Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
04-12-2009
Emil Aarestrup, Nikolay Nekrasov, Trudi Guda, René Fallet, Samuel Butler, Thomas Carlyle
Uit: Herz der Finsternis (Heart of Darkness, vertaald door Sophie Zeitz)
Die Nellie, eine Hochseejacht, drehte sich ohne ein Flattern der Segel um den Anker und lag still. Die Flut hatte eingesetzt, es wehte kaum ein Wind und auf dem Weg flußabwärts blieb nichts anderes zu tun, als beizudrehen und den Wechsel der Gezeiten abzuwarten.
Der Unterlauf der Themse streckte sich vor uns aus wie der Anfang einer endlosen Wasserstraße. Draußen auf der offenen See verschmolzen Himmel und Meer fugenlos miteinander, und in dem leuchtenden Raum schienen die gegerbten Segel der mit der Flut herauftreibenden Boote in Trauben roten Tuchs stillzustehen, scharfe Spitzen getupft vom Gefunkel der lackierten Spriete. Dunst hing über den niedrigen Ufern, die zum Meer hin flach ausliefen und verschwanden. Über Gravesend war die Luft finster, und noch weiter oben schien sie sich zu einem trostlosen Schatten zu verdichten, der reglos über der größten und großartigsten Stadt der Erde brütete.
Der Director of Companies war unser Kapitän und unser Gastgeber. Wir anderen vier betrachteten voll Zuneigung seinen Rücken, während er am Bug stand und seewärts blickte. Auf dem ganzen Fluß war nichts, das auch nur halb so seemännisch wirkte wie er. Er glich einem Lotsen, für jeden Seemann
die Personifizierung der Zuverlässigkeit. Es war schwer zu glauben, daß seine Arbeit nicht dort draußen in der leuchtenden Mündung war, sondern hinter ihm, inmitten des brütenden Schattens.
Uns verband, wie ich schon einmal gesagt habe, die See. Ihr Band einte unsere Herzen selbst über längere Trennungszeiten und hatte außerdem den Effekt, uns nachsichtig zu machen gegen eines jeden Hirngespinsten ja, sogar Überzeugungen.
Der Anwalt, der beste aller Kameraden, hatte wegen seines hohen Alters und seiner vielen Tugenden das einzige Kissen an Bord und lag auf der einzigen Decke. Der Buchhalter hatte bereits einen Dominokasten hervorgeholt und spielte mit den Steinen Architekt. Marlow saß mit übereinandergeschlagenen Beinen rechts achtern gegen den Besanmast gelehnt. Seine Wangen waren eingefallen, das Gesicht war gelb, der Rücken gerade, seine ganze Erscheinung asketisch, und mit den herabhängenden Armen und nach vorn geöffneten Handflächen sah er aus wie ein Götzenbild. Nachdem sich der Director überzeugt hatte, daß der Anker griff, kam er nach achtern und
setzte sich zu uns. Träge wechselten wir ein paar Worte. Dann senkte sich Schweigen über das Deck der Jacht. Aus irgendeinem Grund begannen wir nicht mit dem Dominospiel. Wir wollten unseren Gedanken nachhängen und fühlten uns zu nichts anderem in der Lage, als friedlich vor uns hinzustarren.
Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen
De rode morgenzon blonk twijfelachtig in het oosten, en was nog met een kleed van nachtwolken omgeven, terwijl haar zevenkleurig beeld zich glinsterend in elke dauwdruppel herhaalde; de blauwe dampen der aarde hingen als een onvatbaar weefsel aan de toppen der bomen, en de kelken der ontwelkende bloemen openden zich met liefde om de jongste straal van het daglicht te ontvangen. De nachtegaal had zijn zoete liederen reeds meermalen gedurende de schemering herhaald, maar nu verdoofde het verwarde geschater van mindere zangers zijn verleidende tonen.
Een hoop ridders rende stilzwijgend door de velden van Roeselare. Het gerammel hunner uitrusting en de zware stappen hunner dravers verschrikten de vreedzame bewoners der wouden; want van tijd tot tijd wierp een hert zich uit het kreupelbos, en vluchtte sneller dan de wind voor dit nakend gevaar.
De kleding en de wapens dezer ridders waren zo kostelijk dat men, bij de eerste oogopslag, Graven en nog hogere heren eronder gissen kon. Een zijden Kolder hing hun met zwierige vouwen om het lichaam, terwijl een verzilverde helm hun het hoofd met purperen en lazuren vederen bekroonde.
Hun handschoenen, met ijzeren schelpen bedekt, en hun met goud doorwrochte knieplaten blonken ook niet weinig bij het morgenlicht. De schuimende en onrustige paarden wrongen het gebit met drift tussen de tanden, en dan bewogen de zilveren knopen en de zijden trossen huns tuigs zich liefelijk.
Alhoewel de uitrusting dezer reizigers niet ten oorloge geschikt was, mits zij geen harnassen droegen, kon men echter genoeg bemerken dat zij zich tegen vijanden voorzien hadden; want de mouwen van hun pantsers kwamen met hun armen door de kolders. Grote slagzwaarden hingen ook aan hun zadels, en de schildknapen voerden grote beukelaars achter hun meesters.
Elke ridder had zijn wapentekenen op de borst geborduurd, in zulker wijze dat men de stam van ieder herkennen mocht.--De koude des morgens had hun de lust tot spreken benomen, de klemmende nachtlucht bezwaarde hun oogleden; zij weerstonden de lastige vaak met moeite en bleven in een sluimerige ongevoeligheid verzonken.
Een jonge man ging te voet voor hen in de baan. Lange golvende haren rolden op zijn brede schouders; blauwe glinsterende ogen stonden vlammend onder zijn blonde wenkbrauwen, en een jonge baard krulde op zijn kin.--Een wollen kolder met een gordel was zijn kleedsel, en een kruismes in een lederen schede zijn wapen. Zichtbaar was het op zijn gelaat dat het gezelschap, aan hetwelk hij ten leidsman diende, hem niet aangenaam was. Er schuilde voorzeker iets geheims in zijn boezem, want hij wendde dikwijls de ogen met linkse blik naar de ridders. Lang van gestalte en buitengewoon sterk van leden, stapte de jongeling zo snel voort, dat de paarden moeite hadden om hem op een tred bij te houden.
Hendrik Conscience (3 december 1812 10 september 1883)
Hooger trok Bep z'n been op, in wrevel beluisterend het geanimeerd spreken der twee. Dadelaar zat met het hoofd leunend op de hand, knikkend in plezierig begrijpen. André, rood-frisch van de straat, blij in zijn herinneringen vertelde tusschen rookdampjes door.
.... Heel curieus geval.... Acute Ruggemergsaandoening bij 'n werkman... Verbàzend merkwaardig....
Hij werd gestoord door de huishoudster.
Zal ik opdoen, meneer?
Doe maar op. Doe maar op!
Luidruchtig vroolijk floot hij 'n wijsje uit de Zigeunerbaron.
Maar dan weer opgeruimd doorpratend....: Wat zeg ik?.... Eén aandoening? Twéé tegelijk, hahaha!.... Bij vader en zoon.... Volkomen zekerheid.... En 't prachtige is dat 't eene geval 't andere zoo heelemaal bevestigt!.... Weet je dat ze voor het nieuwe Viaduct bezig zijn onder water te werken?.... Die twee waren in dezelfde caisson om fundeering te metselen, nog niet eens bij veel atmosfeeren. Ongeveer twee. Allebei léélijk 'r aan toe....
Hé!
Stel je voor dat de moeder aan bloedvergiftiging geloofde! Stomme menschen. Eerst dacht ik niet aan 't ergste, niewaar? Bij twee tegelijk èn acúut. De zoon heeft Retentio urinae.... Frappant geval. . De vader volkomen paraplegie... Als ze 'n week vroeger om me gekomen waren, hè?.... De vader geef 'k geen twee dagen meer.
'k Zou ze naar 't Gasthuis laten brengen.
Jawel, de zoon. Die kan daar bèter behandeld worden. Natuurlijk heeft-ie al 'n Cystitis - maar de vader transporteer 'k niet. 'k Heb 'm voorloopig 'n strychnine-injectie gegeven.
Ik wil 'm morgen wel eens zien.
Verbazend-intressant. Als ze niet bij toeval met caissons onder water werken, heb je misschien nóóit gelegenheid zóó'n geval te zien.
Herman Heijermans (3 december 1864 22 november 1924)
When I was eight years old something happened that changed the course of my life forever. My brother and I were skating on the pond in the woods behind our house when the ice cracked beneath us. I managed to roll clear of the hole onto a thicker patch of ice, but my brother drowned. He was only six. I wish I could relate that I made heroic efforts to save him, but in fact I did nothing of the kind. I lay very still on the ice, breathless with terror, and watched while he thrashed helplessly, then disappeared beneath the cold, black water and shards of broken ice.
For a long time after he died I didnt think about my brother at all. I pretended to myself that Id never had a brother, and this was made easier by the way every trace of him soon disappeared from our house. Practically overnight his toys were gone, his clothes were gone, his drawings vanished from the refrigerator door and his photograph from the wall, just as his voice vanished from the echo in the stairwell and his footprints from the lawn. Then one day I found a box of toy soldiers that had once belonged to him. He had hidden them in a secret place under the stairs, and no one had thought to look there. I found them by accident one hot, sunny afternoon when I was playing hide-and-seek with my imaginary friend, Gretel. Id been hiding from Gretel for a while in the cupboard under the stairs, it was cool and dark there, and I was enjoying the respite from the heat and wondering how long it would take her to find me when I slipped my hand up behind the curve of the stairs and felt something. It was a shoebox held closed with rubber bands, and inside were my brothers soldiers.
These soldiers were his favourite thing in the world. Not really soldiers, but medieval knights in armour, each sumptuously kitted out in individual style, and made of soft, pliable plastic that allowed you to change the angle of lance or plume. Many of them were on horseback, but a few were foot soldiers. The Black Knight, who straddled a black horse and swung a ferocious-looking spiked mace, was of course the villain. The knight with the sky blue plume on his helmet and the blue cross on his breastplate was known as Sir Lancelot and was my brothers favourite. As I took them out of the box and handled them, one by one, everything about my brother returned to me. I remembered once again the sound of his voice, which was unusually low for a small boy, the way he used to roar at the birds to frighten them and then laugh deliriously as they fluttered away. I remembered his smell, and the colour of his hair, which was light brown and very curly. I took the soldiers back to my room and hid them under the bed.
Uit: Der vollkommene Schmerz (Vertaald door Karin Krieger)
Unmittelbar bevor sie starb, tauchte Annina, an den Haselnußbaum im Garten gestützt, aus dem Schatten auf, in dem sich ihr Verstand seit vielen Jahren verborgen hatte, und sah in diesen wenigen Augenblicken, die der Tod ihr noch gewährte, wie im Flug das Haus mit der Pinie erneut vor sich und die Mena, die an eine Ecke des Backtrogs gelehnt betete, und gegenüber der Mena sah sie, wie ihre Mutter sie gebar und dabei in einem Schmerz schrie, der ihr vollkommen zu sein schien, und erst zuletzt erblickte sie, beinahe lauernd, ihren eigenen Kopf, der aus dem von der Anstrengung roten und prallen Leib heraustrat, und roch zum letztenmal den Veilchenduft ihres Zwillingsbruders, der sie aus dem Bauch hinaus in die Welt schob.
Es war wie ein Blitz, wie ein Niesen von solcher Heftigkeit, daß Annina sich mit beiden Händen am Haselnußbaum abstützen mußte, um nicht zu fallen, und ihr mit matter, nur noch flüsternder Stimme ein letztes Seufzen entfuhr.
»Nun sieh dir das an « sagte sie, erstaunt über das verblüffende Schauspiel.
Dann ließ sie es geschehen, daß sich ihr Mund in einem Lächeln entspannte, glitt langsam zum Fuß des Stammes hinab und hielt dort für immer inne. Als der maestro in Colle eintraf, wurden in der Ebene die letzten Bauarbeiten für den Bahnhof ausgeführt, und ringsum entstanden bereits die ersten Häuser der neuen Siedlung. Sie schossen wie Pilze aus dem Boden, und die Leute schienen die Fertigstellung der Bahnstrecke aufgeregt zu begrüßen, würde sie doch die Eisenbahn und den Fortschritt bringen. Noch war das Hauptgebäude nicht fertig, so daß die Passagiere viel weiter hinten, zum Padule Lungo hin, aussteigen mußten und Colle Alto nur erreichten, wenn sie eine der seltenen Kutschen oder die Freundlichkeit eines Bauern abpaßten, der sie auf seinem Ochsenkarren
mitnahm.
Von der Straße aus, die zu dem seit ewigen Zeiten auf dem Berg verschanzten Ort hinaufführte, waren deutlich die von der Bahntrasse durchschnittenen Felder zu erkennen: eine Wunde, die sich vom Padule quer durch die Geometrie der von Gräben und Zypressenreihen begrenzten
Gutshöfe grub. Die Welt wirkte sauber getrennt: zur Linken, entlang dem noch weißen Band des Schotters, eine Fülle von Menschen, Karren und Gerätschaften, ein Gewimmel wie von Ameisen, die zwischen der Eisenbahnstrecke und den im Bau befindlichen Häusern hin und her wuselten. Zur Rechten, kurz hinter dem Bahnhof, auf der Seite, wo die Schienen bereits montiert waren, lag die Welt
dagegen friedlich da, und auf den von der Trasse geteilten Feldern ließ sich höchstens ein schwacher, von einem Pflug verursachter Staubwirbel ausmachen.
