Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
01-06-2011
In Memoriam Hans Keilson
In Memoriam Hans Keilson
De Duits-Nederlandse schrijver en psychoanalyticus Hans Keilson is gisteren op 101-jarige leeftijd overleden in een ziekenhuis in Hilversum. Keilson werd op 12 december 1909 geboren in het Duitse Freienwalde. Zie ook mijn blog van 12 december 2010.
Uit: Daar staat mijn huis
Moeder had veel lekkere recepten om asperges te bereiden: met eieren, ham, bruine boter of bij rosbief. (We aten thuis weliswaar ham, maar voor de rest geen varkensvlees.) In de eerste jaren van hun huwelijk leidden mijn ouders een orthodoxe huishouding, melk- en vleesproducten werden strikt van elkaar gescheiden gehouden, zoals de rituele spijswetten voorschrijven. Dat ze die levensstijl vervolgens opgaven, kwam volgens mijn ouders doordat die in de provinciestad moeilijk vol te houden was. Soms, als hij in Berlijn inkopen was gaan doen, bracht mijn vader bij wijze van troost koosjere vleeswaren mee naar Freienwalde.
Door de jaren heen werd ik mij, eerst in het religieuze domein, niet alleen van de andere levensstijl van ons Joden bewust, maar ook van de zo onvergelijkbaar geringe grootte van onze gemeenschap. Onze kille het Hebreeuwse woord kehilla omschreef de religieuze tempelgroep die zich op onze feestdagen in de onopvallende synagoge in de Fischerstrasse verzamelde, een buurt met kleine huurhuizen van slechts één verdieping waarin arbeiders woonden onze kille is klein, zei mijn moeder. Mijn vader knikte instemmend. Op de grote feestdagen sloot hij zijn zaak en ging in een zwart kostuum met hogehoed naar de eredienst. Maar zijn Joodse opvoeding was vergeleken met die van moeder minimaal. Hij kon slechts met moeite de Hebreeuwse teksten lezen van de gebeden die opgezegd moesten worden. Moeder fluisterde hem vaak de woorden in.
Im Sommer 1982 waren sie davon überzeugt, dass sie niemals sterben würden.
Fünfundzwanzig Jahre später würde einer der vier verlassen auf einer Baustelle sitzen und der vermeintlichen Liebe seines Lebens nachtrauern, der Zweite würde Vater von Zwillingen sein, aber keine Frau mehr haben, der Dritte in alten Unterhosen auf einem Bett in einem billigen Loch sechshundert Kilometer weiter östlich liegen, und der Vierte könnte nachts nicht mehr schlafen. Außerdem würden sie zu fünft sein, denn fünf war die magische Zahl, um die Welt aus den Angeln zu heben und das eigene Leben zu retten, aber das konnten sie damals noch nicht wissen.
1982 waren sie zu viert, und die Sonne stand tief. Es war eine staubige, dunstige Sonne, die jenseits der zwei Kirchtürme am anderen Ende der Stadt unterging. Sie saßen auf dem Bürgersteig und ließen die Flasche kreisen. Konni wischte die Öffnung mit dem Ärmel ab und nippte nur, Rainer hatte die Augen geschlossen, Bulle trommelte einen vertrackten Rhythmus auf seinen Oberschenkeln und Ole drehte sich unendlich langsam eine Zigarette.
Sie hatten sich hier zum Vorglühen getroffen, um nicht nüchtern auf ihrer Abiturfeier zu erscheinen. Die Brücke über die Eisenbahnschienen am Lohring lag nicht gerade auf dem Weg zur Schule, wo in der Pausenhalle bereits der Großteil der Stufe versammelt war, aber Konni wohnte hier in der Nähe, und sie waren noch nicht in der Stimmung, sich ins Getümmel zu stürzen.
"Was tust du?" rief sie und schlug lachend die Hände vors Gesicht. "Wolltest du nicht irgendwann einmal mit mir nach Italien fahren?" rief ich und ging um den Wagen herum zu ihrer Türe. "Ja ... Ja ...", rief sie und sah lachend zu, wie ich eine Kassette mit neapolitanischer Mandolinenmusik in das Autoradio drückte. Zu den einsetzenden Klängen reichte ich ihr meinen Arm und bat sie um einen Tanz zur untergehenden Sonne. Sie lehnte sich in meinen Arm zurück und lächelte mich wieder mit diesem Lächeln an, das aus einer anderen Zeit geflogen kam. Ich fragte sie, ob sie meine Frau werden wollte, und sie lächelte ganz langsam und sah mich an und sagte: "Ja." Ich bildete mir ein, daß sie dieses Wort im letzten Moment der untergehenden Sonne gesagt hatte, denn als wir aufhörten, uns zu küssen, war es schon stockdunkel. Einige Nachtfalter flatterten erstaunt um die roten und gelben Glühbirnen, und das hellblaue, verlassene Bauernhaus seufzte leise in der Dunkelheit am Waldesrand vor sich hin. Als die Musikkassette zu Ende war, packten wir unser "little Italy" zusammen und fuhren in das nahegelegene Luxusrestaurant am See, um eine große Portion sehr, sehr kleiner Weinbergschnecken, auf einem sehr, sehr heißen Teller serviert, zu essen. Wir tranken dazu einen leichten, hellen Weißwein, der einen Nachklang nach Walnüssen hatte, und am Ende des Tages löschten wir das Licht in einem der Zimmer, die im ersten Stock des Landgasthauses lagen und schliefen erst ein, als draußen die erste Morgenröte über den See zog. Eine weiße Möwe kreiste tief über dem Wasser, als ich aufstand, um die Jalousien zu schließen, damit wenigstens ein paar Stunden Schlaf noch möglich waren.
kannst schweigen mein ich spriesst kardamom auf dem damm kamille vertraut komm seit an seit mit mir aus geruhsamkeit schreit mein ich wird schweigen laut der schuhe zu dir aus dem reigen tanzt weit
die pupille angst unter die haut geh komm kosmonautin stille verlangst du siehst was allein mein schweigen hey schreit zur ruhe lonesome.
Dabord il y avait eu cette bête à lagonie, au pelage imbibé de sang, qui avait jailli de la forêt, traversé le jardin pour sengouffrer dans la salle commune et venir mourir devant lâtre, aux pieds du capitaine. « Un renard, expliquait Yoëlle, à moitié égorgé, la fourrure si mouillée de son propre sang quon laurait cru tombé dans un seau de peinture rouge. » Quand elle énumérait la liste des « signes », le visage de Grand-mère évoquait celui dune prêtresse antique. Son nez se pinçait, son regard semblait voir au travers des murs, sa peau pâlissait jusquà laisser paraître des réseaux de veines bleuâtres sur les tempes et le front. Marion, qui avait douze ans, limaginait en Pythie de Delphes, la bouche remplie de feuilles de laurier quelle aurait mâchées avec cette lenteur mécanique propre aux vaches laitières. Depuis son entrée en 6e, Marion était folle de mythologie grecque. Les dieux jaloux, vindicatifs, sournois, tellement humains Les prodiges, les cyclopes surtout les cyclopes avec leur il unique ! Sur un cahier, elle dressait laborieusement la carte des séjours infernaux. Le Styx, le Tartare, lArchéron tout ça. Elle occupait ses jeudis, à rédiger un annuaire des divinités de lOlympe, avec leurs caractéristiques, métiers, attributs, défauts. Elle découpait ensuite dans Cinémonde les photos des acteurs qui lui semblaient convenir à chaque personnage. Ainsi, Pierre Brasseur sétait vu attribuer le rôle de Zeus. La scandaleuse Martine Carole, auréolée de la gloire de Caroline chérie, était devenue Aphrodite, la déesse de lamour.
's Winters kwam tante Dozja altijd uit Gorodisjtsje een paar dagen bij ons op bezoek. Mama vond het heerlijk om haar mee te nemen naar het theater. De nacht ervoor sliep tante Dozja slecht. Al een paar uur voor het zover was, deed zij haar wijde bruinsatijnen jurk met ingeweven gele bloemen en bladeren aan, sloeg de bijpassende stola om haar schouders en verfrommelde zenuwachtig een klein kanten zakdoekje. Vervolgens ging zij, tien jaar jonger en een beetje angstig, in een huurkoetsje met mama op weg naar het theater. Zij knoopte een zwart hoofddoekje met roosjes om, net als de Oekraïense boerenvrouwen. In het theater waren alle ogen op tante Dozja gevestigd maar zij ging zo op in het stuk dat zij hier niets van merkte. Op een keer was tante Dozja midden onder het stuk opgesprongen en had in het Oekraïens tegen de verrader geschreeuwd: Wat doe je daar, smeerlap? Je moest je ogen uit je hoofd schamen!' Het publiek lachte zich halfdood. Het doek moest neergelaten worden. De hele volgende dag zat tante Dozja te huilen, zo schaamde ze zich; zij vroeg mijn vader om vergiffenis en wij wisten niet hoe we haar tot bedaren moesten brengen.'
Konstantin Paustovski (31 mei 1892 14 juli 1968)
Puis ces mouches, cette sorte de mouches, et le dernier étage du jardin On appelle. Jirai Je parle dans lestime.
Sinon lenfance, quy avait-il alors quil ny a plus ?
Plaines ! Pentes ! Il y
avait plus dordre ! Et tout nétait que règnes et confins de lueurs. Et lombre et la lumière alors étaient plus près dêtre une même chose Je parle dune estime Aux lisières le fruit
pouvait choir
sans que la joie pourrît au rebord de nos lèvres.
Et les hommes remuaient plus dombre avec une bouche plus grave, les femmes plus de songe avec des bras plus lents.
