Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
07-03-2015
Bret Easton Ellis, Robert Harris, Jürgen Theobaldy, Georges Perec, Milo Dor, Abe Kōbō
De Amerikaanse schrijver Bret Easton Ellis werd geboren op 7 maart 1964 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Bret Easton Ellis op dit blog.
Uit: Glamorama
“A black Jeep, its top up, its windows tinted, wheels in behind me on 23rd Street and as I zoom through the Park Avenue tunnel whoever's driving flips on his brights and closes in, the Jeep's fender grazing the back of the Vespa's wheel guard. I swerve onto the dividing line, oncoming traffic racing toward me while I bypass the row of cabs on my side, heading toward the wraparound at Grand Central. I accelerate up the ramp, zoom around the curve, swerving to miss a limo idling in front of the Grand Hyatt, and then I'm back on Park without any hassles until I hit 48th Street, where I look over my shoulder and spot the Jeep a block behind me. The instant the light on 47th turns green the Jeep bounds out of its lane and charges forward. When my light turns I race up to 51st, where the oncoming traffic forces me to wait to turn left. I look over my shoulder down Park but I can't see the Jeep anywhere. When I turn back around, it's idling next to me. I shout out and immediately slam into an oncoming cab moving slowly down Park, almost falling off the bike, and noise is a blur, all I can really hear is my own panting, and when I lift the bike up I veer onto 51st ahead of the Jeep. Fifty-first is backed up with major gridlock and I maneuver the Vespa onto the sidewalk but the Jeep doesn't care and careens right behind me, halfway on the street, its two right wheels riding the curb, and I'm yelling at people to get out of the way, the bike's wheels kicking up bursts of the confetti that litters the sidewalk in layers, businessmen lashing out at me with briefcases, cabdrivers shouting obscenities, blaring their horns at me, a domino effect. The next light, at Fifth, is yellow. I rev up the Vespa and fly off the curb just as the traffic barreling down the avenue is about to slam into me, the sky dark and rolling behind it, the black Jeep stuck on the far side of the light."
“THE MOMENT I HEARD how McAra died, I should have walked away. I can see that now. I should have said, "Rick, I'm sorry, this isn't for me, I don't like the sound of it," finished my drink, and left. But he was such a good storyteller, Rick -- I often thought he should have been the writer and I the literary agent -- that once he'd started talking there was never any question I wouldn't listen, and by the time he had finished, I was hooked. The story, as Rick told it to me over lunch that day, went like this: McAra had caught the last ferry from Woods Hole, Massachusetts, to Martha's Vineyard two Sundays earlier. I worked out afterward it must have been January the twelfth. It was touch-and-go whether the ferry would sail at all. A gale had been blowing since midafternoon and the last few crossings had been canceled. But toward nine o'clock the wind eased slightly, and at nine forty-five the master decided it was safe to cast off. The boat was crowded; McAra was lucky to get a space for his car. He parked belowdecks and then went upstairs to get some air. No one saw him alive again. The crossing to the island usually takes forty-five minutes, but on this particular night the weather slowed the voyage considerably: docking a two-hundred-foot vessel in a fifty-knot wind, said Rick, is nobody's idea of fun. It was nearly eleven when the ferry made land at Vineyard Haven and the cars started up -- all except one: a brandnew tan-colored Ford Escape SUV. The purser made a loudspeaker appeal for the owner to return to his vehicle, as he was blocking the drivers behind him. When he still didn't show, the crew tried the doors, which turned out to be unlocked, and freewheeled the big Ford down to the quayside. Afterward they searched the ship with care: stairwells, bar, toilets, even the lifeboats -- nothing. They called the terminal at Woods Hole to check if anyone had disembarked before the boat sailed or had perhaps been accidentally left behind -- again: nothing. That was when an official of the Massachusetts Steamship Authority finally contacted the Coast Guard station in Falmouth to report a possible man overboard. »
Nur die Bewohner machen eine Wohnung fröhlich, aber du bist nicht da, die Heizung ist abgedreht und kühl sickert die Luft durch den Spalt im Fenster. Ich will nicht sagen, daß ich dich austauschen könnte gegen irgend jemanden sonst, ähnlich dir oder ganz anders. Du bist eine von Millionen, aber auch ich bin einer von Millionen. Wären wir soweit (du und ich und alle, die wir nicht kennen), die Türen nicht abzuschließen, wenn wir wegfahren für länger, wer weiß, ich wäre eingetreten in einen fröhlichen Kreis. So blicke ich auf den Teebeutel, vertrocknet im Aschenbecher, stehe im Mantel herum und vermisse dich, die ich liebe, vielleicht mehr als uns lieb sein kann.
« Depuis plusieurs années déjà, les études de motivation avaient fait leur apparition en France. Cette année-là, elles étaient encore en pleine expansion. De nouvelles agences se créaient chaque mois, à partir de rien, ou presque. On y trouvait facilement du travail. Il s'agissait, la plupart du temps, d'aller dans les jardins publics, à la sortie des écoles, ou dans les H.L.M. de banlieue, demander à des mères de famille si elles avaient remarqué quelque publicité récente, et ce qu'elles en pensaient. Ces sondages-express, appelés testings ou enquêtes-minute, étaient payés cent francs. C'était peu, mais c'était mieux que le baby-sitting, que les gardes de nuit, que la plonge, que tous les emplois dérisoires - distribution de prospectus, écritures, minutage d'émissions publicitaires, vente à la sauvette, lumpen-tapirat - traditionnellement réservés aux étudiants. Et puis, la jeunesse même des agences, leur stade presque artisanal, la nouveauté des méthodes, la pénurie encore totale d'éléments qualifiés pouvaient laisser entrevoir l'espoir de promotions rapides, d'ascensions vertigineuses. »
Georges Perec (7 maart 1936 – 3 maart 1982)
De Oostenrijkse schrijver Milo Dor werd als Milutin Doroslovacgeboren op 7 maart 1923 in Boedapest. Zie ook alle tags voor Milo Dor op dit blog.
Uit: Das Pferd auf dem Balkon
„Ein Wiehern, das aus dem Hof zu ihm drang, holte Mika aus seiner Fantasiewelt zurück in die Realität. Er war fast schon eingeschlafen und nicht sicher, was er da gehört hatte. Mika richtete sich im Bett auf und horchte. Nichts. Er wollte gerade wieder auf seine Polster sinken, da vernahm er das Wiehern erneut. Mika sprang aus dem Bett, öffnete das Fenster und sah hinaus. Im fahlen Licht der alten, schiefen Laterne schritt ein Pferd stolz über den Hof. Ohne lange zu überlegen, lief Mika ins Vorzimmer, schlüpfte barfuss in seine Schuhe, zog seine Jacke über den Pyjama und schlich leise aus der Wohnung. Hedi saß mit gesenktem Kopf im Wohnzimmersessel und schlief tief und fest. Im Fernsehen lief ein alter Schwarz-Weiß-Film. Im Hof blickte sich Mika um. Es war niemand zu sehen. Er ging zur Laterne, die sich in der Mitte der Anlage befand, und sah in alle Ecken des Hofs. Keine Spur von einem Pferd. Als er schon zurück ins Haus gehen wollte, hörte er das Wiehern ganz aus der Nähe. DasPferd stand auf dem Balkon im ersten Stock. Es hatte jetzt eine rot karierte Decke auf dem Rücken. Als Mika näher kam, spitzte das Pferd die Ohren und blickte ihn mit seinen großen, dunklen Augen an. Mika war von dem edlen Tier fasziniert. Hoch oben auf dem Balkon wirkte es noch mächtiger als vorhin, als er es vom Fenster aus gesehen hatte. Das Pferd schüttelte seine Mähne und schnaubte, als wollte es ihn begrüßen. Mika lächelte und winkte ungelenk. Das Pferd schnaubte erneut. Mika hätte es gerne länger beobachtet, aber ihm wurde kalt. Er winkte dem Pferd noch einmal zum Abschied und lief ins Haus.“
Uit: The ruined map (Vertaald door E. Dale Saunders)
“An unattended child swathed in blankets in a red baby carriage was crying shrilly. A young boy on a bicycle made of some light alloy, which had a glittering transmission, gave a deliberate, boisterous laugh as he sped by, his cheeks rosy with the cold. It was all ordinary enough at first glance, but when one focused on the distant landscape, people seemed like fanciful reflections. Of course, if one were used to living here, I should imagine the viewpoint would be quite the opposite. The view became fainter and fainter, transparent almost to the point of extinction, and only my face emerged like a picture printed from a negative. I had had enough of distinguishing myself. For this human filing cabinet with its endless filing-card apartments was merely the glass frame, each encasing its own family portraits. 12 East 3. East stands for the right side of the street, 3 for the third building from the front, facing the street, 12 for the second-floor apartment facing the landing at the left end. In the spaces between the blocks of lawn stood No Entry and No Parking signs, but cars were parked in front of the buildings. My luggage consisted of one small case containing a set of miniature equipment. The case was a foot and a half long, a foot wide, and something less than eight inches thick. The surface was flat and hard and served at times as a desk. In the end of the handle were hidden a mike and a switch with which one could start the tape recorder from the outside; other than that, it was a quite ordinary case. It was made of a nappy artificial leather that gave the feeling of being rather worn. Showy metal fittings had been added to the four corners. Anyway, it looked like nothing more than a traveling salesman's bag. Its appearance was useful for my purposes, but an inconvenience too. Suddenly the wind, like an icy dust, struck my face.“
Bij al 't plundren, bij 't vernielen, Bij het weiden van het zwaard, Bij de duizenden die vielen Door de dwingeland der aard', Wiens gevloekte vuist niets spaart —
In dees hartverpletbre dagen, Waar geen bloempje bloost aan 't blad, En, in plaats der rozenvlagen, Weemlend langs het bruiloftspad, Merg en bloed de weg bespat —
Voegen zich bij éne stander, In deez' algemene brand, Alle braven bij elkander, Vloekende d'uitheemse band Op het puin van 't vaderland.
Die eenstemmigheid van denken Hecht de zielen aan elkaar; Kan in 't wee ons wellust schenken, En verbindt een vriendenschaar In de afgrond van 't gevaar.
Hechter wordt die band gesloten, Als der wetenschappen gloed Ombruist door 't ontvlamd gemoed, Brave land- en kunstgenoten Met dezelfde zielspijs voedt: o! Die band verbindt als 't bloed!
Dierbre Meijer! deze banden Strenglen zich om onze ziel; Want gij brengt uwe offerhanden (Wat 's lands dwingland ook verniel') Aan de God, voor wie ik kniel.
Mocht ge, als ik niet meer zal wezen, 't Stille graf mijne as bewaart, Eenmaal nog dees lettren lezen, Zeggen: "Druk hem zacht, o aard'! Helmers was mijn vriendschap waard'!"
Jan Frederik Helmers (7 maart 1767 – 26 februari 1813) Tweede Helmersstraat, Amsterdam
»Monsieur, was kann ich für Sie tun?« Polidori war erleichtert, daß der Buchhändler Französisch sprach. »Ich suche Bücher«, begann er. Der Buchhändler schob die gestreckten Finger beider Hände zusammen. »Was für Bücher, wenn ich fragen darf?« Polidori kümmerte sich nicht um das Fingerscharnier, das der Buchhändler mit gezwungenem Lächeln vor seiner Weste auf- und zuschnappen ließ. Polidori konzentrierte sich darauf, von seiner Stimme jegliche Verlegenheit fernzuhalten. »Ich sammle lizenziöse Schriften.« »Aha. Und in welcher Sprache?« »Lizenziöse Schriften in allen Sprachen. In bekannten und entlegenen Zungen.« »Verstehe ich recht? Auch in solchen Sprachen, die Sie selbst gar nicht sprechen?« »Ja, gern, ich meine: durchaus.« Endlich sah ihn der Buchhändler aufmerksam an. Er überlegte einen Augenblick. »Etwas Russisches habe ich da, sogar in kyrillischer Schrift. Sehr umfangreich, allerdings nicht ganz billig. Wäre das etwas für Sie, oder sprechen Sie Russisch?«
Like the bull, born to sorrow; like a brute; born to pain, like the bull, I bear the signs iron inscribed on my flank in burning lines, and my male groin is burdened with a fruit.
Like the bull, my heart finds everything minute because the heart lacks reason, and declines to let your kiss rest where your love consigns it — a right that, like a bull, I would dispute.
Like the bull, I am tormented by increasing, my tongue steeped in my heart, from which it’s poured into my throat a tempest loud and full.
Like the bull I pursue you with unceasing desire that you have left pierced by a sword, like the bull, made for mockery, the bull.
Kein Mensch wusste, wer den Spitznamen erfunden hatte. „Aber es hatte auch noch keiner danach gefragt. Es hieß, dass Schaubeck den widerspenstigsten Rekruten »fertigmachen« konnte, und keiner zweifelte daran. Er sah ganz harmlos aus, solange er nicht sprach. Aber in seiner Stimme lag Unheil. Schon wenn er jovial, betont munter und immer ein bisschen spöttisch sein militärisches Wissen an den Mann brachte. Noch deutlicher, wenn er brüllte, und erst recht, wenn er flüsterte. Jetzt flüsterte Schaubeck. »Horber«, flüsterte er, »Sie Jammerlappen! Können Sie sich nicht einmal ordentlich waschen? Muss wohl erst die Frau Mama rufen, dass sie dem Herrn Horber den Hintern wäscht?« Dann lauter: »Unter die Dusche, maaarsch!« Horber stand bewegungslos unter der Dusche, Schaubeck drehte auf, riss den Hahn herum, so weit es ging, und schenkte dem sommersprossigen Häuflein Elend unter dem niederprasselnden Wasser nichts. Gar nichts. Und in diesem Augenblick ertönte es aus der Ecke, in die sich der »Verein« verzogen hatte (mäßig stramme Haltung), leise, aber nicht zu überhören: »Dreh zu, du Drecksack!« Schaubeck brüllte: »Wer war das?« Lauter: »Wer war das?« Und dann Schaubeck, ganz leise: »Ich will wissen, wer das war, versteht ihr? Oder ich schleife euch, bis euch das Arschwasser kocht!« Lähmende Stille beim Verein. Plötzlich die gleiche Stimme wie vorher: »Das kannst du gar nicht, du Drecksack!"
Manfred Gregor (Tailfingen, 7 maart 1929) Scene uit de film “Die Brücke” uit 1959
Uit: The Betrothed (Vertaling in de reeks Harvard Classics)
“At the period of our story, this village was also fortified, and consequently had the honour to furnish quarters to a governor, and the advantage of possessing a permanent garrison of Spanish soldiers, who gave lessons in modesty to the wives and daughters of the neighbourhood, and toward the close of summer never failed to scatter themselves through the vineyards, in order to thin the grapes, and lighten for the rustics the labours of the vintage. From village to village, from the heights down to the margin of the lake, there are innumerable roads and paths: these vary in their character; at times precipitous, at others level; now sunk and buried between two ivy-clad walls, from whose depth you can behold nothing but the sky, or some lofty mountain peak; then crossing high and level tracts, around the edges of which they sometimes wind, occasionally projecting beyond the face of the mountain, supported by prominent masses resembling bastions, whence the eye wanders over the most varied and delicious landscape. On the one side you behold the blue lake, with its boundaries broken by various promontories and necks of land, and reflecting the inverted images of the objects on its banks; on the other, the Adda, which, flowing beneath the arches of the bridge, expands into a small lake, then contracts again, and holds on its clear serpentining course to the distant horizon: above, are the ponderous masses of the shapeless rocks; beneath, the richly cultivated acclivity, the fair landscape, the bridge; in front, the opposite shore of the lake, and beyond this, the mountain, which bounds the view.
Alessandro Manzoni (7 maart 1785 – 22 mei 1873) Portret door Francesco Hayez, 1841
Uit: Honderd jaar eenzaamheid (Vertaald door C.A.G. van den Broek)
"Ze gaf opdracht tot de bouw van een salon voor de visite, een gerieflijker en koeler vertrek voor dagelijks gebruik, een eetzaal voor een tafel met twaalf plaatsen waaraan de familie met twaalf gasten kon aanzitten, negen slaapkamers met ramen die uitkwamen op de patio en een grote waranda die tegen de hitte van het middaguur beschermd moest worden door een rozentuin en voorzien moest zijn van een balustrade waarop potten met varens en vazen met begonia's konden worden geplaatst." (…)
"En ze hoefde ook niet te kunnen kijken om te beseffen dat de bloemperken, die tijdens de eerste verbouwing met zoveel toewijding waren verzorgd, door de regen vernietigd en door Aureliano Segundo's graafwerk omgespit waren en dat de wanden en de cementen vloeren vol scheuren zaten, de meubels wankel en verschoten waren, de deuren uit hun hengsels hingen en de familie bedreigd werd door een gelaten, zwartgallige stemming die in haar tijd ondenkbaar zou zijn geweest." (…)
"Toen sloeg hij nog een stukje over om op de voorspellingen vooruit te lopen en de datum en de omstandigheden van zijn dood op te zoeken. Maar nog voordat hij bij het laatste vers was gekomen had hij al begrepen dat hij deze kamer nooit meer zou verlaten, want het stond geschreven dat de stad van de spiegels (of spiegelingen) door de wind weggevaagd en uit de herinnering der mensen weggewist zou worden zodra Aureliano Babilonia de perkamenten tot het einde toe ontcijferd had - en dat alles, wat daarin beschreven stond, voor altijd en eeuwig onherhaalbaar was, omdat de geslachten, die gedoemd zijn tot honderd jaar eenzaamheid, geen tweede kans krijgen op aarde."