Poëzie Overdrijf nu niet zij is lang geen heldin met ontblote borst die over lijken van de vijand stapt en tirannen onthoofdt, noch de fakkel van de humanisten, heilige belofte van gelijkheid en broederschap, blauwe fee die hout tot vlees maakt, dan tot duurzaam aluminium, bron van eeuwige jeugd of miraculeuze brug over de vuurzee.
Nee, zij is geen fata morgana maar de vuurzee zelf, lichtekooi met tuberculose, vulgaire slet die zwarte nagels in je rug plant, infecties zaait, de laffe slag van het ezelskaakbeen, schreeuw van de vermoorde, geneuzel van de bronstige sjamaan, lied over de wereldslang en het ei
dat breken zal.
Schoolplein
Dat ik hier nu weer sta en over de muren
gluur naar het plein en hoe de bel dan gaat,
de hel bevriest, ik mijn vertrapte zelf opraap,
in de rij ga staan, de broek gladstrijk, hoe zij,
nu ook weer hier, het ijle, vlasblonde meisje,
ach, hoe zij dan hap in de appel stapt en hap
door die zure groene bol hapt en naast me
staat met een rake krakende appelhap,
bloedend op het witte vruchtvlees trapt.
Nee. Dat ik nu hier weer sta en zwijgend
naar een keurig ontruimd speelplein staar,
en hoe met zn rattentanden de kindertijd
schuldig is en ettert als geschaafde knieën,
strijdbaar geurt naar gras en melk en krijt.
Onrust
Over de pijnboomgrens wacht de maan halfvol en geel als een zuurtje op alarmfase twee van het nachtelijk rampenplan. Er lijkt wat, fluister je, er lijkt wat in het gras te leven.
maar ook jij weet: dit is geen leven, dit is het stuiptrekkend sterven van iets jong en vormloos. Wat dan Noem het een gedachte, noodlottig in het gras verloren door dat meisje in haar witte jurk (deze middag, toen de zon scheen en er gezongen werd).
Jij legt je te slapen, naakt onder de bedsprei, beeldt je stilte in, ik streel je haren en jij ontwerpt zelfs een glimlach,
alles lijkt vredig, terwijl de wind zich door de kieren sleept.
Oberes Gemach der Penelope. Halbverdeckt von der Rückenlehne sitzt die Fürstin auf ihrem Thronsessel. Ihr gegenüber auf einem Schemel Amphinomos, ein junger Freier.
PENELOPE Amphinomos. Du allein weißt nun, wie ich, die Bittere, lebe. Daß mein Gesicht vom Lächeln träumt wie von einer fernen Jugendfreude. Ich sehe, daß du ein Herz besitzt.
Ja, ein Herz. Anstand. Liebenswürdigkeit. Daß du mich achtest und dich nicht scheust, in die schwarze Flamme zu blicken, die ich bin die mich verzehrt.
AMPHINOMOS Was von Eurem Rätsel ist mir begreiflich Was werde ich nie verstehen
PENELOPE Du hast diesen riesigen Leib. Er zwingt dich, immer aufrecht zu sitzen. Ich halte mich gerade. Damit mir der Bauch nicht ans Kinn stößt. Du mußt dich langsam bewegen, mußt immer langsam gehen, gerade sitzen, gerade lehnen. Aber es gibt Stunden, da möchtest du dich verkriechen. Gar nicht so einfach, irgendwo einen Schlupfwinkel zu finden mit dem Leib, wo du dich verkriechen kannst, wie dir zumute ist.
AMPHINOMOS Die Fürstin könnte sich in eine entfernte Kammer zurückziehen, unerreichbar für die Rufe der Freier.
PENELOPE Dabei wispert's in mir, drinnen bin ich eine kleine, zarte Person. Draußen fällt Licht auf meine speckige Haut. Ich glänze wie eine schwitzende Stute. Drinnen kauere ich, schleiche wie ein Schatten auf der Mauer... Hat man aber einmal von mir den Koloß gesehen, so wird man nicht mehr nach dem zerbrechlichen Wesen fragen, das da drinnen lebt.
AMPHINOMOS Die Fürstin darf nicht erwarten, daß die Vorstellungskraft eines Menschen ausreicht, um gegen die Leibesfülle, die er vor Augen hat, anzukämpfen und sich ein Bild zu erschaffen von der mageren, der entbehrungsvollen, der wahren Fürstin.Allein die Hände. Die Finger sind zahlreich mit
Ringen bestückt .. .
PENELOPE Nur um von den feisten Klumpen selber abzulenken!
Die Hände, du siehst es, liegen weit oben, knapp unterhalb der Leistengegend, ein wenig nach innen verdreht, liegen gleich vorn auf den Fleischkissen der Oberschenkel. Meist stehen
die Ellbogen ein wenig ab, wenn ich mich aufstütze. Ich sehe dann aus wie eine Marktfrau, die mit dem richtigen Hintern auf dem richtigen Fleck sitzt. Doch die bin ich nicht.
Amphinomos! Befreie die Gefangene aus der Götzenstatur ihres Leibes! Durchschau, ich bitte, alles Stattliche, Große an mir! Befrei das zarte Geschöpf, dessen Rufe elende, verzweifelte
du deutlich vernimmst aus der Tiefe dieses Kolosses!
Auf der Kante des Ölbaumbetts sitzen die Drei fragmentarischen Frauen. Von der einen leuchtet nur das Knie. Von der anderen nur das Handgelenk. Von der Dritten nur im ausgeschnittenen Kleid das linke Schlüsselbein.
Bernadette had been dead two weeks when her sisters showed up in Doyle's living room asking for the statue back. They had no legal claim to it, of course, she never would have thought of leaving it to them, but the statue had been in their family for four generations, passing down a maternal line from mother to daughter, and it was their intention to hold with tradition. Bernadette had no daughters. In every generation there had been an uncomfortable moment when the mother had to choose between her children as there was only one statue and these Irish Catholic families were large. The rule in the past had always been to give it to the girl who most resembled the statue, and among Bernadette and her siblings, not that the boys ever had a chance, Bernadette was the clear winner: iron rust hair, dark blue eyes, a long, narrow nose. It was frankly unnerving at times how much the carving looked like Bernadette, as if she had at some point modeled in a blue robe with a halo stuck to the back of her head.
I can't give it to you, Doyle said. It's in the little boys' room, on the dresser. Tip and Teddy say a prayer to it at night. He kept his eyes on them steadily. He waited for an apology, some indication of backing down, but instead they just kept staring right at him. He tried again. They believe it's actually a statue of her.
But since we have daughters, Serena said, she was the older of the two, and the statue always passes on to a daughter She didn't finish her thought because she felt the point had been made. She meant to handle things gracefully.
Doyle was tired. His grief was so fresh he hadn't begun to see the worst of it yet. He was still expecting his wife to come down the stairs and ask him if he felt like splitting an orange. It has in the past but it isn't a law. It can go to a son for one generation and everyone will survive.
They looked at each other. These two women, these aunts, had supported their now dead sister in her limitless quest for children but they knew that Doyle didn't mean for the family's one heirloom to pass to Sullivan, his oldest son. He meant for the statue to go to the other ones, the little boys as everyone called them. And why should two adopted sons, two black adopted sons, own the statue that was meant to be passed down from redheaded mother to redheaded daughter
This morning I go to the Big Slot and find it goatless. Instead of a goat theres a note:
Hold on, hold on, it says. The goats coming, for crissake. Dont get all snooty.
The problem is, what am I supposed to do during the time when Im supposed to be skinning the goat with the flint I decide to pretend to be desperately ill. I rock in a corner and moan. This gets old. Skinning the goat with the flint takes the better part of an hour. No way am I rocking and moaning for an hour.
Janet comes in from her Separate Area and her eyebrows go up.
No freaking goat she says.
I make some guttural sounds and some motions meaning: Big rain come down, and boom, make goats run, goats now away, away in high hills, and as my fear was great, I did not follow.
Janet scratches under her armpit and makes a sound like a monkey, then lights a cigarette.
What a bunch of shit, she says. Why you insist, Ill never know. Whos here Do you see anyone here but us
I gesture to her to put out the cigarette and make the fire. She gestures to me to kiss her butt.
Why am I making a fire she says. A fire in advance of a goat. Is this like a wishful fire Like a hopeful fire No, sorry, Ive had it. What would I do in the real world if there was thunder and so on and our goats actually ran away Maybe Id mourn, like cut myself with that flint, or maybe Id kick your ass for being so stupid as to leave the goats out in the rain. What, they didnt put it in the Big Slot
I scowl at her and shake my head.
Well, did you at least check the Little Slot she says. Maybe it was a small goat and they really crammed it in. Maybe for once they gave us a nice quail or something.
I give her a look, then walk off in a rolling gait to check the Little Slot.
Nothing.
Well, freak this, she says. Im going to walk right out of here and see what the hell is up.
But she wont. She knows it and I know it. She sits on her log and smokes and together we wait to hear a clunk in the Big Slot.
About lunch we hit the Reserve Crackers. About dinner we again hit the Reserve Crackers.
No heads poke in and theres no clunk in either the Big or Little Slot.
Then the quality of light changes and she stands at the door of her Separate Area.
The morning was a fish in a net, glistening and wriggling at the dead black border of her consciousness, but she'd never caught a fish in a net or on a hook either, so she couldn't really say if or how or why. The morning was a fish in a net. That was what she told herself over and over, making a little chant of it-a mantra-as she decapitated weeds with the guillotine of her hoe, milked the slit-eyed goats and sat down to somebody's idea of porridge in the big drafty meeting room, where sixty shimmering communicants sucked at spoons and worked their jaws. Outside was the California sun, making a statement in the dust and saying something like ten o'clock or ten-thirty to the outbuildings and the trees. There were voices all around her, laughter, morning pleasantries and animadversions, but she was floating still and just opened up a millionkilowatt smile and took her ceramic bowl with the nuts and seeds and raisins and the dollop of pasty oatmeal afloat in goat's milk and drifted through the door and out into the yard to perch on a stump and feel the hot dust invade the spaces between her toes. Eating wasn't a private act-nothing was private at Drop City-but there were no dorm mothers here, no social directors or parents or bosses, and for once she felt like doing her own thing. Grooving, right? Wasn't that what this was all about? The California sun on your face, no games, no plastic society-just freedom and like minds, brothers and sisters all? Star-Paulette Regina Starr, her name and being shrunk down to four essential letters now-had been at Drop City for something like three weeks. Something like. In truth, she couldn't have said exactly how long she'd been sleeping on a particular mattress in a particular room with a careless warm slew of non-particular people, nor would she have cared to. She wasn't counting days or weeks or months-or even years. Or eons either. Big Bang. Who created the universe? God created the universe. The morning is a fish in a net. Wasn't it a Tuesday when they got here? Tuesday was music night, and today-today was Friday.
Trotz der abendlichen Stunde war die Luft unangenehm. Ein nachmittägliches Gewitter hatte stickige, feuchte Luft zurückgelassen. Captain Jim Hart von den US Army Special Forces kletterte die Leiter zu dem getarnten Hochstand für die Rehjagd hinauf. Mit der Linken umklammerte er die Sprossen der Leiter, mit der Rechten seine H&K Maschinenpistole. Die Gummisohlen seiner Kampfstiefel verursachten keinerlei Geräusch. Oben angekommen, spähte er in den kleinen dunklen Raum, an dessen Wänden Gewehre mit langen Zielfernrohren lehnten. Schwach vernehmbares Schnarchen verriet ihm, wo sich die beiden Männer aufhielten. Sie lagen nebeneinander in offenen Schlafsäcken, deren Reißverschlüsse nicht zugezogen und die oben zurückgeschlagen waren. Offensichtlich wollten sie sich durch die Brise kühlen lassen, die auch in dieser schwülen Nacht herüberwehte. Hart hängte die MP über seine Schulter und zog sein Messer aus der Scheide. Die fast fünfundzwanzig Zentimeter lange Klinge war von einem dumpfen Schwarz, nur an den Seiten glänzte sie silbrig, da sie an einem an der Scheide befestigten Stein geschliffen worden war. Vorsichtig kletterte Hart zwischen die beiden Männer in den engen Raum.
En se réveillant, Salem se dit: tout est écrit, alors à quoi bon se lever, sortir, travailler, courir, mentir, espérer, etc.? Son rêve l'a encore troublé. Ce n'est pas la première fois qu'il voit sa femme sur une terrasse blanche, surexposée à la lumière, sans aucun son, étendant des draps de couleur et semblant envoyer des signes à un inconnu. Elle le voit, lui fait signe de s'en aller et de la laisser. Elle lui dit quelque chose qu'il n'entend pas. Il rebrousse chemin, se donne une claque sur la joue et bredouille des mots étranges.
Il lève la tête et lit une publicité qui défile sur un écran suspendu par deux chimpanzés ivres: «Tout est écrit; il n'y a rien à faire; pour vos messages faites confiance à Sony et à la bière Casablanca...» Les mots repassent à l'envers pendant que les singes pleurent de rire. Un cheval peint en vert traverse la rue. Il se réveille les cheveux ébouriffés, la bouche pâteuse et les yeux à moitié ouverts. Ce rêve l'a de nouveau contrarié. Chaque fois qu'il mange des lentilles au dîner, il fait le même rêve. Il ne voit pas le rapport entre les deux choses mais décide de se faire préparer un grand plat de lentilles aux tomates et aux oignons, espérant connaître la fin du rêve.
