Miklós Radnóti (5 mei 1909 tussen 6 en 10 november 1944)
De Hongaarse dichter en schrijver Miklós Radnóti werd geboren op 5 mei 1909 in Boedapest. In zijn laatste jaren, waarin hij op een gewelddadige manier uitgestoten werd uit de Hongaarse maatschappij (omdat hij een jood was), identificeerde hij zichzelf ironisch genoeg in zijn gedichten meer en meer als Hongaar. Begin veertiger jaren moest hij omdat hij jood was in de arbeidsdienst. Hij werd met een ongewapend ondersteuningsbataljon naar het Oekraïnse front gestuurd. In mei 1944 trokken de verslagen Hongaren zich terug en werd Radnóti's werkbataljon tewerkgesteld in de kopermijn van Bor, in Servië. In augustus 1944 zorgde de opmars van Tito ervoor dat Radnótis groep van 3200 Hongaarse joden per geforceerde mars naar Centraal Hongarije werd gedreven, waar slechts weinigen levend aankwamen. Ook Radnóti overleefde deze mars niet. Gedurende deze laatste maanden van zijn leven bleef hij gedichten schrijven in een klein notitieboekje dat hij bij zich droeg. Volgens getuigen werd hij begin november 1944 door een dronken militieman ernstig mishandeld met een abroncs (de metalen strip waarmee een houten wiel wordt beschermd), wegens gekrabbel. Te zwak om verder te lopen werd hij neergeschoten en verdween zijn lichaam in een massagraf in het dorpje Abda in Noord-west Hongarije. Na 18 maanden werd zijn lichaam opgegraven. In de zak van zijn jas vond zijn vrouw het notitieboekje met daarin zijn laatste gedichten. In zijn gedichten vermengen avantgarde en expressionistische uitdrukkingsvormen zich met een neo-klassieke stijl, waarvan zijn Eclogen een goed voorbeeld geven. Zijn romantische liefdespoëzie is ook het vermelden waard. Hij vertaalde ook gedichten van diverse klassieke en moderne dichters.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
And so will I wonder...?
I lived, but then in living I was feeble in life and always knew that they would bury me here in the end, that year piles upon year, clod on clod, stone on stone, that the body swells and in the cool, maggot- infested darkness, the naked bone will shiver. That above, scuttling time is rummaging through my poems and that I will sink deeper into the ground. All this I knew. But tell me, the work--did that live on?
Vertaald door Gina Gönczi
Peace, Dread
I went out, closed the street door, and the clock struck ten, on shining wheels the baker rustled by and hummed, a plane droned in the sky, the sun shone, it struck ten, I thought of my dead aunt and in a flash it seemed all the unliving I had loved were flying overhead, with hosts of silent dead the sky was darkened then and suddenly across the wall a shadow fell. Silence. The morning world stood still. The clock struck ten, over the street peace floated: cold dread was its spell.
Vertaald door Zsuzsanna Ozsváth en Frederick Turner
Foamy sky
The moon sways on a foamy sky, I am amazed that I live. An overzealous death searches this age and those it discovers are all so very pale.
At times the year looks around and shrieks, looks around and then fades away. What an autumn cowers behind me again and what a winter, made dull by pain.
The forest bled and in the spinning time blood flowed from every hour. Large and looming numbers were scribbled by the wind onto the snow.
I lived to see that and this, the air feels heavy to me. A war sound-filled silence hugs me as before my nativity.
I stop here at the foot of a tree, its crown swaying angrily. A branch reaches down -- to grab my neck? I'm not a coward, nor am I weak,
just tired. I listen. And the frightened branch explores my hair. To forget would be best, but I have never forgotten anything yet.
Foam pours over the moon and the poison draws a dark green line on the horizon.
I roll myself a cigarette slowly, carefully. I live.
