Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
16-08-2013
Alice Nahon, Jules Laforgue, T. E. Lawrence, Max Schuchart, Pierre Henri Ritter jr.
L'après-midi - souvent - à Paris, au mois d'Août Je veux fuir les journaux, les fiacres, la poussière Et les cafés poisseux où ruisselle la bière, Et je prends le bateau qui conduit à Saint-Cloud.
Là, je gravis le parc. Du vert, du vert partout ! Je m'étends sur le dos, lâchement, la lumière Du vaste azur me fait cligner de la paupière, La grande paix des bois calme mon sang qui bout.
Je sens tourner ma tête à suivre les nuages Qui mouchètent le ciel de leurs flocons soyeux, Une immense torpeur me prend ; je clos mes yeux...
Je me fonds aux senteurs des fleurettes sauvages, Et je rêve qu'ainsi je m'éparpille aux cieux Dans le bruissement infini des feuillages.
La cigarette
Oui, ce monde est bien plat; quant à l'autre, sornettes.
The valleys were becoming sharply marked, with clean beds of sand and shingle, and an occasional large boulder brought down by a flood. There were many broom bushes, restfully grey and green to the eye, and good for fuel, though useless as pasture. We ascended steadily till we rejoined the main track of the pilgrim road. Along this we held our way till sunset, when we came into sight of the hamlet of Bir el Sheikh. In the first dark as the supper fires were lighted we rode down its wide open street and halted. Tafas went into one of the twenty miserable huts, and in a few whispered words and long silences bought flour, of which with water he kneaded a dough cake two inches thick and eight inches across. This he buried in the ashes of a brushwood fire, provided for him by a Subh woman whom he seemed to know. When the cake was warmed he drew it out of the fire, and clapped it to shake off the dust; then we shared it together, while Abdulla went away to buy himself tobacco.
They told me the place had two stone-lined wells at the bottom of the southward slope, but I felt disinclined to go and look at them, for the long ride that day had tired my unaccustomed muscles, and the heat of the plain had been painful. My skin was blistered by it, and my eyes ached with the glare of light striking up at a sharp angle from the silver sand, and from the shining pebbles. The last two years I had spent in Cairo, at a desk all day or thinking hard in a little overcrowded office full of distracting noises, with a hundred rushing things to say, but no bodily need except to come and go each day between office and hotel.
T. E. Lawrence (16 augustus 1888 19 mei 1935)
Peter O Toole (als Lawrence) en Omar Sharif in de film Lawrence of Arabia uit 1962
Toen Coupérus en zijn vriend Jan bijeenwaren, vroeg vriend Jan aan Coupérus, wat hij dacht over de Kinderlijkheid van de menschheid. En van hun diepe club-fauteuils uit betuigden de vrienden elkander, dat zij niet meer dachten over de Kinderlijkheid van de menschheid, want dat zij zich met het denken zelf niet meer bemoeiden, hetgeen hun een wijde ontspanning gaf. Maar ik vraag U, mijn lezer, - indien wij ons van het denken nog niet hebben bevrijd: waar kan men beter over denken dan over de Kinderlijkheid van de menschheid? Want is het niet het merkwaardigste van deze tijden, dat wij weer kinderen geworden zijn? Zooals de asch lijkt op de sneeuw, zooals de herfst de lente soms gelijkt, zooals de witte haren lijken op de blonde en de ontplooide lippenstrakheid op den glimlach, - zoo lijkt ons dagelijksch doen, heel ons verkeeren binnen de innigheid onzer woning, na al de stormen van twijfelen, van leven, van denken, op het in bleekere nuancen getransponeerde leven van den wilde, die zich laat voortbewegen door zijn primitiefst instinct.
Na de rhapsodie van schipbreuken te hebben beleefd, waartoe zijn onstuimig, ongehoorzaam hart hem had gedrongen, zat de oude Robinson Crusoë aan zijn schouw. Hij luisterde naar den om zijn huis zacht gierenden wind, want hij was vermoeid van een der vele monotone overdenkingen zijns levens. Toen, plotseling, nam hij een der van verre meegebrachte speren van zijn wapenrek en, ze betastend met een teedere voorzichtigheid, overwoog hij, dat hij dit wel van de wilden had geleerd, hoe men een lieven afgod kan vereeren als een troost in zijn ouderdom.
Pierre Henri Ritter jr. (16 augustus 1882 13 april 1962)
Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht
omdat er woorden stonden te blaten
onder het open raam waar ik lag.
Wie had hen daar bijeengedreven,
was het de honger of was het de wind?
Ze stonden in een beginnende regen
doodstil te kleumen op het grind.
Toen heb ik ze mee naar boven genomen,
de grote ruit van de spiegel besloeg.
Ik had voordien nooit geweten hoe men
woorden halfslapend naar boven droeg.
Maar 's morgens vroeg toen ik ontwaakte
waren ze weg en de deur stond los.
De zon scheen hoog en droog, er zaten
vogels te lachen in het bos.
Herfstmiddag
Nu het stortregent
en ieder ding verdwijnt,
in t overwegend en onbelijnd
geweld van overvloed,
wordt mij bewuster
wat ik geloven moet:
men kan geruster
zijn als de ramp losbreekt
over het leven,
dan waar de lamp verbleekt
in angst en beven,
want in de overmacht
van t reppend oerbegin
zet God weer onverwacht
herscheppend in.
Darlington
Vijf jaar is Renee. Ze gelooft in kabouters.
Ze stuurt mij een briefkaart omdat ik op reis ben.
Ze ruimde de bladeren in de tuin.
Wanneer de winter voorbij is, de zomer
gekomen als tweemaal twee is vier
wie zal haar verzekeren dat wij leven?
Wij worden niet ouder dan kabouters.
Wij sterven zo ongemerkt als dwergen
aan bomen van kennis, een volk vol ernst.
Guillaume van der Graft (15 augustus
1920 21 november 2010)
Die zweite Begegnung
findet im Buchladen statt. Hier, in der Kämmererstraße, ist Billi seit dem
Abschluß ihrer Buchhändlerlehre angestellt. Es ist noch früh, gerade erst Ladenöffnungszeit,
als der Puppenjungenlockenkopf in der Tür steht. Eigentlich muß Billi
Bücherkartons auspacken, die Bücher auszeichnen und einsortieren. Für
Kundschaft ist um diese Zeit ihre Kollegin und Freundin Linda zuständig. Als
sie zur Tür sieht, steigt ihr leichte Röte ins Gesicht. Alle können das sehen,
die Chefin, Linda und der Puppenjungenlockenkopf. Der reißt seine schwarzen
Augen pflaumengroß auf, staunt und sagt:
Hi Rosenfee, was machst du denn hier?
