte an Heftigkeit eingebüßt.
Elisabeth Langgässer (23 februari 1899 25 juli 1950)
In the morning intended to have gone to Mr. Crews to borrow some money, but it raining I forbore, and went to my Lords lodging and look that all things were well there. Then home and sang a song to my viall, so to my office and to Wills, where Mr. Pierce found me out, and told me that he would go with me to Cambridge, where Colonel Ayres regiment, to which he was surgeon, lieth. Walking in the Hall, I saw Major-General Brown, who had a long time been banished by the Rump, but now with his beard overgrown, he comes abroad and sat in the House.
To my fathers to dinner, where nothing but a small dish of powdered beef and dish of carrots; they being all busy to get things ready for my brother John to go to-morrow.
After dinner, my wife staying there, I went to Mr. Crews, and got; 5l. of Mr. Andrews, and so to Mrs. Jemimah, who now hath her instrument about her neck, and indeed is infinitely, altered, and holds her head upright. I paid her maid 40s. of the money that I have received of Mr. Andrews.
Hence home to my study, where I only wrote thus much of this days passages to this * and so out again. To White Hall, where I met with Will. Simons and Mr. Mabbot at Marshs, who told me how the House had this day voted that the gates of the City should be set up at the cost of the State. And that Major-General Browns being proclaimed a traitor be made void, and several other things of that nature.
Home for my lanthorn and so to my fathers, where I directed John what books to put for Cambridge.
After that to supper, where my Uncle Fenner and my Aunt, The. Turner, and Joyce, at a brave leg of veal roasted, and were very merry against Johns going to Cambridge. I observed this day how abominably Barebones windows are broke again last night. At past 9 oclock my wife and I went home.
Samuel Pepys (23 februari 1633 26 mei 1703)
Beeld door Karin Jonzen in Seething Lane Gardens, London.
Plus personne pas de frais inutiles ! (Il éteint un trépied, Philocôme éteint lautre.) Fais rentrer les offrandes, Philocôme.
PHILOCOME.
Oui, grand augure.
Sur lordre de Philocôme, deux esclaves emportent les offrandes dans le temple.
CALCHAS.
De piètres offrandes, en vérité deux tourterelles, une amphore de laitage, trois petits fromages, des fruits très peu, et des fleurs beaucoup. Toutes ces guirlandes nous encombrent en pure perte Il est passé, le temps des troupeaux de bufs et de moutons Voilà où en sont les sacrifices ! Les dieux sen vont ! Les dieux sen vont !
PHILOCOME.
Pas tous, seigneur ! Voyez Vénus
CALCHAS.
Elle lutte, je ne dis pas le contraire, elle lutte Jai lu dans le Moniteur de Cythère le chiffre exact des offrandes du mois dernier cest énorme !
PPHILOCOME.
Il doit faire de bonnes affaires, le grand augure de Vénus !
CALCHAS.
Le fait est quil ny en a plus que pour elle, depuis que, grâce au berger Pâris, elle a battu Junon et Pallas dans le concours du mont Ida tandis que ce pauvre
Jupiter, le père des dieux et des hommes cependant, il est dans une baisse ! Que de fleurs ! que de fleurs ! enfin tu porteras ce bouquet de roses à la petite Mégara, la joueuse de flûte qui demeure près du temple de Bacchus
Henri Meilhac (23 februari 1831 6 juli 1897)
Uitvoering van La Belle Hélène in Bordeaux, Grand-Théâtre, 2011
Keiner kam mehr zurück. Es ging lieber selber unter, als von Streichbrechern begrapscht zu werden. Yes, Sir. Wird die Mannschaft schlecht beköstigt oder schlecht behandelt, das Schiff nimmt sofort Partei für die Mannschaft und schreit in jedem Hafen die Wahrheit so laut hinaus, daß sich der Skipper die Ohren zuhalten muß und oft genug eine Hafenkommission aus dem Schlafe gescheucht wird und nicht eher zur Ruhe findet, bis sie eine Untersuchung angestellt hat. Ich glaube sicher, daß man mich für ein ganz verfressenes Subjekt hält. Aber für den Seemann ist ja das einzige, womit er sich außer seiner Beschäftigung mit dem Schiff befassen kann, das Essen. Andere Freuden hat er nicht, und hart arbeiten verursacht einen gesunden Hunger. Das Essen ist ein wichtiger Bestandteil seines Lohnes. Auf der Yorikke aber, wie sie auch laut genug hinausschrie, wurde der elendeste Fraß für die Mannschaft gegeben, den eine geizige Kompanie und ein Skipper, der auf Nebenverdienste sehen mußte, nur herstellen konnte, um die Mannschaft eben gerade noch am Leben zu erhalten. Wie der Skipper selbst beschaffen war, verriet Yorikke jedem, der die Sprache eines Schiffes verstand. Er trank gern, aber nur gute Tropfen; er aß gern, aber nur gute Dinge; er stahl, wo er nur stehlen konnte; er machte Nebengeschäfte, mit wem er nur konnte und auf wessen Kosten er nur konnte. Im übrigen war ihm alles sehr gleichgültig, und er belästigte die Mannschaft persönlich nur wenig. Er belästigte sie auf dem Umwege über die Offiziere und die Ingenieure. Die Ingenieure hätten auf Schiffen, die nicht verrückt waren, sondern normal, nicht einmal als Öler arbeiten können. Wie war es nur möglich, daß Yorikke eine Mannschaft bekam und eine Mannschaft halten konnte?
Er is nog zoo iemand geweest als Eugenie de Montijo. Wie die keizerin Eugenie kent zooals ze voor ons verschijnt in memoires en biographieën en beschouwingen van haar tijdgenooten, zal aan de echtheid van deze memoires kunnen gelooven?
O, voorwaar, de felle clericale Eugenie met haar veelbewogen leven, dat ze zoo intens heeft geleefd, zou anders geschreven hebben en anders zou de polsslag van de eeuw geklopt hebben in een werk van haar hand.
Dit droge boek met zijn eindelooze redenaties heeft Eugenie niet kunnen schrijven, een historische figuur als deze laat niet met zich sollen.
Dit werk is een poppekast.
Het is alsof men een ornamentje uit een galanteriewinkel u wil verkoopen voor een kostbaar kleinood en ga dan maar eens vergelijken en ga dan maar eens demonstreeren dat het namaak is, waardelooze namaak. Is het dan wel noodig hier verder over te praten?
Kent ge veel memoires, die allerliefste getuigenissen uit vroeger dagen, die boeken waarin men zich zoo kan verliezen, dat men wel zou willen huilen omdat het zoo onherroepelijk voorbij is en omdat we haar nooit zullen kennen, haar, die ze schreef.? Dan kent ge de bekoring die er van die boeken uitgaat maar ook de betrouwbaarheid van deze bronnen om een indruk te krijgen van een tijd. Dat is het verschil tusschen een geschiedenisboek en een gedenkschrift. Een geschiedenisboek is nooit zoo levend, het zal u vertellen, hoe het was en waarom het zoo was.
Amoene van Haersolte (23 februari 1890 - 1 augustus 1952)
FERDINAND immer noch sitzend, ohne von der Lektüre aufzusehen.
Herr hm!
BERNHARD verzagt, mit sich kämpfend. Ich brauche Geld können Sie mir 200. Taler leihen?
FERDINAND. Sie belieben zu scherzen, Herr Schlicht!
BERNHARD. Ich weiß Sie haben sie und noch mehr. Ich gebe Ihnen einen Wechsel.
FERDINAND. 'nen Wechsel? Entschuldigen Sie, das ist ein überwundener Standpunkt!
BERNHARD. Sie wissen, daß ich eine reiche Tante habe?
FERDINAND. Aber Ihre Frau Tante ist eine sehr ungemütliche Dame. Das letzte Mal, wie Sie auch nicht bei Mammon waren, und ich wegen der kleinen Nota kam, hat sie mich fast die Treppe hinuntergeworfen.
BERNHARD. Lieber Freund
FERDINAND. Da muß man sich nichts daraus machen gewiß!
Aber es paßt sich doch nicht.
BERNHARD. So wollen Sie mir nicht helfen?
David Kalisch (23 februari 1820 21 augustus 1872)
Comme il vient de porter sa pauvre femme en terre, Et quon est dhumeur noire un jour denterrement, Il entre au cabaret ; car la tristesse altère, Et les morts sont bien morts ! - cest là son sentiment.
Il se prouve en buvant que la vie est sévère ; Et, vu que tout bonheur ne dure quun moment, Il regarde finir mélancoliquement Le tabac dans sa pipe et le vin dans son verre.
Deux voisins ses amis sont là-bas chuchotant Quil ne survivra pas à la défunte, en tant Quelle était au travail aussi brave que quatre.
Et lui songe, les yeux dune larme rougis, Quil va rentrer ce soir, ivre-mort, au logis, Bien chagrin - de ny plus trouver personne à battre.
Josephin Soulary (23 februari 1815 28 maart 1891)
Omdat zijn grootvader met oprecht enthousiasme en veel vertrouwen in de vooruitgang de ss had gediend de man was niet te beroerd de handen uit de mouwen te steken, niet zon slampamper van een opa die achter zijn schrijftafel bleef zitten, af en toe een stempel onder een document zette en zich om vijf uur naar vrouw en kind haastte, nee, een gentleman, die het handwerk van de dood verstond, zonder zijn gezin daarmee lastig te vallen, een man voor wie woorden als eer en trouw nog iets betekenden, een man met een moraal, met een visie, die trouw bleef aan die visie, ook onder barre omstandigheden, toen veel van zijn makkers hun uniform uitdeden en de benen namen, hij niet, hij zei: een deugdzaam mens kent zijn taak, een deugdzaam mens leeft er niet op los, en hij schoot de laatste kogels uit zijn geweer wilde de kleinzoon met enthousiasme en vertrouwen in de vooruitgang een beweging dienen.
De jongen kwam de verdiensten van zijn grootvader bij toeval te weten, toen hij op een zondagmiddag ongevraagd geld leende van zijn moeder en papieren, fotos en een boek vond, die wat haar betreft nooit gevonden hadden mogen worden. Hij was, ook in de duisternis van de puberteit, een opgeruimd mens met een goed ontwikkeld oog voor de aangename kanten van het leven. De wolken, pasta, babys in hun wieg, de geur van wijn, etalages vol mooie kleren, tijdschriften vol prikkelende fotos, kunst die de tand des tijds had doorstaan, snelle autos en mensen, niet te vergeten, benen van mensen, armen, hoofden, haren, neuzen, handen, polsen, van die dunne, blanke polsjes die eerst roze worden in de zon, en dan langzaam rood. De jongen hield van de mensen, en zij van hem.