Vertaald door Gina Gönczi
De Amerikaanse schrijver Morton Rhue (pseudoniem van Todd Strasser) werd geboren op 5 mei 1950 in New York. Hij studeerde literatuur aan het Beloit College in Wisconsin. Om geld te verdienen reisde hij daarna als straatmuzikant door de VS en Europa. Ook werkte hij als journalist en als schrijver van reclameteksten. In die tijd schreef hij al korte verhalen die in The New York Times, The New Yorker of Esquire verschenen. Rhue schreef diverse romans voor tieners, zoals Boot Camp, Asphalt Tribe en The Wave. Laatstgenoemde roman baseerde hij op een gedramatiseerde verfilming van een waar gebeurd experiment uit 1967 op de Cubberley High School in Palo Alto, Californië. Dit experiment staat bekend als De Derde Golf en werd in 1984 door Norman Lear verfilmd. The Wave is in 2008, in Duitsland, onder de titel Die Welle opnieuw verfilmd, nu gesitueerd in het huidige Duitsland.
Uit: Die Welle (Vertaald door Hans-Georg Noack)
»Laurie, kannst du nicht ein bisschen warten?« fragte er. »Ich muss mit dir reden. Es ist wirklich wichtig!«
Laurie ging langsamer und sah an ihm vorbei. »Schon in Ordnung, es kommt niemand«, versicherte David.
Sie blieb stehen, und David bemerkte, dass sie schwer atmete und ihre Bücher krampfhaft festhielt.
»Weißt du, David«, sagte sie, »ich bin gar nicht mehr daran gewöhnt, dich allein zu sehen. Wo sind denn deine Truppen?«
David wusste, dass er ihre feindseligen Bemerkungen überhören und versuchen musste, vernünftig mit ihr zu reden. »Hör zu, Laurie, willst du mir nicht einfach einmal eine Minute zuhören?«
Aber daran schien Laurie nicht interessiert zu sein. »David, wir haben uns kürzlich alles gesagt, was wir einander zu sagen hatten. Ich möchte das alles nicht noch einmal durchkauen. Lass mich bitte in Ruhe!«
Gegen seinen Willen spürte David Ärger in sich aufsteigen. Nicht einmal anhören wollte sie ihn! »Laurie, du musst aufhören, gegen die Welle zu schreiben. Du rufst damit nur alle möglichen Probleme hervor.«
»Die Probleme schafft die Welle, David!«
»Nein, das stimmt nicht!« behauptete David. »Schau mal, Laurie, wir möchten dich gern auf unserer Seite haben, nicht gegen uns.«
Laune schüttelte den Kopf. »Auf mich kannst du nicht rechnen. Ich habe dir gesagt, dass ich ausscheide. Das ist kein Spiel mehr. Es ist jemand zusammengeschlagen worden.«
Sie ging weiter, aber David blieb neben ihr. »Das war ein unglücklicher Zufall«, erklärte er ihr. »Ein paar Burschen haben einfach die Welle als Vorwand dafür benutzt, diesen armen Kerl zusammenzuschlagen. Siehst du das nicht ein? Die Welle ist wirklich gut für alle. Warum begreifst du das denn nicht? Es könnte ein ganz neues System daraus entstehen, und wir werden es in Gang bringen.« »Aber nicht mit mir!«
David wusste, dass sie ihm davonlaufen würde, wenn er sie nicht festhielt. Es war einfach unfair, dass ein einziger Mensch eine Sache für alle anderen verderben konnte. Er musste sie überzeugen. Er musste! Und dann packte er ihren Arm.
De Franse dichter, schilder en criticus George Albert Aurier werd geboren op 5 mei 1865 in Châteauroux (Indre). In 1883 ging hij naar Parijs om rechten te studeren, maar al snel had hij meer belangstelling voor literatuur en schilderkunst en leverde hij bijdragen aan symbolistische tijdschriften. Vanaf 1890 publiceerde hij ook in de Mercure de France. Zijn roem en die van de kunstenaars die hij behandelde is voornamelijk gevestigd op de essays en artikelen die hij daarin liet verschijnen. De meeste schilderijen van Vincent van Gogh uit de collectie van Aurier bevinden zich nu in het Kröller-Müller Museum in Otterlo.
Uit : Mercure de France de 1891
« Luvre dart devra être premièrement idéiste, puisque son idéal unique sera lexpression de lidée, deuxièmement symboliste puisquelle exprimera cette idée en forme, troisièmement synthétique puisquelle écrira ses formes, ses signes selon un mode de compréhension général, quatrièmement subjective puisque lobjet ny sera jamais considéré en tant quobjet mais en tant que signe perçu par le sujet, cinquièmement luvre dart devra être décorative.»
