De Nederlandse dichter en schrijver Willem Frederik Hermans werd geboren op 1 september 1921 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voorW. F. Hermans op dit blog.
Uit:Nooit meer slapen
— Ze riep: pas op! Maar kinderen geloven andere kinderen niet. Een kind zal eerder zijn vader geloven dan een ander kind. Zo zijn wij altijd eerder geneigd een buitenlander te geloven dan een landgenoot, zelfs als die landgenoot het beter weet. Wanneer een Noor hier met iets nieuws komt aandragen, zeggen de mensen: dat kan niet goed zijn, want dat hebben we nog niet in een Amerikaans boek gelezen. Maar als een Amerikaan iets onzinnigs beweert en een Noor spreekt het tegen, dan zeggen ze: hij is niet op de hoogte! Hij is maar een provinciaal! Hij moest eens een jaartje naar Amerika gaan! In een klein land zijn het altijd napers die het hoogst staan aangeschreven en dat geldt op alle gebieden. Nu Ibsen en Strindberg dood zijn, nu weet iedereen dat zij de grootste schrijvers waren die Skandinavië ooit heeft opgeleverd. Maar toen ze nog leefden! Praktisch elke houthakker kon de Nobelprijs krijgen...Ibsen en Strindberg kregen hem niet! Arne blijft staan. — Dit huis is het, zegt hij, stap niet op het gras. Gras is op deze hoogte een zeldzame plant, waar de mensen erg zuinig op zijn. Een deur van horregaas valt achter ons dicht met het gezang van een spiraalveer. — De eigenlijke bewoners logeren in Oslo. Ik heb het huis zolang mogen lenen. Arne zet mijn koffer midden op de vloer van een zitkamer. Ik doe mijn rugzak af en probeer op mijn wangen de muggen dood te slaan die met ons mee naar binnen zijn gekomen. Arne pakt een spuitbus van de schoorsteenmantel en een nevel die naar kamfer ruikt, verspreidt zich onder de druk van zijn wijsvinger. Het is goed te zien dat Arne hier maar tijdelijk zijn bivak heeft opgeslagen. Klinkt die uitdrukking te gewoon? Arne heeft ervoor gezorgd dat geen andere combinatie van woorden toepasselijk is. De meubelen heeft hij aan de kant geschoven. Op de grond liggen een tent, tentstokken, een half ingepakte rugzak, pioniersschopje, dozen knkkebrëd, blikjes, een theodoliet en een loodzware driepoot van hout, de poten samengevouwen. Ik buk om iets op te rapen. — Wat is dit? — Een visnet. Om vis te vangen onderweg. Anders krijgen we niet te eten.”
W. F. Hermans (1 september 1921 – 27 april 1995) Scene uit de film “Beyond Sleep” (Nooit meer slapen) uit 2016
De Belgische schrijver Hubert Lampo werd op 1 september 1920 geboren in Het Kiel, Antwerpen. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voor Hubert Lampo op dit blog.
