De Russische dichter en schrijver Ilja Ehrenburg werd geboren op 27 januari 1891 in Kiev. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2009.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit: Tangled Loyalties, The Life and Times of Ilya Ehrenburg (Biografie door Joshua Rubenstein)
When Ehrenburg arrived on Christmas Eve, Literaturnaya Gazeta announced he would be returning to Spain in two weeks. But he soon learned this would not be possible. "Everything takes time now," he was told. "The big shots are very busy. I would have to wait a month or two." Ehrenburg in fact had to stay more than five months.
Friends explained their fear. Mikhail Koltsov had wrned Ehrenburg not to return to Moscow and was shocked to see him in Russia. "He took me into the large bathroom adjoining the office and there let himself go. 'Here's the latest anecdote for you. Two Muscovites meet. One says, 'Have you heard the news? They've taken Teruel.' The other asks, 'Oh, and what about his wife.'" Vsevolod Meyerhold lost his theater in January; it was closed for being an "alien" element in Soviet cultural life. People Ehrenburg knew kept a suitcase with two changes of underwear on hand at all times. He hardly tried to write, but famous for his articles from Spain, he gave as many as fifty talks during his five months in the country.
Ehrenburg was especially eager to see Isaac Babel. He "found 'the wise rabbi' sorrowful, but his courage, his sense of humor, his story-teller's gift never left him." Babel described a factory where prohibited books were pulped to make paper and homes for orphans whose parents were still alive. "Today a man talks frankly only with his wife, at night with the blanket pulled over his head," was how Babel described the terror.
No one knew what to believe. "We thought (probably because we wanted to think that way) that Stalin did not knew about the senseless violence against Communists and the Soviet intelligentsia," Ehrenburg admitted in his memoirs. A long-time Communist such as Vsevolod Meyerhold told Ehrenburg that the repression was concealed from Stalin. Boris Pasternak too shared this common illusion. Ehrenburg came across him one night while they were both walking their dogs. "[Pasternak] waved his arms as he stood among the snowdrifts: 'If only someone would tell Stalin everything.'" Of course Stalin knew, but the terror was so profound and the sense of uncertainty so intense that few could bear the truth that Stalin had initiated the terror for his own purposes; there was no one to appeal to.
Ilja Ehrenburg (27 januari 1891 31 augustus 1967)
De Russische schrijver Mikhail Saltykov-Shchedrin werd geboren op 27 januari 1826 in Spas-Ugol, Tver. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2009.
Uit: How a Muzhik Fed Two Officials
Before them stretched the ocean, and behind them was a little spot of earth, beyond which the ocean stretched again. They began to cryâthe first time since their Department had been shut down.
They looked at each other, and each noticed that the other was clad in nothing but his night shirt with his order hanging about his neck.
"We really should be having our coffee now," observed the one Official. Then he bethought himself again of the strange situation he was in and a second time fell to weeping.
"What are we going to do now?" he sobbed. "Even supposing we were to draw up a report, what good would that do?"
"You know what, your Excellency," replied the other Official, "you go to the east and I will go to the west. Toward evening we will come back here again and, perhaps, we shall have found something."
They started to ascertain which was the east and which was the west. They recalled that the head of their Department had once said to them, "If you want to know where the east is, then turn your face to the north, and the east will be on your right." But when they tried to find out which was the north, they turned to the right and to the left and looked around on all sides. Having spent their whole life in the Department of Records, their efforts were all in vain.
"To my mind, your Excellency, the best thing to do would be for you to go to the right and me to go to the left," said one Official, who had served not only in the Department of Records, but had also been teacher of handwriting in the School for Reserves, and so was a little bit cleverer.
So said, so done. The one Official went to the right. He came upon trees, bearing all sorts of fruits. Gladly would he have plucked an apple, but they all hung so high that he would have been obliged to climb up. He tried to climb up in vain. All he succeeded in doing was tearing his night shirt. Then he struck upon a brook. It was swarming with fish.
"Wouldn't it be wonderful if we had all this fish in Podyacheskaya Street!" he thought, and his mouth watered. Then he entered woods and found partridges, grouse and hares.
"Good Lord, what an abundance of food!" he cried. His hunger was going up tremendously.
