Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
20-07-2012
Tour de France 14 (Thijs Zonneveld, Peter Winnen)
Bij de Tour de France
Fabian Cancellara, cover
Uit: De straaljager ontploft (Column)
En zou er vast wel weer ergens een YouTube-filmpje opduiken met het bewijs dat er een motortje in zijn fiets of zijn benen zit. Of anders een vage bewering over een nieuw soort kettingolie, de vondst van kerosine in zijn bidon of een buitenaards gen in zijn DNA-structuur.
Gááááp. Wat was wielrennen eigenlijk saai met zo'n onmens als Cancellara in het peloton. In het begin was het nog geweldig om te zien hoe hij zijn tegenstanders verpulverde, maar op een gegeven moment gaat al dat geweldige geweld op twee wielen je toch de keel uithangen. Zo'n Zwitser die denkt dat hij zijn klok kan gelijk zetten op een overwinning, die maakt de sport kapot.
Stumper Zou die Cancellara eigenlijk weten wat hij allemaal aanrichtte? Besefte hij wel hoe al die andere renners zich voelden? Tom Boonen bijvoorbeeld, held van beroep in Vlaanderen, werd elke keer in de hoek gezet als een stumper op een fiets. Kan je niet maken, vind ik.
Of zoals Bram Tankink vorige week, die wordt tot in de lengte van dagen achtervolgd door het beeld van een krampaanval in zijn bil op het moment dat hij probeert Cancellara bij te benen. Hoe moesten die jongens er ooit nog in geloven dat ze een grote klassieker kunnen winnen waar Der Fabian ook aan meedoet?
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)
Uit: Granieten kont (Koersdagen)
De overmacht waarmee Fabian Cancellara de stenen slechtte in Parijs-Roubaix wordt het beste tot uitdrukking gebracht in het volgende dialoogje. Ik plukte het van de Vlaamse teletekst.
Hij komt eraan, roept Marc Sergeant vanuit de auto in het elektronisch oortje van Leif Hoste die op dat moment van de koers in een kopgroepje huist. Waarop Hoste antwoordt: Hij is al voorbij.
Hoe doet doe Cancellara dat toch? Bijna de hele solovlucht werden mijn ogen als een magneet naar die granieten kont getrokken. Niks geen gestuiter op het zadel; je kon een glas water op zijn rug zetten zonder dat er één druppel werd gemorst. Ik zou al een tevreden mens zijn als ik zo op een toilet kon zitten.
Alsof de Franse regisseur mijn vraag had gehoord laste die enige studiemomenten in. Cancellara in slow motion, als een vogel glijdend op thermiek. Een close-up van banden op de woestenij: ook al geen gedaver. Cancellara rijdt over de stenen alsof het Zwitsers asfalt is. Een vleesgeworden schokdemper. Maar dat ik nu precies kan uitleggen hoe hij hem dat flikt, neen.
Eigenlijk is het de schuld van Kees Buurman van de NOS- radio. In de zomer van 1973 stuurde hij me naar de Tour om het verslaggeversvak te leren. Er was niemand anders. Als het toen Wimbledon was geweest, was ik daar hoogstwaarschijnlijk ook met veel plezier naartoe gegaan en was ik dáár blijven hangen. Het werd de Ronde van Frankrijk. In alle hoedanigheden heb ik deze fietsronde meegemaakt: achter op de motor voor de radio, als televisiecommentator, als aangever, als inkopper, als interviewer, als stukjesmaker, als inspreker, als gast van een late avondshow, als presentator, als haarlemmerolie, als sjouwer, als redactielid, als journalist vooral. Ik volgde de Tour blij, bijna euforisch, kwaad, bedroefd en doodziek. Ik was jubelend, streng, grimmig en elke keer vroeg ik me af: waarom reis ik iedere zomer naar Frankrijk, hang daar een kaart om mijn nek en ga ik leven in een rondreizend circus met eigen kleine wetten en regels? Wat is er zo aantrekkelijk aan het slapen in kamer 314 van de Ibis van Béziers, een kamer waar je de kont niet kunt keren, waar de lakens vuil zijn en waar je altijd de buren aan het werk hoort?
Luis Ocaña inde Tour de France 1973
Wat is de charme van lange,nachtelijke ritten van finishplaats naar uitzendstadje, over wegen die Tom Tom niet kent? Waarom doet slapen er op een gegeven moment niet meer toe? Op den duur ga je stokbrood van anderhalve dag oud zelfs acceptabel vinden. Je toert door een wonderschoon land met alle denkbare landschappen. Je zit vast in alle mogelijke files. Je koopt landwijn van 2,95 euro per fles en die smaakt ook nog; je doet het omdat je iets wilt drinken terwijl je in de samenvatting in razend tempo zit te monteren. Koppijn, ach wat. Dan maar weer aspirines als ontbijt. Nog zon vraag die me vaak heeft beziggehouden: waarom kennen we allemaal de Tour en weten we niets van de Giro d Italia en nog minder van de Vuelta a España?
De Franse wielrenner Jacques Anquetil werd geboren in Mont-Saint-Aignan op 8 januari 1934. Hij verwierf vooral bekendheid doordat hij als eerste de Ronde van Frankrijk vijfmaal wist te winnen, namelijk in 1957, 1961, 1962, 1963 en 1964. Naast de Ronde van Frankrijk heeft Jacques Anquetil de Ronde van Italië tweemaal gewonnen (1960, 1964) alsmede de Ronde van Spanje (1963). Hij is de absolute recordhouder inzake podiumplaatsen in de drie grote rondes met 13. Verder won Jacques Anquetil nog negen maal de Franse tijdrit-wedstrijd GP des Nations. De basis voor de overwinningen legde Anquetil in de tijdritten, hetgeen hem de bijnaam Monsieur Chrono opleverde.
Uit: Anquetil (Samen met Pierre Joly)
De Dauphiné eindigde om vijf uur 's middags. 's Nachts om half twee is de start van Bordeaux- Parijs. In de tussenliggende uren moet Anquetil zich afsoigneren en voorbereiden op de lange rit. Er moest ook nog een afstand van vijfhonderd kilometer overbrugd worden naar Bordeaux!. Bij aankomst kan Anquetil maar drie uur echt rusten, daarna moet hij het onmenselijke verrichten. Het is half twee 's nachts. Anquetil kijkt naar Simpson in de nachtelijke kou, gedragen door de kilte van de duisternis. Anquetil is nieuw binnen dit gezelschap. Het startsein wordt gegeven voor dit onwezenlijke gebeuren. Vage silhouetten fietsen in de betovering van lichtbundels in de duisternis. Kale wijngaarden doemen op als bergplaatsen vol spelonken met daarin nachtelijke demonen.
Jacques Anquetil, Tour de France 1962
Een spookachtig luguber decor. Anquetil heeft niet vooraf de pijn leren kennen en ondergaan van een rit over zeshonderd kilometer. Hij gaat het onbekende tegemoet. Hij vindt steun bij zijn makker Stablinski in de strijd tegen de gevaarlijkste tegenstander: Tom Simpson. Nog drie uur, dan wordt het zonsopgang. Anquetil vecht tegen regen, wind en een schreeuwende innerlijke kracht die hem smeekt om op te geven. Het wordt licht. Hij lijkt ineen te stuiken, maar herrijst steeds weer. Diverse tegenstanders zijn definitief afgehaakt. Dan ineens, circa vijftig kilometer voor de finish, stijgt Anquetil boven zichzelf uit, hij ondergaat het goddelijke gevoel zoals alleen de geboren atleet dat kan oproepen, er ontwaakt iets in Anquetil dat groter is dan hijzelf. Hij laat het slagveld achter zich en zijn pedaalslag wordt steeds rustiger. In de intense strijd, heeft het lichaam van Anquetil het vermogen om te herstellen van eerder gedane inspanningen. Een mysterie, een raadsel, maar wel een zichtbaar feit.
Jacques Anquetil (8 januari 1934 18 november 1987)
DeNederlandse journalist en schrijver.Edwin Winkels (Utrecht, 1962) is sinds 1991 verslaggever van de krant El Periódico de Catalunya, eerst op de sportredactie en sinds 2000 als algemeen verslaggever en onderzoeksjournalist. Sinds 2010 is hij ook stadschroniqueur van deze in Barcelona gevestigde krant. Winkels woont sinds 1988 in Spanje en is daar tevens correspondent voor het Algemeen Dagblad en de sportredacties van de NOS. Eerder was hij correspondent voor de Volkskrant en de VNU-dagbladen. Ook schrijft hij voor verschillende andere Nederlandse publicaties. Tevens heeft hij zowel in het Nederlands als het Spaans enkele boeken geschreven.