Gabriel García Márquez (6 maart 1928 - 17 april 2014)
Mocht je me uitnodigen op je feestje wat zal ik afwezig zijn.
Ik zal menen dat je me uitnodigt omdat het hoort. Het zal me zo verwarren dat ik niet mezelf ben en niet weet wat ik moet zeggen, iets zeg dat niet ter zake doet
iets dat het gesprek opbreekt en waarvoor ik me schaam. Noemt iemand dan mijn naam dan zal het vreemd zijn dat ik dat ben. Verlangend naar wat ik zou doen
als ik hier niet hoefde te zijn lach ik mee zonder te weten waarom en verstar ten slotte tot zwijgen waarin ik meer en meer word
iemand die vol zit met overbodige belevenissen iemand met een onnodig lichaam iemand die er tussenuit wil knijpen voordat de tijd toestemming geeft om te gaan.
De jongen, een schaduw
De violette lucht omsluit een jongen die roerloos in het heden hurkt. Af en toe gaat zijn arm omhoog
alsof hij zwaait. Naar niemand. Nooit weggeweest, geen schoenen nodig. Hij hurkt bij zonsondergang
in een portiek, neergelaten op aarde als een spin aan een draad. Ik zou een requiem willen inzetten.
Er zijn nooit uitspraken over hem gedaan: hij is dit of hij heeft dat. Bestond hij niet - toch stokt hij mijn bewegingen.
Wie Schneegestöber Menschenmassen die fallen über den Planeten her und fressen seine Fülle leer um Wüsten hinter sich zu lassen.
Hingegen er: Aus Zeitenferne. Zu Stein geworden und uralt als Ausdruck pflanzlicher Gestalt und wie von einem fremden Sterne.
Beweisstück für die Flüchtigkeiten der Wunder ungeheurer Zahl. Durch die Äonen ein Signal: Zu spät da wir uns schon entgleiten.
Verlegenheitsgedicht
Die Engel singen ihre Lieder droben, wir andern aber haben unsre Stimmen irdischerseits und leis erhoben, damit sie keinen sonst ergrimmen.
Die Töne fliegen durch den tauben Äther, auf daß sie irgendwo auf diesem Sterne Gehör und Neigung finden. Wenig später erklingt ihr Echo. Doch aus weiter Ferne.
‘De vrouw grijpt mijn hand. Waaai! Mi masra! Mi Jezus Mijn Heer, mijn Jezus’!, gilt ze. Het toestel is terug in de normale stand. “Ik vlieg niet graag”, verontschuldigt ze zich. Snel keer ik mijn gezicht naar het raam. De aarde is nu angstaanjagend dichtbij. Inheemse dorpen liggen kriskras door elkaar alsof zij door een enorme hand zijn uitgestrooid. We vliegen rakelings over de daken van gedroogde palmbladeren op houten palen. Uit het niets doemt de grens tussen de natuur en maakbaarheid op: glooiend witte zandvlakte vloeit over in strak grijs asfalt. Fel licht markeert de landingsbaan. Ondanks het tijdstip lonken de lampen langs de baan uitnodigend naar de hemel.’
I. Dead ! One of them shot by the sea in the east, And one of them shot in the west by the sea. Dead ! both my boys ! When you sit at the feast And are wanting a great song for Italy free, Let none look at me !
II. Yet I was a poetess only last year, And good at my art, for a woman, men said ; But this woman, this, who is agonized here, -- The east sea and west sea rhyme on in her head For ever instead.
III. What art can a woman be good at ? Oh, vain ! What art is she good at, but hurting her breast With the milk-teeth of babes, and a smile at the pain ? Ah boys, how you hurt ! you were strong as you pressed, And I proud, by that test.
IV. What art's for a woman ? To hold on her knees Both darlings ! to feel all their arms round her throat, Cling, strangle a little ! to sew by degrees And 'broider the long-clothes and neat little coat ; To dream and to doat.
Elizabeth Barrett Browning (6 maart 1806 – 29 juni 1861) Portret door Edmund Havell, 1847
« 3 Quel job ? Mariés par hasard, nous le sommes restés par égoïsme et comme par indolence. Pourquoi chercher chez autrui un bonheur qu'on ne trouve qu'en soi, dans une action qui corresponde à sa nature ? Depuis des années, Hélène reste alanguie dans notre maison du golfe du Morbihan à jouer du piano, lire et prendre des airs. Pendant ce temps, dans mes bureaux de la Défense je me voue, avec une passion discrète et tenace, aux affaires héritées de son père. Nous nous entendons sur l'essentiel. Le mariage nous a toujours semblé être un tour en autos tamponneuses : c'est inconfortable, on prend des coups, on en donne, on tourne en rond, on ne va nulle part mais, au moins, on n'est pas seul. Ainsi avons-nous passé, dans ce voisinage absurde, bientôt quarante ans côte à côte. Les trois enfants - non, deux, depuis que nous avons eu la satisfaction d'en perdre un sans l'avoir fait exprès -, les deux enfants, donc, commis les rares fois où nous nous sommes trouvés face à face ont été nourris, blanchis et logés ; nous les avons peu aimés. Vite, nous les avons envoyés dans de lointains pensionnats d'où ils sont sortis sans qu'on les ait jamais revus. Hélène se souvient mieux de ses chiens que de ses enfants. »
Stéphane Hoffmann (Saint-Nazaire, 6 maart 1958)
De Italiaanse beeldhouwer, schilder, architect en dichter Michelangelo werd geboren op 6 maart 1475 in Caprese. Zie ook alle tags voor Michelangelo op dit blog.
Dante
WHAT should be said of him cannot be said; By too great splendor is his name attended; To blame is easier than those who him offended, Than reach the faintest glory round him shed. This man descended to the doomed and dead For our instruction; then to God ascended; Heaven opened wide to him its portals splendid, Who from his country's, closed against him, fled. Ungrateful land! To its own prejudice Nurse of his fortunes; and this showeth well That the most perfect most of grief shall see. Among a thousand proofs let one suffice, That as his exile hath no parallel, Ne'er walked the earth a greater man than he.
Vertaald door H.W. Longfellow
Michelangelo (6 maart 1475 – 18 februari 1564) Dante, standbeeld in Florence
Uit: Kinshu: Autumn Brocade (Vertaald door Roger K Thomas)
“How can I begin to express my astonishment? You were not yet aware of me and were gazing at the scenery with your chin buried in the upturned collar of your coat. While you were absently looking out of the window, I kept staring at your face, never blinking once. I had got on the gondola to see the beautiful autumn leaves, but I didn't give the trees a glance; I just fixed my eyes on the man in front of me. During those few minutes, the question kept racing through my mind whether or not this person could actually be Arima Yasuaki, my former husband. And if it was Arima Yasuaki, why was he riding this gondola on Mount Zaô in Yamagata? It wasn't just my surprise at this incredible coincidence; your face looked totally different from the one that was etched in my memory. Ten years ... I had been twenty-five years old then, and I'm thirty-five now, so you must be thirty-seven. Both of us have reached the stage when the effects of age begin to show on the face. Even so, the change in your appearance was severe, and I understood that you had definitely not had an easy time. Please don't take offense, I myself don't really understand why I'm writing a letter like this. I just want to put down my side of things-something I'll probably never do again-and describe exactly how I feel. Yet, in spite of my writing to you like this, I still haven't decided whether I'll actually post my letter or not.”
De Canadese schrijver en scenarist Patrick deWitt werd geboren op 6 maart 1975 op Hij werd geboren op Vancouver Island. Zijn eerste boek “Ablutions” (2009) werd uitgeroepen tot New York Times Editor’’s Choice boek. Zijn tweede boek,” The Sisters Brothers” (2011) werd genomineerd voor de Man Booker Prize 2011, de 2011 Scotiabank Giller Prize, de Rogers Writers' Trust Fiction Prize en de Governor General's Award for English language fiction. Patrick deWitt was één van de twee Canadese schrijvers, naast Esi Edugyan, die in 2011 de lijst van alle vier de orijzen haalde. In 2011 werd hij wel de winnaar van de Rogers Prize en de Governor General's Award for English language fiction. In 2012 kreeg hij voor “The Sisters Brothers” de Stephen Leacock Award. Zijn derde roman “Undermajordomo Minor” werd gepubliceerd in 2015. Patrick deWittwoont momenteel in Portland, Oregon.
Uit: The Sisters Brothers
“I was sitting outside the Commodore’s mansion, waiting for my brother Charlie to come out with news of the job. It was threatening to snow and I was cold and for want of something to do I studied Charlie’s new horse, Nimble. My new horse was called Tub. We did not believe in naming horses but they were given to us as partial payment for the last job with the names intact, so that was that. Our unnamed previous horses had been immolated, so it was not as though we did not need these new ones but I felt we should have been given money to purchase horses of our own choosing, horses without histories and habits and names they expected to be addressed by. I was very fond of my previous horse and lately had been experiencing visions while I slept of his death, his kicking, burning legs, his hot-popping eyeballs. He could cover sixty miles in a day like a gust of wind and I never laid a hand on him except to stroke him or clean him, and I tried not to think of him burning up in that barn but if the vision arrived uninvited how was I to guard against it? Tub was a healthy enough animal but would have been better suited to some other, less ambitious owner. He was portly and low-backed and could not travel more than fifty miles in a day. I was often forced to whip him, which some men do not mind doing and which in fact some enjoy doing, but which I did not like to do; and afterward he, Tub, believed me cruel and thought to himself, Sad life, sad life. I felt a weight of eyes on me and looked away from Nimble. Charlie was gazing down from the upper-story window, holding up five fingers. I did not respond and he distorted his face to make me smile; when I did not smile his expression fell slack and he moved backward, out of view. He had seen me watching his horse, I knew. The morning before I had suggested we sell Tub and go halves on a new horse and he had agreed this was fair but then later, over lunch, he had said we should put it off until the new job was completed, which did not make sense because the problem with Tub was that he would impede the job, so would it not be best to replace him prior to? Charlie had a slick of food grease in his mustache and he said, ‘After the job is best, Eli.’ He had no complaints with Nimble, who was as good or better than his previous horse, unnamed, but then he had had first pick of the two while I lay in bed recovering from a leg wound received on the job. I did not like Tub but my brother was satisfied with Nimble. This was the trouble with the horses.”
De Engelse dichter en schrijver Jeremy Reed werd geboren op 6 maart 1951 op Jersey. Reed heeft vijftig werken gepubliceerd in 25 jaar. Hij heeft meer dan twee dozijn bundels poëzie, 12 romans, en boeken met literaire- en muziekkritiek geschreven. Hij heeft ook vertalingen van Montale, Cocteau, Nasrallah, Adonis, Bogart en Hölderlin gepubliceerd. Zijn eigen werk is in het buitenland vertaald in meer dan een dozijn talen. Hij heeft diverse onderscheidingen ontvangen en hij won de Poetry Society's European Translation Prize. Reed begon met het publiceren van gedichten in tijdschriften en kleine publicaties in de jaren 1970. Hij is beïnvloed door onder meer Rimbaud, Artaud, Jean Genet, JG Ballard, David Bowie en Iain Sinclair. Een selectie van zijn gedichten is uitgegeven door door Penguin Books. Zijn laatst gebubliceerde roman is “The Grid.” Reed heeft ook samengewerkt met de muzikant Itchy Ear. Zij treden live op onder de naam Ginger Light. Reed behaalde een doctoraat aan de universiteit van Essex en hij doceert af en toe aan die instelling en aan de Universiteit van Londen.
London Flowers
These oriental poppies earthed as scattered outtakes, rough demos lucked into NW3 shivery silk minis on runway pins — pink, yellow, orange, blue and red, they’re like randomised confetti transient saucerians an anthology of MAC eye colours in nitrogen-depleted soil. I give them names like Toyoko, Masako, Yumiko, O, Yuan Yuan, a garden harem cooking Chinese opium. Ixia and violet iris lyricise intense moments, so too explosive azaleas and a libidinous steamy lily, a transplant brain from Asia with a bulb like a shaved cortex. This marine blue hydrangea’s the colour of the blue deodorant cube floating in the Gatwick men’s toilet, a sort of deep Atlantic blue squirted with ultramarine. Like everything I see they’re poetry, poppies bringing a dusty frill to capital affairs, a bright liaison like a thought pattern; immediate as light checked-in 8 mins travel time from the sun to reach this wiry leggy cluster that tomorrow will be gone.
Bloody Mary
Red icebergs shattered in a glass, auroral tiara with cracked pepper Tabasco in the undertow:
it tastes hot, but it’s really cold, like feelings we can’t separate from loving someone, all aspects
slippery as goldfish in a bowl. A vodka in a scarlet dress stagy as Ute Lemper,
its temper’s unpredictable like Wasabi and Habanero or Worcester sauce tangoing tomato
with a sharp taste of leather. It’s not a gunshot to the throat, more a slow burn that separates
into component tastes, the lime gets tweaky if unmollified by mid-ballast horseradish.
It’s a capricious, husky thing, a ruminative, slow hand trick, you get to know at gut level,
the vodka underpinning it raised as raw firepower in the blood, a CIA agent policing the cells
with a kick like a cobra’s hood. An ex pat mixed it first at Harry’s Bar, spiked the membrane with a celery stick,
got a red brick crust on the lip, and knew he’d done it, felt the bite hit in and raised an eyebrow in silent applause.
1/ Your place was at my side, and you were proud of this. But, sitting with your arm on the steering wheel you said, “I can’t go on. I must stay here, alone.”
If you remain in this provincial village you’ll fall into a trap. We all do. I don’t know how or when but you will. The years that comprise a life vanish in an instant.
You are quiet, pensive. I know it is love that is tearing us apart.
I have given you all the power of my existence, yet you are humble and proud, obeying a destiny that wants you to remain impoverished. You don’t know what to do, whether to give in or not.
I can’t pretend your resistance doesn’t cause me pain. I can see the future. There is blood on the sand.
2/ I think of you and I say to myself: “ I have lost him.” I cannot bear the pain and wish I were dead. A minute or so passes and I reconsider. With joy
I take back strength from your image. I refuse to cry. My mind is changed. Then again I consider you, lost and alone.
Who is this ugly gentleman who does not understand what concerns him most? Are you or are you not this Other,
he who always loses without really dying? He is my double: I, pedantic. He, informal.
Knowledge of him has changed everything in my life. He says that if I am lost he will find me. He knows that when he does I will be dead.
Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975) Paolo Pasolini en Ninetto Davoli
,,En wanneer hij dacht hoe het toch gekomen was, hoe hij het liegen, het stelen en bedriegen geërfd had, hoe zijn vader het weer van diens vader geërfd had, en zo verder van geslacht na geslacht eeuwenlang, allen mensen die geleefd hadden met de zonde en ertegen gestreden hadden zoals hij, allen zonder hulp of uitkomst, dan werd het hem zwaar. En wanneer hij dacht waarom het moest zijn dat de zondigheid werd voorgegeven aan de kinderen die niets gedaan hadden om dat te moeten dragen, dan werd hij bang. Dan moest er onrecht zijn, dat er nu nog kinderen te lijden hadden om het kwaad van den eersten mens. Hij wist dat de gedachte slecht was, opstandig tegen God. Maar hoe kon het anders als hij zelf zijn zondigheid niet had gemaakt? Als hij belast was al voor hij kwaad had gedaan? Hij staarde weer in al die vragen en wist niet, en vreesde waar dat heen zou leiden. En gedurig zei hij tot zichzelf, keer na keer: Het willen is er wel, maar niet het doen" (…)
,,lk weet wel dat het malen is, maar het is niet aan te horen, zo verschrikkelijk. Sla mij maar, sla mij maar, met een stem die je door de ziel gaat. Hij heeft mijn vlees oud gemaakt. Hij heeft mijn beenderen gebroken. En dan weer zo klagend als een kind: Wanneer ik roep en schreeuw sluit hij de oren voor mijn gebed. Maar het ergste is als hij van bloed ligt te ijlen en van het scharlaken dat niet van de handen is af te wassen. Van bloed en Van sneeuw. Die man kan haast niets op het geweten hebben, je kent hem zo goed als ik. Er moet diep in het hart van de mens toch wel een grote schuld liggen dat een als hij er zo vreselijk van lijdt".
Arthur van Schendel (5 maart 1874 – 11 september 1946) Cover
“Gisteren belde ik Addy om te vragen hoe je spaints spelt, een woord dat ik uiteindelijk toch niet zou gebruiken. Hij bleek met Tjibbe ergens in Engeland in de auto te zitten, op weg naar Ierland. Die twee worden in heel Europa, tot aan de Oeral toe, gevraagd als het over (het vangen van) otters gaat. (Die camera die een otter had betrapt bij een vistrap in Zwitserland, hing overigens in de buurt van de Bodensee. Ik dacht: maar Tjibbe had het toch over Oostenrijk en de Alpen? Maar als je in de atlas kijkt: Oostenrijk en de Alpen zijn ook in de buurt van de Bodensee.)