Sa femme dort encore. Elle est sur le ventre, sa chemise de nuit en satin ne la couvre pas entièrement. Il passe la main droite sur ses fesses nues. Elle ne bouge pas, ne sent rien. Il l'observe encore un moment et rage de ne pas lire dans son sommeil. Peut-être qu'elle fait le même rêve que lui, peut-être qu'elle est dans une chambre avec l'inconnu qui lui caresse les fesses. Il s'approche d'elle, sent sa nuque puis fourre son nez dans sa chevelure épaisse. Il passe son bras sous sa taille et la serre contre lui. Il lèche le lobe de son oreille droite. Elle se dégage doucement de son étreinte, change de position et continue de dormir. Il se persuade qu'elle fait semblant d'être plongée dans le sommeil. Pour en avoir le cur net, il monte sur elle et glisse son pénis entre ses fesses. Elle pousse un petit cri de plaisir et s'arrange pour qu'il la pénètre en douceur. Elle se laisse faire tout en gardant les yeux fermés. Après l'amour, elle tend la main pour retenir son homme puis s'endort heureuse, un léger sourire sur les lèvres.
Ce n'est pas de la distraction, c'est de l'inquiétude. Mon il n'est pas vraiment sur l'échiquier. Mon il épie les grands-pères. Mauvaise heure pour eux, le coucher du soleil. C'est entre chien et loup que le démon de la dope les démange. Leur cervelle réclame la sale piquouse. Ils ont besoin de leur dose. Pas le moment de les perdre de vue. Les enfants comprennent la situation aussi bien que moi et chacun fait de son mieux pour occuper son grand-père attitré. Clara demande toujours plus de précisions à Papy-Rognon (ex-boucher à Tlemcen) sur l'épaule d'agneau à la Montalban. Jérémy, qui redouble sa cinquième, prétend vouloir tout connaître de Molière, et le vieux Risson, son grand-père à lui (un libraire à la retraite) multiplie les indiscrétions biographiques. Maman, immobile dans son fauteuil de femme enceinte, se laisse indéfiniment friser et défriser par Papy-Merlan, l'ancien coiffeur, pendant que le Petit supplie Verdun (le doyen des quatre grands-pères, 92 berges!) de l'aider à remplir sa page d'écriture. Chaque soir c'est le même rituel: la main de Verdun tremble comme une feuille, mais, à l'intérieur, celle du Petit la stabilise, et l'aïeul croit dur comme fer qu'il trace ses anglaises aussi joliment qu'avant la Première Guerre. Il est triste, pourtant, Verdun, il fait écrire au Petit un seul prénom sur son cahier: Camille, Camille, Camille, Camille... sur toute la longueur des lignes. C'est le prénom de sa fille, morte il y a 67 ans, à l'âge de six ans, juste à la fin de la Der des Ders, fauchée par l'ultime rafale, celle de la grippe espagnole. C'était vers l'image de Camille que Verdun tendait ses mains tremblantes quand il a commencé à se shooter. Il se rêvait, bondissant de sa tranchée, zigzaguant entre les balles, cisaillant les barbelés, déjouant les mines, et courant vers sa Camille, sans fusil, bras ouverts. Il traversait ainsi toute la Grande Guerre et trouvait une petite Camille morte, momifiée, plus ratatinée à six ans qu'il ne l'est lui-même aujourd'hui. Double dose pour la seringue. Depuis que je le planque chez nous, Verdun ne se shoote plus. Quand le passé le prend à la gorge, il regarde juste le Petit, les yeux noyés, et mUmlure : « Pourquoi qu' t'es pas ma p'tite Camille? » Parfois, il lâche une larme sur le cahier d'écriture, et le Petit dit: - T'as encore fait un pâté, Verdun... C'est tellement déchirant que l'ex-séminariste Stojilkovicz, ex-révolutionnaire, ex-vainqueur des armées Vlassov et de l'hydre nazie, que Stojil, présentement conducteur de bus pour touristes CCCP, et pour vieilles dames seules le samedi et le dimanche, que Stojil, dis-je, se racle la gorge et grogne: - Si Dieu existe, j'espère qu'Il a une excuse valable.
Ein Freund starb in der Nacht. Allein. Die Gitter hielten Totenwacht. Ich friere. Die Welt gerinnt. Es muß schön sein einzuschlafen jetzt, Kristall zu werden im zeitlosen Eismeer des Schweigens. Genosse Tod. Genosse, Genosse ... Zirizi Zirizi Zirizi Zizizi Urrr Daß man, nahe der dunklen Schwelle, Solche Melodie vernimmt, so irdischen Jubels, so irdischer Klage trunken ... Träume, meine Seele, träume, Lerne träumen den Traum der Ewigkeit. Zirizi Zirizi Zirizi Zizizi Urrr
Nederlands grootste chansonnier Ramses Shaffy is vandaag op 76-jarige leeftijd overleden.
De Nederlandse chansonnier en acteur Ramses Shaffy werd op 29 augustus 1933 geboren in de Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine als zoon van een Egyptische diplomaat en een Poolse gravin van Russische afkomst. Hij groeide op in Cannes bij zijn moeder. Toen deze tuberculose kreeg, kwam Shaffy via een tante in Utrecht en een kindertehuis, in een Leids pleeggezin terecht.Hij maakte de middelbare school niet af en werd in 1952 aangenomen op de Amsterdamse toneelschool. Vervolgens debuteerde hij in 1955 bij de Nederlandse Comedie. In 1960 reisde hij met zijn partner Joop Admiraal naar Rome in de hoop daar werk te vinden als filmacteur maar onverrichter zake keerden ze weer terug. Er is hier ook een boek over verschenen: "Brieven uit Rome". In 1964 richtte Shaffy de theatergroep Shaffy Chantant op. Hij werkte langdurig samen met zangeres Liesbeth List en pianist Louis van Dijk. Bekendste song van de groep werd de Shaffy Cantate. Met Liesbeth List zette hij in 1968 onder andere het lied Pastorale op de plaat, een lied dat grote bekendheid zou verwerven.
Shaffy trad vanaf begin jaren tachtig ook weer op als acteur, zowel in films als op de planken (Toneelgroep Amsterdam). Hij oogstte in 1993 succes met zijn vertolking van Don Quichotte in de musical De Man Van La Mancha van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen.
In 2002 maakte Pieter Fleury een documentaire over hem: ('Ramses: Où est mon prince'), die op het Nederlands Filmfestival in Utrecht een Gouden kalf won. In 2003 schreef Bas Steman een belevingsbiografie over Shaffy, getiteld 'Naakt in de orkaan'.
Shaffy ontving op 31 mei 2006 de eerste Edison Oeuvre Prijs voor Kleinkunst evenals Normaal en Rita Reys. Op 5 mei 2009 werd bekend dat Shaffy aan slokdarmkanker leed. Op 1 december 2009 is hij hieraan overleden
Uit: Zonder bagage
Het is een verbazingwekkend lot, waar men mij mee stoorde Een verbazingwekkend lot, van wat eens bij mij behoorde Geen parasieten Geen gevlij Geen gestroop meer Geen gevrij Geen gelik meer 't Is voorbij, niets meer te halen De wereld heeft mij failliet verklaard Het is een geschenk van God en niet van de maatschappij Het is een geschenk van God en dit is wat hij zei: Je moet weer werken Je moet weer zingen Je moet weer lachen Je moet weer spelen Je moet weer geven En beleven Je moet weer stralen De weg is vrij De weg is open De weg is mateloos van mij Zonder bagage Kan ik weer lopen Want ik ben nu vogelvrij De wereld heeft mij failliet verklaard Ik ben ontstegen aan het groot krakeel Ik ben ontslagen aan het maffe oordeel Ik heb niets meer te verliezen Ik heb alleen Te winnen Te beminnen Te beginnen Ik ben niet meer Te achterhalen
Ramses Shaffy (29 augustus 1933 1 december 2009)
Confession on a street corner in Madrid close to O'Donell
Where is the little marchioness of Avila in all the length and breadth of Spain? when the fire of the night escapes my hands and in every corner of this green room, a secret loses its intimate words because there is nobody with the desire to discover us here, inside in this hotel in Calle ODonell. So here we are, my dear Santa Teresa, with a reality that has driven us crazy for more than a week and I awake me , and I awake you my marchioness, for telling you that the city still exists beyond the tired dawn with its faded petals in this interminable calm. Madrid winks at us, hiding itself like we In the autumnal foliage of El Retiro. the Gate of Alcalá will let us pass like other lovers before and behind the Prado museum I will tell you that you are only mine, regardless the wasps that skilfully move and sting or the peacocks in the neighbouring botanical garden shouting their existence. When the clock heralds the morning the suitcases will compel departure and you will accompany me as we turn our backs on the day to avoid what will come, you will smile nervously like respectful lady, with a faint tremble in those my Spanish lips. We will be happy, dear lady, I will say with a hint of sadness even in the texture of many dreams, in the endless happenings in so many other places, perhaps in another hotel in Calle ODonell.
Sergio Badilla Castillo (Valparaíso, 30 november 1947)
T. J.s numbers for the last two years have been incredible, he said for the third time. No one here can debate that. Last year aloneeighty-seven receptions for eleven hundred and forty-four yards and thirteen touchdowns. The best stats for any tight end in the whole damn league! He pounded his fist on the burnished mahogany table to underscore the last three words.
No ones denying his value, Barry, Palmer responded. We all know hes one of the best at his position. Thirty-six-year-old Chet Palmer had been the Giants general manager for the last three seasons. With his thinning hair, dark suit, and tortoiseshell glasses, he looked more like a corporate accountant.
No, Chet, Sturtz corrected, almost out of breath, he is the best at his position.
Okay, okay, Palmer said, hands up defensively. He didnt have much of a stomach for confrontation. But we have a contract already, and we expect him to honor it. Hes got one year left. After that, well be happy to discuss a renegotiation. The third man in the conference room remained silent, as he had throughout most of the meeting.
Sturtz shook his head. No, were discussing it now. T. J. has put up the best stats of any tight end in the league for the last two seasons, and what has he been getting for it? League minimumthis year hell make less than five hundred grand. Dinkins, meanwhile, will get two point seven million from the Cardinals, Schaefer will get two point one from Denver, and Barone will get one point eight in Miami. T. J. is performing better than all of them.
Barry, Palmer said calmly, as if his greatest concern during this exercise in organizational thievery was to remain civil, we took him in the sixth round. We gave him sixth-round money and a sixth-round contract. He didnt have to take it, but he d
Hes being ripped off! Sturtz screamed. An icy silence followed, during which the ticking of the wall clock became noticeably louder. Palmer seemed a little nervous now, whereas head coach Alan Gray continued to appear unaffected.
In the diving bell-Boschian eggshell This shopping mall poet descends- Into the eucalyptus forest in dream time So as if to be an under cover parker In an Oceanic "Shoppingtown"
Donning a blazer, Sporting pins of pewter Sculpted to be as a bas-relief of a continent in releaf Purchased from purveyors of Plaques and memorabilia Commemorating the games of the twenty seventh Olympiad "The Olympic store"
Snorkel in mouth sinking To the escalator Driving the hive Foot traffic converging During the Olympic fortnight surging Down on the ground Grownups dressed as mascots are waving Swimming through the atrium aquarium Aqueous torch burning Green and white of cask For the flame lit by jet action And through the microphone Comes forth These words
Out in the Outback The Outbacks the Outback But out of the Outback the Outback's a steakhouse And down under they build Westfield Shoppingtowns from which you may need to backdown
Back out to back down to be out of the Outback I might as well be back out or back out form the Outback Well at least I am out -out of the Outback
And that's life in a shoppingtown Un hey un bamba and de night Na na nanna na Life in a Shoppingtown
Paramatta, Sydney, Western Suburbs, New South Wales A sliding glass door through a parquet meridian Of a Thomas Cook branch Here in the commonwealth To punch up the numbers To take you on a round trip Round trip one-day only Round trip one-day only round trip Is the impish man formerly working in a travel agency Now presently working at another travel agency This Thomas Cook He has a chestnut head of hair and sideburns The latter graying And as he is saying But he is having difficulty With his computer And so he punches the keys grimacing Then he is up Walking to the exchange window To get change from travel fares He is showing them printed receipts From downloads on his computer portal Into the Thomas Cook hub Wearing yellow and blue What can he do? Flub!
ALL young people worry about things, its a natural and inevitable part of growing-up, and at the age of sixteen my greatest anxiety in life was that Id never again achieve anything as good, or pure, or noble, or true, as my O-level results.
I didnt make a big deal about them at the time of course; I didnt frame the certificates or anything weird like that, and I wont go into the actual grades here, because then it just gets competitive, but I definitely liked having them; Qualifications. Sixteen years-old, and the first time Id ever felt qualified for anything.
Of course, all that was a long, long time ago. Im nineteen now, and I like to think Im a lot wiser and cooler about these things. So my A-levels are, comparatively, no big deal. And besides, the idea that you can somehow quantify intelligence by some ridiculous, antiquated system of written examinations is obviously ridiculous. Having said that, they were Langley Street Comprehensive Schools best A-level results of 1985, the best for fifteen years in fact, 3 As and a B, thats 19 points there, Ive said it now - but I really, honestly dont believe thats particularly relevant or impressive or anything, I just mention them in passing, thats all. And besides, compared to other qualities, like physical courage, or popularity, or grace, or good health, or good looks, or clear skin, or a rich, varied and rewarding sex-life, just knowing loads of stuff isnt actually that important. Unless of course you dont have any of those other qualities, in which case youre frankly just grateful for what youve got.
But like Dad used to say, the important thing about an education is the opportunity that it brings, the doors it opens. Because otherwise knowledge, in and of itself, is a blind alley, especially from where Im sitting, here, on a late September Wednesday afternoon, in a factory that makes toasters.
Ive spent the holiday working in the despatch department of Ashworth Electricals, which means Im responsible for putting the toasters in their boxes before theyre sent out to the retailers. Of course, there are only so many ways you can put a toaster in a box, so its been a pretty dull couple of months over all, but on the plus side its £1.85 an hour, which isnt bad, as much toast as you can eat of course, and theres the radio to listen to, and I like to think Ive got on pretty well with my fellow members of staff.