Uit: Op grote hoogte met Contador (Het Barcelona gevoel)
Een topsporter hoeft niet per se heel aardig te zijn. Maar bij mij winnen ze heel wat punten als ze nog in staat zijn zich als een normaal, toegankelijk persoon op te stellen. De halve wereld gaat het over een maand, als het WK vol onbereikbare vedetten is afgelopen, hebben over het nieuwe duel tussen Lance Armstrong en Alberto Contador. Geen kleur, dat heeft de Spanjaard bij vooraf al gewonnen. Om te beginnen in sympathie. In Nederland kennen we hem te weinig, heeft Mart Smeets van de kijkers Armstrong-devoten gemaakt. Dat fanatieke Amerikaanse, eigenlijk mogen we dat wel.
Alberto Contador, Tour de France 2010
Niet als je al lang in Spanje woont. Dan ben je al snel op de hand van de Spaanse sporter. Die je trouwens eigenlijk alleen maar goed kent vanuit de kranten, want dieptereportages op TV over de sterren zijn ver te zoeken. Wij zouden onze reportage van gisteren zomaar aan die domme, archaïsche TVE kunnen verkopen, maar laten we beginnen om Contador in Nederland wat bekender te maken. Wij van de NOS trokken een dag op met de tweevoudige winnaar van de Tour de France. Met Anquetil, Gimondi, Merckx en Hinault de enige renner ook die de drie grote rondes heeft gewonden. Cameraman Dennis achterin mijn auto en Contador en zijn companen van dichtbij volgen op de prachtige Pyreneeënklim van de Palhières.
Contador verkent er deze dagen de vier Pyreneeënetappes. Geen probleem dat een TV-ploeg hem een dag op de hielen zit en hem na het avondeten, in een oud hotelletje in Foix, ook nog eens een interview afneemt. Mooie woorden van een prachtig coureur, maar vooral een heel leuk mens.
Toen we de bus instapten, zagen we het meteen. Theos gezicht stond op onweer. Hij deed de mededeling dat het over en uit was. Rasmussen werd naar huis gestuurd. Breaking internal rules, dat was de officiële verklaring. Ik nam meteen het woord. Dit kan niet, zei ik. De Tour is nog drie dagen. Toen zei Theo: Het is al gebeurd, ik kan het niet meer terugdraaien.
Ik werd boos omdat wij nergens in gekend waren. We hebben niet eens de mogelijkheid gehad om Theo over te halen. De renners niet en de ploegleiders niet. Theo doe het nou niet, wacht die drie dagen af! We rijden naar Parijs en zien het wel. Al moeten we het feest in Gent vieren, zal ons een worst wezen. Hier hebben we zo hard voor gewerkt! Iedereen!
Er zaten jongens te huilen in de bus. Zo van: Theo, dit kan je niet doen! Ik zag ook dat Theo het er heel moeilijk mee had. Maar hij gaf geen reden. Breaking internal rules, ja, maar wat is nou de reden? Nou, toen werd Erik Breukink (ploegleider) helemaal gek. Hij riep: Rasmussen en Theo, nu allebei de bus uit! En als jullie terugkomen wil ik precies de reden weten. Want Breuk wist het niet en Erik Dekker (tweede ploegleider) ook niet.
Michael Boogerd wint op La Plagne in 2002
Ze gingen een kwartier de bus uit. We wisten inmiddels dat het niet terug te draaien was. Een biertje voor de moraal?, vroeg Piet de Vos, de buschauffeur. Pieter Weening werd helemaal gek. Ik maak die Cassani dood!, schreeuwde hij. Ik maak hem dood!
Net toen hij dat laatste riep, liep Theo langs de deur van de bus. En wij maar wachten. Uiteindelijk kwamen Theo en Rasmussen terug. Michael vertel maar waarom je de Tour uit moet, zei Theo. Ik word de Tour uitgestuurd vanwege speculaties en verdachtmakingen, reageerde Rasmussen. Dat is niet waar!, schreeuwde Theo. Ging de discussie weer tussen die twee.
Op dat moment kwam er een helikopter overgevlogen. Erik Dekker riep: De pers is er, de pers is er! Waardoor Theo helemaal door het lint ging. Het is te laat! Nu dr uit Rasmussen! De bus uit! Je koffer pakken en we brengen je weg! De pers weet er al van! Het is nu om zeep! Ik ben de baas! Kortom, totale paniek in die bus.
Michael Boogerd (Den Haag, 28 mei 1972)
"Boogie" werd opgetekend door Maarten Scholten, vanaf 1994 sportverslaggever bij de Haagsche Courant, Sport International en tegenwoordig bij NRC Handelsblad/NRC Next.
De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Koplandis afgelopen woensdagin zijn woonplaats Glimmen op 77-jarige leeftijdoverleden. Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.
Lijsterbessen
De dichtkunst beoefenen is met de grootst mogelijke zorgvuldigheid constateren dat bijvoorbeeld in de vroege morgen de lijsterbessen duizenden tranen dragen als een tekening uit de kindertijd zo rood en zo veel.
Enkele andere overwegingen
Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom wat wij vinden niet is wat wij zoeken?
Laten wij de tijd laten gaan waarheen hij wil,
en zie dan hoe weiden hun vee vinden, wouden hun wild, luchten hun vogels, uitzichten onze ogen
en ach, hoe eenvoud zijn raadsel vindt.
Zo andersom is alles, misschien. Ik zal dit uitleggen.
De Dokter
De dokter keek op mij neer ik zag zijn gezicht boven het mijne
ik zag wat hij dacht dat ik dood kon gaan - zo keek hij terwijl hij luisterde aan mijn borst
hij keek mij aan met een blik - hoe kan ik dat zeggen - een blik voorbij mijn gezicht, een blik naar iets achter mij naar iets verwegs alsof hij iets in de toekomst probeerde te zien
hij keek mij aan en hij zei hier mag u niet blijven ze komen u halen
Tour de France 9 (Patrick Cornillie, Frank Pollet, Ton Peters)
Tom Boonen
Is het zijn frisse jongenskop, de vanzelfsprekende cool van zijn look? Is het de manier waarop hij het stuur blik over de kasseien ramt?
En laat zien hoe gestroomlijnd kunst op een fiets wel kan zijn.
Feit is: enkel hij die zon wil heeft, kan de weg tonen. In zijn spoor is het de pijn van de verzuring verbijten, gaat het lomp en loom, stampt het bonkig en schonkig. Rijdt de rest erbij
voor spek achter Boonen.
Patrick Cornillie (Roeselare, 11 april 1961)
Mario Aerts, Lotto 'Zesmaal gegokt, zesmaal verloren. De gezegende omstandigheden van de winnaar, die onthoudt men allemaal. Jaja, ik ben toch tevreden.
Men zegt dat ik charmeer, want ik trap rond zoals een lottobal; in mijn dromen is het dat ik vierkant maal, maar vele malen win.
Daar en dan eet ik mijn pasta op en sla mijn tegenstanders murw. En tel goddank, terwijl ik door de pijngrens ga, als SuperMario, de nullen op mijn bank.
Nee, ik rijd me niet graag het snot voor de ogen. Ik speculeer op goed geluk. Dat is mijn lot. Ik gok, ik val er liever niet bij neer...'
Frank Pollet (Sint-Niklaas, 5 juli 1959)
Fausto Coppi (15 september 1919 2 januari 1960)
Fausto Coppi
Flink trappen tot je weet wat je ooit wordt: kasseienknecht of koning van de wegen. Zo simpel is de wet van wielersport.
En op zichzelf is daar niet veel op tegen zolang je je maar niet te buiten gaat aan doping of de pauselijke zegen.
t Is mooi als je de rest finaal verslaat door eerder op een bergtop aan te komen, ontsnapt aan peloton en middelmaat
en dat je in het landschap opgenomen zo hoog komt dat je nergens meer op let, op weg naar de vervulling van je dromen.
Bedacht ik mij vanmorgen in mijn bed als fietser met een minimaal verzet.
De Nederlandse jurist, voormalig hoogleraar, politicus en diplomaat en schrijver Andreas Antonius Maria (Dries) van Agt werd geboren in Geldrop op 2 februari 1931.
Uit: Op weg naar Alpe d'Huez (Samen met Frans van Agt)
Fietsen is de opperste vorm van reizen. Lopen is edel, maar gaat voor bedrijvige eenentwintigste-eeuwers te langzaam. Met de auto kun je vlug ergens komen, voor zover je althans niet in files verstrikt raakt. Maar tijdens autoritten krijg je meestal weinig te zien. En wat je om je heen hoort is nauwelijks meer dan mechanisch geraas, in plaats van de weldadige tonen van de natuur.