23 juni Vanmorgen, het was nota bene bladstil, kon je in park Klarenbeek iets horen kraken en breken en neerstorten. Toen we gingen kijken: eenmiddelgrote beuk, finaal van zijn stam geknapt. Het was natuurlijk een drama, maar het rook er heerlijk naar vers zaagsel.
24 juni Morgen staat het otterstukje in de nrc – otters zitten daarin min of meer opgesloten in de Weerribben. En uitgerekend nu is er een otter gezien ergens in Noord-Holland. De media, daartoe ongetwijfeld aangespoord door belanghebbenden, hangen de vlag uit. Hoera voor de otter, hoera voor Noord-Holland. Maar ten eerste, een otter die gezien wordt, is dat wel een otter? En ten tweede, als het een otter was, denken ze dan echt dat dat dier voor zijn lol in Noord-Holland zit? Waarschijnlijk aan het zwerven geslagen, ver van huis geraakt, nog verder van huis geraakt, inmiddels totaal vereenzaamd, al in geenweken een geurspoor aangetroffen dat op een soortgenoot wijst, in feite net zo beklagenswaardig als de laatste otter van Eernewoude indertijd. Er zijn journalisten voor wie ‘otter’ alleenmaar eenmanier is omte scoren. Er zijn natuurbobo’s voor wie ‘otter’ ook eenmanier is om te scoren. Die partijen treffen elkaar en jawel, het is hosanna. (Toegegeven, voor die otter, als het een otter was, maakt het niet uit. Met mijn medelijden is hij ook niet geholpen.)”
(1) Ik weet niet of ik wakker ben. De radio herhaalt
een vliegtuig op een akker. Ik mag niet denken
ik wil niet denken aan een vlinder en een ploeg.
Iemand leende mij een boek over een man die sliep.
Ze zei: ik zou je willen vasthouden maar ik
wist niet of hij wakker was.
(3) Ik weet niet waar ik wakker werd. Het bed drijft langs
autoalarmen, figureert in klamme ochtend maar buiten
zou het kouder kunnen zijn de dauw net opgetrokken
kunnen zijn voor manna op het plein, zou het middag
kunnen worden. De meeuwen zijn gekomen
voor appels op het platte dak.
Jurre van den Berg (Thesinge, 5 maart 1986)
De Canadese (Franstalige) schrijfster Nelly Arcan - pseudoniem van Isabelle Fortier – werd geboren in Lac-Mégantic op 5 maart 1973. Zie ook alle tags voor Nelly Arcan op dit blog.
Uit:Whore
“Actually, I had too many mothers, too many sanctimonious models reduced to a reinvented name, and maybe they really didn't believe in their God who was so thirsty for names, at least not to the end, maybe they were just looking for a pretext to separate from their family, free themselves from the act that had brought them into the world, as if God didn't know that they'd come from a father and mother, as if he couldn't see that they were trying to hide those inappropriate names their parents had chosen under their Jeannes and their Annes, I had too many of that kind of mother and not enough of my mother, a mother who didn't say my name because she needed to sleep too much, and in her sleep she left my father in charge of me. * * *
I remember the shape of her body under the sheets and her head poking only halfway out like a cat balled on the pillow, a wreck of a mother who was slowly flattening out, nothing left but hair to show that she was there, to distinguish her from the sheets, and the time of the hair seemed to last three, maybe four years, until for me it became the time of Sleeping Beauty, my mother treating herself to some underground old age, although I wasn't really a child anymore, and not yet a teenager, although I was suspended in that intermediary zone where the hair starts to change color, two or three black hairs suddenly sprouting in the downy gold of the crotch, and I knew that she wasn't totally asleep, just halfway there, you could see it in her stiffness under the too-blue sheets, which were too straight in her too-sunny room, with its four large windows that surrounded her bed throwing bright rectangular shafts of light on her head, and anyway, how can you sleep with light shining in your face, and what's the use of having so much sun in a room where you're sleeping? It was easy enough to see she wasn't sleeping by the way she'd jolt suddenly in bed and moan without warning for some unknown reason hidden with her under the sheets.”
Uit: En uit de bergen kwam de echo(Vertaald door W. Hansen)
“Ten slotte, toen de zon net over zijn hoogste punt heen was, bleef vader weer staan. Hij draaide zich in de richting van Abdullah, leek even na te denken en maakte toen een beweging met zijn hand. ‘Je geeft het toch niet op,’ zei hij. Vanaf de kar gleed Pari’s hand snel in die van Abdullah. Ze keek naar hem met vochtige ogen, en met haar uiteenstaande tanden glimlachte ze alsof haar nooit iets slechts zou kunnen overkomen zolang hij aan haar zijde was. Hij sloot zijn vingers om haar hand zoals hij elke nacht deed als hij en zijn zusje in hun bed lagen, hun hoofden tegen elkaar, hun benen verstrengeld. ‘Je had eigenlijk thuis moeten blijven,’ zei vader. ‘Bij je moeder en Iqbal. Dat heb ik je gezegd.’ Abdullah dacht: het is jouw vrouw. Mijn moeder hebben we begraven. Maar hij wist die woorden in te slikken voor hij ze uitsprak. ‘Nou goed dan. Kom maar mee,’ zei vader. ‘Maar we gaan niet huilen. Begrepen?’ ‘Ja.’ ‘Ik waarschuw je. Dat zal ik niet dulden.’ Pari glimlachte breed naar Abdullah, hij keek naar haar bleke ogen en ronde roze wangen en glimlachte terug. Vanaf dat ogenblik liep hij naast de kar die over de woestijngrond vol kuilen en gaten hotste, en hij hield Pari’s hand vast. Ze wisselden gelukkige steelse blikken, broer en zus, maar ze zeiden niet veel, uit angst vaders stemming te bederven en hun geluk te verspelen. Heel vaak waren ze alleen, zij met hun drieën, niemand in de verste verte te zien, alleen de roodkoperen bergketens en de grote zandstenen rotsen. De woestijn strekte zich voor hen uit, open en weids, alsof die voor hen was geschapen, alleen voor hen, de lucht roerloos en snikheet, de hemel hoog en blauw. Rotsblokken schitterden op de gebarsten grond. De enige geluiden die Abdullah hoorde waren zijn eigen ademhaling en het ritmisch gepiep van de wielen, terwijl vader de rode kar trok, in noordelijke richting.”
„Er öffnete seine Augen im Weiß. Er öffnete seine Augen im gleißenden Licht einer Welt, die ihm so fremd war, dass er sie umgehend wieder schloss. Dann fühlte er Warmes, das seinen Körper schwallartig durchdrang und aus den Füßen auszutreten schien, sodass ihn fror und er leichte Übelkeit verspürte. Vorsichtig bewegte er seine Finger und bemerkte etwas an seiner rechten Hand, das er nicht zuordnen konnte. Er versuchte, sich zu orientieren und klare Gedanken zu fassen, aber in seinem Kopf war nichts als Rauschen und unendliche Leere. Helen. Sie saß auf einem steil ins Meer ragenden Felsen und hatte ihren Kopf für einen Moment in seine Richtung gedreht. Die Sonne stand im Zenit, weit draußen fuhr ein Schiff übers Meer und steuerte eine gerade noch am Horizont erkennbare weiße Insel an. Helen hielt ihre Füße ins Wasser, auf dessen Grund ein mit Algen überwucherter Steg erkennbar war. Er ging den schmalen Pfad abwärts, bis er den Felsen erreicht hatte und sie nur noch einen Steinwurf von ihm entfernt war. Ihr Körper war mit weißem Leinen bedeckt, ein Schlauch führte von ihr weg und mündete ins Meer. Vorsichtig stieg er den stark abschüssigen Fels hinab und war schon fast bei ihr angelangt, als er den Halt verlor und auf dem glitschigen Untergrund ausrutschte. Kopfüber stürzte er auf Helen zu und wollte schreien, aber kein Laut kam über seine Lippen. In diesem Moment drehte sie sich nach ihm um und streckte ihm ihre Hand entgegen. Ohne zu zögern, griff er danach und hatte plötzlich einen Schlauch in seinen Händen, der aus Helens Mund hing.“
„Der Wetterbericht nach den Spätnachrichten kündigte einen weiteren heißen Tag in einer Reihe von heißen Tagen an, die Anita Cornelius bereits jetzt wie unendlich erschienen. Seit Wochen konnte sie kaum einschlafen vor Hitze, auch jetzt hatte sie es wieder versucht, dann jedoch lieber den Fernseher eingeschaltet, die Nachrichten gesehen und dabei die letzten Salzcracker gegessen, die der Kollege von der Tagesschicht übrig gelassen hatte. Es war eine ziemlich normale Nacht am Notarzt-Stützpunkt des Krankenhauses am Urban in Berlin-Kreuzberg. Anita und ihr Assistent Maik hatten bisher drei Alarme gehabt, einmal Brustschmerzen, einmal Blutzucker und einen akuten Bauch, alle bei alten Menschen. So war es eigentlich immer, selbst in dieser Gegend der Stadt, aus der das Fernsehen gern von Messerstechereien und Drogenkriminalität berichtete. Häufiges ist häufig und Seltenes ist selten, das hatte Anita bereits im Studium gelernt, und Altwerden war eben häufig in diesem Land. Anita stand auf, um sich aus dem Automaten am Eingang der Rettungsstelle einen Snack zu ziehen. Nachdem sie eine Münze eingeworfen und gewählt hatte, warf sie einen Blick auf das Fach mit den Mars-Riegeln und beobachtete die Metallspirale, die das Mars an das Ende des Regals schob, bis der Riegel in Schieflage geriet, mit der Oberseite nach vorne fiel und gegen die Spirale stieß, die in diesem Moment aufhörte sich zu drehen. Anita sah auf ihren Schokoriegel, zwischen Spirale und Regal über dem Abgrund verkeilt. Super Vertrauensbeweis für ein Krankenhaus, wenn nicht einmal der Snack-Automat funktioniert, dachte Anita und hätte es wohl für ein schlechtes Omen gehalten, wenn sie an solche Dinge glauben würde, doch das tat sie nicht. Anita dachte an ihren Sohn. Wie oft hatte sie mit Lukas hier gestanden und gehofft, der Automat würde nicht ihr letztes Kleingeld fressen und den gewünschten Riegel dann doch behalten?“
Give me a nickname, prison, this first April evening of sadness shared with you. This hour for your songs of evil and goodness, confessions of love, salty jokes. They've taken my friends, ripped the cross from its chain, torn clothes, and then with boots struck at my breastbone torturing the remains of hope. My name is filed in profile, full-face - a numbered dossier. In custody - nothing is mine! Just as you have no one, nothing! On the window's grating here's all of me - christen me, give me a name, prison, send off to the transport not a boy, but a zek, so I'll be welcomed with endearments by Kolyma, place of outcasts, executions in this twentieth century.
“The rowdy gang of singers who sat at the scattered tables saw Arthur walk: unsteadily to the head of the stairs, and though they must all have known that he was dead drunk, and seen the danger he would soon be in, no one attempted to talk to him and lead him back to his seat. With eleven pints of beer and seven small gins playing hide-and-seek inside his stomach, he fell from the top-most stair to the bottom. It was Benefit Night for the White Horse Club, and the pub had burst its contribution box and spread a riot through its rooms and between its four walls. Floors shook and windows rattled, and leaves of aspidistras wilted in the fumes of beer and smoke. Notts County had beaten the visiting team, and the members of the White Horse supporters club were quartered upstairs to receive a flow of victory. Arthur was not a member of the club, but Brenda was, and so he was drinking the share of her absent husband-as far as it would go-and when the club went bust and the shrewd publican put on the towels for those that couldn't pay, he laid eight half-crowns on the table, intending to fork out for his own. For it was Saturday night, the best and bingiest glad-time of the week, one of the fifty-two holidays in the slow-turning Big Wheel of the year, a violent preamble to a prostrate Sabbath. Piled-up passions were exploded on Saturday night, and the effect of a week's monotonous graft in the factory was swilled out of your system in a burst of goodwill. You followed the motto of "be drunk and be happy," kept your crafty arms around female waists, and felt the beer going beneficially down into the elastic capacity of your guts. Brenda and two other women sitting at Arthur's table saw him push back his chair and stand up with a clatter, his grey eyes filmed over so that he looked like a tall, thin Druid about to begin a maniacal dance. Instead, he muttered something that they were too tight or far away to understand, and walked unsteadily to the top stair.”
Alan Sillitoe (4 maart 1928 - 25 april 2010) Cover dvd
De Poolse schrijver dichter en journalist Ryszard Kapuściński werd geboren in Pinsk, Polen (thans Wit-Rusland), op 4 maart 1932. Zie ook alle tags voor Ryszard Kapuściński op dit blog.
Uit: I Wrote Stone
On a plane to Luanda a young soldier lies on a stretcher
that morning a bullet shattered his skull
an IV hangs from a hook the man tosses he’s delirious
perhaps he’s relating what happened
we never found out where he flew to
in the end
*
I did not want to see daylight only darkness. I shut my eyes so not a single ray would penetrate, so I would not see the emptiness everywhere, from the unseen beginning to the unseen end.
Vertaald door Diana Kuprel en Marek Kusiba
Ryszard Kapuściński (4 maart 1932 - 23 januari 2007)
Geen honderdste seconde krediet hebben ze ons gegeven nadat we toch de waarheid in transparante regels hadden weergegeven als een plastic kinderspeeltje van plusminus 12 cent dat door de veelkantigheid en equilibrium permanent tot in de eeuwigheid wordt aangedreven, maar toch aan elke honderdste seconde z'n momentum toekent
Vooral die 12 cent stond de dames & heren tegen; als charlatannetjes armlastig werden we bejegend en in hun bekakte bakstenen ivoren torentje van onze post ontheven, opgehangen, doodgezwegen - ondertussen was de waarheid al die tijd nog geen honderdste seconde hetzelfde gebleven Weer hadden wij snotneuzen gelijk gekregen.
Brief naar Huis
Wat is nu je groot verstandelijk vermogen waard? je instinct is verziekt door jaren goede smaak, je waarneming kapot van te veel kunstgenot.
Je hebt alleen jezelf nog en die heb je nu het minste nodig. En hoe lang is het geleden dat je, zonder traangas, om je moeder hebt gehuild?
Stof tot nadenken, zou je denken, maar je denkt: denken tot stof.
Als je een brief naar huis zou willen schrijven, je zou geen adressering weten. Afzender overbodig.
Puzzle begun I write in the day’s space, Then, while she bathes, peek at Mademoiselle’s Page to the curé: “. . . cette innocente mère, Ce pauvre enfant, que deviendront-ils?” Her azure script is curlicued like pieces Of the puzzle she will be telling him about. (Fearful incuriosity of childhood! “Tu as l’accent allemande” said Dominique. Indeed. Mademoiselle was only French by marriage. Child of an English mother, a remote Descendant of the great explorer Speke, And Prussian father. No one knew. I heard it Long afterwards from her nephew, a UN Interpreter. His matter-of-fact account Touched old strings. My poor Mademoiselle, With 1939 about to shake This world where “each was the enemy, each the friend” To its foundations, kept, though signed in blood, Her peace a shameful secret to the end.) “Schlaf wohl, chéri.” Her kiss. Her thumb Crossing my brow against the dreams to come.
This World that shifts like sand, its unforeseen Consolidations and elate routine, Whose Potentate had lacked a retinue? Lo! it assembles on the shrinking Green.
Gunmetal-skinned or pale, all plumes and scars, Of Vassalage the noblest avatars— The very coffee-bearer in his vair Vest is a swart Highness, next to ours.
James Merrill (3 maart 1926 – 6 februari 1995) Hier met partner David Jackson (rechts)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Kola Boof werd (naar eigen zeggen) geboren als Naima Bint Harith op 3 maart 1972 in Omdurman, Soedan. Zie ook alle tags voor Kola Boof op dit blog.
