Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
25-12-2009
Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Ute Erb, Christian Geissler, Alfred Kerr
Celibacy is a word most often used in connection with the priesthood. Mr. Webster, in his famous dictionary, gives its meaning as the state of being unmarried, but we have all become much more outspoken and nastier than we were in Mr. Webster's day. We know that the state of being unmarried does not necessarily involve chastity a more exalted state. In a film entitled Priest, one prelate was having a shameless affair with his housekeeper and the other, newly arrived, made himself comfortable in the vicarage, took off his turned-around collar and made straight for the nearest notorious gay bar. The film was, of course, absurd. If one arrived in a small town to work for McDonald's, one would not be as indiscreet as that let alone if one had arrived to work for you-know-who. Why is God so against all forms of self-gratification? There seems to be no reasonable answer, but we all accept that he is. I would think that if a man were physically satisfied, he could concentrate his attention on "higher" things, whereas if he were not, he would think about nothing but his continual battle with the flesh. When Mr. Clinton appointed Dr. Joycelyn Elders to the post of surgeon general, she recognized that preoccupation with sex is a particularly onerous problem in the schools. The goodly doctor also said that it wouldn't hurt for adolescents to be taught about masturbation in the classroom. Mr. Clinton was shocked. His surgeon general was sacked. Upper school was certainly where it all started for me. I spent most of those four miserable years slaving over knowledge that would prove useless, and (like the other boys) indulging in the solitary pastime of masturbation. It was such a dark subject, so surrounded by shame and mystery. We were all terrified of the consequences. How much was too much? Would one go mad? Could other people tell if one indulged? And so on. No one was there to allay these fears, to say that it was the least complicated, the cheapest form of self-gratification and that, as has already been noted, one doesn't have to look one's best. What more is there to say? And if you do not enjoy having sex with yourself, why fly to the opposite extreme? Why get married? For human beings, marriage is such an unnatural state. If you want monogamy, it has been said, you should marry a swan. When Miss Streisand stated that the people who need people are the luckiest people in the world, she was correct to use the plural and thereby avoid the common misconception that people who need only a single person are the luckiest people. If you allow anyone into your life who can claim the dreary role of "best friend" almost as threatening as "wife" he will weigh you down with guilt. When you meet him in the street he will say with feigned surprise, "Oh, you are still here. Naturally, I thought you were dead since you didn't telephone me all last week."
Quentin Crisp (25 december 1908 21 november 1999)
De Argentijnse schrijfster Tununa Mercado werd geboren op 25 december 1939 in Córdoba, Argentinië. Haar eigenlijke naam is Nilda maar door haar familie werd zij al snel Tununa genoemd. Van 1958 tot 1964 studeerde zij aan de Universidad Nacional de Córdoba Filosofía y Letras. Doordat zij vroeg trouwde en kinderen kreeg maakte zij de studie niet af. Na de militaire putsch van 1966 ging zij met haar familie in ballingschap naar Besançon in Frankrijk. In 1970 keerde zij terug naar Argentinië, vestigde zich in Buenos Aires en werkte zij als journaliste voor La Opinión. In 1974 moest zij wegens anonieme dreigingen opnieuw halsoverkop het land verlaten en ging zij naar Mexico. Pas enkele jaren na het einde van de dictatuur keere zij in 1987 naar Argentinië terug. Haar boek Canon de alcoba, geschreven in ballingschap, verscheen in 1988.
Uit: In a State of Memory (Vertaald door Peter Kahn)
The name Cindal, whose spelling escapes me, comes backto me time and again along with a man and the words ofthat man incessantly repeated in the waiting room of apsychiatric clinic. Tell him to do something for me, please! Tell him todo something for me! I have an ulcer! I have an ulcer! he cried, not alittle repetitively. While he begged and pleaded, I imagined afactory in some part of his body, at the pit of his stomach judgingfrom the way he was doubled over, clutching at his waist, insome part of his body where ulcers were bursting without remissionor pity. The patients, assembled in the waiting room forproblems that were quite minor compared to Cindal's terminalsituation, were frozen, gripped by his shrieks and howls. The receptionist,to whom Cindal appealed to see the doctor, had noidea how to deal with the unusual case that had barged into theoffice with no prior phone call, no appointment, and no previousvisits, but that nonetheless did not seem a violent man.She disappeared toward the interior of the clinic and reappearedwith the message that the doctor could not attend to him, thathe was presently in a session, and that he would see the scheduledgroup in the waiting room next. The man then approachedand pleaded with us, in a voice trembling with suffering, togrant him a few minutes of our hour. But the hour was sacred,and although we were willing to surrender some terrain of ourmadness so that he could unburden himself of his own, the psychiatristwas adamant: he would not see him.