Billi schluckt, kann nicht antworten und nicht atmen. Wieso nennt er sie
Rosenfee? Weiß er vielleicht, daß sie seine Rose mit der Blüte nach unten mit
Tesafilm an ihren Spiegel im Badezimmer geklebt hat? Unmöglich. Nichts weiß er,
kann gar nichts wissen. Billi bekommt wieder Luft, das Blut fließt zurück, nur
ihre Stimme klingt rissig, als habe sie seit Tagen nichts getrunken.
Kann ich Ihnen behilflich sein? ist alles, was sie herausbringt. Linda, die den
jungen Mann eigentlich bedienen müßte, schnieft hörbar durch die Nase und
grinst.
Wie du willst, sagt sie ein wenig spöttisch, dann mußt du eben später
auspacken, und geht mit wackelndem Po nach hinten. Es sind nur Bruchteile von
Sekunden, aber die reichen dem Puppenjungenlockenkopf, um Lindas Gang
nachzuahmen. Das ist zum Lachen. Nur Billi lacht nicht. Sie fragt auch nicht
ein zweites Mal nach den Wünschen des Kunden. Billi muß, ob sie will oder
nicht, an Lorenz denken. Nein, der würde sich bestimmt nicht so ohne weiteres
über Linda lustig machen, und schon gar nicht würde Lorenz eine Buchhändlerin duzen,
auch wenn er sie schon mal gesehen hat.
Also was ist, sagt der Puppenjungenlockenkopf, hast du Zeit für mich oder
nicht?
Die Frage ist im ganzen Laden zu hören. Die Chefin guckt. Der
Puppenjungenlockenkopf lacht, zeigt seine kreideweißen Zähne und hebt Schultern
und Hände.
TROMPE-LOEIL
All over Genoa
you see them: windows with open shutters.
Then the illusion shatters.
But thats not true. You knew
the shutters were merely painted on.
You knew it time and again.
The claim of the painted shutter
that it ever shuts the eye
of the window is an open lie.
You find its shadow-latches strike
the wall at a single angle,
like the stuck hands of a clock.
Who needs to be correct
more often than twice a day?
Who needs real shadow more than play?
Inside the house, an endless
supply of clothes to wash.
On an outer wall its fresh
paint hung out to dry
shirttails flapping on a frieze
unruffled by any breeze,
like the words pinned to this line.
And the foreign word is a lie:
that second l in loeil
which only looks like an l, and is silent.
Mary Jo Salter (Grand Rapids, 15
augustus 1954)
De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard
(Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook alle tags voor Daan Zonderland op dit blog.
Het is tijd om heen
te gaan
Op een culinair congres in Amsterdam zingt een kok weemoedig gestemd door
het zien van het Rokin:
'Het is tijd om heen te gaan,
Tijd, ondanks de klokken,
Tijd, ofschoon de kunstenaars
Nog naar Arti sjokken.
Alles gaat voorbij mijn lief,
Niets blijft bij het oude,
Zelfs de liedjes die ik zing,
Zijn je reinste claude.
Fram is boos en schrijft niet meer,
Abri koos een ander
En die hebben liefgehad
Schreien om elkander,
Schreien, schoon de zomerbries
Door de blaren ritselt,
Want de Duitse bief is stuk
En de Weense schnitzelt.
Daan Zonderland (15 augustus 1909 5 augustus 1977)
De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Jan Campert werd geboren op 15
augustus 1902 in Spijkenisse. Zie ook alle tags voor Jan Campert op dit blog.
Hollands lied
Ik weet, ik weet zo zeker als mijn hart
Zijn eigen maatslag kent,
Dat Holland, thans geteisterd en gesard
Herrijzen zal in 't end.
Daar zal geen dag, geen uur meer zijn voortaan,
Dat ik niet voor mij zie,
Het puin in straten die ik ben gedaan,
De doden die zijn voorgegaan,
Weerloos, langs Maas en Schie.
Ik vraag het elke vijand, die oprecht
En trouw dient volk en land:
Noemt gij dat Recht, werd dit u toegezegd?
Een stad tot op de grond geslecht,
Walmend en leeggebrand.
Vraag het aan elke vijand, niet aan 't rot,
Dat op de borst zich slaat,
Zich uitverkoren acht en dat verzot
Na-aapt, en botter is dan bot -
Zeg dan alleen: verraad!
Zo één gevoel hier gerechtvaardigd zij,
Ik zeg: het is de haat,
Die 'k niet begeer, maar anderen dan wij
Vergrepen zich aan 't volk, dat vrij
En frank was in zijn staat.
Ik weet, ik weet zo zeker als het bloed
In 't Sticht en 't Zeeuwse land,
In Brabant, 't Gelderse de voren voedt -
Eén is er die mijn volk behoedt
Al schijnt het overmand.
Vertrouw gerust daarop, maar laat niet af,
Ook al beheerst ge uw hand,
Gedenk de vele doden in hun graf,
Waarvan elk een zijn leven gaf,
Voor ons klein Vaderland.
Die eenmaal hier geboren werd, hij weet -
En weet dat voor altijd -
Dat hij één vroege Meimaand nooit vergeet,
Vijf dagen zwart van rouw en leed,
Hij is ten strijd bereid.
Honiggras
Margeriten
und Sauerampfer
der Sommer
wird nicht bleiben
können
Schnitt
Möven erklären
den Winter
das Gras liegt
ungekämmt
unter Schnee
Wanda Schmid (Zürich, 15 augustus
1947)
Zürich
De Nederlandse schrijfster en dichteres Marga Kool werd geboren in Beekbergen op 15 augustus 1949. Zie ook alle tags voor Marga Kool op dit blog.
Uit:Moeders hoofddoekje
Ik zie moeder buiten scharrelen bij de waslijn. Regenjas. Hoofddoekje
omgeknoopt zodat de wind het dure permanent niet kan verrinneweren. Moeder had
altijd al hoofddoekjes in soorten en maten. Sommige tuttig, met een rand van
felgekleurde rozen. Tegen stof en spinnen, bij ragen en ramenwassen. Tegen de
kou, als ze s winters op de fiets naar het dorp moest. Maar ook mooie zondagse
van zuiver zijde. Boerenvrouwen konden niet zonder hun hoofddoekjes, zoals
stadsvrouwen niet kunnen bestaan zonder hun paraplu. Alle vrouwen in onze buurt
droegen ze. Losjes geknoopt om het haar niet te pletten, of strakgetrokken over
de krulspelden. En allemaal stijfjes dichtgeknoopt onder de kin. Als het
regende ging er een plissé-regenkapje overheen. Mooi was anders. Als ik
elegante jonge moslimas zie lopen met smaakvolle hoofddoekjes in de nek
geknoopt, denk ik vaak: Zo kan het dus ook!