Uit: The Sexy Part of the Bible
“Dear God and Dear Satan, I address the both of you to say: “Ife Kwulu ife akwudebe ya” (if one thing stands, another thing stands by it). For I am truly a descendent of the laboratory now, and I cry that you might take pity, because he has made of me an actual goddess—as pathetic as either of you—an experimental daughter raised on weekends and playtime by the Oluchi river women, yet privately educated by what the Africans call “the Caucasoids”, and just as when you created me—there’s more poetry than sense to it. It’s my name that Stevedore calls right before his heart stops. He exhales it, passionately, “…Eternity!” And though my tears prevent me from seeing the moment when his eyes become glass, I certainly feel it, and especially right now, as hallucinogenic memories come to me like some miracle story that the topless Oluchi women would expect tourists to believe, I can see…everything…that the American filmmakers have come here to make a motion picture about in my lover’s glass pane eyes: The skeletal dog with the human arm in its mouth, barely nourished enough to wag its tail as it runs away from the screaming mob, and him, Stevedore…coming into the town square, only he’s twenty years younger and looks even more like Ritchie Cunningham back then than he does now, and he steps aside as the mutt he mistook for a Dalmatian runs past with my arm in its mouth, and he’s not surprised at all as he comes upon the sight of a frail, middle aged Ajowan woman being kicked to death in the streets of DakCrete by the swallowers. To him, it is West Cassavaland desperation—that the young people are kicking me to death and stomping me and shouting belligerently, “Kill the racist…kill the racist’!”, their bony fists shaking in the air and their black faces twisted with an urgent ejaculation as they, the swallowers, obliterate me—“The Racist”
„Das Problem ist, dass die Baustellen eines Tages fertig sind, dass man nicht mehr Ausschachtungen, Tunnelbauten, Tauchereinsatz und erstaunlich rasches Wachstum der Stockwerke bewundern kann, sondern erschreckt ansehen muss, was man uns dort hingestellt hat. Und nicht nur ansehen: damit leben.Manchmal denkt man: man kann eine Stadt nicht nur mit Verfall zerstören, sondern auch durch Bauen. Auf Perspektiven kann keine Rücksicht genommen werden. Auf das Berliner Leben auch nicht. So wird der Zentralbahnhof an einer Stelle gebaut, wo niemand wohnt, wohin alle erst auf langen Wegen und mit erst noch zu schaffenden Verbindungen anreisen müssen und wo sich dann vielfältige Verkehrsströme gegenseitig lahm legen - falls nicht alles öde bleibt und der Berliner weiterhin so einsteigen möchte wie bisher: dezentral in Spandau, Wannsee, Bahnhof Zoo, Ostbahnhof. Aber die Baugrube samt Spreeverlegung ist natürlich beeindruckend. Der Stadtkenner und Stadtkritiker Wolf Jobst Siedler sprach in den sechziger Jahren von der"gemordeten Stadt"und in den achtziger von der"verordneten Gemütlichkeit". Sollte man nicht am Ende der neunziger Jahre von der"verordneten Stadt"sprechen, von der aufgezwungenen Kulisse? Die morgen zu ganz anderem Leben zwingen wird? Man hat im großen Stil ganze Viertel aus dem Boden gestampft, man setzt gewaltige Bauten mit brutaler Entschlossenheit in den Sand, hält sich an vage Berechnungen und Spekulationen über die künftige Entwicklung, fernab des wirklichen Berliner Lebens. Es wird oben und unten gleichzeitig gebaut, man hat nichts wachsen und sich entwickeln lassen, hat sich nicht am neuen Leben orientiert, das sich nach 1989 für das vereinte Berlin erst wieder einspielen musste. So hat man Block um Block in die Friedrichstraße gedrückt und hat nun eine öde Folge von leeren Kästen mit massiven Fassaden ohne Geist und Charme, kalt und stumpf wie falscher Marmor. Grieneisen-Architektur, sagt der Berliner dazu, in Anspielung auf ein traditionsreiches Bestattungsunternehmen."
When I think of what you do I think of a painting by Caillebotte: three men scrape a hardwood floor, their strong backs bowed, bent like the wood, their arms too-- perpendicular or parallel, brown, potent, symmetrical as Degas dancers, fragile as they are firm, autumn aspens in the wind: they fill the eyes with gold, the ears with vibrations. The air oozes ripeness.
Clifton Snider (Duluth, 3 maart 1947) Les raboteurs de parquet door Gustave Caillebotte, 1875
„Tauben pickten ringsum die braunen Kerne der Melone auf, die der Junge zuerst in seine Hände spuckte und schließlich auf den Boden fallen ließ. Immer wieder wütend und sich empörend, da er mit seinen kurzen Hosen die Peterskirche nicht betreten darf, schlug einer eine Plastikflasche auf sein nacktes Knie, gelangweilt blies sein kleinerer Bruder in eine Plastikflasche hinein und wälzte sie am Asphalt zwischen den auffliegenden Tauben hin und her, und ein ebenfalls wartender, fünfzehnjähriger Knabe in kurzen Hosen, der einen, von seinem Bund gelösten Hosengürtel aus echtem Schlangenleder um seine unbehaarten, nackten Oberschenkel schlang, steckte immer wieder den silbernen Stift des Gürtelverschlußes in die Schlangenaugenlöcher hinein. Unter den Arkaden, zwischen den Steinsäulen, wohl hundert Meter vom Eingangstor der Peterskirche entfernt, schimpfte ein Junge, weil ihn ein Polizist aufgefordert hatte, seinen nackten Oberkörper zu bedecken. Ein neapolitanischen Dialekt sprechendes Nonnenzwillingpaar leckte an den mit Schokolade bestrichenen Zehen eines Eises in Kinderfußform.“
„An einem Freitagmorgen – zwei Tage vor den Geschehnissen auf dem Anwesen des Maklers Ernesto Rocas Lobos, die die Bewohner des vornehmsten Viertels der Stadt bis in ihre Träume hinein ängstigen sollten – frühstückten Don Ernestos Schwiegereltern, zu Besuch aus Deutschland, auf der Gartenterrasse der Villa. Sie frühstückten allein. Tochter und Schwiegersohn waren am Vortag nach Miamigeflogen. Noch voller Staunen über den Luxus im Hause Rocas Lobos genossen sie die ständige Beflissenheit des Personals, die Großzügigkeit von Villa und Garten, den reichgedeckten Tisch. Damals, in Deutschland, hatten sie ihre Tochter nur widerwillig einen Studenten der Wirtschaftswissenschaft heiraten lassen, einen Ausländer, einen exotisch wirkenden Südamerikaner, über dessen familiäre und finanzielle Verhältnisse sie nur Vermutungen hatten anstellen können. Nun aber erkannten sie, daß ihreTochterdieFraueinesderreichstenMännerderStadt gewordenwar. »Nein, hier fehlt es an nichts, Kurt«, sagte Herta Köberle. »Gut,daßwirJuttadiesePartienichtausgeredethaben.« »Mich hat damals erst der Mercedes überzeugt«, antwortete Kurt Köberle. »Als Student konnte er sich einen Mercedes leisten – und nicht etwa einen aus zweiter Hand!« »Dabei ist der Wagen nichts gegen diese Villa und alle die Reisen«, sagte sie lebhaft. »Man muß sich das mal vorstellen: Wann immer sie Lust haben, fliegen sie in die Staatenundamüsierensichdort!«
De Nederlandse dichteres en schrijfster van Tjitske Jansen werd geboren in Barneveld op 3 maart 1971. Zij ging op haar 12de tijdelijk wonen in een pleeggezin. Zij deed vwo en studeerde cum laude af in beeldende kunst en theater aan de Hogeschool voor de kunsten Arnhem. Daarnaast deed ze een opleiding Nederlands aan de Radboud Universiteit Nijmegen, die ze echter niet afmaakte. Voordat ze begon te dichten, was ze onder meer werkzaam als koopvrouw op de markt, serveerster, administratief medewerker en kokshulp. Nationaal verkreeg ze bekendheid in 2003 door haar debuutbundel “Het moest maar eens gaan sneeuwen”. Van deze bundel werden meer dan vijftienduizend exemplaren verkocht, een groot aantal voor een dichtbundel. Jansen draagt vaak voor uit eigen werk, onder meer op (literatuur)festivals als Poetry International, Lowlands, de Nacht van de Poëzie en de Wintertuin. Jansen is tegenwoordig woonachtig in Amsterdam.
Vrouw Holle
Ik kijk liever naar de maan dan naar de mens. De mens, ik word er zó moe van. Dat roepende, smekende, lachende, verlangende, niet wetende, willen wetende ik hou van jou zeggende, of denkende, op schoenen of op eelt lopende, van de een naar de ander rennende, met sieraden en muziek beklede mens. Ik kijk liever naar de maan die altijd hetzelfde is: onverschillig. trouw.
De maan heeft geen woorden nodig om te zeggen: ik ben er en morgennacht ben ik er weer
Misschien zit er een wolk voor, misschien zie je me niet omdat je binnen bent, omdat je binnen naar dwaze liedjes ligt te luisteren of omdat er tranen voor je ogen zitten, tranen omdat je denkt dat je alleen bent, maar je bent niet alleen, want ik ben er, en gisteren was ik er ook, en morgen ben ik er weer.
Voor zijn verjaardag
Ik weet de kleur waar hij het liefst op loopt Ik weet de kleur die hij bij voorkeur draagt
Maar lopen is niet hetzelfde als slapen en dragen niet hetzelfde als wakker worden.
Ik heb hem dus gevraagd: in welke kleur wil jij het liefste slapen, in welke kleur wil jij het liefste wakker worden
In de kleur van jouw ogen zei hij, in de kleur van jouw huid. Ik heb er niet naar gezocht. Ik wist ook zonder zoeken wel
dat er geen winkel bestaat die dekbedovertrekken verkoopt in die kleuren. Er zit niets anders op. Ik moet voor altijd
“Ja mijne heren, de beste gids van Rome komt uit Sittard. Het is een klein stevig gebouwd mannetje, met borstelige, witte wenkbrauwen, een witte snor en een wit baardje dat aan de stevige kin vol moed begonnen is, maar zich dan plotseling bedenkt en er ineens mee uitscheidt. Hij draagt een wit hemd, dat van voren open is en daar een kettinkje laat zien, vermoedelijk eindigend in een gouden penning of medaille, doch daarover worden geen inlichtingen vertrekt. Opzij van de mond hebben zich twee kuiltjes gegraven, die op een algemene geneigdheid wijzen het leven een prettige instelling te vinden. De ogen zijn blauw en hebben de argeloze uitdrukking van een Walt Disney-kabouter. De schedel is opzij met een vermoeden van haar bekropen, doch in het midden volkomen kaal. Onder deze schedel bevindt zich Rome.’ (…)
“Naar het schoonmaken van de Trevi-fontein ben ik ook gaan kijken, maar om een heel andere reden. De Fontana di Trevi is de fontein, waar alle vreemdelingen, die later in Rome nog eens willen terugkeren, een munt ingooien. (..) Ik ging daar heen om te kijken, wat ze met al die duizenden munten zouden doen. Hoe vindt u die gedachte? Mij dunkt, dit is een typisch burgerlijke gedachte, die alleen door een Hollander kan worden voortgebracht. Niet de poëzie van zo’n munt in ‘t water gooien, met de volle maan boven je hoofd en een meisje aan je zij, nee, niets daarvan. Alleen de vraag: wáár blijven de duiten? Gaan ze naar de fiscus? Pikt de waterleiding ze in? Of verdwijnen ze in het potje der omliggende percelen? Kijk, aan zo’n vraag heb ik, als Hollander, houvast, daar kan ik mij uren in verdiepen.” (…)
“Met honderden liepen ze in de stoet mee, allemaal als patertjes, nonnetjes, engelen of martelaren verkleed, met grote, oneindig verbaasde ogen, sommigen met hun eigen martelwerktuigjes in de hand en er verzonken op zuigend. Ik zag één engel, wier beide vleugels tot op de billetjes waren afgezakt en die liep nu juist heel ingetogen te bidden, in een brevier, dat zij precies omgekeerd in de beduimelde handjes hield. (..) Zestig Franciscaner paters trokken voorbij, ieder zeven jaar oud, met echte bruine pijtjes en hagelwitte koordjes, onder leiding van een dik gardiaantje, dat bijna omviel van de slaap.”
Godfried Bomans (2 maart 1913 - 22 december 1971)
De Nederlandse schrijver Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker werd geboren in Amsterdam op 2 maart 1820. Zie ook alle tags voor Multatuliop dit blog.
Uit:Ideën I
7. Het beslissen by meerderheid van stemmen is 't recht van den sterkste in der minne. Het beduidt: àls we vochten zouden wy winnen... laat ons 't vechten overslaan. Dit stelsel leidt dus niet zoozeer tot waarheid als tot rust. Doch slechts voor 't oogenblik, en palliatief. Want de leden der minderheid hebben meestal 't recht vóór zich, en zyn sterker, niet zoozeer uit besef van dat recht, als door meer geslotenheid en scherper prikkel tot inspanning. Wanneer de minderheid aangroeit tot meerderheid, verliest ze aan specifieke waarde wat ze wint in uitbreiding of aantal. Ze neemt al de fouten over van de verslagen tegenstanders die, op hùn beurt weer, deugd scheppen uit nederlaag. De slotsom is treurig.
8. Het besluiten tot iets groots kan geschieden met kalme vastberadenheid of in geestdrift. Het eerste staat natuurlyk hooger. Dit hoogere nu vindt men zelden, maar nu-en-dan toch, by 'n individu. By vergaderingen nooit. Een grootsch besluit van 'n vergadering wordt altyd genomen in drift van geest en met geschreeuw. Dat noemt men met een deftig woord: akklamatie. Lees niet, bid ik u, dat 'n vergadering die schreeuwt en driftig van geest is, grootsche besluiten neemt.
12. Gedachten heeft ieder. By weinigen worden ze tot denkbeelden. Nog minder zyn er, die vorm en kleur weten weertegeven van die beelden. En wie dit doet, hoort gedurig ‘juist wat ik dacht.’ Ja, op omtrek na, op kleur na, op schaduw na. Dat is: op zeer veel na. (En vooral op den moed na, om daarmee op eigen verantwoordelykheid voor den dag te komen!)”
“Duncan began talking about Walt and the undertow – a famous family story. For as far back as Duncan could remember, the Garps had gone every summer to Dog’s Head Harbor, New Hampshire, where the miles of beach in front of Jenny Fields’ estate were ravaged by a fearful undertow. When Walt was old enough to venture near the water, Duncan said to him – as Helen and Garp had, for years, said to Duncan – ‘Watch out for the undertow.’ Walt retreated, respectfully. And for three summers Walt was warned about the undertow. Duncan recalled all the phrases. ‘The undertow is bad today.’ ‘The undertow is strong today.’ ‘The undertow is wicked today.’ Wicked was a big word in New Hampshire – not just for the undertow. And for years Walt reached out for it. From the first, when he asked what it could do to you, he had only been told that it could pull you out to sea. It could suck you under and drown you and drag you away. It was Walt’s fourth summer at Dog’s Head Harbor, Duncan remembered, when Garp and Helen and Duncan observed Walt watching the sea. He stood ankle-deep in the foam from the surf and peered into the waves, without taking a step, for the longest time. The family went down to the water’s edge to have a word with him. ‘What are you doing, Walt?’ Helen asked. ‘What are you looking for, dummy?’ Duncan asked him. ‘I’m trying to see the Under Toad,’ Walt said. ‘The what?’ said Garp. ‘The Under Toad,’ Walt said. ‘I’m trying to see it. How big is it?”
John Irving (Exeter, 2 maart 1942) Cover dvd met Robin Williams
De Amerikaanse schrijver en journalistTom Wolfewerd geboren op 2 maart 1930 in Richmond, Virginia. Zie ook alle tags voor Thomas Wolfe op dit blog.
Uit:A Man in Full
“One of the few freedoms that we have as human beings that cannot be taken away from us is the freedom to assent to what is true and to deny what is false. Nothing you can give me is worth surrendering that freedom for. At this moment I'm a man with complete tranquillity...I've been a real estate developer for most of my life, and I can tell you that a developer lives with the opposite of tranquillity, which is perturbation. You're perturbed about something all the time. You build your first development, and right away you want to build a bigger one, and you want a bigger house to live in, and if it ain't in Buckhead, you might as well cut your wrists. Soon's you got that, you want a plantation, tens of thousands of acres devoted solely to shooting quail, because you know of four or five developers who've already got that. And soon's you get that, you want a place on Sea Island and a Hatteras cruiser and a spread northwest of Buckhead, near the Chattahoochee, where you can ride a horse during the week, when you're not down at the plantation, plus a ranch in Wyoming, Colorado, or Montana, because truly successful men in Atlanta and New York all got their ranches, and of course now you need a private plane, a big one, too, a jet, a Gulfstream Five, because who's got the patience and the time and the humility to fly commercially, even to the plantation, much less out to a ranch? What is it you're looking for in this endless quest? Tranquillity. You think if only you can acquire enough worldly goods, enough recognition, enough eminence, you will be free, there'll be nothing more to worry about, and instead you become a bigger and bigger slave to how you think others are judging you.”
Muscle fatigue is instigated (according to the latest scientific hypothesis) by tiny leaks of calcium on a cellular level stimulating enzymes to assault muscle fibers endeavoring to shut down whatever business is afoot but, you already knew this
It is your nature to ignore this chemistry Legs pumping with the precision of locomotive pistons transferring energy to chain, sprocket and wheels cutting through space incited salmon-like forward while every fiber below your neck screams for you to stop calves sinews braiding into knots thighs threatening to split as if baking bread the peloton follows in your wake a brightly colored migration of spandex butterflies and you come out of your saddle to dance on your pedals as if Bix Beiderbecke was blowing a solo in your skull and then it comes
De Vlaamse schrijver Frank Albers werd geboren op 2 maart 1960 in Schoten. Hij studeerde in Gent en Oxford en promoveerde aan Harvard op een proefschrift over het utopische denken van Jean-Jacques Rousseau en Ralph Waldo Emerson. Van 1998 tot 2000 leidde hij samen met Bernard Dewulf het Nieuw Wereldtijdschrift. In het jaar daarop werd hij chef van de boekenbijlage Standaard der Letteren (tot 2005). Als auteur trad Albers op de voorgrond met de fragmentarische roman “Angst van een Sneeuwman” (1982) waarvoor hij in 1983 de Yangprijs ontving. In 2007 verscheen het reisessay “Beatland”: In het spoor van Jack Kerouac’s On the road (De Bezige Bij), waarin hij verslag doet van zijn tocht dwars door de Verenigde Staten, vijftig jaar na het verschijnen van Kerouac’s cultroman. Voor het Nationale Toneel in Den Haag vertaalde Albers onder meer Hamlet, Titus Andronicus en King Lear. Albers houdt ook een blog bij en geeft lezingen over onder andere Shakespeare, Kerouac en Albert Camus.