Het was alweer zo lang vrede in Europa toen hij geboren werd. De oorlog was ver weg, die oorlog in ieder geval, andere oorlogen ook, en tegen de tijd dat hij zich voor de vijanden van het geluk begon te interesseren, hadden deskundigen vastgesteld dat de Tweede Wereldoorlog nu eens en voor altijd een afgesloten hoofdstuk was. Een melancholisch hoofdstuk misschien, maar wel afgesloten. En daarbij, waren niet alle oorlogen melancholisch van aard? Al die slachtoffers, dat zinloze geweld, de daklozen?
Schoon d'avond valt en tussen de beide grijze gevelrijen het donker zwaar hangt als een klos en overdadig ontsteekt geen hand het licht aan de lantaarnen
Zo wentelt plots aan d'ogen u het wonder van een vreemde stad de grijze huizen van u dees' anders zo bekende stede
De zonnestralen sloegen hard aan d'aarde over dag en uit het vuur van 't rosse loof persten zij die geur der aarde daarop ons dulle zinnen de herrefst toewaarts matelik glijden
Dees' overdaad van zinnelike wondren van lichten en van geuren is zó lauw en vol dat gij niet kunt begrijpen waarom aan 't eind van deze dag geen lach zich legt over uw brede mond zoals een ree languit en lui zich aan een rotswand legt
GUIDO GEZELLE
Plant fontein scheut die schiet straal die spat tempeest over alle diepten storm over alle vlakten wilde rozelaars waaien stemmen van elzekoningen bloot Diepste verte verste diepte bloemekelk die schokt in de kelk van bei mijn palmen en lief als de madelief Als de klaproos rood o wilde papaver mijn
VROLIK LANDSCHAP
Ochtend vroeg hemel klaar er zijn aëro's van alle zijden aëro en nog een aëro lieve lieve aëro puf puf blauw
klaprozen in koren staan er zijn nog zovele bloemen blauwe vesten in de velden en er is een rooie rok
rood op blauw en blauw op blauw aëropuf aëropuf Klaas en Klaartje Klaas en Klaartje Klaar is Kees
Paul van Ostaijen (22 februari 1896 18 maart 1928)
Uit:Garden, Ashes(Vertaald door William J. Hannaher)
The little jars and glasses were just samples, specimens of the new lands at which the foolish barge of our days would be putting ashore on those summer mornings. Fresh water glistened in the glass, and we would drink it down expertly, in tiny sips, clucking like experienced tasters. We would sometimes express dissatisfaction by grimacing and coughing: the water was tasteless, greasy like rainwater, and full of autumnal sediment, while the honey had lost its color and turned thick and turbid, showing the first signs of crystallization. On rainy days, cloudy and gloomy, our fingerprints would stay on the teaspoon handle. Then, sad and disappointed, hating to get up, we would back under the covers to sleep through a day that had started out badly.
The branches of the wild chestnut trees on our street reached out to touch each other. Vault overgrown with ivylike leafage thrust in between these tall arcades. On ordinary windless days, this whole architectural structure would stand motionless, solid in its daring. From time to time the sun would hurtle its futile rays through the dense leafage. Once they had penetrated the slanting, intertwined branches, these rays would quiver for a while before melting and dripping onto the Turkish cobblestones like liquid silver. We pass underneath these solemn arches, grave and deserted, and hurry down the arteries of the city. Silence is everywhere, the dignified solemnity of a holiday morning. The postmen and salesclerks are still asleep behind the closed, dusty shutters.s we move along past the low one-story houses, we glance at each other and smile, filled with respect: the wheezings of the last sleepers are audible through the dark swaying curtains and accordion shutters. The great ships of sleep are sailing the dark Styx. At times it seems as though the engines will run down, that we are on the verge of a catastrophic failure. One engine starts to rattle, to lose its cadence, to falter, as if the ship has run aground on some underwater reef. But the damage has apparently been repaired, or possibly there had never been any damage at all. We are sailing downstream, at thirty knots.
If we turn to early Irish literature, as we naturally may, to see what sort of people the Irish were in the infancy of the race, we find ourselves wandering in delighted bewilderment through a darkness shot with lightning and purple flame. One expects the beginnings of any people to be dark; the darkness at the beginning of the story of the Irish mind is an unnatural darkness. There is somewhat too much of the supernatural about it. Alternatively we may feel that here a racial imagination has, from the start, got out of control; or we may simply say that early Irish literature is wildly romantic; or that the popular idea of the Celt as a romantic is correct; or that the nineteenth century, in exploiting this romantic quality, committed only the fault of piling on top of something already sufficiently embroidered by nature a lot of superfluous William Morris trappings. But the impression of a supernatural infusion is, I think, far and away the most important one.
The Celts sense of the Otherworld has dominated his imagination and affected his literature from the beginning. So I see him at any rate struggling, through century after century, with this imaginative domination, seeking for a synthesis between dream and reality, aspiration and experience, a shrewd knowledge of the world and a strange reluctance to cope with it, and tending always to find the balance not in an intellectual synthesis but in the rhythm of a perpetual emotional oscillation.
The highest street in the blue Moslem town skirted the edge of a cliff. She walked over to the thick protecting wall and looked down. The tide was out, and the flat dirty rocks below were swarming with skinny boys. A Moslem woman came up to the blue wall and stood next to her, grazing her hip with the basket she was carrying. She pretended not to notice her, and kept her eyes fixed on a white dog that had just slipped down the side of a rock and plunged into a crater of sea water. The sound of its bark was earsplitting. Then the woman jabbed the basket firmly into her ribs, and she looked up.
That one is a porcupine, said the woman, pointing a henna-stained finger into the basket.
This was true. A large dead porcupine lay there, with a pair of new yellow socks folded on top of it.
She looked again at the woman. She was dressed in a haik, and the white cloth covering the lower half of her face was loose, about to fall down.
I am Zodelia, she announced in a high voice. And you are Betsouls friend. The loose cloth slipped below her chin and hung there like a bib. She did not pull it up. You sit in her house and you sleep in her house and you eat in her house, the woman went on, and she nodded in agreement. Your name is Jeanie and you live in a hotel with other Nazarenes. How much does the hotel cost you?
A loaf of bread shaped like a disc flopped on to the ground from inside the folds of the womans haik, and she did not have to answer her question. With some difficulty the woman picked the loaf up and stuffed it in between the quills of the porcupine and the basket handle. Then she set the basket down on the top of the blue wall and turned to her with bright eyes.
When lovers die they blossom grapes That's why there's so much wine in love That's why I'm still drunk on you
KALI'S GALAXY
My 200 inch eyes are trained on you, my love spectroscope Breaking down your wavelengths With my oscillating ear I have painted your Portrait: ermine curled about Yonder's glistening neck
They say you are light-years Away, but they understand so Little
You are so near to me We collide Our stars erupt into supernovae An ecstatic cataclysm that Amazes astronomers
I enter your Milky Way Seeking out your suns Absorbing your heat Circumventing your orbs Radiating your nights
Once inside your heavens I hop from world to world Until I can go no longer And Z out in your dust Your new constellation Known for my shining process And fish-tailed chariot.
winter. je ziet weer de bomen door het bos, en dit licht is geen licht maar inzicht: er is niets nieuws zonder de zon.
En toch is ook de nacht niet Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt Is het nooit volledig duister, nee, Er is de klaarte van een soort geloof Dat het nooit helemaal donker wordt. Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
Taarlo
Wij lopen door het najaar met ons twee. En dat gevoel heb ik ook in de lente Wij lopen door veel bruine kroegenbruin van blaren en door veel donkerrood gemis, appellation controlée,
dat dieper wordt in de kelder van de jaren. Wij lopen door de beiger wordende bossen van Drenthe. Hoor de wind door de henna-bomen varen met een klank van hobo,de zwerver onder de instrumenten.
33, en in het midden van het donker woud des levens. En met een gevoel van nergens horen in de bossen thuis en thuis verloren.
Zullen wij later, misschien, ooit? De zomer is voorbij, er wordt niet meer gehooid. Het hier is nergens, en het nu is nooit.
Toekomst
Weggaan. En terugkomen.
Dromen. En niet meer dromen.
En niet meer weggaan.
En echte weemoed, niet om hoe het vroeger was
maar om hoe het ook vroeger nooit is geweest.
De herinnering aan wat nooit heeft bestaan.
Ik steek nog even een sigaar
niet op, drink nog even niet van een glas Marc,
wacht nog even op wat ik heb, bedachtzamer.
Want we hebben de tijd.
Je bent in mij als schemer in de kamer.
We hebben de verleden tijd.
Herman de Coninck (21 februari 1944 - 22 mei 1997)
What about it? He shakes the paper under my nose. What do I think, he asks, what should he do with an employee who spends company time in some little fantasy world. If I was in his shoes, what would I do? What would I do? The hole in my cheek, the blue-black swelling around my eyes, and the swollen red scar of Tylers kiss on the back of my hand, a copy of a copy of a copy. Speculation. Why does Tyler want ten copies of the fight club rules? Hindu cow. What I would do, I say, is Id be very careful who I talked to about this paper. I say, it sounds like some dangerous psychotic killer wrote this, and this buttoned-down schizophrenic could probably go over the edge at any moment in the working day and stalk from office to office with an Armalite AR-180 carbine gas-operated semiautomatic. My boss just looks at me. The guy, I say, is probably at home every night with a little rattail file, filing a cross into the tip of every one of his rounds. This way, when he shows up to work one morning and pumps a round into his nagging, ineffectual, petty, whining, butt-sucking, candy-ass boss, that one round will split along the filed grooves and spread open the way a dumdum bullet flowers inside you to blow a bushel load of your stinking guts out through your spine. Picture your gut chakra opening in a slow-motion explosion of sausage-casing small intestine.