Croissent mes membres, et pèsent, nourris dâge ! Je ne connaîtrai plus quaucun lieu de moulins et de cannes, pour le songe des enfants, fût en eaux vives et chantantes ainsi distribué À droite
on rentrait le café, à gauche le manioc
(ô toiles que lon plie, ô choses élogieuses !)
Et par ici étaient les chevaux bien marqués, les mulets au poil ras, et par là-bas les bufs ;
ici les fouets, et là le cri de loiseau Annaô - et là encore la blessure des cannes au moulin.
Et un nuage
violet et jaune, couleur dicaque, sil sarrêtait soudain à couronner le volcan dor,
appelait-par-leur-nom, du fond des cases,
les servantes !
Sinon lenfance, quy avait-il alors quil ny a plus ?
Saint-John Perse (31 mei 1887 20 september 1975)
The Russian people possess to a great extent two qualities which are in our opinion indispensable preconditions for the Social Revolution ... Their sufferings are infinite, but they do not patiently resign themselves to their misery and they react with an intense savage despair which twice in history produced such popular explosions as the revolts of Stenka Razin and Pugachev, and which even today expresses itself in continuous peasant outbreaks.
What then prevents them from making a successful revolution? It is the absence of a conscious common ideal capable of inspiring a genuine popular revolution... . [Fortunately,] there is no need for a profound analysis of the historic conscience of our people in order to define the fundamental traits which characterize the ideal of our people.
The first of these traits is the conviction, held by all the people, that the land rightfully belongs to them. The second trait is the belief that the right to benefit from the soil belongs not to an individual but to the rural community as a whole, to the Mir which assigns the temporary use of the land to the members of the community. The third trait is that even the minimal limitations placed by the State on the Mirs autonomy arouse hostility on the part of the latter toward the State.
We are all foreign-born or the descendants of foreign-born, and if distinctions are to be made between us they should rightly be on some other ground than indigenousness. The early colonists came over with motives no less colonial than the later. They did not come to be assimilated in an American melting-pot. They did not come to adopt the culture of the American Indian. They had not the smallest intention of giving themselves without reservation to the new country. They came to get freedom to live as they wanted to. They came to escape from the stifling air and chaos of the old world; they came to make their fortune in a new land. They invented no new social framework. Rather they brought over bodily the old ways to which they had been accustomed. Tightly concentrated on a hostile frontier, they were conservative beyond belief. Their pioneer daring was reserved for the objective conquest of material resources. In their folkways, in their social and political institutions, they were, like every colonial people, slavishly imitative of the mother-country. So that, in spite of the Revolution, our whole legal and political system remained more English than the English, petrified and unchanging, while in England law developed to meet the needs of the changing times.
De Mexicaanse dichteres Pita Amor (pseudoniem van Guadalupe Teresa Amor Schmidtlein) werd geboren op 30 mei 1918 in Mexico-Stad. Zie ook mijn blog van 30 mei 2007.
Tags:Michail Bakoenin, Georg Schaumberg, Randolph Bourne, Jan Geerts, Henri François Rikken, Robert Prutz, Félix Arnaudin, Pita Amor, Eddy Bruma, Romenu
It all really began, as far as Ben was concerned, with the death of Gordon Ngubene. But from the notes he made subsequently, and from newspaper cuttings, it is obvious that the matter went back much further. At least as far as the death of Gordon's son Jonathan at the height of the youth riots in Soweto. And even beyond that, to the day, two years earlier -- represented in Ben's papers by a receipt with a brief note scribbled on it when he'd started contributing to the schooling of the then fifteen year old Jonathan.
Gordon was the black cleaner in the school where Ben taught History and Geography to the senior classes. In the older journals there are occasional references to "Gordon N." or just "Gordon"; and from time to time one finds, in Ben's fastidious financial statements, entries like "Gordon -- R5.oo"; or "Received from Gordon (repayment) -- R5.00", etc. Sometimes Ben gave him special instructions about notes on his blackboard; on other occasions he approached him for small personal jobs. Once, when some money disappeared from the classrooms and one or two of the teachers immediately blamed Gordon for it, it was Ben who took the cleaner under his wing and instituted inquiries which revealed a group of matric boys to be the culprits. From that day Gordon took it upon himself to wash Ben's car once a week. And when, after Linda's difficult birth, Susan was out ofaction for some time, it was Gordon's wife Emily who helped them out with housework.
As they came to know each other better Ben discovered more about Gordon's background. As a young boy he had arrived from the Transkei with his parents when his father had found employment in the City Deep Mine. And since he showed interest in reading and writing from an early age he was sent to school -- no cheap or easy undertaking for a man in his father's position. Gordon made steady progress until he'd passed Standard Two, but then his father died in a rockfall in the mine and Gordon had to leave school and start working to supplement his mother's meagre income as a domestic servant.
there is the woman that listens to you and there is the other. there is the woman that, with the night, dulls the moon and you find her, and there is the other. there is the woman that you see and the other. and the one you would like to see... and the other. there is the woman, you seem to remember, that made you lose sight of the world and there is the other. then too there is the woman that makes you forget her and the other, she does too. there is the woman and the wind, at leisure, that are speech and are words and a dream that walks. and flies. and the other. there is the woman that you would like to know and the other. there is the other and the woman you do not remember. there is the woman and the other that you would like to forget. there is the woman without eyes, that are the barrels of wine in the dark of a sailboat that has done with the sea and has told you that mermaids she has not seen. the other neither. and there is the woman that will cry that she has not touched the fire, that has her eyes covered and there is the other, whose eyes you have covered, and you too have your eyes pulled from their sockets between the mirror and the light of the sun. there is the woman that mutters and there is the other. there is the woman that hangs out the washing or arranges the fragility of the world and there is the other. there is the woman, made flesh, that is in the light and is in the dark and there is the other, in the dark and in the light. there is the woman and the sex. the sex, too. and the other.
It is due to him to say that his fantastic physical strength was generally employed in such bloodless though undignified scenes; his real crimes were chiefly those of ingenious and wholesale robbery. But each of his thefts was almost a new sin, and would make a story by itself. It was he who ran the great Tyrolean Dairy Company in London, with no dairies, no cows, no carts, no milk, but with some thousand subscribers. These he served by the simple operation of moving the little milk cans outside peoples doors to the doors of his own customers. It was he who had kept up an unaccountable and close correspondence with a young lady whose whole letter-bag was intercepted, by the ex- traordinary trick of photographing his messages infinitesimally small upon the slides of a microscope. A sweeping simplicity, however, marked many of his experiments. It is said that he once repainted all the numbers in a street in the dead of night merely to divert one traveller into a trap. It is quite certain that he invented a portable pillar-box, which he put up at corners in quiet suburbs on the chance of strangers dropping postal orders into it. Lastly, he was known to be a startling acrobat; despite his huge figure, he could leap like a grasshopper and melt into the tree-tops like a monkey. Hence the great Valentin, when he set out to find Flambeau, was perfectly aware that his adventures would not end when he had found him. But how was he to find him? On this the great Valentins ideas were still in process of settlement. There was one thing which Flambeau, with all his dexterity of disguise, could not cover, and that was his singular height. If Valentins quick eye had caught a tall apple-woman, a tall grenadier, or even a tolerably tall duchess, he might have arrested them on the spot. But all along his train there was nobody that could be a disguised Flambeau, any more than a cat could be a disguised giraffe. About the people on the boat he had already satisfied himself; and the people picked up at Harwich or on the journey limited themselves with certainty to six.
and the fragrance of childhood, of resin and pine,
was the sweet fragrance of our bodies' night.
If there were torments then they voyaged toward you
my white sail on course toward your dark night.
Now, allow me to leave, let me go, let me go
to bow on the shores of forgiveness.
Vertaald door Rachel Tzvia Back
Der morgige Tag
Heute ist das Grün sehr grün. Und das Grau sehr grau. Ein wenig Schwarz, und kein Weiß in der Stadt. Heute ist der Verstörte sehr verstört. Heute ist die Vergangenheit sehr vergangen. Ein wenig Zukunft. Und keine Gegenwart in der Luft.
Und noch ist es nicht leicht zu atmen, und noch ist es nicht leicht Gegen den durchtriebenen Wind zu denken. Und es fällt gar nicht leicht zu warten. Und der Sturm berührt die Augenwimpern, und in tausend Stücke zerbricht jeder Augenblick. Aber heute ist das Grün sehr grün.
Airport, daytime: A plane lands. Teenage dark-skinned porters holding their carts, wait to rush towards passengers stepping out of the plane. Among them, a weary old woman called Houra comes down the stairs. A flight attendant holds her arm, helping her down. Shanbeh, one of the teenage porters, spots Houra and goes toward her.
On the streets, daytime: Houra sits on Shanbehs cart, wearing a ring of thread on each finger. Each thread acts as a reminder to buy something. Houra asks Shanbeh to take her to the bazaar, so she can buy herself the furniture she needs. Shanbeh asks her what she wants to buy. After consulting the threads on her hand, the old woman says, A refrigerator. Shanbeh turns the cart around and says, Then, we should go in the other direction.. Houra adds that she needs a washing machine as well. Shanbeh changes direction one more time and explains that they need to go to different places for each item she intends to buy. He asks to know what else Houra wants to buy, and after a thorough examination of the threads on her finger, Houra replies A bed, a dressing table, , but then tells Shanbeh how shed prefer to have a cup of tea first. She takes out a teapot from her things, hands it over to Shanbeh telling him what a good time theyd have were he to light a fire so they could have some tea. Shanbeh makes a small pile of wood, fills the teapot with water, and puts on the fire he makes. He asks the old woman who all that furniture is for, and she tells him that its for herself. Shanbeh asks her why she wants all that stuff at this stage in her life, while she might not have long left. Houra recounts how she always wished to buy them buy never had the money, and in answer to Shanbehs question of Where she got it from tells him of the inheritance she received. She then remembers she has forgot to leave food and water for her rooster at home and that the rooster could well die were she not to hurry back home. She suggests leaving the tea to later and going after the furniture before its late.
