Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
07-09-2009
Edith Sitwell, Michael Guttenbrunner, Margaret Landon, Anton Haakman, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni
De Engelse dichteres en schrijfster Edith Sitwell werd geboren op 7 september 1887 in Scarborough.
The Fan
LOVELY Semiramis
Closes her slanting eyes:
Dead is she long ago.
From her fan, sliding slow,
Parrot-bright fire's feathers,
Gilded as June weathers,
Plumes bright and shrill as grass
Twinkle down; as they pass
Through the green glooms in Hell
Fruits with a tuneful smell,
Grapes like an emerald rain,
Where the full moon has lain,
Greengages bright as grass,
Melons as cold as glass,
Piled on each gilded booth,
Feel their cheeks growing smooth.
Apes in plumed head-dresses
Whence the bright heat hisses,--
Nubian faces, sly
Pursing mouth, slanting eye,
Feel the Arabian
Winds floating from the fan.
Four in the Morning
Cried the navy-blue ghost
Of Mr. Belaker
The allegro Negro cocktail-shaker,
"Why did the cock crow,
Why am I lost,
Down the endless road to Infinity toss'd?
The tropical leaves are whispering white
As water; I race the wind in my flight.
The white lace houses are carried away
By the tide; far out they float and sway.
White is the nursemaid on the parade.
Is she real, as she flirts with me unafraid?
I raced through the leaves as white as water...
Ghostly, flowed over the nursemaid, caught her,
Left her...edging the far-off sand
Is the foam of the sirens' Metropole and Grand;
And along the parade I am blown and lost,
Down the endless road to Infinity toss'd.
The guinea-fowl-plumaged houses sleep...
On one, I saw the lone grass weep,
Where only the whimpering greyhound wind
Chased me, raced me, for what it could find."
And there in the black and furry boughs
How slowly, coldly, old Time grows,
Where the pigeons smelling of gingerbread,
And the spectacled owls so deeply read,
And the sweet ring-doves of curded milk
Watch the Infanta's gown of silk
In the ghost-room tall where the governante
Gesticulates lente and walks andante.
'Madam, Princesses must be obedient;
For a medicine now becomes expedient--
Of five ingredients--a diapente,
Said the governante, fading lente...
In at the window then looked he,
The navy-blue ghost of Mr. Belaker,
The allegro Negro cocktail-shaker--
And his flattened face like the moon saw she--
Rhinoceros-black (a flowing sea!).
Edith Sitwell (7 september 1887 - 9 december 1964)
Portret door Roger Fry
De Oostenrijkse dichter en schrijver Michael Guttenbrunner werd geboren op 7 september 1919 in Altenhofen.
In den Abruzzen
Wer wandert auf baumlosen Bergen, über dem Abgrund des Meeres? Wer sitzt am Fluß im Tal der Zikaden und sieht, wie das Licht auf Gipfel strahlende Füße setzt? Die Berge rühren sich nicht. Still wachsen die Schatten der Steine. Der Saumpfad ist leer, ohne Schritt. Kein klirrendes Rad rührt den Staub.
Bauernmädchen
Leicht gebeugt unter schweren Bürden schreiten sie über die Hügel, barfüßig, auf bloßen Sohlen. Schleppende Röcke umrauschen lautlose Schritte. Auf Schultern und Brüsten leimt nasses Leinen. Unter den tropfenvollen Haarflechten glänzen gezähmte Gesichter im Nebelgrau. Vorüber wallen sie gleich Bildern, noch feucht vom Gottesfinger schon in Schweiß gebadet, gepeitscht, gestriegelt vom Regengusse.
Michael Guttenbrunner (7 september 1919 12 mei 2004)
De Amerikaanse schrijfster Margaret Landon werd geboren op 7 september 1903 in Somers, Wisconsin.
Uit: Anna and the King of Siam
Louis ran shouting with the news to the circus performers, and the Newfoundland gravely padded after him. "Stay with him, Beebe," the woman directed in Malay.
"Beebe and Bessy take good care of you and Louis, don't they?" asked the captain.
"Yes, they're very faithful." She smiled faintly, her eyes on the hurrying back of the ayah. "Beebe and Moonshee have been with me since before I was married, you know. And good old Bessy is a member of the family, too. She'd guard us with her life."
Captain Orton stood silent a moment. A puff of fresh wind blew the woman's curls back. "Mrs. Leonowens, that ought to be a man's job," he said in a low voice to the pink ear that hardly reached his shoulder. "A maid, a dog, and an old Persian professor aren't enough. I don't like your going in there. For some women, yes. For you, no. People go in there and never come out again." Dark color moved under the clear tan. "Forgive me for saying so much, but you can't even imagine what it will be like."
"You forget that I've lived in the Orient ever since I was fifteen."
"Yes, in British colonies with British soldiers to protect you. This is Siam!"
The woman bit her lip, but did not turn her eyes toward him. "I can't go back now. I've given my word."
"You will not go back now?"
"I cannot!"
He paused, hesitating, then forged ahead. "There's always Mr. Cobb. He's a gentleman and rich!"
She flushed deeply. When she did not speak, he went on in a savage voice, but low. "There is also myself, as you know. Perhaps not a gentleman, and certainly not rich!"
Margaret Landon (7 september 1903 4 december 1993)
De Nederlandse schrijver Anton Haakman werd geboren op 7 september 1933 in Bussum.
Uit: Panopticum
De eerste gasten
1
Toen we van het feest terugkwamen, brandde overal de verlichting. Er stond een ladder onder de kamer van de Hollander. De achterdeur was open en een van.de terrasdeuren lag aan scherven. Overal, maar dan ook letterlijk overal lag bloed. De Hollander en zijn dochtertje waren verdwenen. Het arme kind, wat zal ze niet meegemaakt hebben... Gelukkig hadden we hem vooruit laten betalen. Nee, nooit meer Hollanders.
Dit, of woorden van gelijke strekking, moet de nieuwe eigenaar van het hotel hebben gezegd tegen ieder die het wilde horen. Behalve aan de gendarmes.
Nu ik, veilig thuisgekomen, niet zonder tevredenheid de helder witte zwachtel om mijn opnieuw ontsmette en verbonden voet heb bezien, kan ik een poging wagen om enigszins ordelijk verslag uit te brengen van de dramatische gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld in een hotel in Zuid-Frankrijk en die op de Franse nationale feestdag hun climax bereikten.
Omdat mijn dochtertje, dat in augustus leerplichtig wordt, nog gauw uit eigen beweging een en ander wilde leren, waaronder de schoolslag, en omdat ikzelf een glimp wilde opvangen van de zon, waren we vertrokken naar het zuiden van Frankrijk. We waren niet de enigen, haast alle hotels waren vol, en zeker die met een zwembad. Maar we herinnerden ons een erg afgelegen herberg waar we twee jaar eerder een paar dagen rustig hadden kunnen baden en slapen. Vanuit Nîmes belde ik op. Een mannenstem die ik niet kende informeerde bars naar het aantal personen en het aantal nachten. En of we ook in het hotel zouden eten. Dat laatste klonk als voorwaarde, daarom antwoordde ik: Vanavond wel, vanmiddag niet, in het midden latend waar we de volgende twee dagen zouden eten. Want ik herinnerde me het restaurant als heel plezierig vanwege het riante, op de verdieping gelegen terras, maar matig van spijzen en naar verhouding nogal duur.
Willem Bilderdijk (7 september 1756 18 december 1831)
Schilderij door Cornelis van Cuylenburg, 1795
De Duits Israëlische dichteres en schrijfster Jenny Aloni (eig. Jenny Rosenbaum werd geboren op 7 september 1917 in Paderborn. Zie ook mijn blog van 7 september 2007.
Sommerblumen
Du aber irrtest, die du wähntest, der Glutenwind des Sommers habe alle Blumen verbrannt, alle außer den Disteln. Vielleicht glaubtest du es, weil dein bildermüdes Auge zu eilig über die gelbbraunen Ebenen und Berghänge hastete auf rasender Fahrt von einer Stadt zur anderen. Jetzt da du Lärm und grellen Farben entflohst in die Stille deines abgelegenen Hauses, erkanntest du deinen Irrtum. Durch einen Totenacker der Frühlingsblumen führt dich ein schmaler Pfad zum nächsten Dorf. Dürre Blätter auf fahlen Stielen knistern noch immer den eigenen Sterbegesang, wenn dein Fuß an die ineinander verstrickten Stengel stößt oder ein seltener Lufthauch sie bewegt. Zwischen ihnen, wie unter gelben Strohschirmen vor der stechenden Sonne geschützt, öffnen die Blumen des Sommers ihre Kelche, namenlos für dich, die du sie nicht zu benennen weißt. Durch wasserlose Monate tragen sie die winzigen Blüten, ein blasses Rot, ein mattes Blau, ein leises Gelb. Mit dem spärlichen Naß frühen Nebeltaues begnügen sie sich. Sie blühen den ganzen trockenen Sommer hindurch, bis die Pflanzen des Regens, breiter und stämmiger als sie aus der Erde auftreiben und sie in dem Wust des üppigen Grüns ersticken.
Jenny Aloni (7 september 1917 30 september 1993)
Inspector McGregor wished there was some kind of official crime scenario checklist, just so that he could have a quick glance and confirm that he had seen it all now. He hadn't sworn at a discovery for ages, perfecting instead a resigned, fatigued expression that said, Of course. How could I have possibly expected anything less?
The kids had both moved out now. He was at college in Bristol and she was somewhere between Bombay and Bangkok, with a backpack, a dose of the runs and some nose-ringed English poof of a boyfriend. Amidst the unaccustomed calm and quiet, himself and the wife had remembered that they once actually used to like each other, and work had changed from being somewhere to escape to, to something he hurried home from.
He had done his bit for the force worked hard, been dutiful, been honest, been dutifully dishonest when it was required of him; he was due his reward and very soon he would be getting it.
Islay. Quiet wee island, quiet wee polis station. No more of the junkie undead, no more teenage jellyhead stabbings, no more pissed-up rugby fans impaling themselves on the Scott Monument, no more tweed riots in Jenners, and, best of all, no more fucking Festival. Nothing more serious to contend with than illicit stills and the odd fight over cheating with someone else's sheep.
Bliss.
Christ. Who was he kidding? He just had to look at what was before him to realise that the day after he arrived, Islay would declare itself the latest independentstate in the new Europe and take over Ulster's mantle as the UK's number one terrorist blackspot.
The varied bouquet of smells was a delightful courtesy detail. From the overture of fresh vomit whiff that greeted you at the foot of the close stairs, through the mustique of barely cold urine on the landing, to the tear-gas, fist-in-face guard-dog of guff that savaged anyone entering the flat, it just told you how much fun this case would be.
McGregor looked grimly down at his shoes and the ends of his trousers. The postman's voluminous spew had covered the wooden floor of the doorway from wall to wall, and extended too far down the hall for him to clear it with a jump. His two-footed splash had streaked his Docs, his ankles and the yellowing skirting board. Another six inches and he'd have made it, but he hadn't been able to get a run at it because of the piss, which had flooded the floor on the close side of the doorway, diked off from the tide of gastric refugees by a draught excluder.
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)
De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Na de middelbare school ging zij studeren aan de Syracuse University. Als beginnend studente werd zij in een park vlabij de universiteit overvallen, in elkaar geslagen en verkracht. Zij studeerde af en herkende later de verkrachter op een campus bij de universiteit. Deze werd gearresteerd. Sebold bezocht daarna de universiteit in Houston in Texas en leefde vervolgens 10 jaar in New Yorks Manhattan. In 1999 verscheen haar eerste boek Lucky, waarin zij haar ervaringen uit het begin van haar studententijd verwerkte. In haar roman The Lovely Bones uit 2002 beschrijft zij de jacht op een verkrachter uit het perspectief van de verkrachte en vermoorde Susie die in een rijk tussen leven en dood aangekomen is.
Uit: The Almost Moon
When all is said and done, killing my mother came easily. Dementia, as it descends, has a way of revealing the core of the person affected by it. My mother's core was rotten like the brackish water at the bottom of a weeks-old vase of flowers. She had been beautiful when my father met her and still capable of love when I became their late-in-life child, but by the time she gazed up at me that day, none of this mattered.
If I hadn't picked up my ringing phone, Mrs. Castle, my mother's unlucky neighbor, would have continued down the list of emergency numbers posted on my mother's almond-colored fridge. But within the hour, I found myself rushing over to the house where I was born. In haar roman
It was a cool October morning. When I arrived, my mother was sitting upright in her wing chair, wrapped in a mohair shawl, and mumbling to herself. Mrs. Castle said my mother hadn't recognized her that morning when she'd brought the paper to the door.
"She tried to slam the door on me," Mrs. Castle said. "She screamed like I was scalding her. It was the most pitiful thing imaginable."
My mother sat, a totemic presence, in the flocked red-and-white wing chair in which she'd spent the more than two decades since my father's death. She'd aged slowly in that chair, retiring first to read books and work her needlepoint, and then, when her eyes began to fail, to watch public television from dawn until she fell asleep in front of it after her evening meal. In the last year or two, she would sit in the chair and not even bother to turn on the television. Often she placed the twisted skeins of yarn that my older daughter, Emily, still sent each Christmas, in the center of her lap. She petted them the way some old women might pet cats.
Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)
De Duitse schrijfster Amelie Fried werd geboren op 6 september 1958 in Ulm. Na het gymnasium in Heppenheim studeerde zij van 1976 tot 1983 theater- en communicatiewetenschappen, kunstgeschiedenis en Italiaans in München, echter zonder de studies te voltooien. Daarna studeerde zij aan tot 1989 aan de Hochschule für Fernsehen und Film München. Sinds 1984 presenteerde zij diverse televisieprogrammas, waaronder sinds juli 2009 het literatuurprogramma Die Vorleser. Zij schrijft zowel kinderboeken als boeken voor volwassenen, waarvan er ook enkele werden verfilmd.
Uit:Die Findelfrau
Holly blickte starr in das rote Licht über ihr. Eine warme Hand legte sich auf ihre kalten Hände, die sie auf dem Bauch gefaltet hatte wie zum Gebet. Lieber Gott, dachte sie, mach, dass alles gut geht. Dass die Schwester meine Unterlagen nicht vertauscht hat. Dass der Computer keine Panne hat. Dass der Doc gestern Nacht nicht zu wenig geschlafen oder zu viel gebechert hat. Sie überlegte kurz, ob sie vom Tisch springen und weglaufen sollte, dann fielen ihr die ganzen Untersuchungen der letzten Wochen ein. Wäre alles umsonst gewesen, und sie würde es trotzdem bezahlen müssen. Warum, zum Teufel, hatte sie sich überhaupt darauf eingelassen? War es wirklich so schlimm, kurzsichtig zu sein? Wenn sie die Brille abnahm, verschwamm die Welt zu farbigen Flecken. Ist doch eigentlich ganz schön, dachte sie plötzlich. Schöner als vieles, was sie sah, wenn sie die Brille wieder aufsetzte. Als Kind war sie gehänselt worden, klar. Blindschleiche, Brillenschlange, Streberin. Als junges Mädchen war sie mehr oder weniger blind durchs Leben getappt, weil sie lieber vom Auto überfahren worden wäre, als hässlich auszusehen. Obwohl sie mit ihren ausdrucksvollen, braunen Augen, dem schimmernden Teint und ihrem dunklen Haar als ausgesprochen hübsch galt, war sie überzeugt, dass eine Brille alles kaputt gemacht hätte. Dann war sie immer wieder neben Typen aufgewacht, die leider nur aus der Ferne attraktiv gewesen waren. Eine Zeit lang hatte sie Kontaktlinsen getragen. Nachdem sie die dritte versehentlich im Waschbecken weggespült hatte, weigerten sich ihre Eltern, neue zu bezahlen. Als Holly endlich selbst Geld verdiente, bekam sie eine Allergie gegen Kontaktlinsen. Jetzt hatte sie genug. Sie wollte endlich wieder klar sehen.
I owe my life to what is known as a "Good Samaritan" someone who pulled me out of the flaming wreck so promptly that only my hair was burned, someone who laid me gently on the perimeter of the cornfield, called an ambulance, described my location with some precision and then, with a self-effacement that strikes me as perverse, not to mention un-American, chose to slink away anonymously rather than take credit for these sterling deeds. A passing motorist in a hurry, that sort of thing. The ambulance took me to Rockford Memorial Hospital, where I fell into the hands of one Dr. Hans Fabermann, reconstructive surgeon extraordinaire. When I emerged from unconsciousness fourteen hours later, it was Dr. Fabermann who sat beside me, an elderly man with a broad, muscular jaw and tufts of white hair in both ears, though most of this I didn't see that night -- I could hardly see at all. Calmly Dr. Fabermann explained that I was lucky; I'd broken ribs, arm and leg, but had no internal injuries to speak of. My face was in the midst of what he called a "golden time" before the "grotesque swelling" would set in. If he operated immediately, he could get a jump on my "gross asymmetry"--namely, the disconnection of my cheekbones from my upper skull and of my lower jaw from my "midface." I had no idea where I was, or what had happened to me. My face was numb, I saw with slurry double vision and had an odd sensation around my mouth as if my upper and lower teeth were out of whack. I felt a hand on mine, and realized then that my sister, Grace, was at my bedside. I sensed the vibration of her terror, and it induced in me a familiar desire to calm her, Grace curled against me in bed during a thunderstorm, the smell of cedar, wet leaves.... . It's fine, I wanted to say. It's a golden time. "If we don't operate now, we'll have to wait five or six days for the swelling to go down," Dr. Fabermann said.
1997 14 juin - [...] De toute évidence, ce qui peut unir tous les hommes est ce grand mystère qui est lAmour, car les différences disparaissent dans lamour. Les hommes sunissent bien pour tuer, cela donne des armées où le prochain est habillé de façon différente, mais nous ne sommes pas sur terre pour tuer, nous y sommes pour créer par lesprit comme par le corps. Quest-ce que les âmes viennent faire avec les armes ? Or nous sommes dabord des âmes. Dieu veut lamour universel quand il nous a transmis : « Aimez-vous les uns les autres. »
17 juin - [...] Les jeunes et les moins jeunes aujourdhui parlent comme de la bouillie. Ils écrivent comme de la bouillie et ils pensent comme de la bouilllie. Tout se tient, si on peut le dire de quelque chose daussi flasque. Et dun bout du monde à lautre bout, musique, peinture, architecture, cest le règne du flou. Quant à limagination, on prend un peu nimporte où et nimporte comment, on fait nimporte quoi.
3 juillet - La mort nest rien. Notre vie nest pas coupée, mais délivrée seulement de la chair. Les apparences redoutables dans bien des fins de vie, quel que soit lâge, ne sont que des apparences. La transformation se fait ailleurs et le vrai moi se dégage de son linceul de chair.
17 juillet - [...] Repensant à Poe, ce que jadmire le plus, cest linspiration. Les livres daujourdhui nen ont aucune et cest pourquoi les livres sont muets. Linspiration, cest la présence de lêtre essentiel, ce qui le distingue de toute autre créature, et ce don nest dévolu quà quelques-uns. Les autres peuvent écrire tout ce quils veulent, ils ne feront que déplacer des mots.
24 août - [...] Tout sarrange mal, mais tout sarrange... Sage prévision humaine. Au-delà, il y a lespérance.
18 septembre - La musique est la nourriture du coeur. Or celui-ci est insatiable.