One is so helpless in the hands of psychiatrists asto be incapableof even questioning their dictates; one comes to supposethat, in the presumed transferential submission, the doctor mayhave chosen an effective therapeutic tactic when deciding to set adesperate and unscheduled patient straight. He wanted to setCindal straight, to make him see that he could not simply manipulatehis own madness, nor other people's time; so, finally,Cindal went away, though not without pleading once more to beadmitted to the hospital: Please, commit me! The psychiatrist, oncein his office, maintained a strict silence and would not respondto a single one of our questions; I understand that over timepsychiatrists have perfected this analytical, beyond-the-gravesilence insofar as anyone desperate for immediate answers isconcerned. Cindal hanged himself that very night.
.
Tununa Mercado (Córdoba, 25 december 1939)
De Duitse schrijfster Sabine Kuegler werd geboren op 25 december 1972 in Patan in Nepal. Toen zij vijf jaar was kwam zij met haar ouders terecht in de jungle van West Papua. Haar ouders waren Duitse taalwetenschappers en missionarissen. In West Papua bracht zij samen met haar familie haar kinder- en jeugdjaren, ver verwijderd van de beschaving. Pas toen zij zeventien was keerde zij naar Europa terug. Het verlangen naar de jungle liet haar echter nooit meer los. In 2005 publiceerde zij haar eerste boek Dschungelkind dat meteen een bestseller werd.
Uit: Dschungelkind
Ich möchte eine Geschichte erzählen, die Geschichte eines Mädchens, das in einem anderen Zeitalter aufwuchseine Geschichte von Liebe, Hass, Vergebung, Brutalität, und von der Schönheit des Lebens. Es ist eine wahre Geschichte es ist meine Geschichte. Es muss Anfang Oktober gewesen sein. Ich bin 17 Jahre alt, trage eine dunkle Hose, die mir zu groß ist, einen gestreiften Pullover und Halbschuhe, die überall drücken und mir das Gefühl geben, meine Füße werden zerquetscht. Sie tun weh, weil ich bis zu diesem Zeitpunkt in meinem Leben ganz selten Schuhe getragen habe. Meine Jacke sieht aus wie aus dem vorigen Jahrhundert (und das ist sie wahrscheinlich auch). Dunkelblau mit einer Kapuze, die mir, als ich sie aufsetze, über die Augen fällt. Es sind Kleider, die ich geschenkt bekommen habe. Mir ist eiskalt, ich zittere, meine Hände und Ohren kann ich kaum noch spüren. Ich trage weder ein Unterhemd noch Handschuhe, Schal oder eine Mütze. Ich habe mich nicht mehr daran erinnert, wie man sich im Winter anzieht. Ich kenne den Winter kaum. Ich stehe auf dem Hauptbahnhof in Hamburg. Eisiger Wind pfeift über den Bahnsteig. Es ist kurz nach neun oder zehn, ich weiß es nicht mehr genau. Man hatte mich am Bahnhof abgesetzt und mir erklärt, wie ich den richtigen Zug finde alles mit vielen Zahlen verbunden. Nach einiger Zeit bin ich tatsächlich auf dem richtigen Bahnsteig angekommen; es ist die Nummer 14. Ich trage eine Tasche bei mir, die ich ganz fest an mich drücke, und einen Koffer, der das Wenige enthält, das ich mitnehmen konnte. In meiner Hand der Fahrschein, auf den ich zum hundertsten Mal schaue, um mir noch einmal die Nummer meines Waggons einzuprägen.
Sabine Kuegler (Patan, 25 december 1972)
De Duitse schrijfster en dichteres Ute Erb werd geboren op 25 december 1940 in Scherbach nu Rheinbach in de Voreifel. IN 1957 verliet zij de DDR illegaal en zonder medweten van haar ouders en trok zij naar Keulen. In haar autobiografische roman Die Kette an deinem Hals, die in 1960 verscheen, beschreef zij haar beweegredenen. Via de avondschool behaalde zij haar gymnasiumdiploma. In 1976 en 1979 verschenen twee dichtbundels van haar. Later werd zij ook uitgeefster.