De Nederlandse dichteres Petra Else Jekel werd in Arnhem geboren op 5 mei 1980. Zie ook mijn blog van 5 mei 2007.
extra vis
er zijn knopjes aan de hangboom fijne zilverwitte treurwilgknopjes op waterspiegel golft een kerkklok
een vis er bij vandaag 'om op te eten' vraagt de dierenwinkelman
de zoete zwemgeur zit al in mijn neus
als ik met extra vis door straten ga blijft elke tweede noot aan 't steen van elke straathoek hangen
steeds trager echo ik, zakken de noten tot ik op de bodem lig, de knopjes bloeien, iets
elektrisch in mijn rug stokt halverwege
je rolt in de oksels van het
eindeloze grasland een deken voor twee bedden uit, jij opgekruld ontvouwt mij huid van nagels, eelt en ruggengraat
ik raak zo aan je geur gewend het woelen van je krullen in de douche, je stem, je afstand tot mijn huis, de wandeling tot bed -je zegt ik ben een supervrouw in bed en ik: al bij het vrijen moet ik afscheid van hem nemen
mijn woorden breken op jouw fijnste wervels, mijn voetvuil valt en onze handen geven stromend water door dat deze handeling herkent
geen geur wint van dit stromen
De Amerikaanse journalist, schrijver en dichter Christopher Morley werd geboren op 5 mei1890 in Haverford, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 5 mei 2007.
The Secret
It was the House of Quietness
To which I came at dusk;
The garth was lit with roses
And heavy with their musk.
The tremulous tall poplar trees
Stood whispering around,
The gentle flicker of their plumes
More quiet than no sound.
And as I wondered at the door
What magic might be there,
The Lady of Sweet Silences
Came softly down the stair.
Six Weeks Old
He is so small he does not know
The summer sun, the winter snow;
The spring that ebbs and comes again,
All this is far beyond his ken.
A little world he feels and sees:
His mother's arms, his mother's knees;
He hides his face against her breast,
And does not care to learn the rest.
The Poet
The barren music of a word or phrase,
The futile arts of syllable and stress,
He sought. The poetry of common days
He did not guess.
The simplest, sweetest rhythms life affords--
Unselfish love, true effort truly done,
The tender themes that underlie all words--
He knew not one.
The human cadence and the subtle chime
Of little laughters, home and child and wife,
He knew not. Artist merely in his rhyme,
Not in his life.
De Poolse schrijver en journalist Henryk Adam Aleksander Pius Oszyk-Sienkiewicz werd geboren in Wola Okrzejska op 5 mei 1846. Zie ook mijn blog van 5 mei 2007.
Uit: Letters from Africa
It's the day before our departure. Fr. Oskar has shut himself in his room with all our supplies, that is the foodstuff and other provisions which he is dividing into 30kg packs. That's how much each pagazi carries on his head on a march. Beasts of burden are not used in this part of Africa because there aren't any and men take their place. In all of Bagamoyo one might find at most a couple dozen donkeys which are used for work on the plantations. And, to the best of my knowledge, there is but a single pair of horses, belonging to the nabob, Sewa-Hadzi. Camels are unknown, and the horned cattle here are of the Indian variety called zebu. The oxen of this variety likely could be used to carry burdens, but due to their slowness would delay the march, would attract lions, and finally without question it would die from the bites of the tse-tse flies which is found in abundance near all waters.
Two or three donkeys would be useful in the caravan, if for no other reason that one could ride on when tired. But, to begin with, they are very expensive. The price of a donkey, which in Egypt runs to a score of francs, in Bagamoyo fetches five hundred. Moreover the tse-tse fly is almost as dangerous to the donkeys as for oxen; one has to guard them at night and finally, one has on their account a thousand difficulties in crossing rivers. There are no bridges, of course, anywhere. One crosses rivers either in dugouts or one fords them, finding shallow places because elsewhere there are masses of crocodiles. Now, where men cross relatively easily, donkeys which present a whole long flank to the current, tend to be carried away by the water. And if the water carries it away, only the crocodiles will find it. So one has to pull the unfortunate animal across by force using ropes, which given their stubbornness, takes hours.