Julien Green (6 september 1900 - 13 augustus 1998)
"Als onvoorspelbare windvalgen vallen bevelen en slagen over ons heen. Wij zijn de stofdeeltjes die van plek naar plek geblazen worden, zonder respijt. Geen hoek is veilig, geen stap blijft onopgemerkt. Het vegen van de altijd bemodderde vloer met de oude lappen, het sjouwen in looppas met overvolle tonnen naar de beerput, de gamellendienst met gloeiend klotsende watersoep, de 'Bettenbau' met rafelende paardedekens en lekkende papieren matrassen, het wassen met honderden aan één lekkende kraan, het slopende wachten in kaarsrechte rijen voor het brood en de lepel oneetbare soep, de luizencontrole van kleding en haar, het bevestigen van driehoeken en nummers, het wekken en aantreden in het holst van de nacht, alles gaat gepaard met hees gebrul en stokslagen in willekewur en op onberekenbare momenten."
One of those old horse-drawn carriages that have reappeared since the war stopped in front of me, and I took it without thinking twice, arousing the envy of a desperate man who raced after it, waving his hat. That night I rode in the dilapidated vehicle along wide deserted streets and crossed the heart of the city, full of light at all hours, just as I wanted it to be, on a trip that to me seemed short and charged with beauty. The carriage circled the university plaza, and I remember that the beautiful building moved me as if it were a solemn gesture of welcome. We rode down Calle de Aribau, where my relatives lived, its plane trees full of dense green that October, and its silence vivid with the respiration of a thousand souls behind darkened balconies. The carriage wheels raised a wake of noise that reverberated in my brain. Suddenly I felt the entire contraption creaking and swaying. Then it was motionless. Here it is, said the driver. I looked up at the house where we had stopped. Rows of identical balconies with their dark wrought iron, keeping the secrets of the apartments. I looked at them and couldnt guess which ones Id be looking out of from now on. With a somewhat tremulous hand I gave a few coins to the watchman, and when he closed the building door behind me, with a great rattling of wrought iron and glass, I began to climb the stairs very slowly, carrying my suitcase. Everything felt unfamiliar in my imagination; the narrow, worn mosaic steps, lit by an electric light, found no place in my memory. In front of the apartment door I was overcome by a sudden fear of waking those people, my relatives, who were, after all, like strangers to me, and I hesitated for a while before I gave the bell a timid ring that no one responded to. My heart began to beat faster, and I rang the bell again. I heard a quavering voice: Coming! Coming! Shuffling feet and clumsy hands sliding bolts open. Then it all seemed like a nightmare. In front of me was a foyer illuminated by the single weak lightbulb in one of the arms of the magnificent lamp, dirty with cobwebs, that hung from the ceiling. A dark background of articles of furniture piled one on top of the other as if the household were in the middle of moving. And in the foreground the black-white blotch of a decrepit little old woman in a nightgown, a shawl thrown around her shoulders.
Carmen Laforet (6 september 1921 28 februari 2004)
De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Hij was de zoon van een arts en van prinses Hamdam al-Saltaneh, een dochter van Reza Schah Pahlavi en zijn eerste vrouw. Cyrus groeide van 1937 tot 1945 in Berlijn op. In 1945 keerde hij terug naar Iran. Omdat hij de Perzische taal verleerd was, zette hij zijn opleiding voort in Zürich. In 1948 verschenen zijn eerste gedichten in de krant Die Tat. Vanaf 1952 studeerde hij germanistiek in München. Sinds het begin van de jaren 60 woonde hij afwisselend in Londen en Teheran, vanaf 1983 weer in München. Behalve zijn eigen werk publiceerde hij ook vertalingen, o.a. van Omar Khayyām.
Uit:Poet und Vagant.
Der Osten sagte zu dir erzähl mir deine Herkunft der Westen sagte zu dir erzähl mir deine Wandlung doch der eine ließ dich nicht der andere fiel dir ins Wort Laßt dem Alten sein graues Haar er will etwas erzählen was euch beiden gefällt.
Stadtplan von Samarkand
Verschlagen in die Smogstädte, die sich von den Ausscheidungen der Maschine nähren, war ich verloren, der sich immerhin einmal in der Unterwelt zurechtfand. Ach, ich kannte andere Städte, deren Maße die Musik Händels in Architektur übersetzten. Im Stadtplan von Samarkand fand ich den Garten und die Karawanserei, auch die Straße, in der du wohnst ich bin ein Reisender, unterwegs nach Samarkand.
Marcel Möring, Herman Koch, Rachid Boudjedra, Christoph Wieland
De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.
Laat-Puberale Gedichten I
Ik heb mij willen bewegen van de leugens
van haar oog, waar het leven op de grond
uitbrandt, naar haar hoofd, de wond
van haar slaap, heb ik mij van het einde
zonder kracht willen bewegen, van de zee,
van haren om de schouders van mijn page.
Ik heb mij van de pijn, ik heb mij van
de pijn willen bewegen en de afgunst
daarvoor verlamd, de schaduw van de haat
in het vuur van het oog opnieuw gewarmd.
Herkenning, - en iedereen zou
willen verdrinken.
Jonas
In de koepel van de slaap draaien ze woorden om
die niet zo lang geleden gisteren één kant hadden.
Zij ligt in een bed dat kleiner wordt nu ze
het groter wenst. Hij kijkt naar de ribben
van het dak en vraagt zich af waar
hij straks stranden zal.
Terwijl de duisternis een traag tij
af en aan spoelt (de branding van het laken)
drijven ze uit elkaar tot ze niets meer
horen van de dingen die ze zeggen.
Hij wacht op het eerste licht
dat door het deurgat kiert
zij op het hoesten van het beest.
Marcel Möring(Enschede, 5 september 1957)
De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953.
Uit: Het Diner
We gingen eten in het restaurant. Ik ga niet zeggen welk restaurant, want dan zit het er de volgende keer waarschijnlijk vol met mensen die komen kijken ofwij er ook weer zitten. Serge had gereserveerd. Dat doet híj altijd, reserveren. Het restaurant is er zo een van het soort waar je drie maanden van tevoren moet bellen of zes, of acht, ik ben inmiddels de tel kwijt. Zelf wil ik nooit drie maanden van tevoren weten waar ik op een bepaalde avond ga eten, maar kennelijk zijn er mensen die daar totaal geen moeite mee hebben. Als de historici over een paar eeuwen willen weten hoe achterlijk de mensheid was aan het begin van de eenentwintigste eeuw hoeven ze alleen maar een kijkje in de computers van de zogenoemde toprestaurants te nemen, want al die gegevens worden bewaard, dat weet ik toevallig. Wanneer meneer L. de vorige keer bereid was om drie maanden op een raamtafeltje te wachten dan wacht hij nu ook wel vijf maanden op een tafeltje naast de deur van het toilet dat noemen ze in die restaurants het bijhouden van de klantgegevens. Serge reserveert nooit drie maanden van tevoren. Serge reserveert op de dag zelf, dat vindt hij een sport, zegt hij. Er zijn restaurants die altijd een tafeltje vrijhouden voor mensen als Serge Lohman, en dit restaurant is er een van. Een van de vele moet ik eigenlijk zeggen. Je kunt je afvragen of er in het hele land nog een restaurant te vinden is waar ze niet in een stuip schieten wanneer ze de naam Lohman door de telefoon horen. Hij belt natuurlijk niet zelf, dat laat hij zijn secretaresse of een van zijn naaste medewerkers doen. Maak je geen zorgen, zei hij toen ik hem een paar dagen geleden aan de lijn had. Ze kennen me daar, ik regel wel een tafeltje. Ik had alleen maar gevraagd ofwe elkaar nog zouden bellen voor het geval er geen plaats was, en waar we dan naartoe zouden kunnen gaan. Er klonk iets meewarigs door in zijn stem aan de andere kant van de lijn, ik kon bijna zíén hoe hij zijn hoofd schudde. Een sport.
De Algerijnse dichter, schrijver en draaiboekauteur Rachid Boudjedra werd geboren op 5 september 1941 in Aïn Beïda. Boudjedra kreeg een tradionele moslimopvoeding in Algerije en Tunesië. In 1960 nam hij deel aan de Algerijne bevrijdingsstrijd. Zijn studie wiskunde en filosofie zette hij voort in Algiers en in Fankrijk, waar hij zijn filosofiestudie voltooide aan de Sorbonne. Daarna kreeg hij leeropdrachten aan verschillende universiteiten. Aanvankelijk schreef Boudjedra in het Frans, vanaf 1981 in het Arabisch, waarna hij het werk in het Frans vertaalt. Hij schrijft romans, gedichten, essays en draaiboeken.
Uit: La répudiation
Hôpital. Bégonias dans le jardin. Fenêtres ouvertes. Les infirmières à varices déambulent, se méfient des malades qui gloussent et des scorpions qui grouillent sous les lits. Elles ont peur, mais elles auraient mieux fait d'être apodes plutôt que d'énerver les patients avec le glissement furtif de leurs pas. A quoi rime ce va-et-vient doucereux ? L'agitation est d'autant plus vaine qu'elles ne craignent rien : au moindre incident, des hommes dissimulés derrière les portes interviendront et juguleront toute tentative de sédition. Titubation : un malade entre, il a l'air d'un anachorète qui a perdu sa transe; une fois couché, le nouveau venu perd de son intérêt et il ne nous reste plus qu'à chercher un nouveau pôle d'attraction. Les bégonias ? Ils ont l'air passif. Les scorpions ? Ils ne cessent de tourner en rond et le bruit qu'ils font en s'entrechoquant ne peut parvenir qu'à une oreille initée. Un plateau plein de fruits trône sur la petite table vissée à mon lit; elle est donc venue. Préciser l'heure de son arrivée ou de son départ est au-dessus de mes forces ; me souvenir de ce qu'elle m'a dit exige un effort qui me laissera fourbu toute la semaine, la peau moite ; impression d'avoir mué en utilisant un émollient que le médecin m'aurait donné en cachette car le règlement interdit de telles pratiques : changer de peau. Inutile de me rappeler l'heure de son arrivée, ni la couleur de sa robe ; je connais seulement son prénom : Céline, et le numéro très spécial de sa voiture. Elle vient me voir souvent et le médecin m'autorise à partir avec elle pendant le week-end ; nous retrouvons alors la chambre hideuse et la couverture effilochée et j'ai hâte de revenir à l'asile, bien que j'aie passé toute la nuit à répéter que je ne voulais pas y retourner. Dans le service où je suis, il n'y a pas de camisole de force et personne ne hurle ; seules les infirmières nous gâchent notre plaisir et notre bien-être ; elles sont laides et ont la manie de faire sécher leurs mouchoirs sur les rebords des fenêtres de la grande salle commune ; elles arborent aussi une nodosité qui donne à leurs viages un caractère inexpugnable et définitif. Effrayantes, bigles, simiesques haridelles ; elles se prennent pour des martyres parce qu'elles soignent des fous. L'une d'entre elles ressemble étrangement à Lella Aïcha, la belle-mère de ma défunte soeur ; elle évite de me regarder et j'en fais autant ; son fils s'est remarié depuis quelques temps (comment l'ai-je appris ? Je n'en sais rien ! ). Tremblements. Vibrations... Sueur, ma mère ! La ville nous parvenait comme une rumeur impalpable et démesurée ; l'été s'éternisait et venait de la mer ; nous ne savions plus que faire. Dis-moi, Céline, lentement, le nom de la ville où je suis et le nom de la mer qui la baigne... Les médecins refusent de me le dire, sous prétexte que je simule.
Herkules. Ist es erlaubt, Herr Vater, weil wir hier unter vier Augen sind, eine etwas freie Frage zu tun?
Jupiter. Frage was du willst, mein Sohn.
Herkules. Ich hätte schon lange gern gewußt, ob es denn auch wirklich wahr ist, daß du, wie die guten Menschlein da unten sich schmeicheln, so gar großen Anteil an ihrem Befinden nimmst, dich in alle ihre Händel mengest, über alle ihre Wünsche und Bitten ein Register hältst, und kurz, die Welt bloß um ihrentwillen regierest?
Jupiter. Da fragst du mich viel auf einmal, mein Sohn! und ich würde nicht einem jeden so offenherzig antworten wie dir. Allein vor dir, der mir immer unter meinen Söhnen der liebste war, vor dir hab ich kein Geheimnis. Also, was die Weltregierung anbelangt, die, indem er den Kopf gegen das Ohr des Herkules neigt, leise, die - ist meine Sache nie gewesen.
Herkulesmacht ein Paar große Augen an ihn. Das wäre! Und wer regiert sie denn wenn Du sie nicht regierst?
Jupiter. Höre, lieber Herkules, mehr als ich selbst weiß, mußt du mich nicht fragen! Ich habe mich nie viel mit Metaphysik abgegeben; auch wäre wenig Gewinn für mich dabei. Jeder hat nun einmal seinen Wirkungskreis; ich habe den meinigen; und es ist schon etwas lange her, daß ich mich gewöhnt habe, was über mir ist als etwas, das nicht in mein Fach gehört, zu betrachten. Die Welt, mein guter Schlangenwürger, ist um ein namhaftes Teil größer als du dir einzubilden scheinest. Mir ist noch nie eingefallen, sie ausmessen zu wollen: aber das kannst du mir sicher nachsagen, daß der Distrikt, der mir und meiner Familie zu besorgen zugefallen ist, im Ganzen noch lange nicht so viel Raum einnimmt, als das kleine Königreich Thespia, wo du an dem Löwen von Cithäron und an den funfzig Töchtern des Thespius deine erste Heldenprobe abgelegt hast.
Herkules. Was die letztern betrifft, Herr Vater, damit ging es so natürlich zu, daß es sich nicht der Mühe verlohnte, mir ein Kompliment darüber zu machen, wenn die närrischen Kerle, die Poeten, eine Sache lassen könnten wie sie ist. - Doch, ich bitte um Verzeihung, daß ich dir in die Rede gefallen bin.
Christoph Wieland (5 september 1733 - 20 januari 1813) Monument in Weimar
Hij stond op en deed een paar stappen naar een openstaande dubbele zijdeur, die toegang verleende tot een tweede, veel bredere gang. Midden inde ruimte stond een knalgele eend geparkeerd. Een lelijke deuk in het linkerspatbord, Aan de straatkant was er een zware deur, eensoort poort, die als inrit voor de geïmproviseerde garage fungeerde. Buiten de onopvallende kleine auto was er werkelijk niet veel te zien in deze hoge, holle ruimte, ja, een paar oude olievlekken van de auto op de plavuizen, dat was alles. Wel kon je helemaal achteraan iets waarnemen van een totaal verwilderde tuin. Een Eden vol riet en varens, afgezoomd door een brokkelige muur, die iets weg had van een stoer overblijfsel van een Romeinse vesting. Al jarenlang had stellig geen mens meer een voet gezet in dit oerwoud. Alles was overwoekerd door brandnetels, takken en bloemrijk onkruid, een overdadige jungleachtige flora, zo maar midden inde stad.
Uit: Cultural Club (Column) Ik schrijf dit stukje op een hotelkamer van het Ethio Star hotel in Bahir Dar (spreek uit: Baidar). De zon schijnt, als ik over de rand van de laptop loer zie ik het bruine Tana meer. Op verzoek van mijn gastheer, de directeur van de Ethiopische wielerbond, heb ik de kamer vooraf geïnspecteerd en goed bevonden. Wat kan mij het nou schelen dat de gordijnen er telkens afvallen, dat het muskietennet gaten vertoont, het toilet spaarzaam spoelt en het afvoerputje van de douche verstopt zit. Ik heb andere dingen aan mijn hoofd. Als ik over een week terug vlieg naar Addis Abeba hoop ik de 25 wielrenners van dit land achter te laten met juist voldoende vaardigheden- tools worden ze in bepaalde kringen genoemd- om zichzelf naar een iets hoger plan te tillen. .Er is een enorme behoefte aan kennis hier, zoveel is me intussen duidelijk. Net als aan geld, een geoliede infrastructuur en deugdelijk materiaal. De nationale wielerbond heeft een soort Rabo- wielerplan in gedachten, dat de sport vanaf dikke banden- tot Olympisch niveau bedient. Heeft het al jaren geduurd voordat er in Nederland een dergelijk plan tot uitvoer kwam, in Ethiopië zal men nog meer geduld moeten hebben. Hier zijn grote banken noch grote ondernemingen. Maar iets zal hier van grond komen, ik voel het aan mijn water. De grote lange afstand atleten hebben de vluchtroute uit perspectiefloosheid gebaand. Sport als methode tot zelfverheffing, het is een bekend verhaal, zelfs Europees verhaal.
Dort außen Sonne und das Hinausgewürfel der Massen, die, mit zahllosen Geräuschen menschlicher Verrichtungen vermischt, gegen den Horizont regellos enteilen nach herinnen zu aber, von irgendwo an beginnend, bin es dann ich selbst mit der Verschlossenheit und dem Purpur meines Innern.
Du schaust; was soll das alles. Ich lebe körperlich seit zweiunddreißig Jahren. Alles ist in mir eine einzige Qual und war nie anders. Sie leben. Er schaut. Du bist müde. In Ruhe betrachtet ist es nichts.
Du gehst, und wir treffen uns. Dein Gesicht steht heran gegen mich, ein Jahr, einen Tag. Jeder Tag zerfällt in die Teile, die er gewinnt. Der Wind geht, man sieht ihn nicht, jetzt trifft er auf meine Wange, die ihn fühlt, oder auf Gebüsch, das rauscht. Einmal in diesem, einmal in jenem Zustande und jeder ist stärker als die Übersicht über beide. Süß, im Grauen des sinkenden Abends, vom äußersten Ende der Landschaft her, wo die Lichter zucken, die Flötenstimmen aufziehender Träume. Da setzt das Gras der Steppe an, läuft aus bis zu fernen Rändern mit dunklen Waldstreifen; gehäufelt drüben das Dorf mit Herden. Der braune Boden dürr, die Kuppen der Hügel spitz und fremd.
Die Waldberge heben sich. Der Himmel ist blau. Pferde werden an die Karren gespannt, der Stamm will mit all seinen Herden wieder wandern. Sprache mit trocken klappernden Lauten des fernen, gedehnten Ostens. In die strähnigen Mähnen der kleinen, zähen Pferde greift der Wind, der vom andern Himmelsrand her kommt, wo die Steppe mit ihren braunen Hügeln zu wandern beginnt, weit und tief in sich selbst hinein, von wo aus man auch keine Waldberge mehr sieht: da ist dieses Volk erst recht heimisch.
Die hölzerne Pflugschar in der Hand östlicher Völker, vom in die Fremde verschlagenen deutschen Bauer heimatstolz und mitleidig belächelt und die Nöte der Schulzeit, denen das spätere
Leben so ähnlich ist; jene war in ein oder zwei Zimmern gefangen und dann weiterhin kreiselt das in Zimmern, Gassen, Menschenkreisen: nah steht ein Park, nah hängt mein Rock über der Stuhllehne.
Der Jüngling erzittert, denn die Geliebte ist ihm schon in den innersten Ring der Nähe getreten, so daß sie, riesengroß für das Auge, als Winziges doch den Horizont deckt: so auch Zorn oder Angst, als Winziges, oder die Kohlenrechnung, als Winziges.
Heimito von Doderer (5 september 1896 23 december 1966)
Aan mijn tafeltje voel ik mij niet alleen zoals ik mij in een nederlands restaurant alleen voel, uitgestoten, buitengehouden door onbarmhartig gladgeschuurd en van ondoordringbare lagen voorzien hout, of plastic, of formica. Hier is alles toegankelijk, het laat zich strelen, dat rotan, af en toe kronkelt een losgeraakt krulletje tegen je huid op. - In Indonesie raakt alles je aan. Geuren, geluiden, smaken - het komt op je af, soms ondraaglijk.
Margaretha Ferguson (5 september 1920 - 8 mei 1992)
De Italiaanse dichter en patriotGoffredo Mameli werd geboren op 5 september 1827 in Genua.
De Vlaamse schrijfster en dichteres Christine D'haen is donderdag op 85-jarige leeftijd overleden in haar woonplaats Brugge. Christine D'haen werd op 25 okrober 1923 geboren in Sint-Amandsberg. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2008.