AUTUMN 1941 As soon as I got home from school, Aunt Baba noticed the silver medal dangling from the left breast pocket of my uniform. She was combing her hair in front of the mirror in our room when I rushed in and plopped my schoolbag down onto my bed. "What's that hanging on your dress?" "It's something special that Mother Agnes gave me in front of the whole class this afternoon. She called it an award." My aunt looked thrilled. "So soon? You only started kindergarten a week ago. What is it for?" "It's for leading my class this week. When Mother Agnes pinned it on my dress, she said I could wear it for seven days. Here, this certificate goes with it." I opened my schoolbag and handed her an envelope as I climbed onto her lap. She opened the envelope and took out the certificate. "Why, it's all written in French or English or some other foreign language. How do you expect me to read this, my precious little treasure?" I knew she was pleased because she was smiling as she hugged me. "One day soon," she continued, "you'll be able to translate all this into Chinese for me. Until then, we'll just write today's date on the envelope and put it away somewhere safe. Go close the door properly and put on the latch so no one will come in." I watched her open her closet door and take out her safe-deposit box. She took the key from a gold chain around her neck and placed my certificate underneath her jade bracelet, pearl necklace and diamond watch, as if my award were also some precious jewel impossible to replace.
It was a time of great and exalting excitement. The country was up in arms, the war was on, in every breast burned the holy fire of patriotism; the drums were beating, the bands playing, the toy pistols popping, the bunched firecrackers hissing and spluttering; on every hand and far down the receding and fading spread of roofs and balconies a fluttering wilderness of flags flashed in the sun; daily the young volunteers marched down the wide avenue gay and fine in their new uniforms, the proud fathers and mothers and sisters and sweethearts cheering them with voices choked with happy emotion as they swung by; nightly the packed mass meetings listened, panting, to patriot oratory which stirred the deepest deeps of their hearts, and which they interrupted at briefest intervals with cyclones of applause, the tears running down their cheeks the while; in the churches the pastors preached devotion to flag and country, and invoked the God of Battles beseeching His aid in our good cause in outpourings of fervid eloquence which moved every listener. It was indeed a glad and gracious time, and the half dozen rash spirits that ventured to disapprove of the war and cast a doubt upon its righteousness straightway got such a stern and angry warning that for their personal safety's sake they quickly shrank out of sight and offended no more in that way.
Sunday morning came -- next day the battalions would leave for the front; the church was filled; the volunteers were there, their young faces alight with martial dreams -- visions of the stern advance, the gathering momentum, the rushing charge, the flashing sabers, the flight of the foe, the tumult, the enveloping smoke, the fierce pursuit, the surrender! Then home from the war, bronzed heroes, welcomed, adored, submerged in golden seas of glory! With the volunteers sat their dear ones, proud, happy, and envied by the neighbors and friends who had no sons and brothers to send forth to the field of honor, there to win for the flag, or, failing, die the noblest of noble deaths. The service proceeded; a war chapter from the Old Testament was read; the first prayer was said; it was followed by an organ burst that shook the building, and with one impulse the house rose, with glowing eyes and beating hearts, and poured out that tremendous invocation
God the all-terrible! Thou who ordainest! Thunder thy clarion and lightning thy sword!
Mijn naam is Lemuel Gulliver. In het jaar 1699 was ik scheepsdokter op een groot zeilschip, de Antilope. We voeren van Engeland naar Oost-Indië. Het was gezellig aan boord. Af en toe werd er iemand ziek en dan maakte ik hem weer beter. Maar grote rampen hadden we eigenlijk nog niet meegemaakt. Tot het op een dag, op 5 november 1699, vreselijk hard begon te stormen. Ons schip waaide heen en weer en we waren allemaal erg bang. De matrozen waren de hele tijd aan het jammeren, en de stuurman trok uit alle macht aan het stuur, om ervoor te zorgen dat het schip niet omsloeg. En ik?
Nou ja, het enige wat ik kon doen was mezelf goed vasthouden aan een grote paal. En die paal was mijn redding. Want een grote golf kwam, tilde het schip hoog op, en sloeg het in stukken uiteen op het woeste water. Ik voelde hoe ik in het koude water landde, en bleef mezelf vasthouden aan de paal. In de verte hoorde ik mijn naam schreeuwen: Gulliver! Gulliver! Maar al gauw hoorde ik niets meer.
Ik weet niet hoe lang ik in dat water heb gelegen. Maar uiteindelijk zag ik land. Met mijn laatste krachten zwom ik er naartoe. Uitgeput viel ik op het warme zand, en daar moet ik in slaap zijn gevallen.
Toen ik wakker werd, was ik helemaal stijf. Ik moest wel acht uur geslapen hebben. Ik wilde opstaan en mezelf eens lekker uitrekken... maar ik kon me niet bewegen! En toen voelde ik, dat ik met honderden kleine touwtjes vastgebonden zat! Om me heen hoorde ik allemaal stemmetjes. Toen voelde ik iets over mijn lichaam lopen. Met veel moeite tilde ik mijn hoofd op, en ik zag dat het een heel klein mannetje was. Het mannetje was niet groter dan mijn hand. Maar hij was niet alleen. Om mij heen en op mijn lichaam zag ik honderden kleine mensjes. Ze zagen er keurig gekleed uit en liepen opgewonden heen en weer. Ik hoorde heel vaak het woord Lilliput, Lilliput! dus ik denk dat ze daarmee bedoelden dat dit het eiland Lilliput was, en dat zij Lilliputters waren. Veel van die Lilliputters hadden een kleine pijl en boog, die ze op mij hadden gericht. Ik probeerde me los te rukken van de touwen, maar de kleine mensen schoten pijlen op me. Die pijlen waren vlijmscherp en deden gemeen zeer. Ik besloot maar rustig te blijven liggen om te zien wat ze van me wilden.
Een mannetje, dat heel deftige kleren aanhad, klom via mijn been omhoog en liep over mijn lichaam naar mijn borst. Daar bleef hij staan en hij begon tegen mij te praten. Maar de taal die hij sprak verstond ik niet. Toen hij uitgepraat was, liet ik met gebaren weten dat ik honger had. Dat begreep hij. Er kwamen ineens honderd Lilliputters aan, met kleine manden vol eten. Er was brood, maar dat was niet groter dan de nagel van mijn duim. En het vlees was niet groter dan de vleugel van een musje. Ik at wel drie stukken vlees tegelijk, en stopte vier broden tegelijk in mijn mond. De mensen keken vol verbazing toe. Toen liet ik merken dat ik graag wilde drinken. De kleine mensjes wisten al wel dat ze met een heel grote beker moesten komen, dus kwamen ze met een grote regenton. Voor mij was het niet groter dan een yoghurtbekertje, maar er waren drie Lilliputters voor nodig om hem te tillen.
Jonathan Swift (30 november 1667 19 oktober 1745)
We are assured that novel methods will be adopted, and when we see the originality, malice and ingenuity of aggression which our enemy displays we may certainly prepare ourselves for every kind of novel stratagem and every kind of brutal and treacherous manoeuvre. I think no idea is so outlandish that it should not be considered and viewed with a watchful, but at the same time steady, eye.
We must never forget the solid assurances of sea power and those which belong to air power if they can be locally exercised. I have myself full confidence that if all do their duty and if the best arrangements are made, as they are being made, we shall prove ourselves once again able to defend our island home, ride out the storms of ware outlive the menace of tyranny, if necessary, for years, if necessary, alone.
At any rate, that is what we are going to try to do. that is the resolve of His Majesty's Government, every man of them. that is the will of Parliament and the nation. The British Empire and the French Republic, linked together in their cause and their need, will defend to the death their native soils, aiding each other like good comrades to the utmost of their strength, even though a large tract of Europe and many old and famous States have fallen or may fall into the grip of the Gestapo and all the odious apparatus of Nazi rule.
We shall not flag nor fail. We shall go on to the end. We shall fight in France and on the seas and oceans; we shall fight with growing confidence and growing strength in the air. We shall defend our island whatever the cost may be; we shall fight on beaches, landing grounds, in fields, in streets and on the hills. We shall never surrender and even if, which I do not for the moment believe, this island or a large part of it were subjugated and starving, then our empire beyond the seas, armed and guarded by the British Fleet, will carry on the struggle until in God's good time the New World with all its power and might, sets forth to the liberation and rescue of the Old. .
Winston Churchill (30 november 1874 - 24 januari 1965)
Mrs. Rachel Lynde lived just where the Avonlea main road dipped down into a little hollow, fringed with alders and ladies' eardrops and traversed by a brook that had its source away back in the woods of the old Cuthbert place; it was reputed to be an intricate, headlong brook in its earlier course through those woods, with dark secrets of pool and cascade; but by the time it reached Lynde's Hollow it was a quiet, well-conducted little stream, for not even a brook could run past Mrs. Rachel Lynde's door without due regard for decency and decorum; it probably was conscious that Mrs. Rachel was sitting at her window, keeping a sharp eye on everything that passed, from brooks and children up, and that if she noticed anything odd or out of place she would never rest until she had ferreted out the whys and wherefores thereof. There are plenty of people, in Avonlea and out of it, who can attend closely to their neighbors business by dint of neglecting their own; but Mrs. Rachel Lynde was one of those capable creatures who can manage their own concerns and those of other folks into the bargain. She was a notable housewife; her work was always done and well done; she "ran" the Sewing Circle, helped run the Sunday-school, and was the strongest prop of the, Church Aid Society and Foreign Missions Auxiliary. Yet with all this Mrs. Rachel found abundant time to sit for hours at her kitchen window, knitting "cotton warp" quilts--she had, knitted sixteen of them, as Avonlea housekeepers were wont to tell in awed voices-and keeping a sharp eye on the main road that crossed the hollow and wound up the steep red hill beyond. Since Avonlea occupied a little triangular peninsula jutting out into the Gulf of St. Lawrence, with water on two sides of it, anybody who went out of it or into it had topass over that hill road and so run the unseen gauntlet of Mrs. Rachel's all-seeing eye.
Lucy Maud Montgomery (30 november 1874 24 april 1942)
Uit: The Bathroom(Vertaald door Nancy Amphoux en Paul De Angelis)
1. When I began to spend my afternoons in the bathroom I had no intention of moving into it; no, I would pass some pleasant hours there, meditating in the bathtub, sometimes dressed, other times naked. Edmondsson, who liked to be there with me, said it made me calmer: occasionally I would even say something funny, we would laugh. I would wave my arms as I spoke, explaining that the most practical bathtubs were those with parallel sides, a sloping back, and a straight front, which relieves the user of the need for a footrest.
2. Edmondsson thought there was something desiccating in my refusal to leave the bathroom, but this didn't stop her from making life easier for me, providing for the needs of the household by working part-time in an art gallery.
3. Around me were cupboards, towel racks, a bidet. The washbasin was white; a narrow shelf projected above it, and on the shelf lay toothbrushes and razors. The wall facing me, studded with lumps, showed cracks, and in places cavities pitted the lifeless paint. One crack seemed to be gaining ground. I spent hours staring at its extremities, vainly trying to surprise it in action. Sometimes I made other experiments. I would scrutinize the surface of my face in a pocket mirror and, at the same time, the movements of the hands on my watch. But my face let nothing show. Ever.
4. One morning I tore down the clothesline. I emptied all the cupboards and took everything off the shelves. After piling all the toilet articles into one large refuse bag, I began moving part of my library. When Edmondsson came home I greeted her book in hand, lying with my feet crossed up on the faucet.
Jean-Philippe Toussaint (Brussel, 29 november 1957)
Uit: Fear of Freedom (Vertaald door Adolphe Gourevitch)
Ab Jove principium everything begins with Jupiter. And we too must begin there, at this non-existent point from which all things are born. Our Jupiter, however, we need not seek in the skies, but where he is wont to stay, in places most dark and earthly, in the maternal dampness of the deep. He is more akin to the worm than to the eagle; but soon enough, he will find his own heraldic eagles, and extol them above every badge or emblem, for only thus will he avoid being devoured, once and for all, by the true eagles of the heavens. Beyond metaphors, we cannot grasp anything human, unless we start from the feel of the sacred: the most ambiguous, deep-seated, double-edged of all feelings and senses, worm and eagle alike; a continuous dark denial of freedom and art, andconverselya continuous creation of art and freedom. And again, we cannot understand anything social, unless we start from the meanings of religion, this disrespectful heir of things sacred. What is the process of every religion? To change the sacred into the sacrificial: to deprive it of its main featureinexpressibilityby transforming it into deeds and words; to create the ritual out of the mythical; to substitute a sacramental bird for a shapeless turgidity, and marriage for desire; to turn sacred suicide into consecrated slaughter. Religion is relation and relegation. Relegation of a god into a web of formulas, conjurations, invocations, prayers, so that he may not, as is his way, elude us. Sacredness, the very appearance of terror, shapes itself into law, in order to escape its own self. Pure anarchy becomes pure tyranny. Man, as a free being, is thus bound by the selfsame bonds of the sacred, and relegated into a common reciprocal nexus before the deity. There is no rabble without a king, there are no masses without God. It may be false to claim that every society grows out of a religious tie; but it is certainly true that every monarchy is religious.
I note with grave displeasure that your patient has become a Christian. Do not indulge the hope that you will escape the usual penalties; indeed, in your better moments, I trust you would hardly even wish to do so. In the meantime we must make the best of the situation. There is no need to despair; hundreds of these adult converts have been reclaimed after a I brief sojourn in the Enemy's camp and are now with us. All the habits of the patient, both mental and bodily, are still in our favour.