Moeder komt aanlopen met de lege wasmand. Ze kijkt schuldbewust. Ze weet
dat ik dat liever niet heb, dat geheister achter in de tuin. Ze is al
zesentachtig namelijk, en slecht ter been.
Pas maar op, mam, zeg ik. Als Dinges wint op 9 juni, wordt dat
verboden. Wat?, zegt moeder beduusd, en peutert aan de knoop onder haar kin.
Die hoofddoek, die gaat hij
verbieden. Duizend euro boete!
Een ogenblik verstart ze. Dan lacht ze opgelucht.
O, zegt ze. Je bedoelt die malloot, hoe heet ie?
Nou ja moeder, zeg ik. Je hebt
het wél over een volksvertegenwoordiger, hoor! Hij vindt, dat je Nederland
vervuilt met die kopvodde.
Het moet niet gekker worden, zegt
moeder moedeloos en scharrelt naar de keuken. Ze moesten hem maar eens aan het
werk zetten, de lulhannes, inplaats van flauwekul verkopen van onze
belastingcenten. Ze pakt water voor de koffie en ik hoor haar nog mompelen:
Die blonde rotzooi in je haar, dát is pas slecht voor het milieu
'Not a watch between
them,' said the fusilier. 'Time doesn't count in Tansey's.'
The fusilier read:
Screaming with terror the Maoris were dragged from their lofty perches. The
beasts, uncontrolled by Tarzan, who had gone in search of Jane, loosed the full
fury of their savage natures upon the unhappy wretches who fell into their
clutches ... Sheeta, in the meanwhile, had felt his great fangs sink into but a
single jugular ...
Afterwards when the
guests had gone Isaac said, 'The Cowboy Carson had a ranch once on the Rio
Grande. He told me he had seventy pinto ponies.'
'Son,' said the
fusilier, 'I hate to rob you of your fancy. But better for your father to do it
than for the hard world and the black stranger. The Cowboy Carson was never out
of this town except perhaps to carry Pat Moses Gavigan's bag as far as the
pike-water at Blacksessiagh. It all comes out of the wee books you see in the
paper-shop window: Deadwood Dick and Buffalo Bill, and Hit the Tuttle Trail
with Hashknife and Sleepy.'
Benedict Kiely (15 augustus 1919 - 9 februari 2007)
Thus, for instance,
opium, like wine, gives an expansion to the heart and the benevolent
affections; but then, with this remarkable difference, that in the sudden
development of kind-heartedness which accompanies inebriation there is always
more or less of a maudlin character, which exposes it to the contempt of the
bystander. Men shake hands, swear eternal friendship, and shed tears, no
mortal knows why; and the sensual creature is clearly uppermost. But the
expansion of the benigner feelings incident to opium is no febrile access, but
a healthy restoration to that state which the mind would naturally recover upon
the removal of any deep-seated irritation of pain that had disturbed and
quarrelled with the impulses of a heart originally just and good. True it
is that even wine, up to a certain point and with certain men, rather tends to
exalt and to steady the intellect; I myself, who have never been a great
wine-drinker, used to find that half-a-dozen glasses of wine advantageously
affected the facultiesbrightened and intensified the consciousness, and gave
to the mind a feeling of being ponderibus librata suis; and certainly it is
most absurdly said, in popular language, of any man that he is disguised in liquor; for, on the
contrary, most men are disguised by sobriety, and it is when they are drinking
(as some old gentleman says in Athenæus), that men εαυτους εμφανιζουσιν οιτινες
εισινdisplay themselves in their true complexion of character, which surely is
not disguising themselves.
Thomas de Quincey (15 August 1785 8 December 1859)
De Duitse schrijfster Stefanie de
Velasco werd geboren in 1978 in Oberhausen. Zij groeide op in het Rijnland
. De Velasco studeerde Europese Etnologie en politieke wetenschappen in Bonn,
Berlijn en Warschau . Ze woont en werkt in Berlijn. In 2011 kreeg zij voor het
begin van haar debuurroman de Literaturpreis Prenzlauer Berg. Momenteel ( 2013
) ontvangt ze een beurs van de Drehbuchwerkstatt München. Haar debuutroman
Tigermilch vertelt het verhaal van twee 14-jarige meisjes die er op uitgaan, om
zich te laten ontmaagden. Wat begint als een leuke zomervakantie eindigt in een
tragedie, waarbij de twee meisjes getuige worden van een eerwraak.
Uit: Tigermilch
Ich würde
gern aufstehen und gehen, ich will nach Hause, aber zu Hause, ist das bei
Rainer und Jessi, bei Mama und ihrem Sofa? Ich weiß nicht, keine Ahnung, wo ich
hinwill, ich will auf Amirs Linde und so weit hochklettern, dass mich die
grünen Blätter ganz bedecken und mich keiner finden kann, ich will das dünne
Ende vom Wollfaden in den Ästen suchen und mich wie ein Äffchen daran
festhalten, so lange, bis jemand die Welt unter mir wieder zusammengeklebt hat.
( )
Jameelah
liebt es, Buchstaben zu vertauschen, Wörterknacken nennt sie das. Aus Luft
macht sie Lust, aus Nacht nackt, Lustballons, Nacktschicht, Lustschutzkeller
mit Nacktwärtern. Wir sprechen außerdem O-Sprache, Geld ist Gold, mit Filter
drehen gibts nicht mehr, nur mit Folter drohen.
( )
Ja, schreit Jasna, jetzt weinst du, aber zuerst,
zuerst zerrst du mich hierher auf diese Welt und lässt mich einfach allein, und
jetzt, jetzt, wo ich sterben will, da weinst du. Ihre Mutter verkriecht sich in
Tariks Armen, sie legt die Hände auf seine breiten Schultern und formt sie zu
kleinen Fäusten, ich sehe, in der einen Faust hält sie ein Taschentuch. Immer
diese Taschentücher, denke ich, wie kleine Stofftiere, nur für Mütter, nur für
Sorgen, traurig geknetete Tierchen aus Tränen, jedes mit seiner eigenen
Geschichte."
Dolce far niente (Nijmegen, De herrijzenis van Quack, Victor Vroomkoning)
Dolce
far niente
Het Quack-monument in
Nijmegen
De herrijzenis van
Quack
Iedereen wou met De
Stijve op de plaat,
trekker van formaat blijkens prentbrief-
kaarten uit zijn glorietijd. Wie niet met
m paarde was niet in Nijmegen geweest.
Paarden dronken van zijn spuitend nat.
Stilaan rees wrevel over Bijlards uitleg
van de laatste wil van schenker Quack,
werd de hybride staat van zuilfontein
gelaakt, neergehaald werd hij geruimd.