Daimoon megas
Mijn daimoon bedroefde bij nacht mijn bloed:
het hoofd in uw armen, het hoofd van een man, het is niets. En uw dagen en nachten zijn niets dan een schaduw van schaduwen; al wat gij doet,
het is niets: en het vlees dat gij eet, en het bloed dat gij drinkt, het is niets. Verfoei ook den geest! Want de ziel die gij eet, het visioen dat gij drinkt, het is niets. En zo al wat gij zoekt, wat gij doet,
het is niets. Het is minder dan de as en het schuim. En de mond op uw hart, het is niets. Als het zand aan de zee is u alles, en minder dan as van het vuur, en uw dromen zijn minder dan puin.
Want al wat gij drinkt en verteert, alles voedt slechts mij, en de macht is aan mij, echter gij, gij zijt niets dan een schaduw, en ik ben die leven in doodsstrijd en sterven al levende doet.
Ik slechts verzwijg u. - Mijn daimoon bij nacht bedroefde mij bitter. - En 't hoofd in mijn arm, het hoofd van een man, het is niets. Het is niets dan een aangezicht, sluimrend, vol koelte en zacht.
Christine D'haen (25 oktober 1923 - 3 september 2009)
Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Mary Renault, Constantijn Huygens, Helga Ruebsamen, Richard Wright
De Franse schrijver Antonin Artaud werd geboren op 4 september 1896 in Marseille.
Uit: Le Pèse-Nerfs
Et n'espérez pas que je vous nomme ce tout, en combien de parties il se divise, que je vous dise son poids, que je marche, que je me mette à discuter sur ce tout, et que, disuctant, je me perde et que je me mette ainsi sans le savoir à PENSER, - et qu'il s'éclaire, qu'il vive, qu'il se pare d'une multitude de mots, tous bien frottés de sens, tous divers, et capables de bien mettre au jour toutes les attitudes, toutes le nuances d'une très sensible et pénétrante pensée.
Ah ces états qu'on ne nomme jamais, ces situations éminentes d'âme, ah ces intervalles d'esprit, ah ces minuscules ratées qui sont le pain quotidien de mes heures, ah ce peuple fourmillant de données, - ce sont toujours les même mots qui me servent et vraiment je n'ai pas l'air de beaucoup bouger dans ma pensée, mais j'y bouge plus que vous en réalité, barbes d'ânes, cochons pertinents, maîtres du faux verbe, trousseurs de portraits, feuilletonistes, rez-de-chaussée, herbagistes, entomologistes, plaie de ma langue.
Je vous l'ai dit, que je n'ai plus ma langue, ce n'est pas une raison pour que vous persistiez, pour que vous vous obstiniez dans la langue. Allons, je serai compris dans dix ans par les gens qui feront aujourd'hui ce que vous faites.
Alors on connaîtra mes geysers, on verra mes glaces, on aura appris à dénaturer mes poisons, on décèlera mes jeux d'âmes. Alors tous mes cheveux seront coulés dans la chaux, toutes mes veines mentales, alors on percevra mon bestiaire, et ma mystique sera devenue un chapeau. Alors on verra fumer les jointures des pierres, et d'arborescents bouquets d'yeux mentaux se cristalliseront en glossaires, alors on vera choir des aérolithes de pierre, alors on verra des cordes, alors on comprendra la géométrie sans espaces, et on apprendra ce que c'est que la configuration de l'esprit, et on comprendra comment j'ai perdu l'esprit.
Antonin Artaud (4 september 1896 - 4 maart 1948)
De Franse schrijver François René de Chateaubriand werd geboren op 4 september 1768 in Saint Malo.
Uit: Mémoires d'outre-tombe
A peine étais-je revenu de Brest à Combourg, qu'il se fit dans mon existence une révolution; l'enfant disparut et l'homme se montra avec ses joies qui passent et ses chagrins qui restent. D'abord tout devint passion chez moi, en attendant les passions mêmes. Lorsque, après un dîner silencieux où je n'avais osé ni parler ni manger, je parvenais à m'échapper, mes transports étaient incroyables; je ne pouvais descendre le perron d'une seule traite : je me serais précipité. J'étais obligé de m'asseoir sur une marche pour laisser se calmer mon agitation ; mais aussitôt que j'avais atteint la Cour Verte et les bois, je me mettais à courir, à sauter, à bondir, à fringuer', à m'éjouir jusqu'à ce que je tombasse épuisé de forces, palpitant, enivré de folâtreries et de liberté. Mon père me menait quant et lui à la chasse. Le goût de la chasse me saisit et je le portai jusqu'à la fureur; je vois encore le champ où j'ai tué mon premier lièvre. Il m'est souvent arrivé en automne de demeurer quatre ou cinq heures dans l'eau jusqu'à la ceinture, pour attendre au bord d'un étang des canards sauvages; même aujourd'hui, je ne suis pas de sang-froid lorsqu'un chien tombe en arrêt. Toutefois, dans ma première ardeur pour la chasse, il entrait un fond d'indépendance; franchir les fossés, arpenter les champs, les marais, les bruyères, me trouver avec un fusil dans un lieu désert, ayant puissance et solitude, c'était ma façon d'être naturel. Dans mes courses, je pointais si loin que, ne pouvant plus marcher, les gardes étaient obligés de me rapporter sur des branches entrelacées. Cependant le plaisir de la chasse ne me suffisait plus; j'étais agité d'un désir de bonheur que je ne pouvais ni régler, ni comprendre; mon esprit et mon coeur s'achevaient de former comme deux temples vides, sans autels et sans sacrifices; on ne savait encore quel Dieu y serait adoré. »
René de Chateaubriand (4 september 1768 4 juli 1848)
Beeld doorAlphonse Terroir in Combourg
De Nederlandse dichter en schrijver Constantijn Huygens werd geboren op 4 september 1596 in Den Haag.
ROTTERDAM
Tzij Wael, off Rhijn, off Maes, off alle drij te saem, Tzij Yssel, Merw, off Leck, off drij in eenen naem, Off zess in eenen buyck; sij moeten tmijnent buren, En willen niet in Zee off kussen eerst mijn muren; Mijn muren soo gereckt, mijn soo gerijckten grond, Dat die mij nu besiet kan vragen waer ick stond. O muren, en ô grond, ô welgevoegde Stroomen, Wijckt voorde Wilderniss der averechte Boomen, Maer wijckt voor haer geluck: En, Vreemdeling, segt ghij, Hoe verr en wint het niet mijn Mase van haer IJ?
Aen Heere P. C. Hooft
Ick byden Helt gestelt, die uijt de Leeuweschoncken Den oorloghijver soogh, en tleeuwelycke rap, Die Troyen holpe in dasch, en stelden Hector schrap? Zoo diep en legg ick niet in eyghen-waen versoncken, Zoo veel en hebb ick niet uyt Lethe opgedroncken, Dat ick s mij weerdigh kenn, al paert het streelend sap Van uwe hoofsche pen tonnoosel vrijerschap Van een rondt Batavier, bij dedel Griecksche voncken. Wat can hy weerdigh zyn die op stem noch op Dicht Ervaren, noch op luyt mach heeten afgericht, Veel minder op het puyck van wtgeleesen zeden? Dies vinde ick in u Dicht (Puyckdichter van ons landt) Const, jonst, geneghentheyt, maet, rijm en reghel-trant, (Vergeeft mij tredelyck ontkennen) maer gheen reden.
Constantijn Huygens (4 september 1596 28 maart 1687)
Portret doorMichiel van Miereveld
De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen is op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië.
Uit: Het viswijf (of: als er toch niets anders meer komt dan dronkemanstaal)
Dora had weer een scène gemaakt, met alles erop en eraan, zoals dronkenschap, onwelvoeglijke taal, beledigingen en handtastelijkheden. Pieter had haar met de grootste moeite naar boven gekregen, naar hun slaapkamer, die hij achter haar op slot had gedraaid.
Ze stond onvast ter been voor het raam, op de eerste etage en zag hoe haar man, beneden op de stoep, probeerde om de geshockeerde gasten begrip bij te brengen voor wat zich had afgespeeld. Dat zou best lukken, daar kende ze haar Pieter voor. Welke excuses en verklaringen zou hij deze keer verzinnen? De wreedheid van haar jagende vader werd in deze kringen gerespecteerd, daar kon Pieter dus niet mee aankomen. Hij zou er wel iets op vinden. Hij wist altijd raad.
Hij hoefde niet briljant te zijn en niet vindingrijk, hij sprak gewoon zijn belangrijkste goede eigenschappen aan; hij kwam betrouwbaar en rechtvaardig over. Haar man stond alom bekend als onkreukbaar. Niet voor niets vertrouwden die gewichtige gasten aan hem al hun geheimen toe, lieten ze hem hun kastanjes uit het vuur slepen, die valse maar hooggeplaatste etterbuilen en galbakken, die op dit ogenblik hoofdschuddend op hun limousines met chauffeur stonden te wachten en van wie de echtgenotes af en toe een bemoedigende hand op Pieters arm legden.
Die fijn geschoeide handjes, die strelende en knijpende vingers van de doortrapte kakmadammen en graftakken, zoals Dora ze nog geen half uur eerder uit de grond van haar hart had genoemd, hun aanblik bracht opnieuw de nodige beroering in haar teweeg.
Good riddance at bad rubbish! Laat ze opsodemieteren, die golddiggers en cockteasers. Ze deugden niet, het enige wat ze in hun hele leven hadden gepresteerd was dat ze op het juiste moment hun dameshuid duur hadden verkocht. Nu kochten die salonhoeren op hun beurt andermans huid.
Dora had het met eigen ogen gezien toen ze mee was gegaan met Pieter naar een juristencongres, ze had gezien hoe die keurige kapsoneswijven, op wie ogenschijnlijk niet je dat viel aan te merken, na de landing in Berlijn direct uit hun correcte tweedjassen waren gekropen. Ze konden niet wachten, de lefmutsen, tot hun koffers van de lopende band waren gerold, maak open, maak open gniffelden de secreten, om zich vervolgens triomfantelijk te omgorden met bont! Om zich te hullen in de wederrechtelijk afgestroopte vellen van naamloze dieren.
De Engelse schrijfsterMary Renault werd op 4 september 1905 geboren als Mary Challans in Forest Gate in Essex.
Uit:The Friendly Young Ladies
Very quietly and carefully, hardly moving her thin young neck and round shoulders, Elsie looked round the room, first at the french windows into the garden, then at the door, measuring distances. Her calculations were instinctive, like those of a mouse; she had been making them since she could crawl. There was hardly any need to look this time; the way to the door lay flat across her father's line of vision. He was saying, "I should have supposed it was obvious to the meanest intelligence--almost anywhere, in fact, outside this household----"
Her parents' chairs were drawn up to the fire, for it was a chilly evening in March, and the Lane family always observed, punctiliously, the routine of domestic comfort. Elsie had begun her reputation for eccentricity at school by remarking suddenly, "I do think radiators are nice." She thought of radiators as she edged the pouffe on which she was sitting slowly backward, ready for a traverse behind her mother's chair to the french window.
As she moved, she remembered that her sister Leonora, in the dimly-remembered days when she lived at home, used to cross the room on occasions like this with three flying strides, slam the door, and be half-way down to the beach before there was time to say anything. Elsie had been, and still was, as incapable of following her example as she would have been of soaring through the air. She had always found herself left behind, to hear the comments and the retorts, while Leo had already joined Ted and Albert from the coastguard cottages, and would be looking for jetsam in the caves. Elsie had not envied her Ted and Albert--she agreed with her mother in thinking them very rough and unsuitable--and she rarely remembered now to envy her her technique, it was so long ago. She was free to use her own methods; and Leo, once so terrifyingly apt to heap a family fracas with fresh fuel, was never mentioned at all. Elsie herself hardly ever thought of her.
Mary Renault (4 september 1905 - 13 december 1983)
He saw the dim image of the traffic cop make a right-face turn and fling out a white-gloved arm, signaling that the flow of cars from the east should stop and that those toward the south now had the right of way, and at the same instant he heard the cop's shrill whistle: Wrrrriiiiiieee . . .
Yes, that was a good rookie. He had made change-over in traffic smartly, the exact manner in which the Metropolitan Handbook for Traffic Policemen had directed. The footwork had been perfect and that impersonal look on his face certainly inspired confidence and respect. That's the way a policeman should work. Well done, Officer, he mumbled in his sleep as the officer now did a left-face turn, again flinging out his flashing white-gloved hand and sounding his whistle: Whreeeeeiiiiiee . . .
"Ruddy!"
"Hunh!"
"Ruddy! Wake up!"
Wrrrriiiiiieeeeee . . .
"Hunh? Hunh?"
"Ruddy, it's the telephone, darling!"
Wreeeiiieeeeee . . .
"Oh!"
"It's the telephone, Ruddy!"
"I'll get it, I'll get it," he mumbled, blinking his sleep-drugged eyes in the dark and fumbling with the bedcovers. He sat half up and sleep rushed over him in a wave, seeking to reclaim him. "This rush-hour traffic . . ." He sighed, his voice trailing off.
"Hunh? Ruddy, are you awake?"
"Hunh?"
"Darling, the telephone!"
Wreeeeeiiiiiii . . .
In one stride of consciousness, he conquered his sleep and pushed his feet to the floor, reached out to the bedside table and lifted the receiver. He cleared his throat and spoke professionally: "Captain Rudolph Turner, speaking."
A woman's sharp, crisp voice sang over the wire: "Ruddy, Mary Jane . . . Mary Jane Woodford."
"Yeah, Mary Jane. What is it? What's up?"
"Who is that, Ruddy?"
"Wait, Agnes. I'm trying to talk. Switch on the light."
Richard Wright (4 september 1908 28 november 1960)
De Indische schrijfster Kiran Desai werd geboren op 3 september 1971 in New Dehli.
Uit: Hullabaloo In The Guava Orchard
That summer the heat had enveloped the whole of Shahkot in a murky yellow haze. The clutter of rooftops and washing lines that usually stretched all the way to the foothills at the horizon grew blurred and merged with the dust-filled sky.
'Problems have been located in the cumulus that have become overly heated,' read Mr. Chawla from the newspaper. 'It is all a result of volcanic ash thrown up in the latest spurt of activity in Tierra del Fuego.'
And a little later he reported to whomever might be listening: 'The problem lies in the currents off the West African coastline and the unexplained molecular movement observed in the polar ice-caps.'
And: 'Irag attempts to steal monsoon by deliberately creating low pressure over desert provinces and deflecting winds from India.'
And even: 'Hungarian musician offers to draw rain clouds from Europe to India via the music of his flute.'
'Why can't they think of serious solutions?' asked Mr. Chawla. 'It is too hot to fool about with Hungarian musicians.'
Shahkot boasted some of the highest temperatures in the country and here there were dozens of monsoon-inducing proposals. Mr. Chawla himself submitted a proposal to the forestry department for the cutting and growing of vegetation in elaborate patterns; the army proposed the scattering and driving of clouds by jet planes flying in a special geometric formation; the police a frog wedding to be performed by temple priests.
Vermaji of the university invented a giant fan which he hoped would attract the southern monsoon clouds by creating a wind tunnel moving north toward the Himalayas, and he petitioned the Electricity Supply Board for enough power to test it. Amateur scientists from Mr. Barnala of Tailor Gully to Miss Raina from Sainik Farms area attended trade fairs where they displayed instruments that emitted magnetic rays and loud buzzing sounds. Everyone in the town was worried. The mercury in the police station thermometer exceeded the gradations Kapoor & Sons Happy Weather Company had seen fit to establish, leaping beyond memory and imagination, and outdoing the predictions of even Mr Chawla's mother, Ammaji, who liked to think she knew exactly what the future would bring.
It was a summer that sent the dizzy pulse of fever into the sky, in which even rules and laws that usually stood straight and purposeful grew limp, like plants exposed to the afternoon sun, and weak. The heat softened and spread the roads into sticky pools of pitch and melted the grease in the Brigadier's mustache so that it drooped and uncurled, casting shadows on his fine, crisp presence.
Kiran Desai (New Dehli, 3 september 1971)
De Uruguayaanse schrijver, essayist en journalist Eduardo Hughes Galeano werd geboren op 3 september 1940 in Montevideo. Zie ook
Uit: Mirrors
MEXICANS
Tlazoltéotl, Mexicos moon, goddess of the Huasteca night, managed to elbow her way into the macho pantheon of the Aztecs.
She was the most mothering of mothers, who protected women in labor and their midwives, and guided seeds on their voyage to becoming plants. Goddess of love and also of garbage, condemned to eat shit, she embodied fertility and lust.
Like Eve, like Pandora, Tlazoltéotl bore the guilt for mens perdition; women born in her times lived condemned to pleasure.
And when the earth trembled, in soft vibrations or devastating earthquakes, no one doubted: It is she.
***
DJANGO
Born in a gypsy caravan, he spent his early years on the road in Belgium, playing the banjo for a dancing bear and a goat.
He was eighteen when his wagon caught fire and he was left for dead. He lost a leg, a hand. Goodbye road, goodbye music.
But when they were about to amputate, he regained the use of his leg. And from his lost hand he managed to save two fingers and become one of the best jazz guitarists in history.
There was a secret pact between Django Reinhardt and his guitar. If he would play her, she would lend him the fingers he was missing.
When James Merrill and I first met we didn't take to each other. If someone had told me that day that we would be friends for forty years, I would have thought they were joking. It was the hot summer of 1950; I and my first husband, Jonathan Bishop, were in Europe on a postponed honeymoon. We had come to Austria to stay with Lynn and Ted Hoffman, who were working at the Salzburg Seminar. An acquaintance from Harvard, Claude Fredericks, was in town, too, and they arranged for all of us to have lunch and go for a swim in a nearby lake. Both Lynn and I were fond of Claude, and hoped to find the friend he was traveling with, another young poet, equally likable. But Jimmy Merrill was a disappointment. Compared to Claude he seemed both coolly detached and awkwardly self-conscious. He was thin and pale and shortsighted, with thick black-rimmed spectacles (later he would wear contact lenses). Though only twenty-four, he was clearly already an intellectual and an aesthete. He appeared to have read everything and, worse, to be surprised at our ignorance. The lake turned out to be a large light-struck shiny pond, mainly surrounded by woods. Fallen tree trunks littered the steep, sandy margin, and more floated offshore. The water was a clear, dark brown, and very deep; a top layer had been warmed by the sun, but below it was icy, and choked with the rubbery yellow and green straps of water weeds. Most of us splashed about briefly and then waded out, but Jimmy stayed longer; and in spite of his weedy appearance he turned out to be a skilled swimmer. Unlike professional athletes, who often seem to be fighting the water, attacking it with violent slapping assaults and throwing off sprays of liquid shrapnel, Jimmy hardly broke the surface as he swam. The dark wet element parted smoothly for him as it might have for some long, elegant pale fish. When he finally waded out, however, he again seemed chilly and ill at ease. As his memoir of those years declares in its title, Jimmy was A Different Person then, in both senses of the phrase. He was different from most other persons, and he was different from the person he would become. Most of us change as we age, but Jimmy changed more than most. He not only became more confident and better-lookingeventually elegantly handsomehe also became kinder, more generous, and more sympathetic. He never quite became an ordinary person, but his instinctive scorn of fools, once only half-concealed by good manners, relaxed and gave way to a detached, affectionate amusement, such as a highly civilized visitor from another planet might feel. Perhaps that is why he eventually seemed so much at home with the otherworldly beings he and David Jackson contacted through the Ouija board.