Uit: De dichter Karel Jonckheere
“Onlangs las ik een aforisme van Karel Jonckheere (Oostende, 9 april 1906), ongeveer hierop neerkomend, dat men iedereen het lezen, doch daarom ipso facto nog niet allen het schrijven zou moeten leren. Het ware voortvarend, in deze hem kenschetsende uiting van drastische Westvlaamse humor, veel meer dan een boutade te willen zoeken. Maar een bedoeling is er alleszins. Sterker dan de gewone sterveling, ja, met een schier pijn veroorzakende gevoeligheid moet hij voortdurend getroffen worden door de huidige hypertrofie van de letterkundige productie, gedeeltelijk het gevolg van een overigens prijzenswaardige democratisering van het onderwijs. Ondertussen is het opvallend, hoe zuinig hij zelf, zijn uitgebreide critische en para-literaire activiteit ten spijt, met zijn voorraad poëtisch radio-actief erts omspringt. Beter dan wie ook verstaat deze schitterende en spirituele causeur met zijn rustige, korrelige stem, medium tot een haast wetenschappelijke betoogtrant, de kunst om als dichter het zwijgen te bewaren, wanneer geen diepe, onweerstaanbare noodzaak hem tot spreken dwingt. De oorzaken van een dergelijke dwang kunnen voor de dichter veelvuldig zijn. Wanneer men Jonckheere's select, want van een sterke zelfbeheersing getuigenis afleggend oeuvre aan een louter thematische ontleding onderwerpt, treft men er uiteraard de in de lyriek steeds weerkerende, want tot de innigste menselijke zielssubstantie behorende elementen in aan. In zijn werk ontwaren wij bijgevolg de weerspiegeling van onze eigen vreugden en noden, van ‘Proefvlucht’ (1933) af, tot en met ‘Ogentroost’ (1961). Er staan geen nieuwe onderwerpen meer ter beschikking van de dichters. Hij, die de ultieme atoomcatastrofe zou trachten te beschrijven, heeft weinig kans, dat hij qua beeldenrijkdom zelfs tot de enkels van Johannes met zijn Apocalyptisch visioen zou reiken.”
Hubert Lampo (1 september 1920 - 12 juli 2006)
De Franstalige, Zwitserse dichter en schrijver Blaise Cendrars werd geboren op 1 september 1887 in La Chaux-de-Fonds. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor Blaise Cendrars op dit blog.
Trans-Siberian Prose and Little Jeanne from France (Fragment, vertaald door Ekaterina Likhtik)
The windows frosted over No nature! And behind, the Siberian plains the low sky and the great shadows of the Taciturn Ones rising and falling I am asleep in a blanket Checkered As is my life And my life keeps me no warmer than this Scottish shawl And all of Europe glimpsed in gusts of wind from a full steam express Is no richer than my life My poor life This shawl Unraveled on the trunks that are filled with gold With which I trundle forth And I dream And I smoke And the only flame in the universe Is one poor thought… From the depth of my heart tears rise If I think, Love, about my mistress; She is but a child, whom I found so Pale, immaculate, in the back rooms of a bordello. She is but a child, blond, blithe and sad, She doesn't smile and never cries; But deep in her eyes, when she lets you drink from them, There trembles a gentle silver lily, the poet's flower.
She is meek and silent, and without reproach, With a drawn out shiver at your approach; But when I come to her, from here, from there, from a party, She takes a step, then closes her eyes – and takes a step. For she is my love, and the other women Have nothing but golden dresses on great bodies ablaze, My poor companion is so lonesome, She is completely nude, she has no body – she is too poor.
Blaise Cendrars (1 september 1887 – 21 januari 1961) Portret door Henri Cachau, z.j.
De Amerikaanse schrijver Edgar Rice Burroughs werd geboren in Chicago op 1 september 1875 als de zoon van een zakenman. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor Edgar Rice Burroughs op dit blog.
Uit: Tarzan of the Apes
“Words passed between Clayton and the captain, the former making it plain that he was disgusted with the brutality displayed toward the crew, nor would he countenance anything further of the kind while he and Lady Greystoke remained passengers. The captain was on the point of making an angry reply, but, thinking better of it, turned on his heel and black and scowling, strode aft. He did not care to antagonize an English official, for the Queen’s mighty arm wielded a punitive instrument which he could appreciate, and which he feared—England’s far-reaching navy. The two sailors picked themselves up, the older man assisting his wounded comrade to rise. The big fellow, who was known among his mates as Black Michael, tried his leg gingerly, and, finding that it bore his weight, turned to Clayton with a word of gruff thanks. Though the fellow’s tone was surly, his words were evidently well meant. Ere he had scarce finished his little speech he had turned and was limping off toward the forecastle with the very apparent intention of forestalling any further conversation. They did not see him again for several days, nor did the captain accord them more than the surliest of grunts when he was forced to speak to them. They took their meals in his cabin, as they had before the unfortunate occurrence; but the captain was careful to see that his duties never permitted him to eat at the same time. The other officers were coarse, illiterate fellows, but little above the villainous crew they bullied, and were only too glad to avoid social intercourse with the polished English noble and his lady, so that the Claytons were left very much to themselves. This in itself accorded perfectly with their desires, but it also rather isolated them from the life of the little ship so that they were unable to keep in touch with the daily happenings which were to culminate so soon in bloody tragedy. There was in the whole atmosphere of the craft that undefinable something which presages disaster. Outwardly, to the knowledge of the Claytons, all went on as before upon the little vessel; but that there was an undertow leading them toward some unknown danger both felt, though they did not speak of it to each other.”