Cover Velo, Tour de France 1980
De uitvinding van de fiets is een zegen voor de mensheid. In zeker opzicht is,de latere introductie van de auto regressief geweest, een afdeling naar een lager beschavingsniveau. Automobilisten zijn meervoudig deerniswekkende mensen, de auto is een veelszins verwerpelijk vervoermiddel. Bij elkaar zijn de vele bezwaren ertegen overrompelend. Eeen onbevooroordeelde evaluatie toont dat aan.
Om te beginnen is autorijden, in tegenstelling tot fietsen, kwalijk voor de lichamelijke gezondheid van de inzittenden. Wie zich vrijwel alleen per auto verplaatst, wordt allicht zwaarlijvig en vadsig, en nog kortademig erbij wegens een chronisch tekort aan frisse lucht. Weliswaar kun je dit onheil voorkomen door te joggen of door je flink in te spannen op de golfbaan. Maar velen nemen daar de tijd niet voor en golfen is bovendien duur, heel wat prijziger dan fietsen.
De auto is daaren boven een nogal gevaarlijk vervoermiddel. Riskant voor de bestuurder zelf en zijn passagiers, alsook voor andere deelnemers aan het snelverkeer. De verkeersongevallenstatistiek spreekt hierover duidelijke taal. Fietsen is echter een bijna riscoloze bezigheid. Mede daarom is de auto een gevaarlijk ding omdat het gebruik ervan bij velen, bij mannen vooral, latente agressie activeert. Een fiets wekt geen agressie, bij de berijder noch bij anderen, en mocht ooit een fietser hoornwoest worden, dan kan hij maar weinig kwaad aanrichten.
De Franse journalist en schrijver Albert Londres werd geboren in Vichy op 1 november 1884. Hij maakte vooral naam als onderzoeksjournalist. Hij schreef een boek tegen slavernij in Guyana en Noord-Afrika, en schreef lyrisch over de Ronde van Frankrijk in 1924 (Ronde van Frankrijk, Ronde van Slavernij). Hij stierf tijdens de brand op het schip de Georges Philippar door het te snel dichten van de waterkerende schotten waardoor hij en een 90-tal andere passagiers opgesloten zaten bij de brand en door verstikking of verbranding omkwamen. Na zijn overlijden in 1932 heeft zijn dochter Florise de prijs 'Prix Albert Londres' ingesteld die jaarlijks, op de sterfdag, wordt uitgereikt aan de beste Franse journalist.
Uit: Tour de France, tour de souffrance
Le Havre, 22 juin 1924.
( )
Le Tréport, Dieppe. Là, ils doivent signer. Une dame, au contrôle, tient le crayon. La chère créature ! Elle ne sait pas ce qui lattend. Ils signent : je veux dire quils griffent la main de la dame et la dame les regarde se sauver, tout effarée.
Entre Dieppe et Fécamp, rien à signaler, quune tente dressée dans un champs. De cette tente élégante, plantée cette nuit pour la circonstance, sort une tête, un petit museau de femme mal éveillée : elle avait trouvé le moyen de ne pas manquer le spectacle.
Mais de Fécamp au Havre, le lot sest épuré et leffort que font ces hommes nest plus sans souffrance. Beaucoup montent « en danseuse », autrement dit en se dandinant sur leur selle comme des pingouins. Le 256 marche comme un canard écoeuré ; Mottiat, Alavoine, Defraye crèvent et crèvent encore.
Tour de France 1924
- La poisse !... crie Alavoine. Jai crevé cinq fois !
Il remet cela tout de même. Frantz le Luxembourgeois crève comme les autres ; Lambot crève ; Mottiat crève ; « la pomme » crève. Une partie de la route est goudronnée ; la poussière de goudron brûle leurs yeux ; ils mettent leurs lunettes, ils les enlèvent ; ils ne savent de quelle façon ils souffrent le moins.
Dune voiture, on crie à Loew :
- Ca va ?
Loew a découvert complètement ses dents, ce qui laide sans doute ; il répond :
- Ns ? ? Ouich ! ! Ns ? ? Ouich ! !
Muller est coincé entre une auto et le talus. Il tombe. Les silex ont déchiré ses cuisses ; il se fiche de ses cuisses, redresse sa roue.
Bottecchia tijdens de Tour van 1924
Bottecchia qui avait du retard revient. Bottechia a le nez le plus pointu de tout le lot ; il fend lair.
Les casquettes, blanches au départ, sont maintenant délavées, tachées, rougies ; elles ont lair, sur le front de ces hommes, de pansements de blessés de guerre.
Dans le peloton des meilleurs, cest la poursuite ; de grosses voitures peinent à les suivre. Tout Le Havre est sur cinq kilomètres de route. On entend crier par mille voix :
- Bottecchia ! Henri ! Francis !
Cest Bottecchia qui, en pleine ville, donne le dernier coup de jarret vainqueur, et le second est Ville, dit Jésus, dit Pactole.
(Interview door Rob Janssen en René Roovers, in de Tribune, februari 2004)
Ik was al journalist en deed vooral voetbal. Er werd een collega ziek die de Tour de France zou doen. Toen werd tegen mij gezegd: Zeg Jean, jij hebt toch ook gefietst? Waarom doe jij het niet? In 1967 was dat. Dat was meteen een knallende Tour met de dood van de Britse wielrenner Tommy Simpson. Ik ben de laatste journalist die met hem gesproken heeft. Op 13 juli 1967 om kwart over negens morgens in Marseille. Het was bloedheet. Tommy zei tegen me: Vandaag wordt het mijn dag en moet ik op het podium komen. Vier uur later was hij dood. Onmiddellijk gingen natuurlijk de wildste geruchten. s Avonds deed de politie een inval bij de Engelse ploeg. Ze vonden een tas met medicamenten die aan Simpson zou hebben toebehoord. Maar ik denk niet dat iemand ooit gestorven is aan alleen doping. Het was een combinatie van hitte, gebrek aan zuurstof en de Mont Ventoux. Ook had Simpson het karakter om zichzelf half dood te rijden zonder medicamenten of wat ook. Door de optelsom van al die zaken begaf zijn hart het. Dat was een enorme shock. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt.
( .)
Tour de France 2012
Dus over heimwee gesproken: ik denk wel, dat de mensen op de een of andere manier heimwee hebben naar de manier waarop de verslaggeving vroeger gebeurde. Door de feiten en details die je geeft en door het inkleuren van het geheel. Het specialisme dat sportverslaggevers vaak zelf oud-sporters tegenwoordig aan de dag leggen is niet mijn stijl. Want ze praten elke seconde dicht en het is veel te specialistisch. Welke ketting Armstrong erop heeft liggen dat gaat mij veel te ver. Ik heb het liever over sfeer. Als we bijvoorbeeld een kathedraal passeren, dan zeg ik: Nou, das die en die stijl, geweldig mooi interieur, dus gaat u eens kijken als u in de buurt bent. Dat soort dingen gooi ik eruit. Toen ik Jan Ullrich na afloop van het WK in Lissabon zag zitten met een dikke Cubaanse sigaar en een glas champagne, liep ik naar m toe en zei: Und, Jan? Met een gelukzalig gezicht zegt hij: Whoah herrlich! Dat onthoud ik en op een gepast moment breng ik het erin. Om te laten zien, dat een jongen die zó ontzettend onder druk staat, toch zulke momenten heeft.
Tour de France 5 (Albert Megens, Jan Kal, Jan Zitman, Huisdichter Cornelis)
Uit: Requiem voor een Wielrenner
JOHN SULKERS
geboren te Bergen op Zoom 15 maart 1982
overleden te Maastricht 4 februari 2006
JOHN
'Een trapje minder. Dat kan geen kwaad,'
zegt dokter Mathieu van Lotto Davitamon.
'Jouw leven hangt niet aan een zijden draad.'
En ook de cardioloog kan jou overhalen om
niet te stoppen maar af te bouwen in de rangen
van het peloton voor een nieuw seizoen op de pedalen.
Binnenkort afgestudeerd als fysiotherapeut
en dan met jouw Suzanne gaan trouwen.
Maar als sneeuw neerdaalt in het Vijlenerbos
val jij temidden van vier kameraden.
Dinteloord rouwt. In Breda op school blijkt
iedereen verslagen. Ook Wim de Nijs en zijn
vriendenploeg uit Made. En in Tilburg smijt
Stef Clement zijn fiets over de balustrade.