Scene uit de film Fight Club uit 1999 met Brad Pitt
My boss takes the paper out from under my nose. Go ahead, I say, read some more. No really, I say, it sounds fascinating. The work of a totally diseased mind. And I smile. The little butthole-looking edges of the hole in my cheek are the same blue-black as .a dogs gums. The skin stretched tight across the swelling around my eyes feels varnished. My boss just looks at me. Let me help you, I say. I say, the fourth rule of fight club is one fight at a time. My boss looks at the rules and then looks at me. I say, the fifth rule is no shoes, no shirts in the fight. My boss looks at the rules and looks at me.
dus Maandag, tja Maandag, dat is weer Kalmpjes-aan-dag.
Not for me
Niet voor mij, de ferme stemmen, de woorden als wapens en tweede huid.
Wat moet ik met schrijvers en praters? Ik wil alleen woorden waarvoor ik
zelf niet veilig ben, die (om het nog eens te zeggen) wit niet wit licht geen licht
doorlaten, laten bestaan in mijn vluchtend en terugvluchtend lichaam.
Kil
De herfst wordt nu kil. De meeste bomen houden hun groen vol, maar de berken, van vorm en tint toch al ijl, slinken tot geesten. Hun schemerende skeletten zijn behangen met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt, versleten dukaten die zullen vallen op vochtige Hollandse zandgrond.
La trame de Golden Gate serait assez classique Si elle ne déchantait pas désespérément Ses héros se déchirent sans apaisement Sans goûter de lamour la puissante musique.
Vikram Seth ose le vers contre toute prudence Mais sa forme se fond dans la grâce de lhistoire Et on est pris aux rets de son puissant vouloir Transformant le roman en symphonie immense
Lecteur tu te plieras au doux spleen narquois Que révèlent ses pages, tu en resteras coi Charmé et cornaqué le long de la corniche
De ce pont traversant destinées, idéaux Et tu remercieras le traducteur Claro Qui nous dit que « la mort attend à lhémistiche ».
Uit: No. 3. Den 3. September 1731. De Hollandsche Spectator
Onlangs heb ik by geval 't geluk gehad van kennis te maaken met een fatzoenlyk Burgerman, die, hoewel, zyne levenswyze zich laagjens by de grond houd, veel geld, door zyn naarstigheid en goed overleg verkregen, bezit. My dunkt dat by alle Volken het middelbaare slag van Menschen het beste is, en zulks meen ik wel voornamentlyk in onze landaard te hebben ondervonden. Ik wil gaaren bekennen dat ik met diergelyke lieden het liefst omga. Myn nieuwe Vriend is niet openhartig, rondborstig, oprecht; 't is de oprechtheid en openhartigheid zelfs. Niets kan goedaardiger en vriendhoudender uitgedacht worden; in zyn leedige uuren is men hem altyd welkom, voornamentlyk indien men voor een verstandig of geestryk man te boek staat 't Is echter geen man van studie, maar in zaaken, waar op hy gevat is, en in welke zyne reden, door een al te groote onderwerping aan 't gevoelen van anderen niet misleid word, van een zeer gezond oordeel; hy verstaat de Koophandel in de grond, en de wyste mannen trachten, in de neteligste omstandigheden, welke deze nutte wetenschap betreffen, zich van 's mans raad te bedienen. Schoon hy nauwlyks zyn vyftigste jaar bereikt, heeft hy alle hoofdbrekende bezigheden van de hand gewezen, om voortaan een gerust en stil leven te lyden. Op allerlei wyzen is hy mildadig, en zo hy niet ruim, en volgens zyn inkomen leeft, de reden van die zuinigheid is, dat hy noit de kunst van geld te verteeren geleerd heeft.
Justus van Effen (21 februari 1684 - 18 september 1735)
Nora Jane's mother had a darker meaner view. She thought God and other people were to blame for everything that went wrong. She thought they had gotten together to kill her beautiful black-haired husband and she was paying them back by st aying inside and drinking herself to death. Still, it wasn't her fault she was weak. Her mother had been weak before her and her mother before that. It was their habit to be weak.
Nora Jane's grandmother came from a line of women who had a habit of being strong. One of them had come to New Orleans from France as a casket girl, had sailed across the Atlantic Ocean when she was only sixteen years old, carrying all her possessions in a little casket and when she arrived had refused to marry the man to whom she was assigned. She had married a Welshman instead, a man who had been on the boat as a steward. Each generation of women was told this story in Nora Jane's grandmother's family and so they believed they were strong women with strong genes and acted accordingly. When she was about four years old Nora Jane had looked at the strong story and the weak story and decided to be strong. It was the year her father died and her grandmother sat in the swing on her porch and watched the morning glory vines open and close and the sun rise and fall and believed that God did not hate her even if he had allowed her son to die in a stupid war. Many of the men who fought with him had written her letters and she read them out loud to Nora Jane. One young man, whose name was Fraser, came and stayed for five weeks and painted the outside of the house a fresher, brighter blue and put a new floor in the kitchen of the house. Every day he sat on the porch with Nora Jane's grandmother as the sun went down and talked about the place where he lived. A place called Nebraska. When all the painting was done and the furniture put back in the kitchen, he kissed Nora Jane and her grandmother good-bye and went off to see his own family. After he was gone Nora Jane and her grandmother would talk about him. "Where's Fraser gone?" Nora Jane would ask.
Der Anruf kam, als ich vierzehn war. Ich wohnte seit einem Jahr nicht mehr bei meiner Mutter und meinen Schwestern, sondern bei Freunden in Berlin. Eine fremde Stimme meldete sich, der Mann nannte seinen Namen, sagte mir, er lebe in Berlin, und fragte, ob ich ihn kennen lernen wolle. Ich zögerte, ich war mir nicht sicher. Zwar hatte ich schon viel über solche Treffen gehört und mir oft vorgestellt, wie so etwas wäre, aber als es soweit war, empfand ich eher Unbehagen.
Wir verabredeten uns. Er trug Jeans, Jacke und Hose. Ich hatte mich geschminkt. Er führte mich ins Café Richter am Hindemithplatz und wir gingen ins Kino, ein Film von Rohmer. Unsympathisch war er nicht, eher schüchtern. Er nahm mich mit ins Restaurant und stellte mich seinen Freunden vor. Ein feines, ironisches Lächeln zog er zwischen sich und die anderen Menschen. Ich ahnte, was das Lächeln verriet. Einige Male durfte ich ihn bei seiner Arbeit besuchen. Er schrieb Drehbücher und führte Regie bei Filmen.
Ich fragte mich, ob er mir Geld geben würde, wenn wir uns treffen, aber er gab mir keins, und ich traute mich nicht, danach zu fragen. Schlimm war das nicht, schließlich kannte ich ihn kaum, was sollte ich da schon verlangen? Außerdem konnte ich für mich selbst sorgen, ich ging zur Schule und putzen und arbeitete als Kindermädchen. Bald würde ich alt genug sein, um als Kellnerin zu arbeiten, und vielleicht würde ja auch noch eines Tages etwas Richtiges aus mir. Zwei Jahre später, der Mann und ich waren uns noch immer etwas fremd, sagte er mir, er sei krank. Er starb ein Jahr lang, ich besuchte ihn im Krankenhaus und fragte, was er sich wünsche. Er sagte mir, er habe Angst vor dem Tod und wolle es so schnell wie möglich hinter sich bringen.
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)
Oost Berlijn, Palast der Republik, begin jaren 80
Hij was inmiddels midden dertig en wat had hij bereikt? Hij was partner in een succesvol reclamebureau. Hij woonde in een mooi en ruim appartement in het centrum van Brussel. Hij was vrijgezel en werd begeerd. Als hij zijn aandeel in het agentschap zou verkopen, zou hij op voorwaarde van een sobere levensstijl kunnen rentenieren. Dit korte lijstje was de mantra waarmee hij zich steeds weer het geluk aanpraatte. Een soort rationeel geluk, louter gebaseerd op de feiten van zijn comfort.
( )
"Het jarenlange bedenken van slogans deed iets met het eigen denkpatroon, dat in steeds kortere en gevattere boodschappen de eigen werkelijkheid trachtte te vatten. Tot er uiteindelijk, bedacht hij soms spottend, slechts een uitroepteken zou overblijven."
( )
Van de weeromstuit zag Jack nu bij heel wat mannen een pronte bips, zodat hij vermoedde dat de push-up-slip, waarmee zijn bestemmingsvlucht was begonnen, ingang had gevonden. Maar waren de klassieke pantalons wel aangepast aan de iets dikkere siliconen van de nieuwe broekjes? Het leek toch of heel wat van de zich altijd voortbewegenden moeilijker liepen, of ze een luier droegen. Hun billen schuurden, hun kont stak te veel omhoog, de kont van een loopse baviaan.
« - Vraiment ? tu nas jamais senti comment dire ? Cela nous vient comme une idée comme un vertige de se laisser tomber, glisser daller jusquen bas, - tout à fait- jusquau fond, - où le mépris des imbéciles ne viendrait même pas vous chercher Et puis, mon vieux, là encore, rien ne vous contente quelque chose vous manque encore Ah ! jadis que javais peur ! dune parole dun regard de rien. Tiens ! cette veille dame Sangner ma-t-elle fait du mal, un jour ! un jour que je passais sur le pont de Planques en écartant de moi, bien vite, sa petite nièce Laure Hé quoi ! suis-je donc la peste, je me disais Ah ! maintenant ! Maintenant maintenant maintenant son mépris : je voudrais aller au-devant ! Quel sang ont-elles dans mes veines, ces femmes quun regard fait hésiter oui dont un regard empoisonnerait le plaisir, et qui se donnent lillusion dêtre dhonnêtes nitouches jusque dans les bras de leur amant On a honte ? Bien sûr, si tu veux, on a honte ! Mais, entre nous, depuis le premier jour, est-ce quon cherche autre chose ? »
( )
Quelle est longue la route du retour, la longue route ! Celle des armées battues, la route du soir, qui ne mène à rien, dans la poussière vaine ! Il faut aller, cependant, il faut marcher, tant que bat ce pauvre vieux cur pour rien, pour user la vie parce quil ny a pas de repos tant que dure le jour tant que lastre cruel nous regarde, de son il unique, au-dessus de lhorizon. Tant que bat le pauvre vieux cur.