Uit: Een zonderling land
“Er was eens een land dat niet wilde bestaan. Dat vonden de andere landen raar. De meeste landen waren trots op zichzelf. De meeste landen voelden zich beter dan alle andere landen. Zelfs een land dat hanger leed, deed vaak alsof het beter was dan een land dat te eten had. De meeste landen waren macho's. Wie hen tergde, kreeg een dreun. Zo waren vele landen ook ontstaan. Al vechtend. Vechten schept een band en soms een land. Al was er om een land bijeen te houden meer nodig dan speren of bommen. De meeste landen waren een samenweefsel van gedeeld leed en gedeelde herinneringen, van gedeeld geloof en gedeelde taal. Soms. als ze wat ouder en wijzer waren geworden, leenden landen om met elkaar samen te werken. Dan gingen 2e bijvoorbeeld samen naar de maan. of samen een ander land vernietigen. Maar hoe lang en innig ze ook met elkaar samenwerkten, uiteindelijk hielden landen altijd het meest van zichzelf. Dat zag je bij sportwedstrijden en fabriekssluitingen. Eens macho, altijd macho. Er bestaat geen tweelandenvlag. Tussen al deze grote, trotse macholanden lag dus dit ene landje dat. tot verbijstering van velen, niet wilde bestaan. Het had zichzelf niet bedacht, was niet gegroeid uit het verlangen van mensen om binnen dezelfde grenzen te wonen, niet uit angst voor een vijand, niet uit krijgszucht of list, maar uit slib samengeklonterd in een trage bocht van de tijd. Het land was als een vondeling, verwekt en vergeten in een achterkamertje van de geschiedenis, een bastaardje dat de natuur niet bepaald had verwend, want behalve erg klein was het ook erg lelijk, en het bezat ook niets van wat kleine lelijke landjes voor grotere landen soms toch aantrekkelijk maakt. zoals gas olie of diamant.”
Als ik gestorven ben zal in de tuin van dit museum boven het warrig bladerengedruis een merel net zo helder zingen op net zo’n late voorjaarsdag
En ik, ik zal er niet meer zijn om door dit zingen te vergeten dat ik moet sterven mettertijd.
Maar aan de andre kant zal ik – je weet maar nooit – veel langer leven dan die vogel En als ik dan toch onder de zoden lig dan zal mijn zoon nog eens een merel net zo horen klinken op net zo’n late voorjaarsdag. En hij zal weten wie ik was en ach, een vogel weet van niets.
Maar aan de andre kant alweer: als merels aan hun vaders konden denken wellicht dat ze dan krasten als een raaf.
Een schilder
Op dijkjes langs de balkegaten stonden wij stil te schetsen in de kou, en dan maar over kunst en toekomst praten als jij in elk geval een schilder wezen zou. Ik wist nou nooit eens wat ik worden wou en kon mezelf soms om die vaagheid haten. Maar onder mijn bewondering voor jou school toch dédain voor missers en hiaten
bij iemand die te weinig boeken las. Jij slikte dankbaar, of het manna was, al wat ik je vertelde over morgen en over wat er vroeger is geweest. Je schildert nu decors in Avereest, in godsdienstwaan gekerkerd, of geborgen.
Moeilijk moment
Net als hij op 't café-toilet in de verschoten spiegel kijkt barst er een bloedrivier zijn oogbal binnen. Ook wordt het ademen beperkt: de refusal is nog aan 't werk.
Toch weet hij in zijn ademnood dat het maar even duurt, dan kan het weer beginnen, de zachte levensdood.
De stortbak heet Silentium. Grijs bovenlicht zakt om hem heen. Een vrede buiten kijf vult hem, die net niet stierf, van top tot teen.
Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)
De Oostenrijkse schrijver, dichter en schilder Franzobel werd geboren op 1 maart 1967 in Vöcklabruck. Zie ook alle tags voor Franznbel op dit blog
Uit:Liebesgeschichte
“1. Die sechste Stunde Weil er beim Aufsperren einer Tür immer fürchtete, jemand könnte ihn beobachten, sich auf ihn stürzen, ihn überwältigen, blickte er sich hastig um, doch da war nichts, nur die dunkelblaue Nacht hing wie eine atmende, quallige Masse über den schlafenden Häusern und Autos. Auch wenn alles still war, beeilte er sich, den Haustorschlüssel ins Schloss zu stecken, zu drehen. Es klemmte. Verdammt! Er presste. Fluchte. Jetzt gelang es. Alexander, ein graziler junger Mann von vierunddreißig Jahren, blutarm, nervös, hohlwangig mit zartgliedrigen Händen und einer mäßig vorstehenden, leicht aufwärtsgebogenen Nase im teigigen Gesicht, Alexander, der stets um Stil bemüht war, bedacht darauf, dass man sah, wer er war, einer, der die Welt aus ihren Angeln hob. Alexander keuchte. Wie ein anschlagender Jagdhund hing er in der straffen Leine seiner Atemröhre, keuchte heftig, fiel gegen die zugefallene Tür, griff sich an die Brust und hustete, als hätte er einen Hundertmeterlauf absolviert. Dabei war er nur von der Ecke hergelaufen, wo er den Taxifahrer hatte halten lassen. Er strich die Falten aus dem Regenmantel, bückte sich, um seine Schuhbänder zu binden, und hastete durch das Treppenhaus, zog sich am Geländer hoch, vorbei an Fußabstreifern und ausgetragenen Zeitungen, hinweg über Specksteine, Tröpfchen von der inkontinenten Dackeldame Max, zog sich empor durch das Gründerzeittreppenhaus, vorbei an einem kleinen abgenagten Knochen mit blutigem Gelenk, vorbei an abgeschlagenen Wänden, von denen Putz rieselte, um endlich vor der ihm wohlbekannten Tür zu stehen. Alexander keuchte, griff sich ans Herz, versuchte es zu kontrollieren, atmete langsam aus und ein, blickte aus dem Treppenhausfenster, sah den roten Streifen der ausbrechenden Sonne, die die quallige Nacht bald verscheucht haben würde, blieb an den Blumenkästen hängen, wunderte sich, wie sich seine Frau für dieses Grünzeug interessieren konnte, wo er nicht einmal die Namen dieser Gewächse behielt, alle Thujen nannte. Sie aber sagte, Pflanzen sind wie Tiere, die immer schlafen. Seit sieben Jahren waren sie verheiratet. Was wussten sie voneinander?“
Franzobel (Vöcklabruck, 1 maart 1967)
De Engelse schrijver Jim Crace werd geboren op 1 maart 1946 in St. Albans, Hertfordshire. Zie ook alle tags voor Jim Crace op dit blog.
Uit:Quarantine
“Musa was paying a heavy price, his uncles said, for sleeping on his back without a cloth across his face. An idiotic way to die. A devil had slipped into his open mouth at night and built a fire beneath the rafters of his ribs. Devils were like anybody else; they had to find what warmth they could or perish in the desert cold. Now Musa had provided lodging for the devil's fever. He wouldn't last more than a day or two -- if he did, then it would be a miracle. And not a welcome one. It was Miri's duty to Musa, everybody said, to let the caravan go on through Jericho towards the markets of the north without her. It couldn't travel with fever in its cargo. It couldn't wait while Musa died. Nor could it spare the forty days of mourning which would follow. That would be madness. Musa himself wouldn't expect such waste. He had been a merchant too, and would agree, if only he were conscious, God forbid, that business should not wait for funerals. Or pregnancies. Fortunes would be lost if merchants could not hurry on. Besides, the camels wouldn't last. They needed grazing and watering, and there was no standing water in this wilderness and hardly any hope of rain. No, it was a crippling sadness for them too, make no mistake, the uncles said, but Miri had to stay behind, continue with her singing till the end, and bury Musa on her own. She'd have to put up stones to mark her husband's passing and tend his grave until the caravan returned for her. She would be safe and comfortable if she took care. There was sufficient water in skins for a week or so, and then she could locate a cistern of some kind; there were also figs and olives and some grain, some salted meat and other food, plus the tent, the family possessions, small amounts of different wools, a knife, some perfume and a little gold. She'd have company as well. They'd leave six goats for her, plus a halting donkey which was too slow and useless for the caravan. Two donkeys then. Both lame, she said, nodding at her husband.”
Jim Crace (St. Albans, 1 maart 1946)
De Zwitserse dichter, schrijver, cabaretier en liedjesmaker Franz Hohler werd geboren op 1 maart 1943 in Biel. Zie ook alle tags voor Franz Hohler op dit blog.
Nachtrag zu den Starenbäumen
Was die zwei dienstags gefällten Scheinzypressen betrifft im Zentrum Örlikons
ihr kennt sie vielleicht die Bäume auf welchen sich jeweils die Stare zum Abflug versammeln
so kann ich euch nach Gesprächen mit allen Beteiligten sagen:
Niemand kann etwas dafür alle handelten nur im Auftrag oder weil es nicht anders ging und es war auf jeden Fall die vernünftigste Lösung.
Ich werd es im Herbst den Staren erklären.
Die Selbstgerechten
Und als der Irak Kuweit überfiel – habt ihr da auch demonstriert?
“To Leonard Woolf “Blackgang Chine Hotel Ventnor I of W [Easter 1902, c. March 30]
Dear Leon It is no longer cold - we are sitting out in the sun on a quasi-lawn overlooking a blue-grey sea. (We = Ainsworth and I.) He is reading Anna Karenine in French; I have Montaigne, Swinburne, Webster and Hamlet on the table in front of me, and have just found your letter indoors. Don't be any more depressed. God's on his thorn - the snail's in his heaven ... For the soul that is wisdom and freedom, the spirit of England redeemed from her past, Speaks life through the lips of the master and lord of her children, the first and the last. Thought, touched by his hand, and redeemed by his breath, sees, hears, and accepts from above The limitless lightnings of vision and passion, the measureless music of love! We take immense walks most days - which is rather pleasant. Two others called Sanger and Robin Mayor have been with us - but have now gone. We laugh a good deal. I nearly quarrelled with Ainsworth t'other night but not quite. I don't like the personification of irrelevance - but that's all. The 'scholarship question' perhaps is hardly that. But when you see the GREAT LETTER you'll understand altogether. I never heard of anything quite so mad as your and the Goth's proceedings. Dear, dear! Did he see his buds? In Suffolk, I mean. Mania! Mania! I have not finished Pere Goriot and so I shall not yet say what I think about it. Maxim Gorki sounds death indeed. Yes, the great absurdity of most writers is that they will write about [illegible, perhaps Greek characters] and fools - or mere fantastic cranks. Down with them! Shakespeare's chief point, I think, is that he deals so much with geniuses. Meanwhile I have three Maupassant stories that I long to write - only for the most private of all circulation, of course. Can't write any more poetry, can you? If one only had indefinite empty years -! [...] your G.L.S.”
Lytton Strachey (1 maart 1880 – 21 januari 1932) Lytton Strachey Reading in the Garden at Tidmarsh door Dora Carrington, ca. 1918
What was is ... since 1930; the boys in my old gang are senior partners. They start up bald like baby birds to embrace retirement.
At the altar of surrender, I met you in the hour of credulity. How your misfortune came out clearly to us at twenty.
At the gingerbread casino, how innocent the nights we made it on our Vesuvio martinis with no vermouth but vodka to sweeten the dry gin--
the lash across my face that night we adored . . . soon every night and all, when your sweet, amorous repetition changed.
"To Speak of Woe That Is in Marriage"
"The hot night makes us keep our bedroom windows open. Our magnolia blossoms.Life begins to happen. My hopped up husband drops his home disputes, and hits the streets to cruise for prostitutes, free-lancing out along the razor's edge. This screwball might kill his wife, then take the pledge. Oh the monotonous meanness of his lust. . . It's the injustice . . . he is so unjust-- whiskey-blind, swaggering home at five. My only thought is how to keep alive. What makes him tick?Each night now I tie ten dollars and his car key to my thigh. . . . Gored by the climacteric of his want, he stalls above me like an elephant."
« Longtemps j’ai eu le temps. C’était quand ma mère vivait. J’étais désagréable avec elle, ingrat, méchant, je me disais : j’aime ma mère. Elle le sait ou elle finira bien par le savoir. J’ai le temps.(…) En attendant, le temps passait. Je rencontrais ma mère, je la blessais parce que tout en elle me blessait. Son esprit était droit, sa pensée juste, son élégance de bon goût, sa taille bien prise, son regard d’un bleu un peu gris était pur et me voyait. Et moi je n’étais pas digne de ce regard. » Un fils parle de sa mère, née à Vallorbe en 1910, morte le jeudi 15 février 2001, il regrette les méchantes pensées, l’indifférence, le temps de l’enfance évanouie trop vite. Sa mère, « le contraire de la vanité et du tapage », lectrice de la Fontaine au regard clair, et lui l’écrivain, l’excessif, le mauvais fils tapageur. Mais quand ce fils indigne s’appelle Jacques Chessex, alors c’est une relation forte, ambiguë, charnelle à la fois qui se noue avec sa mère. Tombeau et Résurrection, « fontaine de regret », violence et douceur, évocation pudique mais sans voile, ce livre autobiographique est l’un des plus beaux, des plus émouvants, de l’auteur. « Mère tu m’habites. Où es-tu dans ta mort ce matin ? »
“The man that I arrested? He is a notorious brigand called Tajomaru. When Iarrested him, he had fallen off his horse. He was groaning on the bridge atAwataguchi. The time? It was in the early hours of last night. For the record,I might say that the other day I tried to arrest him, but unfortunately heescaped. He was wearing a dark blue silk kimono and a large plain sword.And, as you see, he got a bow and arrows somewhere. You say that this bowand these arrows look like the ones owned by the dead man? Then Tajomarumust be the murderer. The bow wound with leather strips, the black lacquered quiver, the seventeen arrows with hawk feathers—these were allin his possession I believe. Yes, Sir, the horse is, as you say, a sorrel with afine mane. A little beyond the stone bridge I found the horse grazing by theroadside, with his long rein dangling. Surely there is some providence in hishaving been thrown by the horse.Of all the robbers prowling around Kyoto, this Tajomaru has given the mostgrief to the women in town. Last autumn a wife who came to the mountainback of the Pindora of the Toribe Temple, presumably to pay a visit, wasmurdered, along with a girl. It has been suspected that it was his doing. If this criminal murdered the man, you cannot tell what he may have done withthe man's wife. May it please your honor to look into this problem as well.”
Though the unseen may vanish, though insight fails And doubter and downcast saint Join in the same complaint, What holy things were ever frightened off By a fly's buzz, or itches, or a cough? Harder than nails
They are, more warmly constant than the sun, At whose continual sign The dimly prompted vine Upbraids itself to a green excellence. What evening, when the slow and forced expense Of sweat is done,
Does not the dark come flooding the straight furrow Or filling the well-made bowl? What night will not the whole Sky with its clear studs and steady spheres Turn on a sound chimney? It is seventeen years Come tomorrow
That Bruna Sandoval has kept the church Of San Ysidro,** sweeping And scrubbing the aisles, keeping The candlesticks and the plaster faces bright, And seen no visions but the thing done right From the clay porch
To the white altar. For love and in all weathers This is what she has done. Sometimes the early sun Shines as she flings the scrubwater out, with a crash Of grimy rainbows, and the stained suds flash Like angel-feathers.
“He paused, removing the tissue paper and revealing a gleaming calfskin brief case. ". . . in the form of this first-class article from Shad Whitmore's shop." "Boy," he said, addressing me, "take this prize and keep it well. Consider it a badge of office. Prize it. Keep developing as you are and some day it will be filled with important papers that will help shape the destiny of your people." I was so moved that I could hardly express my thanks. A rope of bloody saliva forming a shape like an undiscovered continent drooled upon the leather and I wiped it quickly away. I felt an importance that I had never dreamed. "Open it and see what's inside," I was told. My fingers a-tremble, I complied, smelling the fresh leather and finding an official-looking document inside. It was a scholarship to the state college for Negroes. My eyes filled with tears and I ran awkwardly off the floor. I was overjoyed; I did not even mind when I discovered that the gold pieces I had scrambled for were brass pocket tokens advertising a certain make of automobile. When I reached home everyone was excited. Next day the neighbors came to congratulate me. I even felt safe from grandfather, whose deathbed curse usually spoiled my triumphs. I stood beneath his photograph with my brief case in hand and smiled triumphantly into his stolid black peasant's face. It was a face that fascinated me. The eyes seemed to follow everywhere I went. That night I dreamed I was at a circus with him and that he refused to laugh at the clowns no matter what they did. Then later he told me to open my brief case and read what was inside and I did, finding an official envelope stamped with the state seal; and inside the envelope I found another and another, endlessly, and I thought I would fall of weariness. "Them's years," he said. "Now open that one." And I did and in it I found an engraved document containing a short message in letters of gold. "Read it," my grandfather said. "Out loud."