Een halve eeuw erna kreeg men weer zin
in hem, oog voor zijn art deco. Te midden
van zijn stralend vocht kwam hij met rood-
granieten schacht en kop onveranderd over-
eind, het opgetogen welkom van de oude stad.
De Nederlandse schrijver en dichter Antoine de
Kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Antoine de Kom woonde van
1966 tot 1971 in Paramaribo. Hij studeerde geneeskunde aan de Universiteit van
Amsterdam en werkte als psychiater aan het Pieter Baan Centrum. Hij debuteerde
in 1989 in het tijdschrift De Gids onder het pseudoniem Raymond Sarucco. Daarna
publiceerde hij met regelmaat in De Revisor en in Hollands Maandblad. Zijn
eerste bundel Tropen verscheen in 1991.
Daarna volgden De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven
(2001), Chocoladetranen (2004) en De lieve geur van zijn of haar (2008). In
2012 publiceerde hij Het misdadige brein, een bundeling van miniaturen
over beruchte verdachten die in Hollands Maandblad verschenen
in deze kleine gondel vol gedrochten
in deze kleine
gondel vol gedrochten
boven de omgespitte
dierentuin hangen
op zoek naar het
vogelbekdier
dat spartelend zijn
aquarium ontglipt.
je had je eigenlijk
een gedicht voorgesteld
met herinneringen
aan de bronx
aan de caribische
zee aan een creoolse
uit de antillen:
aan joséphine of
aan napoleon
daardoor - op elba
had je willen
naslaan wat er daar al niet
als een gedicht
voorstelbaar was geweest.
men gondelt door
een dierentuin bungelt in persoon
voor koalas die
zich graag op de foto
laten knuffelen met
dodelijk gevaar voor eigen ribben.
nu de varaan
roerloos en aaibaar gaapt
ontbreekt hij niet
naast dekstoel & sloep terwijl
uit de deur naar de
brug kleine blauwe pinguïns tevoorschijn komen
het schip sonoor
trilt de zeewind lauw als de nacht is
en heel vele
lichtjes van dobberende vissersboten
voortekens waren
die er op wezen dat je al bijna oog
in oog ligt met een
kameel naast je opgepropt
die met de kop
tegen het zachte linnen van je kooi
op de ganymedes van
zijn lange reis door het zand uitrust.
nu ik ontwaak
nu ik ontwaak
ter hoogte van dakar
denk ik die twee achter me
(stoel rij vijf of zo dacht ik)
(ze zijn al slaperig)
zomaar in licht bedwelmde staat.
als zware katers soezen
ze met open oren glanzend zwart:
dan draaien ze zich om en zinken
in diepe slaap roerloze lichamen donzig
ademen de buiken in diepblauwe luchtige dekens gewikkeld.
Die Wintersonne stand nur als armer Schein,
milchig und matt hinter Wolkenschichten über derengen Stadt. Naß und zugig wars in den
giebeligenGassen, und manchmal fiel
eine Art von weichemHagel, nicht Eis,
nicht Schnee.
Die Schule war aus. Über den gepflasterten
Hofund heraus aus der Gatterpforte
strömten die Scharen der Befreiten, teilten sich und enteilten nachrechts und links. Große Schüler hielten mit
Würdeihre Bücherpäckchen hoch gegen die
linke Schultergedrückt, indem sie mit
dem rechten Arm wider denWind dem
Mittagessen entgegen ruderten; kleinesVolk
setzte sich lustig in Trab, daß der Eisbrei um herspritzte und die Siebensachen
der Wissenschaftin den Seehundsränzeln
klapperten. Aber hie und dariß alles
mit frommen Augen die Mützen heruntervor dem Wotanshut und dem Jupiterbart eines gemessen hinschreitenden
Oberlehrers ...
»Kommst du endlich, Hans?« sagte Tonio
Kröger,der lange auf dem Fahrdamm
gewartet hatte; lächelndtrat er dem
Freunde entgegen, der im Gespräch mit
anderen Kameraden aus der Pforte kam und schon im Begriffe war, mit ihnen
davon zu gehen ... »Wieso?« fragte er und sah Tonio an ... »Ja, das ist wahr!
Nun gehen wir noch ein bißchen.« Tonio verstummte,
und seine Augen trübten sich.
Hatte Hans es vergessen, fiel es ihm erst jetzt
wieder ein, daß sie heute Mittag ein wenig zusammenspazieren gehen wollten? Und er selbst hatte
sichseit der Verabredung beinahe
unausgesetzt daraufgefreut!
»Ja, adieu, ihr!« sagte Hans Hansen zu den
Kameraden. »Dann gehe ich noch ein bißchen mit Kröger.« Und die Beiden
wandten sich nach links, indes die Anderen nach rechts schlenderten.
Nu draafde de
buurtpraat over een nieuwe roomijs-bedoening van Jans, nicht van Trui, die wel
met gedofte duiten aan het werk zou zijn gegaan; over slenter-tochtjes langs de
Maandagmarkt van Westerstraat en Noorderbuurt; over het vreeselijke gehaaide
wijf uit de Krommert, die met twee broers leefde en haar mooie lijf verspilde
aan een paar woeste schooiers. Plots sprongen ze op den rug van Malle Mien, van
wie ze wisten dat ze zich drie jaar lang had laten blauw ranselen door haar
dronken man, zonder een pink verweer, en die nu hém ram gaf, zonder dat hij een
vin vertrilde. Zoo ziedde de buurtpraat rond, zich moeiend in alles, de meest
persoonlijke gebeurtenissen tot op den grond omwoelend met een woedenden
hartstocht en een snijdende veroordeeling.
Een vriendin van
Trien de Soepketel schold op den broeder van het kliniekje in de Willemstraat.
- Sau'n
luydborstige proppeschieter.... heí most d'r 'n krèp ofer se lèmpies....
- Dèt sel je
loate.... onderbrak Neeltje met drift.... dèt is d'r 'n engel fèn 'n mènnetje....
ik hep er naujt nie sau'n fènt beleifd....
Al de praat-vrouwen
vielen Neeltje bij, roemden de goedhartigheid van den broeder. Trien's vriendin
werd giftig en de punt van haar spitsen neus krijtbleek. Haár jongen had de
vent met een grauw en een snauw wéggebonjourd, vertelde ze.
- Sau'n
lefgauser.... sau'n ribbemaus....
Koekjes Na niesde
schrikkerig-kort.
Straat in de Jordaan, Jan Korthals(1916 - 1972)
- Sie je wel dèt 't
woar is,.... lachte Trien,.... se niest d'rop.