One of our great allies at present is the Church itself. Do not misunderstand me. I do riot mean the Church as we see her spread but through all time and space and rooted in eternity, terrible as an army with banners. That, I confess, is a spectacle which makes I our boldest tempters uneasy. But fortunately it is quite invisible to these humans. All your patient sees is the half-finished, sham Gothic erection on the new building estate. When he goes inside, he sees the local grocer with rather in oily expression on his face bustling up to offer him one shiny little book containing a liturgy which neither of them understands, and one shabby little book containing corrupt texts of a number of religious lyrics, mostly bad, and in very small print. When he gets to his pew and looks round him he sees just that selection of his neighbours whom he has hitherto avoided. You want to lean pretty heavily on those neighbours. Make his mind flit to and fro between an expression like "the body of Christ" and the actual faces in the next pew. It matters very little, of course, what kind of people that next pew really contains. You may know one of them to be a great warrior on the Enemy's side. No matter. Your patient, thanks to Our Father below, is a fool. Provided that any of those neighbours sing out of tune, or have boots that squeak, or double chins, or odd clothes, the patient will quite easily believe that their religion must therefore be somehow ridiculous. At his present stage, you see, he has an idea of "Christians" in his mind which he supposes to be spiritual but which, in fact, is largely pictorial. His mind is full of togas and sandals and armour and bare legs and the mere fact that the other people in church wear modern clothes is a realthough of course an unconsciousdifficulty to him. Never let it come to the surface; never let him ask what he expected them to look like. Keep everything hazy in his mind now, and you will have all eternity wherein to amuse yourself by producing in him the peculiar kind of clarity which Hell affords.
Uit: Little women (Onder moedervleugels, vertaling door Almine, Amsterdam 1876)
"Ik geloof niet, dat het beetje, dat wij te besteden hebben, veel zou kunnen uitrichten. We hebben elk een rijksdaalder, en het leger zou er niet veel bij winnen, of wij dien nu al gaven. Ik geef toe, dat ik niets van Moeder of van jou moet verwachten, maar ik zou zoo dol graag "Udine en Sintram" voor mezelf willen koopen, ik heb er al zoo lang naar verlangd," zei Jo, die een boekworm was.
"Ik was van plan mijn geld te besteden aan nieuwe muziek," zei Bets met een zuchtje, dat echter door niemand gehoord werd.
"Ik zal een mooi doosje met Faber's teekenpotlood koopen; die heb ik bepaald noodig," zei Amy vast besloten.
"Moeder heeft niets gezegd van ons eigen geld, en ze zal toch niet verlangen, dat we alles opgeven. Laten we ieder iets koopen wat we graag willen hebben en wat pret maken; we zwegen heusch hard genoeg om het te verdienen," riep Jo, terwijl ze de hakken van haar laarzen op jongensmanier bekeek.
"Ik tenminste wel,--die elken dag die gruwelijke kinderen moet leeren, terwijl ik er naar snak prettig thuis te zijn," begon Meta op klagenden toon.
"Jij hebt het niet half zoo hard als ik," vond Jo. "Hoe zou jij het vinden, uren lang opgesloten te zijn met een zenuwachtige, zeurige, oude dame, die je al maar heen en weer laat loopen, nooit tevreden
is, en je plaagt, tot je in staat zou zijn het raam uit te springen, of haar een oorveeg te geven?"
"Het is slecht om ontevreden te zijn,--maar ik geloof, dat borden wasschen en alles netjes houden het naarste werk van de wereld is. Het bederft mijn humeur, en mijn handen worden zoo stijf; ik kan haast
niet studeeren." En Bets keek naar haar ruwe handen met een zucht, die ditmaal heel goed te hooren was.
"En ik geloof niet, dat een van allen het zoo erg heeft als ik," riep Amy, "want jullie hoeven niet naar school te gaan met nuffen, die iemand plagen, als hij zijn lessen niet kent, of uitlachen om zijn kleeren, en met "étain" op iemands vader neerzien, als hij niet rijk is, en iemand beleedigen, als hij geen mooien neus heeft."
Louisa May Alcott (29 november 1832 6 maart 1888)
Liesel (kommt vor, frisch). Jo, wir habn schon a Kreuz miteinander... (Da sie Grillhofer näher ins Auge faßt.) Um Gotteswilln, Bauer, was is der denn?
Grillhofer. Nix, nix, Dirndl, triffst mich grad, wie ich nach meiner neuchen Wohnung ausschau.
Liesel. Gfreut dich dein alte nimmer? (Sieht hinaus.) Wo zu willst denn hinbaun?
Grillhofer (hinausdeutend). Siehst! Siehst! Durt, wo die Kreuzeln herschimmern.
Liesel. Am Freithof? Geh zu, was kümmert dich der Freithof? Dö er angeht, dö wissen nix davon, und dö davon wissen, dö geht er nix an! Schau lieber, wie heunt dö Stern funkeln und 's Mondschein leucht. Bin hizt durch'n Wald hergfahrn, im Gezweig habn dö Johanneskäferln ihr Gspiel triebn und über der stillen Nacht is der ganze Himmel voll Lichter glegn. Und wann ma so hinaufschaut, wie's leucht und funkelt über der weiten Welt, da is ein, als ziehet's ein d' Seel aus der Brust und reichet dö weit über d' Erd in sternlichten Himmel h'nein.
Grillhofer. O jo--wohl--wohl--wonn mer holt no a freie Seel hat!
Liesel (ermutigter). No geh, Bauer, tu net so verzagt, dö deine wird a no keiner am Strickl führn; laß dir hizt von meiner Mahm verzähln, daß d' auf andere Gedanken kimmst!--Denk dir, dö Mahm leidt's net, daß d' dein Hof weggibst!
Grillhofer (erstaunt). Dein Mahm, dö alte Horlacherin, leidt's net? Dös is bsunders! (Steht auf.)
Liesel. Gelt ja!
Grillhofer. Dö leidt's net! No möcht ich doch wissen...
Liesel. Na siehst, wann d' es wissen möchst, mußt d' mich schon anhörn. --Geh, ich führ dich.
Grillhofer. A na--na--konn schon no selber gehn. (Geht, von Liesel geleitet, zum Sorgenstuhl, setzt sich.) No, so verzähl halt! Hätt net denkt, es verinteressieret mich noch was, aber dös is doch bsunders--ja,ganz bsunders!
Ludwig Anzengruber (29 november 1839 10 december 1889)
During that week Mother was very quiet and she looked tired and unhappy. Carter told me that the days I went down to Luisa's after school Mother went out in the afternoon; but the days I came back from school to the apartment with Luisa she was always there waiting for us with hot chocolate and little cakes, and Jacques did not come. But I still had that dead feeling in my heart when I thought about her and when I was with her. My father was very gentle with her, and twice I saw him go up to her and put his arms around her. Oh, Father, I thought. Oh, Father. And I wanted always to keep him from knowing that Mother had talked to Jacques on the telephone. It's a funny thing how it takes your emotions much longer than your intellect to realize it when some big change happens in your life. My feeling this new numb way about my parents was the biggest change that had ever happened to me and I couldn't get used to it. All that week I'd wake up in the morning and know that something was wrong and my mind had to tell my heart that it was because my mother had talked to Jacques on the phone, because my parents were Rose and Rafferty Dickinson instead of just Mother and Father. Then my heart would try to adjust itself to unhappiness, but still it didn't realize why it was unhappy and it instinctively turned to Mother for comfort, and then my mind would say, "No, you mustn't do that anymore." And gradually my heart began to know what my mind had been telling it every day: that everything was changed, that nothing could ever be the same again.
Madeleine LEngle (29 november 1918 6 september 2007)
Antanas kėma (29 november 1910 11 augustus 1961)
De Chileens-Venezolaanse dichter, wetgever, filosoof, politicus, diplomaat, wetenschapper, humanist en taalkundige Andrés Bello werd geboren in Caracas, Venezuela, op 29 november 1781. Zie ook mijn blog van 29 november 2008.
Un grand balancement de la terre et du ciel à travers le, paupières cuisantes; du froid mouillé; des choses qu'on retrouve dans l' aube blême, les unes après les autres, et toutes; personne de tué dans les ténèbres, personne même d'enseveli malgré l'acharnement des obus: la même terre et les mêmes cadavres; toute la chair qui frémit comme de saccades intérieures, qui danse, profonde et chaude, et fait mal; même plus d'images, cette seule fatigue brûlante que la pluie glace à fleur de peau: et c'est un jour qui revient sur la crête, pendant que toutes les batteries boches continuent de tirer sur elle, sur ce qui reste de nous là-haut, mêlé à la boue, aux cadavres, à la glèbe naguère fertile, souillée maintenant de poisons, de chair morte, inguérissable de notre immonde supplice. Est-ce qu'ils vont contre-attaquer encore ? Ils ne tirent que sur nous: c'est lâche. Nous savons que le colonel, chaque fois qu'il monte et redescend, téléphone vers le Montgirmont: " Qu'on relève mes hommes! Ils sont à bout! Si les Boches contre-attaquent encore, ils pourront venir avec des gourdins, avec leurs poings nus... " C'est ce que nous pensions, nous, l'autre jour. Ce matin, nous le pensons encore ; mais nous ne le croyons plus. Nous sommes très las, c'est vrai; on devrait nous relever, c'est vrai. Nous sommes presque à bout; presque... Et pourtant, ce matin encore, on a entendu cracher les canons-revolvers de Combres et claquer des coups de mauser: une nouvelle contre-attaque, que nous avons repoussée.Il ne faut rien exagérer: au-dessous de nous, de l'autre côté du parados, un caporal de la 8e fait mijoter du cassoulet sur un réchaud d'alcool solidifié. Quelques hommes, de la 8e aussi, sont descendus près de lui; l'un d'eux parle du kiosque de sa soeur, marchande de journaux à Paris: " pour qu'elle comprenne les trous qu'ils font, explique-t-il, j'lui écrirai qu'on pourrait y loger au moins deux kiosques comme le sien. Et ça s'ra pas bourrage de crâne, hein, c'est-i' .? vrai "
Maurice Genevoix (29 november 1890 - 8 september 1980)
Die Frauen hatten sich in der Ferne verteilt und mit dem Sammeln der Kräuter begonnen. Wie ein schwaches Echo, von den Felsen mehr verschluckt als zurückgeworfen, erhob sich das Geräusch. Es war ein Helikopter, angestrahlt vom späten Licht, das selbst seine Tarnfarbe fröhlich erscheinen ließ. Er beschirmte seine Augen mit der Hand und blickte hinauf. Er sah den Haupt- und den Heckrotor und vernahm das anschwellende Donnern. Doch nichts, auch nicht diese Maschine war fähig, den tiefen Frieden über den Hügeln zu stören. Der Helikopter flog vorüber, kam zurück und zog einen weiten Kreis über ihm. An der offenen Seitenluke kauerten zwei Soldaten, einer winkte ihm zu. Alles konnte geschehen an diesem Tag, und so winkte er ohne Furcht zurück. Der Helikopter zog seine Bahn und sank unwirklich langsam zur Erde nieder. Im Geheimen hatte er den Kinderwunsch verspürt, und nunwurde er wahr; er landete, weit entfernt zwar, aber er landete. Vielleicht nehmen sie mich mit, war sein nächster Gedanke, vielleicht kann ich mit ihnen fliegen. Er lief los, winkend und rufend, scharfkantige Steine und spitze Distelsträucher waren in seinem Weg, doch nichts ließ ihn stolpern, und nichts stach ihn. Weit vor ihm wurde der Helikopter eingehüllt von aufgewirbeltem Sand, trockene Halme segelten durch die Luft. Es ist zu weit, ich schaffe es nicht, dachte er, als er die beiden Soldaten herausspringen und geduckt zu den Frauen hinüberlaufen sah. Diese hatten ihre Körbe abgestellt, die Hände in die Hüften gestützt oder an die Stirn gelegt und blickten den Männern entgegen. Er sah, wie die Soldaten sie zum Helikopter trieben, sah es undeutlich durch den Staub, und da blieb er stehen. Ich schaffe es nicht, dachte er noch einmal bedauernd, doch tröstete ihn, dass es überhaupt geschehen war, das ganz und gar Außergewöhnliche. Er stand und sah sie abheben, ruckartig erst, dann unaufhaltsam, wie in den Himmel gezogen, bis sie die Staubwolke unter sich ließen. Ganz leicht legte sich der Helikopter auf die Seite und flog erneut seine weite Kurve, schraubte sich allmählich höher und höher, bis er befreit im Himmel dahinschwamm. Er blickte ihnen nach und winkte wieder. Und tatsächlich kam die Maschine erneut heran, das Donnern wurde laut und lauter, bis er sich die Ohren zuhielt. Den Kopf im Nacken sah er die Frauen. Da fielen sie, eine nach der anderen stürzte aus der Luke, mit gebreiteten Armen glänzten sie auf im Licht, und wie um sie aufzuhalten, riss an ihren Gewändern der Wind.