Jedes Mal, jedes Mal, schwört man sich zu, das ist das letzte Rendezvous. Doch man weiß, jedes Mal, dass man s nicht tut, hat man denn das Herz dazu.
Zarah Leander
Gebundene Hände, das ist das Ende, jeder verliebten Passion. Es spricht noch der Blick, von Liebe und Glück, und doch, weiß das Herz nichts mehr davon.
Man sagt gern: verzeih, so geben wir uns frei, du fühlst doch auch wie ich, es ist vorbei.
Und doch, ohne Ende, tragen die Hände, Fesseln; der Liebe Sklaverei.
Tandis quil bourrait le tabac, le vieux eut un ricanement.
- Toi aussi, tu as les mains qui tremblent, remarqua-t-il, mais ça nest pas à cause de lâge. Cest parce que tu es furieux... Et je vais te dire, parce que je te connais bien, cest après toi que tu es furieux.
- Ecoutez, père...
- Non, laisse-moi dire. Tu es furieux. Et je te connais bien parce que jai été exactement comme tu es. Lâge ma fait passer tout ça. Sinon, en entrant ici, je te calottais comme tu as calotté ce pauvre Adrien. Il ne pouvait rien faire parce que tu es plus fort que lui ! toi, tu ne pouvais rien faire parce que je suis ton père.
- Mais enfin, père...
Philibert essayait dinterrompre le vieux, et pourtant, si le vieux lavait laissé parler, il naurait probablement rien dit de censé.
- Je te connais tellement bien que je vais dire ce que tu penses en ce moment. Tu penses : Jai foutu le camp parce que tout le monde me mettait mal à laise. Après ce que javais fait, jai préféré foutre le camp. Mais jai fait une connerie de plus. Les autres me respectent. Ils mauraient regardé de travers, mais ils mauraient foutu la paix. Le vieux, cest pas pareil. Il va memmerder pendant une heure dhorloge... Voilà ce que tu penses. En ce moment. Maintenant. Là. En bourrant ta pipe et en me reluquant par-dessous comme un sournois. Voilà ce que tu penses !... Je le sais. Et je sais que tu noseras pas prétendre le contraire... Allons, dis... dis si je me trompe ?
A mesure que le père parlait, sa voix avait changé . De la colère mal contenue, il avait viré sur la moquerie, et, en finissant, il donnait lidée dun homme qui a envie de rigoler un bon coup.
De Amerikaanse schrijver Max Brand (eig. Frederick Schiller Faust) werd geboren op 29 mei 1892 in Seattle. Zie ook mijn blog van 29 mei 2010.
Uit: Black Jack
It was characteristic of the two that when the uproar broke out Vance Cornish raised his eyes, but went on lighting his pipe. Then his sister Elizabeth ran to the window with a swish of skirts around her long legs. After the first shot there was a lull. The little cattle town was as peaceful as ever with its storm-shaken houses staggering away down the street. A boy was stirring up the dust of the street, enjoying its heat with his bare toes, and the same old man was bunched in his chair in front of the store. During the two days Elizabeth had been in town on her cattle- buying trip, she had never see him alter his position. But she was accustomed to the West, and this advent of sleep in the town did not satisfy her. A drowsy town, like a drowsy-looking cow-puncher, might be capable of unexpected things. "Vance," she said, "there's trouble starting." "Somebody shooting at a target," he answered. As if to mock him, he had no sooner spoken than a dozen voices yelled down the street in a wailing chorus cut short by the rapid chattering of revolvers. Vance ran to the window. Just below the hotel the street made an elbow-turn for no particular reason except that the original cattle-trail had made exactly the same turn before Garrison City was built. Toward the corner ran the hubbub at the pace of a running horse. Shouts, shrill, trailing curses, and the muffled beat of hoofs in the dust. A rider plunged into view now, his horse leaning far in to take the sharp angle, and the dust skidding out and away from his sliding hoofs. The rider gave easily and gracefully to the wrench of his mount.
La disgrâce de la reine, ma grand'mère,fit naître beaucoup de divisions à la cour. Monsieurfut un des mécontents ; il se brouilla avec le roi, et sortit de France peu après elle. Son éloignement me toucha bien plus que celui de la reine, et j'eus en cette occasion-là une conduite qui ne répondoit point à mon âge ; je ne voulois me divertir à quoi que ce fût, et l'on ne pouvoit même me faire aller aux assemblées du Louvre ; ma tristesse augmentoit quand je savois que Monsieur étoit à l'armée, par la crainte que me donnait le péril que couroit sa personne. L'état où Monsieur étoit à la cour n'empêchoit pas que l'on n'eût tous les soins possibles de moi : le roi et la reine me traitoient avec des bontés non pareilles et me donnoient toutes sortes de témoignages d'amitié. Quand ils venoient à Paris, ils commendoient qu'on me menât souvent les voir ; et jamais cela n'arrivoit que je ne parlasse au roi de Monsieur. Son absence l'obligea d'établir des commissaires pour l'administration de mon bien : l'on choisit les sieurs Favie et d'Irval, conseillers d'État, et un conseiller au parlement, nommé Grasteau, tous gens de mérite et de probité, qui eurent grand soin que rien ne me manquât de ce que je pouvois désirer ; et leur conduite fut si belle dans leur commission, qu'ils donnèrent à monsieur, à son retour de Flandre, une somme considérable qu'ils avoient ménagée.
Anne d'Orléans de Montpensier (29 mei 1627 5 april 1693)
En terwijl hij zit te smullen, strooit hij er geregeld nog een paar lepels witte suiker over uit. (Bruine suiker is voor op mijn boterham met plattekaas. Of anders voor op een bord koude rijstebrij, vaders lievelingsdessert.) Er zit al suiker in hoor! Wat? Dat er al suiker in zit! En dus nog een lepel witte suiker. En nog een. En nog een.
( )
Razend kwaad en helemaal over zijn toeren was nonkel Wies. En dat bleef hij toen nog geruime tijd ja. Al stak hij me op het einde, en anders dan gewoonlijk, bij het afdrogen en terug aankleden een handje toe. Gaat het? Ik knikte en snikte van ja. Waarop hij met zijn eigen zakdoek mijn tranen bette en mijn neus en mond nog eens afdroogde.
Für die Menschen in Stavanger gab es nicht die geringste Überlebenschance. Wer versuchte, vor der Wasserwand davonzulaufen, die plötzlich in den Himmel ragte, rannte vergeblich. Die überwiegende Anzahl der Opfer wurde erschlagen. Das Wasser war wie Beton. Man spürte nichts. Kaum anders erging es denen, die wie durch ein Wunder den Aufprall überlebten, um dann gegen Häuser geschmettert oder zwischen Trümmerteilen zermalmt zu werden. Paradoxerweise ertrank so gut wie niemand, sah man von jenen ab, die in den zulaufenden Kellern gefangen waren. Selbst dort wurden die meisten schon durch die Wucht der hereinströmenden Wassermassen getötet oder erstickten im zusätzlich eindringenden Schlamm. Wer schließlich ertrank, starb einen schrecklichen, aber wenigstens schnellen Tod. Kaum einer von ihnen registrierte. Was mit ihm geschah. Von jeder Sauerstoffzufuhr abgeschnitten, trieben die Körper der Eingeschlossenen im lichtlosen, wenige Grad kalten Wasser. Das Herz begann unregelmäßig zu schlagen, transportierte weniger Blut und kam schließlich zum Stillstand, während sich der Metabolismus extrem verlangsamte. Dadurch lebte das Gehirn noch eine Weile weiter. Erst zehn bis zwanzig Minuten später erlosch die letzte elektrische Aktivität, und der endgültige Tod trat ein.
Nach weiteren zwei Minuten hatte die Gischt die Vororte Stavangers erreicht. Je großräumiger sie sich verteilte, desto flacher wurde die brodelnde Flut. Immer noch nahm ihre Geschwindigkeit ab. Das Wasser tobte und spritzte durch die Straßen, und wer hineingeriet, war hoffnungslos verloren, aber dafür hielten die meisten Häuser dem Drück fürs Erste stand. Wer sich deswegen in Sicherheit wähnte, freute sich dennoch zu früh. Denn der Tsunami verbreitet seinen Schrecken nicht nur bei der Ankunft. Fast noch schlimmer war es, wenn er ging.
Mountainview, despite its pleasant name, was one of the tough areas of Dublin. Some of the big estates were home to drug dealers and it wasn't a place to walk alone at night. The school had its ups and downs, but it was lucky enough to have a headmaster, Tony O'Brien, who could deal with toughness head-on.Some of the older teachers found the change difficult. Things used to be different. The place had been shabby but they'd had respect. The children came from homes where money was short, but they were all keen to make something of themselves. Today they only cared about money, and if someone's big brother was driving a smart car and wearing an expensive leather jacket, it was hard to get interested in having a job in a bank or an office where you might never make enough to have your own house or car and a leather jacket was just a dream. No wonder so many of them joined gangs. And as for respect?Aidan Dunne told his wife, Nora, all about it.Big fellows would push past you in the corridor and sort of nudge the books out of your hand. Then they would laugh and say that sir must be losing his grip. Aidan remembered when they would rush to pick up the books. Not now. Now they called him Baldy, or asked him if he remembered the First World War.It was the same with the women teachers. If they weren't married, some of the really rough fellows would ask them were they frigid or lesbian. If they were married, they would ask them how many times a night did they do it.And what do you say? Nora wondered.I try to ignore them. I tell myself that they're only insecure kids like alwaysit's just they have a different way of expressing it. Still, it doesn't make the day's work any easier.And how do the women cope?
