De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto) werd geboren in Parral op 12 juli 1904. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Testament (II)
Mijn oude boeken, verzameld
in uithoeken van de wereld, vereerd
in hun statige typografie, laat ik
na aan de nieuwe dichters van Amerika,
aan hen die op een dag
de betekenissen van morgen
zullen spinnen op het schorre, onderbroken weefgetouw.
Zij zullen geboren zijn wanneer de woeste vuist
van dode houthakkers en mijnwerkers
een ontelbaar leven zal gegeven hebben
om de verwrongen kathedraal te reinigen,
de dolle korrel, de vezel
die onze gretige vlakten strikte
Dat zij de hel raken, dit verleden
dat de diamanten verpletterde, en dat ze
de graanwereld verdedigen met hun lied,
geboren in de boom van het martelaarschap.
Over de beenderen van de stamhoofden, ver
van ons verraden erfgoed, in volle
lucht van volkeren die alleen hun weg gaan,
gaan zij het standbeeld bevolken
van een lang, zegevierend lijden.
Dat ze zoals ik mijn Manrique, mijn Góngora,
mijn Garcilaso, mijn Quevedo beminnen:
ze waren titanische wachters, wapentuigen
van platina en besneeuwde doorzichtigheid,
die me strengheid leerden, en dat ze in
mijn Lautréamont de oude klachten zoeken
tussen verderfelijke doodsstrijd.
Dat ze in Majakovski zien hoe de ster oprees
en hoe uit haar stralen aren ontstonden.
Vertaald door Bart Vonck
Uit: Honderd liefdessonnetten
VIII
Hadden de ogen niet de kleur van de maan,
niet die van de dag met klei, arbeid, vuur,
en hield je de lenigheid van de lucht niet vast,
was je niet een week van amber,
was je niet het gele moment,
waarop de herfst in de wilde wingerd klimt
en ook niet het brood dat de glanzende maan
kneedt, terwijl ze haar meel in de lucht strooit,
mijn liefste, ik zou niet van je houden!
Door jou te omhelzen, omhels ik het bestaan,
het zand, de tijd, de boom van de regen
en alles leeft om mij te laten leven:
zonder ver weg te gaan kan ik alles zien:
ik zie in jou leven al wat leeft.
Vertaald door Willy Spillebeen
Pablo Neruda (12 juli 1904 23 september 1973)
De Nederlandse dichteres en schrijfster Carla Bogaards werd geboren in Voorburg op 12 juli 1947. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008.
Berlijn
Alles soll grün werden
Keimzeit
Breng het ooilam naar de ram.
Is de stad Berlijn schuldig aan de breedte van zijn dooraderde wegen,
de hoogte van zijn gebouwen,
zijn homosexuele mannen die getrouwd en wel
in zwartleren broeken rondlopen
dodelijk verlegen onder de blikken van een buitenlandse vrouw,
herkend te worden, de gepolitoerde glans van het geïnfecteerde leer,
en de Pruisische paleisjes, de Oranjerie in Charlottenburg,
de fonteinen, mollige luchtspiegelingen, onze liefde.
Is de stad Berlijn scvhuldig aan mijn angst
jou als mijn minnaar te verliezen,
de afdruk van zwart-rottend berkeblad op je oogleden te moeten verliezen.
Verzet de stad zich knarsetandend
tegen mijn aanklacht.
Vruchtbaar was de stad
toen je er woonde, wir uns wiedersahen,
na elke scheiding, nooit meer te loochenen,
ik werd binnengelaten door poortwachters,
wij elkaar Liebchen noemden, huiverend lachend
in de gebombardeerde, opgebouwde stad van West.
Is de stad Berlijn schuldig aan zijn sentimentele rust,
o zo kalm. De brandschone rust.
Eerst werden de ruiten ingeslagen bij het KDW
door jongeren, van links, van rechts, Duitsers,
en geparkeerde autos in brand gestoken, alles soll brennen,
links, rechts, Duitsers, het is geen lolletje
Berliner zu sein, de rust is weergekeerd.
Ongedeerd, ongeboren waren wij in 1940,
spelen we leeuwtje in de roestbruine stadsparkjes,
eigenmachtig eis ik je lichaam op,
graaien mijn handen in de mist die over Berlijn hangt,
zoek ik je, je woonde toch in Berlijn,
ik reisde toch naar je toe? Zeg stad, zeg ook eens wat,
laten we krijgsraad houden stad!
Ik wil mijn vloot wel sturen, maar er is geen haven.
Is de stad Berlijn eraan schuldig?.
Die geen schuitje heeft moet in zijn hoedje varen.
Wij ook, en de Perzische leatherboys en de dames en heren van de Treuhand
en de kalfslederen handschoenen met bontrandjes
en de braadworsten en de currysauzen
en de obers in de Paris Bar
en de in cognac geflambeerde kreeften en wij ook.
Is de stad schuldig, Berlijn?
Carla Bogaards (Voorburg, 12 juli 1947)
De Duitse dichter en schrijver Stefan George werd geboren op 12 juli 1868 in Büdesheim. Zie ook mijn blog van 13 juli 2006. en ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008.
Sieg des Sommers (Fragment)
Der lüfte schaukeln wie von neuen dingen Aus grauem himmel brechend milde feuer Und rauschen heimatwärts gewandter schwingen Entbietet mir ein neues abenteuer.