I had read the anonymous summons, but from its general import I believed it to be one of those special meetings convened for some purpose affecting the usual objects and proceedings of the body; at least the terms in which it was conveyed to me had nothing extraordinary or mysterious in them, beyond the simple fact, that it was not to be a general but a select meeting: this mark of confidence flattered me, and I determined to attend punctually. I was, it is true, desired to keep the circumstances entirely to myself, but there was nothing startling in this, for I had often received summonses of a similar nature. I therefore resolved to attend, according to the letter of my instructions, "on the next night, at the solemn hour of midnight, to deliberate and act upon such matters as should then and there be submitted to my consideration." The morning after I received this message, I arose and resumed my usual occupations; but, from whatever cause it may have proceeded, I felt a sense of approaching evil hang heavily upon me; the beats of my pulse were languid, and an undefinable feeling of anxiety pervaded my whole spirit; even my face was pale, and my eye so heavy, that my father and brothers concluded me to be ill; an opinion which I thought at the time to be correct, for I felt exactly that kind of depression which precedes a severe fever. I could not understand what I experienced, nor can I yet, except by supposing that there is in human nature some mysterious faculty, by which, in coming calamities, the dread of some fearful evil is anticipated, and that it is possible to catch a dark presentiment of the sensations which they subsequently produce. For my part I can neither analyze nor define it; but on that day I knew it by painful experience, and so have a thousand others in similar circumstances.
William Carleton (20 februari 1794 30 januari 1869) Illustratie uit Wildgoose Lodge
My sister Kwan believes she has yin eyes. She sees those who have died and now dwell in the World of Yin, ghosts who leave the mists just to visit her kitchen on Balboa Street in San Francisco. "Libby-ah," she'll say to me. "Guess who I see yesterday, you guess." And I don't have to guess that she's talking about someone dead. Actually, Kwan is my half sister, but I'm not supposed to mention that publicly. That would be an insult, as if she deserved only fifty percent of the love from our family. But just to set the genetic record straight, Kwan and I share a father, only that. She was born in China. My brothers, Kevin and Tommy, and I were born in San Francisco after my father, Jack Yee, immigrated here and married our mother, Louise Kenfield. Mom calls herself "American mixed grill, a bit of everything white, fatty, and fried." She was born in Moscow, Idaho, where she was a champion baton twirler and once won a county fair prize for growing a deformed potato that had the profile of Jimmy Durante. She told me she dreamed she'd one day grow up to be different -- thin, exotic, and noble like Luise Rainer, who won an Oscar playing O-lan in The Good Earth. When Mom moved to San Francisco and became a Kelly girl instead, she did the next-best thing. She married our father. Mom thinks that her marrying out of the Anglo race makes her a liberal. "When Jack and I met," she still tells people, "there were laws against mixed marriages. We broke the law for love." She neglects to mention that those laws didn't apply in California.
Uit: The Last Sleep of Reason (Vertaald doorDmitri Priven)
"My legs glow in the dark!"
"Send him away to the psychiatric ward!"
"I'm ready for discharge!" Volodya instantly came to his senses
Later that day he was discharged and his sick leave was over.
Anna Karlovna brought her husband home in a taxi and nursed him like a baby, heedless of her husband's malicious taunts about her barren German belly and Nazi relatives.
That night Volodya's legs got frozen over like a river in winter, and he was already grateful to his wife for bandaging his sore thighs with angora wool. A forgiving woman, she was stroking her husband's hair till the morning; he was crying bitterly, bidding farewell to his hopes for international recognition and generalship. Of all his fantasies only one remained: that Zubov would give him some of his pumpkin seeds, but then only if Major Pogosian commanded so.
The following morning Anna Karlovna found her husband's legs absolutely recovered, at least exactly the same as they were before the relapse - just slightly swollen at thighs. Tenderly she rubbed grandma's live cell ointment into them and helped her husband into the boots.
The police department welcomed Sinichkin back with mixed feelings. Major Pogosian patted him on the shoulder, but then lifted up his hands with typical Armenian sadness and talked at length that fame can spoil you and it is all good that the record did not happen.
DESIRE APPEARS AS A FEELING, a flicker or a bomb in the body, but its always a hunger for something, and it always propels us somewhere else, toward the thing that is missing. Even when this motion takes place on the inner terrain of fantasy, it has a quickening effect on the daydreamer. The object of desirewhether its a good meal, a beautiful dress or car, another person, or something abstract, such as fame, learning, or happinessexists outside of us and at a distance. Whatever it is, we dont have it now. Although they often overlap, desires and needs are semantically distinct. I need to eat, but I may not have much desire for what is placed in front of me. While a need is urgent for bodily comfort or even survival, a desire exists at another level of experience. It may be sensible or irrational, healthy or dangerous, fleeting or obsessive, weak or strong, but it isnt essential to life and limb. The difference between need and desire may be behind the fact that Ive never heard anyone talk of a rats desireinstincts, drives, behaviors, yes, but never desires. The word seems to imply an imaginative subject, someone who thinks and speaks. In Websters, the second definition for the noun desire is: an expressed wish, a request. One could argue about whether animals have desires. They certainly have preferences. Dogs bark to signal they wish to go outside, ravenously consume one food but leave another untouched, and make it known that the vets door is anathema. Monkeys express their wishes in forms sophisticated enough to rival those of their cousins, the Homo sapiens. Nevertheless, human desire is shaped and articulated in symbolic terms not available to animals. When my sister Asti was three years old, her hearts desire, repeatedly expressed, was a Mickey Mouse telephone, a Christmas wish that sent my parents on a multi-city search for a toy that had sold out everywhere.
"Sorry. I got lost." "Lost? Durr! What are we going to do with you? Come on in!" She led me through the frosted-glass doors into the lounge, shouting, "She got lost, everyone!" "Bridget! Happy New Year!" said Geoffrey Alconbury, clad in a yellow diamond-patterned sweater. He did a jokey Bob Hope step then gave me the sort of hug which Boots would send straight to the police station. "Hahumph," he said, going red in the face and pulling his trousers up by the waistband. "Which junction did you come off at?" "Junction nineteen, but there was a diversion ..." "Junction nineteen! Una, she came off at Junction nineteen! You've added an hour to your journey before you even started. Come on, let's get you a drink. How's your love life, anyway?" Oh God. Why can't married people understand that this is no longer a polite question to ask? We wouldn't rush up to them and roar, "How's your marriage going? Still having sex?" Everyone knows that dating in your thirties is not the happy-go-lucky free-for-all it was when you were twenty-two and that the honest answer is more likely to be, "Actually, last night my married lover appeared wearing suspenders and a darling little Angora crop-top, told me he was gay/a sex addict/a narcotic addict/a commitment phobic and beat me up with a dildo," than, "Super, thanks." Not being a natural liar, I ended up mumbling shamefacedly to Geoffrey, "Fine," at which point he boomed, "So you still haven't got a feller!" "Bridget! What are we going to do with you!" said Una. "You career girls! I don't know! Can't put it off forever, you know. Tick-tock-tick-tock."
Why should the most valuable items be packed in the first place? To save them from air raids? All well and good. But not only for that reason. To also send them out of Estonia at the first opportunity! And why the hell should they have any interest in that? To rescue them from the impending battles in Tartu. Fine. But encouraging their theft?! No! The order the librarians had received was a monolithic order from a monolithic robot. Like the majority of orders at the time. Any attempt to sabotage it could in itself prove deadly. But a deadliness which may, in fact have spurred on rather than scared off. Lord knows. The order came from Berlin to Tallinn and Tallinn to Tartu like a vehicle speeding along on caterpillar tracks. Armoured, targeted and utterly merciless. Like most orders at that time. Resistance to the order shot up like so much grass (weeds, they would have said in the other camp). Victorious grass. Whose existence always presented the risk of a thickening of the blood, but which thrives and grow rank over everything. The result: the contents, numbers and addresses of the crates became all of a jumble. Where what ended up, whether in Germany, Tallinn, Haapsalu or in the manor houses of the Province of Tartumaa, no one there ever found out for sure. Even now, in August '45, no one had a complete overview. But one thing was clear: some of the crates, about two or three lorry loads, had ended up at Mardimäe Manor in the cellars of the present schoolhouse. And now that the order had been given to return evacuated books to Tartu, these too had to be returned. Lorries drove out, to that end, from locations in Tartu, including the University, to seven or eight places that week. So the chain split off in seven or eight different directions. It was therefore pretty unlikely that anything had been left to chance.
Uit: Deutsche Geschichte. Ein Versuch (Das Jahrhundert des Prinzen Eugen)
Nach dem Ende des Dreißigjährigen Krieges war in Deutschland, und nicht nur in Deutschland,
nichts mehr so, wie es vorher gewesen war.
Die katholische Seite hatte den Krieg verloren, die protestantische Seite ihn nicht gewonnen. Das Deutsche Reich gab es noch, stark angeschlagen und verwundet, vor allem wirtschaftlich geschwächt. Der einzige Vorteil aus dem Frieden von Münster und Osnabrück für das Reich war, daß in gewisser Weise der verbleibende Rest, geographisch und institutionell gesehen, festgeschrieben und umrissen war. Die Regeln der Diplomatie, die in den folgenden Jahrhunderten das Scharnier aller Politik zumindest in Friedenszeiten bilden sollten, beruhten auf den mühsamen Errungenschaften des Westfälischen Friedensinstruments. Daß die Reichsgewalt, die Macht des Kaisers, in rasantem Sinken
begriffen war, konnte davon allerdings nicht aufgehalten werden. Vermutlich bewirkte nur das immer
zu beobachtende politische Beharrungsvermögen, daß das Reich die Katastrophe von 1618/48 um eineinhalb Jahrhunderte überdauerte.
Die kleinen oder sogar winzigen Territorialherrschaften wurstelten recht und schlecht vor sich hin. Sie waren, sofern nicht Reichsstädte oder geistliche Fürstentümer, Aufsplitterungen von ehemals größeren Gebieten.