With its two fighting claws held forward like a wrestler's arms the big pandinus scorpion emerged with a dry rustle from the finger-sized hole under the rock.
There was a small patch of hard, flat earth outside the hole and the scorpion stood in the centre of this on the tips of its four pairs of legs, its nerves and muscles braced for a quick retreat and its senses questing for the minute vibrations which would decide its next move.
The moonlight, glittering down through the great thorn bush, threw sapphire highlights off the hard, black polish of the six-inch body and glinted palely on the moist white sting which protruded from the last segment of the tail, now curved over parallel with the scorpion's flat back. Slowly the sting slid home into its sheath and the nerves in the poison sac at its base relaxed. The scorpion had decided. Greed had won over fear.
Twelve inches away, at the bottom of a sharp slope of sand, the small beetle was concerned only with trudging on towards better pastures than he had found under the thorn bush, and the swift rush of the scorpion down the slope gave him no time to open his wings. The beetle's legs waved in protest as the sharp claw snapped round his body, and then the sting lanced into him from over the scorpion's head and immediately he was dead.
After it had killed the beetle the scorpion stood motionless for nearly five minutes. During this time it identified the nature of its prey and again tested the ground and the air for hostile vibrations. Reassured, its fighting claw withdrew from the half-severed beetle and its two small feeding pincers reached out and into the beetle's flesh. Then for an hour, and with extreme fastidiousness, the scorpion ate its victim.
My aunt is convinced I have a ``flair for research.'' This is not true. If I had a flair for research, I would be doing research. Actually, I'm not very smart. My grades were average. My mother and my aunt think I am smart because I am quiet and absent-minded-- and because my father and grandfather were smart. They think I was meant to do research because I am not fit to do anything else-- I am a genius whom ordinary professions can't satisfy. I tried research one summer. I got interested in the role of the acid-base balance in the formation of renal calculi; really, it's quite and intersting problem. I had a hunch you might get pigs to form oxalate stones by manipulating the pH of the blood, and maybe even dissolve them. A friend of mine, a boy from Pittsburg named Harry Stern, and I read up the literature and presented the problem to [Dr.] Minor. He was enthusiastic, gave us everything we wanted and turned us loose for the summer. But then a peculiar thing happened. I became extraordinarily affected by the summer afternoons in the laboratory. The August sunlight came streaming across the room. The old building ticked and creaked in the heat. Outside we could hear the cries of summer students playing touch football. In the course of an afternoon the yellow sunlight moved across old group pictures of the biology faculty. I became bewitched by the presence of the building; for minutes at a stretch I sat on the floor and watched motes rise and fall in the sunlight. I called Harry's attention to the presence but he shrugged and went on with his work. He was absolutely unaffected by the singularities of time and place. His abode was anywhere. It was all the same to him whether he catheterized a pig at four o'clock in the afternoon in New Orleans or at midnight in Transylvania.
" .You will be leaving soon, Theodora. I wonder if you have thought about the future,' Miss Spofforth asked.
Theodora had gone into Miss Spofforth's dark room, the Study it was called, to take the book for which Miss Spofforth had sent. She had not bargained for this. Now she was caught in the wide spaces between the bookcase and the fire, becalmed in her own silence and uncertainty. Fire fell from the logs into the winter afternoon, but did not warm. A cold laurel pressed against the window out of the winter wind.
'Have you thought how you can live most profitably?' Miss Spofforth asked.
And the dark square of her face struggled to open. She very much wanted to communicate.
'No,' said Theodora. 'I shall go home, for the present. I shall live - well, as I have always lived.'
Because living was something that happened in spite of yourself. She did not really believe, as apparently Miss Spofforth did, that you could turn living to profit.
'There is a great deal that happens,' she said.
'I am sure,' Miss Spofforth agreed.
She watched Theodora's hands move as if they were about to reach out and touch something.
'And provided one is happy, it does not matter where,' Miss Spofforth said.
Miss Spofforth had made her own happiness, solid and unmoved as mahogany, and Miss Spofforth was unpleased. She listened to the rooms of the house around her, which was her solidly founded, profitable happiness, but the rooms did not communicate. And outside, the leaf of the cold laurel was stroking space. But this is ridiculous, Miss Spofforth said.
Uit: Piet Calis.De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948
In mei 1944 kwam Koos Schuur op uitnodiging van Sjoerd Leiker, die hem dus al uit het Groningse kende, bij hem op bezoek. Leiker vertelde hem bij die gelegenheid over De Bezige Bij en probeerde hem over te halen een bundel verzen af te staan aan de uitgeverij.
Op 24 mei berichtte Leiker hierover aan Geert Lubberhuizen: Van Koos Schuur kreeg ik een toezegging van copie voor De Bezige Bij. Ik heb Zondag, na je bezoek, meteen geschreven naar zijn ouders in Veendam. Hij was vanmorgen al hier. Helaas had hij een aantal tijdverzen, de zeven vloeken [,] juist verkocht. Die komen eerstdaags uit in een oplage van 110 ex. - Hij had echter nog meer werk klaar en zou daaruit een bundel samenstellen voor jou. Over een of twee weken zou hij die aan mij toesturen.
Leiker schreef verder: Ik heb hem niet ingewijd in het bezige plan - alleen maar gezegd, dat de bezige bij na den oorlog zal blijven bestaan.
Anderhalve maand later - de invasie had intussen plaatsgevonden en de tijd leek te dringen - hadden de plannen voor Voorpost al een meer concrete vorm aangenomen: er was zelfs iets als een soort redactievergadering gehouden.
Op 12 juli nodigde Sjoerd Leiker - onder zijn illegale naam Menno van Haarsma - Charles van Blommestein uit voor een bijeenkomst die enkele weken later bij hem thuis aan de Rijnstraat gehouden zou worden: 29 Juli a.s. spreekt bij ons Koos Schuur over Het dichterschap en over zijn eigen werk. Ik heb zelf erg veel verwachting van deze inleiding, omdat Koos Schuur na den oorlog zeer waarschijnlijk één van de belangrijkste jongeren zal blijken te zijn en omdat ik met Schuur, Elburg, Ferd. Langen, Evenhuis, Visser, Van Wagenvoorde enz. tot dezelfde constellatie behoor. Ik zou het dan ook erg op prijs stellen als jij deze bijeenkomst kunt bijwonen. - Geert zal je wel het een en ander hebben verteld van het tijdschrift. De eerste redactievergadering is m.i. zeer verhelderend geweest. Als ik me niet vergis krijgen we na den oorlog een groep activisten (Jacobijnen), 2 een groep, die vooroorlogsche tradities zal voortzetten en 3 een groep jongeren (bovengenoemd). Aangaande de laatste durf ik nog geen voorspellingen te wagen. Wat hun vormgevoel betreft zijn enkelen van hen min of meer neo-classisisten.
Uit: Der verschwundene Mond(Bespreking van Dramatisch Werk, deel 4 door Lutz Hagestedt)
Im Anfang war das Ereignis, und so holt Gustave noch in der ersten Szene des ersten Aktes den Mond vom Himmel und verkauft ihn für eine Million. Die schöne Blanche hat ihn verführt und ihm das schnelle Glück versprochen. Aber der Clochard hat nicht bedacht, daß es ohne Mond keine Dichtung mehr geben kann und ohne Dichtung keine Liebe und kein Leben. Als er Blanche nach der Tat wiedersieht, hat sie sich in eine warzenübersäte Hure verwandelt - ein entsetzlicher Anblick, wie von Félicien Rops gemalt. Gustave setzt nun alles daran, den Mond zurückzukaufen, doch nur das Blumenmädchen könnte ihn noch retten. Sie verkörpert das stille, einfache Glück, unerreichbar für Gustave, solange er Geld in den Händen hält. Am Ende sinkt der Clochard tot auf einer Parkbank nieder, und am Himmel steht als sei er nie fortgewesen groß und silbern der Mond.
Es ist auffallend, daß Gustaves freie Rede immer wieder von Gedichten unterbrochen wird, die Jakob Haringer geschrieben hat. Aber Gustav zitiert Haringer nicht, er ist Haringer, die Gedichte spiegeln seine eigenen Bewußtseinsvorgänge wider. Monologisch offenbart er sein Seelenleben, er spricht wie für sich, doch der Rezipient, das Publikum im Theater, müßte schon an der poetischen Intensität seiner Rede erkennen daß der tragische Held sich hier selber charakterisiert. Indes kann erst die Realisierung de Stücks auf der Bühne zeigen, ob der Wechsel von freier und gebundener Rede, ob das Gedicht als Mittel der Figuren-Charakterisierung nicht störend wirkt.
Patricia - Cette chambre m'amuse. Ça manque de sièges ici. Foutons-nous sur votre lit comme divan, c'est-à-dire vous dedans et moi dessus. C'est sans danger puisque nous l'aimons tous les deux. Et parlons de lui.
Elle sauta sur son lit. Ils s'installèrent comme elle avait dit, à distance.
Pierre - Aimez-vous Victor ?
Patricia - Oui.
Pierre - D'amitié ou d'amour ?
Patricia - Des deux. D'amour surtout.
Pierre - D'amour chaste ?
Patricia - Hélas ! Moi d'amour en plein et sans espoir. Je ne sais quel nom donner à ça. Tout le monde l'aime. Il est à tous et à personne. Il a raison sans doute. J'ai tort de le vouloir pour moi. Mais je ne veux que lui. Victor pourrait choisir parmi des héritières. Pas question. Pourrait avoir un gros contrat pour ses tableaux. Pas question. Il les donne presque tous à ses amis. Il donne aussi des leçons de français, fameuses et drôles, à deux dollars l'heure. Il s'amuse tout le temps. Son sourire est aimable, mais c'est un dictateur. il fait que ce qu'il veut, au moment où il veut. Où qu'il arrive, il devient le centre, il est le chef. il a une fantaisie à jet continu. Il a sûrement des aventures, avec des femmes faites, pas avec des jeunes filles. Il est discret, on ne sait rien.
