De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 juni 2009 en eveneens alle tags voor Peter Rosei op dit blog.
Uit: Madame Stern
„Sie haben also auch Kinder?“ „Eins. Unsere kleine Sophie.“ Die Frau Doktor sagte es in liebevollem Ton und mit fürsorglichem Nachdruck. „Wir haben auch ein Mäderl, meine Frau und ich!“ Niki Schestak brachte es herzig heraus. „Wie alt ist sie denn?“ Man saß im Café Mozart, Schestak hatte den Treffpunkt vorgeschlagen: „Dann können wir zum Essen gleich ins Sacher hinübergehen.“ „Ob ich so lang Zeit haben werde?“, hatte die Frau Doktor Stern darauf gesagt. Sie saßen in einer der komfortablen Nischen, in einer etwas entlegeneren Ecke, und hatten den Saal vor sich. Mäßig besetzt. Wie üblich ein paar Japaner, eine Reisegruppe, mit ihren unvermeidlichen Sonnenhüten auf den Köpfen, leise miteinander schnatternd. Einige Zeitung lesende ältere Herrschaften, bequem in die Polster zurückgelehnt, ihre Morgenmelange vor sich. „Ein schöner Tag heute.“ „Ein wunderbarer Tag!“ „Um diese Jahreszeit ist Wien doch am schönsten.“ Schestak hatte Frau Doktor Stern zu dieser Aussprache gebeten. Nach einigem Hin und Her mit dem Terminkalender hatte sie doch eingewilligt. Die leichteste, die am besten abgesicherte Route führt über die Familie: Haben Sie Kinder? Wie viele? Wie reizend! Und die Masern? Was macht denn Ihr Mann? Dazu Anmerkungen übers Wetter, über die Jahreszeit, übers Essen eingestreut. Vielleicht speist sie gern fein? Oder was Kulturelles? Ins Kunsthistorische vielleicht? Sport war für Frauen für gewöhnlich wenig zielführend. „Und was macht Ihr Mann, wenn ich fragen darf?“, fragte Schestak, sich dabei ein wenig vorbeugend. Frau Doktor Stern zog die Augenbrauen in die Höhe, gerade so, als hätte ihr der Magister mit dieser Frage einen Antrag gemacht. Mein Gott! Was die sich ziert! Trampel. Sie antwortete knapp: „Er arbeitet bei der Sachwalterschaft.“
Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)
De Australische schrijfster Gail Jones werd geboren op 17 juni 1950 in Harvey. Zie ook alle tags voor Gail Joenes op dit blog.
Uit: Sorry
“How to gather, quietly and honourably, all that is now scattered? How to reanimate the dead as if they were human after all, not symbols, or functions that I must somehow deal with, not flimsy puppet cut-outs trimmed to my purpose? When I was born, two years after my parents’ marriage, my mother was thirty-eight, my father thirty-six. Neither had expected children; indeed, both were accustomed to self-enclosure and habituated to types of loneliness their partnership did not quite alleviate. I was a mistake, a slightly embarrassing intervention, and knew this melancholy status from earliest childhood. Predictably, both treated me as a smallish adult, arranging a regimen of behaviour, insisting on rules and repression, talking in stern, pedagogical tones. Neither thought it necessary to express affection, nor to offer any physical affirmations of our bond. I was, in consequence, a beseeching child, grumpy, insecure, anxious for their approval, but also wilfully emphatic in ways that I knew would test and annoy them. In the battle between us, there were only losses. If it had not been for the Aboriginal women who raised me, I would never have known what it is like to lie against a breast, to sense skin as a gift, to feel the throb of a low pulse at the base of the neck, to listen, in intimate and sweet propinquity, to air entering and leaving a resting body. I was born in 1930; part of my childhood was in war-time. My father, who had served as a young captain in the First World War, carried fragments of shrapnel deep in his back and therefore walked with an awkward, halting tilt. He had hated being invalided out of the army – a vague shame attached to his incapacitation – and when war came again he was doubly shamed to be refused a commission. He had become stubborn and mean-spirited, but also intent on proving his manhood. By 1928 he already had the weary eyes of someone disappointed by life, and married my mother, I think, as some obscure, even unnameable, compensation. It was certainly not love; love makes itself manifest, love is a tangible tenderness. It was an assertion against loss, a form of acquisition.”