Uit: Römische Erzählungen (Vertaald door Jutta Eckes)
Der Dickschädel Eines Morgens im Juli machte ich gerade ein Nickerchen auf der Piazza Melozzo da Forlì, im Schatten der Eukalyptusbäume in der Nähe des ausgetrockneten Brunnens, als zwei Männer und eine Frau auf mich zukamen und mich baten, sie an den Lido di Lavinio zu bringen. Während sie sich überlegten, was sie zahlen wollten, sah ich sie mir genauer an: Blond, groß und dick der eine, ein farbloses, fast graues Gesicht und Augen wie aus himmelblauem Porzellan, die tief in dunklen Höhlen lagen, ein Mann um die Fünfunddreißig; der andere jünger, dunkle, zerzauste Haare, Schildpattbrille, schlaksig, mager, ein Student vielleicht. Die Frau schließlich war geradezu spindeldürr, sie hatte ein langes, schmales Gesicht zwischen zwei Wogen lose herabfallender Haare und wirkte mit ihrem schlanken Körper und dem grünen Kleidchen wie eine Schlange. Doch ihr roter und voller Mund glich einer Frucht, und ihre schönen, schwarzen und leuchtenden Augen waren wie nasse Kohle; sie sah mich auf eine Weise an, daß ich Lust bekam, mich auf das Geschäft einzulassen. Tatsächlich akzeptierte ich den ersten Preis, den sie mir vorschlugen; darauf stiegen sie ein, der Blonde neben mir, die beiden anderen hinten, und los gings. Ich durchquerte ganz Rom, um die Straße hinter der Basilika San Paolo zu erreichen, welche der kürzeste Weg nach Anzio ist. Bei der Basilika tankte ich voll und bog dann mit Vollgas in die Straße ein. Ich rechnete mir aus, daß es ungefähr fünfzig Kilometer sein müßten; es war halb zehn, wir wären also gegen elf dort, genau die richtige Zeit für ein Bad im Meer. Das Mädchen hatte mir gefallen, und ich hoffte, mit ihm Freundschaft zu schließen: Sie waren nicht besonders vornehm, die beiden Männer schienen dem Akzent nach Ausländer zu sein, Flüchtlinge vielleicht, wie sie in den Sammellagern rings um Rom leben. Das Mädchen dagegen war Italienerin, sogar Römerin, aber auch sie nichts Besonderes: sagen wir Zimmermädchen oder Büglerin oder etwas Ähnliches. Während ich darüber nachdachte, spitzte ich die Ohren und hörte das Mädchen und den Dunkelhaarigen hinten im Wagen miteinander plaudern und lachen. Vor allem das Mädchen lachte, denn es war, wie ich bereits bemerkt hatte, recht liederlich und schlüpfrig, geradezu wie eine betrunkene Schlange. Der Blonde zog angesichts dieses Gelächters unter seiner schwarzen Sonnenbrille die Nase kraus, sagte jedoch nichts, er drehte sich nicht einmal um.
Alberto Moravia (28 november 1907 26 september 1990)
Odd that Mim would own a Bentley for she was a true Virginian, born and bred, plus her family had been in the state since the early 1600s. Driving anything as flashy as a Bentley was beyond the pale. The only thing worse would be to drive a Rolls Royce. And Mim didn't flaunt her wealth. Miranda, who had known Mim all of her life, figured this was a quiet rebellion on her friend's part. As they both cruised into their sixties, not that they were advertising, this was Mim's salvo to youth: Get Out Of My Way. People did. Mary Minor "Harry" Haristeen smiled when Mim pushed open the door. "Good morning." "Good morning, Harry. Did you have trouble driving in today?" "Once I rolled down the driveway I was fine. The roads are clear." "You didn't ask me if I had trouble." Miranda walked up to the counter dividing the post office staff from the public. As she lived immediately behind the post office, with just an alleyway in between, she slipped and slid as she made her way to work on foot. "You haven't broken anything so I know you're fine." Mim leaned on the counter. "Gray. Gray. Cold. Hateful."
"Four degrees Fahrenheit last night." Miranda, passionate gardener that she was, kept close watch on the weather. "It must have been colder at Dalmally." She mentioned the name of Mim's estate just outside of town. As some of Mim's ancestors fled to America from Scotland they named their farm Dalmally, a remembrance of heather and home. "Below zero." Mim strolled over to her postbox, took out her key, the brass lock clicking as she turned the key. Curious, Mrs. Murphy dropped off the windowsill, jumped onto the wooden counter, then nimbly stepped off the counter onto the ledge that ran behind the postboxes, dividing the upper boxes from the larger, lower boxes. She enjoyed peering in the boxes. If a day dragged on she might reach in, shuffle some mail, or even bite the corners. Today she noticed that Susan Tucker's mailbox had Cracker Jacks stuck on the bottom of it.
The merry-go-round had a centre post of cast iron, reddened a little by the salt air, and of a certain ornateness: not striking enough to attract a casual eye, but still, to an eye concentrated upon it (to the eye, say, of a lover of the merry-go-round, a child) intriguing in its transitions. The post began as a square pillar, formed rings, continued as a fluted column, suddenly bulged like a diseased tree with an excresence of iron leaves, narrowed to a peak like the top of a pepperpot, and at last ended, very high in the sky, with an iron ball. In the bulge where the leaves were, was an iron collar. From this collar eight iron stays hung down, supporting the narrow wooden octagonal seat of the merry-go-round, which circled the knees of the centre post rather after the style of a crinoline. The planks were polished by the bottoms of children, and on every one of the stays was a small unrusted section where the hands of adults had grasped and pulled and send the merry-go-round spinning.
Julian Randolph Stow (Geraldton, 28 november 1935)
"Je me demande depuis un certain temps, alors que j'ai lu et relu Homère, L'Iliade et L'Odyssée, pourquoi ce vieux texte monte de plus en plus vers moi d'une façon fraîche, énigmatique et violente. Et pourquoi, dans le même temps, tout ce qui peut se dire en chinois, dans la stratégie chinoise en particulier, monte avec le même caractère d'urgence. Serait-ce que la Grèce et la Chine ont des choses à se dire Le grand stratège Sunzi a vécu entre Homère et Euripide. Ces figures précèdent de peu l'ère qu'on dit chrétienne, et qui méritait mieux que d'inaugurer un calendrier. Les Grecs et les Chinois ont failli se rejoindre après le Concile de Trente. Puis ces mondes se sont séparés, grosso modo depuis la Révolution française, avant d'être peu à peu oubliés de tous: la synthèse, ou plutôt la tenue de la contradiction, n'a pu être opérée longtemps. Les Chinois sont délibérément méconnus. Quant aux Grecs, on sait le sort d'oubli qui leur est maintenant réservé. "
Zoiets zou ik nooit meer kunnen schrijven. Het druist helemaal in tegen wat ik mijn natuur zou willen noemen. Het past niet bij mij. En toch. Daar ligt het, de woorden zijn uit mijn pen gevloeid. Bestrijd de barbaren, hoi polloi, de velen.
De meeste verzen die in de oorlog met hartebloed zijn geschreven hebben, hoe waarachtig ook verwoord, hun zeggingskracht verloren. Gedichten vlak na de oorlog geschreven, met de dauw van de herwonnen vrijheid nog op de lippen, houden daarentegen een schone belofte in. Vrede, vrouw, vrijheid, verlangen, het is de wereld van de zachte V die gaat opbloeien nadat het geweld is gekeerd.
The result was guerrilla warfare at its most exciting. Housemaids are notoriously early risers, and can usually count upon three clear hours when a house belongs to them alone. But not at Alconleigh. Uncle Matthew was always, winter and summer alike, out of his bed by five a.m., and it was then his habit to wander about, looking like Great Agrippa in his dressing-gown, and drinking endless cups of tea out of a thermos flask, until about seven, when he would have his bath. Breakfast for my uncle, my aunt, family and guests alike, was sharp at eight, and unpunctuality was not tolerated. Uncle Matthew was no respecter of other people's early morning sleep, and, after five o'clock one could not count on any, for he raged round the house, clanking cups of tea, shouting at his dogs, roaring at the housemaids, cracking the stock whips which he had brought back from Canada on the lawn with a noise greater than gun-fire, and all to the accompaniment of Galli Curci on his gramophone, an abnormally loud one with an enormous horn, through which would be shrieked "Una voce poco fa""The Mad Song" from Lucia"Lo, here the gen-tel lar-ha-hark"and so on, played at top speed, thus rendering them even higher and more screeching than they ought to be.
Nothing reminds me of my childhood days at Alconleigh so much as those songs. Uncle Matthew played them incessantly for years, until the spell was broken when he went all the way to Liverpool to hear Galli Curci in person. The disillusionment caused by her appearance was so great that the records remained ever after silent, and were replaced by the deepest bass voices that money could buy.
"Fearful the death of the diver must be,
Walking alone in the de-he-he-he-he-depths of the sea"
or "Drake is going West, lads."
These were, on the whole, welcomed by the family, as rather less piercing at early dawn.
"Why should she want to be married?"
"It's not as though she could be in love. She's forty."
Like all the very young we took it for granted that making love is child's play.
"How old do you suppose he is?"
"Fifty or sixty I guess. Perhaps she thinks it would be nice to be a widow. Weeds, you know."
"Perhaps she thinks Fanny ought to have a man's influence."
"Man's influence!" said Louisa. "I foresee trouble. Supposing he falls in love with Fanny, that'll be a pretty kettle of fish, like Somerset and Princess Elizabethhe'll be playing rough games and pinching you in bed, see if he doesn't."
"Surely not, at his age."
"Old men love little girls."
"And little boys," said Bob.
"It looks as if Aunt Sadie isn't going to say anything about it before they come," I said.
"There's nearly a week to goshe may be deciding. She'll talk it over with Fa. Might be worth listening next time she has a bath. You can, Bob."
Wenn Clarissa in späteren Jahren sich bemühte, ihr Leben zu besinnen, wurde es ihr mühsam, den Zusammenhang zu finden. Breite Flächen schienen wie von Sand überweht und völlig undeutlich in ihren Formen, die Zeit selbst darüberhinschwebend, unbestimmt wie Wolken und ohne richtiges Maß. Von ganzen Jahren wußte sie sich kaum Rechenschaft zu geben, indes einzelne Wochen, ja sogar Tage und Stunden gleichsam wie gestern geschehen noch Gefühl und inneren Blick beschäftigten, manchmal war ihr, mutete es sie an, als hätte sie nur einen geringen Teil mit wachem und beteiligtem Gefühl hingebracht und den andern verdämmert in Müdigkeit oder leerer Pflicht.
Am wenigsten wußte sie im Gegensatz zu den meisten Menschen von ihrer Kindheit. Durch besondere Umstände hatte sie nie ein richtiges Heim und familiäre Umwelt gekannt. Ihre Geburt hatte in dem kleinen galizischen Garnisonstädtchen, dem ihr Vater, damals nur Hauptmann des Generalstabs, zugeteilt war, zufolge einer unglücklichen Verkettung von Umständen der Mutter das Leben gekostet; der Regimentsarzt hatte an der Grippe niedergelegen, durch Schneeverwehung kam der von der Nachbarstadt telegrafisch berufene zu spät, um die dazugetretene Lungenentzündung noch erfolgreich bekämpfen zu können. Mit ihrem um zwei Jahre älteren Bruder wurde Clarissa gleich nach der Taufe in der Garnison zur Großmutter gebracht, einer selbst schon hinfälligen Frau, die mehr Pflege forderte, als sie geben konnte;...
Stefan Zweig (28 november 1881 22 februari 1942)
Lamptown hummed from dawn to dusk with the mysterious humming of the Works, the monotonous switching of engines and coupling of cars at the Yard. The freight cars rumbled back and forth across the heart of town. They slid out past the factory windows and brakemen swinging lanterns on top the cars would shout to whatever girls they saw working at the windows. Later, in the factory washroom one girl might whisper to another, "Kelly's in the Yard to-day. Said be sure and be at Fischer's Thursday night."
"Who was firing?" the other would ask, mindful of a beau of her own.
"Fritz was in the cab but I couldn't see who was firing. Looked like that Swede of Ella's used to be on Number 10."
The humming of this town was jagged from time to time by the shriek of an engine whistle or the bellow of a factory siren or the clang-clang of a red street car on its way from one village to the next. The car jangled through the town flapping doors open and shut, admitting and discharging old ladies on their way to a D.A.R. picnic in Norwalk, section workers or linesmen in overalls, giggling girls on their way to the Street Carnival in Chicago Junction. As if hunting for something very important the car rattled past the long row of Lamptown's factory boarding houses, past the Lots, then on into long stretches of low, level hay-fields where farm girls pitched hay, stopping to wave their huge straw hats at the gay world passing by in a street car.
There was grey train smoke over the town most days, it smelled of travel, of transcontinental trains about to flash by, of important things about to happen. The train smell sounded the 'A' for Lamptown and then a treble chord of frying hamburger and onions and boiling coffee was struck by Hermann Bauer's kitchen, with a sostenuto of stale beer from Delaney's back door. These were all busy smells and seemed a 6 to 6 smell, a working town's smell, to be exchanged at the last factory whistle for the festival night odors of popcorn, Spearmint chewing gum, barbershop pomades, and the faint smell of far-off damp cloverfields. Mornings the cloverfields retreated when the first Columbus local roared through the town. Bauer's coffee pot boiled over again, and the factory's night watchmen filed into Delaney's for their morning beer.
We waited commonly for sleep or even death. The instances were wearisome as ages. But suddenly the wind's refreshing breath Touched through the window the Holy Bible's pages:
An old man goes there - who's now all white-haired - With rapid steps and merry eyes, alone, He smiles to us, and often calls with hand, And leaves us with a gait, that is well-known.
And suddenly we all, who watched the old man's track, Well recognized just him who now lay before us, And turning in a sudden rapture back, Beheld a corpse with eyes forever closed ...
And it was good for us the soul's way to trace, And, in the leaving one, to find the glee it's forming. The time had come. Recall and love in grace, And celebrate another house-warming!
Don't fear death
Don't fear death in earthly travels. Don't fear enemies or friends. Just listen to the words of prayers, To pass the facets of the dreads.
Your death will come to you, and never You shall be, else, a slave of life, Just waiting for a dawn's favor, From nights of poverty and strife.
She'll build with you a common law, One will of the Eternal Reign. And you are not condemned to slow And everlasting deadly pain.