Henri-Pierre Roché (28 mei 1879 9 april 1959)
Manuel Ortiz de Zarate, Henri-Pierre Roché [in uniform], Marie Vassilieff, Max Jacob and Picasso, Blvd. Montparnasse, Parijs, 12 Aug. 1916 - door Jean Cocteau
My bonfire on the shore was burning down. I heard the rustling sound of streaming glass. The acrid soul of wistful wormwood wound Through languid darkness, swayed, and flowed past.
The granite crags resemble fractured wings. The weight of hills bends down a spinal cord. The no-man's land is stiff and suffering. The mouth of Earth has been denied the word!
A child of the inquisitive dark nights, I am your eyes, wide-open to invite The gaze of ancient stars, those lonesome lights Whose prying rays reach out into the night.
I am your mouth of stone, your voiceless lyre! By silence fettered, I have grown as mute As extinct suns. I am the frozen fire Of words. I am the sightless, wingless you.
O captive mother! How at night I bend To feel your bosom - only you can see The bitter smoke, the wormwood's bitter scent, The bitterness of waves - will stay in me.
Vertaald door Constantine Rusanov
Maximilian Voloshin (28 mei 1877 11 augustus 1932)
Precious hairpin, broken, halved At the Peach-Leaf Ferry where We parted; darkening mist and willow shround the place. I dread to climb the tower-top stair; Nine days out of ten wind raves, rain torrents race: It breaks my heart to see the scarlet petals scatter one by one. All this with nobody to care Above it - who is there Will bid the oriole's singing cease?
From mirrored flowers that frame my face I pluck the petals, try to foretell your return, Counting and re-counting them a thousand ways. By silken curtains dimly lit Words born of dreams fight in my throat for release. It was he, the Spring, who brought on me this agony of grief; Who knows where Spring now strays? He did not guess he should have gone Taking my grief in his embrace.
These few words had an immediate effect on the spirits of my children, who at once regarded our problematical chance of escaping as a happy certainty, and began to enjoy the relief from the violent pitching and rolling of the vessel. My wife, however, perceived my distress and anxiety in spite of my forced composure, and I made her comprehend our real situation, greatly fearing the effect of the intelligence on her nerves. Not for a moment did her courage and trust in Providence forsake her, and on seeing this my fortitude revived. We must find some food, and take a good supper, said she, it will never do to grow faint by fasting too long. We shall require our utmost strength tomorrow. Night drew on apace, the storm was as fierce as ever, and at intervals we were startled by crashes announcing further damage to our unfortunate ship. God will help us soon now, wont He, father? said my youngest child. You silly little thing, said Fritz, my eldest son, sharply, dont you know that we must not settle what God is to do for us? We must have patience and wait His time. Very well said, had it been said kindly, Fritz, my boy. You too often speak harshly to your brothers, although you may not mean to do so. A good meal being now ready, my youngsters ate heartily, and retiring to rest were speedily fast asleep. Fritz, who was of an age to be aware of the real danger we were in, kept watch with us. After a long silence, Father, said he, dont you think we might contrive swimming belts for mother and the boys? With those we might all escape to land, for you and I can swim. Your idea is so good, answered I, that I shall arrange something at once, in case of an accident during the night.
Johann David Wyss (28 mei 1743 11 januari 1818)
Scene uit de film uit 1960 met o.a. John Mills en Dorothy McGuire
De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Bontebal werd als Aad van Rijn op 28 mei 1952 in Leidschendamgeboren. Bontebal debuteerde officieel in 1988 met de verhalenbundel Een goot met uitzicht. Daarvoor had hij al De vuilnisman komt in elke straat. Gedichten van de waanzin (1983), Vijf voor vierentachtig. Verhalen (1984), Alleen in bad, gedichten (1984) en Hannah : een tragisch gedicht in een bedrijf of vijf (1986) uitgebracht. Na zijn debuut volgden de prozawerken De ark (1990) en Charmante jongen, sportief tiep (1995), de dichtbundel Overleven met het oorsmeer in de ketting (1996), het prozawerk Katten vlooien (2005) en Adrenaline (2010). Gedichten van Adriaan Bontebal zijn te vinden in Komrij's Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten en in 25 Jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005 in 666 en een stuk of wat gedichten.
Uit: De Ark
Het is Oosters toneel uit de tweede helft van de derde eeuw voor Christus, Indiaas, Pakistaans of Mongools, daar wil ik van af zijn. Gek hè? De culturele belangstelling van mensen gaat in golven, net als de economie. We beleven nu voor het eerst sinds Herman Hesse, Sidharta weet je wel, weer een opleving in de belangstelling voor alles dat ten oosten van de Bosporus komt. Ik moet, terwijl ik de monoloog uitspreek, de Dans van de Zes Sluiers uitvoeren. Met de laatste zin moet de laatste sluier vallen. Het is toch de Dans van de Zéven sluiers? Oorspronkelijk wel. Maar dit is een ideetje van onze regisseur, een oude geile bok. Het is een variant voor vrouwen die niet zo zwaar geschapen zijn. Neem me niet kwalijk, flapte ik eruit. Jij hebt niets te klagen, dacht ik zo. Jij hebt voldoende vlees onder de tepel om topveertig-zangeres te zijn. Hè hè. Dit is juist de grap. Die ene sluier minder maakt het volgens hem in de uitvoering van een vrouw met een figuur als ik een stuk sexy-er. De regisseur komt daar op klaar.
Uit: Reise ans Ende der Nacht (Vertaald door Hinrich Schmidt-Henkel)
Die Arbeiter konnten einen anwidern, wie sie sich über die Maschinen beugten, ängstlich bemüht, ihnen jeden nur denkbaren Gefallen zu tun, sie mit passenden Bolzen zu füttern, einem nach dem anderen, statt ein für alle Mal Schluß damit zu machen, mit diesem Ölgestank, diesem Qualm, der einem die Kehle hochsteigt, bis in die Ohren, und einem die Trommelfelle verbrennt. [...] Man ergibt sich dem Lärm wie dem Krieg. [...] Man muß das Leben draußen zunichte machen, es genauso in Stahl verwandeln, in etwas Nutzbares. [...] Man muß einen Gegenstand draus machen, was Hartes, das ist die Vorschrift.
(...)
Die Sonnenuntergänge in dieser afrikanischen Hölle erwiesen sich als spektakulär. Beeindruckend. Tragisch jedes Mal, wie ein Riesengemetzel an der Sonne. Eine Mordsveranstaltung. Allerdings ein bißchen zu viel Bewunderung für einen einzelnen Menschen. Der Himmel vollführte eine Stunde lang Paraden, vom einen Ende zum anderen mit delirierendem Scharlachrot angeklatscht, dann platzte das Grün inmitten der Bäume los und stieg in zitternden Schlieren vom Boden bis zu den ersten Sternen hinauf. Danach eroberte Grau den gesamten Horizont, dann wieder Rot, aber jetzt war es müde, das Rot, und hielt sich nicht lang. So ging es zu Ende. Sämtliche Farben fielen in Fetzen wieder herab, ausgewaschen, auf den Wald, wie Flitterkram nach der hundertsten Vorstellung. Jeden Tag genau um sechs Uhr lief das so ab.
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 - 1 juli 1961)
Huizinga moet zich in zijn graf hebben omgedraaid over de manier waarop Righart de popmuziek, de familie Doorsnee, en een 'rookmagier' -stuk voor stuk uitingen van cultuurverval zou de oude Leidenaar hebben gezegd als even belangrijke historiografische elementen gebruikte als de Korea-crisis, de bestedingsbeperking van het derde kabinet-Drees, of de opkomst van Nieuw Links. Dat was een definitieve breuk met een geschiedbeschouwing waarin maatschappelijke verschijnselen werden geduld of buitengesloten volgens een heel strikte en onverbiddelijke hiërarchie.
Over hoe het de wetenschapper Righart in de toekomst zou zijn vergaan kunnen we alleen maar speculeren, zij het dat we van een voorgenomen volgende stap in ieder geval deels op de hoogte zijn. Eind vorig jaar verschenen als een uitgave van het Instituut Geschiedenis van de Utrechtse universiteit de ruwe, maar niet eens zo erg ruwe omtrekken van een boek waarmee Righart in de laatste fase van zijn leven bezig was. Het zou De wereldwijde jaren zestigzijn gaan heten, en het zou een vergelijkende studie zijn geworden naar de betekenis van de jaren zestig in een aantal Europese landen én de Verenigde Staten. Twee collega's bezorgden het halfklare manuscript tot een gedrukt boek.
De gezonde behoefte om ter vergelijking buiten de grenzen te kijken was er bij Righart van meet af aan: zijn proefschrift behandelde de katholieke verzuiling in Oostenrijk, Zwitserland, België en Nederland. Maar we hadden hem uit eigenbelang toch vooral als observator en criticus van de Nederlandse samenleving in de buurt willen houden met analyses zoals bij die gelegenheid in 1998 toen hij het neoliberalisme van de jaren negentig verweet dat het zich nu wel tegen de jaren zestig keerde, maar er het hedonisme en de permissiviteit graag van had overgenomen om er handel mee te drijven, waardoor bijvoorbeeld het ideaal van de sexuele revolutie eigendom werd van wat Righart in de desbetreffende lezing het pooierdom van de vrije markt noemde.
Dit is de winter. Er komt damp uit mijn mond als ik adem. De damp verdunt, vermengt zich met de onzichtbare lucht.