Gail Jones (Harvey, 17 juni 1950)
De Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser) werd geboren in Berchem op 17 juni 1929. Zie ook alle tags voor Ward Ruyslinck op dit blog.
Uit: De ontaarde slapers
“Silvester luisterde naar de wind die als een vlam tegen de deur sprong. Boven op het dak lag een pan los, die ratelde zoals in de nazomer de klappermolen in de boomgaard van Jom Pekke, de Zwarte Loeder. Al vier dagen waaide de wind uit het westen aan, als een donker loeiend vloedwater rollend over de vlakte achter de stad. Als een wild dier huilde hij in het nabije akkermaalsbos, waarboven de kraaien met zware trage slagen rusteloos rondroeiden, en op het voetbalveld zweepte hij met donderend geweld onder de golfplaten van de tribunes. Het was een ruige, vochtige wind die de omgeploegde aarde roestig kleurde en de rook die uit de vele scheve schouwen van de stad opsteeg met een klap in de lucht wegsloeg. Maar de storm kon Silvester niet deren. Hij wachtte niet op de lente, die rond deze tijd van het jaar, met het gisten van het mos en het zachte ruisen van de lichte lauwe wind, placht te komen. Hij wachtte op niets. Zijn hart hing niet aan deze wereld, aan de wisselende schoonheid der seizoenen en de altijd andere gezichten van de mensen. Hij wachtte op niets en hij verlangde ook niets.” (…)
“Op dat moment verliet Silvester de dreef die het akkermaalsbos verbond met de steenweg en geruime tijd nadien nog, op zijn weg naar het steunlokaal, hoorde hij de wind in de toppen van de naakte bomen gieren. In de lucht, bij tussenpozen van luwte, ruiste de regen met een hoog en wijd ruimtelijk geluid, als de klapperwiekende overtocht van vele vluchten trekvogels. De steenweg strekte zich in een indeloze rechte voortgang uit tussen een open veld en enkele alleenstaande werkmanswoningen.”
Ward Ruyslinck (Berchem, 17 juni 1929) Portret door Jan Vanriet, 1979
De Zwitserse schrijfster Hanna Johansen (eig. Hanna Margarete Meyer) werd geboren op 17 juni 1939 in Bremen. Zie ook alle tags voor Hanna Johansen op dit blog.
Uit: Der schwarze Schirm
„Kleine Tropfen setzten sich ans Fenster. Wenn sich ein paar gesammelt hatten, fingen sie an, nach unten zu laufen, und hielten wieder inne, bis mehr Tropfen kamen, um dann weiterzulaufen. Der Wagen war um die Tageszeit so gut wie leer, die Türen schlugen zu, der Zug fuhr an, und eine Frau mit Plastiktüten kam herein. Diese Reise habe ich umsonst gemacht, dachte ich. Nicht daß ich viel erhofft hatte, das liegt mir nicht, aber tatsächlich war überhaupt nichts dabei herausgekommen. Sobald wir fuhren, wanderten die Tropfen nach rechts. Dann hörten sie damit auf, weil keine neuen mehr kamen. Die Frau stand noch an der Tür und schaute in den Wagen. Ihr Mantel war alt und entschieden zu groß. Sie selber war jung, strahlte aber nichts Jugendliches aus und atmete schwer. Sie hatte auch einen Koffer. Hoffentlich setzt sie sich nicht zu mir, dachte ich, als sie zu gehen begann. Sie richtete ihre Blicke auf die vielen leeren Sitze, an denen sie vorbeikam, und setzte sich zu mir. »Wie heißt du?« sagte sie, keuchend, wie man keucht, wenn man lange gerannt ist, um den Zug nicht zu verpassen. Wie man mit solchen Absätzen rennen kann, werde ich nie begreifen. Dann schien sie ihre Frage zu vergessen und atmete nur noch, schnell und laut und lange. Sie saß gerade gegenüber, nicht auf dem Platz daneben, wie man es sonst tut, wenn die Züge so leer sind. Ihren Koffer hatte sie neben sich auf den Sitz geworfen, die Plastiktüten hielt sie noch fest, ihr Schirm tropfte, und sie keuchte. In diesem Alter, habe ich immer gedacht, erholt man sich schneller. Und sie sah auch gar nicht so aus, als wäre sie das Rennen nicht gewohnt. Zwischendurch atmete sie auf die übliche Weise, als hätte sie das Keuchen vergessen, und dann schien es ihr wieder ein zufallen.“
Hanna Johansen (Bremen, 17 juni 1939)
De Nederlandse dichter en schrijver Max Dendermonde (pseudoniem van Hendrik Hazelhoff) werd geboren op 17 juni 1919 in Winschoten. Zie ook alle tags voor Max dendermonde op dit blog.