Lob der Pünktlichkeit / im Stile Brechts
Vorbemerkung:
Pünktlichkeit ist die Höflichkeit der Könige.
Deutsches Sprichwort.
Freilich zu loben ist der, der immer da ist,
auf die Sekunde dort, wo er gebraucht wird -
wozu denn, von wem auch -, egal,
welche Sekunde die Welt gerade zählt
(die Geschichte betrachtet als Zeiger der Uhr).
Doch lobt mir, Genossen, auch den, der
zur Arbeit zu spät kommt: und doch kommt!
Er gerade ist der, der gebraucht wird als er -
und das weiß er, überwindet die Schmach,
zuletzt gekommen zu sein, im Interesse
der andern, der Arbeit, in seinem.
Fragt nach dem Grund der Verspätung!
Kümmert euch ernsthaft um den,
der noch kommt. Lernt aus den Gründen!
Bewundert den Mut, den der hat,
die Kraft, die er aufbringt.
(Hätt sich auch krank melden können,
Preisfrage: Wer von uns nennt sich gesund?)
Notfalls beherzigt die Einsicht: Wir drehn
das Geschichtsrad zu schnell, dort fehlt ein
Getriebe. Ist es das Rad der Geschichte?
Der Sumpf, aus dem wir uns retten,
ist giftiger, als wir geträumt.
Ist jedoch Unberührtheit schon Tugend,
Berührtwordensein - ist"s das Ende?
Sind die Sekundenzähler
denn die Geschichte persönlich?
Sind sie - weil pünktlich - schon Vorbild?
Worin denn?
Vielleicht haben sie (wie der König)
nur zuwenig zu tun.
Pünktlichkeit und Disziplin,
das sind so verschiedene Dinge
wie das Benehmen bei Hof
und einfache menschliche Güte.
Welch schwacher Stolz, nie zu fehlen!
Welch verwegner hingegen,
immer wieder zu kommen. Trotzdem!
Trotz des lahmarschigen Ticktacks.
Wenn"s drauf ankommt,
bleibt eben die Stempeluhr stehen.
Ute Erb (Scherbach, 25 december 1940) Rheinbach, geen portret beschikbaar
De Duitse dichter en schrijver Christian Geissler werd geboren op 25 december 1928 in Hamburg. Na het gymnasium begon hij aan een studie theologie, in 1950 was hij leerling koopman en in 1951 landarbeider in Engeland. In 1953 bekeerde hij zich tot het katholicisme en ging hij filosofie en psychologie studeren in München. In 1956 brak hij zijn studies definitief af en werd hij zelfstandig schrijver. In zijn roman Kamalatta uit 1988 reflecteerde hij over de gewapende strijd van de RAF. In 1989 nam hij uit solidariteit met de gevangenen van de RAF deel aan hongerstakingen. Christian Geisslers Werk omvat gedichten, romans, politieke artikelen, hoorspelen en televisiespelen en weerspiegelt de ontwikkeling van een geengageerde linkse katholiek uit de jaren zestig tot een communist en antiimperialist die ook qua taal in de jaren zeventig een eigen weg had ingeslagen.