But he had to return to the appointed spot with empty hands. He found the other Official waiting for him.
Mikhail Saltykov-Shchedrin (27 januari 1826 10 mei 1889)
Portret door Nikolay Gay
De Franstalige, maar oorspronkelijk Nederlandse schrijfster Neel Doff werd geboren in Buggenum op 27 januari 1858. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2009.
Uit: Keetje Tippel
Ik speelde alleen op straat toen Tom, de hond van de buren, op mij toe kwam en links en rechts langs mij heenstreek. Hij sprong overeind, sloeg de voorpoten om mijn lichaam en met de tong uit de bek omhelsde hij me, onderwijl schokbewegingen makend.
Tom, houd je zoveel van me? zei ik, je neemt me compleet in je armen! En ik ben ook gek op jou hoor, Tommie, je bent altijd lief voor me. Ik drukte mijn gezicht tegen zijn snuit. Hij likte me en drong steeds dichter op mij aan. Een vrouw gaf Tom een trap en hij liet mij los...
Waarom doet zo'n vrouw dat? Tom houdt van me, elke keer als hij me ziet is hij blij, en ik ook.
Ik ging in onze stoep liggen. Tom kwam weer op mij af en knuffelde zich tegen mij aan; ik nam zijn grote kop in mijn armen en drukte hem tegen mijn borst. Maar plotseling sprong hij brullend weg - mijn vader had hem met de zweep geslagen. Tegen de vrouw die Tom had weggejaagd, zei hij: Het kind zit de hele dag met onze teef te spelen, die loops is; het beest ruikt dat natuurlijk.
Ze begonnen te lachen en ik moest van vader naar boven komen. Wat gemeen! Vader wil ook al niet dat Tom mij in zijn poten neemt en likt! Van hem mogen wij elkaar ook al niet aanhalen! En waaróm niet? Moeder en hij hebben geen tijd om 's lief voor mij te zijn, nooit en te nimmer zullen ze mij eens in hun armen nemen. Mag dan niemand van mij houden, mag dan niemand een beetje met me vrijen? Ik zou zo graag eens een hele dag lang bij vader of moeder op schoot zitten, maar moeder loopt altijd met de baby en vader gaat meteen slapen als hij thuiskomt, dus niemand knuffelt me ooit...
Ik kroop weg in een hoekje, met mijn gezicht tegen de muur, mijn armen in de hoogte en de handen samengebald tegen 't steen aan, en begon onbedaarlijk te huilen.
Waarom zit ze nu weer te grienen? vroeg vader.
Weet ik veel, antwoordde moeder, weet ze zélf veel? Ze grient om te grienen.
En ze lieten me grienen.
Neel Doff (27 januari 1858 14 juli 1942)
Boekomslag
De Nederlandse schrijver Rudolf Geel werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1941. Zie ook mijn blog van 27 januari 2009.
Uit: De blinde zieners van het beeldverhaal
De liefde tot de strip is lang niet ieder aangeboren, maar wie zich om welke reden dan ook tot het medium voelt aangetrokken, wordt het de laatste jaren niet moeilijk gemaakt zich - desnoods in de erkende boekhandel zelf - als hij wil te overeten aan het geliefde voer. Stripantiquariaten schieten in rap tempo uit de grond. Het Stripschap, waaruit voortkwam het vakblad voor stripliefhebbers Stripschrift, bloeit sinds zijn oprichting in 1968, en naast alle nieuwe strips schittert ons een hele collectie heruitgaven van oude, deels klassieke strips tegemoet.
Maar het meest interessante fenomeen in de nationale stripcultuur is het hierboven al genoemde Stripschap, dat werd opgericht door enkele fanaten onder aanvoering van de filmproducent Hans P. Frankfurther, die de geschiedenis zal ingaan als de oervader van de georganiseerde stripliefde.