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 - 19 maart 1950) Lex Barker als Tarzan en de chimpansee Cheeta in “Tarzans Magic Fountain”, 1949
De Duitse dichteres en schrijfster Sabine Scho werd geboren op 1 september 1970 in Ochtrup. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor Sabine Scho op dit blog.
Der Direktor der Hindenburgschule
Was sich da im Glas spiegelt Reflex aufs Horn – abgehärmtes Strohrund, vor vielleicht Timmendorf drauf aufm »Vollmond der deutschen Glatze«
Wer löst aus, das Gegenge- lichter – Aufgerunzel der Oberlippe der O.H.L. (schnappt nach Luft): »verheerend, völlig ausgebrannt« lassen sich die 3. Sehn
He’s no oil painting eins neun eins sechs – malen nach Zahlen der homo luden- dorffschulrektoren, homo erectoren »den’ tut kein Zahn mehr weh«
Was sich da ganz steil noch über der Brücke spiegelt löst aus (Lendenschnecke) »dralle Möpse«
Was sich da prothesenhohl zusammen- braut (unterm Leistenfluß): nervöse Selbstreinigung der Mundhöhle
Was zieh ich bloß an?
Genügt Strassenanzug beim déjeuner sur l’herbe aus süßem Hefeteig, mit viel Butter
Brioche im Grünen, Eigenschaften gut verbacken »verletzen das öffentliche Schamgefühl«
Kaisers Kleiderordnung steht, kommt zum zweiten Male hoch: Brumaire das zergeht, Zungenzergang
Evas Konsumtion, ihr ungeschnürtes Zünglein ~ unverschämt nah dran
mittelfetter Vogel der Gattung turdus lüftet seine Lungen (schweres Zwerch- fellatmen) und brummt (Dolby-A-Sound)
Sabine Scho (Ochtrup, 1 september 1970)
De Deense schrijver Peter Adolphsen werd geboren op 1 september 1972 in Århus. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en eveneens alle tags voor Peter Adolphsen op dit blog.
Uit: Machine (Vertaald door Charlotte Barslund)
“Eohippus is often compared to a fox terrier, partly because they are similar in size, but also because the point of this breed was to create a dog in the image of a horse. During a hunt the terrier sits on the saddle and it was considered tasteful if the rider/dog owner had a small simulacrum of his own horse that could continue the hunt under-ground. At dog shows it was therefore regarded as a plus if a dog's coat had markings in the shape of a saddle. Our five-year-old mare in the early Eocene, whose coat was a speckled grey-brown, felt a sudden surge of anxiety as the image of a Diatryma, a bird of prey more than two metres in height without any wings to speak of, but consequently with far bigger thighs, claws and beak, surfaced in her mind. She raised her head and noticed in the reflection of the water how the hairs on her muzzle quivered, made static by the electricity in the air. `What?' she wondered. Convection wind caused the day's evaporation to rise until it was halted by the chill from the outer atmosphere and condensed into cumulonimbus clouds.” (...)
“The disparity in voltage between the surface of the earth and the clouds rapidly approached the number of millions of volts per cubic metre that would trigger a spark. The hairs on our Eobippus's little body stood on end as she sensed the electricity in the air. In an instant a bolt of lightning shot its plasma cord deep into the forest, barely one hundred metres away from the horses, and the resulting crash of thunder was so loud that they were temporarily struck deal The sudden silence in their heads contributed to their panic. Billions of synapses flashed in the horses' brains as their autonomous nervous system took control of their bodies and trig-gered an automatic fright-flee response. The direc-tion of flight was initially diametrically opposite to the light and the sound."