Een smeulend peukje. Teken van een echte, levende wereld. Ik kijk naar het perron, de tegels zijn vierkant. Mijn schoenen. Een veter-uiteinde dat loshangt. Dit is waar het allemaal begint.
Mensen vragen mij wel eens: Kever, waar was je toen die Engelse prinses dood ging in haar auto, in een tunnel in Frankrijk?
Ik zeg dan: ik speelde Super Mario 64, Tick Tock Clock, dat verticale veld waarin je tussen de tandwieltjes van een enorme klok omhoog moet klauteren. Geen gemakkelijk veld. Eentje waarop je dagen moet oefenen voordat je de top bereikt en de gouden ster krijgt waar het je allemaal om te doen was.
De datum: 31 augustus 1997. Ik was nog niet zo lang elf. Ik speelde voor het eerst van mijn leven een spel dat helemaal in 3D was uitgevoerd. Waarin je overal naartoe kunt lopen en alles kunt doen. Met een druk op de knop een achterwaartse salto maken. Op de hoofden van wandelende paddestoelen springen. Je kent dat wel.
Het was zomervakantie. Nog even en ik ging naar de middelbare school. Ik wapende mijzelf door Marios sprong te perfectioneren. Achter de tv had ik de touwtjes in handen. De paddestoelenwereld, die begreep ik volledig.
Uit: Through Peaceful Eyes (Vertaald door Jurgen Kaljuvee)
I first met her a year ago. Beautiful young Russian girl. But a little short. When I met her again, she finally had the exact right height. I asked, how come? She said: I just turned 17 and I grew a little last year. Good girl, I thought. Since she was even more beautiful and with the right height, I felt this irresistible desire to spend time with her. I called her the next day (one minute 4.50 Estonian crowns, I spoke 10. 45.00), she said yes. But we could meet only after two hours. I sat in my car (Mercedes, 250 000, on lease, monthly payment about 7000) and drove to the Stockmann department store. I bought Boss (1400) and Armani jeans (1800), two Gant shirts (1400 and 1100), two pairs of Lagerfeld socks (250), Armani underwear (900). Everything in less than 15 minutes. I had 1.45 left. From the ground floor I bought Paco Rabanne XS perfume. Large 100ml bottle (810). They gave me an XS sports bag with the bottle. I had 1.30 left. It will be a while, I knew. I went to an ATM and took out 5000. I drove to the verge of the Old Town. I bought three packs of Camel lights (a 18.50). Then I went to the strip bar on Müürivahe Street. I was the only guest. There were five girls. They danced with little intermissions. I looked at my watch (Rado 32 000). Because I wanted to give away all my money, I had to hurry up. I gave in 500 bills. Even during the first song when you actually do not have to give anything. The girls were looking at me. They suspected that I was a pervert. I ran out of the bar. My mobile phone (Ericsson t28s. 5100) rang. An old lover of mine called. She calls me herself nowadays.
eine vergessene haarsträhne im waschbecken gestern als du schliefst krümmte sie sich um meinen finger als hätte sie angst die nacht alleine zu verbringen ob sie heute noch an uns denkt?
Said (Teheran, 27 mei 1947) (Teheran, 27 mei 1947)
Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel I.5
Niet lang daarna vergrepen de nationaal-socialisten zich opnieuwaan het werk van Henriëtte Roland Holst. Ditmaal ging het om het gedicht dat begon met de regel Nu kwam de winter met zijn stille luimen. Het was oorspronkelijk verschenen in de bundel De nieuwe geboort uit 1902. In latere drukken wijzigde Roland Holst het gedicht. De derde en vierde druk verschenen respectievelijk in 1913 en 1918. Deze versie annexeerden de nationaal-socialisten, zodat we in het Midwinterboek 1943, uitgegeven bij Uitgeverij Storm, de regels kunnen lezen:
Nu kwam de winter met zijn stille luimen
zooals hij in het Hollandsch laagland keert,
als de herfstwinden het gebied ontruimen:
hij laat het groen der weiden ongedeerd,
hij stort uit vlakke heemle' als uit een zeef
daglang de helderkleine dropp'len
wier zacht geruisch en regelmatig tokk'len
al de stem is van het natuur-geleef.
Nu gaan de deuren dicht en wij vereenen
door onze zinnen ons niet meer met haar
en beseffen zuiver dit vreemde eene:
er is iets eeuwigs tusschen ons en haar.
Wat trok de nationaal-socialisten in dit gedicht aan om het te plaatsen in een bloemlezing, notabene door Reichsführer ss Heinrich Himmler ingeleid? Spoor heeft een antwoord: In deze eerste twee katrijnen zou een nationaal-socialist de pool nationalisme van het nationaal-socialisme hebben kunnen herkennen, hoewel de Nederlandse ss dit nationale in een Groot-Germaans perspectief zag. In het laatste kwatrijn, met de slotregel er is iets eeuwigs tusschen ons en haar, is er sprake van een mystieke band met de natuur. Dit leverde een bruikbaar aanknopingspunt voor de vage ss-ideologie op.
Rennie had started out with pretty firm, solemn control, but now she got choky and couldn't, or wouldn't, answer the question.
"Has he turned you out?"
"No. Can't you understand why he sent me up here? Please don't make me explain it!" Tears were imminent.
"Honestly, I couldn't guess, Rennie. Are we supposed to reenact the crime in a more analyzable way, or what?"
Well, that finished her control; the head-whipping began. Rennie, incidentally, looked great to me. She'd obviously been suffering intensely for the past few days, and, like exhausted strength, it lent her the sexual attractiveness that tormented women occasionally have. Tender, lovelike feelings announced their presence in me.
"Everything that's happened wrenches my heart," I said to her, laying my hand on her shoulder. "You've no idea how much I sympathize with Joe, and how much more with you. But he sure is making a Barnum and Bailey out of it, isn't he? This sending you up here is the damnedest thing I ever heard of. Is it supposed to be punishment?"
"It's not ridiculous unless you're determined to see it that way," Rennie said, tearfully but vehemently. "Of course you'd say it was, just so you won't have to take Joe seriously."
"What's it all about, for heaven's sake?"
"I didn't want to see you again, Jake. I told Joe that. He told me everything you said to him last night, and at first I thought you were lying all the way. I guess you know I've hated you ever since we made love; when I told Joe about it, I didn't leave out anything we did--not a single detail--but I blamed you for everything."
Poking here and there, Carpenter spied the bedraggled creature under a padded lounge chair. Okay, Sweeney! He crouched to grab the beast. Sweeney inched rearward just beyond his grasp, blinking at him. Standard cat maneuver, but this was no time for such foolery, so Carpenter kicked the chair aside and pounced on the cat. With an electric stab of pain, his back went out. Three weeks of slow healing, shot in an instant! He had pulled a muscle playing tennis, with an overhand smash at set point plunk into the net; and now this, no tennis for at least another three weeks. Standard Carpenter performance, he thought, clutching at his throbbing back. Guy's colleagues regarded him as a top man in high-energy physics, his wife Penny adored him when he remembered to take out the trash, but he had a downbeat opinion of Dr. Guy Carpenter, due to a perfectionist bent always nagging at his self-esteem. "Bad cat," Penny said as he brought Sweeney in, meowing in outrage. Muffled in a bathrobe, she was drying her hair. "Good Lord, you're drowned. I hope you didn't catch your death. The Project Scientist phoned in a huge tizzy " "Call her back, say I'm on my way." Wincing at each move, he dressed, limped out to the garage, and eased himself into his car. When he pressed the garage-door opener, nothing happened. What now? Low battery? He lurched to Penny's car and tried her remote. It did not work, either. The wall button goosed the door to rattle upward a foot, then it halted. He had never before tried using the manual lift. How did it work, exactly? He grasped the thick rough cord in both hands and with excruciating pain hauled the screeching door halfway up, where it stuck. His lower back aflame, pulsating, he called the Project Scientist on his cell phone to beg off from the meeting.
Uit: Verscheurde stilte. De dagboeken (Vertaald door Frank van Dixhoorn)
De middelbare leeftijd gaat gepaard met mysterie, met mystificatie. Het enige wat ik tegenwoordig merk is een zekere eenzaamheid. Zelfs de schoonheid van de buitenwereld lijkt in verval, ja, zelfs de liefde. Voor mijn gevoel is het ergens misgelopen, ergens scheef gegaan, maar ik weet niet wanneer en ik geloof niet dat ik daar achter zal komen.
Ik denk nu al een week aan Leander, Betsey, en Eben zonder dat ik een woord op papier krijg, zonder enige vooruitgang. En zo zie ik al mijn plannen -- de reis naar Genua, et cetera -- in duigen vallen. Is er iets elementairs aan de hand met die drie, waardoor ik ze niet in mijn vingers krijg? Vanmorgen bedacht dat ik de opera zal laten schieten.
Gisteren was het regenachtig en neerdrukkend bewolkt. Om vier uur met B. over Holbrook Road naar de K.'s gelopen. Het waaide inmiddels, en daardoor klaarde het op. Nu de bewolking verdween voor een gloed van kleur en de zon doorbrak in de vallei, kreeg het uur van de dag iets groots en meeslepends. Backgammon en gin.
Een middag schaatsen bij de Newberry's. Het einde van een heel koude winterdag. Door de kou trok het ijs samen, en maakte een bulderend lawaai. Toen we over het bevroren veld naar het huis liepen hoorden we het bulderen. 's Avonds zijn we teruggegaan. We waren de enigen op de vijver. De hond van de G.'s blafte. Geen maan, en het ijs was zwart. Toen ik naar het midden van de vijver reed leek het aantal sterren dat ik kon zien verveelvoudigd. Ze leken kwistig uitgestrooid, als een vlaag sneeuwvlokken. Toen ik terugschaatste naar de rand van de vijver leken ze weer in aantal af te nemen. Ik was verbijsterd. Misschien lag het aan de whiskey en de wijn. Misschien aan mijn volstrekte onwetendheid op het gebied van kosmologie.