Uit: Kurz ist das Leben (Vertaald door Eric Boemer)
Levickij öffnete die Augen und versuchte sich sofort wieder an eine Metapher zu erinnern, die er gestern vergessen hatte »Des Vollmonds Pfefferminztablette «? »Die krumme Banane des Halbmonds «? Irgendwas in dieser Art, wenn auch bedeutender im Geist.
Die Metaphern kamen nachts, wenn er schon im Bett lag. Der Maestro bummelte mit den Notizen. Früher konnte er sie bis zum Morgen im Gedächtnis halten. Heute war es zur Regel geworden, dass er sie, nicht ohne ein Gefühl der Befriedigung, wieder vergaß. Die vergebene Chance eines kleinen sprachlichen Abenteuers.
Levickij richtete seinen Blick auf ein weißes, der Farbe einer Ambulanz nachgestaltetes Tischchen. Er bemerkte die gewaltige, mit dorischen Figurationen geschmückte Torte. Er begann, die dünnen, gewundenen Kerzen zu zählen.
Mein Gott, dachte Levickij, noch ein Geburtstag.
Diese Phrase war es wert, sie für die Reporter aufzusparen:
»Mein Gott! Noch ein Geburtstag! Was für eine angenehme Überraschung
siebzig Jahre!«
Er stellte sich die Schlagzeilen vor:
»Russischer Schriftsteller feiert seinen Siebzigsten in der Fremde«. »Die Bücher des Jubilars erscheinen überall, mit Ausnahme von Moskau«. Und schließlich: »O mein Gott, ein weiterer Geburtstag!«
Levickij duschte, zog sich an. Griff nach der Post. Die Gattin war offensichtlich in Sachen Geschenke unterwegs. Gerlinda ein Geschöpf zwischen Verwandter und Dienstbotin umarmte ihn. Der Maestro unterbrach sie mit den Worten:
»Du bist im Testament berücksichtigt.«
Das war ein alter Scherz zwischen ihnen.
Sie fragte:
»Tee oder Kaffee?«
»Kaffee bitte.«
»Welchen möchten sie?«
»Den braunen, wahrscheinlich.«
Dann hörte er:
»Sie werden von einer Dame erwartet.«
Schnell fragte er:
»Aber nicht die mit dem Zopf?«
»Sie hat irgendeine Rarität mitgebracht. Ich glaube ein Buch. Sie sagte eine Inkunabel.«
Levickij zitierte lächelnd:
»De ses mains tombe le livre,
Dans leguel elle n'avait rien lu.
(Aus ihrer Hand fiel ein ungelesenes Buch )«
Regina Gasparjan saß seit mehr als einer Stunde in der Halle. Zum Ausgleich reichte man ihr Kaffee mit Brötchen. Nichtsdestoweniger war das ziemlich erniedrigend. Man hätte sie in den Salon bitten können. Ihre Ehrfurcht mischte sich mit beleidigtem Unbehagen.
Sergej Dovlatov (3 september 1941 - 24 augustus 1990)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter, schrijver en striptekenaar Lino Wirag werd geboren in 1983 in Pforzheim. Wirag studeerde literatuurwetenschappen en kunstgeschiedenis in Freiburg, creatief schrijven en cultuurjournalistiek in Hildesheim en kunst in het Finse Uusikaarlepyy. Hij publiceerde in tijdschrijften, magazines en kranten. In 2005 ontwikkelde hij het format Live.Poetry. Bij deze combinatie van Poetry Slam en theatersport laten schrijvers in interactie met het publiek teksten ontstaan.
Nu komt het donker met zijn zoet Berouw en met zijn week verdriet. Nu stijgt verlangens lauwe vloed Ter lippen... en gij zijt er niet.
Gij zijt hier niet... ik luister stil Naar 't suien van de wind der nacht, Die stadig uit het duister wil Verschijnen... waar ik op u wacht.
Maar 't ondoorgrondelijke zwart Kiert nimmer open voor uw voet. En 't jagend bonzen van mijn hart Draagt niet tot u, die kòmen moet,
Die mòet en die niet komen zult, Niet komen zult, hòe lang ik wacht. En mijn wanhopig ongeduld Verschrei 'k ellendig in de nacht.
Geluk
Toen zagen wij de wolken kruien En wachtten door de zwoele dag Het breken van de donderbuien In regenvlaag en hagelslag.
En de avond daalde en geen vertroosten Van koelte en geen verkwikken kwam. Toen barstte s nachts het grommend oosten In blauwe gloed en rode vlam.
Wij haalden onze adem ruimer En zonken uit de lauwe druk Tot Uwe grondeloze sluimer En waakten klaar is dát geluk?
Erkenning
Er is geen leed, er zijn geen tranen meer. 't Is al door Uwe liefdebrand verslonden.. De dood is als een schaûw voor u verzwonden. Wij zien slechts licht, wij zien alleen de Heer!
Willem de Mérode (2 september 1887 22 mei 1939)
Portret dooroor Alfred Löb, 1936
De Amerikaanse schrijver Chris Kuzneski werd geboren op 2 september 1969 in Indiana, Pennsylvania en verhuisde later naar Pittsburg, waar hij literatuur studeerde en op hoog niveau American football speelde. Na zijn studie doceerde hij Engels en coachte een aantal footballteams. In 2002 debuteerde hij met The Plantation, dat zeer positief werd ontvangen.
Uit: Sign Of The Cross
Erik Jansen was about to die. He just didnt know how. Or why. After saying a short prayer, he lifted his head and tried to regain his bearings but couldnt see a thing. Saltwater burned his eyes and blurred his vision. He tried to wipe his face, but his hands were bound behind him, wrapped in thick layers of rope and attached to the frame of the boat. His legs were secured as well, tied even tighter than his arms, which meant there was no hope for escape. He was at their mercy. Whoever they were. They had grabbed him as he left his apartment and forced him into the back of a van. Very quiet, very professional. No time for him to make a scene. Within seconds they had knocked him out with a narcotic. He awakened hours later, no longer in the bustling city but on the open sea. Day was now night. His freedom was now gone. His life was nearly over. Jansen was tempted to scream but knew that would only make things worse. These werent the type of men who made mistakes. He could tell. If help was nearby, they wouldve gagged him. Or cut out his tongue. Or both. No way they wouldve risked getting caught. He had known them for less than a day but knew that much. These men were professionals, hired to kill him for some ungodly reason. Now it was just a matter of time.
Chris Kuzneski (Indiana, 2 september 1969)
De Duitse dichter en schrijver Johann Georg Jacobi werd geboren op 2 september 1740 op Gut Pempelfort bij Düsseldorf. Tegenwoordig is hij minder bekend dan zijn broer, de filosoof Friedrich Heinrich Jacobi, maar in zijn eigen tijd was hij een beroemd en zeer succesvol schrijver. Samen metChristoph Martin Wieland gaf hij in 1773 de Teutsche Merkur en later met Johann Jacob Wilhelm Heinse Iris, een literair blad voor Frauenzimmer. Dit bood ook een podium voor de jeugdgedichten van Goethe, die later overigens niet veel op had met de lyriek van Jacobi zelf. Jacobi bekleedde als eerste protestant aan de universiteiot van het katholieke bolwerk Freiburg.
Trauer der Liebe Wo die Taub' in stillen Buchen Ihren Tauber sich erwählt, Wo sich Nachtigallen suchen, Und die Rebe sich vermählt; Wo die Bäche sich vereinen, Ging ich oft mit leichtem Scherz, Ging ich oft mit bangem Weinen, Suchte mir ein liebend Herz.
O, da gab die finstre Laube Leisen Trost im Abendschein; O, da kam ein süßer Glaube Mit dem Morgenglanz im Hain; Da vernahm ich's in dem Winden, Ihr Geflüster lehrte mich: Daß ich suchen sollt und finden, Finden, holde Liebe, dich!
Aber ach! wo blieb auf Erden, Holde Liebe, deine Spur? Lieben, um geliebt zu werden, Ist das Los der Engel nur. Statt der Wonne fand ich Schmerzen, Hing an dem, was mich verließ; Frieden gibt den treuen Herzen Nur ein künftig Paradies.
Johann Georg Jacobi (2 september 1740- 4 januari 1814)
Karl Wingender maakte deze kopie naar een portret van een onbekende schilder
De Duitse schrijver Manfred Böckl werd geboren op 2 september 1948 in Landau an der Isar. Na zijn studie aan de universiteit van Regensburg was hij van 1973 tot 1976 redacteur bij de Passauer Neuen Presse. Sinds 1976 werkt hij als zelfstandig schrijver. Böckl begon met het schrijven van jeigdboeken. Sinds 1986 volgde een hele serie over de geschiedenis van Beieren, daarna ook historische romans en non-fictie boeken over de Duitse en Europese geschiedenis.
Uit : umava - Die Saga des Böhmerwaldes
Der Aufstieg hatte sie erschöpft, hatte ihnen die letzten Kräfte abverlangt. Dennoch hatte der Berg sie wie mit magischer Gewalt angezogen, hatte sie durch Filze und Urwald, über vereiste Hochmoore hinweg immer weiter nach oben gesaugt. Gelullt hatte sie sein Rauschen, während das Blut ihnen in den Ohren brauste. An eiszapfenüberkrusteten Granit- und Gneisschrunden waren sie vorübergezogen, hatten von Kristallwülsten überwucherte Bäche im Sprung überwunden. Bis zu den Gürteln waren sie in Schneefelder eingebrochen, dann wieder auf Händen und Füßen vom Wind abgefegte Hänge empor gekrochen. Jetzt, gegen Mittag des zweiten Wandertages, war ihnen der Gipfel greifbar nahe. Der immer noch weich von Süden einstreichende Föhnwind schien aufzufrischen; dann, nach den letzten Tannen-, Ahorn- und Fichten- Stämmen schweiften ihre Blicke plötzlich frei. Boleslav und Birg verharrten, als hätte ein Traumbild sie jäh in seinen Bann geschlagen. Unendlich, grenzenlos breitete sich nach allen Seiten das Meer der umava aus. Ein pelziger, schneebepuderter Bergrücken reihte sich an den nächsten, weiter und weiter, bis die Konturen in der Ferne im weichen Wabern des Horizonts verschwammen. Braun- und dunkelgrünfleckig war dieses Meer an manchen Stellen; an anderen wiederum schien sich Himmelslicht auf gleißenden Flächen zu spiegeln. Wipfelbärte von Nadelbäumen stachen da und dort wie erstarrte Spritzer aus dieser fast bewegungslosen ozeanischen Landschaft heraus; manchmal aber waren Einbrüche und Windwüstungen zu erkennen, und dort lag dann grau und schrundig das Gerippe des traumgebannten Meeres bloß; das Gestein, welches all dies aus seinem eigenen Zerfall hervorgebracht hatte. Licht- und Schattenbahnen zogen über die wie Walbuckel aufgleitenden und wieder abstreichenden Hügelflanken hin; während da beklemmende Schwärze aufzubrodeln schien, verflossen die Wogen dort zu pastellfarbener Weichheit. Unaufhaltsam, den ureigenen Gesetzen der Natur folgend, irrlichterte es über die verzauberte umava hin, und lange, sehr lange dauerte es, bis die beiden Waldläufer wieder Worte fanden.
Manfred Böckl (Landau an der Isar, 2 september 1948)
Theodor wuchs im Hause seines Vaters heran, des Bahnzollrevisors und gewesenen Wachtmeisters Wilhelm Lohse. Der kleine Theodor war ein blonder, strebsamer und gesitteter Knabe. Er hatte die Bedeutung, die er später erhielt, sehnsüchtig erhofft, aber niemals an sie zu glauben gewagt. Man kann sagen: Er übertrafdie Erwartungen, die er niemals aufsich gesetzt hatte.
Der alte Lohse erlebte die Größe seines Sohnes nicht mehr. Dem Bahnzollrevisor war nur vergönnt gewesen, Theodor in der Uniform eines Reserveleutnants zu schauen. Mehr hatte sich der Alte niemals gewünscht. Er starb im vierten Jahre des großen Krieges, und den letzten Augenblick seines Lebens verherrlichte der Gedanke, daß hinter dem Sarge der Leutnant Theodor Lohse schreiten würde.
Ein Jahr später war Theodor nicht mehr Leutnant, sondern Hörer der Rechte und Hauslehrer beim Juwelier Efrussi. Im Hause des Juweliers bekam er jeden Tag weißen Kaffee mit Haut und eine Schinkensemmel und jeden Monat ein Honorar. Es waren die Grundlagen seiner materiellen Existenz. Denn bei der Technischen Nothilfe, zu deren Mitgliedern er zählte, gab es selten Arbeit, und die seltene war hart und mäßig bezahlt. Vom wirtschaftlichen Verband der Reserveoffiziere bezog
Theodor einmal wöchentlich Hülsenfrüchte. Diese teilte er mit Mutter und Schwestern, in deren Hause er lebte, geduldet, nicht wohlgelitten, wenig beachtet und, wenn es dennoch geschah, mit Geringschätzung bedacht. Die Mutter kränkelte, die Schwestern gilbten, sie wurden alt und konnten es Theodor nicht verzeihen, daß er nicht seine Pflicht, als Leutnant und zweimal im Heeresbericht
genannter Held zu fallen, erfüllt hatte. Ein toter Sohn wäre immer der Stolz der Familie geblieben. Ein
abgerüsteter Leutnant und ein Opfer der Revolution war den Frauen lästig. Es lebte Theodor mit den Seinigen wie ein alter Großvater, den man geehrt hätte, wenn er tot gewesen wäre, den man geringschätzt, weil er am Leben bleibt.
Het zal de burgerij van deze stad, die in haar volkslied zingt dat d'eerbied van de lands-vorstin als kleinood wordt bewaard' ontgaan zijn, dat zij ook een republikeinse afgevaardigde had bij het stralende trouwfeest van Máxima en Willem-Alexander. Terwijl burgemeester Herman Kaiser als edelachtbare monarchist, althans als onberispelijk dienaar van de monarchie en mede-wegbereider van Máxima's pad tijdens haar inburgeringstocht door het koninkrijk, ingetogen de burgerlijke huwelijksvoltrekking zat mee te beleven, stond die Roermondse republikein op het Koningsplein in Amsterdam uitgelaten te demonstreren tegen de monarchie onder een hoed met de tekst Lang leve Willem de Laatste'. Nee, hij kwam tot zijn spijt niet in beeld tijdens Het Huwelijk, dat hij een enorme poppenkast en een vertoon van nationale kleinburgerlijkheid noemde. Die krasse kwalificaties gebruikte hij in de landelijke bladen, NRC en AD, die hij op hoge toon te woord stond als de Roermondenaar Hans Maessen, bestuurslid van het Nieuw Republikeins Genootschap, en ondernemer hier ter stede, die als ideaal koestert dat de monarchie moet worden geminimaliseerd in plaats van gemaximaliseerd. Zo'n ondernemende Hans toch. Een Don Quichotte ook die tegen windmolens vecht en in Roermond, dat groot geworden is door allerlei koninkrijken bij erfopvolging, weinig of geen medestanders zal vinden. Hij blijft eine prazeleer in de woestijn van de republiek. Wellicht heeft hij dat overwogen onderweg naar Amsterdam en pakte hij daarom zo mallotig uit.
Hij stond daar, behalve met die hoed, ook met een rode neus op, om zijn Limburgse afkomst te accentueren, zei hij, alsof hij de eerste president van de republiek Limburg alvast wilde tentoonstellen. Ik denk dat zijn mede-republikeinen hem voor een carnavals-Einzelgänger hebben aangezien, ook omdat hij beloofde dat hij met vastelaovend met drie man op straat zou verschijnen: de eerste met de tekst Ik ben dom', de tweede met Ik ben dommer' en de derde met Ik ben Willem-Alexander'.
Pierre Huyskens (2 september 1931 19 november 2008)
De Duitse schrijver Richard Voß werd geboren op 2 september 1851 op Gut Neugrape in Pommern. Toen hij jong was maakte hij vele reizen, vooral naar Italië. Hij studeerde in Jena en München. In zijn huis Bergfrieden" in Königssee en ook in de "Villa Falconieri" in Frascati ontving hij talrijke kunstenaars en mensen van adel.In 1884 werd hij bibliothecaris van de Wartburg. Hoewel hij getrouwd was hield hij er ook homosexuele verhoudingen op na, wat tot problemen in de omgang leidde met zijn relaties in de hogere kringen. Zijn bekendste roman is Zwei Menschen, die ook liefst driemaal werd verfilmd, voor het laatst in 1952.
Uit: Zwei Menschen
Sie hatten die Leiche hinaufgetragen in das Oberstockwerk des hochgelegenen Dolomitenhauses und sie in der großen, mit rötlichem Zirbenholz ausgetäfelten Stube aufbewahrt. Es war das Zimmer, darin Judith Platter während der langen Wintermonate ihre Pflanzen aufbewahrte, die unter ihrer Pflege so herrlich gediehen; das nämliche Zimmer war es, darin sie ihre Vögel hielt. Jeder der kleinen gefiederten Sänger kannte die Herrin; jeder begann laut zu singen, sobald die hohe schlanke Frauengestalt einem der Bauer sich näherte. Das würde sie nun nicht mehr. Schier traurig war es mit anzusehen, wie sich die gewaltigen Leonberger Hunde gebärdeten. Mit blutunterlaufenen Augen hielten sie unter den Felswänden, wo die Königsfrau am frühen Morgen unter den ersten Frühlingsblüten sterbend gefunden ward, bei der Abgestürzten Wache. Wer die Verunglückte berühren wollte, mußte gewärtig sein, von den wütenden Tieren angefallen und niedergerissen zu werden; und unter Lebensgefahr, deren er nicht achtete, trat der Bergpriester zu der mit dem Tode Ringenden. Als dann alles vorüber und Judith Platter eine ewig stille Frau geworden war, flößte das Heulen der Hunde dem Gesindel abergläubische Furcht ein.
De Italiaanse schrijver Giovanni Verga werd op 2 september 1840 geboren als oudste zoon in een welgestelde liberale Siciliaanse familie in Catania op Sicilië. Hij studeerde enige tijd rechten in Catania, maar brak die studie al snel af om zich aan de journalistiek en de literatuur te wijden. Zijn eerste roman (I carbonari della montagna) publiceerde hij in 1861 dankzij financiële steun van zijn vader. Eind jaren zestig verhuisde hij naar Florence, in 1872 streek hij neer in Milaan.
Daar publiceerde hij ook zijn belangrijkste boeken: de verhalenbundel Vita dei campi en de romans I Malavoglia en Mastro Don Gesualdo (1889). De boeken waren bedoeld als eerste delen in een cyclus van vijf romans, die Verga echter niet voltooide. In 1894 keerde hij terug naar zijn geboortehuis, dat nu in gebruik is als museum. Verga was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Verisme, de Italiaanse variant van het naturalisme.