De Duitse schrijfster, regisseuse en actrice Helene Hegemann werd geboren in Freiburg im Breisgau op 19 februari 1992. Hegemann groeide bij haar gescheiden moeder in Bochum op, die echter overleed toen Helene veertien jaar oud was. Daarop trok ze bij haar vader in, regisseur Carl Hegemann in Berlijn. Hegemanns theaterstuk Ariel 15 ging in december 2007 in het Ballhaus Ost in première en werd in 2008 door de Deutschlandradio tot luisterspel bewerkt. Het draaiboek voor de film Torpedo, dat ze reeds als veertienjarige geschreven had, werd in 2008 met ondersteuning van de Kulturstiftung des Bundes verfilmd en leverde haar in 2008 de Max Ophüls-prijs op. Als actrice trad Hegemann op in de film Deutschland 09, in de bijdrage Die Unvollendete van Nicolette Krebitz. In 2010 bereikte Helene Hegemann nationale bekendheid met haar roman “Axolotl Roadkill”, verschenen bij de Ullstein Verlag. Begin februari 2010 merkte een blogger op dat de roman sterke gelijkenissen met het boek Strobo van de blogger Airen uit 2009 vertoonde, evenwel zonder dat de roman enige bronvermelding bezat. Hegemann gaf toe dat ze tekstpassages uit dit werk gekopieerd had en Airen niet gecontacteerd. Hegemann verklaarde dat deze vorm van sampling een corollarium van de hedendaagse mediacultuur is, waarin de herkomst van materiaal onduidelijk wordt. Dit ontlokte een verregaand debat in de media omtrent intertekstualiteit en het auteursrecht. Uitgeverij Ullstein voegde in de tweede editie van het werk verschillende bronnen toe, die in de vierde nog gedetailleerd werden uitgebreid. Zo bevat Axolotl Roadkill onder andere fragmenten van Kathy Acker, David Foster Wallace, Rainald Goetz en Valérie Valère. Het Thalia Theater uit Hamburg heeft in 2010 een theaterversie op de planken gebracht en beklemtoonde dat de keuze voor Axolotl Roadkill alreeds vóór de plagiaataffaire gemaakt was.
Uit: Axolotl Roadkill
„Wenn ich lüge, dann neurotisch und zwanghaft. Meine Lügen ergeben sich aus einer Abhängigkeit von metaphysischen Begebenheiten. Wenn Annika lügt, sollen ihre Lügen dem Wohl der Belogenen dienen oder der Harmonie der Gruppe oder zumindest ihrer Leistungsmotivation. Davon ist sie fest überzeugt. Lars: „Ja, das tut mir jetzt natürlich auch total leid dass wir euch stören hier, aber das ist echt scheiße ohne Playstation an so einem Scheißtag.“ Mifti (wirft mit einer lässigen Geste die Haare zurück): „Kein Ding, Lars! Ich bin aber auch nicht durchgekommen durch dieses Spiel da, ich weiß nicht, zuerst habe ich dann sechshundert Zombies pro Minute abgeballert, aber das Schlimme war dann später, dass da irgendwann dieses Seeungeheuer kam mit dem Ding im Rücken, und ich habe das mit dem Anker nicht getroffen.“ Lars: „Das ist kein Anker, sondern eine Harpune!“ Mifti: „Ich glaube, das ist ein Anker, weil der Typ ja spontan war und gerade keine Harpune zur Hand hatte auf dem Ruderboot und dann diesen Anker in die zu Flossen umgestalteten Vorderextremitäten des großen Fisches rammen sollte, aber das hab ich dann halt nicht hingekriegt.“ Lars: „Wahrscheinlich, weil man da am Anfang den Hund befreien musste aus dieser Bärenfalle und du das nicht gemacht hast. Mir ist der Hund bei der Geschichte mit dem großen Raubfisch später zu Hilfe gekommen, weil ich ihn da im ersten Level gerettet habe.“ Mifti: „Dieser Scheißhund? Scheiße!“ Lars: „Ja, scheiße.“ Mifti: „Wie scheiße. Was für eine Scheiße das ist, oder? Dass man da mit gedrückter B-Taste Menschen abknallt, und sich im Endeffekt alles nur noch um einen weißen Bernhardiner-Grönlandhund-Mischling dreht.“ Annika: „Was führt ihr hier gerade für einen außerirdischen Dialog, Kinder?“
Helene Hegemann (Freiburg im Breisgau, 19 februari 1992)
The city is a mess this time of year, this year especially. Madison Avenue is all chewed up with construction, and there are more bums on Lexington than White Mike remembers. It is crowded on the sidewalks, and the more snow, the worse it gets, and there has been plenty of snow. On some streets when the snowdrifts pile up there is only a salted corridor of frozen dog shit and concrete. Its been cold since Thanksgiving, very cold, coldest winter in decades says the TV, but White Mike doesnt mind the cold.
When White Mike first started dealing, it was summer and hot, and he tried to go as long as he could without sleep as a kind of experiment. White Mike already looked pale and scary to the kids he sold to, and then by the third day his jeans and white T-shirt were grimed out and he looked like some refugee James Dean, and the last hours were just a blur and the cars on the street flew past so close to him that people who saw flinched, but he had the cadences of the city down so tight that he was fine.
At Lexington and Eighty-sixth, his friend Hunter saw him and said, Mike, are you feeling okay, and White Mike turned to him and there was a smear of dirt on his face and his eyes were glowing in the neon light from the Papaya King juice/hot dog place. White Mike smiled at him and said watch this and took off running, just running so fucking fast up the block toward Park Avenue. There were a bunch of private school kids walking the same direction, and when they saw White Mike running past them, one of them said, loud enough for White Mike to hear, Madman running. And White Mike turned and walked back to them saying, Madman, madman, madman, madman, and the kids got scared, and then White Mike ran full into them, and they scattered, and they didnt think it was funny at all, and then White Mike started barking at them, howling, and they all ran.
As a result, Lina says, my feet are useless, will always be too tender for life and never have the strong soles, tougher than leather, that life requires. Lina is correct. Florens, she says, it's 1690. Who else these days has the hands of a slave and the feet of a Portuguese lady? So when I set out to find you, she and Mistress give me Sir's boots that fit a man not a girl. They stuff them with hay and oily corn husks and tell me to hide the letter inside my stocking no matter the itch of the sealing wax. I am lettered but I do not read what Mistress writes and Lina and Sorrow cannot. But I know what it means to say to any who stop me. My head is light with the confusion of two things, hunger for you and scare if I am lost. Nothing frights me more than this errand and nothing is more temptation. From the day you disappear I dream and plot. To learn where you are and how to be there. I want to run across the trail through the beech and white pine but I am asking myself which way? Who will tell me? Who lives in the wilderness between this farm and you and will they help me or harm me? What about the boneless bears in the valley? Remember? How when they move their pelts sway as though there is nothing underneath? Their smell belying their beauty, their eyes knowing us from when we are beasts also. You telling me that is why it is fatal to look them in the eye. They will approach, run to us to love and play which we misread and give back fear and anger. Giant birds also are nesting out there bigger than cows, Lina says, and not all natives are like her, she says, so watch out. A praying savage, neighbors call her, because she is once churchgoing yet she bathes herself every day and Christians never do. Underneath she wears bright blue beads and dances in secret at first light when the moon is small. More than fear of loving bears or birds bigger than cows, I fear pathless night. How, I wonder, can I find you in the dark? Now at last there is a way. I have orders. It is arranged. I will see your mouth and trail my fingers down. You will rest your chin in my hair again while I breathe into your shoulder in and out, in and out. I am happy the world is breaking open for us, yet its newness trembles me.
De schemerlamp scheen op je handen koralen vingertoppen branden doorheen de spiegel van het tafelblad en door een onzichtbarekat werd een gezelligheid gesponnen vande wanden tot de vergeelde vleugel aan zijn zwarte tanden maar die muziek is mij te laf zei ik als ik alleen maar jou bedoelde en toen was de gezelligheid er af
Je was zoveel gevoeliger dan ik het voelde
Er hingen gordijnen
Er hingen gordijnen aan t venster Van Brugse kant een penduul empire sloeg met kristallen gensters Middernacht uit de wand Een stilte hing haar suizen Eerst buiten eenmaal boven de vergeten huizen en binnen in je hand en in mijn hand en tweemaal aan de pluizen Van d uitgeplozen nacht
Je was toen mooier dan ik dacht
Gaston Burssens (18 februari 1896 29 januari 1965)
De Nederlandse schrijver Robbert Welagen werd geboren in Dordrecht op 18 februari 1981. Hij volgde de kunstacademie in Den Bosch en studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht. Welagen publiceerde verhalen in onder andere Hollands Maandblad, Bunker Hill en HP/De Tijd. Zijn eerste roman “Lipari“(2006) werd bekroond met de Selexyz Debuutprijs. In 2008 verscheen zijn tweede boek “Philippes middagen” en in datzelfde jaar ontving hij het Charlotte Köhler Stipendium, een prijs voor veelbelovend schrijftalent. In 2009 verscheen Welagens derde roman “Verre vrienden” die voor de BNG Literatuurprijs werd genomineerd, gevolgd door “Porta Romana in 2011”. Voor De Groene Amsterdammer schreef hij over beeldende kunst en interviewde hij Françoise Hardy.
Uit: Porta Romana
“In zijn hotelkamer markeerde Emilio met een pen op de stadsplattegrond de twee routes die hij als kind zeker moest hebben afgelegd. De ene route ging van het huis naar zijn lagere school. De andere route ging van het huis naar de kerk San Miniato al Monte. Allebei de routes bleven onder de Arno. Zijn jeugd moest zich vooral ten zuiden van de rivier hebben afgespeeld. Halverwege de tweede route lag zijn middelbare school, maar daar was hij minder nieuwsgierig naar. Hij wilde verder terug in de tijd. Emilio besloot deze dag te beginnen met het afleggen van de eerste route. Een taxi zette hem weer af voor Viale Torricelli 3. Zijn lagere school was vanuit het hotel dichterbij en de taxi had hem daar kunnen afzetten, maar hij wilde de route bovenop de heuvel beginnen, in de ochtend, zoals hij dat als kind ook gedaan had. Vijf keer per week, twee keer per dag wandelde hij de Viale del Poggio Imperiale af en op. Nu hing er een milde geur van rook. Iemand was bladeren aan het verbranden achter een tuinmuur. De door boomwortels omhoog geduwde trottoirstenen. Voor zijn voeten schoot een hagedisje weg. Hij bereikte de rotonde voor de Porta Romana en stak de weg over via het zebrapad. Het wit was bijna niet meer zichtbaar. De laan, geflankeerd door een stenen leeuw en een wolf, liet Emilio rechts liggen. Een pleintje vol met geparkeerde auto’s. De Porta Romana onderdoor, langs mensen die bij de bushalte stonden te wachten. Zij bezetten het trottoir, dus hij liep een stukje over de straat. Het zonlicht werd in de Via Romana tegengehouden door de huizen. De gevels waren vuil. Het trottoir smal. Auto’s reden rakelings voorbij. Tussen deze grauwheid viel zijn oog op een lange muur waarachter een tuin schuilging. De takken van de bomen in die tuin hingen ver over de straat. Droge bladeren lagen opgehoopt tegen de ruitenwissers van de auto’s die eronder geparkeerd stonden.”