Albert Megens (Boxtel, 23 augustus 1939)
Mont Ventoux
dichten is fietsen op de Mont Ventoux, waar Tommy Simpson nog is overleden. onder zo tragiese omstandigeden werd hier de wereldkampioen doodmoe.
op deze col zijn velen losgereden, eerste categorie, sindsdien tabu. het ruikt naar dennegeur, Sunsilk Shampoo, die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.
alles is onuitsprekelijk vermoeiend, de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg, waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint.
toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend, de top van deze winderige berg: ijdelheid en het najagen van wind.
Jan Kal (Haarlem, 18 september 1946)
De pijp aan Maarten geven
Maarten heeft een rek vol pijpen, want die in de remmen knijpen,
die plat vallen in de sprint door een overstekend kind,
die door puisten op de kont krijgen t wiel niet goed meer rond
of die pakken bij het leven tot het hart het gaat begeven,
voor hen komt, nog onverwacht, midden in de laatste jacht,
Maarten die, op hen bedacht, uit de bezemwagen lacht.
Jan Zitman(17 oktober 1925 1 augustus 1996)
Tour de France 2012 (Geen portret beschikbaar)
Wim van Est
De anjers trillen Op zijn kist Een halve eeuw Zowat Nadat hij op De Col d Aubisque Een bocht net had Gemist
De schok was groot Zoals ook nu Want Wim van Est Is dood
Huisdichter Cornelis (Amstelveen, 1 september 1950)
Natuurlijk zijn er genoeg andere sporten, waarbij ernstige verwondingen opgelopen kunnen worden. Kruisbanden scheuren als krantenpapier in menig voetbalwedstrijd, rugbyspelers krijgen meer klappen dan de vrouw van Regilio Tuur en zelfs bij het bridgen kan men zich lelijk verwonden aan het scherpe randje van de hartenvrouw. Er is bij mijn weten echter geen andere sport waar de deelnemers met enorme snelheden in de rondte rijden, slechts beschermd door het dunne textiel van hun shirt en broek.
Elke wielrenner is er doodsbang voor. Ik ook. Ik droom erover. Schiet wakker midden in de nacht, omdat ik mezelf zie vallen. Met het hart in de keel en de adrenaline uit mijn oren spuitend, probeer ik weer in slaap te vallen, maar als ik mijn ogen sluit zie ik mezelf weer over het asfalt schrapen of boven een bodemloos ravijn zweven.
Het vreemde van vallen is, dat het zo lang duurt. Je doet alles om in evenwicht op je fiets te blijven zitten, maar vanaf het moment dat het besef is doorgedrongen dat de valpartij en de daaropvolgende pijnscheut onvermijdelijk zijn, draait de wereld ineens een stuk langzamer. Het beton nadert zo traag, dat je de steentjes en het zand erop tot in de kleinste details in je op kunt nemen. Ik zie een kraai voorbijvliegen, ruik de lavendel in de graskant en verbaas me over de groenheid van de bladeren aan de bomen. Het tijdsloze gevoel verdwijnt bruusk op het moment dat mijn lichaam de grond of enig ander voorwerp raakt. Het asfalt brandt in mijn vlees, mijn longen blazen in een klap alle lucht uit en ik probeer me klein te maken om andere renners, mijn fiets, kilometerpaaltjes en verkeersborden te ontwijken. En dan? Blijven liggen is er niet bij. De ploegleider schreeuwt in mijn oor en de mecanicien heeft mijn fiets in zijn handen, klaar om me op weg te duwen. En zo zit ik vlak na mijn kennismaking met Moeder Aarde alweer op mijn beschadigde stalen ros of een reservefiets. Misselijk van de pijn, met bonkend hoofd en gescheurde kleren denk ik aan wat mijn moeder ooit zei, terwijl ze met de tranen in haar ogen mijn schaafwonden uitwaste: "Jongetje, jongetje toch: vroeger kon je zo goed schaken!"
Wie een mens streelt met een mes om scherper te verwachten hoe het geluid van de liefde verstrijkt en cirkelend en dieper
verschuift de pijngrens ingehouden tussen lippen en doorbijten, raakt aan elkaar, onderhuids.
'Ik open je als eerste, liefste beweging die in mijn leegbloedt
neem mij terug tot het heft.
@N.I.A.S.
Hoe de boomschaduwen over de grasmat wandelen, rondom, onophoudelijk. Stil staan als een beuk in het struikgewas. De wil om te groeien is wet: van leven, maar wat
weten we van de vogels die tussen blad en takken in ons nestelen? Is er pril geluk dat nog uitgebroed moet? Het wil hier aan de dag waar het strijklicht ons omvat.
Tussen ons allen vallen eierschalen op de aarde. Het jaargetijde kennen is zo onmogelijk als de kruin dragen:
voel je hoe ons hart buigt in de windvlagen? Elke ochtend aan het hernieuwde wennen. Doorstaan. Er is zwaar weer op til. Niet falen.
Moeders en dochters
voor mijn dochter Cat van Daalen
Het spoor van de taal vind ik terug in de tijd. Mijn moeder. Mijn Omoe. Opoe Kragt. En dan mijn dochter. Luister: wie zingt, en breien kan en koken, weeft taal. Smakelijke waarheid
wordt gewoon op alledag lopend, bereid gevonden tot dansen, vol als knopen van wol in warme sokken, is het boodschappen- briefje een lied voor de eenzame man. Meid
wat een heerlijk recept. Heeft Oma dat nog aan jou gegeven? Heeft ze opgeschreven hoe ze dat deed in de oorlog, vertel je
alles van vroeger, waren jullie arm? Me vernoemen is leuk, maar bloedlijn is leven. Dat liefhebben geven we door in het zog.
Eine Nacht voll Angst und Verlangen - So geht die Welt zur Ruh. Auch der Mond ist niedergegangen. Wir aber wandern - Du!
Zuweilen ein Baum mit dunkeln Ästen, ein Haus, ein Licht - Zuweilen ein fernes Funkeln Von Sternen in Deinem Gesicht.
Und Deine Augen - laß mich! Dein Gott ist nah und der meinige weit. Deine Augen leuchten - faß mich! Wir stehn über Raum und Zeit.
Wir stehn hoch oben. Wir gleiten. Und sieh, jener Stern, der uns trägt, War seit urdenklichen Zeiten Schon in mein Leben gelegt.
Und seltsam - der Stern ist gefunden! Andre Sterne schauen zu. Gott mit seinen Menschen steht unten; Wir aber wandern - Du!
Der Tramm stöhnt aufwärts
Der Tramm stöhnt aufwärts; Überall Schnee. Dein Herz und mein Herz Klopft im Takt. Ich steh Etwas tiefer, ich kann dich So besser sehn. Seltsam, wenn man sich Im Schneesturmwehn Unterhält, noch die Töne Der Quadrille im Ohr. Du leichte Schöne, Deine Uhr geht vor! Der Tramm stöhnt aufwärts; Überall Schnee. Dein Herz und mein Herz Klopft im Takt, und der See Liegt unten im Träumen. Es rauscht. Ich seh Auf den Wegen und Bäumen Nur immer Schnee.
Plus quan se atque suos amavit omnes, nunc... - Catullus
You were my playmate by the sea. We swam together. Your girl's body had no breasts.
We found prawns among the rocks; We liked to feel the sun and to do nothing; In the evening we played games with the others.
It made me glad to be by you.
Sometimes I kissed you, And you were always glad to kiss me; But I was afraid - I was only fourteen.
And I had quite forgotten you, You and your name.
To-day I pass through the streets. She who touches my arms and talks with me Is - who knows? - Helen of Sparta, Dryope, Laodamia ...
And there are you A whore in Oxford Street.
Richard Aldington (8 juli 1892 27 juli 1962)
De Frans- en Nederlandstalige Belgische schrijver Jean Ray (bekendste pseudoniem van Raymond de Kremer) werd geboren op 8 juli 1887 in Gent. Zie ook alle tags voor Jean Ray op dit blog.
Uit: Les noces de mademoiselle Bonvoisin
A ce moment une terrible clarté rouge incendia le vaste espace sacré: une haute flamme pointue venait de jaillir d'un bénitier. Hannedouche s'enfuit en criant et Mlle Sylvie ne sut jamais comment elle se retrouva chez elle avec son perroquet. - Mon mari... mon mari... hoquetait-elle sans cesse.