Uit: Het huis bij de mispelboom(I Malavoglia, vertaald door André M. Pols)
Voor Ntoni was het stellig geen pretje meer wanneer hij elke lieve dag op zee moest en zijn ruggegraat kraakte van het roeien. Maar als de zee woest was en ze allen meteen wou opzwelgen, vissers en Provvidenza en al de rest, dan toonde de jongen toch een groter hart dan de zee. Dat is het bloed van de Malavoglia, zei grootvader Ntoni; en dan had je hem moeten zien aan de zeilboom, met zijn haar in de wind, terwijl de boot over de baren dobberde als een verliefde witvis. De Provvidenza, ofschoon oud en gerepareerd, waagde zich dikwijls op hoge zee ter wille van de vis, want uit het dorp waren er nu veel boten, die als het ware de zee met bezems uitveegden. Ook op dagen, wanneer de wolken laag hingen over Agnone en de horizon in het oosten somber was, zag men altijd de Provvidenza als een klein zakdoekje heel, heel ver op de loodkleurige zee en iedereen zei dat meester Ntoni en zijn jongens hun ongeluk gingen zoeken met een kandelaar. Maar meester Ntoni antwoordde daarop dat hij zijn brood ging zoeken, die groen zag als gras, en de huisjes van Trezza enkel nog witte vlekjes waren, zo ver lagen ze van de kust, en er rondom hen heen niets anders was dan water, dan begon hij van louter tevredenheid met zijn kleinzoons te praten. Wanneer s avonds de Provvidenza zichtbaar werd achter de rotsen, ijlde la Longa naar het strand om te kijken naar de vis, die in de manden spartelde en de bodem van de boot als met zilver bedekte. En vóórdat iemand een mond had opengedaan, sprak meester Ntoni: Een kwintaal, of een kwintaal vijfentwintig en je kon erop aan dat hij zich niet om één rotolo vergiste. En de hele avond door babbelde hij maar, terwijl de vrouwen het zout met keistenen fijnstampten; en dan telden ze de vaatjes één voor één en oompje Crocifisso kwam kijken en stelde met gesloten ogen zijn prijs en Piedipapera maakte kabaal met handen en voeten, totdat Crocifisso het eens was. Dat lawaai van Piedipapera hoorden ze graag, zo kwamen ze niet in onmin met de anderen; en achteraf bracht Piedipapera hun het geld in een zakdoek en la Longa telde het voor haar schoonvader uit en zei: Dit is voor het huishouden en dat voor de huur. .
Giovanni Verga 2 september 1840 27 januari 1922)
De Franse dichter, schrijver en politicus Paul Déroulède werd op 2 september 1846 geboren in Parijs. Hij debuteerde als dichter onder het pseudoniem Jean Rebel in de Revue Nationale (Nationaal Tijdschrift). Hij maakte ook carrière als toneelschrijver. In 1869 verscheen het stuk Juan Strenner van zijn hand. Dit stuk werd opgevoerd in de Théâtre Français. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog was hij militair. Hij raakte bij de Slag bij Sedan gewond en werd door de Duitsers gevangen genomen. Hij werd als krijgsgevange naar Breslau (Wrocław) gevoerd, maar wist te ontsnappen. Hij sloot zich weer aan bij het Franse leger en diende onder Antoine Chanzy en Charles Denis Bourbaki. Vervolgens maakte hij de desastreuze aftocht naar Zwitserland (februari 1871) mee. Déroulède nam deel aan de onderdrukking van de Commune van Parijs en nam, als luitenant, ontslag uit het leger.
Paul Déroulède legde zich na de Frans-Duitse oorlog aanvankelijk toe op het schrijven van patriottische gedichten. In 1872 verscheen de nationalistische dichtbundel Chants du Soldat. Deze dichtbundel genoot een enorme populariteit en Déroulède werd een beroemdheid. In 1875 verscheen het vervolg, Nouveaux Chants du Soldat. In 1877 legde Déroulède de laatste hand aan zijn toneelstuk L'Hetman. Ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van 1878, die in Parijs werd gehouden, de hymne Vive la France, die op muziek werd gezet door Charles Gounod. Zijn drama La Moabite, werd om religieuze grond gecensureerd. Paul Déroulède richtte in 1882 met historici Henri Martin en Félix Faure de Ligue des Patriotes ("Patriottische Liga") op. Deze buitenparlementaire organisatie was voorstander van een nieuwe oorlog met Duitsland om de smadelijke nederlaag van 1871 te wreken. De Ligue des Patriotes, die al snel 182.000 leden telde, voedde de revanchegedachte. Aanvankelijk was Déroulède vicevoorzitter, en Faure voorzitter van de Ligue, maar in maart 1885 volgde Déroulède Faure op als voorzitter.
Monsieur le Hulan(Fragment) conte de Noël
I
Ceci, mes enfants, n'est pas une fable. Ou le rossignol qui me l'a conté Est bien le menteur le plus effroyable Qui du ciel sur terre ait jamais chanté. D'ailleurs, lorsque vous m'aurez écouté, Vous verrez que rien n'est moins incroyable.
II
Voici donc, sauf l'air et sauf le refrain, Ce que l'oiselet dit en son langage : Ceci se passait dans un bon village Peut-être alsacien, peut-être lorrain, Tous les deux peut-être, en tout cas je gage, Près de la Moselle et non loin du Rhin.
III
La nuit de Noël brillait radieuse, Et sous tous les toits, dans tous les foyers, Les petits enfants bénis et choyés Dormaient le sommeil de l'enfance heureuse, Non sans avoir mis d'une main pieuse Près des gros chenets leurs petits souliers.
Paul Déroulède (2 september 1846 - 30 januari 1914)
Groote houtblokken brandden in den open haard. Er kropen lange, gele, gretig likkende vlammen over. Af en toe sloeg de wind in en dan veranderden ze van kleur, werden rood, en gingen even liggen. Het gebeurde ook dat wat regendruppels of zelfs wat sneeuw of een franje ijs van de boomen door den schoorsteen vielen; dan kregen de vlammen een blauwen en groenen schijn, sisten en verdwenen voor een langer tijdje tusschen de blokken. Daarna laaiden ze weer geel op, zoemden en knalden soms even en vulden de kamer met een zacht, beweeglijk schijnsel en een sterken harsgeur.
Gun Sedgwick lag in een zetel bij het vuur, met zijn laarzen op den rooster en het hoofd achterover tegen de leuning. Zijn oogleden waren dichtgevallen; een sigarettepeuk smeulde los tusschen zijn lippen. Ze waren naar hier gekomen uit beschavingsmoeheid, verveeld door de Oude Wereld, door een leven zonder horizon, door een werk zonder uitkomst; moede van de menschen en hun ideologieën, moede van zichzelf en hun vergeefsche pogingen om zich een leven mét zin in het warrelbedrijf van ginder op te bouwen. Een dag, voor het te laat was, had hij het besluit genomen. Hij had de gluiperige neurasthenie weggetrapt en met de nonchalance van den zieke, die zich tot elken prijs wil helpen, zonder gewetensstrubbeling het geld uit de hem toevertrouwde kas geleend. Hij kon het later nog teruggeven, dacht hij, en wat er ook mocht gebeuren: de maatschappij was hem dat wel verschuldigd, ze had hem ziek gemaakt, ze mocht hem nu ook genezen. Maar hij had niet alleen dat genomen. Hij was naar de vrouw toegegaan die hij in zijn jeugd had verafgood, die hij juist daardoor - doordat hij niet tijdig een compromis had weten te sluiten tusschen hemel en aarde - had verloren, maar die hij, ook juist daardoor - vanwege dat verlies - later, bij alle andere, nooit had kunnen vergeten. Hij wist dat ook zij hem nog liefhad, en eveneens in haar kring verkwijnde, verschrompelde met al haar schitterende ideeën van eertijds. En hij nam haar met dezelfde nonchalance als hij het geld uit de safe had gelicht. En samen waren ze naar de Nieuwe Wereld gevlucht, zonder iets van de Oude mede te nemen, zelfs hun oude kleeren niet, en zelfs het geld niet. In een filiaal van een overzeeschen outfitter hadden ze een paar gloednieuwe pakken gekocht, op een bank hadden ze al het geld voor vreemde munt gewisseld, deze in hun zakken laten glijden, en zoo waren ze scheep gegaan.
De vaderlandse gewoonte getrouw, die een van de vele kleinigheden is, waarover we de buitenlander laten gapen van verbazing, bleven ook na zonsondergang alle gordijnen open. Van de straat af was zonder belemmering waar te nemen wat er in Kaeckebeke's zitkamer plaatsgreep, evenals je dat bij zijn buren kon zien. Wij Nederlanders doen dit, zegt de Fransman Miraud in zijn boekje 'La Hollande burlesque' om bij onze medeburgers niet de vunze gedachte te doen opkomen dat we, zodra het lamplicht brandt en we ons achter gesloten gordijnen veilig wanen, gaan eten met open mond, smakken, op de grond spugen, onze echtgenoten uitkleden om lichaamsstraffen toe te dienen, of onze broeken naar beneden doen om met ieder die zich grijpbaar onder ons dak bevindt, ontuchtige handelingen te verrichten. En deze vrees voor andermans schunnige fantasieën, zegt de Fransman, komt voort uit het puritanisme waarin de Nederlander wordt opgevoed.
[ .]
Emancipatie betekent assimilatie. Ik zal u een voorbeeld noemen. De Nederlandse katholieken zijn nooit zo katholiek geweest als toen ze door de protestanten onderdrukt werden. Maar na hun emancipatie, toen ze de gelijken van de protestanten waren geworden, hebben ze hun katholicisme als een handicap ervaren en ze wilden dus niet alleen maar de gelijken van de protestanten zijn, maar ook gelijk aan de protestanten. Wat gebeurde er? Het kerklatijn werd afgeschaft, priesters en zusters legden hun bijzondere kleding weg, het bestaan van de heiligen wordt met een korreltje zout genomen, aan het bestaan van de hel wordt getwijfeld. Steeds meer katholieken twijfelen aan de onfeilbaarheid van de Paus. Wat is er eigenlijk nog van het katholicisme overgebleven?
Maar de goederentrein, die ik iedere avond om kwart voor negen in de bocht van de naburige spoorbaan hoorde voorbijstommelen, behoorde uitsluitend tot de materieloze verschijnselen van de nacht, evenals de sirenes van de schepen op de nabije rivier die, zwaar en breed op de resonantievlakken van het water en de laagdrijvende wolken, als de tragische noodseinen uit een vergeten wereld klonken en mij niet vreesachtig, doch weemoedig stemden, als waren zij de klaaglijke getuigen van een leed, waarvoor ik geen naam wist. Nooit heb ik mij afgevraagd, van waar deze trein wel komen mocht en waar hij heen reed, alsof het voor mij vast stond, dat hij tot een bovennatuurlijke werkelijkheid behoorde, waar onze vragen naar herkomst en bestemming van alle grond verstoken zijn. Ook thans nog, zovele jaren later, oefent het gedreun van nachtelijke treinen een onverklaarbare aantrekkingskracht op me uit, maar vruchteloos heb ik de betovering van weleer weergezocht.
Hubert Lampo (1 september 1920 - 12 juli 2006)
De Franstalige, Zwitserse dichter en schrijverBlaise Cendrars werd geboren op 1 september 1887 in La Chaux-de-Fonds.
Paysage
La terre est rouge
Le ciel est bleu
La végétation est dun vert foncé
Ce paysage est cruel dur triste malgré la variété infinie
des formes végétatives
Malgré la grâce penchée des palmiers et les bouquets
éclatants des grands arbres en fleurs fleurs de carême
Clair de Lune
On tangue on tangue sur le bateau
La lune la lune fait des cercles dans leau
Dans le ciel cest le mât qui fait des cercles
Et désigne toutes les étoiles du doigt
Une jeune Argentine accoudée au bastingage
Rêve à Paris en contemplant les phares qui dessinent
la côte de France
Rêve à Paris quelle ne connaît quà peine et quelle
regrette déjà
Ces feux tournants fixes doubles colorés à éclipses lui
rappellent ceux quelle voyait de sa fenêtre dhôtel sur
les Boulevards et lui promettent un prompt retour
Elle rêve de revenir bientôt en France et dhabiter Paris
Le bruit de ma machine à écrire lempêche de mener son
rêve jusquau bout.
Ma belle machine à écrire qui sonne au bout de chaque
ligne et qui est aussi rapide quun jazz
Ma belle machine à écrire qui mempêche de rêver à
bâbord comme à tribord
Et qui me fait suivre jusquau bout une idée
Mon idée
Blaise Cendrars (1 september 1887 21 januari 1961)
Portret door Amedeo Modigliani
De Deense schrijver Peter Adolphsen werd geboren op 1 september 1972 in Århus.
Uit: Das Herz des Urpferds (Vertaald door Hannes Grössel)
Unglücklicherweise stützte Jimmy sich in ebender Sekunde, als der Zerreißprozess seinen Schlusspunkt erreichte, mit gestrecktem Arm an der Rohrleitung ab. Wenige Augenblicke davor
fielen ihm die harfenartigen kleinen Geräusche von den immer schneller zerspringenden Stahldrähten
auf; er richtete seinen Blick auf die Geräuschquelle und begriff genau einen Moment zu spät, was gerade geschah. Die Trosse schwippte durch die Luft und riss seinen Arm direkt überm Ellbogen mit solcher Kraft ab, dass der Armstummel schnurrend davonflog und kreisrunde Blutspuren hinterließ, dunkelrot auf der dürren Erde.
Jimmy, der Schwerkraft und einem hypovolämischen Schock preisgegeben, sackte gegen die
Rohrleitung zusammen. Gleichzeitig, wenige Millimeter von der Stelle, an der das Blut das sonnenwarme Metall färbte, im Innern des Rohres, raste unser Öltropfen vorbei, auf dem Weg zur Raffinerie in Salt Lake City, wo er nach einer Weile im Rohöltank erst die atmosphärische und danach die Vakuumdestillation durchlief. Bei 165° Celsius wurde der größte Teil dessen, was einmal Pferdeherz war, als schweres Naphtha von dem übrigen Rohöl geschieden und von sinnreichen Rohrsystemen zur Entschwefelungsanlage geführt, die via katalytischer Hydrogenerierung aus der jetzt helleren, aber noch immer undurchsichtigen Flüssigkeit Hydrogensulfid entfernte. Die nächste Stufe der Raffination war die Reformierung in einer erhitzten Hydrogenatmosphäre über einem Katalysator aus Platin und Rhenium, der die Naphthene in Aromate umwandelte sowie einen Teil der Paraffine in Isoparaffine, während die schwereren Paraffine in kleinere Moleküle zerschlagen wurden,
wodurch sich die Oktanzahl erhöhte. Und so wurde ein weiteres Glied zur Kette der Verwandlungen
des Pferdeherzens hinzugefügt: der Zustand Benzin.
Nach langer Zeit in 10 000-gallon-Lagertanks wurde das Benzin in einen Tanklaster gefüllt und
an verschiedene Tankstellen verteilt. Unser Tropfen landete über Umwege in einer Amoco-Tankstelle
in Austin, Texas, wo er in einem unterirdischen, betonummantelten Behälter ein paar Tage Ruhe fand, ehe er via Zapfsäule und Schlauch im Benzintank eines Ford Pinto landete.
Sabine Scho, Lenrie Peters, J. J. Cremer, Edgar Rice Burroughs
De Duitse schrijfster Sabine Scho werd geboren op 1 september 1970 in Ochtrup. Van 1990 tot 1999 studeerde zij germanistiek en filosofie in Münster. Zij woont en werkt tegenwoordig in Hamburg. In 2001 verscheen van haar een bundel gedichten en fotos onder de titelThomas Kling entdeckt Sabine Scho. Sinds 1999 heeft zij ook als performer naam gemaakt op internationale festivals in Amsterdam, Berlijn, Bremen, Graz, Sarajevo, Rotterdam, San Diego en Sydney.
Uit Dam Dog
Nehmt euch in Acht, ganz Kalifornien ist durstig und die Hitze hat schon härtere Hunde umgebracht!
Den hier hat der Black Canyon geboren, die Hure hats doch mit jedem Tier gemacht, er lachte. God damn the dog! Hells Hole schenkte dem schwarzen Bastard das Leben, hätt was drum gegeben, wenn er eines Tages an meinem Grab gewacht.
Trust Mr Hoover, er hat die schwärzesten Bugs in Umlauf gebracht. And heres one for the Ladies: Everybody ought to be rich - all time high Dow, mit seinem sardonischen Grinsen ging es das Stauwerk hinab.
Ich habe mich immer gefragt, wie grün ist jetzt wohl das Gras bei Shiloh und schläft man im Weißen Haus in Damast?
Erst hebt man dich hoch, nur um dich dann zu werfen. Und wer kein Hirn besaß sich zu fürchten, den ließ man an seidenen Fäden herab. Chick war so eine Spinne der Furcht einflößenden Schlucht, lauerte im Schatten, holte sich nach der Sprengung die steinerne Beute, putzte die rauhen Schenkel glatt. Er war ihr bester Freier, nachts beim Feuer spann er Luftgespinste, träumte von noch größeren Dämmen, von einer wattstarken Stadt in der Wüste, der die Sterne ihr Funkeln abtraten - geistfreies leuchtendes Glück. Chick ließ eine schwarze Witwe von zweiunddreißig Jahren mit sechs Kindern zurück.
Die Turbinen waren beflaggt. Mit Höllenatem und stechendem Blick fuhr er fort: Wisst ihr, dies ist das Nest. Hier brüten sie Basiliskeneier, hier schlüpfen Amerikas Sterne. Auf dem Weg nach oben streifen die scharfen Klingen eines unsichtbaren Butchers den ein oder andren gemeinen Mann und lassen den Hundsfott dann aufgeschlitzt liegen. Ihr denkt als Blutzoll für die Geier? Nein, so denken wir nicht. Wir opfern uns, doch keinen fabelhaft großen Tieren. Kein Schicksal wird uns je richten, selbst die Sorgen, glaubt mir, sind noch handgemacht, und das Licht am Ende des Tunnels haben wir selbst entzündet, damit es Amerika besser hat. Amerikaner sein, das muss man sich leisten, vier Dollar am Tag, da überlegst du nicht lang.
Sabine Scho (Ochtrup, 1 september 1970)
De Gambiaanse schrijver en chirurg Lenrie Leopold Wilfred Peters werd geboren in Bathurst op 1 september 1932.Peters studeerde aan het Trinity College in Cambridge, waar hij Bachelor of Science werd. Van 1956 tot 1959 werkte en studeerde hij aan het University College Hospital in Londen en behaalde in 1959 zijn diploma van chirurg in Cambridge. Tijdens zijn studieperiode in Cambridge werd hij verkozen tot voorzitter van de African Students Union en interesseerde hij zich voor het panafrikanisme. Hij schreef toen ook een aantal gedichten en zijn enige roman The Second Round, die gepubliceerd werd in 1965. Hij werd toen een van de beste dichters van Afrika genoemd. Bij zijn terugkeer in Gambia werd hij hoofdchirurg aan het Protectorate Hospital in Bansang. Later begon hij zijn eigen Westfield Clinic in Serekunda. Peters speelde ook een belangrijke rol in de overgang van een militaire naar een burgerlijke regering in 1995 -1996, toen hij in december 1995 voorzitter werd van de National Consultative Commission.
Parachute men say
Parachute men say The first jump Takes the breath away Feet in the air disturb Till you get used to it.
Solid ground Is not where you left it As you plunge down Perhaps head first
As you listen to Your arteries talking You learn to sustain hope.
Suddenly you are only Holding an umbrella In a windy place As the warm earth Reaches out to you Reassures you The vibrating interim is over
You try to land Where green grass yields And carry your pack Across the fields
The violent arrival Puts out the joint Earth has nowhere to go You are at the staring point
Jumping across worlds In condensed time After the awkward fall We are always at the starting point
Lenrie Peters (1 september 1932 - 28 mei 2009)
De Nederlandse schrijver Jacob(us) Jan Cremer werd geboren op in Arnhem op 1 september 1827. Hij schreef naast de bestsellers "Over-Betuwsche novellen" en " Nieuwe Over-Betuwsche novellen" ook enkele romans, gedichten en toneelstukken. De novellen spelen zich met name af in het Betuwse Driel, en zijn in het Betuws dialect geschreven. Zijn betrokkenheid bij het toneel was groot, waardoor in Haarlem er nog steeds een toneelgezelschap met zijn naam is. Zijn boek Fabriekskinderen, maar ook zijn persoonlijke bemoeiingen hebben een belangrijke invloed gehad bij de besluitvorming om kinderarbeid af te schaffen. Enkele andere werken zijn: Toneelspeelers, Anna Rooze en Hanna de Freule. In zijn jonge jaren was J. J. Cremer ook tekenaar en schilder.