De Duitse dichter Christian Friedrich Scherenberg werd geboren op 5 mei 1798 in Stettin. Hij zou eerst koopman worden, maar sloot zich in 1817 in Berlijn aan bij een toneelgezelschap. Toen hij in 1821 trouwde ging hij alsnog de handel in, maar na het mislukken van het huwelijk in 1838 keerde hij vanuit Magdeburg weer terug naar Berlijn en leefde van correctiewerk en baantjes als huisleraar. Er kwam verbetering in zijn situatie toen hij in 1840 opgenomen werd in de literaire kring "Tunnel über der Spree". Zijn gedichten werden nu uitgegeven en hij werd zeer gewaardeerd voor zijn vaderlandse epen over de slachten bij Waterloo en Ligny. Gottfried Keller en Theodor Fontane bewonderden zijn werk.
Der verlorne Sohn
Und nun ade, mein Sohn, nun tue gut Und mach deinem Vater kein Herzeleid. Und nun ade, mein Leben, mein Blut! Gedenk deiner Mutter auch alle Zeit! Gedenk deiner Eltern zu Land und See; Du bist unsere Freude, du bist unser Weh! Herzvater, Herzmutter, mein schönstes Ade! Gedenk wohl Eurer zu Land und See, Gedenk auch Eurer zu aller Zeit. Dein Herz ist willig und glatt dein Gesicht! Mein Sohn! mein Sohn, nimm dich in acht, Wenn die bösen Buben locken Ich folge nicht! Das hat schon mancher gesagt.
In der Nacht, in der Nacht, der singenden Nacht! Da flimmert der Saal, da schäumt der Pokal! Ich tanze für zwei und trinke für drei! Je wilder der Sprung, je heißer der Trunk! Was kann ich dafür, ich bin noch jung. Juchhei! Herum, herunter, herum. Die Leben glühn die Funken sprühn Die Kerzen sich drehn, im Sturme wehn Die Stunden vorbei! Auf die Nacht, auf die Nacht, lieb Jungfer fein! Da wollen wir beide beisammen sein Juchhei! So lang wir zu zwei, hält unsere Treu, Und wenn wir auseinander gehn, So haben wir uns nicht gesehn Vorbei!
In der Nacht, in der Nacht, der klingenden Nacht, Wo's grinst und stiert, und grimmt und giert Und bleich und stumm, Als ginge der Tod im Saale um Zum Tisch zum Tisch zum grünen Tisch! Wo's locket und rollt, Das glitzernde Silber, das glühende Gold! »Ich war kaum Vogel, nun bin ich Fisch!« Verjubelt die Glut, ist kalt mein Blut. Mein Sang ist der Klang, Mein Lieb ist das Gold, Va banque! Juchhei! Die Taschen sind voll! Noch mehr, noch mehr! Gewagt, gewonnen! Es steht! La bête! Vorbei! Gewonnen, zerronnen! Die Taschen sind leer! Und sind sie leer Herzvater, Herzmutter, sie schicken mehr. Sie sparen und scharren und kratzen zu Haus, Und weinen zu ihrem Vergnügen. Ich nehme die Gelder zum Briefe heraus Und lasse die Tränen drin, liegen. Juchhei! Der eine erwirbt, der andre verdirbt, Und jeder dran stirbt. Vorbei! Im Sturme, im Sturme wird's durchgebracht Das Herz, das Leben, die Liebe! Wir leben geschwinde, wir Herren der Nacht, Wir Schwelger, wir Spieler, wir Diebe.
Ich bin gefahren zu Land und See, Aus ist mein Spiel und Tanz Ade! Die Eltern sind verdorben, An ihrem Sohn verstorben Und Kreuz und Gras darüber, Und alles ist hinüber! Verwüstet mein Leib, verstürmt mein Sinn, Nichts drinnen, nichts draußen: wo soll ich hin? O wie mich's gereut! o wie mich's gereut! Ich habe verlungert die ganze Zeit Und nichts errungen als Herzeleid, Ich hab nicht gelebt wie soll ich sterben? Am Wege, am Wege muß ich verderben.
|