Dans une belle maison de maître de Gand, la noble et très farouche, habite encore un médecin à peu près centenaire qui assista aux étranges couches d'une dame bien proche de la cinquantaine. Elle mit au monde un enfant hideux à tête et bec de perroquet, aux membres absolument difformes et terminés en serres de rapace. Le monstre respirait et poussait des cris effrayants qui ressemblaient bien plus à des grincements de jeune bête de proie, qu'aux vagissements d'un nouveau-né. Néanmoins les médecins assistant l'accouchée, estimant que la créature n'était pas viable, la firent baptiser sur l'heure. Mais à peine l'eau lustrale avait-elle humecté la tête difforme, que le monstre se recroquevilla, poussa une atroce clameur et mourut. Immédiatement les docteurs firent apporter un large bocal d'esprit de vin et y plongèrent le petit cadavre, dans l'intention bien compréhensible de conserver pareil sujet. Ah... ils comptaient sans le mystère qui entourait cette histoire inouïe! L'alcool s'enflamma sous leurs mains, le bocal éclata comme une bombe, blessant les assistants, et une immense flamme bleue consuma l'affreuse dépouille. La mère survécut, mais resta plongée dans un mutisme effrayant qui faisait croire à la perte de sa raison. Elle disparut une nuit; nul ne sut jamais ce qui advint d'elle. Elle s'appelait Sylvie Bonvoisin.
La rumeur publique accusa le détestable Hannedouche de cette épouvantable paternité, mais, peu de jours après l'hymen sacrilège, on avait trouvé le cadavre du prêtre renégat dans les herbes folles du Peerdemeersch, la face étrangement mutilée... - Comme à grands coups de bec, avait dit un policier.
Jean Ray (8 juli 1887 17 september 1964)
De Duitse dichter en schrijver Julius Mosen (eig. Julius Moses) werd geboren op 8 juli 1803 in Marieney in het Vogtland. Zie ook alle tags voor Julius Mosen op dit blog.
De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was, Wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door 't gras "Ik vrolijk je wat op," zei hij. "Kom, luister naar mijn lied." Zij schudde nijdig met haar kop: "Een mier die luiert niet!"
Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op. Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop. Doorkoud en hongerig kroop hij naar 't warme mierennest. "Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest
Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug, Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe 'k niet vlug!" "Je weet dat ik aan niemand leen," Zei buurvrouw mier toen heel gemeen.
"Wat deed je toen de zon nog straalde En ik mijn voorraad binnenhaalde?" "Ik zong voor jou," zei zacht de krekel. "Daaraan heb ik als mier een hekel! Toen zong je en nu ben je arm. Dus dans nu maar, dan krijg je 't warm!"
Wie leeft van kunst gaat door voor gek. Vaak lijdt hij honger en gebrek.
Jean de La Fontaine (8 juli 1621 13 april 1695)
De Franse acteur Lorànt Deutsch in de rol van de schrijver
Auch ein Anderes, Unheimliches, sehr Gefährliches wurde hergestellt, eine tödliche Explosivmischung, sogenanntes Flüssiges Feuer. Die Schiffahrt der spanischen Moslems, geleitet von erprobten Mathematikern und Astronomen, war schnell und sicher, so daß sie ausgedehnten Handel treiben und ihre Märkte mir allen Erzeugnissen des islamischen Weltreichs versorgen konnten. Künste und Wissenschaften blühten wie bisher niemals unter diesem Himmel. Erhabenes und Zierliches mischten sich, die Häuser auf besondere, bedeutende Art zu schmücken. Ein kunstvoll verästeltes Erziehungssystem erlaubte einem jeden, sich zu bilden. Die Stadt Córdova hatte dreitausend Schulen, jede größere Stadt hatte ihre Universität, es, gab Bibliotheken wie niemals seit der Blüte des hellenischen Alexandria. Philosophen weiteten die Grenzen des Korans, übersetzten in ihre eigene Denkart das Werk der griechischen Weltweisheit, schufen es in ein Neues um. Eine bunte, blühende Fabulierkunst schloß der Phantasie bisher unbekannte Räume auf. Große Dichter verfeinerten das reiche, tönend Arabisch, bis es jegliche Regung des Gefühls wiedergab. Den Unterworfenen zeigten die Moslems Milde. Für ihre Christen übertrugen sie das Evangelium ins Arabische. Den zahlreichen Juden, die von den christlichen Westgoten unter strenges Ausnahmerecht gestellt worden waren, räumten sie bürgerliche Gleichheit ein. Ja, es führten unter der Herrschaft des Islams die Juden in Spanien ein so glückhaft erfülltes Leben wie niemals vorher seit dem Untergange ihres eigenen Reiches. Sie stellten den Kalifen Minister und Leibärzte, gründeten Fabriken, ausgedehnte Handelsunternehmungen, sandten ihre Schiffe über die sieben Meere. Sie entwickelten, ohne ihr eigenes hebräisches Schrifttum zu vergessen, philosophische Systeme in arabischer Sprache, sie übersetzten den Aristoteles und verschmolzen seine Lehren mit denen ihres eigenen Großen Buches und den Doktrinen arabischer Weltweisheit. Sie schufen eine freie, kühne Bibelkritik. Sie erneuerten die hebräische Dichtkunst.
Lion Feuchtwanger (7 juli 1884 21 december 1958)
Die Straße. Die Fressen deutscher Doggen von Jahren ge- schärft. Ü- ber die eisernen Rösser aus den Fenstern der fliehenden Häuser sprangen die ersten Würfel. Ihr glockentürmigen Schwanenhälse, krümmt euch in den Schlingen der Kabel! Im Himmel stehn Bildergiraffen bereit, rostige Schöpfe zu färben. Regenbogig wie die Forelle: Sohn des schlichten Ackerlands. Ein Zauberer zieht Schienen lang aus dem Rachen der Straßenbahn, verborgen von Turmzifferblättern. Wir haben gesiegt! Badewannen. Seelen. Fahrstühle. Sie knöpfen auf das Seelenleibchen. Die Hände brennen auf dem Körper. Schrei doch, Mädchen, oder schweige: »Nein, das wollt ich nicht!« scharf brennen Qualen. Stachelwinde reißen Röhren dunstge Büschel Wolle aus. Die Kahlkopflaterne voller Wolllust sammelt von der Straße gerne schwarze Strümpfe nächtlich auf.
Vertaald door Eric Boemer
Vladimir Majakovski (7 juli 1893 - 14 april 1930)
De Oostenrijkse schrijver, cabaretier, tekenaar en muziekproducent Clemens Haiplwerd geboren op 7 juli 1969 in Wenen. Zie ook alle tags voor Clemens Haipl op dit blog.
Uit:Goodbye RocknRoll. Eine Vätergeschichte in 256 E-Mails (Samen met Max Witzigmann)
Von: Clemens
An: Max
Gesendet: 10. November 2009, 18:36
Betreff: GVK
Hi Max, ja stimmt schon: All die Klischees, die man kennt und über die man sich oft und gerne lustig gemacht hat, stimmen schlicht und ergreifend: Ja, es ist egal, ob es ein Bub oder ein Mädchen wird Hauptsache gesund. Ja, man erreicht eine neue Dimension der Liebe und selbstverständlich ist das eigene Kind das schönste, klügste und liebste der Welt. Was denn sonst. Und von wegen gesund:
Weil wir nicht gewusst haben, was auf uns zukommt, auf keinen Fall aber auf einschlägige Erfahrungen zurückgreifen konnten, haben wir einen Geburtsvorbereitungskurs gemacht. Der allein ist schon einige Worte wert.
Geburtsvorbereitungskurs ist nicht nur ein langes Wort, sondern im Prinzip ein bisschen wie Schule. Man trifft dort auf einen breiten Querschnitt verschiedener Menschentypen. Wäre Verena nicht sowieso schwanger gewesen, hätte ich sie gebeten, so zu tun als ob und sich einen Polster unter den Pullover zu stecken. Ich hätte das wunderbare Szenario des zweitägigen Geburtsvorbereitungskurses ungern vermisst. In einem bemerkenswert unspektakulären Seminarraum oder Turnsaal so genau weiß ich
nicht, was das war haben wir ca. zehn andere Paare getroffen, die ich mir mit steigender Begeisterung
stundenlang ansehen könnte. Gemeinsam war allen ein weiblicher Part mit einen phänomenalen Bauch, aber abgesehen davon war es, wie wenn Noah sämtliche Life-style-Klischees auf seine Arche retten wollte.
Da war zum Beispiel das Bobo-Paar inklusive Freytagtasche aus LKW-Planen. Bobo steht in Wien für bourgeois bohémien, Neudeutsch für Biedermann. Selbstverständlich ist sie Yoga-Lehrerin und Künstlerin. Was denn sonst?
Clemens Haipl (Wenen, 7 juli 1969)
Max Witzigmann (links) en Clemens Haipl
De Vlaamse schrijver Ivo Victoria (pseudoniem van Hans van Rompaey)werd op 7 juli 1971 geboren in Edegem(Antwerpen). Zie ook alle tags voor Ivo Victoria op dit blog.