Uit: Wiege - Mie
Men bad - Peter bad ernstig met een dankbaar hart, Willem, zijn buurman, had zeker zulk heerlijk avondeten niet voor zijn vrouw en kinders. Zijn gebed was reeds geëindigd, maar, toen hij over den rand van zijn pet de roode wangen van zijn goede vrouw en kinderen beschouwde, toen deed hij de oogen weder digt en zeide, zijn hart tot den Gever alles goeds verheffende: Ik dank U goede en groote God! amen. - Vrouw Janssen had ook wel gebeden, maar, zij was wel een weinig afgedwaald: manke Heintje was toch gesturven: ze dacht er over, wanneer de begroafenis zou wêzen en of er op 't arfhuus ook wat van hoar goajing zou zin, tot dat ze eindelijk bedacht, dat de goede God haar ook wel eens had kunnen oproepen en, hoe ellendig zou Peter dan met de kienders zin blieven zitten, en er kwam een traan in haar oog, en ze was innig dankbaar dat zij nog was gespaard gebleven, en ze zeide zacht tot den Vader in den Hemel: Ik dank U goede en groote God! amen.
De kinderen hadden hun: Heere zêgen, enz. spoedig afgerammeld, en gluurden nu eens naar den dampenden schotel met pap, en dan weder naar hunne ouders, om te zien, of ze nog niet hoast gedoan hadden.
Vader zette de pet weder op het hoofd; moeder gaf het teeken om te beginnen, en, eer vijftien minuten waren verstreken, was de pap uit den schotel, naar de respectieve magen verhuisd.
Het gezin was verzadigd en de kinderen werden spoedig ter rust gelegd. Peter rakelde het vuur aan de haardstede nog eens op. Net bood haar jongste kind, dat in een kribje had liggen slapen, de moederlijke borst, en 't kleintje weerde zich dapper. Mins, mins, zeide vrouw Janssen, terwijl zij de oogen op het knaapje hield geslagen, die jong is pas zeuven moanden oud, 't is nou over drie dagen Alder Heiligen en tegen Maria Lichtmis is 't alwêer zoo wiet.
Kom da's zoo'n spul niet, sprak Peter op geruststellenden toon, we motten toch 't half dozijntje vol hebben, hê Net?
From the records of the Colonial Office and from the dead mans diary we learn that a certain young English nobleman, whom we shall call John Clayton, Lord Greystoke, was commissioned to make a peculiarly delicate investigation of conditions in a British West Coast African Colony from whose simple native inhabitants anotherEuropean power was known to be recruiting soldiers for its native army, which it used solely for the forcible collection of rubber and ivory from the savage tribes along the Congo and the Aruwimi. The natives of the British Colony complained that many of their young men were enticed away through the medium of fair and glowing promises, but that few if any ever returned to their families. The Englishmen in Africa went even further, saying that these poor blacks were held in virtual slavery, since after their terms of enlistment expired their ignorance was imposed upon by their white officers, and they were told that they had yet several years to serve. And so the Colonial Office appointed John Clayton to a new post in British West Africa, but his confidential instructions centered on a thorough investigation of the unfair treatment of black British subjects by the officers of a friendly European power. Why he was sent, is, however, of little moment to this story, for he never made an investigation, nor, in fact, did he ever reach his destination.
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 - 19 maart 1950)
Wolfgang Hilbig, Raymond P. Hammond, Elizabeth von Arnim, William Saroyan, Théophile Gautier
De Duitse dichter en schrijver Wolfgang Hilbig werd geboren in Meuselwitz op 31 augustus 1941.
Palimpsest
Die Klage? Sie liegt still über den Dächern im August
wir haben sie nicht vernommen sie hat uns vernommen.
Lautlos haben sich die Tage geordnet: sie schwimmen
weit hinaus der Sommer ist entlassen aus der Macht.
Ein Sprung ein unsichtbarer Haarriss im Azur
hoch über uns: mißtönend Glas
Ein Sicheln von Zikaden
hoch über uns im verschleuderten Licht ...
vorbei das Jahrhundert mehr als hundert Jahre alt
das Jahrhundert der Männer: am Ende verkommen
zu Neurasthenie. Der Rubikon ist überschritten!
Und bald gehört die Stadt den Stimmen unbekannter Sterne
Der Hafen glimmt: ein Licht zur Ausfahrt angeschirrt ...
Ausfahrt unentwegt wenn das Jahr zu enden anfängt
Bei Tag und Nacht herrscht aufgeräumte Fahrt von Farben
Ausfahrt von Sonnen still über den Dächern im August
Sommers Ausfahrt all jene erbleichenden Bläuen hinab
Und über die maßlosen Wasserfälle der Horizonte hinab
o diese Gleitbahnen der Zeit diese unsichtbaren Ränder
hoch über uns in der großen Lichtvergeudung vor Abend
und wir allein sind festgemacht in unentwegter Flaute:
wir haben die Klage den sterblichen Göttern überlassen.
Hier ist der Hafen ohne Hoffnung auf die Wiederkehr der Schiffe
August vorbei
o noch ein letzter Tag vor dem September
der eintrifft wie ein Abend in wüster Verstimmung
dessen Sonne noch einmal die Zwietracht von Anfängen sät
Anfänge die in schneller Flucht durch alle Flure eilen
ein Ende suchend in der Wirrsal von Treppenhäusern ohne Mitte
vor dem Rotbraun von Brandmauern aufgetakelt mit Schrott
wo wir entmannt sind festgemacht im Staub der Etagen
und es tritt der Mond auf oben am Rand des Jahrhunderts
konturlos glimmend
ein optischer Zufall vor Nachtbeginn
und nun hebt ein toter Baum seine Kandelaber herauf
und zündet sich an: die schwarze Explosion des September
unaufhörlich in den Hinterhöfen tief wie Brunnen ohne Widerhall.
Ach welch düsteres Geäderzeichen für das Jahrhundert
dieser Gespensterbaum dieser entgeisterte Illuminator
der jetzt die Lichter der Sterne anbrennt vielarmig verzweigt
dem Ende des Sommers zu leuchten dem Ende der mannhaften Fahrt.
Und er schreibt seine unlesbaren Runen in den leeren Azur ...
Umschrift des Sommers
Sie bedeckt den Kurs der Männer
Löst auf der Sonne Ausgeburt entmachtet Ziel und Klage ...
Wir haben sie den Zikaden überlassen dem irren Abhub ihres Lieds
Der Rubikon ist überschritten.
Dunstküste. Lautlos ziehn die Tage im Geleit.
Sie schwinden weit ins Offne mit dem Strom. Am Abend
Das flüchtige Gelichter der Wasser. Davor ein Baum im Rauch
Im kurzen Atem der Zikaden die sich widerrufen.
Und dann die Nacht in der wir nicht mehr sichtbar sind.
Wolfgang Hilbig (31 augustus 1941 - 2 juni 2007)
De Amerikaanse dichter, criticus en tijdschriftredacteur Raymond P. Hammond werd geboren op 31 augustus 1964 in Roanoke, Virginia. Hij volgde William Packard op bij de New York Quarterly na diens overlijden in 2002.
Uit: The New York Quarterly, Number 64
Poetry proved upon the pulses, the pulse of life, the pulse of the life of the poet. How can one experience a poem if the poet has not experienced life? One of the greatest achievements of the last thirty some years of The New York Quarterly is the close association of its poets and poetry to the real world. The vast majority of the poems published in The New York Quarterly over those years were born in the dirt, grime or rainbow of reality. The poets have come from diverse backgrounds and experiences: from postal workers, like Bukowski, to lawyers, to cops, to factory workers, to strippers, to housewives; real people leading real lives. In his Letters to a Young Poet, Rainer Maria Rilke admonishes: Write about what your everyday life offers you, but then he goes on to interject, if your everyday life seems poor, dont blame it; blame yourself. We have as much responsibility to live a life to the ripest, fullest experience that one is capable, as John Keats said, as we do to writing the best poetry. In fact, the two are inseparable. To be a poet like Archilochos who, as a mercenary, led troops into battle only to leave his shield behind and then write a poem about it:
Some Saian mountaineer Struts today with my shield. I threw it down by a bush and ran When the fighting got hot. Life seemed somehow more precious. It was a beautiful shield. I know where I can buy another Exactly like it, just as round.
To know that life is precious, poetry is precious, and when to fight and when to run! To be the Renaissance of Renaissance. Not just to write a poem to be writing a poem, but to write the poetry of poetry, to be a man or woman among mankind. As William Packard always reminded us, Aeschyluss epitaph only mentioned his bravery at the Battle of Marathonnot that he was a great playwright. Keeping our poetry and ourselves real, having lives, living them, remembering that the sunset, sunrise, midday on a Manhattan sidewalk, the human touch of the one true lover, a major league baseball game, children, dogs barking in the alleyway, a dying father, scuba diving, working overtime, seafoam, moonbeams, dirty jobs, filthier sex, duty are all poetry in and of themselves. It is up to us, the poets, to glean the beauty. And then write.
Raymond P. Hammond (Roanoke, 31 augustus 1964)
Boekomslag (Geen porttret beschikbaar)
De Engelse schrijfster Elizabeth von Arnimwerd op 31 augustus 1866 geboren in Kirribilli Point in de buurt van Sydney.
Uit:The Solitary Summer
May 2nd.Last night after dinner, when we were in the garden, I said, "I want to be alone for a whole summer, and get to the very dregs of life. I want to be as idle as I can, so that my soul may have time to grow. Nobody shall be invited to stay with me, and if any one calls they will be told that I am out, or away, or sick. I shall spend the months in the garden, and on the plain, and in the forests. I shall watch the things that happen in my garden, and see where I have made mistakes. On wet days I will go into the thickest parts of the forests, where the pine needles are everlastingly dry, and when the sun shines I'll lie on the heath and see how the broom flares against the clouds. I shall be perpetually happy, because there will be no one to worry me. Out there on the plain there is silence, and where there is silence I have discovered there is peace."
"Mind you do not get your feet damp," said the Man of Wrath, removing his cigar.
It was the evening of May Day, and the spring had taken hold of me body and soul. The sky was full of stars, and the garden of scents, and the borders of wallflowers and sweet, sly pansies. All day there had been a breeze, and all day slow masses of white clouds had been sailing across the blue. Now it was so still, so motionless, so breathless, that it seemed as though a quiet hand had been laid on the garden, soothing and hushing it into silence.
The Man of Wrath sat at the foot of the verandah steps in that placid after-dinner mood which suffers fools, if not gladly, at least indulgently, and I stood in front of him, leaning against the sun-dial.
"Shall you take a book with you?" he asked.
"Yes, I shall," I replied, slightly nettled by his tone. "I am quite ready to admit that though the fields and flowers are always ready to teach, I am not always in the mood to learn, and sometimes my eyes are incapable of seeing things that at other times are quite plain."
"And then you read?"
"And then I read. Well, dear Sage, what of that?"
But he smoked in silence, and seemed suddenly absorbed by the stars.
"See," he said, after a pause, during which I stood looking at him and wishing he would use longer sentences, and he looked at the sky and did not think about me at all, "see how bright the stars are to-night. Almost as though it might freeze."
Elizabethvon Arnim (31 augustus 1866 9 februari 1941)
In the time of your life, live so that in good time there shall be no ugliness or death for yourself or for any life your life touches. Seek goodness everywhere, and when it is found, bring it out of its hiding-place and let it be free and unashamed. Place in matter and in flesh the least of the values, for these are things that hold death and must pass away. Discover in all things that which shines and is beyond corruption. Encourage virtue in whatever heart it may have been driven into secrecy and sorrow by the shame and terror of the world. Ignore the obvious, for it is unworthy of the clear eye and the kindly heart. Be the inferior of no man, nor of any man be the superior. Remember that every man is a variation of yourself. No man's guilt is not yours, nor is any man's innocence a thing apart. Despise evil and ungodliness, but not men of ungodliness or evil. These, understand. Have no shame in being kindly and gentle, but if the time comes in the time of your life to kill, kill and have no regret. In the time of your life, live so that in that wondrous time you shall not add to the misery and sorrow of the world, but shall smile to the infinite delight and mystery of it.
Ils sont si transparents, qu'ils laissent voir votre âme,
Comme une fleur céleste au calice idéal
Que l'on apercevrait à travers un cristal
La chimère
Une jeune chimère, aux lèvres de ma coupe, Dans l'orgie, a donné le baiser le plus doux Elle avait les yeux verts, et jusque sur sa croupe Ondoyait en torrent l'or de ses cheveux roux.
Des ailes d'épervier tremblaient à son épaule La voyant s'envoler je sautai sur ses reins ; Et faisant jusqu'à moi ployer sou cou de saule, J'enfonçai comme un peigne une main dans ses crins.
Elle se démenait, hurlante et furieuse, Mais en vain. Je broyais ses flancs dans mes genoux ; Alors elle me dit d'une voix gracieuse, Plus claire que l'argent : Maître, où donc allons-nous ?
Par-delà le soleil et par-delà l'espace, Où Dieu n'arriverait qu'après l'éternité ; Mais avant d'être au but ton aile sera lasse : Car je veux voir mon rêve en sa réalité.
Théophile Gautier (31 augustus 1811 23 oktober 1872
Charles Reznikoff, Gisela von Arnim, François Cheng
De Amerikaanse dichter Charles Reznikoff werd geboren op 30 augustus 1894 in New York als zoon van Russische immigranten. Hij begon al op jeugdige leeftijd te schrijven, gedichten onder de invloed van het imagisme; zijn proza laat de invloed van James Joyce zien. Zijn studie geschiedenis ruilde hij al snel in voor rechten en hij werd advocaat. Na slechts enkele weken gaf hij ook dit beroep weer op. Zijn werk drukte hij zelf en gaf hij ook zelf uit. Alleen om de verspreiding ervan bekommerde hij zich niet. Het grootste deel van zijn leven genoot zijn werk geen grote bekendheid. De Black Sparrow Press gaf kort na zijn dood echter al het meeste van zijn werk (opnieuw) uit.
Romance
The troopers are riding, are riding by
the troopers are riding to kill and die
that a clean flag may cleanly fly.
They touch the dust in their homes no more,
they are clean of the dirt of shop and store,
and they ride out clean to war.
Te Deum
Not because of victories
I sing,
having none,
but for the common sunshine,
the breeze,
the largess of the spring.
Not for victory
but for the day's work done
as well as I was able;
not for a seat upon the dais
but at the common table.
The Idiot
With green stagnant eyes,
arms and legs
loose ends of string in a wind,
keep smiling at your father.
Charles Reznikoff (30 augustus 1894 22 januari 1976)
De Duitse schrijfster Gisela von Arnim werd geboren op 30 augustus 1827 in Berlijn geboren. Zij groeide op in de kring van en met de lactuur van de schrijvers en dichters uit de Romantiek. Zij volgde geen bepaalde opleiding, maar kreeg les van haar oudere zussen. Er werd veel gelezen, waarbij Gisela een speciaal interesse had voor Wilhelm Hauff. Zij begon ook zelf met het schrijven van sprookjes, een genre dat zij haar leven lang trouw bleef. In 1859 trouwde zij met Hermann Grimm, een zoon van Wilhelm Grimm. Met haar zussen verzorgde zij ook een literaire salon, waarvanHans Christian Andersen en Emmanuel Geibel ereleden waren.
Uit: Das Leben der Hochgräfin Gritta von Rattenzuhausbeiuns
Es war einmal ein altes Schloß, umfaßt von hohen Bergen, das selber auf einem hohen Berg lag, etwas niederer als die ihn umgebenden. Wie ein Ring umschloß das Tal den Berg, und in einem Ring umschlossen die dunklen felseckigen Berge das Tal. Aus ihren Moosrinden wuchs hie und da spärliches Binsengras hervor; unten im Tale lief hie und da ein Bächlein durchs Grün an hie und dort einem Gebüsch vorüber, die Wurzeln spülend. Oben im Gezweig guckten junge Vogelköpfchen aus den Halm- und Mutterfederflaum-Nestchen dem harmlosen Dahinrollen unten zu, und war der Bach artig, so erzählte er ihnen leise Märchen, und sie taten zuweilen einen Piep des Wohlgefallens dazwischen; kurz, es war ein schönes Leben in dem Gebüsch. - Bald flog eins in den Lüften oder sang lieblich; sie hatten sich hier ungestört und häuslich zufrieden niedergelassen. Es war ein Ausweg aus dem Tal, der ganz überbaut war von Felsen; manchmal sah man in Mitten der Berge in den Eingang einer engen dunklen Höhle, und an verschiednen Orten stürzten kleine Gießbäche heraus, grade hinab ins Tal, brausten dort heftig auf und verloren sich leise murmelnd. Die Grundmauern des Schlosses bauten sich dicht am Rande der Felskuppe schräg in die Höhe, in kahlen Wänden, zuweilen durch ein Fensterloch unterbrochen mit alten Eisenstäben verwahrt, mehr für Ratten als für ein Menschengesicht. So erschienen die Wände auch belebt, wenn in schönen Abendstunden die Welt hochrot gefärbt war und die dunkeln Berge von mattem Rosenschimmer bestrahlt; da regte sich die ganze Burg. Es war ein Getümmel von Begraurockten; da balanzierten die jungen Ratten auf der schrägen Wand, da kam eine Rattenmutter mit sieben Jungen, die sollten die Abendluft genießen, dort ein dicker Rattenklausner oder gar ein vielköpfiger Rattenkönig; bis zuletzt ein graues Gewimmel die alten Mauern deckte.
Jiřà Orten, LibuÅ¡e MonÃková, Mary Wollstonecraft Shelley, Andreas Stichmann, Adam Kuckhoff
De Tsjechische dichter Jiří Orten (eig.Jiří Ohrenstein) werd geboren op 30 augustus 1919 bij Kutná Hora.
Lost Soldier
Clouds obsessed with blood,
clouds like unsaddled steeds
flow and flow above battlefield mud
where someone harvested future deeds.
At the edge one fellow's lying down
without legs, or a mouth, with lidless eyes,
his hands still crumble the soil as it tries
to soak up a puddle's watery brown
It was a great cleanup of wounds and flesh.
Evening shakes down from a distance fresh
smells under the noses of half-buried corpses
Look, no lindens in the linden copses!
The one at the end's still sniffing the air.
The world is creating from here to there
acrostics of the final sighs;
it still has a name, it's still alive.
A honey bee's coming, sadly buzzing.
There are no flowers to take and hold
only a breast, in place of a sting
a lost breast, and already cold
He is dead, God. He lies there and waits
for you to sweep him through heaven's gates,
when the bugle sounding the last instruction
has drowned out death and the work of destruction
He's dead, the rubbish of his complexion,
rubbish that teaches another direction
rubbish that will search for a cloak and hat
all the way to the vale of Jehosaphat.
Bones rattle there, where high cliffs stand,
there, where the gate is close at hand,
they'll find an emptiness to adorn
so a new beauty can be born
that, stifling, will crush memory to sand
will crush what moves in the living, and
shiver thereafter in eternal dirge,
under a just and righteous scourge.
Vertaald doorLyn Coffin en Leda Pugh
Jiří Orten (30 augustus 1919 1 september 1941)
De Duitstalige, Tsjechische schrijfster Libue Moníková werd geboren op 30 augustus 1945 in Praag.
Uit: Die Fassade
Orten liegt auf dem Gerüst vor der Nordfassade des Schlosses und zeichnet in die überhängende Wölbung des Giebels die Allegorie der Gerechtigkeit. Der feuchte Verputz sprüht unter der Spachtelkante, er kneift die Augen und den Mund zu, hält den Kopf seitwärts und versucht, durch die Nase zu atmen. Den Staub nimmt er kaum noch wahr, größere Krümel verschmiert er mit dem Handrücken. Es fehlt noch eine Hand an der Figur, die restliche Gestalt und ihre Attribute im Hauptfeld des Giebels sind fertig.