Ralph Ellison (1 maart 1913 – 16 april 1994) Cover
« Aujourd’hui, en mon train endiablé, quand je me retourne, je vois d’autres enfants qui me poursuivent, et se rapprochent. L’un me ressemble singulièrement, avec ses yeux verts, sa mèche noire. Il me fait plus peur que les autres, avec son air de farouche détermination. Lui, est sans pitié. A sa moue dédaigneuse, à son regard perdu et fixe de voyant, je reconnais qui je fus – et qui je redeviens, quand je m’évade de la société des hommes pour travailler à l’un de mes livres. O solitudes enchantées ! Ma force d’oubli se déverse souvent en un havre de grâce, un vert paradis où le temps se gonfle, reprenant sa capillarité perdue, sa subjectivité, et ce rêve habité de réel. Elle est partie. Quoi ? L’Eternité. La voici retrouvée. »
Jean-Edern Hallier (1 maart 1936 – 12 januari 1997)
De Mauritiaanse dichter, schrijver en journalist Marcel Cabon werd geboren op 29 februari 1912 in Curepipe. Zie ook alle tags voor Marcel Cabon op dit blog.
Uit: Namasté
« Toujours il avait aimé à apprendre.Ce qu'il y a sous le ciel et ce qu'il y a dans les livres.Ce que les gens ont à dire. A Bras d'Eau, l'huile était aux trois quarts consumée dans la lampe qu'il lisait encore. -Viens dormir,lui disait sa mère. Mais Ram n'entendait pas ou faisait la sourde oreille.Dormir quand il était en plein ciel,avec les dieux et les déesses?Dormir quand sur le champ de Dharma, le saint champ de Kuru, les hommes de Dhristarâshtra et les fils de Pându s'assemblaient, brûlants de combattre? La crainte venait à la pauvrette qu'il ne tombât malade, que son sang ne tarît, comme l'huile dans la lampe. A la classe du maraz, il était le premier arrivé.Et cette classe-lâ se faisait après le repas du soir, alors que les étoiles cheminaient déjà. Homme, Ram se souvenait encore, - et ses yeux riaient à ce souvenir - de ce livre que vantait le maître (on y parlait des frasques d'Hanoumane), et qui se vendait à Flacq, chez le bijoutier. Il avait douze ans,alors.Pas plus haut que ça.Pourtant, sou après sou, il avait acquis un petit pécule.Et un matin, il s'était mis en route, au chant du coq. -Où vas-tu, Ram? -Je reviens tout de suite. Il s'en allait pour la moitié de la journée. Qu'il était heureux! Et que la lune descendante était belle! Que l'odeur de la terre était pénétrante!Jamais encore la nuit qui s'achève ne lui semblerait aussi belle. »
Within a poor man’s squalid home I stood: The one bare chamber, where his work-worn wife Above the stove and wash-tub passed her life, Next the sty where they slept with all their brood. But I saw not that sunless, breathless lair, The chamber’s sagging roof and reeking floor; The smeared walls, broken sash, and battered door; The foulness and forlornness everywhere. I saw a great house with the portals wide Upon a banquet room, and, from without, The guests descending in a brilliant line By the stair’s statued niches, and beside The loveliest of the gemmed and silken rout The poor man’s landlord leading down to dine.
Tomorrow
Old fraud, I know you in that gay disguise, That air of hope, that promise of surprise: Beneath your bravery, as you come this way, I see the sordid presence of Today; And I shall see there, before you are gone, All the dull Yesterdays that I have known.
William Dean Howells (1 maart 1837 – 11 mei 1920) Op 18-jarige leeftijd
“Whatever the truth might be, a second disaster soon struck. From the south came the Mk*tk, brutal men who killed many and even stole three of the sacred dream dancers. The bloody war had almost undone the Ibandi.If Hot Tree’s daughter had not brought her here to Water boma, Tree did not know what might have become of her. Much had changed since then. Sky Woman, the girl who had earned her name by climbing Great Sky, had fled north with half the tribe, accompanied by her lover, Frog Hopping, who had climbed Great Sky with her in search of wisdom. Some said he was a mighty hunter, but Tree had never been impressed by Frog. Both his elder brothers, greater providers by far, had died on the great mountain, but their widows, Ember and Flamingo, had traveled north with Frog. Hot Tree inhaled deeply. The afternoon air reeked of burnt grass. She stood just outside the boma’s bamboo gate at the edge of the wide blackened zone singed every moon to deny hiding space to leopards. Beyond that dark space, grass grew knee- high, and beyond that the plain was broken by round and flat- topped trees and dusky scrub ranging out to a thinly ridged northern horizon. The air smelled of dust and burnt thornbush. Her old eyes could just barely distinguish a hyena’s brownish- gray pelt, lurking a spear’s throw from the edge of the blackened zone. Another four or five spear casts distant loped three giraffes, two adults and one calf half the height of its parents. Even as she watched, they dissolved into the shimmering air, much like the cloud creatures the strange boy Frog had so often babbled of.”
“Imoved near Bhagavan, sitting at his feet and facing him. Guy was right. Not long after this Bhagavan opened his eyes. He moved his head and looked directly down at me, his eyes looking into mine. It would be impossible to describe this moment and I am not going to attempt it. I can only say that at this second I felt my inner being raised to a new level-as if, suddenly, my state of consciousness was lifted to a much higher degree. Perhaps in this split second I was no longer my human self but the Self. Then Bhagavan smiled at me. It seemed to me that I had never before known what a smile was. I said, "I have come a long way to see you." There was silence. I had stupidly brought a piece of paper on which I had written a number of questions I wanted to ask him. I fumbled for it in my pocket, but the questions were already answered by merely being in his presence. There was no need for questions or answers. Nevertheless, my dull intellect expressed one. "Tell me, whom shall I follow-what shall I follow? I have been trying to find this out for years by seeking in religions, in philosophies, in teachings." Again there was silence. After a few minutes, which seemed to me a long time, he spoke."
De Nederlandse schrijfster Myrthe van der Meer (pseudoniem) werd geboren op 1 maart 1983 in Den Bosch. Zij werkte als redacteur bij een grote uitgeverij, tot ze een burn-out kreeg en zwaar depressief vijf maanden op de paaz belandde, de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Over deze ervaring schreef ze haar debuut “PAAZ”. Het boek werd meer dan 50.000 keer verkocht en het werd genomineerd voor de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs. Myrthe won de Psyche Mediaprijs en de Viva400-Award. In 2013 verscheen haar tweede boek, de roman “Kalf”. In 2015 volgde het vervolg op “PAAZ”, de roman “UP”.
Uit: PAAZ
“Over drie uur begint de vakantie. Ik leun achterover in mijn bureaustoel en draai weer in het rond. Onder me kruipt het verkeer zich een infarct rond de kantoorflat. Ik zet me nog een keer af en de kamer, mijn collega en de ramen zwiepen weer voorbij. Over drie uur ben ik vier weken vrij. Vier weken helemaal niets. ‘Is het feest soms al begonnen, Emma?’ zegt Simon als hij de kamer binnenloopt. ‘Yep,’ zeg ik lachend. ‘Wat moet je? Kan ik iets doen?’ ‘Jij mocht toch niets meer doen?’ vraagt hij met een frons. Ik kijk snel naar Felix die tegenover me volledig in beslag genomen wordt door het telefoontje van een auteur die ervan overtuigd is dat zijn boekomslag in precies de verkeerde tint azuurblauw is gedrukt. Met een opgeluchte grijns wijs ik naar mijn bureau. Naast de stapel afgewezen manuscripten en de calculaties voor de herdrukken liggen de teksten en omslagen voor de nieuwe catalogus, voor me ligt de lijst met boeken die ik net heb aangekocht. in productie zijn of waar de afdeling promotie mee bezig is, en onder op het toetsenbord kleeft de traditionele post-it met mijn inloggegevens en wachtwoord. Ik steek mijn armen in de lucht, draai nog een keer rond en kijk hem triomfantelijk aan. ‘Oké,’ verzucht hij. ‘Wil je de vormgever van de herdruk dan vragen of hij de maten van het omslag nog eens controleert? Volgens de drukker klopt er namelijk niets van en het moet echt aan zijn computer liggen of anders...’Ik krijg het gevoel dat ik langzaam gewurgd word. ‘Geen probleem,’ zeg ik en ik trek het printje uit zijn handen voor hij zich kan bedenken. ‘Ik gooi het mailtje er meteen uit. Anders nog iets?’ ‘Dat jij als ik hier straks langskom ook echt weg bent,’ bromt hij goedmoedig. ‘En dat je nog even naar me zwaait voor je vertrekt.’ Ik steek mijn hand op. ‘Straks pas, tuttebel.’ Als Felix de hoorn op de haak legt, kijkt hij me argwanend aan”.
"Das wollte ich Sie fragen." "Keine Ahnung?" Fabio schüttelte vorsichtig den Kopf. Die Frau liess sein Handgelenk los, nahm das Krankenblatt vom Bettgestell und notierte etwas. "Sie sind in der Neurochirurgie der Uniklinik." "Weshalb?" "Sie haben eine Kopfverletzung." Sie überprüfte die Infusionsflasche. "Was für eine?" "Ein Schädel-Hirn-Trauma. Sie haben einen Schlag auf den Kopf erhalten." "Wie das?" Sie lächelte: "Das wollte ich Sie fragen." Fabio schloss die Augen. "Seit wann bin ich hier?" "Seit fünf Tagen." Fabio schlug die Augen auf. "Ich war fünf Tage im Koma?" "Nein, Sie sind seit drei Tagen wach." "Ich erinnere mich nicht." "Das hängt mit Ihrer Kopfverletzung zusammen." "Ist sie so schlimm?" "Es geht. Kein Schädelbruch und keine Blutung." "Und der Verband?" "Auf der Intensivstation hatte man Ihnen eine Hirndrucksonde eingesetzt."
I Rose of fate, you looked for ways to wound us yet you bent like the secret about to be released and the command you chose to give us was beautiful and your smile was like a ready sword.
The ascent of your cycle livened creation from your thorn emerged the way's thought our impulse dawned naked to possess you the world was easy: a simple pulsation.
II The secrets of the sea are forgotten on the shores the darkness of the depths is forgotten in the surf; the corals of memory suddenly shine purple. . . O do not stir. . . listen to hear its light
motion. . . you touched the tree with the apples the hand reached out, the thread points the way and guides you. . . O dark shivering in the roots and the leaves if it were but you who would bring the forgotten dawn!
May lilies blossom again on the meadow of separation may days open mature, the embrace of the heavens, may those eyes alone shine in the glare the pure soul be outlined like the song of a flute.
Was it night that shut its eyes? Ashes remain, as from the string of a bow a choked hum remains, ash and dizziness on the black shore and dense fluttering imprisoned in surmise.
Rose of the wind, you knew but took us unknowing at a time when thought was building bridges so that fingers would knit and two fates pass by and spill into the low and rested light.
Vertaald door Edmund Keeley en Phillip Sherrar
Yórgos Seféris (29 februari 1900 - 20 september 1971)
A silk thread spun by a spider Is hanging from the ceiling Just above my bed.
Every day I notice it Descending lower. Now I am even offered The ladder to Heaven – I say
It comes from ‘up there’.
Although I had lost weight to the point Where I am only the spectre of my former self I believe that my body May be too heavy For this delicate ladder.
You, soul of mine, I think that you ought to go first. Pitter-patter, pitter-patter!.
Vertaald door Constantin Roman
With Only One Life
Hold with both hands The tray of every day And pass in turn Along this counter.
There is enough sun For everybody. There is enough sky, And there is moon enough.
The earth gives off the smell Of luck, of happiness, of glory, Which tickles your nostrils Temptingly.
So don’t be miserly, Live after your own heart. The prices are derisory.
For instance, with only one life You can acquire The most beautiful woman, Plus a biscuit.
Vertaald door Joana Russell-Gebbett en D.J. Enright
Marin Sorescu (29 februari 1936 – 8 december 1996)
Two universes mosey down the street Connected by love and a leash and nothing else. Mostly I look at lamplight through the leaves While he mooches along with tail up and snout down, Getting a secret knowledge through the nose Almost entirely hidden from my sight.
We stand while he's enraptured by a bush Till I can't stand our standing any more And haul him off; for our relationship Is patience balancing to this side tug And that side drag; a pair of symbionts Contented not to think each other's thoughts.
What else we have in common's what he taught, Our interest in shit. We know its every state From steaming fresh through stink to nature's way Of sluicing it downstreet dissolved in rain Or drying it to dust that blows away. We move along the street inspecting shit.
His sense of it is keener far than mine, And only when he finds the place precise He signifies by sniffing urgently And circles thrice about, and squats, and shits, Whereon we both with dignity walk home And just to show who's master I write the poem.
Kicks
The fishermen on Lake Michigan, sometimes, For kicks, they spit two hunks of bait on hooks At either end of a single length of line And toss that up among the scavenging gulls,
Who go for it so fast that often two of them Make the connection before it hits the water. Hooked and hung up like that, they do a dance That lasts only so long. The fishermen
CHAPTER 1 Acid wash Guess with the leather patches, sportin the white Diadoras with the hoodie that matches. I’m wearing two Swatches and a small Gucci pouch. I could have worn the Louis but I left it in the house.
My NGHs Duce and Wayne got gold plates with their name, with the skyline on it and the box link chain. I’m wearing my frames they match my gear with their tint. And you know Lagerfield is the scent.
My NGH Rafael just got his jeep out the shop. Mint green sidekick. Custom made ragtop. Strictly Business is the album that we play. “You’re a Customer,” the pick of the day.
Prayer and thanksgiving is the vital breath That keeps the spirit of a man from death; For pray'r attracts into the living soul The life, that fills the universal whole.
Epigram VI.
To own a God, who does not speak to men, Is first to own, and then disown again; Of all idolatry the total sum Is having gods, that are both deaf and dumb.
John Byrom (29 februari 1692 – 26 september 1763) Old Market Street, Manchester door Paul Brandonm 1820
I am glad I met you on the edge Of your barbarous childhood
In what purity of pleasure You danced alone like a peasant For the stamping joy's own sake!
How, set in their sandy sockets, Your clear, truthful, transparent eyes Shone out of the black frozen landscape Of those gray-clothed schoolboys!
How your shy hand offered The total generosity Of original unforewarned fearful trust, In a world grown old in iron hatred!
I am glad to set down The first and ultimate you, Your inescapable soul. Although It fade like a fading smile Or light falling from faces Which some grimmer preoccupation replaces.
This happens everywhere at every time: Joy lacks the cause for joy, Love the answering love, And truth the objectless persistent loneliness, As they grow older, To become later what they were In childhood earlier, In a world of cheating compromise.
Childhood, its own flower, Flushes from the grasses with no reason Except the sky of that season. But the grown desires need objects And taste of these corrupts the tongue And the natural need is scattered In satisfactions which satisfy A debased need.
Yet all prayers are on die side of Giving strength to naturalness, So I pray for nothing new, I pray only, after such knowledge, That you may have the strength to be you.
And I shall remember You who, being younger, Will probably forget.
Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995) Portret door Wyndham Lewis, 1938
De Vlaamse schrijver Bart Koubaa (pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaa op dit blog.
Uit: Maria van Barcelona
“Ik had de ontspanner ingedrukt op het moment dat Lukas’ hoed van zijn hoofd afwaaide. Ik had hem zien staan in de zoeker, als een boegbeeld, lichtjes voorovergebogen, steunend op de noordenwind, daar ben ik honderd procent zeker van. Hij stond er toen ik afdrukte. En toch is op de foto alleen een zwevende hoed te zien; alsof ik het moment had vastgelegd waarop hij als een konijn in die hoed was verdwenen. Misschien betekende dat beeld zijn einde; een einde dat alleen maar door een goocheltoer verbroken kon worden. ...Ik twijfelde of ik naar de zwarte Opel Astra zou teruglopen of een café zou binnen gaan om Lukas op te wachten. Ik overtuigde mezelf ervan dat hij zou terugkomen, het leek me logisch. Ik nam het zekere voor het onzekere en ging naar de auto. Lukas had in zijn haast en verwarring de deuren niet gesloten. Als de Noordzee hem niet had tegengehouden, waren we nog altijd aan het rijden, maar daarbeneden op de promenade waar de journalisten als dwergen de zon trotseren, op nog geen honderd meter van deze kamer, had Lukas zichzelf met zeesterren, visgraten en mosselschelpen gekroond. Ik nam zijn jas uit de kofferbak en stapte in; de sleutels zaten nog in het contact. Ik wachtte vier, vijf uur, nam af en toe een slok gin, stapte uit, liep een paar keer rond de auto, stapte weer in, zette de verwarming aan, luisterde naar de radio, viel in slaap. ’s Ochtends werd ik gewekt door meeuwen die vochten om een paar glimmende haringkoppen. Verwarring, tactiek, de aanval, het toeslaan en de vlucht van de winnaar die met zijn trofee het ongeloof van de verliezer versterkt. Ik herkende dat ongeloof en voelde dat de kans dat ik Lukas in levenden lijve zou terugzien één op honderdduizend was. Aan het licht buiten kon ik onmogelijk opmaken hoe laat het was en het klokje in de auto stond stil. Ik strekte mijn benen, masseerde mijn oogleden en zocht een sigaret; een kleine lichtstraal verblindde me. Ik deed de zonneklep naar beneden en schrok van mezelf, mijn hoofd losdraaiend als de grijze roodstaart van mijn moeder die elke dag op het balkon vanuit zijn Arabische kooi de schouder van zijn kapitein zocht.”
Bart Koubaa (Eeklo, 28 februari 1968)
De Belgische-Franse dichter, schrijver, essayist, dramaturg en scenarioschrijver Luc Dellisse werd geboren op 28 februari 1953 in Brussel. Zie ook alle tags voor Luc Delisse op dit blog.