Alexander Blok (28 november 1880 7 augustus 1921)
Wahrscheinlich sollte ich erklären, warum ich ein Buch über eine mystische Dichtung des 12. oder 13. Jahrhunderts mit der Erinnerung an meine Tante beginne. Das Leben hat mir persönlich noch kein Leid bereitet, das es erlauben würde, der Schöpfung zu zürnen. Die Gründe dafür, daß ich nach der Pubertät nicht aufgehört habe, am Leben zu verzweifeln, sind nicht der Rede wert. Ich bin für mein Alter viel gereist und habe einiges gelesen. Was sich mir bot, genügte, um die Annahme zu verwerfen, das Leben könne einen vertretbaren Sinn bergen.
Doch ist mein Verhältnis zu Gott nicht eng genug, Ihm sein Werk vorzuhalten, gerechterweise vorhalten zu dürfen. Die Religiosität meiner Kindheit habe ich mir bewahrt, nur ist sie von eher praktischer Bedeutung;
ich ziehe aus ihr keinen intellektuellen Schluß. Sie besteht nicht gegen das Leid der anderen, das sich auftut, wohin ich sehe, sie versucht es gar nicht erst und hilft mir dennoch durch den Alltag, indem sie mir wie eine Fee zuflüstert, mein Weg folge einer Spur. Ich bin bereit, der Stimme aus dem einfachen Grund zu glauben, daß sie mich davon abhält, stehenzubleiben. Der Glaube meiner Tante und der anderen Menschen, von denen ich sprechen werde, von denen der Dichter Faridoddin Attar spricht, ist von anderer Konsistenz. Ihr Glaube durchdringt sie. Darüber mag man sich philosophisch erheben, man mag es belächeln oder für sich verwerfen, aber wenn ich mir die schlichte, wesentliche Frage stelle, was am Ende den einen vor den anderen Menschen auszeichnet, dann stehen sie für mich im Glanze, denn am Ende, dem letzten der Tage, oder vor dem Jüngsten Gericht zählt die Güte, nichts anderes. Ich sehe, daß die Frommen unter meinen Mitmenschen und damit meine ich zuallererst die Verwandten aus der Generation meiner Eltern und Großeltern gute Menschen sind, gut im emphatischen Sinne: Sie sind so liebevoll wie wohltätig, weder lügen sie, noch betrügen sie, man kann vielleicht nicht alles mit ihnen besprechen, aber sich in allem auf ihre Zuneigung verlassen, sie sehen einem noch die großen Kränkungen nach und verzeihen immer zuerst. Sie sind tolerant im eigentlichen Sinne, insofern sie das Fremde mit distanzierter Freundlichkeit behandeln, ohne es verstehen, geschweige denn mögen zu müssen.
Selbstverständlich können andere Menschen auch gut sein. Aber die Menschen des religiösen Typus, den ich meine, den Attar meint, sind es auf jeden Fall. Ihnen ist die Güte wesenseigen. Vor allem auf Reisen schärft sich das Gespür für Sicherheit, und mir ist aufgefallen, daß ich jemandem instinktiv und ohne weitere Bedenken vertraue, wenn ich die edelste Form der Frömmigkeit an ihm bemerke. Daß ich von den Bigotten oder Buchstabenfrommen nicht spreche, versteht sich, den Erbsenzählern oder Kopfarbeitern, sondern von denen, «die da glauben und Gutes tun», wie es der Koran in der stets wiederkehrenden Formulierung präzise faßt glauben und Gutes tun. Es müssen keine schlichten Menschen sein, die ich meine, aber ihr Glaube ist schlicht. Die Rituale, die ihnen aufgegeben worden sind, befolgen sie strikt, ohne nach der Begründung zu fragen, die Werte, die ihnen die Offenbarung an die Hand gibt, achten sie so still wie konsequent, und Gott preisen sie selbst dann für das Sein, wenn es sie quält. Durch Worte und nachdrücklicher durch ihr Vorbild mahnen sie ihre Umgebung beständig zum wohltätigen Glauben (welcher Glaube, das ist ihnen weniger wichtig, nicht ruhen läßt sie vielmehr der Unglauben).
Cest le contraire du vélo, la bicyclette. Une silhouette profilée mauve fluo dévale à soixante-dix à lheure : cest du vélo. Deux lycéennes côte à côte traversent un pont à Bruges : cest de la bicyclette. Lécart peut se réduire. Michel Audiard en knickers et chaussettes hautes au comptoir dun bistro : cest du vélo. Un adolescent en jeans descend de sa monture, un bouquin à la main, et prend une menthe à leau à la terrasse : cest de la bicyclette. On est dun camp ou bien de lautre. Il y a une frontière. Les lourds routiers ont beau jouer du guidon recourbé : cest de la bicyclette. Les demi-course ont beau fourbir leurs garde-boue : cest du vélo. Il vaut mieux ne pas feindre, et assumer sa race. On porte au fond de soi la perfection noire dune bicyclette hollandaise, une écharpe flottant sur lépaule. Ou bien on rêve dun vélo de course si léger : le bruissement de la chaîne glisserait comme un vol dabeille. A bicyclette, on est un piéton en puissance, flâneur de venelles, dégustateur du journal sur un banc. A vélo, on ne sarrête pas : moulé jusquaux genoux dans une combinaison néospatiale, on ne pourrait marcher quen canard, et on ne marche pas.
Cest la lenteur et la vitesse ? Peut-être. Il y a pourtant des moulineurs à bicyclette très efficaces, et des petits pépés à vélo bien tranquilles. Alors, lourdeur contre légèreté ? Davantage. Rêve denvol dun côté, de lautre familiarité appuyée avec le sol. Et puis Opposition de tout. Les couleurs. Au vélo lorange métallisé, le vert pomme granny, et pour la bicyclette, le marron terne, le blanc cassé, le rouge mat. Matières et formes aussi. A qui lampleur, la laine, le velours, les jupes écossaises ? A lautre lajusté dans tous les synthétiques. »
On naît à bicyclette ou à vélo, cest presque politique. Mais les vélos doivent renoncer à cette part deux-mêmes pour aimer car on nest amoureux quà bicyclette.
Philippe Delerm (Auvers-sur-Oise, 27 november 1950)
Cambridge 1995: Nous marchons en nous dirigeant vers un café, The Kettle, au centre de la ville. Nous traversons un grand espace qui a un air champêtre. De chaque côté de la route, il y a une histoire, des événements, lAngleterre. Je ne sais plus si nous parlons anglais ou français. Plus tard, je lis Catacoustics et Lèvre de Poche. Le lendemain de ce bref arrêt à Cambridge, Tom me donne un de ses collages en noir et blanc. Le collage sintitule Faces in the mirror, Feb. 92. Il sagit dun montage de quatre blocs par six dun pouce carré chacun. Il faut regarder attentivement. Jarrive à distinguer des visages, un lit, un matelas, des tiroirs, le coin dune table sur laquelle il y a des assiettes et des ustensiles. Il y a là du quotidien fragmenté, déchiré, de la matière au jour le jour.
I am now reading for the second time Le Filon, a french translation by Catherine Weinzaeplflen published by Spectres familiers. Cest un texte qui oscille entre la prose et un commentaire dallure poétique qui parle d une écriture remixée Pour détruire toute narration Dun monde intérieur Jai limpression quil y a de la patience et de lamitié dans ce texte. On peut le lire et avoir lair dun détective. On peut aussi respirer fort et sinquiéter tout en suivant sa trame. Il y a aussi une lenteur apaisante mais je narrive pas à décider si cette lenteur tient à la langue française ou sil sagit dun temps décriture particulier chez Tom.
New York, March 2001 I am in New York for six months. Tom is here for a reading at Double Happiness. He reads a short text. Again he reads as fast as the first time I heard him in Coïmbra. But this time the voice moves with a slight intonation. The voice is grave, charged with an absolute grounded fervor. The last piece he reads ends with a music which he produces by turning the ........ of a mini Orgue de Barbarie (barrel-organ). After the reading we speak briefly. This time I remember, in French. Poems are meant to be read with the eyes but because they can also be breathed as air, they have to be shared. This is probably why I often think of them as energy traveling its way through language until its reach us, the best in us.
Uit: Operation Rimbaud(Vertaald door Patricia Claxton)
Officially, I work for the Company of Jesus, which iswhy at times some people call me Father Larochelle, despitemy mere thirty-five years and my professional celibacy. ButI have a feeling this is not going to last. Ive pushed thedoor of the fourth dimension rather hard. The Companyis a convenient cover for a certain number of clandestineactivities, the most important of which is, and has long been,exchange-rate speculation: the network is flawless. Also inour ranks we have conscientious missionaries preoccupiedwith heaven and hell. These have heard the call of the truevocation and do not sleep curled up, ears cocked, in big softbeds that once belonged to the Empress Eugénie, whoseinitials adorn the garden and the salmon pink wallpaper.Papa would have loved this place. He had only one bigregret when he died not to have joined a religious orderin time to take off to Mexico with the coffers. Just think,Michel, he often said, tossing back a swig of beer, of all theland the Sulpicians own, plumb in the middle of Montreal!He had observed that these Gentlemen of Saint Sulpice werefewer and fewer in number, and more and more senile. Childs play, a few accounting entries and light would have shoneupon our lives. My father was not a loser, but he never hadany luck. His prostate did him in.Georges Larochelle had three passions the encyclopediashe sold door-to-door, women, and my future. His first passionfed the second, which justified the third. The encyclopedias werethe reason he found himself without my mother. He offered afree after-sale service that ruined his marriage.Larochelle, my mother said to him while scrambling themorning eggs, I dont know why you feel obliged to explainthe anatomy plates to all your lady customers.She was exaggerating. My father did not offer the sameservice to all his customers, but if one of them bought allfourteen volumes of the Larousse Encyclopedia, he did feelan intellectual responsibility, as it were. Maman left. Papa,stuck in the house at night, read me pages out of his bigbooks, and even gave me a magnifying glass so I could get abetter look at the pictures. He worried about my education,signed me up with the good fathers, then found me broodingabout what I was going to be: an engineer, lawyer, doctor,sociologist, dentist, pharmacist, notary ... I was eighteen.Join the Jesuits, Michel, he said, Youll always get yourbed and board, and if you jump the fence, the Virgin Marywont ask for a divorce.Maman went the distance. Legal proceedings, confronta-tions, witnesses, declaratory judgment, alimony collected byher lawyer, which bled our travelling salesman dry. Papa was finished. He didnt survive long enough to see me completemy novitiate. In accordance with his last wishes, I scatteredhis ashes in a field of thistles, Beautiful flowers that canprotect themselves. Ive painted them on my coat of arms.
MARY, entrant. Je suis la bonne. Jai passé un après-midi très agréable. Jai été au cinéma avec un homme et jai vu un film avec des femmes. A la sortie du cinéma, nous sommes allés boire de leau-de-vie et du lait et puis on a lu le journal.
MME SMITH. Jespère que vous avez passé un après-midi très agréable, que vous êtes allée au cinéma avec un homme et que vous avez bu de leau-de-vie et du lait.
M.SMITH. Et le journal !
MARY. Mme et M. Martin, vos invités, sont à la porte. Ils mattendaient. Ils nosent pas entrer tout seuls. Ils devaient dîner avec vous, ce soir.
MME SMITH. Ah oui. Nous les attendions. Et on avait faim. Comme on ne les voyait plus venir, on allait manger sans eux. On na rien mangé, de toute la journée. Vous nauriez pas dû vous absenter !
MARY. Cest vous qui mavez donné la permission.
M.SMITH. - On ne la pas fait exprès !
MARY éclate de rire. Puis, elle pleure. Elle sourit. Je me suis acheté un pot de chambre.
MME SMITH. Ma chère Mary, veuillez ouvrir la porte et faites entrer M. et Mme Martin, sil vous plaît. Nous allons vite nous habiller.
Mme et M. Smith sortent à droite. Mary
Ouvre la porte à gauche par laquelle
Entrent M. et Mme Martin.
SCENE IV
Les mêmes, moins Mary.
MARY. Pourquoi êtes-vous venus si tard ! Vous nêtes pas polis. Il faut venir à lheure. Compris ? Asseyez-vous quand même là, et attendez, maintenant.
I told you last night that I might be gone sometime, and you said, Where, and I said, To be with the Good Lord, and you said, Why, and I said, Because I'm old, and you said, I don't think you're old. And you put your hand in my hand and you said, You aren't very old, as if that settled it. I told you you might have a very different life from mine, and from the life you've had with me and that would be a wonderful thing, there are many ways to live a good life. And you said, Mama already told me that. And then you said, Don't laugh! because you thought I was laughing at you. You reached up and put your fingers on my lips and gave me that look I never in my life saw on any other face besides your mother's. It's a kind of furious pride, very passionate and stern. I'm always a little surprised to find my eyebrows unsinged after I've suffered one of those looks. I will miss them. It seems ridiculous to suppose the dead miss anything. If you're a grown man when you read this--it is my intention for this letter that you will read it then--I'll have been gone a long time. I'll know most of what there is to know about being dead, but I'll probably keep it to myself. That seems to be the way of things. I don't know how many times people have asked me what death is like, sometimes when they were only an hour or two from finding out for themselves. Even when I was a very young man, people as old as I am now would ask me, hold on to my hands and look into my eyes with their old milky eyes, as if they knew I knew and they were going to make me tell them. I used to say it was like going home. We have no home in this world, I used to say, and then I'd walk back up the road to this old place and make myself a pot of coffee and a friend-egg sandwich and listen to the radio, when I got one, in the dark as often as not. Do you remember this house? I think you must, a little. I grew up in parsonages. I've lived in this one most of my life, and I've visited in a good many others, because my father's friends and most of our relatives also lived in parsonages. And when I thought about it in those days, which wasn't too often, I thought this was the worst of them all, the draftiest and the dreariest. Well, that was my state of mind at the time. It's a perfectly good old house, but I was all alone in it then. And that made it seem strange to me. I didn't feel very much at home in the world, that was a face. Now I do. And now they say my heart is failing. The doctor used the term "angina pectoris," which has a theological sound, like misericordia. Well, you expect these things at my age. My father died an old man, but his sisters didn't live very long, really. So I can only be grateful. I do regret that I have almost nothing to leave you and your mother. A few old books no one else would want. I never made any money to speak of, and I never paid any attention to the money I had. It was the furthest thing from my mind that I'd be leaving a wife and child, believe me. I'd have been a better father if I'd known. I'd have set something by for you.