- Loa jullie die nèfke mit rust.... hitste de
blonde deern ertusschen.... omdèt d'r keirel flikt mit de peise hep jullie de
pest in....
- Gauj d'r moar 'n dwèrsstroat uyt.... lolde
Trien. Rolrug wou iets heel wijs-bemiddelends er tusschenin dringen, maar ze
lieten hem niet verder komen dan zijn kaàkerissies. Juist zijn gestotter
sloeg den toorn weer over in spot en lach. -
- Seg Rolrug,....
je mot leire braàje.... hoonde de vrouw met het zweer-gezicht.
- Kaàk, 'n
fraàje-jonge, mit lang hoar, - wie-doet-je-wèt...., gierde Trien.
Zelfs Lientje de
Mosterdbak pruttelde een grapje mee over Jaap Bronk. - Onder het hoonend
geschimp voelde de bochel weer sterker zijn onmacht. Zijn dooréén-gekroesde,
zwarte brauwen trokken nijdig saâm, hingen laag-dreigend op zijn schelle oogen.
- Maar weer zweeg hij. Eerst zou hij nog een krakertje pakken bij Moeke in de
Anjelier en dan maar naar de vlet slobberen. -
Dolce far niente (Zo kijken, Margreet Schouwenaar)
Dolce far niente
Alkmaar, De Waag
ZO KIJKEN
Zeg ik: ik zag
je warrig haar, je stille ogen,
je lippen smal die woorden
sloten. Zeg ik: ik zag, maar niet
wie je was. Zag ik de lijnen
van je rug met het kleine van
de weerstand, de rijp op je ogen?
Niet van wachten op lente,
maar vaak te koud.
Zeg ik: ik zag zonder onderscheid.
Jij was zoveel
in mij. Zien doet bestaan,
woorden maken leven. Nooit lang.
Zeg ik: alles is even en ook niet.
Zag ik je huid vol aarzelend haar?
Ik was daar thuis. Ik hoorde
In je lichte lied, in je schromend spel.
Kan een hart zich vergissen, doen
ogen mee? Elke weg ging toch
naar huis waar jij, waar welkom
op jouw warme lippen.
Zeg ik: er is veel voorbij, maar niet
dat je was, niet wat ik zag.
Zo zeg ik.
De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez werd geboren in Bogotá in 1973. Hij studeerde rechten in zijn geboortestad, aan de universiteit van Rosario, en vertrok na zijn afstuderen naar Frankrijk, waar hij tussen 1996 en 19999 in Parijs woonde. Daar, aan de Sorbonne, ontving hij een doctoraat in de Latijns-Amerikaanse literatuur. Later verhuisde hij naar een klein stadje in de Ardennen in België. Na een jaar verhuisde hij naar Barcelona. In 2012 keerde hij terug naar Bogota. Ook al is hij een schatplichtig aan Gabriel García Márquez, hij zier zijn werk als een reactie op het magisch realisme. Vásquez publiceert in diverse tijdschriften en culturele supplementen werkt, schrijft essays en is wekelijks columnist voor de Colombiaanse krant El Espectador. Zijn verhalen zijn verschenen in bloemlezingen in verschillende landen en zijn romans zijn vertaald in verschillende talen. Bovendien heeft hij zelf werken van John Hersey , Victor Hugo , en EM Forster vertaald. In 2011 ontving hij de Premio Alfaguara voor zijn roman "El ruido de las cosas al caer". De romans “Los informantes” (De informanten), “Historia secreta de Costaguana” (De geheime geschiedenis van Costaguana) en “El ruido de las cosas al caer” (Het geluid van vallende dingen) werden in het Nederlands vertaald. Voorlopig verschenen reeds twee verhalen uit de bundel “Los amantes de Todos los Santos” in het Nederlands: “De terugkeer” verscheen in de leesbijlage van Vogue Nederland en het Vlaamse literaire tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift nam “De huisgenoot” op in zijn lentenummer.
Uit: De geheime geschiedenis van Costaguana (Vertaald door Brigitte Coopmans)
“Chronologie is een ontembaar beest; de lezer heeft geen idee wat voor onmenselijke arbeid ik heb moeten verrichten om mijn verhaal een min of meer geordende aanblik te geven (ik sluit niet uit dat die poging mislukt is). Mijn problemen met het beest zijn tot één enkel probleem te herleiden. Want u zult zien, met het verstrijken van de jaren en na veel nadenken over het onderwerp van dit boek, heb ik kunnen constateren wat ongetwijfeld voor niemand een verrassing is: alle verhalen in de wereld, alle verhalen die men kent, vertelt en zich herinnert, al die kleine geschiedenissen die de mens om de een of andere reden belangrijk vindt en die ongemerkt het angstaanjagende fresco van de Grote Geschiedenis vormen, verhouden zich in juxtapositie tot elkaar, raken elkaar, kruisen elkaar; geen enkel verhaal staat op zichzelf. Hoe spring je daarmee om in een lineair verhaal? Dat is onmogelijk, vrees ik. Ziehier een nederige onthulling, de les die ik heb geleerd in de omgang met de gebeurtenissen op aarde: zwijgen is verzinnen, leugens worden opgetrokken uit het onuitgesprokene, en aangezien het mijn bedoeling is om waarheidsgetrouw te vertellen, zal mijn kannibalistische relaas alles moeten omvatten, alle verhalen die het zonder al te veel moeite kan behappen, de grote en de kleine.” (…)
Het was in die dagen dat Sarah Bernhardt arriveerde. De lezers sperren hun ogen wijd open, uiten reacties van ongeloof, maar toch is het zo. Sarah Bernhardt was daar. (…) In een piepklein en te warm theater, dat inderhaast was ingericht in een zijvleugel van het Grand Hotel, betrad Sarah Bernhardt voor een geheel Frans publiek, op één na, een podium met twee stoelen, waarop ze (…) uit haar hoofd en foutloos alle monologen uit de Phaedra van Racine voordroeg. Een week later zat ze alweer in de trein, maar dan in tegengestelde richting, en keerde terug naar Europa zonder dat ze ook maar één Panamees had gesproken … maar wel een plekje had verworven in mijn verhaal.”
Dolce far niente (Reguliersgracht, Jan Jacob van Geuns)
Dolce far niente
Brug
Reguliersgracht en Prinsengracht, David Schulman,(1881-1966)
Reguliersgracht
Er ligt in t
midden van de groote stad
Een stille gracht met boomen aan weerszijden.
Het leven gaat daar-buiten veel te rad:
Hier rust het uit en sluimert tusschenbeide.