Uit: Le jugement dernier
« La vérité était pourtant lisible noir sur blanc. Il y avait place dans ma vie, non pour une passion unique, mais pour deux passions en même temps. Au grand jour et à l'insu de tous, j'ai mené les deux de front. Ecrire, qui m'a apporté l'obscurité nécessaire, qui m'a permis de n'être personne et d'aller dans des villes inconnues pour rencontrer les inconnus. Et puis, traquer quelque chose d'obsédant qui finissait toujours par venir. Souvent, je jouais avec le feu, j'attaquais à contretemps. Par mille signes je me trahissais. Il m'est arrivé de passer à l'acte devant le mari, l'amant, les frères, les vigiles, sans que rien ne transpire. Personne ne vous croit capable d'une chose pareille, surtout personne ne m'en croyait capable ; sorti des choses de l'esprit j'ai l'air d'une cloche. Je ne sais ni conduire une voiture, ni réparer une fuite, ni voir la différence entre deux joueurs de football. Ma place à l'évidence était dans un de ces ateliers protégés qu'on appelle une bibliothèque. Il m'est arrivé dans mes livres et mes articles de faire allusion au secret. Je racontais des aventures, sans y toucher. Sécurité parfaite. On n'est jamais lu. En tout cas, pas dans le texte. Personne n'a deviné Pindisable. Ni vu ni connu.”
for Line McKie The light, tarred skin of the currach rides and receives the current, rolls and responds to the harsh sea swell.
Inside the wooden ribs a slithering frenzy; a sheen of black-barred silver- green and flailing mackerel: the iridescent hoop of a gasping sea trout.
As a fish gleams most fiercely before it dies, so the scales of the sea-hag shine with a hectic putrescent glitter:
luminous, bleached— white water— that light in the narrows before a storm breaks.
All Legendary Obstacles
All legendary obstacles lay between Us, the long imaginary plain, The monstrous ruck of mountains And, swinging across the night, Flooding the Sacramento, San Joaquin, The hissing drift of winter rain.
All day I waited, shifting Nervously from station to bar As I saw another train sail By, the San Francisco Chief or Golden Gate, water dripping From great flanged wheels.
At midnight you came, pale Above the negro porter's lamp. I was too blind with rain And doubt to speak, but Reached from the platform Until our chilled hands met.
You had been traveling for days With an old lady, who marked A neat circle on the glass With her glove, to watch us Move into the wet darkness Kissing, still unable to speak.
John Montague (New York, 28 februari 1929)
De Franse dichter, schrijver, dramaturg en regisseur Marcel Pagnol werd geboren op 28 februari 1895 in Aubagne, Bouches-du-Rhône. Zie ook alle tags voor Marcel Pagnol op dit blog.
Œufs de Paques
Voici venir Pâques fleuries, Et devant les confiseries Les petits vagabonds s'arrêtent, envieux. Ils lèchent leurs lèvres de rose Tout en contemplant quelque chose Qui met de la flamme à leurs yeux.
Leurs regards avides attaquent Les magnifiques œufs de Pâques Qui trônent, orgueilleux, dans les grands magasins, Magnifiques, fermes et lisses, Et que regardent en coulisse Les poissons d'avril, leurs voisins.
Les uns sont blancs comme la neige. Des copeaux soyeux les protègent. Leurs flancs sont faits de sucre. Et l'on voit, à côté, D'autres, montrant sur leurs flancs sombres De chocolat brillant dans l'ombre, De tout petits anges sculptés.
Les uns sont petits et graciles, Il semble qu'il serait facile D'en croquer plus d'un à la fois ; Et d'autres, prenant bien leurs aises, Unis, simples, pansus, obèses, S'étalent comme des bourgeois.
Tous sont noués de faveurs roses. On sent que mille bonnes choses Logent dans leurs flancs spacieux L'estomac et la poche vides, Les pauvres petits, l'œil avide, Semblent les savourer des yeux.
« Tout, j'aime tout de toi, même ce que tu n'aimes pas de toi, je l'aime... Je désespérais de rencontrer une femme comme toi, avant toi j'étais mort, j'étais en train de mourir, c'est une femme comme... toi que je veux, avec toi tout est différent, je t'attendais, je t'aime, j'ai envie de toi, j'ai besoin de toi, j'ai besoin de toi pour toujours, c'est fou la force que tu dégages, tu rayonnes, tu rayonnes littéralement, aucune femme avant toi ne m'avait fait cet effet-là, avec toi, c'est incroyable, je m'aime, j'ai tellement de mal à croire qu'on puisse m'aimer, il y a de la lumière, de la grandeur en toi, tu me plais, tu me rends à moi-même, je n'imaginais pas que tu pouvais être aussi douce, avec toi je suis moi, avec toi, je peux être moi, j'ai toujours cru que je n'étais pas aimable, personne n'a su, comme toi, accéder à mon intimité, une seule, une fois, peut-être, mais je ne l'aimais pas, c'est une comme toi que j'espérais, je ne veux pas passer à côté d'une femme telle que toi, je ne veux jamais te perdre, je t'aime partout, je t'aime en entier et pour toujours, tu peux faire de moi ce que tu veux, tu es une grande dame, rien ne pourra entamer un amour comme celui que je ressens, je me connais, c'est la première fois que j'aime vraiment, je n'ai jamais aimé quelqu'un comme ça, je t'aime, je suis à toi. »
Raphaële Billetdoux (Neuilly sur Seine, 28 februari 1951)
“Ich hatte noch drei Monate Zeit, bis ich meine Wohnung, die ich längst gekündigt hatte, übergeben musste. Von nun an war ich jede Woche in meiner alten Umgebung, um den Auszug vorzubereiten und über jeden Gegenstand in der Wohnung zu entscheiden, ob ich ihn in Zukunft bei mir haben wollte oder nicht. Ich wusste, ich würde nicht nur auf meine Vergangenheit stoßen, sondern auf Vergangenheiten. Ich würde so weit und tief auf mein gelebtes Leben zurück- und in es hineinschauen wie nie zuvor, ganz egal, ob ich wollte oder nicht. Würde Begebenheiten vor Augen haben, an die ich jahrelang nie hatte erinnert werden wollen. Ich wusste nicht, um welche Begebenheiten es sich handelte, war jedoch sicher, es gab solche. Ich stellte mich auf letztes Abschiednehmen und überraschende Wiedersehen ein, auf’s Staunen und auf’s Grausen. Abschied von Dingen, die ich nicht mit mir herumtragen wollte, und Wiedersehen mit Erinnerungen, die ich geflohen war. Der Musiker, von dem es keine neuen Lieder gab, saß vor der Bäckerei und telefonierte, am Ladenschild fehlte immer noch das R. Höflich wartete der Müllmann, bis ein mit seinem Fahrrad verwachsener dicker Schauspieler und die Müttergruppe vorüber waren. Hinter zwei Fenstern wurden Dielen abgeschliffen, zwei Männer steckten ihre Köpfe in einen geöffneten Klingelkasten, der Stau in der kleinen zugeparkten Straße kam keinen Meter voran, und derWeinhändler füllte seinen Kofferraum mit Kartons.“
“So it all went into the box and the box went into my closet with some shoes on top of it I never wear. Every last souvenir of the love we had, the prizes and the debris of this relationship, like the glitter in the gutter when the parade has passed, all the everything and whatnot kicked to the curb. I’m dumping the whole box back into your life, Ed, every item of you and me. I’m dumping this box on your porch, Ed, but it is you, Ed, who is getting dumped. The thunk, I admit it, will make me smile. A rare thing lately. Lately I’ve been like Aimeé Rondelé in The Sky Cries Too, a movie, French, you haven’t seen. She plays an assassin and dress designer, and she only smiles twice in the whole film. Once is when the kingpin who killed her father gets thrown off the building, which is not the time I’m thinking of. It’s the time at the end, when she finally has the envelope with the photographs and burns it unopened in the gorgeous ashtray and she knows it’s over and lights a cigarette and stands in that perfect green of a dress watching the blackbirds swarm and flurry around the church spire. I can see it. The world is right again, is the smile. I loved you and now here’s back your stuff, out of my life like you belong, is the smile. I know you can’t see it, not you, Ed, but maybe if I tell you the whole plot you’ll understand it this once, because even now I want you to see it. I don’t love you anymore, of course I don’t, but still there’s something I can show you. You know I want to be a director, but you could never truly see the movies in my head and that, Ed, is why we broke up.”
Daniel Handler (San Francisco, 28 februari 1970)
De Amerikaanse schrijver en historicus Dee Brown werd geboren op 28 februari 1908 in Alberta, Louisiana. Zie ook alle tags voor Dee Brown op dit blog.
Uit: Bury My Heart at Wounded Knee
“The decade following establishment of the “permanent Indian frontier” was a bad time for the eastern tribes. The great Cherokee nation had survived more than a hundred years of the white man’s wars, diseases, and whiskey, but now it was to be blotted out. Because the Cherokees numbered several thousands, their removal to the West was planned to be in gradual stages, but the discovery of Appalachian gold within their territory brought on a clamor for their immediate wholesale exodus. During the autumn of 1838, General Winfield Scott’s soldiers rounded them up and concentrated them into camps. (A few hundred escaped to the Smoky Mountains and many years later where given a small reservation in North Carolina.) From the prison camps they were started westward to Indian Territory. On the long winter trek, one of every four Cherokees died from the cold, hunger, or disease. They called the march their “trail of tears.” The Choctaws, Chickasaws, Creeks, and Seminoles also gave up their homelands in the South. In the North, surviving remnants of the Shawnees, Miamis, Ottawas, Hurons, Delawares, and many other once mighty tribes walked or traveled by horseback and wagon beyond the Mississippi, carrying their shabby goods, their rusty farming tools, and bags of seed corn. All of them arrived as refugees, poor relations, in the country of the proud and free Plains Indians.”
Dee Brown (28 februari 1908 – 12 december 2002) Cover
"Nur noch Augenblicke Geduld! dort winkt ein Mann, der mitfahren will,« sagte der Ferge. Im Kahne saß ein Mann mit Frau und Tochter. Der Mann war von kleiner Gestalt, mit grauen Haaren und röthlich funkelnder Gesichtsfarbe, blaue Augen schauten gutmüthig aber träumerisch müde drein; ein die Oberlippe ganz bedeckender struppiger Schnurrbart schien sich in dies harmlose Gesicht verirrt zu haben; er trug ein graues Sommergewand von jenem neumodischen Stoff, der überall derart weiß besprenkelt ist, als hätte sich der Träger in einem Federbett gewälzt; eine zierliche, mit blauen und rothen Perlen gestickte Bügeltasche hing an einem Riemen über der rechten Schulter. Die Frau, groß und stattlich, mit unruhigen Augen und scharfen Zügen, die einstmals wol einnehmend gewesen waren, trug ein Kleid von mattgelber Seide; der weiße Schleier am grauen Hut war wie eine Binde am Turban um die Rundung gewunden. Sie warf den Kopf rasch zurück, sah dann vor sich nieder, als wollte sie sich nicht um den Fremden kümmern, und bohrte die Zwinge ihres großen Sonnenschirms in das Bord des Kahns. Neben dem Manne saß eine schlanke blonde Mädchengestalt in blauem Sommergewand; den kleinen, mit einem Vogelflügel verzierten braunen Hut hielt sie am Gummiband in der Hand. Der Kopf war groß und schwer, die mächtige Stirn durch reichüberquellendes, in Flechten gelegtes Haar noch gewaltiger, und zwei dicke Locken legten sich rechts und links auf Schulter und Brust. Das Antlitz des Mädchens war heiter und unbefangen, klar wie der helle Tag, der über der Landschaft leuchtete. Jetzt setzte sie den Hut auf, und die Mutter rückte ihr denselben noch etwas zurecht. Dann wechselte sie schnell die rauhledernen Stulpenhandschuhe mit glanzigen, die sie aus der Tasche nahm, und während sie mit Behendigkeit das Leder über die Hand zog, schaute sie nach dem Ankömmling.“
Berthold Auerbach (28 februari 1812 - 8 februari 1882) Portret door Julius Hübner, ca. 1846
Uit:A Brief History of Mexico (Vertaald door César Tort)
“The independence of the Latin American nations is the result of the disintegration of the Spanish empire. None of the nations of Latin America had, by a process of natural growth, reached the maturity required for emancipation. . . . . In the colonies, the men of clearer vision and greater patriotism, for example, the bishop Abad y Queipo, gave Mexico up for lost, and rightly so, after he saw that the independence was inevitable. . . . From the beginning, the war was supposed to destroy the Spaniards, who represented the force and culture of the country, in the same way that later a fight against the criollo was developed, and today against the mestizo—all under the pretext of freeing the Indian—in order to uproot Spanish culture and replace it with American. The two lands most imbued with Spanish influence, Mexico and Peru, resisted independence, which happened through foreign intervention. Peru was freed by Colombians and Argentines. . . . In the United States, the independence movement was not a race war. For Morelos, for example, to be comparable to Washington, it must be assumed that Washington had decided to recruit blacks and mulattoes to kill the English. Instead, Washington disdained blacks and mulattoes and recruited the English of America, who did not commit the folly of killing their own brothers, uncles, and relatives, only because they were born in England. Quite the contrary, each participant of the American Revolution felt pride for his British ancestry and hoped for the betterment of the English. This should have been the sense of our own emancipation, to transform New Spain into an improved Spain, better than that of the peninsula but with its blood, our blood. The whole later disaster of Mexico is explained by the blind, criminal decision that emerged from the womb of Hidalgo’s mobs and is expressed in the suicidal cry: “Death to the Spaniards!”
José Vasconcelos (28 februari 1882 – 30 juni 1959)
Zu einer Zeit, wenn Sommerluft bezwungen Den Winter, wenn die Blumen neu entspringen, Und Gras und Kräuter aus dem Boden drungen Und tausend Vögel aus den Lüften singen; Die Bäche lieblich hin durch Grün geschlungen Im Laufe über Kiesel scherzend klingen; Wann bald April nun weicht der Lust des Maien Wo alle Wonnen lieblich sich erneuen; Da prangt im vollen Grün ein schöner Garten, Dort konnte man versammelt herrlich schauen Was man von Sommerwonne mag erwarten, Das Laub des Waldes, und den Schmuck der Auen, Die Glanz noch Duft noch keine Farbe sparten, Und eine Schaar von Rittern und von Frauen, Die so von Schönheit, Lieblichkeit umfunkelt, Daß sie den Glanz des Gartens fast verdunkelt. Der Sommer grünete in voller Güte, Die Nachtigall vor allen Vögeln sang, Es färbte sich roth, weiß, blau jede Blüte, Die aus dem Boden, aus den Zweigen sprang, Da lebten recht von neuem im Gemüthe Die Wünsche derer, die die Minne zwang. Durch Blumenglanz und holder Frauen Scherzen Traf Liebesweh die unbewehrten Herzen.
Sophie Tieck (28 februari 1775 – 1 oktober 1833) Berlijn, Alte Bibliothek
Uit: Over vriendschap (Vertaald door F. de Graaff)
“Er is niets waarvoor de natuur ons zozeer schijnt te hebben voorbestemd als voor het sociale. Aristoteles zei al, dat de goede wetgevers meer aandacht hadden voor vriendschap dan voor rechtvaardigheid. Welnu, het sociale leven vindt zijn hoogtepunt en vervolmaking in de vriendschap. Want in het algemeen zijn alle relaties, die vanwege de sexuele aantrekkingskracht of de voordelen of omdat het voor het huiselijke of openbare leven noodzakelijk is, worden aangeknoopt en onderhouden, minder mooi en edel. Ze zijn niet zozeer als vriendschappen te bestempelen, en wel in de mate, waarin die andere motieven, doeleinden en voordelen, die met vriendschap niets te maken hebben, er een rol in spelen. Ook de vier klassieke relatietypen - familie, samenleving, gastvrijheid en sexuele relatie - kunnen nòch afzonderlijk, nòch tesamen op één lijn gesteld worden met vriendschap. Wat een kind voor zijn vader voelt is eerder respect. Vriendschap wordt gevoed door vertrouwelijke gedachtenuitwisseling, hetgeen tussen vaders en kinderen, vanwege de te grote ongelijkheid, onmogelijk is en wellicht in botsing zou komen met hun natuurlijke familieplichten. Want het is voor vaders niet altijd mogelijk hun geheime gedachten aan hun kinderen te vertellen, om geen ongepaste mate van vertrouwelijkheid te laten ontstaan, terwijl anderzijds kinderen hun vader niet zouden kunnen vermanen en terechtwijzen, wat een van de belangrijkste vriendendiensten is. Er zijn volken bekend waar het gebruikelijk is, dat de vaders door hun kinderen worden gedood, en andere, waar de vaders hun kinderen doden, om te voorkomen dat ze mogelijkerwijze elkaar ooit in de weg staan en omdat de één volgens de wetten van de natuur afhankelijk is van de ondergang van de ander. Er zijn filosofen geweest, die deze natuurlijke band verachtten, zoals Aristippus6: als iemand hem onder ogen bracht, dat hij zijn kinderen genegenheid verschuldigd was, omdat ze uit hem voortgekomen waren, dan begon hij te spugen en zei, dat die spuug ook uit hem kwam en dat we ook luizen en wormen voortbrengen."