Auf seinem Gesicht, Hals und Unterarmen hat sich weißlich grauer Kalk gesetzt, auf den Händen bildet er eine Kruste, die Augenbrauen und Wimpern sind bemehlt. Von der Anspannung der Augen hat er ein Lidflattern, es ist so unkontrollierbar und unpersönlich, als würde es nicht ihn meinen, sondern eine phylogenetische Fehlentwicklung anzeigen, eine verspätete Antwort auf das schwache Ticken in den siebenschaligen Eiern der Saurierjungen, die ihre Schutzhüllen nicht mehr verlassen konnten; die Panzerung, die Ubersicherung des Geleges war der falsche evolutive Weg, die Zukunft gehörte kleinen, beweglichen Arten. Urechsen, Trilobiten aus Sympathie für Versteinerungen, für die Sackgassen in der Evolution ritzt Orten ein Kerbtier in den Fries.
Schräg unter ihm, zwei Stockwerke tiefer, arbeitet Podol am zentralen Sgraffito. Der sechzigjährige Patera hilft ihm, den geweißten Verputz zu glätten, die Kartons zu entfalten und an der Front über den Fenstern zu befestigen. Podol zieht mit dem Spachtel die Linien auf denn Karton nach und drückt sie so in die feuchte Wand. Nach Abnahme des Kartons verbessert er die Zeichnung, und sie fangen mit dem Durchkratzen des Bildes an.
Im ersten Stockwerk sind es zwei symmetrisch geordnete Kriegsszenen, in der Mitte getrennt durch eine Sonnenuhr. Die linke stellt eine Eroberung der Stadt das, die rechte ist ein Ausschnitt der Schlacht an der Milvaner Brücke, frei nach einer Kopie des Wandgemäldes von Giulio Romano in der päpstlichen Galerie. Zwischen den Fenstern soll die Geschichte von Samson und Dalila nach den ursprünglichen Vorlagen erneuert werden. Die antiken Motive im zweiten Stockwerk, die Jagdszenen und das flache Landschaftspanorama unter dem Dachsims sind bereits restauriert.
Libue Moníková (30 augustus 1945 12 januari 1998)
These reflections have dispelled the agitation with which I began my letter, and I feel my heart glow with an enthusiasm which elevates me to heaven; for nothing contributes so much to tranquillise the mind as a steady purpose--a point on which the soul may fix its intellectual eye. This expedition has been the favourite dream of my early years. I have read with ardour the accounts of the various voyages which have been made in the prospect of arriving at the North Pacific Ocean through the seas which surround the pole. You may remember that a history of all the voyages made for purposes of discovery composed the whole of our good uncle Thomas's library. My education was neglected, yet I was passionately fond of reading. These volumes were my study day and night, and my familiarity with them increased that regret which I had felt, as a child, on learning that my father's dying injunction had forbidden my uncle to allow me to embark in a seafaring life. These visions faded when I perused, for the first time, those poets whose effusions entranced my soul, and lifted it to heaven. I also became a poet, and for one year lived in a Paradise of my own creation; I imagined that I also might obtain a niche in the temple where the names of Homer and Shakespeare are consecrated. You are well acquainted with my failure, and how heavily I bore the disappointment. But just at that time I inherited the fortune of my cousin, and my thoughts were turned into the channel of their earlier bent.
De Duitse schrijver Andreas Stichmann werd geboren in 1983 in Bonn. Stichmannn kwam door het tekenen van strips tot schrijven. Hij verbleef langere tijd in Zuidafrika en Iran. Ervaringen die hij daar opdeed zijn in zijn werk verwerkt. Hij studeerde aan het Deutsche Literaturinstitut Leipzig. In 2008 verscheen de verhalenbundel »Jackie in Silber«,waarvoor hij de Clemens Brentano Preis 2009 ontving en bovendien het Stipendium des Literarischen Colloqiums Berlin. Stichmann woont nu in Hamburg.
Uit: Warum schon wieder zu Watan?
Warum nicht bei Mike, Robert oder Knosi einkaufen? Aber die Jungs sagen, Mike, Robert und Knosi hätten heute keine Zeit und es gäbe keine andere Möglichkeit, wir müssen also wieder hoch, wir müssen wieder in Watans Muffbude im zehnten Stock, wo es nach Hund riecht, obwohl er ja gar keinen hat, und wo immer die Rollläden runtergezogen sind, angenehm ist das nicht. Er sitzt am Tisch und wiegt das Gras mit seiner komischen Handwaage, und dann tut er etwas dazu und wiegt noch mal, und man kann nur hoffen, dass er jetzt nicht wieder anfängt, persische Gedichte zu rezitieren, andererseits ist es egal, denn er redet sowieso. Und wir wissen auch schon genau, was kommt, nämlich die Sache mit den Holzsplittern, die seinem Onkel unter die Fingernägel getrieben wurden, und die Sache mit dem heißen Ei, das seinem Onkel hinten reingesteckt wurde. Und dann nickt er plötzlich, als käme eine jetzt Pointe, aber er erzählt uns nur, dass sein Vater ein ganz Mutiger war, genauso wie er selbst, Watan, ein ganz Mutiger ist, wie er hier wiegt und wiegt und uns von den Flugblättern erzählt, die er in der Schule verteilen musste, aber das hat er auch schon tausendmal getan. Er hat uns schon tausendmal das Symbol mit dem Stacheldraht und der Nelke aufgezeichnet, und jetzt fragt er uns, ob er uns vielleicht mal das Symbol der kommunistischen Partei aufzeichnen soll. Wir fragen zurück, ob er sich an die Zeichnung von Gestern erinnert, aber er hört uns gar nicht erst zu. Er beschreibt jetzt den Kinofilm, den er gesehen hat, als sein Vater angeschossen wurde, und das kennen wir im Detail, wir kennen auch das plötzliche Gefühl, das ihn aus dem Kino trieb, wir wissen, dass sein Vater dann verblutet ist, und dass er ein mutiger Mann war, das hat er zuletzt vor zwei Minuten erwähnt. Wir sagen: Wir wollen jetzt auf eine Fete, Watan, wir haben nicht soviel Zeit.
Maurice Maeterlinck (29 augustus 1862 - 6 mei 1949)
De Nederlandse schrijver en wetenschapper Hugo Brandt Corstius werd geboren in Eindhoven op 29 augustus 1935.
Uit: Vertellers tellen niet ver
In de literatuur komen grote getallen weinig voor. Als ze voorkomen hebben ze meestal geen andere betekenis dan: groot getal en kan je er dus rustig een paar cijfers in veranderen. Op de cd van het Woordenboek der Nederlandsche taal vond ik onder het miljoen citaten uit zes eeuwen Nederlands alleen grote getallen in wiskundige geschriften, boekhoudingen en laadcijfers van schepen. Stevin berekent dat een hypotenusa 1118033988 groot moet zijn. In 1766 is er sprake van een schip met 119200 (dus vier cijfers) peperranken en 144460 (vijf cijfers) vruchten. Xerxes had in zijn leger 2317620 mannen. In 1618 eindigt een gemeentelijke boekhoudsom op 323655618 gulden. De diameter van de aardkloot is 6543170 Franse roeden.
Ehrenburg, Jef Last en andere communistisch-realistische schrijvers van tachtig jaar geleden gebruiken graag grote getallen voor de productie van automobielen, de storting van basaltblokken en andere opwindende feiten uit het arbeidersleven, maar verder zijn grote getallen uitzondering in de literatuur.
Twee schrijvers hebben mij met een groot getal een vragend uitroepteken in hun boek doen zetten.
André Gide schreef op 9 januari 1930 in zijn Dagboek:
De laatste tijd overkomen me de vreemdste toevalligheden: bij de bank ga ik een Amerikaanse cheque wisselen (een betaling van Dinditi in ik weet niet meer welk tijdschrift). De bankbediende die me 1.264 frank 50 centimes uitbetaalt vraagt mijn rekeningnummer - 12.645. Dezelfde cijfers in precies dezelfde volgorde. Zo'n combinatie herhaalt zich niet vaker dan elke duizend jaar, veronderstel ik.
Het is niet eenvoudig uit te maken om de hoeveel jaar het gebeurt dat iemands rekeningnummer hetzelfde is als een uitbetaald geldbedrag. Merk op dat Gide de nul achter de 5 verwaarloost. Als het geldbedrag 12645 frank of 126 frank 45 centimes of 126450 frank was geweest dan had hij precies dezelfde toevalligheid geconstateerd.
Laten we zeggen dat er 50.000 bankrekeningnumnmers zijn - het lage getal 12645 wijst in die richting. En laten we zeggen dat er in een maand 50.000 banktransacties gebeuren met bedragen tussen de 1 en de 50.000 frank. Dan mag je elke maand een toevalligheid van het type-Gide verwachten. Als je duizend jaar wacht is het onmogelijk dat die toevalligheid zich niet duizenden malen heeft voorgedaan.
Kenners van Gide's Journal weten dat die kleine bankscène op een andere plek nog eens voorkomt omdat men geroddeld had dat de schrijver bij een bank had voorgedrongen met de woorden Ik ben André Gide, wat hij, notabene in een dagboek waarvan toen nog niet vaststond dat het gepubliceerd zou worden, uitvoerig gaat tegenspreken. De ijdelheid van schrijvers gaat soms zo ver dat de eigen ijdelheid ontkend wordt. Nog een voorbeeld.
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
De Zwitserse schrijver Lukas Hartmann (eig. Hans-Rudolf Lehmann) werd geboren op 29 augustus 1944 in Bern.
Uit: Bis ans Ende der Meere
Zwei Monate dauerte die Überfahrt zu den Freundscha∫sinseln.
Der Wind war meist schlecht, das Wetter wechselha∫, immerhin wurde es von Tag zu Tag wärmer. Sie
kamen an anderen Inseln vorbei, unwirtlichen und kleinen, deren RiΣe und Korallenbänke, an denen sich masthoch das Meer brach, eine Landung verhinderten. Anderswo näherten sich ihnen schwimmende Eingeborene, die aber nichts zu tauschen hatten, so dass Cook es vorzog weiterzusegeln.
Acht Wochen ohne Landgang waren lang. Unter der Mannscha∫ verbreitete sich eine mürrische Stimmung. Die Tiere begannen zu hungern, die Wasservorräte gingen zur Neige. Was ausgeschenkt wurde, schmeckte immer schlechter; sogar mit Rum vermischt, erregte das Brackwasser Ekel. An mehreren aufeinanderfolgenden Tagen stahl jemand gepökeltes Fleisch aus dem Fass. Cook verlangte kategorisch, dass der Dieb oder die Diebe sich meldeten oder denunziert würden.
Aber die Männer schwiegen. Wie immer, wenn es um Diebstahl ging, wurde Cook rasch zornig. Er ließ die Mannschaft auf dem Vorderdeck antreten und drohte damit, die Fleischration um einen Drittel zu kürzen, wenn ihm der Delinquent nicht bekanntgegeben werde. Die Männer protestierten. Ein Sprecher es war der SchiΣszimmermann Cleveley gab zu bedenken, dass eine solche Kollektivstrafe als ungerecht empfunden werde. Das Beifallsgemurmel der Umstehenden ärgerte Cook noch mehr, er wies Cleveley mit erhobener Stimme zurecht: Eine Stimmung in der Mannscha∫, die nur
im Geringsten meuterisch sei, werde er niemals dulden, Rädelsführer, die zum Ungehorsam aufgerufen hätten, würden unnachsichtig bestra∫. Nun senkte Cleveley den Blick; kein anderer wagte mehr aufzumucken.
Auf welchem Weg Cook den Namen des Diebs erfuhr, wusste niemand. Es war John Allen, ein Marinesoldat, der schon wegen häu⁄ger Trunkenheit aufgefallen war. Cook ließ ihn am nächsten Tag mit sechsunddreißig Peitschenhieben bestrafen, das war ungewöhnlich streng für dieses Vergehen. Der Kapitän, den Hut korrekt aufgesetzt, stand mit verschränkten Armen dabei, mit jedem Zoll, so dachte Webber, eine imposante Erscheinung, gleichsam die Verkörperung des Gesetzes. Die Zuschauer waren still und bedrückt; nur Omai schluchzte leise, wie bei jeder Auspeitschung.
Over the great city, Where the wind rustles through the parks and gardens, In the air, the high clouds brooding,
In the lines of street perspective, the lamps, the traffic,
The pavements and the innumerable feet upon them,
I Am: make no mistake--do not be deluded.
Think not because I do not appear at the first glance--because the centuries have gone by and there is no assured tidings of me--that therefore I am not there.
Think not because all goes its own way that therefore I do not go my own way through all.
The fixed bent of hurrying faces in the street--each turned towards its own light, seeing no other--yet I am the Light towards which they all look.
The toil of so many hands to such multifarious ends, yet my hand knows the touch and twining of them all.
All come to me at last.
There is no love like mine;
For all other love takes one and not another;
And other love is pain, but this is joy eternal.
Edward Carpenter (29 augustus 1844 28 juni 1929)
De Nederlandse dichteres en beeldend kunstenares Elma van Haren werd geboren in Roosendaal op 29 augustus 1954. Van Haren studeerde na haar gymnasiumdiploma aan de kunstacademie in 's-Hertogenbosch.In 1988 debuteerde ze met de poëziebundel De reis naar het welkom geheten, die zeer lovend werd besproken en haar de C. Buddingh'-prijs opleverde. In 1989 verscheen de bundel De wankel die werd beschouwd als de bevestiging van haar talent. In 1991 volgde een derde bundel poëzie, Het schuinvallend oog, op de titelpagina aangeduid als dagboekgedichten. In haar bundel Zacht gat in broekzak (2006) zocht Van Haren de grenzen van Amsterdam op in het Oostelijk havengebied en IJburg om daar de constante verandering en versplintering van de waarneming onder woorden te brengen. In 1997 ontving Van Haren de Jan Campertprijs voor Grondstewardess (1996). Uit haar bundel Eskimoteren (2000) werd het gedicht Het schitterende gekozen als één van de beste gedichten van het jaar 2000.
Gezegdes leren
Ik heb een kat in de zak gekocht
en toen hij eruit kwam, was het
een prachtige perzische kater.
Ik heb een gegeven paard in de bek gekeken
en het ivoor van de tanden was zo stralend wit,
dat een hele do-re-mi er vanaf pingpongde.
Ik heb de pels verkocht voordat de beer geschoten was
en met duizend euro cash in het handje
danste ik weg in het donker.
Maar toen heb ik Rik een riem
onder het hart gestoken en plotseling
riep hij au! en hapte naar adem.
Haalde ik voor Carla de kolen
uit het vuur en brandde zomaar
gaatjes in haar nette lichtblauwe jurk.
Heb ik voor Klaas een kuil gegraven en
tot mijn grote verbazing,
kukelde hij er nog in ook!
Gelukkig blijft dor dik en dun
Jantje van Leiden mijn allerbeste vriendje.
Omdat we elkaars schoenen passen,
trekt hij vaak de mijne aan
en ik graag die van hem.
Elma van Haren (Roosendaal, 29 augustus 1954)
De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Jacques Kruithof werd geboren in Rotterdam op 29 augustus 1947. Kruithof leidde aspirant-leraren op in het literatuuronderwijs. In De bewoonde wereld (1972) behandelde hij de interpretatie van poëzie. Zegge en schrijve (1974) gaf essays over Anton Koolhaas en ook schreef hij over Robert Musils De man zonder eigenschappen (De rijkdom van het onvoltooide, 1988) en Marcel Prousts A la recherche du temps perdu (Gezicht op Proust, 1993). In zijn pamflet Je moet niet doen of alles hetzelfde is (2006) nam Kruithof scherp stelling tegen de tendens om in de cultuur geen onderscheid meer te maken naar wat "hoog" of "laag" is, voor de massa of het geletterde publiek. Zijn kritieken verschenen in Vrij Nederland en Nieuw Wereldtijdschrift. Zijn (overwegend historische) romans konden zich niet verheugen in een groot publiekssucces. Voor de essaybundel Vingeroefeningen (1981) ontving hij de Jan Greshoffprijs 1982.
Uit: Een mooi warm wicht
Voor zulke lezers is de Mei vanzelfsprekend een klassieke tekst, buiten kijf het centrale meesterwerk van Tachtig, volgens Garmt Stuiveling. Toch wil het spraakgebruik ook in ruimere kringen van enigszins geletterden dat het gedicht een historisch fenomeen is, dat merk je aan het lidwoord. Je hebt het over dè Mei, en daar hoeft niet eens van Gorter aan toegevoegd te worden, net zoals dè Hamlet het zonder Shakespeare en dè Gysbreght het zonder Vondel kan stellen. Lidwoord en anonimiteit markeren de status van een tekst als onaantastbaar erfdeel, wat er verder nog over te doen mag zijn.
Toch moet deze zelfde Mei ooit een gedicht geweest zijn dat op scherp stond, dat tegenspraak en bijval ondervond, waar menigeen zich werkelijk druk over maakte. Het ging, honderd jaar geleden, immers om een experiment: van een jonge dichter met zijn ongewisse talent natuurlijk, maar ook met de poëzie en met de denkbeelden over poëzie van zijn tijd.
Zo'n proefneming is onvermijdelijk altijd, heel of half bewust, zowel een spel (in de zin van Huizinga) als een polemiek (die dikwijls in dezelfde zin een spel is). Uit brieven van Gorters moeder valt op te maken dat zij de verschijning van de eerste zang in De Nieuwe Gids reeds als polemisch beschouwde, als in haar wereld eigenlijk not done. Aan dit lieflijke gedicht kon men zich indertijd blijkbaar de vingers branden - ik probeer uit te zoeken waarom.
Ik geef hier van de Mei geen samenvatting: dat heeft die kleine Tachtiger Hein Boeken al eens onnavolgbaar gedaan: de natuur met goden erin. Een royaler uittreksel zou ook een hele opgave zijn, want, zoals een mij onbekende grapjas zijn oordeel en een wel vaker gehoord bezwaar bondig in een rijmpje heeft neergelegd:
De Mei van Gorter
Kon best wat korter.
Deze opinie berust overigens op een misvatting. Een kortere Mei zou precies dat magere verhaaltje geweest zijn, waarover men Gorter wel de mantel uitgeveegd heeft, onduidelijk en verward, onvast van lijnen, om met die Van Hall te spreken. Een schamele geschiedenis, meent zelfs de bewonderaar J.C. Brandt Corstius, een geschiedenis die vaag en onvast is, volgens Gorter zelf. Maar dat deert niet, juist door de overvloed aan beschrijvingen, beelden en aanstekelijk plezier in de natuur en het dichten daarover. Het is als met de Matthäus-Passion, die men oneerbiedig samen kan vatten als: zo, die hangt weer, volgens een bekende zangeres. Maar in een half uur krijg je dat echt niet voor elkaar.
Jacques Kruithof (29 augustus 1947 7 maart 2008)
De Algerijnse dichter en schrijver Djamel Amrani werd geboren in Sour El-Ghozlane op 29 augustus 1935. In 1952 vestigde zich zijn familie in Algiers. In 1956 nam hij deel aan de studentenstaking. In 1957 werd hij tijdens de slag om Algiers gearresteerd en gefolterd. Familieleden van hem werden gedood. Na zijn vrijlating werd Amrani uitgewezen naar Frankrijk. In zijn eerste boek Le Temoin berichtte hij in 1960 over zijn ervaringen. Na zijn terugkeer naar Akgerije presenteerde hij later programmas over poëzie op televisie. In 2004 ontving hij uit handen van de Chileense president Ricardo Lagos de Pablo Neruda-Medaille.