Uit: Wildwechsel mit Gleisanschluß
"Sie drehen, sagt Viet, den Strick bis er ihnen zerknallt als ihr Schrei. Eingefangen gegen den Menschen sind auch die Jäger verloren. Die den Transport bewachen, sind auf Transport. Und nun brennen und bersten die Wälder und Gänseställe und Zeitungshochhäuser und Fußballplätze und Fräsautomaten und Dreschmaschinen und Atomreaktoren und Lokomotiven. Und birst die Puppe im Bett der Enkelin. Und brennt der Rote Stern auf den Gräbern der Partisanen. Das Bersten das Brennen das Heulen der Hunger der Haß. Millionen, noch immer nicht tot, noch immer nicht kleingesprengt einzelhaft Schrott, wandern durch Feuerfluten nach einer der weißen Inseln des Friedens, aus eben welchen die Ursachen sind für all diese Raserei, und der Skin wird jagen den nackten Kurden, der Kurde wird jagen den Neger, der Neger die Negerin. Die wird nichts halten. Da werfen die weißen Zentralen Krankheiten in ihr Haar, auf ihre Haut, in die Leber der Kinder, und rasch wird gehaucht werden die Verätzung hernach der leichernen Flächen, die Löschung gesprüht aus den Mehrkopfdesinfektionsraketen aus Mannheim posthuman zivilitär wälderweit steppenweit städteweit Dorf um Dorf dampfend das Mehl aus den Augen der Macht der Verrückten. Ja vorwärts ja vorwärts! Zustimmung aus den Seniorenstiften und Supermärkten und Flugzeugwerften und Gärtnereien Schankwirtschaften und Urologien und Panzerkasernen und Pastoraten und Quizredaktionen und Küchen und Küchen und Küchen, das lassen wir uns nicht nehmen. Es ist ein Drängen, um die Leere zu zerstören. Es ist ein Drängen um die Leere. Es ist die Leere."
Christian Geissler (25 december 1928 26 augustus 2008)
Bitte des Dichters Clemens Teck Bin ich krank? Ich glaube nicht. Höchstens bin ich vom Krieg etwas zermürbt. Zermürbt ... Nicht, daß ich ihn mitgemacht hätte - sondern eben weil ich ihn nicht mitgemacht habe. Wahrscheinlich ist es das. Mein Zustand ist nicht der eines Kranken; er ist nur unregelmäßig. Ich komme gegen meinen Willen dazu, mich zu beobachten ... und merke dann Einiges, das ich früher nicht gemerkt habe. (Vielleicht, weil ich früher keinen Grund fühlte, mich zu beobachten.) Unregelmäßig ... Doch bei alledem bin ich in einer entschiedenen Tätigkeitsstimmung ... die mich fast überstark erfüllt. Etwas treibt mich zu seltsam kühnen, neuartigen Unternehmungen. Es rattert in mir. Ich bin zum Platzen voll von diesem Unbestimmten. Alles in allem: ich werde meinen Zustand mir selber darlegen. (Wozu ist man Schriftsteller?) Darlegen ist vielleicht: erkennen ... Doch ist Erkenntnis denn auch Heilung? Aber tut mir Heilung not? Wovon sprech' ich denn? Wovon? -- -- -- Ich, der Schriftsteller Clemens Teck, suche mir in diesen Blättern klar zu werden über Einiges, das ich tat - oder tun wollte. Ich müßte lieber sagen: über Einiges, das mit mir geschah. Jedenfalls über etwas, das rätselhaft geblieben ist. Ich suche mich nicht zu entschuldigen. Ich will vielmehr aufdecken, was vorliegt. Auch was gegen mich vorliegt. Falls ein merkwürdiger Seelenzustand (im Krieg) nicht jene Vergebung in sich schließt, wofür der Priester das Wort "absolvo te" mit drolliger Sicherheit zu äußern pflegt. Krieg hin, Krieg her. Ich beging Entweihungen gegen eine Tote; vielleicht Rohheiten gegen Lebende. Sonst nichts. Alles war schrecklich zugleich und spannend. Oft sogar ganz lustig. Und es stand im Dienst einer mir immerhin teuren Sache: der dichterischen. Ich kann trotzdem zu mir nicht sagen: "Absolvo te." -- -- -- Die Erzählung beginnt endlich Ich bin der deutsche Schriftsteller Clemens Teck. Lelia, meine Frau (eigentlich heißt sie Gertrud) trat ins Zimmer; sie sah strahlend-frisch und jung aus, - obschon wir bald große Kinder haben. Ja, sie war jung geblieben, fast selber ein Kind; stupsnasig, von zierlicher Gestalt, handlich. Doch der Glanz ihrer wachen Augen war nicht das Ergebnis einer freudigen Stimmung. Sie schien eher besorgt. Wertvolle Frauen nehmen die Dinge wohl schwerer als wir. "Es ist nur ein halbes Leben in diesem Krieg", sprach sie, - "dazu in einem Land, in dem man nicht geboren ist. Und wenn ich auch Englisch wie eine Engländerin spreche, dazu so Vieles an dem Land liebe: es bleibt ein Maß von Stumpfheit - wenn man doch gewissermaßen am Rande lebt ..."