Wat drijft de mensen eigenlijk tot het georganiseerd uitleven van hun belangstelling voor iets? In de eerste plaats natuurlijk de behoefte te praten over het geliefde object met medestanders. In de tweede plaats, als het verzamelaars betreft, de hoop het eigen bezit gemakkelijker uit te kunnen breiden via de nieuwe relaties. Wat dat betreft onderscheiden verzamelaars van strips (en welk lid van Het Stripschap probeert niet de een of andere strip volledig te krijgen?) zich niet van mensen die postzegels en sigarebandjes sparen. Toch is er een in het oog lopend verschil: de postzegelverzamelaars hebben al een hele traditie achter zich, onze grootvaders spaarden ze al zogezegd. Daarnaast zijn postzegels nooit minderwaardig genoemd, of slecht voor de gezondheid van de geest. Strips daarentegen zijn in vele toonaarden verdoemd, en deze depreciatie is zeker een van de oorzaken geweest die ten slotte leidden tot het to stand komen van het georganiseerde, gereglementeerde en van ruzieachtige jaarvergaderingen annex ruilbeurzen vergezeld gaande gezamenlijke genieten.
Rudolf Geel (Amsterdam, 27 januari 1941)
De Duitse schrijver Balduin Möllhausen werd geboren op 27 januari 1825 in Bonn. Zie ook mijn blog van 27 januari 2009.
Uit: Susanna und die Entenjagd
Ehe ich den Herzog Paul von Württemberg, auf seiner kühnen Forschungsreise nach den Rocky mountains begleitete, und ehe ich dann das gefährliche Handwerk eines Pelzjägers ergriff, lebte ich als Wildschütz in Illinois, in dem paradiesischen Landstrich, der sich östlich von St. Louis, über Belleville, Massacoutah und weit über den Kaskaskia-Fluß hinaus erstreckt. Es waren nur Monate, die ich auf diese Weise verbrachte, doch knüpfen sich so reiche Erinnerungen an diese Zeit, daß ich mich oft gern in dieselben versenke, über einzelne Erlebnisse lächele, in anderen dagegen eine ernste und weise Fügung erkenne. Wenn ich jetzt hier, wo wir von undurchdringlichen Wüsten umgeben sind, mir in Gedanken die lieblichen Prairien ausmale, die mit hohen Baumgruppen anmuthig geschmückt, und von klaren Flüßchen und Bächen vielfach durchschnitten, dem Menschen Alles bieten, was in den Grenzen eines zufriedenen Gemüthes liegt, dann erscheinen mir dieselben doppelt schön, und es regt sich auch wohl der Wunsch: diese Wildniß noch einmal mit solchen Gegenden vertauschen zu können. In der Nähe des Kaskaskia-Flusses, dessen Name des Letzte ist, was von einem einst mächtigen Indianerstamm übrig blieb, dehnte ich also meine Jagdzüge nach allen Richtungen hin aus. Wild war reichlich vorhanden. Es wurde mir daher nicht schwer, selbst bei geringer Mühe mehr zu erwerben, als zu meinem Unterhalte nothwendig war, und da ich allein und unabhängig dastand, also auch Niemandem über mein Thun und Lassen Rechenschaft abzulegen brauchte, so entsprach diese Lebensweise vollkommen meinen Neigungen und meiner Lage. Auch wenn ich auf der Jagd nicht glücklich war, fand ich doch stets reichen Genuß auf meinen Streifereien, einen Genuß, den mir die, gleichsam im Festkleide prangende Natur gewährte, und der mich nie fühlen ließ, daß sich Niemand um mich gekümmert haben würde, wenn ich irgendwo mein Ende gefunden hätte; denn ich nannte ja außer meiner Büchse nur sehr wenig mein. Es war in Spätsommer, und ein Tag so schön und sonnig, wie sie nur in jenen Breiten während dieser Jahreszeit vorkommen. Meine Jagd hatte ich beendigt, einige Prairiehühner beschwerten meine Tasche, und mein Stückchen Brod und geröstetes Fleisch wähernd des Gehens verzehrend, schritt ich langsam am Kaskaskia hinauf. Oft wurde mein Pfad durch umgefallene, morsche Baumstämme unterbrochen, doch kleine Umwege beschreibend, gelangte ich immer wieder an den Fluß, dessen glatter Spiegel mich erfreute, dessen malerische Einfassung und zahlreiche Holzklippen ich immer mit neuem Wohlgefallen betrachtete, und zuweilen auch in meinem Taschenbuch, meinem beständigen Gefährten, skizzirte.
Balduin Möllhausen (27 januari 1825 28 mei 1905)
|