Peter Adolphsen (Århus, 1 september 1972) Cover
De Gambiaanse schrijver en chirurg Lenrie Leopold Wilfred Peters werd geboren in Bathurst op 1 september 1932. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor Lenrie Peters op dit blog.
She Came In Silken Drapes
She came in silken drapes and naked breasts. Veiled Artemis; seated On an eagle's nest Brandishing the sword and that forbidden thing Less clumsy in a dream.
She handed me the word Sealed in the cotton wool Tied in an endless riddle Love and loveless hate Poison of the coral snake Like Saturn's mystery
Gentle winged butterfly with the voiceless cry by day - Huntress of crippled manhood Unequal tyrant by night Visiting the caves o Hysterus Where the wounded leopard sleeps In the green light of peace.
Walking in the mist Among the chambered Monuments Crowded like icicles In the patient current Which feeds by exhaustion She smothes her wrinkles And prepares for the assault. Love, lustreless wors A thousand times misused As often bathed in blood
Let me wash you Like the frenzied gold-sifter Let me lead you
through the dense crowd ove the phallic mound To the crystal spring Where I have found the purest living thing.
Lenrie Peters (1 september 1932 - 28 mei 2009) Cover
De Nederlandse schrijver Jacob(us) Jan Cremer werd geboren op in Arnhem op 1 september 1827. Zie ook mijn blog van 1 september 2010 en alle tags voor J. J. Cremer op dit blog.
Uit: De oude Lammert en zien koei
“Dat kan niet grootvoader, 'k het heur eiges nog 'en wiske meer as anders gegeven.’ ‘Zoo Geurtje, dan is 't goed kiend.’ Iets later: ‘Nou geleuf ik toch zeker Geurtje, da'k ze heur schuuven ien't stal; misschien dat ze de horns ien't touw het geward; ko'j niet is êfkes, heel êfkes goan kieken?’ ‘'t Touw is te kort grootvoader, 'k weet zeker dat de koei niks van nooi het.’ Straks vragend: ‘Moar zal ik.....?’ ‘Nee blief dan moar zitten,’ is Weijer's antwoord: ‘Anders, 'k wil niet zeggen..... Lammert is zoo slofs, as ie misschien vergêten had um 't stalluukske achter de voale op 't hoakske te doen....?’ ‘Moar grootvoader, Lammert is al vroeg de deur uutgegoan, en 'k het oe gezeid da'k heur eiges bezurgde.’ ‘Zoo Geurtje, ha'j dát gezeid; joa, dan zal 't goed wêzen, dan zal 't heel goed wêzen.’ Weinige seconden later staat Geurtje op, neemt een steenen kan van den vloer, en nauwelijks is zij er mede naar buiten gegaan om voor de avond-koffie water uit de Linge te scheppen, of de grijze hangt haastig zijn knoopwerk terzij aan een spijker; verlaat zijne zitplaats; treedt zoo spoedig hij kan op het tafeltje toe, en vat het keukenlampje in de bevende hand. Zie, daar gaat hij de bijna honderdjarige grijsaard, in den laatsten tijd is zijn gang minder vast geworden; de rug schijnt meer gekromd dan toen wij hem vroeger zagen, en het hoofd dat hem, vooral bij het gaan, dieper op de borst hangt, is gestadig in een trillende beweging. Nog even omziende als vreest hij dat Geurtje reeds terugkomen en hem weerhouden zal, gaat hij naar de deur die de kleine deel van de keuken scheidt; de klink wordt gelicht, en een oogenblik later werpt het flikkerende lichtje, op het deksel van den broodtrog geplaatst, een weifelend schijnsel in de donkere ruimte. Wat de oude er doet? Niets! hij staat er bij de laag steenen voerkrib van het roodvale koebeest; hij staat er en kijkt maar.”
J. J. Cremer (1 september 1827 - 5 juni 1880)
|