Een wandelaar die
dwalen komt hierheen
En om zich nóg het straatgeluid hoort suizen
Blijft in verwondering staan: hij is alleen:
Het water spiegelt boomen slechts en huizen
Toen ik vanmiddag
ging die gracht voorbij
Zag ik er drijven dafgewaaide blaadren
-Deerste dit jaar- het was zoo stil om mij
Dat ik meende: de herfst te hooren naadren
Jan Jacob van Geuns (25 februari 1893
- 6 maart 1959)
Hoek Reguliersgracht en Keizersgracht (geen portret beschikbaar)
Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De Grote Markt in
Haarlem, 1693
Haarlems gemoed
Al jong besefte ik,
nog íéts te jong voor woorden:
de Spaarnestad bepaalt mn klanken en mn beelden
zuster Mariana wist immers al hoe het in Haarlem hoorde
op de kleuterschool, toentertijd, daar aan de Koningstraat
waar je als peuter al je Haarlems kind-zijn deelde
Het is altijd goed toeven en goed zoeken tussen al die Muggen
botaniseren, desnoods voor ons Noord-Hollands (Stads-)Archief
entomologisch is deze stad mij al decennia zó lief
ik zie De Waag, De Vleeshal, Gravenzaal en bruggen
Hoe Haarlems Haarlem is
kan haast geen Mug je zeggen
zei Nijgh al niet dat Haarlem niet bestaat
laat staan dat hier ter stede in de loop der tijd
een Spaarnestedeling je uit kan leggen
hoe dat nou werkelijk zit
met onze Mugse zijns-mentaliteit
Je zou het Bomans nog eens moeten kunnen vragen
die was zo Haarlems als de hemel en de hel
maar van geboorte eerst een halfjaar Hagenaar, dat wél
wat is er nodig om de geest van Hildebrand uit te dragen
Mulisch, Ferron en Meijsing, Cornelis
van Haarlem, Bronner, Bomans, Beets, Verwey
en Heijboer. En dan ook nog eens die invloed
van Vlaamse jongens als Frans Hals en Lieven de Key
zij maakten Haarlem samen wat het is
ga dan maar eens op zoektocht naar het Haarlemse gemoed?
Wat maakt de stad zo eigensteeds?
dat is dat je elkaar er ziet en groet
in de Schuur, op straat en in de kroeg
op de Grote Markt, waar Loutje staat
maar ook de Zonnevechter
Juist die diversiteit schenkt
Muggen hun karakter
hun krant heet niet voor niets Oprechter
en dat getuigt pas echt van hun mentaliteit.
De Nederlandse dichter René Puthaar werd geboren in Deventer in 1964. Puthaar debuteerde in 1999 met gedichten in De Gids, waarna zijn eerste bundel Dansmuziek in 2000 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff. Op grond van “Dansmuziek” werd hem in 2001 de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs toegekend door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In het voorjaar van 2002 werd hij de vaste poëziemedewerker van het weekblad de Groene Amsterdammer. Sinds 2003 woont Puthaar in Frankrijk. IN 2003 verscheen “Hier en daar”. In 2012 volgde de bundel “Het wilde kind”. Voor onder meer de SLAA hield hij lezingen over auteurs als J.H. Leopold, P.C. Boutens en Maurice Gilliams.
Ontsporing
Een donderpreek. Van omslaan en voorbij. De weerman lijkt van slag. Een kermis in de hel wordt deze zomernacht, zegt hij, en van wat volgt is dit slechts het begin.
De satelliet ziet niet waaraan het scheelt. Europa oogt vertrouwd. Het avondland, het huis van Zeus. Maar dichter op het beeld zie ik een rechthoek met een zwarte rand.
Dan, languit op mijn rug, terwijl ik fluit naar het plafond waar gipsen engelen ontbladeren, en denk: ik moet eruit, hoor ik de tram, nog ver, al remmende.
De laatste moet het zijn. Remisewaarts. Ik kan nog mee. De longen uit het lijf dank ik de conducteur. U kent uw plaats, zegt hij, en raast vooruit. Zijn rug verstijft.
Gearriveerd: de nacht. De stad wordt vreemd. Er klinkt van achter vaag een jongensstem. Het voertuig giert en slingert. Gloeiend heet is nu het donker. Dan ontspoort de tram.
We stranden waar planeten, sterren staan, van plastic, staal en licht. De jongen uit de tram, verdwaald, loopt al van mij vandaan. Hij fluit heel traag een blues, de ijdeltuit.
Ik droom niet. Toch is alles hier maar schijn. De sterren stralen. Duizend watt. Het heeft iets van een feest, iets van een dodenrijk. De conducteur, zie ik, is er geweest.
U kent uw plaats, een laatste woord van niets. De jongen draait zich om. Of nee, het is alleen zijn hoofd dat draait. Ik schrik. Ik zie dat ik hem volgen moet. We zijn vermist.
Een zwarte rand houdt zijn gestalte vast. Het is een poort. parade, zegt een bord waarnaast Geen Uitgang staat. Het onweer barst. Ik ren tot ik mij in zijn armen stort.
Wat zag ik toen ik bleef staan
en bleef kijken naar hoe
die boerderij daar stond
wat vertelde mij dat ze daar
langzaam stond weg te gaan
dat ze voorgoed verlaten was
ze stond daar in haar tuin
met een oude vruchtboom
die nog een beetje gebloeid had
er was een grazig weiland
er stroomde een vredige beek
de wereld was nog als toen
ik denk dat ik zag
wat ik voelde
Kaart van een
Grieks eiland
Herman*,
ik had je nog een kaart willen schrijven,
zo'n lullige ansicht, voorzien van een grap
over, nou ja, je weet wel waarover,
maar ik hoorde dat je al dood was
voor ik een grap had gevonden.
Ik leef nog, ons gesprek is niet af,
maar ik leef deze laatste dagen gebogen, over woorden
die ik doorstreep, weer opschrijf -
Waar hadden we het over, waar
waren we gebleven, zonder de dood te verwachten
schrijf je geen poëzie, daar waren we
het hartroerend over eens,
poëzie was geluk, het geluk om een paar woorden
te vinden die even bij elkaar wilden horen
voor de dood ons kwam halen,
een grap, een zorgvuldig verzwegen grap
om de dood, deze doorstrepen en weer opschrijven,
zo was poëzie.
Ik zal je dus nooit meer zien.
Ik leef deze laatste dagen gebogen, voor dat alles,
voor dat verlegen lichaam, dat weemoedige hoofd
waarmee je sprak, voor dat alles
levend wordt begraven,
ik bedoel, ik leef gebogen over die kaart,
je weet wel, zo'n veel te blauwe zee,
zo'n veel te blauwe hemel:
Happy days in Greece.