De Vlaamse dichter en schrijver Louis Verbeeck werd geboren in Tessenderlo op 26 november 1932. Hij is vooral bekend van zijn cursiefjes. Verbeek studeerde Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Verschillende bundels van zijn cursiefjes werden als boek uitgegeven, en hij las ze voor op de radio. Hij presenteerde ook programma's bij Omroep Limburg. Bovendien schreef hij verschillende kleinkunstliedjes voor Miel Cools, De Vaganten e.a.
Lief
Mijn lief heeft mij verlaten ze gaf me plots de bons, ze vloog naar de Karpaten en stuurde mij een spons,
een spons voor al mijn tranen, een waterval van Coo, een smart voor achttien kranen en slechts één lavabo.
Mijn traanzakjes vol pijlen en géén die erop let, ik moet nog leren zeilen want ik dobber in mijn bed
Louis Verbeeck (Tessenderlo, 26 november 1932)
De Argentijnse schrijfster Luisa Valenzuela werd geboren op 26 november 1938 in Buenos Aires. Zij publiceerde haar eerste werk toen zij 17 jaar was. Toen zij twintig was trouwde zij met een Franse zakenman, trok naar Parijs en begon zij te werken voor de Franse radio. Ook leerde zij in die tijd mensen kennen uit de groepen rond Tel Quel en de Noeveau Roman. Ook schreef zij in Parijs haar eerste roman Hay que sonreír. Zij moest Argentinie in 1979 verruilen voor de Verenigde Staten, waar ze als journaliste werkte. Ze schreef daarnaast vanaf 1967 verhalenbundels en romans.
Uit: Feuer am Wort (Vertaald door Helga Lion, Erika Pfeiffer e.a.)
"Am Samstag Abend sucht eine Frau alles Mögliche, nur nicht Arbeit. Und an einem Tisch nahe der Theke sitzend, so wie man mir s empfohlen hat, warte ich. In diesem Lokal ist die Theke die Schlüsselstelle, hat man mir eingebläut, so können dich die Männer taxieren, wenn sie in Richtung Klo gehen. Denn sie können sich diesen Luxus sehr wohl leisten. Von ihrem Drang getrieben, stoßen sie die Schwingtür kraftvoll auf, eine Wolke von Ammoniakduft schlägt uns entgegen, und sie kommen erleichtert wieder hervor, bereit, den Tanz wieder aufzunehmen. Als Prinz mag er ja seine Schwächen haben, doch für einen Frosch, das weiß er, ist er ganz große Klasse. Dennoch ist er traurig. Das Mädchen, das ihn küsste, ist nicht mehr von dieser Welt. Damals wollte der Prinz keine Zeugin seiner Verwandlung hinterlassen, aber jetzt tut es ihm Leid. Es gibt nun niemanden mehr im Schloss, der ihm von seiner Vergangenheit erzählen könnte, dabei ist es so wichtig für ihn, immer wieder vom Teich zu hören und vom unaufhörlichen Quaken: Denn auf die Stimme kommt es an. Für die Liebe - besser gesagt, für die Fortpflanzung - braucht man ein kräftiges Vibrato in der exakten Tonhöhe der eigenen Spezies. Und sie war so, sie lag genau auf seiner Wellenlänge und wusste sofort, was er von ihr wollte. Sie verstand ihn, und ohne lang zu überlegen gab sie seinem Flehen nach und küsste ihn. Wegen dieser spontanen Handlung kam sie nicht mehr dazu, die Geschichte zu erzählen."
Luisa Valenzuela (Buenos Aires, 26 november 1938)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse schrijver René Becher werd geboren in 1977 in Bayreuth. Hij studeerde germanistiek, geschiedenis en boekwetenschappen in Mainz en Düsseldorf. Daarna studeerde hij aan hetDeutsche Literaturinstitut Leipzig. In 2004 won hij een prijs bij de Berliner open mike. Hij publiceerde in bloemlezingen en literaire tijdschriften. In het voorjaar van 2008 verscheen Etzadla, een verhaal, bij de Ploettner Verlag Leipzig.
Uit: Etzadla
»'Aufgepasst, Sportsfreund, etzadla stinkts!' Und Vater bewegte sein Rad an der heimischen Kläranlage vorbei, ich kam doch kaum hinterher. Scheiße! Vater musste lachen, hielt sich den ärmel vor die Nase, seine roten Haare, sie bewegten sich im Wind. Und Vater schwieg sich aus. Möchte fast sagen: Vater schwieg wie ein Grab. Sagte nur: Schau halt, echter Nelkenwurz. Und schlug in seinem Wald- und Wiesenbuch nach, weil ihm die eigenen Worte dafür fehlten. Er verschränkte die Arme hinter dem Kopf, vor uns der Gabentisch, das Schweizermesser, es steckte in einem Hartkäsestück. Der aufgeschraubte, stoßfeste Freund, Vater trank daraus. Eine Fritfliege vor dem offenen stinkenden Vatermund, verschwand wieder, machte sich auf und davon. ...
über den hell erleuchteten Marktplatz unseres an sich recht schönen Städtchens. Der Flötist mit den Scheuklappen, der vor dem Warenhaus sitzt, eine Schande, eine Lachnummer, nicht der Rede wert. Krankhafte Töne, ich sehe nicht, höre nicht und diene nicht. Ein Katzenviech auf dem Fensterbrett, klopft mit dem Schwanz einen viel zu schnellen Takt. Ein Mann mit Krückstock verteilt in einer schattigen Ecke fruchtige Bonbons an Kinder. Eine alte Frau versohlt einen schmutzigen Ausläufer. Wie Vater mich doch öfter versohlt hat, wenn ich nicht spurte, wie er dann meinte, griff nach einem Hausschlappen, einer kleinen Schaufel, je nachdem, was grad zur Hand und. ...
Vater grüßte. Die Leute grüßten zurück. Vater kannte diese Menschen. Er stieg vom Rad und sagte: 'Du bist doch der', und bekam zur Antwort:'Immer noch.' 'Mit dem Herrn Sohnemann unterwegs?' Und sie traten auf meinen Schatten und erzählten mir Geschichten, die ich mir einfach nicht merken konnte.
Kleed je maar uit. Helemaal? Geen vragen stellen waarop je het antwoord weet. Waar laat ik mn kleren? Leg ze over een stoel. Ik geloof niet dat ik hier een stoel zie. Nou dat weer. Gooi ze op de vensterbank.Wat wil je drinken? Koffie? Ik drink nooit koffie. Heb je thee? Kruidenthee? Jasmijn? Munt? Groene thee? Echte thee graag. Earl Grey? Daar kregen piloten tijdens nachtvluchten hartritmestoornissen van. Dan heb ik alleen nog Westminster van de Aldi in de aanbieding. Klinkt goed. Molly zette een keteltje op een gaspit. Hoeveel heb je er al gehad? vroeg ik. Eh... laat eens kijken, elf geloof ik, jij bent de twaalfde. Hoor eens, echt alles uit... mooi zo. Alle mensen, hoe kom jij op jouw leeftijd aan zon goed figuur? Nog geen spoor van een buikje. Hoe kan dat? Jij bent toch al vijfenvijftig plus? Min of meer. Ik snap er niks van. Die andere elf... allemaal flink opgebold onder het middenrif, en jij... hoe doe je dat? Lijn je voortdurend? Nee, wie gaat lijnen, zal verkwijnen. Lijnen verfijnt de listen van het lijf om vet vast te houden als je weer normaal eet. Wie lijnt, wordt lijvig. Wat moet je dan? Houd je aan mijn stelregel: overal mag ik in bijten, mits ik daarvan flink ga schijten. Zou dat bij mij ook helpen? Ja, niets ontberen, maar laxeren. Op rijm vermageren! Precies. Eet met mate koolhydraten! Korte metten met de vetten. Dat spreekt vanzelf. Nog meer advies? Label wat je weg schrokt met doorlopers. Met wat? Mondkost waarvan je aan de reutel gaat. Zoals? Roggebrood, rauwkost, mangos, kiwis, tomaten en vooral peulvruchten.Tovermiddelen! Sojaboontjes, linzen, erwten, kapucijners, garbanzos.
De astroloog ontmoette ik voor het eerst in de zomer van 1980. Het was op een vrijdag de dertiende. Zulke dingen merk ik achteraf pas op. Een vijdag de dertiende kan voorvijgaan als iedere andere dag, maar als er van alles bijkomt en het een dag van gebeurtenissen wordt , is het toch alsof de naam en het getal een geheim verbond hebben en het alleen aan je eigen verwaandheid te wijten is als je de vingerwijzingen van het lot in de wind durft te slaan.
Sinds het begin van mijn studietijd werkte ik iedere vrijdagmiddag in een modern antiquariaat in de Pijp. Het was er rustig en ik kon er op mijn gemak een boek lezen of de kranten doorbladeren. Kranten lees ik nooit, ik blader er wat doorheen. Echt nieuws heeft genoeg aan de koppen en de geschiedenis van het nieuws is altijd oud en welbekend.
Meestal schreef ik een brief aan een of andere oude bekende. Nu ook.
Het was een warme dag, het rek met kranten stond buiten en de deur stond open. Iemand was onhoorbaar binnengekomen, een kleine, gedrongen man met een volle baard en zon halve bril. Het ergerde mij dat ik niet wist of hij al een tijd zo naar mij had staan kijken, met een scheef hoofd en met een peilende blik over de randen van de glazen turend, waardoor er zo akelig veel oogwit te zien is van iemand zijn oogbol.
Ik hoef niet zoveel oogwit te zien van iemand zijn oogbol.
Uit de omvang van zijn wrevel maakte ik voor het eerst die dag op dat ik eenslecht humeur had en liever niemand wou zien. Rust aan mijn kop, kaken op elkaar, zwijgen.
Ik groette vriendelijk en boog mij weer over mijn brief. Nu was het vooral zaak om te voorkomen dat de zin in mijn hoofd uit zou dijen tot een monotone litanie.
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)
The ancestral serpent, a creature larger than storm clouds, came down from the stars, laden with its own creative enormity. It moved graciously -- if you had been watching with the eyes of a bird hovering in the sky far above the ground. Looking down at the serpent's wet body, glistening from the ancient sunlight, long before man was a creature who could contemplate the next moment in time. It came down those billions of years ago, to crawl on its heavy belly, all around the wet clay soils in the Gulf of Carpentaria. Picture the creative serpent, scoring deep into -- scouring down through -- the slippery underground of the mudflats, leaving in its wake the thunder of tunnels collapsing to form deep sunken valleys. The sea water following in the serpent's wake, swarming in a frenzy of tidal waves, soon changed colour from ocean blue to the yellow of mud. The water filled the swirling tracks to form the mighty bending rivers spread across the vast plains of the Gulf country. The serpent travelled over the marine plains, over the salt flats, through the salt dunes, past the mangrove forests and crawled inland. Then it went back to the sea. And it came out at another spot along the coastline and crawled inland and back again. When it finished creating the many rivers in its wake, it created one last river, no larger or smaller than the others, a river which offers no apologies for its discontent with people who do not know it. This is where the giant serpent continues to live deep down under the ground in a vast network of limestone aquifers. They say its being is porous; it permeates everything. It is all around in the atmosphere and is attached to the lives of the river people like skin.
Alexis Wright (Gulf of Carpentaria, 25 November 1950)
Uit: The Painter of Battles (Vertaald door Margaret Sayers Peden)
He swam one hundred and fifty strokes out to sea and the same number back, as he did each morning, until he felt the round pebbles of the shore beneath his feet. He dried himself, using the towel hed hung on a tree trunk that had been swept in by the sea, put on his shirt and sneakers, and went up the narrow path leading from the cove to the watchtower. There he made coffee and began, mixing blues and grays that would lend his work the proper atmosphere. During the nighteach night he slept less and less, and that only a restless dozinghe had decided that cold tones would be needed to delineate the melancholy line of the horizon, where a veiled light outlined the silhouettes of warriors walking beside the sea. Those tones would envelop them in reflections from the waves washing onto the beach that he had spent four days creating with light touches of Titian white, applied pure. So in a glass jar he mixed white, blue, and a minimal amount of natural sienna, until they were transformed into a luminous blue. Then he daubed some of the paint on the oven tray he used as a palette, dirtied the mixture with a little yellow, and worked without stopping the rest of the morning. Finally he clamped the handle of the brush between his teeth and stepped back to judge the effect. Sky and sea were now harmoniously combined in the mural that circled the interior of the tower, and although there was still a lot to be done, the horizon was now a smooth, slightly hazy line that accentuated the loneliness of the mendark strokes splashed with metallic sparksdispersed and moving away beneath the rain. He rinsed the brushes with soap and water and set them to dry. From the foot of the cliff below came the sound of the motors and music of the tourist boat that ran along the coast every day at the same hour. With no need to look, Andrés Faulques knew that it was one oclock. He heard the usual womans voice, amplified by the loudspeaker system, and it seemed even stronger and clearer when the boat drew even with the inlet, for then the sound reached the tower with no obstacle other than the few pines and bushes that despite erosion and slides were still clinging to the cliff face. This place is known as Cala del Arráez. It was once the refuge of Berber pirates. Up there on the top of the cliff you can see an old watchtower that was constructed at the beginning of the eighteenth century as a part of the coastal defense, with the specific purpose of warning nearby villages of Saracen incursions . . .
Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)