She was tall and pliantly slender, without angularity anywhere. Her body was erect and high-breasted, her legs long, her hands and feet narrow. She wore two shades of blue that had been selected because of her eyes. The hair curling from under her blue hat was darkly red, her full lips more brightly red. White teeth glistened in the crescent her timid smile made
Spade rose bowing and indicating with a thick-fingered hand the oaken armchair beside his desk. He was quite six feet tall. The steep rounded slope of his shoulders made his body seem almost conical--no broader than it was thick--and kept his freshly pressed grey coat from fitting very well.
Miss Wonderly murmured, "Thank you," softly as before and sat down on the edge of the chair's wooden seat.
Humphrey Bogart in de film uit 1941
Spade sank into his swivel-chair, made a quarter-turn to face her, smiled politely. He smiled without separating his lips. All the v's in his face grew longer.
The tappity-tap-tap and the thin bell and muffled whir of Effie Perine's typewriting came through the closed door. Somewhere in a neighboring office a power-driven machine vibrated dully. On Spade's desk a limp cigarette smoldered in a brass tray filled with the re-mains of limp cigarettes. Ragged grey flakes of cigarette-ash dotted the yellow top of the desk and the green blotter and the papers that were there. A buff-curtained window, eight or ten inches open, let in from the court a current of air faintly scented with ammonia. The ashes on the desk twitched and crawled in the current.
Miss Wonderly watched the grey flakes twitch and crawl. Her eyes were uneasy. She sat on the very edge of the chair. Her feet were flat on the floor, as if she were about to rise. Her hands in dark gloves clasped a flat dark handbag in her lap.
Lorsque, devenue comtesse d'Adembrode, Clara Mortsel s'éprit de la nature campinoise, parfois le décor oublié de sa première enfance, écoulée dans une autre région rurale, revenait à sa pensée.
La famille de Clara était originaire du canton de Boom, de ces polders gras et argileux qu'alluvionnent le Rupel et l'Escaut. Sa mère, orpheline élevée par charité, sortit de l'ouvroir vers les dix-huit ans, avec quelques connaissances manuelles, outre la lecture, l'écriture et les quatre règles, et se mit, sur la recommandation des religieuses, au service d'une dame de qualité retirée à la campagne près d'Hemixem, après que, ravies de l'intelligence et de la gentillesse de la petite, les soeurs eussent vainement essayé de la coiffer du béguin. Une piquante brunette, la camériste de la douairière de Dhose! On vantait surtout ses yeux qu'elle avait très noirs et régulièrement fendus et sa chevelure indisciplinée. Elle savait ses avantages, aimait à se les entendre énumérer. Aucun ne les lui détaillait aussi complaisamment que Nikkel Mortsel, le briquetier, un courtaud membru, âgé de vingt ans. Il
avait la joue plutôt cotonneuse que barbue, la parole facile et l'oeil polisson. Nikkel Mortsel, s'était bientôt accointé de cette éventée de Rikka, toujours à la rue, du côté des briqueteries, le panier au bras par contenance.
Die dunklen Mächte, denen du gebietest, Sind ohne Mund und Augen. Starr Verzaubern sie, wie Nebel fugendicht und schwer Durch die ein süsser Dunst von Most versickert.
Doch draussen, vor dem offnen Fenster spielen Die Kinder, klingt der Amseln Geläut wie starker Mai, und ging ich diese Vorstadtstrasse weiter, Käm ich zu Hügeln, hell ergrünten Feldern Mit Licht und leichter Luft darüber hin, Die sich in Blüten reingebatet hat, - Fern aller Sorge, allem Fuselduft, Wie gerne zög ich diesen Weg, und frei Trüg ich die Hände, hochgemut das Haupt.
Edward Henry Machin first saw the smoke on the 27th May 1867, in Brougham Street, Bursley, the most ancient of the Five Towns. Brougham Street runs down from St Luke's Square straight into the Shropshire Union Canal, land consists partly of buildings known as "potbanks" (until they come to be sold by auction, when auctioneers describe them as "extensive earthenware manufactories") and partly of cottages whose highest rent is four-and-six a week. In such surroundings was an extraordinary man born. He was the only anxiety of a widowed mother, who gained her livelihood and his by making up "ladies' own materials" in ladies' own houses. Mrs Machin, however, had a speciality apart from her vocation: she could wash flannel with less shrinking than any other woman in the district, and she could wash fine lace without ruining it; thus often she came to sew and remained to wash. A somewhat gloomy woman; thin, with a tongue! But I liked her. She saved a certain amount of time every day by addressing her son as Denry, instead of Edward Henry.
Not intellectual, not industrious, Denry would have maintained the average dignity of labour on a potbank had he not at the age of twelve won a scholarship from the Board School to the Endowed School. He owed his triumph to audacity rather than learning, and to chance rather than
"Do you understand, 'Comrade,'" said one of them to me, "we are looking for counter-revolutionists to shoot them?"
I knew it without his explanations. All my forces were directed to assuring them by my conduct that I was a simple peasant hunter and that I had nothing in common with the counter-revolutionists. I was thinking also all the time of where I should go after the departure of my unwelcome guests. It grew dark. In the darkness their faces were even less attractive. They took out bottles of vodka and drank and the alcohol began to act very noticeably. They talked loudly and constantly interrupted each other, boasting how many bourgeoisie they had killed in Krasnoyarsk and how many Cossacks they had slid under the ice in the river. Afterwards they began to quarrel but soon they were tired and prepared to sleep. All of a sudden and without any warning the door of the hut swung wide open and the steam of the heated room rolled out in a great cloud, out of which seemed to rise like a genie, as the steam settled, the figure of a tall, gaunt peasant impressively crowned with the high Astrakhan cap and wrapped in the great sheepskin overcoat that added to the massiveness of his figure. He stood with his rifle ready to fire. Under his girdle lay the sharp ax without which the Siberian peasant cannot exist. Eyes, quick and glimmering like those of a wild beast, fixed themselves alternately on each of us. In a moment he took off his cap, made the sign of the cross on his breast and asked of us:
"Who is the master here?"
I answered him.
"May I stop the night?"
"Yes," I replied, "places enough for all. Take a cup of tea. It is still hot."
Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 3 januari 1945)
Uit: Reise in die mittäglichen Provinzen von Frankreich im Jahre 1785-1786
Wie klein war indeß die Erleichterung, die ich mir damit verschaffte! Denn, ob ich gleich weder Menschen noch Esel begegnete, die mich an mein Dörfchen erinnerten, so konnte ich doch unmöglich jedem Moose, jedem sprossenden Strauche, das den Moosen und Gesträuchen auf dem Fichtenberge ähnlich sah, aus dem Wege gehen: und als ich mir vollends einfallen ließ, einen seitwärts gelegenen Hügel zu besteigen, so brachte ich mich auf einmal um allen Vortheil meines listigen Umwegs; denn nun trat mir, in dem weiten Zirkel des freundlichen Languedocs, den ich übersah, das kleine liebe Caverac so nahe vor die Augen, daß sie mir übergingen, ehe ich es wehren konnte.
Ein Weilchen ließ ich meinem kindischen Herzen seinen Willen: da aber der annähernde Abend die Gegend immer mehr in's Dunklere zog, so nahm ich den Zeitpunkt wahr, ehe sie mir entwischte, ihr meinen feierlichen Segen zu geben. Es war ein süßer belohnender Augenblick, der mich über mich selbst erhob ein Gefühl, wie es nur der heilige Vater haben kann, wenn er auf dem Balkon der Peterskirche seine segnende Hand erhebt, und sein ganzes Volk in andächtiger Schwärmerei vor ihm zur Erde niederstürzet. Der Fleck, wo Margot wohnte, schien noch, ehe er meinen Blicken verschwand, einen sanften Schimmer von sich zu werfen, der meine Seele stärkte, erwärmte, beruhigte. Ich ergriff gutes Muths meinen Wanderstab, und suchte mich zu überreden, ich wäre gefaßt und zufrieden.
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 26 oktober 1817)
He had a blind date at eight that evening, and the hot August day was a shimmer of nerves, with little breezy interludes of lustful dreaming. The date wasn't totally blind - 'just very short-sighted", Catherine Fedden said, when Nick showed her the photograph and the letter. She seemed to like the look of the man, who was called Leo, and who she said was so much her type; but his handwriting made her jumpy. It was both elaborate and impetuous. Catherine had a paperback called Graphology: The Mind in the Hand, which gave her all sorts of warnings about people's tendencies and repressions ("Artist or Madman?" "Pet or Brute?"). "It's those enormous ascenders, darling," she said: "I see a lot of ego." They had pursed their lips again over the little square of cheap blue writing paper. "You're sure that doesn't just mean a very strong sex drive?" Nick asked. But she seemed to think not. He had been excited, and even rather moved, to get this letter from a stranger; but it was true the text itself raised few expectations. "Nick - OK! Ref your letter, am in Personnel (London Borough of Brent). We can meet up, discuss Interests and Ambitions. Say When. Say Where" - and then the enormous rampant L of Leo going halfway down the page.
Don Gilet (Leo) en Dan Stevens (Nick) in de tv-serie The Line of Beauty uit 2006.