Besta je, leef je nog? Denk ik. De gedachte
dat je gestorven zou zijn komt me opeens absurd voor, onmogelijk. Het bestaat
toch niet dat je voorgoed verdwenen bent zonder dat we elkaar nog éénmaal
hebben aangekeken, voordat we onze vreemde ontmoeting nogmaals onder ogen
hebben gezien, ons er over kunnen verbazen en misschien samen lachen? Toen ik
kleiner was ja, toen dus, in de oorlog was het eenvoudig: ik zag jullie
zitten, de vrouw van de dominee, mijn moeder en jou, op een grote, grijze bank.
Als beelden onbewogen starend in het niets, Ik las de eeuwigheid in jullie
ogen.
( )
Jan zijn pik ziet er vreemd uit, hard met
een glanzende bovenkant. Ik vraag me af of het pijn doet en slik met een
krampachtig geluid. Je moet duwen en trekken zeggen ze Jan is plotseling
mededeelzaam. Als je dat doet, dan gaat het. Hij begint met heftige
bewegingen aan het gezwollen ding te trekken. Ik heb het gevoel dat ik niet
besta, en draai me om. Wat doet hij, wat is er met hem? Ik voel medelijden; is
hij ziek, heeft hij dat wel vaker? Hij heeft een geheim dat hij me niet wil
vertellen omdat hij me te kinderachtig vindt, omdat ik een zeikerd ben.
Rudi van Dantzig (4 augustus 1933 19 januari 2012)
Scene uit de film Voor
een verloren soldaat uit 1992
I beckon. Yet I see,
though not too clearly, that they are saying something and beckoning to me at
the same time. Cars, trams, people, movement, crowds, neons are going on, glare
from all over, a honking, ringing, and they there on the seventh story are
talking. And again they beckon. I nod. I see: she beckons, he beckons. So I do,
too. Then I look (really, I dont know how to articulate this, this is already
a bit brash, however, I am not allowed to conceal anything) and he beckoned
into himself, like into a bottle. I beckon. Then she (but no, no, I cannot make
a cretin of myself; yet if I am to reveal the Cretin, I have to make a cretin
of myself ) then she beckoned out of him until he and she beckoned (but WHAT
did she beckon to) after which both lightly beckoned themselves out there and
alone and poof (Ha! This I cannot say, it is beyond my powers!)
Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 - 24 juli 1969)
De Chinese schrijver , journalist , musicus en dichter Liao Yiwu (ook bekend als Lao Wei) werd geboren op 4 augustus 1958, het jaar van de Grote Sprong Voorwaarts, in Sichuan In 1966 werd zijn vader gebrandmerkt als contrarevolutionair tijdens de Chinese Culturele Revolutie . Liao 's ouders vroegen een scheiding aan om de kinderen te beschermen. Na de middelbare school reisde Liao door het hele land. In zijn vrije tijd las hij verboden westerse dichters als John Keats en Charles Baudelaire . Hij begon ook zijn eigen gedichten te schrijven en deze werden gepubliceerd in literaire tijdschriften . Hij kwam echter niet door de universitaire toelatingsexamens en begon te werken voor een krant . Toen zijn poëzie werd opgemerkt gaf het Chinese ministerie van Cultuur hem een betaalde positie als staatsschrijver . In het voorjaar van 1989 maakten twee uitgeverijen gebruik van de ontspannen politiek en publiceerden twee lange gedichten "De Gele Stad” en "Idool ". In de gedichten bekritiseerde Liao het systeem. De gedichten werden als anticommunist beschouwd en Liao werd ondervraagd en vastgehouden en zijn huis werd doorzocht. In juni 1989 hoorde hij over de protesten op het Tiananmen Plein en schreef hij een lang gedicht met de titel "Bloedbad”.Wetende dat het nooit zou worden gepubliceerd maakte hij een audiotape en reciteerde het gedicht, gebruik makend van Chinese ritueel zingen en huilen, om de geesten van de doden op te roepen. Hij werd gearresteerd in februari 1990. Zes vrienden en zijn zwangere vrouw werden afzonderlijk gearresteerd . Liao kreeg een gevangenisstraf van vier jaar. Hij werd door de overheid permanent op de zwarte lijst geplaatst . Toen hij werd vrijgelaten uit de gevangenis verlieten zijn vrouw en dochter hem en zijn vroegere literaire vrienden hielden afstand. Hij woonde een tijdje als een dakloze straatmuzikant in Chengdu , en verzamelde verhalen. Liao werkte in de gevangenis aan zijn boek Testimonials In 2001 verscheen een boek met interviews met mensen in de marge van de Chinese samenleving. In 2008 ondertekende hij het Handvest 08 van zijn vriend Liu Xiaobo , hoewel hij van zichzelf zegt dat hij niet echt geïnteresseerd is in de politiek, maar alleen in zijn verhalen. Nadat hem toestemming om het land te verlaten vele malen was geweigerd schreef hij in 2010 een open brief aan de bondskanselier van Duitsland Angela Merkel. Later dat jaar mocht hij het land voor het eerst verlaten.
Massacre
Leap! Howl! Fly! Run! Freedom feels so good! Snuffing out freedom feels so good! Power will be triumphant forever. Will be passed down from generation to generation forever. Freedom will also come back from the dead. It will come back to life in generation after generation. Like that dim light just before the dawn. No. There's no light. At Utopia's core there can never be light. Our hearts are pitch black. Black and scalding. Like a corpse incinerator. A trace of the phantoms of the burned dead. We will exist. The government that dominates us will exist. Daylight comes quickly. It feels so good. The butchers are still ranting! Children. Children, your bodies all cold. Children, your hands grasping stones. Let's go home. Brothers and sisters, your shattered bodies littering the earth. Let's go home. We walk noiselessly. Walk three feet above the ground. All the time forward, there must be a place to rest. There must be a place where sounds of gunfire and explosions cannot be heard. We so wish to hide within a stalk of grass. A leaf. Uncle. Auntie. Grandpa. Granny. Daddy. Mummy. How much farther till we're home? We have no home. Everyone knows. Chinese people have no home. Home is a comforting desire. Let us die in this desire. OPEN FIRE, BLAST AWAY, FIRE! Let us die in freedom. Righteousness. Equality. Universal love. Peace, in these vague desires. Stand on the horizon. Attract more of the living to death! It rains. Don't know if it is rain or transparent ashes. Run quickly, Mummy! Run quickly, son! Run quickly, elder brother! Run quickly, little brother! The butchers will not let up. An even more terrifying day is approaching. OPEN FIRE! BLAST AWAY! FIRE! IT FEELS GOOD! FEELS SO GOOD! . . . Cry cry cry crycrycrycrycrycrycry
We stand in the midst of brilliance but all people are blind. We stand on a great road but no one is able to walk. We stand in the midst of a cacophony but all are mute. We stand in the midst of heat and thirst but all refuse to drink.