Uit: Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen won
Daar rijdt Wimmeke Eyckmans. Nog vijfhonderd meter. Tandje bijschakelen optrekken. Nog tweehonderd meter. Doorduwen nu, en erlangs! De ijle ochtendlucht verbrandt mijn longen. Mijn kuitspieren verzuren. De kou prikt in mijn ogen als de rook van mijn moeders sigaret aan het ontbijt. Tranen glijden langs mijn wangen. Ik voel het bloed uit mijn gezicht wegtrekken door de inspanning, alsof het vacuüm wordt getrokken. Maar eenmaal ter hoogte van Wimmeke Eyckmans gooi ik mijn handen losjes bovenop het stuur, kijk ontspannen opzij, en knik. Hoi. Ik glijd op volle snelheid en met de moeiteloze klasse die mij eigen is langs hem heen de fietsenstalling in.
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij is gisteren op 68-jarige leeftijd overleden. Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.
Fiat lux
We liepen op de Transformator Weg. De zon kwam op, ze bleef nog even hangen: Een sinaasappel door de groene heg. We stapten zwijgend voort. Je bleke wangen Weerkaatsten argeloos de vroege gloed. Een jonge god, heet zoiets sedert Tachtig. We liepen stil de morgen tegemoet. Ik hoorde je niet ademen. Stormachtig Kwam toen de zon omhoog. Je werd zo licht. De vonken sprongen uit je zwarte haren. De zon sloeg stralen van je aangezicht. Zie, hoe het vlamde. 't Kwam niet tot bedaren.
Maskers
De man die vrolijk met zijn masker speelde Totdat het uur sloeg dat zijn waar gelaat Muurvast één leven met zijn masker deelde: Als kind al maakte dat verhaal me kwaad.
Zoiets was zuur. Straks, als ik groot zou zijn, Zou ik bewijzen dat het anders kon: Dat ieder masker veilig, zonder pijn, Weer van je hoofd kon, als een capuchon.
En lang heb ik daar heilig in geloofd. Op niets bedacht hield ik mijn aard verborgen Opdat die, als mijn speelvuur was gedoofd, Zuiver zou blijken als de eerste morgen.
Nu ben ik oud, alleen om te erkennen: 't Verhaal is waar. Het masker gaat niet af. Het is alsof je aan de hel moet wennen. Het is alsof je kijkt in een leeg graf.
De Engelse schrijfster, critica en advocate Hilary Mary Mantel werd op 6 juli 1952 als Hilary Mary Thompson in Glossop, Derbyshire, geboren.. Mantel groeide op in een katholiek gezin met wortels in Ierland. Haar ouders zijn echter Brits. Op de leeftijd van elf, nam Mantel de naam van haar stiefvader aan. De familie achtergrond is de drijvende kracht achter de meeste van haar romans. Thema's van haar romans gaan over de 'rotte compromissen van de volkskerk "en de" panische fantasieën van het islamitisch fundamentalisme "(Patrick Bahners). Mantel studeerde rechten aan de London School of Economics en Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Sheffield en behaalde daar in 1973 haar bachelor. Ze werkte als maatschappelijk werkster. In 1974, begon ze te schrijven. In 1972 trouwde ze met en vanaf 1977 woonde zij met haar echtgenoot Gerald McEwen vijf jaar in Botswana, daarna vier jaar in Jeddah in Saoedi-Arabië. Van 1987 tot 1991 werkte ze als filmcritica voor The Spectator. In 1987 werd ze bekroond met de Shiva Naipaul Memorial Prize, In 1996 ontving zij de Hawthornden Prize, in 2006 de Commonwealth Writers 'Prize en de Orange Prize for Fiction. In datzelfde jaar werd ze bekroond met de Commander's Cross van de Orde van het Britse Rijk. In 2009 won zij met haar roman Wolf Hall de Booker Prize, de meest prestigieuze literaire prijs voor een Engels werk.
Uit: Wolf Hall
PUTNEY, 1500 So now get up." Felled, dazed, silent, he has fallen; knocked full length on the cobbles of the yard. His head turns sideways; his eyes are turned toward the gate, as if someone might arrive to help him out. One blow, properly placed, could kill him now. Blood from the gash on his head which was his fathers first effort is trickling across his face. Add to this, his left eye is blinded; but if he squints sideways, with his right eye he can see that the stitching of his fathers boot is unraveling. The twine has sprung clear of the leather, and a hard knot in it has caught his eyebrow and opened another cut. "So now get up!" Walter is roaring down at him, working out where to kick him next. He lifts his head an inch or two, and moves forward, on his belly, trying to do it without exposing his hands, on which Walter enjoys stamping. "What are you, an eel?" his parent asks. He trots backward, gathers pace, and aims another kick. It knocks the last breath out of him; he thinks it may be his last. His forehead returns to the ground; he lies waiting, for Walter to jump on him. The dog, Bella, is barking, shut away in an out house. Ill miss my dog, he thinks. The yard smells of beer and blood. Someone is shouting, down on the riverbank. Nothing hurts, or perhaps its that everything hurts, because there is no separate pain that he can pick out. But the cold strikes him, just in one place: just through his cheekbone as it rests on the cobbles.
"Look now, look now," Walter bellows. He hops on one foot, as if hes dancing. "Look what Ive done. Burst my boot, kicking your head." Inch by inch. Inch by inch forward. Never mind if he calls you an eel or a worm or a snake. Head down, dont provoke him. His nose is clotted with blood and he has to open his mouth to breathe. His fathers momentary distraction at the loss of his good boot allows him the leisure to vomit. "Thats right," Walter yells. "Spew everywhere." Spew everywhere, on my good cobbles. "Come on, boy, get up. Lets see you get up. By the blood of creeping Christ, stand on your feet."
De wielersport is een romantisch bouwwerk uit de vorige eeuw. Ze hebben er een nieuw laagje verf op gesmeerd. Er een modernistisch dakkapelletje opgezet en ze zeggen: kijk, het gebouw is totaal vernieuwd. We doen volop mee in de ratrace, in de dollarslag en het gevecht om de tv-minuten. We zijn golf geworden, tennis, Amerikaans basketbal. De Tour Het Grootste Jaarlijkse Sportevenement Ter Wereld! Komt dat zien! Driehonderd Miljoen Omzet Per Jaar! Maar de echte tradities in het wielrennen zijn van gepantserd staal, ongevoelig voor erosie. Hoe graag de nieuwe vormgevers van de sport haar ook willen voorzien van een imago van speed, colour and danger, hoe vaak zij ook wijzen op de noodzaak van ingrijpende vernieuwingen in verband met de hevige concurrentie met andere sporten, welke fraaie structuren zij ook uit hun hoge hoed toveren, wielrennen blijft de sport van het volk. Van de jongens van het platteland die zich het leplazerus trappen. Katholieke jongens meestal, aardige jongens, met vrouwen die thuis een kaarsje branden. Dat die jongens zo nu en dan een beetje dope nemen, dat ze wel eens een dealtje sluiten, so what? Wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Bovendien, wat is er vervelender dan kijken naar 'pure sport', naar de golfer met zijn rare schoenen en correcte corpsbal-kop, die een balletje in een gaatje probeert te slaan? Wat heeft dat suffe gedoe nog met het echte leven te maken? Ze zeggen: in de tijdrit, daar komt het erop aan, daarin kan de linkebal zich niet verschuilen. Dat is het meest pure, het meest eerlijke wielrennen. Jazeker, maar ook het saaiste. Coppi had Cavanna, zijn blinde verzorger. Mephisto in hoogsteigen persoon, magische rommelaar met een masseursdiploma. Zoals er nog steeds tientallen in het peloton rondlopen. Met flesjes en pilletjes en zalfjes, een magic touch in alle vingers en een vleiende stem die onzekerheid doet smelten. Al zijn ze gerespecteerd dottore en gevierd wetenschapper: ze maken hun entree in de wielersport en die grijpt ze bij de keel. Ze veranderen in medicijnmannen en meesters van de preparatie. 's Avonds bij een goed glas wijn, op een zwoel Frans terras, maken ze zich vrolijk om Manfred Donike, de domme Duitse dopingjager die niets van het cyclisme wil begrijpen. De coureur gooit het laken van zich af en kijkt naar zijn lijf. Naar het diepe bruin van zijn onderarmen en onderbenen. Naar het lichtgevende wit van de rest van zijn lichaam. Lelijk, denkt de coureur. Hoe krijg ik dat weer een beetje in evenwicht, straks, op Aruba?