"Wake Up You Lazy Boy" door Florence A. Saltmer, 1907
Lazy
Some men enjoy the constant strife Of days with work and worry rife, But that is not my dream of life: I think such men are crazy. For me, a life with worries few, A job of nothing much to do, Just pelf enough to see me through: I fear that I am lazy.
On winter mornings cold and drear, When six o'clock alarms I hear, 'Tis then I love to shift my ear, And hug my downy pillows. When in the shade it's ninety-three, No job in town looks good to me, I'd rather loaf down by the sea, And watch the foaming billows.
Some people think the world's a school, Where labor is the only rule; But I'll not make myself a mule, And don't you ever doubt it. I know that work may have its use, But still I feel that's no excuse For turning it into abuse; What do you think about it?
Let others fume and sweat and boil, And scratch and dig for golden spoil, And live the life of work and toil, Their lives to labor giving. But what is gold when life is sped, And life is short, as has been said, And we are such a long time dead, I'll spend my life in living.
Voetjie vir voetjie word mens immigrant... Toevallig uit, toevallig tuis, gestrand op hierdie teennatuurlike terras sonder om ooit onloenbaar aan te land.
Ter sake
Die eerste (ná ontswagtling)
wat Lasarus nodig het
om die wonderkuur te keur
is 'n nuwe alfabet
Half-tuis nog in die grotland
waaruit ek tastend keer
moet ek van jou 'n huistaal
vir hierdie lewe leer.
Jy sal die dinge opnoem,
die pasmuntname sê
en wat op die punt van jou tong is
my tussen die lippe lê.
Elisabeth Eybers (16 februari 1915 1 december 2007)
De Surinaams-Nederlandse schrijver,columnist, essayist, programmamaker en presentator Anil Ramdas werd geboren in Paramaribo op 16 februari 1958 Zie ook alle tags voor Anil Randas op dit blog.
Uit: Doktor Murke
Het zou onzinnig zijn om oorlog voor de vrijheid van meningsuiting te voeren door te zwijgen.
Toen ik dit zinnetje had gelezen legde ik de krant neer. Het was een artikel van Salman Rushdie, zijn verhaal van vier jaar gevangenschap, dat in verschillende kranten in de wereld is verschenen. Hoe zou ik het zinnetje hebben geformuleerd, dacht ik. Het is nu al een goede, heldere zin en de waarheid ervan raakt mij diep. Net als alle verstandige mensen sta ik onvoorwaardelijk achter Rushdie. Maar ik was afgeleid. Hoe zou ik het zeggen: Het recht om te spreken krijg je niet door te zwijgen, zou dat niet beter hebben geklonken? Zwijgen, mijn gedachten dwarrelden voort op dat ene woord: zwijgen. Ik zou graag eens een stukje willen schrijven over het zwijgen, en ineens dacht ik aan schlagers.
Ik kan het uitleggen. Ik was zeventien toen mijn lerares Duits op de middelbare school probeerde uit te leggen wat schlagers waren. Ze was net uit Europa gekomen, en met groot enthousiasme was ze aan haar taak begonnen: zwarte kindertjes Duits leren lezen en spreken. Dat was ook al zoiets. Waarom kiest een jongen in een land dat omringd wordt door het Frans, het Engels, het Portugees en het Spaans, juist Duits op de middelbare school? Omdat we een vreemde taal mochten kiezen - en wat was nou vreemder dan Duits - en omdat mijn vader van mening was dat het de taal was van wetenschap en filosofie. Ik was op het atheneum in de grote stad terecht gekomen, in plaats van op de plaatselijke mulo, waar al mijn medeleerlingetjes van de landelijke lagere school naar toe waren gestuurd. Voor mij lag de geleerdheid in het verschiet, na het atheneum de universiteit, wat wil zeggen: Europa. Mijn vader keek vooruit, en hij besliste dat ik Duits zou leren.
Voor mezelf was er een belangrijker argument: de lerares Duits was mooi. En eigenlijk is dat niet helemaal het woord. Ze had een Europees soort vrouwelijkheid, vanwege haar Europese kleren - ze droeg altijd zachtgrijze tinten - en haar Europese manieren: in de pauze at ze bruin brood met kaas, uit een bakje, dat was heel bijzonder. En ze wist, met haar hese stem, prachtige verhalen te vertellen over dat verre continent waar we ons op voorbereidden.
Kijk, we waren met zijn tienen: daar is Hanco die wou bidden voor het eten. Ik sta links naast Merel die de grootste had en TCS ging doen. Daar is Sem, die heimwee kreeg, en Alma
die voortdurend met haar vriendje liep te bellen. Die boom daarnaast is Jelle, die stond maandag al te zoenen met Manon. Toen gaf hij over op haar nieuwe schoenen. En daar heb je Fleur,
die gaat bij de Club. Het meisje naast haar zijn we ergens in de kroeg vergeten. Daar weer naast, met ogen als meren, staat Julie. Ze sliep vanaf de eerste nacht bij mentor Frank.
Negen nieuwe vrienden die ik nooit meer zie. Ik kan niet wachten op de eerste reünie.
Air mail
Vannacht lag ik iedereen brieven te schrijven op luchtpostpapier. Het ging over rozen, trombones, de maan. Beter bewijs dat ik droomde bestaat niet: ze zweefden als vliegtuigjes weg door de kamer en kwamen in dromen van anderen aan.
Testament
Ik heb een oude ster ontmoet die valt wanneer ik sterven ga. Soms, als ik naar de hemel staar, knikken we even naar elkaar.
Ik heb een afspraak met een boom dat hij zich over mij ontfermt en witte bloesems bloeien laat wanneer ik in zijn wortels slaap.
Ik heb een zwarte kaars gekocht die dooft als ik mijn ogen sluit en fluister in het verste duister 'samen thuis en samen uit.'
She heard one of them say this, only ten or so metres away in the darkness. Even over her fear, the sheer naked terror of being hunted, she felt a shiver of excitement, of something like triumph, when she realised they were talking about her. Yes, she thought, she would be trouble, she already was trouble. And they were worried too; the hunters experienced their own fears during the chase. Well, at least one of them did. The man who'd spoken was Jasken; Veppers' principal bodyguard and chief of security. Jasken. Of course; who else?
"You think so ... do you?" said a second man. That was Veppers himself. It felt as though something curdled inside her when she heard his deep, perfectly modulated voice, right now attenuated to something just above a whisper. "But then ... they're all trouble." He sounded out of breath. "Can't you see ... anything with those?" He must be talking about Jasken's Enhancing Oculenses; a fabulously expensive piece of hardware like heavyduty sunglasses. They turned night to day, made heat visible and could see radio waves, allegedly. Jasken tended to wear them all the time, which she had always thought was just showing off, or betrayed some deep insecurity. Wonderful though they might be, they had yet to deliver her into Veppers' exquisitely manicured hands.
Eine kleine Gruppe bahnte sich durch das Gewühl den Weg zum Podium, wo acht Soldaten in Reihe vor den Richterstühlen standen und mit ausdruckslosen Mienen über die Menschen hinweg starrten. Annius las die Anspannung aus ihren Zügen und ihrer Haltung. Er wusste, was es bedeutet, einen solchen Volkshaufen vor sich zu haben, der sich binnen eines Wimpernschlags in eine reißende, alles zermalmende Bestie verwandeln konnte. Das Echo von Schlachtenlärm, das aus den Tiefen seiner Erinnerung empordrang, mischte sich in die fordernden Rufe einiger Barbaren auf dem Platz. Annius spürte das sachte Ziehen im Knie, die Narbe, die ein Fremdkörper geblieben war, als steckte noch ein Stück Holz oder Eisen darin. Die Verletzung hatte ihm immerhin ein Paar Armreifen, eine üppige Sonderzahlung und, weil man zu nächst angenommen hatte, dass er zum Kämpfen nicht mehr tauge, den Posten eines Schreibers mit doppeltem Sold eingebracht. Hätte ihm dieser dreimal verfluchte Wilde nicht den Spieß ins Bein gerammt, säße er jetzt mit seinen Kameraden von der Vierzehnten Legion in Mogontiacum beim Würfelspiel. Zwei Lictoren betraten das Podium, über den Schultern die Rutenbündel, aus denen ein Beil ragte, und verkündeten lauthals das Eintreffen des noblen Publius Quinctilius Varus, Legat des Augustus im Range eines Praetors. Annius straffte sich unwillkürlich. Die Menschen auf dem Gerichtsplatz verstummten, reckten die Hälse, riefen einander den Namen des Statthalters zu, riefen ihn an, ihre Stimmen schwollen zu einem gellenden Heulen, bis die Lictoren sie mit einem scharfen Zischen zur Ruhe brachten.
1962 hat Wolfgang Bauer sein erstes kurzes Gedicht in den manuskripten veröffentlicht er ist bis zu seinem letzten Stück Foyer unser Autor geblieben, sein schriftstellerisches Leben lang.
Dieses Leben: ein anarchisches, oft bitteres Spiel zugleich ein arbeitsreiches Leben. Es war auf seine Weise auch geordnet.
Das Theater müsste jetzt darüber nachdenken, wen es verloren hat. Wir, die wir weniger mit dem Theater beschäftigt sind, wissen allerdings, dass das Theater oft Stücke, bloße Texte, Sprache überhaupt, neu erfinden, verwandeln, gestalten und auferstehen lassen kann. Ebenso selbstmächtig unachtsam betreibt es aber auch das Gegenteil, es übersieht, will übersehen, lässt in die Versenkung verschwinden, befreit sich von der Verantwortung, macht es sich leicht, - den Autor zum Sündenbock und lässt ihn fallen. Fast allen Dramatikern ist es einmal so ergangen. Die Inspiration kann auch das Theater verlassen, nicht unbedingt immer den Autor.