In this historically unprecedented massacre only the spawn of dogs can survive.
Driek van Wissen, Rupert Brooke, Radek Knapp, Marica Bodrozic, Mirko Wenig
Dolce far niente
Gay Pride, Amsterdam
Gay Pride
Een bonte stoet van
boten vaart voorbij,
Bemand door halfontklede manspersonen
Die zonder gêne hun geaardheid tonen,
Maar kijk, een onderzeeër sluit de rij.
Daar zitten homos in uit de Antillen
Die niet graag op de televisie willen.
The damned ship lurched and slithered. Quiet
and quick
My cold gorge rose; the long sea rolled; I knew
I must think hard of something, or be sick;
And could think hard of only one thing -- YOU!
You, you alone could hold my fancy ever!
And with you memories come, sharp pain, and dole.
Now there's a choice -- heartache or tortured liver!
A sea-sick body, or a you-sick soul!
Do I forget you? Retchings twist and tie me,
Old meat, good meals, brown gobbets, up I throw.
Do I remember? Acrid return and slimy,
The sobs and slobber of a last years woe.
And still the sick ship rolls. 'Tis hard, I tell ye,
To choose 'twixt love and nausea, heart and belly.
Beauty and Beauty
When Beauty and Beauty meet
All naked, fair to fair,
The earth is crying-sweet,
And scattering-bright the air,
Eddying, dizzying, closing round,
With soft and drunken laughter;
Veiling all that may befall
After -- after --
Where Beauty and Beauty met,
Earth's still a-tremble there,
And winds are scented yet,
And memory-soft the air,
Bosoming, folding glints of light,
And shreds of shadowy laughter;
Not the tears that fill the years
After -- after --
Rupert
Brooke (3 augustus 1887 23 april 1915)
Fotoportret
door Sherrill Schell, 1913
De Pools-Oostenrijkse schrijver Radek Knapp werd geboren
op 3 augustus 1964 in Warschau. Zie ook alle tags voor Radek Knapp op dit blog.
Uit: Papiertiger
Nichts hob Walerians Laune so wie die
Möglichkeit, jemanden zu spielen, der er nicht war. Obwohl diese harmlose
Marotte zweifellos vorübergehend war, hatte sie ihre Gründe. Walerian ging auf
die dreißig zu und verspürte ein wachsendes Schamgefühl, bis dahin keine
außergewöhnlichen Taten in seinem Leben vollbracht zu haben, und was
bedenklicher war, auch keine solchen zu planen.
Das letzte große Vorhaben seines Lebens lag schon über achtzehn Jahre zurück,
wo er als Zehnjähriger eine Maschine erfinden wollte, die ihn unsichtbar
machte. Stattdessen fand er lediglich heraus, wie man die Uhr seines Vaters
auseinandernahm und sich dann drei Tage erfolgreich vor den Folgen dieser Tat
im Haus versteckt.
Der andere Grund war der schmerzliche Verlust seines besten Freundes Bruno.
Bruno, der auf die Welt mit dem Motto: »Sei bloß kein Arschloch« gekommen
schien und sich damit Walerians Loyalität für alle Zeiten gesichert hatte,
folgte von einem Tag auf den anderen dem Ruf des Geldes, und wurde verblüffend
schnell von seinem eigenen Kommentar eingeholt. Walerian versuchte in einem
ersten Anfall von Verzweiflung, seinen Freund nachzuahmen, aber er war mit
einer Eigenschaft ausgestattet, die das verhinderte. So sehr er sich auch ins
Zeug legte, er konnte im Gegensatz zu Bruno in einer Hunderterbanknote keinen
Wagen mit Chauffeur oder eine Villa mit Garten sehen, sondern immer nur ein
rechteckiges Stück Papier, auf dem ein Mann abgebildet war, der seinem
ehemaligen Chemielehrer wie aus dem Gesicht geschnitten war.
In der Folge machte er alle möglichen Jobs, bei denen er nicht mehr dem Ruf des
Geldes folgen mußte, aber dafür wenigstens von sich behaupten konnte, daß er
abgesehen von den Totengräbern, die ein ziemlich hermetischer Verein sind, so
gut wie alles gemacht hatte, was der heimische Arbeitsmarkt zu bieten hat. Er
war Krankenpfleger des berüchtigten Pavillons Fünf,
in die Gattung der Träume hinein,
sah sich um, sah die dort vorhandenen
Menschen, malte seine Flügel blau und sagte
zu den Zweibeinigen: ich bin der Himmel.
Die Farbe sprach dafür.
Aber die Leute hatten keine Beweise.
Also schwiegen sie feige um die Schönheit
herum, gaben vor, Diplomatie zu betreiben.
Sie rechneten, betrieben Kalkulation
und teilten am Ende dem Kolibri mit,
man habe beschlossen, Farbe,
das sei Illusion. Der Vogel staunte,
er lernte das Staunen unvermittelt
von den Menschen, flog zu den lila Blüten,
setzte sich hin und packte sein Zauberbuch aus.
Dann blätterte er einige Mal hin und her,
verwandelte sich in einen Schmetterling,
malte seine Flügel blau und sagte
zu den Menschen: ich bin der Himmel.
Die Farbe sprach dafür.
Aber die neuen Kinder hatten keine Träume mehr.
Sie nahmen das sprechende Wunder
zwischen die Finger. Und erst der Staub
rief sie ins Staunen. Der Schmetterling
wurde unterdessen gelb, flog in die Urgegend
der Bilder, ruhte auf den reifenden Zitronen,
wurde ein Kolibri, kam unverwandelt
in die Gattung der Träume hinein,
sah sich um, sah die dort vorhandenen
Menschen, und hatte Geduld.
Marica Bodroić (Zadvarje, 3 augustus 1973)
De Duitse dichter Mirko Wenig werd geboren op 3
augustus 1977 in Gera. Hij studeerde germanistiek, sociologie en pedagogie in
Jena en publiceerde in diverse tijdschriften en bloemlezingen. Zie ook mijn
blog van 3 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Mirko Wenig
op dit blog.
In ihrem Zimmer grasen 20 Esel,
aus Plüsch, wohlgemerkt.
& der größte, lang ausgestreckt
auf dem kantigen Bett,
trägt ein Pflaster
auf der Wange.
Draußen ist Winter, dafür
kann ich nichts. Nicht
für das zankende Pärchen, das
am Hang steht,
nicht für den Mann, der
jetzt noch Schnee schippt,
es ist 23:00 Uhr,
es ist Weihnachtszeit,
& seine Frau kam
nicht nach Hause.
Ein Kind steht auf dem Balkon
& lässt die Ohren hängen.