Kaalkoppen van steen, met stomheid geslagen, in de aarde geduwd als kleine doden, een koude glans als grijnslach om hun bult die met zijn getuite mond de renners tart
Elke kassei een schok, een steen op de maag, een naald in dij en kuit. Renners vloeken, spuwen vlokken schuim en tuimelen dan als patrijzen met hoofd en hersens op de hobbelige helleweg. Die als een omgevallen klaagmuur zucht.
Hun kop staat scheef, beven doen ze als staat de dood voor hen.
Tanden knarsen, breken tot gruis dat zich als wit poeder met het bloed der huiverende helden mengt.
Kasseien: bloedloze keizers van terreur en harde stenen stilte.
Franz Kafka, Tom Stoppard, Joanne Harris, Andreas Burnier, Gerard den Brabander, David Barry, David Benioff
De Duitstalige schrijver Franz Kafka werd geboren op 3 juli 1883 in Praag, toen een stad gelegen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Franz Kafka op dit blog.
Uit: Die Verwandlung
Er glitt wieder in seine frühere Lage zurück. »Dies frühzeitige Aufstehen«, dachte er, »macht einen ganz blödsinnig. Der Mensch muß seinen Schlaf haben. Andere Reisende leben wie Haremsfrauen. Wenn ich zum Beispiel im Laufe des Vormittags ins Gasthaus zurückgehe, um die erlangten Aufträge zu überschreiben, sitzen diese Herren erst beim Frühstück. Das sollte ich bei meinem Chef versuchen; ich würde auf der Stelle hinausfliegen. Wer weiß übrigens, ob das nicht sehr gut für mich wäre. Wenn ich mich nicht wegen meiner Eltern zurückhielte, ich hätte längst gekündigt, ich wäre vor den Chef hin getreten und hätte ihm meine Meinung von Grund des Herzens aus gesagt. Vom Pult hätte er fallen müssen! Es ist auch eine sonderbare Art, sich auf das Pult zu setzen und von der Höhe herab mit dem Angestellten zu reden, der überdies wegen der Schwerhörigkeit des Chefs ganz nahe herantreten muß. Nun, die Hoffnung ist noch nicht gänzlich aufgegeben; habe ich einmal das Geld beisammen, um die Schuld der Eltern an ihn abzuzahlen - es dürfte noch fünf bis sechs Jahre dauern - , mache ich die Sache unbedingt. Dann wird der große Schnitt gemacht. Vorläufig allerdings muß ich aufstehen, denn mein Zug fährt um fünf.«
Und er sah zur Weckuhr hinüber, die auf dem Kasten tickte. »Himmlischer Vater!«, dachte er. Es war halb sieben Uhr, und die Zeiger gingen ruhig vorwärts, es war sogar halb vorüber, es näherte sich schon dreiviertel. Sollte der Wecker nicht geläutet haben? Man sah vom Bett aus, daß er auf vier Uhr richtig eingestellt war; gewiß hatte er auch geläutet. Ja, aber war es möglich, dieses möbelerschütternde Läuten ruhig zu verschlafen? Nun, ruhig hatte er ja nicht geschlafen, aber wahrscheinlich desto fester. Was aber sollte er jetzt tun? Der nächste Zug ging um sieben Uhr; um den einzuholen, hätte er sich unsinnig beeilen müssen, und die Kollektion war noch nicht eingepackt, und er selbst fühlte sich durchaus nicht besonders frisch und beweglich. Und selbst wenn er den Zug einholte, ein Donnerwetter des Chefs war nicht zu vermeiden, denn der Geschäftsdiener hatte beim Fünfuhrzug gewartet und die Meldung von seiner Versäumnis längst erstattet. Es war eine Kreatur des Chefs, ohne Rückgrat und Verstand. Wie nun, wenn er sich krank meldete? Das wäre aber äußerst peinlich und verdächtig, denn Gregor war während seines fünfjährigen Dienstes noch nicht einmal krank gewesen. Gewiß würde der Chef mit dem Krankenkassenarzt kommen, würde den Eltern wegen des faulen Sohnes Vorwürfe machen und alle Einwände durch den Hinweis auf den Krankenkassenarzt abschneiden, für den es ja überhaupt nur ganz gesunde, aber arbeitsscheue Menschen gibt. Und hätte er übrigens in diesem Falle so ganz unrecht? Gregor fühlte sich tatsächlich, abgesehen von einer nach dem langen Schlaf wirklich überflüssigen Schläfrigkeit, ganz wohl und hatte sogar einen besonders kräftigen Hunger.
VALENTINE. The maths isnt difficult. Its what you did at school. You have some x-and-y equation. Any value for x gives you a value for y. So you put a dot where its right for both x and y. Then you take the next value for x which gives you another value for y, and when youve done that a few times you join up the dots and thats your graph of whatever the equation is.
HANNAH. And is that what shes doing?
VALENTINE. No. Not exactly. Not at all. What shes doing is, every time she works out a value for y, shes using that as her next value for x. And so on. Like a feedback. Shes feeding the solution back into the equation, and then solving it again. Iteration, you see.
HANNAH. And thats surprising, is it?
VALENTINE. Well, it is a bit. Its the technique Im using on my grouse numbers, and it hasnt been around for much longer than, well, call it twenty years.
[Pause]
HANNAH. Why would she be doing it?
VALENTINE. I have no idea. [Pause] I thought you were doing the hermit.
HANNAH. I am. I still am. But Bernard, damn him Thomasinas tutor turns out to have interesting connections. Bernard is going through the library like a bloodhound. The portfolio was in a cupboard.
VALENTINE. Theres a lot of stuff around. Gus loves going through it. No old masters or anything
HANNAH. The maths primer she was using belonged to him the tutor; he wrote his name in it.
VALENTINE. [reading] Septimus Hodge.
HANNAH. Why were these things saved, do you think?
Seven o'clock on a Monday morning, five hundred years after the End of the World, and goblins had been at the cellar again. Mrs. Scattergood-the landlady at the Seven Sleepers Inn-swore it was rats, but Maddy Smith knew better. Only goblins could have burrowed into the brick-lined floor, and besides, as far as she knew, rats didn't drink ale. But she also knew that in the village of Malbry-as in the whole of the Strond Valley-certain things were never discussed, and that included anything curious, uncanny, or unnatural in any way. To be imaginative was considered almost as bad as giving oneself airs, and even dreams were hated and feared, for it was through dreams (or so the Good Book said) that the Seer-folk had crossed over from Chaos, and it was in Dream that the power of the Faerie remained, awaiting its chance to re-enter the world. And so the folk of Malbry made every effort never to dream. They slept on boards instead of mattresses, avoided heavy evening meals, and as for telling bedtime tales-well. The children of Malbry were far more likely to hear about the martyrdom of St. Sepulchre or the latest Cleansings from World's End than tales of magic or of World Below. Which is not to say that magic didn't happen. In fact, over the past fourteen years the village of Malbry had witnessed more magic in one way or another than anyplace in the Middle Worlds.
Het midden is het doel, verder dan dat kun je niet gaan, schrijft Carl Gustav Jung in de Herinneringen, Dromen, Gedachten, die hij op zeer hoge leeftijd, kort voor zijn dood, met behulp van Aniela Jaffé te boek stelde.
In het westerse bewustzijn worden de tijd en ontwikkelingen die mensen doormaken in de tijd, doorgaans als lineaire processen voorgesteld. Time 's like an arrow, ontwikkeling in de tijd is groei, en groei is iets wat, rechtlijnig of desnoods kromlijnig, steeds maar hoger en verder gaat.
Bij Jung kwam de doorbraak van het vernieuwende inzicht dat het doel waarnaar wij onderweg zijn helemaal niet in oneindig ligt, maar in het - ook alleen maar asymptotisch te naderen - midden, rond zijn vijftigste jaar. In de levensfase die psychologisch de helft des levens is (chronologisch ligt die fase meestal op tweederde van de levensduur), ontdekte of schouwde hij waar het in een mensenleven werkelijk om gaat. Wie het midden nadert, nadert de integratie van de totale individualiteit, nadert wholeness. Voor het verwerken van dit integratieproces, dat bij Jung individuatie heet, bij oosterlingen de vereniging van Atman (Zelf) en Brahman (het wereldal), in de christelijke esoteriek de vereniging van Ik en Christus, zijn wij op aarde. Jungs oeuvre, en zijn levensloop die daarmee samenhing, blijkt, als wij leven en werk achteraf overzien, zo'n weg naar het midden te zijn geweest.