Glurend in Amsterdam West
Ik moet je - zwijgend - iets biechten, kleine Yolande: ik zag, verstolen door mijn venster, 's avonds laat jou langzaam lopen met lachebek Agaath, en hoorde jullie fluisteren, zag jullie handen
tederheid doen, je streek het haar weg van haar wangen, ze weerde zich, zoals dat in de aanvang gaat - een schuchter Lesbos in onze arbeiderstraat – en bood daarop haar lippen, al voluit verlangend.
Verraad? Ach nee. Er heerst bij ons een sterke wet: had Agaath 's nachts zo graag thuis gehouden bij mij, maar dat brengt bittere heibel in onze buurt.
Ik stond daar. Door je zachte vrijen daagde het dat jij haar meer verdient dan ik. Want besef jij dat ik een les kreeg in jullie meisjesnatuur?
Wittaal en kader
Een vel wit papier. Leg er een rode streep over, willekeurig, met wat franje, een veeg, een spat. Het is niets, zonder bezwering, teken of tover.
Neem nu een kader, schuif, wik, weeg en sjoemel wat, en uit een witgat is een nieuwe taal geboren.
Op een ritmische zekerheid, boog in, boog uit, dansen flarden van zinnige grootheid zich naar voren, de hele wereld wordt al in die veeg geduid.
Gezeten ‘s ochtends bij mijn halve omelet ben ik al een grote nul voor elke buitenstaander, maar in mezelf sjoemel ik al hard aan mijn kader, ik bouw een dag, vol ongeschreven, eigen wet.
Ik of jij, wie ook, elk kind, wijf, jongeling, kerel schept grootheid uit wittaal en kaders in de wereld.
Max Dendermonde (17 juni 1919 – 24 maart 2004) Hier met echtgenote, 1955
De Amerikaanse dichter, schrijver en diplomaat James Weldon Johnson werd geboren op 17 juni 1871 in Jacksonville, Florida. Zie ook alle tags voor James Weldon Johnson op dit blog.
Mother Night
Eternities before the first-born day, Or ere the first sun fledged his wings of flame, Calm Night, the everlasting and the same, A brooding mother over chaos lay. And whirling suns shall blaze and then decay, Shall run their fiery courses and then claim The haven of the darkness whence they came; Back to Nirvanic peace shall grope their way.
So when my feeble sun of life burns out, And sounded is the hour for my long sleep, I shall, full weary of the feverish light, Welcome the darkness without fear or doubt, And heavy-lidded, I shall softly creep Into the quiet bosom of the Night.
Sleep
O Sleep, thou kindest minister to man, Silent distiller of the balm of rest, How wonderful thy power, when naught else can, To soothe the torn and sorrow-laden breast! When bleeding hearts no comforter can find, When burdened souls droop under weight of woe, When thought is torture to the troubled mind, When grief-relieving tears refuse to flow; 'Tis then thou comest on soft-beating wings, And sweet oblivion's peace from them is shed; But ah, the old pain that the waking brings! That lives again so soon as thou art fled! Man, why should thought of death cause thee to weep; Since death be but an endless, dreamless sleep?
James Weldon Johnson (17 juni 1871 – 26 juni 1938)
Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juni ook mijn blog van 17 juli 2011 deel 2.
|