Lettres Jaunies
Salut lettres jaunies de ma mélancolie
Salut à toi mon jasmin, ma lumière rendue légale
multicolore, inexorable
plus profonde que mon avant-pudeur
qu'une insulte insolvable.
Salut eau brûlante de ma révolte
réveil en miettes de mon brise-coeur
Et gloire à vous tendresse abyssales
flammes charnelles de la raison
pain de l'innocence et du regret
encens de crépuscule.
Et pourtant encore, pourtant je tremble
de chimères
comme l'heure avance languide
à cause du flou des inquiétudes.
Ravi d'aise
Ravi d'aise au jour de ton corps
je t'appelle
jusqu'aux racines de mon mal
jusqu'au leure pactisé.
J'accepte de ne pas toujours te saisir
et te suivre, mais je t'appelle.
Je t'extirpe des clameurs en rotation
Tu es mon tout
ma floraison ma tunique d'ascète.
Tu es ma dent déchaussée
et tu coupes ma vie en deux
Toi mon vaisseau céleste
errant parmi les lunes
Toi mon ciel à la puissance zéro
à la main chaude à la douceur de lait.
Djamel Amrani (29 augustus 1935 2 maart 2005)
De Franse schrijver en criticus Valery Nicolas Larbaud werd geboren op29 augustus 1881 in Vichy.Zijn vader had een handel in Vichy-water, waar hij rijk mee werd. Na de dood van zijn vader ontving Larbaud via zijn moeder een ruim maandgeld. Larbaud studeerde Engels en Duits en maakte vele reizen. Meer dan door zijn eigen werk is Valery Larbaud van belang voor de Franse literatuur omdat hij zijn hele leven wijdde aan het lezen en bekend maken van boeken uit andere literaturen. Hij kende uitstekend Engels, Spaans en Italiaans en heeft tientallen auteurs vertaald of laten vertalen, bij uitgevers gebracht, tijdschriftartikelen over ze geschreven en ze in Frankrijk bekend gemaakt.
Uit: Fermina Márquez
« Elle abaissait ses regards sur sa gorge nue ; elle se contemplait allongée dans sa robe splendide, elle admirait la petitesse de ses pieds cambrés. Nest-elle pas, elle aussi, digne du roi de son cur ? - Les heures de la nuit ont un aspect romanesque. Deux heures de laprès-midi est prosaïque, presque vulgaire; mais deux heures du matin est un aventurier qui senfonce dans linconnu. Et cet inconnu, cest trois heures du matin, le pôle nocturne, le continent mystérieux du temps. On en fait le tour ; et si on croit lavoir traversé jamais, on se trompe, car bientôt quatre heures du matin arrive sans que vous ayez surpris le secret de la nuit. Et le petit jour strie déjà les volets de ses baguettes bleues parallèles. Maintenant, lorsque Fermina Márquez paraissait sur le perron du parloir, à Saint-Augustin, il y avait à peine deux heures quelle était levée, et ses beaux yeux battus se fermaient à léclat trop vif du soleil. Mais sa démarche était plus noble, plus triomphale que jamais. Elle se montrait avant que les élèves eussent quitté le réfectoire, tout exprès pour agacer Santos, qui, ayant déjeuné en grande hâte, et étant obligé de rester à son banc, trépignait dimpatience, prêt à bondir dehors, aussitôt les grâces dites. Comme il nous paraissait heureux ! Nous savions quil portait, enroulé à son poignet droit et dissimulait sous sa manchette, un ruban de ses cheveux, quelle lui avait donné. En sorte que nous ne lui serrions pas la main, et que nous ne frôlions pas son bras droit sans éprouver un sentiment de respect : ce ruban rendait sacrée la personne de Santos. Ils se promenaient sur la terrasse. Elle lui avait permis de fumer en sa présence : la fumée de ses cigarettes, à lui, avait une odeur si bonne, si réconfortante ! Elle laspirait avec délices. Elle levait les yeux vers lui, avec une expression de gravité et dadmiration. Elle était contente dêtre un peu moins grande que lui. Tout ce quil disait la touchait, la rendait joyeuse, la caressait. Une ou deux fois, ils invitèrent Demoisel à venir goûter avec eux dans le parc. Nous le vîmes aussi dans la grande allée : ils marchaient en avant du groupe formé par Mama Doloré, Pilar, Paquito Márquez ; Santos était à gauche, et Demoisel à droite de Fermina. Le nègre se tenait bien droit et portait haut la tête ; il semblait à la fois fier et très intimidé. De loin on voyait le blanc de ses yeux bouger, dans son visage noir, luisant. Sa tenue était irréprochable. Lui aussi était Américain. »
Valery Larbaud (29 augustus 1881 2 februari 1957)
Vorgestern bin ich glücklich wieder hier angelangt, und gestern hat der feierliche Fronleichnamstag mich sogleich wieder zum Römer eingeweiht. Gern will ich gestehen, meine Abreise von Neapel machte mir einige Pein; nicht sowohl die herrliche Gegend als eine gewaltige Lava hinter mir lassend, die von dem Gipfel aus ihren Weg nach dem Meere zu nahm, die ich wohl hätte in der Nähe betrachten, deren Art und Weise, von der man so viel gelesen und erzählt hat, ich in meine Erfahrungen hätte mit aufnehmen sollen.
Heute jedoch ist meine Sehnsucht nach dieser großen Naturszene schon wieder ins gleiche gebracht; nicht sowohl das fromme Festgewirre, das bei einem imposanten Ganzen doch hie und da durch abgeschmacktes Einzelne den innern Sinn verletzt, sondern die Anschauung der Teppiche nach Raffaels Kartonen hat mich wieder in den Kreis höherer Betrachtungen zurückgeführt. Die vorzüglichsten, die ihm am gewissesten ihren Ursprung verdanken, sind zusammen ausgebreitet, andere, wahrscheinlich von Schülern, Zeit- und Kunstgenossen erfundene, schließen sich nicht unwürdig an und bedecken die grenzenlosen Räume.
Rom, den 16. Juni.
Laßt mich auch wieder, meine Lieben, ein Wort zu euch reden. Mir geht es sehr wohl, ich finde mich immer mehr in mich zurück und lerne unterscheiden, was mir eigen und was mir fremd ist. Ich bin fleißig und nehme von allen Seiten ein und wachse von innen heraus. Diese Tage war ich in Tivoli und habe eins der ersten Naturschauspiele gesehen. Es gehören die Wasserfälle dort mit den Ruinen und dem ganzen Komplex der Landschaft zu denen Gegenständen, deren Bekanntschaft uns im tiefsten Grunde reicher macht.
Am letzten Posttage habe ich versäumt zu schreiben. In Tivoli war ich sehr müde vom Spazierengehen und vom Zeichnen in der Hitze. Ich war mit Herrn Hackert draußen, der eine unglaubliche Meisterschaft hat, die Natur abzuschreiben und der Zeichnung gleich eine Gestalt zu geben. Ich habe in diesen wenigen Tagen viel von ihm gelernt.
Weiter mag ich gar nichts sagen. Das ist wieder ein Gipfel irdischer Dinge. Ein sehr komplizierter Fall in der Gegend bringt die herrlichsten Wirkungen hervor.
Herr Hackert hat mich gelobt und getadelt und mir weiter geholfen. Er tat mir halb im Scherz, halb im Ernst den Vorschlag, achtzehn Monate in Italien zu bleiben und mich nach guten Grundsätzen zu üben; nach dieser Zeit, versprach er mir, sollte ich Freude an meinen Arbeiten haben. Ich sehe auch wohl, was und wie man studieren muß, um über gewisse Schwierigkeiten hinauszukommen, unter deren Last man sonst sein ganzes Leben hinkriecht.
Noch eine Bemerkung. Jetzt fangen erst die Bäume, die Felsen, ja Rom selbst an, mir lieb zu werden; bisher hab' ich sie immer nur als fremd gefühlt; dagegen freuten mich geringe Gegenstände, die mit denen Ähnlichkeit hatten, die ich in der Jugend sah. Nun muß ich auch erst hier zu Hause werden, und doch kann ich's nie so innig sein als mit jenen ersten Gegenständen des Lebens. Ich habe verschiednes bezüglich auf Kunst und Nachahmung bei dieser Gelegenheit gedacht.
Während meiner Abwesenheit hatte Tischbein ein Gemälde von Daniel von Volterra im Kloster an der Porta del Popolo entdeckt; die Geistlichen wollten es für tausend Skudi hergeben, welche Tischbein als Künstler nicht aufzutreiben wußte. Er machte daher an Madame Angelika durch Meyer den Vorschlag, in den sie willigte, gedachte Summe auszahlte, das Bild zu sich nahm und später Tischbein die ihm kontraktmäßige Hälfte um ein Namhaftes abkaufte. Es war ein vortreffliches Bild, die Grablegung vorstellend, mit vielen Figuren. Eine von Meyer darnach sorgfältig hergestellte Zeichnung ist noch vorhanden.
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 22 maart 1832)
Johann Heinrich Wilhelm Tischbein: Goethe in der Campagna, 1787
De verloederde wijk bevindt zich tussen twee metrostations in, grenst aan Delfshaven, is geleidelijk aan met behulp van welzijnswerkers tot een getto geraakt. De onderste bevolkingslaag is er gehuisvest; paupers van diverse nationaliteiten, waaronder gezinshereniging der volgzame moslims in opgroeiend kindertal resulteert en de fokpremies ertoe bijdragen een zekere welvaart te bereiken, luxe die in het land van herkomst onthouden schijnt te worden; kleurentelevée (liefst met afstandsbediening), video en als hoogste ideaal een eigen automobiel.
Temidden van deze welstandstrevers woont een gehavende vrijgezel van 60, vlot gekleed, welbespraakt, tamelijk weerbaar, zeer sociaal voelend, huiselijk, gevoel voor humor en gek op peuterporno via Internet. Ik ken hem vrij goed, want ben het zelf. Toch liep vermelde vrijgezel eerste kerstnacht 1997 barrevoets en gehuld in een versleten regenjas op straat - naakt volgens de Turkse buurman twee hoog naderhand tot Hikmet - richting gesloten avondverkoop en vervolgens weer terug naar politiebureau, bezorgd achternagefietst door de geschrokken pal boven hem wonende zwakbegaafde bijbelfanaat annex trommelaar.
Gastvrij ontvangen door de brigadiers werd het voor de merkwaardige bezoeker uiteindelijk op voorspraak van twee Riagg-dames een voorspoedige ambulancerit naar Noordwijk. Dichterbij schenen alle klinieken bezet te zijn. De patiënt lag gerieflijk op een brancard en genoot af en toe van het schempend verlichte uitzicht. Er ontstond zelfs een geanimeerd gesprek tussen hem en de twee ziekenbroeders.
Er volgde een prettige drie maanden durende vakantie verdeeld over drie klinieken. Reeds na enkele weken werd hij verplaatst naar Capelle a/d IJssel, alwaar hij nog in 't IJssellandziekenhuis kwam te liggen met een aangename longontsteking. Daar kreeg hij van de hem bezoekende regisseur van Z. te horen dat Erwin K. aan een hartstilstand was overleden in zijn vertrouwde omgeving bij moedertje thuis, terwijl hij nog zo veel toekomstplannen had.
I made it home early, only to get stalled in the driveway-swaying at the wheel like a blind pianist caught in a tune meant for more than two hands playing. The words were easy, crooned by a young girl dying to feel alive, to discover a pain majestic enough to live by. I turned the air conditioning off, leaned back to float on a film of sweat, and listened to her sentiment: Baby, where did our love go?-a lament I greedily took in without a clue who my lover might be, or where to start looking.
Exit Just when hope withers, the visa is granted. The door opens to a street like in the movies, clean of people, of cats; except it is your street you are leaving. A visa has been granted, "provisionally"-a fretful word. The windows you have closed behind you are turning pink, doing what they do every dawn. Here it's gray. The door to the taxicab waits. This suitcase, the saddest object in the world. Well, the world's open. And now through the windshield the sky begins to blush as you did when your mother told you what it took to be a woman in this life.
Didnt heat the rectory properly. Didnt dress himself in anything but ancient clothes. . . . Ate awful food. . . . Gave every penny he had to the poor. . . . He used to roam around the parish on winter nights, up and down all the alleys, looking for bums who might have dropped down drunk, and who might freeze. Time and again he brought one of them home and put him in his own bed, while he slept on a sofa. . . . He was very generous to whores who were down on their luck. He made their more prosperous sisters stump up to help them in bad times. Got the whores to come to Confession and be scrubbed up, spiritually. . . . You should have seen the whores at his funeral. Got into trouble because he let the church fabric run down, giving away money that should have gone for heating. . . . Of course with an example like that, money rolled in. St. Aidans wasnt a rich parish by any means, but people stumped up astonishingly to help Father Hobbes, because he never spared himself. . . . There was an extraordinary atmosphere about the place.
William Robertson Davies (28 augustus 1913 2 december 1995)
De Engelse dichter en literatuurcriticus Sir John Betjeman werd geboren in Londen op 28 augustus 1906. De oorspronkelijke familienaam was Betjemann. De laatste n verdween tijdens de Eerste Wereldoorlog om de naam minder Duits te doen lijken. Betjeman groeide op in een buitenwijk van Londen. Hij studeerde in Oxford, maar behaalde daar niet zijn graad, omdat hij zijn werk verwaarloosde. Zijn jeugd en studententijd beschreef hij in Summoned by Bells (1960). Hij vond werk in het onderwijs en later als journalist. Recent werd duidelijk dat hij zich tijdens de oorlog met spionageactiviteiten bezighield. Betjeman nam zichzelf niet al te serieus. Zijn poëzie is mede daardoor zeer toegankelijk. Ook werd hij populair als televisiepersoonlijkheid. Kenmerkend voor zijn poëzie is dat hij bijna al zijn gedichten in verband bracht met een plek, vaak een dorp, soms een gebouw. Betjeman was bovendien een autoriteit op het gebied van Britse architectuur en probeerde dit in zijn werk te populariseren. In 1969 werd hij geridderd en in 1972 werd hij Poet Laureate.
Seaside Golf
How straight it flew, how long it flew,
It clear'd the rutty track
And soaring, disappeared from view
Beyond the bunker's back -
A glorious, sailing, bounding drive
That made me glad I was alive.
And down the fairway, far along
It glowed a lonely white;
I played an iron sure and strong
And clipp'd it out of sight,
And spite of grassy banks between
I knew I'd find it on the green.
And so I did. It lay content
Two paces from the pin;
A steady putt and then it went
Oh, most surely in.
The very turf rejoiced to see
That quite unprecedented three.
Ah! Seaweed smells from sandy caves
And thyme and mist in whiffs,
In-coming tide, Atlantic waves
Slapping the sunny cliffs,
Lark song and sea sounds in the air
And splendour, splendour everywhere.
Sun and Fun
I walked into the night-club in the morning;
There was kummel on the handle of the door.
The ashtrays were unemptied.
The cleaning unattempted,
And a squashed tomato sandwich on the floor.
I pulled aside the thick magenta curtains
-So Regency, so Regency, my dear
And a host of little spiders
Ran a race across the ciders
To a box of baby pollies by the beer.
Oh sun upon the summer-going by-pass
Where evrything is speeding to the sea,
And wonder beyond wonder
That here where lorries thunder
The sun should ever percolate to me.
When Boris used to call in his Sedanca,
When Teddy took me down to his estate
When my nose excited passion,
When my clothes were in the fashion,
When my beaux were never cross if I was late,
There was sun enough for lazing upon beaches,
There was fun enough for far into the night.
But Im dying now and done for,
What on earth was all the fun for?
For Im old and ill and terrified and tight.
John Betjeman (28 augustus 1906 - 19 mei 1984)
De Duitse schrijver en vertaler Elmar Schenkel werd geboren in Hovestadt (Westfalen) op 28 augustus 1953. Hij studeerde kunstgeschiedenis, sinologie en filosofie in Marburg en anglistiek, romanistiek en germanistiek in Freiburg. Hij publiceerde o. A, werk over John Cowper Powys, Hugo Kükelhaus, H. G. Wells, over lyriek en over de verhouding tussen literatuur en natuurwetenschap. Ook vertaalde hij poëzie uit het Engels. Als schrijver is hij vooral bekend door zijn literair-essayistische geschriften en reisverslagen. Sinds 1993 is hij hoogleraar Engelse literatuur in Leipzig.
Uit:H. G. Wells
Es gibt wenige Spaziergänger bei Wells; keine geruhsamen, resignierten Wanderer, Abkömmlinge der Romantik, Meditierende und Zukurzgekommene wie in der deutschen Literatur. Ging er selbst spazieren? Wir wissen, daß er gerne wanderte, aber oft war es ihm zu langsam, er konnte ungeduldig sein, und deshalb zog er Fahrzeuge vor. Zunächst das Fahrrad, das eine Zeitlang auch Dreirad, Tricycle, war. Auf dem Fahrrad begann er die Landschaft, aber auch die Luft zu entdecken, Bewegungen des Himmels, Luftschiffe, so daß sich aus dem Zweirad in seinen Geschichten bald Fluggeräte erhoben, Zeppeline, Ballons, fischartige Gestalten und allerlei Konstruktionen, die über den Ärmelkanal schwebten, noch bevor Blériot seinen Flug antrat; Fluggeräte auch, die von Deutschland über den Atlantik flogen, um Amerika zu erobern; schließlich Fahrzeuge für das All, Raketen, Kapseln mit Antischwerkraftelementen. Später bestieg Wells das Auto und noch später wurde das Flugzeug sein Vehikel, mit dem er aus der Vogelperspektive die Weltorte sah und den Weltplan zu schmieden begann. Er hatte, bei allem demokratischen Denken, immer etwas Diktatorisches, und für die Diktatur war, wie die Futuristen es in die Welt blökten, das Flugzeug geboren worden. Aber Wells haßte auch die Diktaturen, er bekämpfte Faschismus und Kommunismus, bewunderte zunächst Stalin, verachtete Hitler und Mussolini, bewunderte Lenin und Roosevelt, kritisierte sie alle, und bestieg wieder das Flugzeug, um an den Menschenrechten zu arbeiten, um eine Weltenzyklopädie zu entwerfen und um das Weltgehirn in Form einer offenen Verschwörung, einer open conspiracy, vorzubereiten. Fahrzeuge befreiten ihn von der Welt, die er als uneingelöste, unfertige, noch zu verwirklichende haßte und liebte. Man könnte sein Werk nach Fahrzeugen einteilen: das Fahrrad rast durch The Time Machine (Die Zeitmaschine), ist gar identisch mit ihr, durch den Radlerroman The Wheels of Chance (Die Räder des Glücks); durch die Sozialsatiren Kipps, Mr. Polly und Love and Mr. Lewisham. Es verwandelt sich in The War in the Air (Der Luftkrieg) zunächst in ein Motorrad, dann in einen Ballon und schließlich in eine Flugmaschine. In The First Men in the Moon (Die ersten Menschen auf dem Mond) steigt die Raketenkapsel in den Weltraum, während auf dem Mond andere Arten der Fortbewegung praktiziert werden, etwa das schwerelose Hüpfen oder die merkwürdigen Bewegungen der Mondbewohner, der Seleniten. Die Marsianer lassen sich mit Projektilen zur Erde schießen und staken auf hohen Dreifüßen durch England. In mehreren Erzählungen - etwa in "Under the Knife" ("Unter dem Messer") - verläßt der Mensch das Fahrzeug namens Körper und läßt das Bewußtsein selbst ausfliegen. In dieser Geschichte verläßt der Mensch den irdischen Innenraum; Information und Bewegung werden eins. So ließe sich Wells' Werk als Diagramm von Bewegungen und Fahrzeugen beschreiben, auch als Diagramm von Geschwindigkeiten, vom Auftauchen und Verschwinden.