De centrale thema's in het werk lopen, in zeer grote lijnen, van de vroege associatie-experimenten en de eerste ontdekking van het onbewuste (rond zijn vijfentwintigste jaar; Jung begint dan ook Freud te lezen), naar de persoonlijkheidsleer van Psychologische Typen (gepubliceerd omstreeks zijn vijfenveertigste jaar, als hij de breuk met Freud definitief te boven is). Dan komt de cultuurpsychologische studie van de alchimie (rond zijn vijfenzestigste jaar) en ten slotte het Mysterium Coniunctionis (Het mysterie van de vereniging), het afsluitende hoofdwerk, op tachtigjarige leeftijd. In dit laatste grote werk komen alle draden: de analytisch-psychologische, de cultuurpsychologische en de religieuze preoccupatie met het numineuze (het heilige) te zamen.
Gerard den Brabander (3 juli 1900 4 februari 1968)
De Amerikaanse humoristische schrijver, columnist en bestsellerauteur David Barry, Jr werd geboren op 3 juli 1947 in Armonk, New York. Zie ook alle tags voor David Barry op dit blog.
Uit: Dave Barry's Money Secrets
Why is money valuable? Why are people willing to work so hard for it, lie for it, cheat for it, go to prison for it, fight for it, kill for it, give up their children for it... even marry Donald Trump for it?
I mean, look at the dollar bill. What is it, really? It's a piece of paper! What's more, it's a piece of paper that appears to have been designed by a disturbed individual. On one side, you have a portrait of George Washington, who, granted, was the Father of Our Country and a great leader and everything, but who looks, in this particular picture . . .
... like a man having his prostate examined by Roto-Rooter. And then on the other side of the dollar you have:
What is that about? Why is there a picture of a pyramid, instead of a structure traditionally associated with the fundamental values of the United States of America, such as a Wal-Mart? And why is the pyramid being hovered over by an eyeball the size of a UPS truck?
Whatever the explanation, the design of the dollar would not seem to inspire confidence in its value. And yet if you drop a few dollars from an overpass onto a busy freeway at rush hour, people will run into traffic and literally risk their lives in an effort to grab them. Try it!
What does this tell us? It tells us that people are stupid. But it also tells us that money is more than just pieces of paper. But what makes it valuable? To answer that question, we need to consider:
The History of Money
In prehistoric times, there was no such thing as money. When people needed to buy something, they had to charge it. And then when the bills came, nobody could understand them, because there was also no such thing as reading. This led to a lot of misunderstandings and hitting with rocks.
They bought a small house on the Gulf Coast, a flat-roofed masterpiece built in 1949 by an architect who would have become famous if he hadn't drowned the same year. Stark and majestic in steel and poured concrete, sitting on a solitary bluff overlooking the Gulf, it is not the house you'd imagine for a retired couple, but they didn't move south to wither in the sun and die. Most days my grandfather sits at his computer, playing chess online with old friends. My grandmother, bored by inactivity within weeks of the move, created a job for herself at a commuter college in Sarasota, teaching Russian literature to tanned students who seem (based on my one classroom visit) constantly alarmed by her profanity, her heavy sarcasm, and her word-perfect memory of Pushkin's verse.
Every night my grandparents eat dinner on the deck of their house, looking out over the dark waters toward Mexico. They sleep with the windows open, the moths battering their wings against the mesh screens. Unlike the other retirees I've met in Florida, they're not worried about crime. The front door is usually unlocked and there is no alarm system. They don't wear their seat belts in the car; they don't wear suntan lotion in the sun. They have decided nothing can kill them but God himself, and they don't even believe in him.
I live in Los Angeles and write screenplays about mutant superheroes. Two years ago I was asked to write an autobiographical essay for a screenwriting magazine, and midway through I realized I had led an intensely dull life. Not that I'm complaining. Even if the summary of my existence makes boring readingschool, college, odd jobs, graduate school, odd jobs, more graduate school, mutant superheroesI've had a good time existing. But as I struggled through the essay I decided I didn't want to write about my life, not even for five hundred words. I wanted to write about Leningrad.
Was blickst du träumend ins verwölkte Land? Ich gab mein Herz in deine schöne Hand. Es ist so voll von ungesagtem Glück, So heiß hast du es nicht gefühlt?
Mit fremdem Lächeln gibst du mir's zurück. Ein sanfter Schmerz... Es schweigt. Es ist gekühlt.
IV Die ersten zwei Jahre meines Lebens war ich in dem Hamburger Stadtteil Eimsbüttel zu Hause. Meine Eltern wohnten dort in der Eduardstraße. Schon Mitte der fünfziger Jahre hatte mein Vater sein Biologiestudium zugunsten seines Brotberufes aufgegeben. Als sich der höchst seltene Brotberuf zu einem einträglichen Geldberuf mauserte, richtete meine Mutter ein Nest her und meine Eltern erfüllten sich ihren Kinderwunsch. Mein Bruder wurde 1962 geboren. Meine Mutter kündigte ihre Stelle als Sekretärin und ein Jahr später kam ich zur Welt. Mitte der sechziger Jahre zog Wohlstand bei meinen Eltern ein. Sie wussten nicht, wie lange er bei ihnen zu Gast bliebe. Sie hofften natürlich, dass er nicht gleich wieder abreisen würde. Von morgens bis abends setzten sie all ihren Fleiß und all ihre Findigkeit ein, damit er sich auf Dauer bei ihnen wohl fühlte. Ein neuer Auftrag kam herein. Im Spätsommer 1965 wagten meine Eltern den Sprung von Eimsbüttel in die Elbvororte nach Groß Flottbek, von einer Mietwohnung in ein eigenes Haus. Zehn Viererreihen von Hofhäusern bildeten auf der östlichen Seite des Vorbeckweges hübsch ordentlich eine Siedlung. Die elfte Reihe fehlte, was zwei Dutzend Kinder freudig begrüßten. Ein Spielplatz hatte es sich in der Mitte der Siedlung gemütlich gemacht.
Ihr wandelnden Gräber, ihr Schmähungen des Lebens, ihr Mörder eurer Gedanken, Marionetten in Menschengewand, die ihr die Tiere beneidet, den Sinn der Schöpfung beleidigt, und bei der Dummheit Zuflucht sucht, euch von der Angst leiten laßt. Die ihr die Vergangenheit vergaßt, mit trübem Auge die Gegenwart seht, keinen Sinn für die Zukunft habt, nur atmet, um zu sterben, nur die Hände rührt, um Beifall zu klatschen, und morgen noch kräftiger als gestern und heute klatschen werdet. So wisset denn, daß ihr alle die lebendige Rechtfertigung seid für jede Tyrannei, und daß ich alle Tyranneien hasse, so sehr wie ich mich vor euch und euren Dreckautos ekle
Wen des Genius Blick, als er gebohren ward, Mit einweihendem Lächeln sah, Wen, als Knaben, ihr einst Smintheus Anakreons Fabelhafte Gespielinnen, Dichtrische Tauben umflogt, und sein mäonisch Ohr Vor dem Lerme der Scholien Sanft zugirrtet, und ihm, daß er das Alterthum Ihrer faltigen Stirn nicht säh, Eure Fittige lieht, und ihn umschattetet, Den ruft, stolz auf den Lorberkranz, Welcher vom Fluche des Volks welkt, der Eroberer In das eiserne Feld umsonst, Wo kein mütterlich Ach bang bey dem Scheidekuß, Und aus blutender Brust geseufzt, Ihren sterbenden Sohn dir, unerbittlicher, Hundertarmiger Tod, entreißt! Wenn das Schicksal ihn ja Königen zugesellt, Umgewöhnt zu dem Waffenklang, Sieht er, von richtendem Ernst schauernd, die Leichname Stumm und seelenlos ausgestreckt, Segnet dem fliehenden Geist in die Gefilde nach, Wo kein tödtender Held mehr siegt. Ihn läßt gütiges Lob, oder Unsterblichkeit Deß, der Ehre vergeudet, kalt! Kalt der wartende Thor, der, des Bewunderns voll, Ihn großäugichten Freunden zeigt, Und der lächelnde Blick einer nur schönen Frau, Der zu dunkel die Singer ist. Thränen nach besserem Ruhm werden Unsterblichen, Jenen alten Unsterblichen, Deren daurender Werth, wachsenden Strömen gleich, Jedes lange Jahrhundert füllt, Ihn gesellen, und ihn jenen Belohnungen, Die der Stolze nur träumte, weihn! Ihm ist, wenn ihm das Glück, was es so selten that, Eine denkende Freundin giebt, Jede Zähre von ihr, die ihr sein Lied entlockt, Künftiger Zähren Verkünderin!