Wolfgang Bauers frühe Stücke haben aufgedeckt: die Wirklichkeit, auf die sie zielten, mit Phantasie durchtränkt, sie zeichenhaft gemacht. Aus dem Alltag haben sie das Alltägliche als besonderes, fast gnadenloses Phänomen herausgearbeitet. Und in dieser Werkstatt seines Kopfes hat er alle anderen Stücke geschrieben, mit souveräner Phantasie, und wenn es mitunter schien, als ginge es ihm um die Darstellung sozialer Zustände der Außenseiter, der anders leben Wollenden, dann ist aber sein Engagement ohne Ideologie, seine Kritik höchstens eine aufzeigende, eine fast lustvolle Teilhabe am Tragischen, am anarchisch organisierten Spieltisch des Lebens. Er übersteigt die eindimensional zurechtgemachte Welt
After a week of displacements, Otto stopped pestering her. He slept and barely poked his head out of his coat. Blanca was upset: perhaps his dreams were showing him what she wanted to keep from his sight. She thought that despite her efforts he had figured something out, and that the dream would turn his guess into a certaintythe thought disturbed her. She buried her face in her hands, the way her mother had done when headaches assailed her. Otto sank ever deeper into sleep, and his face was relaxed. What she would do, and where the trains would lead them, Blanca still didnt know. The summer light was full. The sky was blue, and the fields were yellow and spread out over the low hills. The bright view brought to mind the long vacations she had taken with her parents. They were so far away now, it was as if those vacations had never taken place. When Otto woke from his sleep he was pale, and he immediately started vomiting. In his infancy he used to vomit, but since then he hadnt complained about stomachaches or vomited. Now he shuddered in her arms as if fleeing from a nightmare. Well get off here, said Blanca, and they got off right away. It was a small village, with wooden houses scattered amid greenery. This is it, she said, as if they had reached a safe haven.
Door de babyfoon komt nog steeds geen geluid. Alles is volledig onder controle. Als hij weer naar de boekenkast loopt, ziet hij pas het Afrikaanse masker. Enorme tanden grijnzen in de brede kaken. In de bolle ogen heerst een moordzuchtige blik, die speurt naar een slachtoffer. Snel draait Sjoerd zijn hoofd weg. Er hangen nog drie andere maskers aan de muur. Twee lieve hoofdjes van vrouwen die met een mooie schelpenrand versierd zijn. Er hangt ook een dierenkop met een lange snavel. Die ziet er eveneens vriendelijk uit. Of Sjoerd wil of niet, zijn ogen gaan weer naar die afgrijselijke kop. Dit voorspelt niets goeds. Sjoerd schudt die gedachte af. Vreemde lui, die familie Marsman. Wie hangt zoiets voor de sier aan de muur? Hij schudt zijn hoofd. Bij de boekenkast valt zijn oog op een paar beeldjes die vast ook uit Afrika komen of uit een ander ver werelddeel. Kleine beeldjes waar naalden en spijkers in geprikt zijn. Voodoopoppen zijn het. Hij heeft erover gelezen. Het gaat heel simpel. Als je een vijand hebt, maak je er een beeldje van. Daar ga je dan lekker in prikken. Op de plekken waar je het raakt, wordt je vijand ziek. Meestal gaat hij nog dood ook. Handig toch? Sjoerd grinnikt. Even maar, tot hij het briefje ziet dat met een knopspeld op de buik van een poppetje is geprikt. De letters zijn geschreven door een kind. 'Oppas Sjoerd' staat erop. Ineens vindt hij het niet grappig meer. Hij heeft Suzanne nog nooit gezien, maar hij weet zeker dat ze helemaal geen leuk kind is. Vaag voelt hij buikpijn opkomen. Verbeelding!
A drive across the coastal incline back to Haddam is not at all unusual for me. Despite my last decade spent happily on the Shore, despite a new wife, new house, a new professional addressRealty-Wise Associatesdespite a wholly reframed life, Ive kept my Haddam affiliations alive and relatively thriving. A town you used to live in signifies somethingpossibly interestingabout you: what you were once. And what you were always has its private allures and comforts. I still, for instance, keep my Haddam Realty license current and do some referrals and appraisals for United Jersey, where I know most of the officers. For a time, I owned (and expensively maintained) two rental houses, though I sold them in the late-nineties gentrification boom. And for several years, I sat on the Governors Board of the Theological Institutethat is, until fanatical Fresh Light Koreans bought the whole damn school, changed the name to the Fresh Light Seminary (salvation through studied acts of discipline) and I was invited to retire. Ive also kept my human infrastructure (medical- dental) centered in Haddam, where professional standards are indexed to the tax base. And quite frankly, I often just find solace in the leaf-shaded streets, making note of this change or that improvement, whats been turned into condos, whats on the market at what astronomical price, where historical streets have been revectored, buildings torn down, dressed up, revisaged, as well as silently viewing (mostly from my car window) the familiar pale faces of neighbors Ive known since the seventies, grown softened now and re- charactered by times passage.
Uit: Die alten Soldaten Der Arzt in Tirschenreuth hatte lange nicht erkannt, dass die Mutter Krebs hatte. Er hatte nicht einmal den Darmverschluss mit seinen drohenden Konsequenzen diagnostiziert. Caspers wusste damals noch nichts darüber. Der Arzt kam zweimal in dieser entscheidenden Woche, meinte, das Fieber sei schon etwas zurückgegangen, und ging. Um einen möglichen Darmverschluss hatte er sich nicht gekümmert, obwohl er von den Bauchbeschwerden wusste. Das Fieber blieb, auch ihr Gesicht behielt die rosige Färbung. Sie klagte nicht, sie lächelte, wenn Caspers ins Schlafzimmer kam. Caspers ahnte zum ersten Male, dass sie diesmal sterben würde. Gedanken, die er vorher nie gehabt hatte, stellten sich zwischen den Augenblicken der Verzweiflung ein. Sie hat das Recht, zu sterben. Du darfst dich schon um ihretwillen nicht an sie klammern. Es ist nichts Ungewöhnliches, was da geschehen wird, es ist das Gleiche, was auch eines Tages mit dir passieren wird, auch du wirst sterben. Unerwartet brachte dieser Gedanke Trost, die Katastrophe wurde überschaubarer. Für Caspers war es dennoch immer noch unmöglich zu glauben, was da geschah. Schließlich veranlasste der Arzt die Einweisung ins Krankenhaus. Das geschah am Morgen. Als sie dort in ihr Zimmer gefahren worden war, traten ihr Mann und ihr Sohn zu ihr. Wieder lächelte sie. Sie war den Ärzten dankbar. "Hier fühle ich mich sicher", sagte sie zufrieden. Mittags wurde sie operiert. Vater und Sohn warteten in der Nähe des Operationssaales, bis sie herausgefahren wurde. Während man sie über den Gang schob, trat der Arzt zu den beiden Männern.
Sie umklammert den Fenstergriff und schließt für einen Moment die Augen, wartet, bis sie wieder festen Boden unter ihren Füßen spürt. Dann blickt sie erneut hinunter auf die Straße. Tobias hebt gerade den schweren Karton mit Wochenendeinkäufen von der Rückbank des Autos. Da, wo eigentlich die Babyschale hätte sein sollen. Hätte sein müssen. Lukas kam in der siebenundzwanzigsten Woche zur Welt. Ende Mai hatten die Wehen eingesetzt, viel zu früh, aber auf dem Weg ins Krankenhaus war sie noch sicher gewesen, dass ihr Kind gesund sei. »So was kommt vor«, hatte auch Tobias gemeint, »wahrscheinlich geben sie dir einen Wehenhemmer oder so, bestimmt musst du nicht mal über Nacht bleiben. Mach dir keine Sorgen, es wird schon alles gut.« Aber es wurde nicht gut. Nicht mal tausend Gramm wog ihr Sohn, ein kleines Kerlchen mit winzigen Händen und Füßen. Die Schwester legte ihn ihr auf die Brust; sein Körper, weich und vom Mutterleib noch warm, duftete nach Zuhause und Glück, nach Sommertagen am Meer, nach Vanille und süßen Äpfeln. Ganz friedlich sah er aus, als würde er sich nur von den Strapazen der Geburt erholen und bloß ein wenig schlafen. Dabei war er vermutlich bereits eine Woche zuvor gestorben. Das hatten die Ärzte ihr gesagt. Lukas' Herz hatte einfach aufgehört zu schlagen und sein Leben beendet, bevor es hatte beginnen können. Und sie hatte es nicht einmal bemerkt. Tobias saß neben ihr am Bett, sprachlos, und streichelte immer wieder über Lukas' Köpfchen, das schon mit dem ersten dunklen Flaum überzogen war. Wie sein Vater hätte er später ausgesehen, die gleichen schwarzen Locken, die morgens in alle Himmelsrichtungen abstehen und die nur durch konsequentes Kurzschneiden zu bändigen sind.
Ma famille habitait, à lextrémité du pays, en face de léglise, très ancienne et branlante, une vieille et curieuse maison quon appelait le Prieuré, - dépendance dune abbaye qui fut détruite par la Révolution et dont il ne restait que deux ou trois pans de murs croulants, couverts de lierre. Je revois sans attendrissement, mais avec netteté, les moindres détails de ces lieux où mon enfance sécoula. Je revois la grille toute déjetée qui souvrait, en grinçant, sur une grande cour quornaient une pelouse teigneuse, deux sorbiers chétifs, hantés des merles, des marronniers très vieux et si gros de tronc que les bras de quatre hommes - disait orgueilleusement mon père, à chaque visiteur - neussent point suffi à les embrasser. Je revois la maison, avec ses murs de brique, moroses, renfrognés, son perron en demi-cercle où sétiolaient des géraniums, ses fenêtres inégales qui ressemblaient à des trous, son toit très en pente, terminé par une girouette qui ululait à la brise comme un hibou. Derrière la maison, je revois le bassin où baignaient des arums bourbeux, où se jouaient des carpes maigres, aux écailles blanches ; je revois le sombre rideau de sapins qui cachait les communs, la basse-cour, létude que mon père avait fait bâtir en bordure dun chemin longeant la propriété, de façon que le va-et-vient des clients et des clercs ne troublât point le silence de lhabitation.Je revois le parc, ses arbres énormes, bizarrement tordus, mangés de polypes et de mousses, que reliaient entre eux les lianes enchevêtrées, et les allées, jamais ratissées, où des bancs de pierre effritée se dressaient, de place en place, comme de vieilles tombes.
Octave Mirbeau (16 februari 1848 - 16 februari 1917)
We sensed, too, that adults were playing games about this, and we admired that young, anonymous man of the people--inimitable, alas--who protested so radically as to attack the very fundamentals of our society, Family and Religion....