Michel de Montaigne (28 februari 1533 – 13 september 1592) Borstbeeld in Caesarea
De Franse schrijver en filosoof Ernest Renan werd op 28 februari 1823 geboren in Tréguier in Bretagne uit een vissersfamilie. Zie ook alle tags voor Ernest Renan op dit blog.
Uit:Vie de Jésus
“Repose maintenant dans ta gloire, noble initiateur. Ton oeuvre est achevée; ta divinité est fondée. Ne crains plus de voir crouler par une faute l'édifice de tes efforts. Désormais hors des atteintes de la fragilité, tu assistera, du haut de la paix divine, aux conséquences infinies de tes actes. Au prix de quelques heures de souffrance, qui n'ont pas même atteint ta grande âme, tu as acheté la plus complète immortalité. Pour des milliers d'années, le monde va relever de toi. Drapeau de nos contradictions, tu sera le signe autour duquel se livrera la plus ardente bataille. Mille fois plus vivant, mille fois plus aimé depuis ta mort que durant les jours de ton passage ici-bas, tu deviendra à tel point la pierre angulaire de l'humanité, qu'arracher ton nom de ce monde serait l'ébranler jusqu'aux fondements. Entre toi et Dieu, on ne distinguera plus. Pleinement vainqueur de la mort, prends possession du royaume où te suivront, par la voie royale que tu as tracée, des siècles d'adorateurs. »
Ernest Renan (28 februari 1823 – 12 oktober 1892) Portret in zijn geboortehuis in Tréguier
« The next passage in my journey is a love affair. I am in love with Montana. For other states I have admiration, respect, recognition, even some affection, but with Montana it is love, and it’s difficult to analyze love when you’re in it. Once, when I raptured in a violet glow given off by the Queen of the World, my father asked me why, and I thought he was crazy not to see. Of course I know now she was a mouse-haired, freckle-nosed, scabby-kneed little girl with a voice like a bat and the loving kindness of a gila monster, but then she lighted up the landscape and me. It seems to me that Montana is a great splash of grandeur. The scale is huge but not overpowering. The land is rich with grass and color, and the mountains are the kind I would create if mountains were ever put on my agenda. Montana seems to me to be what a small boy would think Texas is like from hearing Texans. Here for the first time I heard a definite regional accent unaffected by TV-ese, a slow-paced warm speech. It seemed to me that the frantic bustle of America was not in Montana. Its people did not seem afraid of shadows in a John Birch Society sense. The calm of the mountains and the rolling grasslands had got into the inhabitants. It was hunting season when I drove through the state. The men I talked to seemed to me not moved to a riot of seasonal slaughter but simply to be going out to kill edible meat. Again my attitude may be informed by love, but it seemed to me that the towns were places to live in rather than nervous hives. People had time to pause in their occupations to undertake the passing art of neighborliness. I found I did not rush through the towns to get them over with. I even found things I had to buy to make myself linger. In Billings I bought a hat, in Livingston a jacket, in Butte a rifle I didn’t particularly need, a Remington bolt-action .22, secondhand but in beautiful condition."
John Steinbeck (27 februari 1902 - 20 december 1968) Hier met Charley
Uit: Spirit Of Place:Letters And Essays On Travel.
“You write,” says a friendly critic in Ohio, “as if the landscape were more important than the characters.” If not exactly true, this is near enough the mark, for I have evolved a private notion about the importance of landscape, and I willingly admit to seeing “characters” almost as functions of a landscape. This has only come about in recent years after a good deal of travel—though here again I doubt if this is quite the word, for I am not really a “travel-writer” so much as a “residence-writer.” My books are always about living in places, not just rushing through them. But as you get to know Europe slowly, tasting the wines, cheeses and characters of the different countries you begin to realize that the important determinant of any culture is after all—the spirit of place. Just as one particular vineyard will always give you a special wine with discernible characteristics so a Spain, an Italy, a Greece will always give you the same type of culture—will express itself through the human being just as it does through its wild flowers. We tend to see “culture” as a sort of historic pattern dictated by the human will, but for me this is no longer absolutely true. I don’t believe the British character, for example, or the German has changed a jot since Tacitus first described it; and so long as people keep getting born Greek or French or Italian their culture-productions will bear the unmistakable signature of the place. »
Lawrence Durrell (27 februari 1912 – 7 november 1990) Cover biografie
De Canadese dichter, schrijver en essayist André Roy werd geboren op 27 februari 1944 in Montréal. Zie ook alle tags van André Roy op dit blog.
C’est encore la nuit
C’est encore la nuit, le rêve actif, la machine de l’action; la nuit dans les forêts, les déserts, les villes. J’avais rêvé à deux mondes : un, visible et mortel; un autre, invisible avec des fantômes fatigués dès leur naissance. Je regarde, je vois la danse du temps, les criminels revenus durant la nuit.
C’est plein, c’est lumière
C’est plein, c’est lumière; éclairage debout, caméra bougeant dans ma tête. Toi cœur, toi acte d’humain contre moi. Les paysages se transforment pour être pareils à nos sentiments, pour les rêves que nous voulons parfaire. Le vent, le brouillard, l’homme du lac. Le drame des étoiles est d’être fixées aux ténèbres. Les durs désirs des étrangers que nous sommes quand nous grandissons.
Wir haben uns lange genug herumgetrieben jetzt fällt die Sonne in Ohnmacht sie kann nicht mehr
Die Bäume hören auf die Welle kommt nicht mehr wie gewöhnlich sind die Dinge geworden wie gewöhnlich.
Die Wette war ich eingegangen dass dieser Sommer bliebe
Umzug
Ich räume das Haus die Zimmer, die Treppen die Jahre, Jahrzehnte die Tage und Nächte die Freunde, die Feinde die Tassen, die Teller die Kissen, die Decken den Himmel, die Hölle die Gräber ich räume und räume den Winter, den Sommer den Wind und das Wetter.
Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)
“School meant Bertha, and Bertha should have been put away long ago, where she could kneel down and pray herself to death, because she was old and crabby and always hauling off on somebody; it was a miracle that a person as old as Bertha could sock as hard or holler as loud as she could; even Sister Bernadette Marie, who was the superior and taught the seventh- and eighth-grade girls in the next room, sometimes had to come in and ask Bertha to make less noise, because she couldn’t teach with all that racket going on; but telling Bertha not to shout was like telling a bull that it had no right to see red. And smart guys, like Jim Clayburn, who did his homework every night, couldn’t learn much from her. And school meant Dan and Bill Donoghue and Tubby and all the guys in his bunch, and you couldn’t find a better gang of guys to pal with this side of Hell. And it meant going to mass in the barn-like church on the first floor, every morning in Lent, and to stations of the cross on Friday afternoons; stations of the cross were always too long unless Father Doneggan said them; and marching on Holy Thursday in church with a lily in your hand, and going to communion tired Sunday of every month at the eight o’clock mass with the boys’ sodality. It meant goofy young Danny O’Neill, the dippy punk who couldn’t be hurt or made cry, no matter howl he was socked, because his head was made of hard stuff like iron and ivory and marble. It meant Vinc Curley, who had water on the brain, and the doctors must have taken his brains out, drowned and dead like a dead fish, that time they were supposed to have taken a quart of water from his oversized bean. The kids in Vinc’s class said that Sister Cyrilla used to pound him on the bean with her clapper, and he’d sit there yelling he was going to tell his mother; and it was funny, and all the kids in the room laughed their guts out.”
James T. Farrell (27 februari 1904 – 22 augustus 1979) Cover
"La sous-population qui dispose du meilleur taux de reproduction, et qui parvient à transmettre ses valeurs, triomphe ; à leurs yeux c'est aussi simple que ça l'économie, la géopolitique même ne sont que de la poudre aux yeux : celui qui contrôle les enfants contrôle le futur, point final. Alors le seul point capital, le seul point sur lequel ils (la Fraternité musulmane, ndlr) veulent absolument avoir satisfaction, c'est l'éducation des enfants. [...] Chaque enfant français doit avoir la possibilité de bénéficier du début à la fin de sa scolarité d'un enseignement islamique.", (…)
"Je me rendais bien compte pourtant, et depuis des années, que l'écart croissant, devenu abyssal, entre la population et ceux qui parlaient en son nom, politiciens et journalistes, devait nécessairement conduire à quelque chose de chaotique, de violent et d'imprévisible. La France, comme les autres pays d'Europe occidentale, se dirigeait depuis longtemps vers la guerre civile, c'était une évidence..." (…)
"Et ce combat nécessaire pour l'instauration d'une nouvelle phase organique de civilisation ne pouvait plus, aujourd'hui être mené au nom du christianisme ; c'était l'islam, religion sœur, plus récente, plus simple et plus vraie"
Michel Houellebecq (Réunion, 26 februari 1958)
De Franse dichter en schrijver Victor Hugo werd geboren in Besançon (Franche-Comté) op 26 februari 1802. Zie ook alle tags voor Victor Hugo op dit blog.
Moonlight On The Bosphorus ("La lune était sereine.")
Bright shone the merry moonbeams dancing o'er the wave; At the cool casement, to the evening breeze flung wide, Leans the Sultana, and delights to watch the tide, With surge of silvery sheen, yon sleeping islets lave.
From her hand, as it falls, vibrates the light guitar. She listens--hark! that sound that echoes dull and low. Is it the beat upon the Archipelago Of some long galley's oar, from Scio bound afar?
Is it the cormorants, whose black wings, one by one, Cut the blue wave that o'er them breaks in liquid pearls? Is it some hovering sprite with whistling scream that hurls Down to the deep from yon old tower a loosened stone?
Who thus disturbs the tide near the seraglio? 'Tis no dark cormorants that on the ripple float, 'Tis no dull plume of stone--no oars of Turkish boat, With measured beat along the water creeping slow.
'Tis heavy sacks, borne each by voiceless dusky slaves; And could you dare to sound the depths of yon dark tide, Something like human form would stir within its side. Bright shone the merry moonbeams dancing o'er the wave.
'Tis heavy sacks, borne each by voiceless dusky slaves; And could you dare to sound the depths of yon dark tide, Something like human form would stir within its side. Bright shone the merry moonbeams dancing o'er the wave.
The Greek Boy ("Les Turcs ont passés là.")
All is a ruin where rage knew no bounds: Chio is levelled, and loathed by the hounds, For shivered yest'reen was her lance; Sulphurous vapors envenom the place Where her true beauties of Beauty's true race Were lately linked close in the dance.
Dark is the desert, with one single soul; Cerulean eyes! whence the burning tears roll In anguish of uttermost shame, Under the shadow of one shrub of May, Splashed still with ruddy drops, bent in decay Where fiercely the hand of Lust came.
"Soft and sweet urchin, still red with the lash Of rein and of scabbard of wild Kuzzilbash, What lack you for changing your sob-- If not unto laughter beseeming a child-- To utterance milder, though they have defiled The graves which they shrank not to rob?
"Would'st thou a trinket, a flower, or scarf, Would'st thou have silver? I'm ready with half These sequins a-shine in the sun! Still more have I money--if you'll but speak!" He spoke: and furious the cry of the Greek, "Oh, give me your dagger and gun!"
Vertaald door John L. O’Sullivan
Victor Hugo (26 februari 1802 – 22 mei 1885) Portret door Paul Gavarni, 1829
Het leven is te hard van geluiden, De mensen doen te druk: Om een ander wat doms te beduiden Verpraten ze hun eigen geluk!
In plaats van de vruchten te smaken, Gooien ze elkaar met de schil, Ze praten om maar leven te maken En de wereld is zelf toch zo stil!
Ze konden het eindelijk wel weten Dat geeneen het in woorden vindt, En dat, waar ze hun woorden vergeten, Het leven pas waarlijk begint!
December
Al de bladers zijn verdronken In het water, in de regen, En het donker bos staat open En de droppelende stronken Staan verlaten aan de wegen, - Kille winter laat één sprokkel Aan een hart, dat niet mag hopen!
Al de zon is uitgeblonken, En het jaar is heengezegen, En mijn handen zijn nog open, En mijn hart is leeggeschonken, En het heeft niets weergekregen, - Schemer laat één lichte sprankel Aan een hart, dat niet mag hopen!
En de nacht is neergezonken, En de dag is opgestegen, En mijn ogen zijn nog open, En zijn duizend witte vonken Hebben zo doodstil gezwegen, - Klare nacht laat éne starre Aan een hart, dat niet mag hopen!
Adama van Scheltema (26 februari 1877 - 6 mei 1924) Cover brievenboek
Against the eagled Hemisphere I lean my eager Editorial ear And what the devil You think I hear? I hear the Beat No not of the heart But the dull palpitation Of the New Art As, on the dead tread, Mill of no mind, It follows its leaders Unbeaten behind. O Kerouac Kerouac What on earth shall we do If a single Idea Ever gets through? . . . 1/2 an idea To a hundred pages Now Jack, dear Jack, That ain't fair wages For labouring through Prose that takes ages Just to announce That Gods and Men Ought all to study The Book of Zen. If you really think So low of the soul Why don't you write On a toilet roll?
George Barker (26 februari 1913 – 27 oktober 1991) Portretfoto door Lady Ottoline Morrell, 1936
“Die Stadt wiedersehen, wo das Siegestor im Nebel näherrückte, das Siegestor, dessen Erzmedaillons die Marmorflanken schwärzten, weil über sie der Regen hundert Jahre lang herabgeflossen war. Dahinter regten sich die gelben Pappeln, schon fast ausgekämmt. Wie früher umstanden Staketenzäune die Vorgärten der Schackstraße rechter und linker Hand, und immer noch war die Schackstraße kaum belebt, weshalb er dachte: bilde dir ein, man schriebe das Jahr neunzehnhundertsieben . . . obwohl vor dreißig Jahren jener Sessel bei Baronesse Vellberg nicht so abgewetzt wie heut gewesen wäre, sein Sammet aber schon zu jener Zeit die Farbe von trockenen Gräsern gehabt hätte; denn er entsann sich nun, als er wieder nach München kam, des Sessels, hoffte, daß er wieder in das Zimmer jener Baronesse ein- ziehen könne, das im Hause Nummer sechs gelegen war, wo, ebenfalls wie vor drei Jahren, eine Tafel mit der Aufschrift ›Zimmer zu vermieten‹ hinterm Gitter der Haustüre und oben im dritten Stock am Fenster steckte; die Aufschrift hatte gotische Er ging hinauf und hörte, nachdem er geläutet hatte, die schnell hackenden Schritte der Baronesse und wie die Messingklappe hinterm gläsernen Türauge klickte, bevor sie öffnete, und er bemerkte, daß auch ihre runzelige Oberlippe noch dieselbe war. Es dehnte sich der dunkle Flur mit hohen Schränken, und sie sagte: »Sie haben doch schon mal bei mir gewohnt.« – »Dann kennen Sie mich also noch?« – »Natürlich«, antwortete sie, als wundere sie sich, und führte ihn zur Glaswand mit der nachgiebigen Klinke an der gedämpft klirrenden Türe, hinter der, wie früher, ein kindlicher Engel aus Raffaels Sixtinische Madonna auf einem Pastellbild schwärmerisch nach oben blickte und der Schreibsekretär wie ehemals am Fenster stand. Es fehlte nur der Sessel, und er sagte: »Ich vermisse Ihren Sessel. Sie hatten damals einen mit hellgrünem Plüsch; der war so breit; der hat mir so gefallen.«
To the springs in the groves of Hope, to drink I went, The gleam of the waning stars in the morn was spent ; On the spare trees and on the boughs it trailed, The doves at the echo of my footsteps wailed.
On crooked pathwaj'^s that unending lay, I met a thousand beings on my way ; From the groves of Hope already they were fearing. Within their palms the drops, they sought for, bearing.
And kings and beggars, throngs of women pour. And little maidens whom princesses bore ; With a new magic all their eyes shone brightly. And all their lips 'neath kisses quivered lightly.
Vertaald door Henry J. Drane
Antonín Sova (26 februari 1864 – 16 augustus 1928)
De Franse schrijver, scenarioschrijver en acteur Jean Teulé werd geboren op 26 februari 1953 in Saint-Lô, Manche. Zie ook alle tags voor Jean Teulé op dit blog.
Uit:Charly 9
« Le jeune roi aux joues arrondies hoche la tête d'un air consterné : - Quand je pense que cet après-midi je suis allé rue de Béthisy, au chevet de l'amiral, lui promettre de faire rechercher et punir les coupables... C'étaient ma mère et mon frère !.. Mais pourquoi avez-vous décidé ça, tous les deux, mamma ? Mamma, assise juste en face de son rejeton royal, porte autour du cou une immense collerette tuyautée en façon de roue de carrosse. Couverte d'une poudre de riz parfumée, celle-ci enfarine le haut des manches bouillonnées d'une robe noire de veuve. Yeux globuleux et joues molles, les lèvres lippues de la reine mère remuent : - Charles, écoute-moi... Gaspard Coligny de Châtillon, certes grand amiral de France mais aussi chef du parti protestant, a maintenant trop d'emprise sur toi. Et depuis des semaines, il te presse en secret d'intervenir aux Pays-Bas espagnols sous prétexte que Philippe II y opprime les huguenots. - Comment le savez-vous puisque c'est en secret ? - Je le sais. Je sais tout ce qui se dit au Louvre. - Encore l'escadron volant de vos espionnes, magicienne florentine ?.. sourit le doux roi indulgent."