Du all die jahre hin mir glanz und glaube Bei dir · und wo die stummen zeugen waren Von hoffen und von angst · bei diesem laube. Denn wird das glück sich je uns offenbaren
Wenn jezt die nacht die lockende besternte In grüner garten-au es nicht erspäht · Wenn es die bunte volle blumen-ernte Wenn es der glutwind nicht verrät ?
Den blauen raden und dem blutigen mohne Entgeht dem lispelnden und lichten korn ! Durchwandert diese waldung Sinnens ohne Und jeden vielverschlungnen pfad von vorn ·
Verharrt nicht vor den zeichen in den birken · Geschwunden sei die hand die einst sie schnitt Nun fühlt wie andre namen wunder wirken · Zu jungen frischen stammen lenkt den schritt ·
Vergesst der schmerzen und des alten blutes Gerissen am verfallnen dorngesträuch Und blätter dürrer zeiten leichten mutes Betretet sie und lasst sie hinter euch !
Du willst mit mir ein reich der sonne stiften Darinnen uns allein die freude ziere · Sie heilige die haine und die triften Eh unsre pracht und ihre sich verliere.
Dass dieses süsse leben uns genüge · Dass wir hier wohnen dankbereite gäste ! Und wort und lied ersinnst du dass gefüge Die klagen flattern in die höchsten äste.
Du singst das lied der summenden gemarken Das sanfte lied vor einer tür am abend Und lehrest dulden wie die einfach starken · In lächeln jede träne scheu begrabend :
Die vögel fliehen vor den herben schlehen · Die falter bergen sich in sturmes-toben Sie funkeln wieder auf so er verstoben - Und wer hat jemals blumen weinen sehen ?
Stefan George (12 juli 1868 4 december 1933)
De Nederlandse dichter Driek van Wissen werd geboren in Groningen op12 juli 1943. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008.
Nachtwacht
De kap buigt koud over beton En tijd hangt ingeblikt in klokken Verkrampt bewegend soms met schokken; Dit barre eiland heet station
Achter een zwarte horizon Zijn alle treinen nu vertrokken Ofwel ze liggen tegen blokken Hier languit naast een leeg perron.
Geen mens te zien. Het lijkt verdomd Of nooit meer iemand komen zal Nu ook het licht dooft in de hal En alle leven hier verstomt.
Ik wacht op niets en niemandal: Er is geen kijk op dat ze komt.
Driek van Wissen (Groningen, 12 juli 1943)
De Duitse schrijver en graficus Peter Edel (eig. Peter Hirschweh) werd geboren op 12 juli 1921 in Berlijn. Wegens de rassenwetten van de nazis moest hij zijn gymnasiumopleiding afbreken. Hij volgde tot 1940 een opleiding tot schilder en graficus, o.a. bij Käthe Kollwitz. Tot 1943 verrichtte hij dwangarbeid. Later kwam hij terecht in de concentratiekampen Auschwitz, Sachsenhausen en Mauthausen, waar talrijke tekeningen ontstonden. In 1949 ging hij vanuit West-Berlijn naar Oost-Berlijn. Hij werd redacteur en medewerker van de tijdschriften Die Weltbühne en BZ am Abend.Vanaf 1964 was hij zelfstandig schrijver.
Uit: Wenn es ans Leben geht
Zu Hause angekommen, legte ich das Reclambändchen auf den Tisch. Wie eine greifbare Mahnung lag es dort. Esther riß mich aus meinen Gedanken. "Was ist das?" fragte sie. "Diese Striche da?" Sie zeigte mir die aufgeschlagenen Blätter. Es standen dort einige Verse, Zeilen, die mein Vater mit dicken Rotstiftlinien eingerahmt und unterstrichen hatte. Ob er es für sich tat, für andere oder für uns gleichviel, in der Nacht, die wir schlaflos durchgrübelten, schien es mir nahezu unglaublich, daß diese Worte vor weit über hundert Jahren geschrieben sein sollten. Immer wieder mußte ich lesen, was in den roten Rahmen stand:
Anfangs wollt ich fast verzagen,
Und ich glaubt, ich trüg es nie;
Und ich hab es doch getragen
Aber fragt mich nur nicht, wie?
Ja, das kannte ich. Hatte es vor langem gelesen und aus Vaters Mund gehört, es war berührend, aber nicht sehr erschütternd gewesen, war nur das traurig-tapfere Geständnis eines großen toten Dichters. Und plötzlich sprach der zu mir an Vaters Stelle. Jetzt las ich es anders. Jetzt ging es mich selbst an, alles, was da auf dem ersten Blatt stand, auf dem zweiten, dem dritten, von flatternden Fingern flammig umrandet:
Wir dürfen nicht Viktoria trompeten,
Solang noch Säbel tragen unsre Sbirren;
Mich ängstet, wenn die Vipern Liebe girren,
Und Wolf und Esel Freiheitslieder flöten
Seite um Seite, sich steigernd in bestürzender Aktualität, folgten die Sätze einander, welche Sätze!
Wir begreifen die Ruinen nicht eher,
als bis wir selbst Ruinen sind.
Und dies prophetisch Ungeheure:
Ich sah einen Wolf, der leckte an einem
gelben Stern, bis seine Zunge blutete.
Und schließlich:
Dort, wo man Bücher verbrennt,
verbrennt man auch am Ende Menschen!
Peter Edel (12 juli 1921 7 mei 1983)
|