( )
A man's personality is made of two strata: on top, lie the superficial wounds in Italian, French, Latin, or whatever; down below, the older wounds that, healing, made scars of the words in dialect. Touch one and it sets off a chain reaction, very difficult to explain to someone who has no dialect. There's an indestructible core of material that has been apprehended, picked up with the prehensile shoots of the senses. The dialect word is eternally pegged to reality because the word is the thing itself, perceived even before we begin to reason, and its power doesn't diminish with time, given that we've been taught to reason in another language. This is true above all for the names of things.
Luigi Meneghello (16 februari 1922 26 juni 2007)
Uit: The Steel Flea (Vertaald door Isabel F. Hapgood)
And no sooner had he uttered these words to himself than the Emperor said to him: "Thus and so. To-morrow you and I will go to inspect their arsenal museum. There," says he, "exist such perfections of nature, that when you look upon them you will no longer dispute the fact that we Russians, in spite of all our self-importance, are of no account whatever."
Platoff made no reply, but merely buried his hooked nose in his shaggy felt cloak, retired to his quarters, commanded his orderly to fetch a flask of Caucasian brandykizlyarikifrom the cellaret, tossed off a bumper, prayed to God before a holy picture which folded up for travelling, wrapped himself in his thick felt mantle, and began to snore so that not a single Englishman in all the house was able to sleep.
He said to himself: "The morning is wiser than the evening."
II
On the following day the Emperor and Platoff went to the museum. The Emperor took none of the other Russians with him, because he had been provided only with a two-seated carriage.
They drive up to a smallish buildingthe entrance indescribable, corridors stretching out interminably, and a row of chambers one after another, and, at last, in the chief hall of all, divers huge busts, and in the centre, under a canopy, stands the Abolo Polveder.[7]
The Emperor casts a glance at Platoff, to see whether he is much amazed, and what he is gazing at, but Platoff is walking along with downcast eyes as though he beholds nothing, and is merely twisting his mustaches into rings.
Richard Blanco, Elke Heidenreich, Chrystine Brouillet, Hans Kruppa, Douglas Hofstadter
De Amerikaanse dichter Richard Blanco werd geboren op 15 februari 1968 in Madrid. Richard Blanco was uitgenodigd om een gedicht voor te dragen tijdens de inaugurele rede van Barack Obama op 21 januari jongstleden. Zie ook alle tags voor Richard Blanco op dit blog.
MAYBE
for Craig
Maybe it was the billboards promising paradise, maybe those fifty-nine miles with your hand in mine, maybe my sexy roadster, the top down, maybe the wind fingering your hair, sun on your thighs and bare chest, maybe it was just the ride over the sea split in two by the highway to Key Largo, or the idea of Key Largo. Maybe I was finally in the right place at the right time with the right person. Maybe there'd finally be a house, a dog named Chu, a lawn to mow, neighbors, dinner parties, and you forever obsessed with crossword puzzles and Carl Young, reading in the dark by the moonlight, at my bedside every night. Maybe. Maybe it was the clouds paused at the horizon, the blinding fields of golden sawgrass, the mangrove islands tangled, inseparable as we might be. Maybe I should've said something, promised you something, asked you to stay a while, maybe.
SOMEWHERE TO PARIS
The sole cause of a man's unhappiness is that he does not know how to stay quietly in his room. --Pascal,Pensées
The vias of Italy turn to memory with each turn and clack of the train's wheels, with every stitch of track we leave behind, the duomos return again to my imagination, already imagining Paris-- a fantasy of lights and marble that may end when the train stops at Gare de l'Est and I step into the daylight. In this space between cities, between the dreamed and the dreaming, there is no map--no legend, no ancient street names or arrows to follow, no red dot assuring me: you are here--and no place else. If I don't know where I am, then I am only these heartbeats, my breaths, the mountains rising and falling like a wave scrolling across the train's window. I am alone with the moon on its path, staring like a blank page, shear and white as the snow on the peaks echoing back its light. I am this solitude, never more beautiful, the arc of space I travel through for a few hours, touching nothing and keeping nothing, with nothing to deny the night, the dark pines pointing to the stars, this life, always moving and still.
Richard Blanco (Madrid, 15 februari 1968)
De Duitse schrijfster, critica en presentatrice Elke Heidenreich werd geboren op 15 februari 1943 in Korbach. Elke Heidenreich viert vandaag haar 70e verjaardag. Zie ook alle tags voor Elke Heidenreich op dit blog.
Uit:Die Liebe
Eines Nachmittags im April 1955 ging Irmas Mutter mit uns ins Kino. Es war ein Mittwoch, es war sechzehn Uhr, das Kino hieß Lichtburg und der Film «Jenseits von Eden». In dem Film kämpften zwei Brüder um die Liebe ihres Vaters und um die Liebe eines Mädchens namens Abra. Der eine der beiden Brüder hieß Cal, und wir hielten zwei Stunden lang die Luft an. Hier war sie, endlich, hier war die Liebe: Cal hatte ein Gesicht, weich und hochmütig, verletzlich, reizbar, mürrisch, sensibel, er konnte weinen und war doch ein Mann, der schönste Mann, den wir je gesellen hatten, und auch der erste neben all den Jungen, die wir küssten und kannten. Als wir aus dem Kino kamen, waren wir keine kleinen Mädchen mehr, und Irmas Mutter wischte sich die Augen, atmete tief und sagte: «Das war James Dean.» An diesem Abend ging ich nicht nach Hause. Ich saß mit Irma in der dunklen Küche, während ihre Mutter längst schlief, und wir redeten über Cal, wir wollten einen Bruder, einen Liebsten, einen Freund, einen Vater wie ihn. Wir weinten und liefen hin und her, wir entwarfen einen Brief an ihn, wir verfluchten Aron und den Vater, der nichts, nichts verstand, wir waren erschüttert, überwältigt, verliebt, getröstet: Das, wonach wir immer gesucht hatten, gab es, gleichgültig, ob auf einer Kinoleinwand oder irgendwo in Amerika - es gab diesen James Dean, und er stand vielleicht gerade an eine Wand gelehnt, hatte die Augen geschlossen und fühlte und dachte dasselbe wie wir. Ab sofort interessierten uns die Jungen aus der Schule, aus der Eisdiele, aus der Tanzstunde nicht mehr, die wie eckige Kälber um uns herumstanden, und als mein derzeitiger Freund Christian mir einen selbstgehämmerten flachen Kupferring mit seinen Initialen schenkte, trug ich ihn zwar, ritzte aber innen mit einer Nagelschere J. D. ein und erzählte das nur Irma. Irma wurde immer stiller.
Elle se rappelait encore le premier récit quelle avait lu dans ce magazine: Caroline chérie ! Elle sétait dit alors quelle voulait ressembler à lhéroïne, être aussi audacieuse, aussi vivante, toujours prête à laventure. Cétait dailleurs la seule qualité quelle avait accordée au Survenant quand une voisine avait prêté le roman à sa mère. Elle lavait lu rapidement et avait préféré le texte à ladaptation radiophonique.
Mais non ! sétait écriée Lucile. Cest plus le fun dentendre la voix de Jean Coutu.
On peut imaginer qui on veut quand on lit.
Elle navait pas dit à sa mère quelle pensait à Bobby quand il était question dun héros. Elle sétonnait quun garçon aussi convoité sintéresse à elle. Est-ce que France aurait accepté de suivre Bobby à Limoilou ? Non, sûrement pas. Mais Jacinthe Ou Évelyne ? Elles trouvaient Bobby à leur goût et nattendaient quun faux pas dIrène pour lui faire des avances. Elles sétaient montrées aimablesà son anniversaire mais Irène nétait pas dupe; elles se moquaient pas mal de ses dix-huit ans, elles nétaient venues au bar que pour Bobby Lamothe. Mais lui, heureusement, ne leur avait prêté aucune attention. Il avait offert un Southern Comfort à Irène et trinqué à sa santé. « À la plus belle blonde du monde !» avait-il dit avant dajouter quil avait des projets pour elle. Il avait pourtant mis plus dun mois avant de lui parler du cambriolage.
Chrystine Brouillet (Loretteville, 15 februari 1958)
Wie schön es ist im Irrgarten deiner Illusionen, wie gut es duftet nach Phantasie und Sehnsucht, die sich nicht begnügt mit dem Möglichen. Noch hat die Hitze der Entbehrung sein üppiges Gras nicht verbrannt, noch hat der Hagel der Enttäuschung seine bunten Blumen nicht geknickt, noch können die Bäume flüstern, und ihre Früchte schmecken nach ewiger Freude.
Laß sie nicht ein, die ernsten, forschen Gärtner mit den Sicheln und Heckenscheren, den Sägen und Äxten, die gerade Wege anlegen wollen, damit niemand sich mehr in dir verirrt. Sie wissen nicht, was Schönheit ist.
Laß nur jene in dein Labyrinth, die Hoffnung in den Händen tragen und Zärtlichkeit in ihren Augen, die Tage nicht nach Stunden messen und ihr Herz öffnen dem Zauber hinter den Erscheinungen und dabei ganz vergessen, den Ausgang zu suchen.
Chickadee was Carols sole foray into Marot territory. She was uncertain whether she could do a job that would meet my approval, and hence put off doing it for ages. This drove me crazy and in my heavy-handed way, I kept on prodding her to try and that of course made her less inclined to do it, rather than more so. A typical marital interaction.
But one pretty spring day, not long after I had written Carol Dear for her in the hospital, I went into her study in Bloomington and chanced to see a lined notebook lying open on her desk, with a penciled-in poem on the page. I read the poem and was enormously touched: it was called My Chickadee and was very beautifully rendered. Carol was out of the house at the time, but as soon as she got back I told her what I had seen, and how beautiful I thought it was. She couldnt believe I liked it so well, and I assured her I was sincere. My only critical comment was that she might improve it a little by thinning it down from four syllables to three, which she immediately did, and having done so, she agreed with me that that way it was better.
Chickadee is a lovely exploration of the bird conceit, from beginning to end. The idea of replacing the metaphorical prison by a cage, for example, is charming and elegant, as is the transfer of the loss of color from skin to feathers. The bird swooping along, picking up bits of food in midcourse, is another pretty image, a frame blend par excellence, and it reminds me of a similar image she once suggested..