Nick had moved into the Feddens' big white Notting Hill house a few weeks before. His room was up in the roof; still clearly the children's zone, with its lingering mood of teenage secrets and rebellions. Toby's orderly den was at the top of the stairs, Nick's room just along the skylit landing, and Catherine's at the far end; Nick had no brothers or sisters but he was able to think of himself here as a lost middle child. It was Toby who had brought him here, in earlier vacations, for his London "seasons", long thrilling escapes from his own far less glamorous family; and Toby whose half-dressed presence still haunted the attic passage. Toby himself had never perhaps known why he and Nick were friends, but had amiably accepted the evidence that they were. In these months after Oxford he was rarely there, and Nick had been passed on as a friend to his little sister and to their hospitable parents. He was a friend of the family; and there was something about him they trusted, a gravity, a certain shy polish, something not quite apparent to Nick himself; which had helped the family agree that he should become their lodger.
The specters open their eyes, light their lanterns, traverse the underground waterway bynight. Who is this they are telling their story to, filling him with determination, filling their noses with the breath of life? Who is this thatlaments morning and evening, will not be parted from his beloved and yet cannotreach her?
( )
I have found myself at a fork in the road branching before me. I dont know what it is I need in order to make a choice between the two paths. The possibilities have multiplied, the threads have become tangled, and it seems that they become more knotted each day, while I am as yet not even able to distinguish safety from calamity.
Wat een vreemd, hoofd heb ik. In vooraanzicht ben ik een andere persoon dan in profiel. Voorzichtig het hoofd draaien. Een gelaat is een onnoembaar wezen, een levend voorwerp, een gedeeltelijk dier. Een zelfstandig fragment dat aan iets vastzit. Uit je huid kunnen treden en jezelf kunnen gadeslaan, het lachen ontleden zoals je met andere mensen doet. Kritisch al de zwakten van hut karakter er in zoeken, de goede kanten, afkeer construeren, of vriendschap tegenover het levend bewegend gelaat. Ik lach in de spiegel. Er zijn veel manieren van lachen. Ik wijzig de lach. Intelligente lach, rustige ogen, trage mond, gescherpte lippen, nadenkende blik. Dolle lach, hoofd achterover, zo lach ik dikwijls.
(,,,)
"Dan ineens besef ik het, wanneer ik Billy met opgekrulde bovenlip, gesloten mond zie zitten kijken alsof hij woedend op me is. Zijn kaakspieren bewegen. Ik had dit niet moeten vertellen aan jou. Het spijt me. Ik had er niet aan gedacht waarom wil ik jou zoiets duidelijk maken."
»Wenn wir«, sagte mein Bruder Leo, »jeden Sommer zu viert auf Sommerfrische gehen, so kostet
das pro Jahr . . . Wartet mal.« Er griff nach einem Blatt Papier und fragte mich über die Schulter:
»Wie lange dauern deine Ferien eigentlich?«
Ich gab mürrisch Auskunft. Gegen die Autori- tät eines um elf Jahre älteren Bruders war nichts
auszurichten.
»Und zwei Jahre mußt du doch noch zur Schule gehen ist sowieso wenig genug«, murmelte
er, »zweimal Ferien à sechs Wochen. Also das macht . . .« Er blinzelte gegen den Rauch seiner Zigarette und rechnete. »Da ist es viel billiger, wir bauen uns ein Sommerhaus.«
Er strich die Zahlen aus und begann einen Grundriß zu zeichnen.
Wir saßen im Eßzimmer, Mama in dem Sessel unter dem Porträt, so daß man prüfen konnte, ob
es ähnlich genug war. Nur drei der vielen Porträts, die von Mama gemalt worden waren, hatten in
unserer Wohnung Platz gefunden, einer großen, altmodischen Wohnung mit hochherrschaftlichen
Stuckdecken.
»Ein Sommerhaus«, sagte Mama und drehte mit gedankenvoll gerunzelter Stirn an ihrem Ring,
»ein Sommerhaus wäre fein. Man könnte einen Hund dort halten!«
Hunde und Pferde waren vielleicht das einzige, was Mama seit jenem Tage entbehrt hatte, als sie
neunzehnjährig das Schloß ihrer Ahnen verließ, um zu heiraten. Hätte sie, der Pferde und Hunde
wegen, damals den ungarischen Offizier genommen, der sie so glühend verehrte, so wäre ich heute
schwarzhaarig und braunäugig, was ich mir immer gewünscht habe. Sie verzichtete jedoch auf die
Pferde und Hunde und heiratete Papa. Das ist zu verstehen. Papa war reizend, hochmusikalisch und
ungewöhnlich sprachbegabt, wenn auch etwas schüchtern. In seinem Paß stand als Berufsbezeichnung »Kaufmann«, ein dehnbarer Begriff, der nichts besagte, außer daß Papa Geld genug hatte, um nur gelegentliche weite Geschäftsreisen unternehmen zu müssen, und zwar von Moskau aus, wo er und seine ganze Verwandtschaft lebten.
a hand illuminated holding a revolver (dissolve into)
a hand sporting a diamond ring that
blows to pieces like a fireworks display with the inscription ALL THIS BECAUSE OF LOVE (double exposures moving from one image to another) a dance pavilion (full shot) & the sparks dying away
a street corner (fade out) the helmets of 3 policemen
a coffee house a lady on the phone (full shot)
it rings a few times
a gentlemans quarters (full shot)
the telephone bell (close up)
the lady setting the receiver down
the clock on the clocktower moonlight 10 oclock
in the fields a hare is running down a path
sniffing with whiskers erect (dissolve)
the hare standing up on its hind legs
from the bushes a gentleman with monocle steps out
a coffee house (full shot)
a detective observes a ladys hand move nervously along a marble table
the diamond transmutes into
a show window with a passing trams reflection
the detective pays his check & as he hands the money over surreptitiously displays
"Larchétype du berserkr se retrouve tant dans les sagas islandaises (et scandinaves en général) que dans les mythes de la civilisation celtique. Il sagit dun combattant qui, saisi dune fureur sacrée, voit sa force décupler, et devient invincible. Dans les sagas islandaises, cest un guerrier-fauve, quil faut rattacher au culte du dieu Odin (Boyer, 1987). Chez les Celtes, son représentant le plus célèbre est le héros Cûchulainn, sous légide du dieu Ogmios. Mais le lien est possible avec certains tableaux psychiatriques assez rares, telle la fureur catatonique (un état dexaltation frénétique voir Rosebush, 1990), ou des agitations incoercibles induites par les drogues. Les légendes urbaines colportent aussi lhistoire de paisibles citoyens quune émotion brutale doterait un instant dune force herculéenne. Cet archétype transparaît même dans certaines créations de la culture populaire moderne (par exemple, Lee & Kirby, 1962). Enfin, le berserkr peut être considéré comme une variante du légendaire loup-garou."
La femme, la prostituée condamnée à mort, était la fille dune sage-femme de la Chapelle. Son enfance avait grandi dans lexhibition intime et les entrailles secrètes du métier. Pendant de
longues maladies, couchée dans un cabinet noir attenant à la chambre aux speculum, le cabinet de visite de sa mère, elle entendit les confessions de lendroit. Tout ce qui se murmure dans des larmes, tout ce qui parle haut dans un aveu cynique, arriva à ses jeunes oreilles. La révélation des mystères et des hontes du commerce de lhomme et de la femme de Paris vint la trouver dans sa couchette, presque dans son berceau. La croyance naïve de la petite fille au nouveau-né trouvé sous le buisson de roses de lenseigne maternelle fut emportée par des paroles cochonnes, instruisant son ignorance avec dérotiques détails, des matérialités de la procréation. Du milieu de la nuit de son cabinet, lenfant alitée, lenfant à la pensée inoccupée, rêvassante, assista aux aventures du déshonneur, aux drames des liaisons cachées, aux histoires des passions hors nature, aux consultations pour les maladies vénériennes, à la divulgation quotidienne de toutes les impuretés salissantes, de tous les secrets dégoûtants de lAmour coupable et de la prostitution.
Uit: Letters of the Right Honourable Lady My Wy Me
_Cologn (sic), Aug_, 16. O. S. 1716.
IF my lady ---- couldhave any notion of the fatigues that I have suffered these two last days, I am sure she would own it a great proof of regard, that I now sit down to write to her.We hired horses from Nimeguen hither, not having the conveniency (sic) of the post, and found but very indifferent accommodations at Reinberg, our first stage; but it was nothing to what I suffered yesterday.We
were in hopes to reach Cologn; our horses tired at Stamel, three hours from it, where I was forced to pass the night in my clothes, in a room not at all better than a hovel; for though I have my bed with
me, I had no mind to undress, where the wind came from a thousand places.We left this wretched lodging at day-break, and about six this morning came safe here, where I got immediately into bed.I
slept so well for three hours, that I found myself perfectly recovered, and have had spirits enough to go and see all that is curious in the town, that is to say, the churches, for here is nothing else worth seeing.This is a very large town, but the most part of it is old built.The Jesuits church, which is the neatest, was shewed (sic) me, in a very complaisant manner, by a handsome young Jesuit; who, not knowing who I was, took a liberty in his compliments and railleries, which very much diverted me.Having never before seen any thing of that nature, I could not enough admire the magnificence of the altars, the rich images of the saints (all massy silver) and the _enchassures_ of the relicks (sic); though I could not help murmuring, in my heart, at the profusion of pearls, diamonds, and rubies, bestowed on the adornment of rotten teeth, and dirty rags.
Mary Wortley Montagu (26 mei 1689 21 augustus 1762)
Nagekomen bericht:
De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Deckwitz behaalde aan de Rijksuniversiteit Groningen een dubbele bachelor in Nederlandse Taal en Cultuur en rondde aan dezelfde instelling de Research Master Literary and Cultural studies af. Zij publiceerde in o.a. Tirade, Dietsche Warande en Belfort en Bunker Hill. In 2009 won ze ook het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam. Ze trad op in binnen- en buitenland, van Lowlands tot Carre, van Edinburgh tot Warschau, van Berlijn tot Parijs. Haar verzen werden tot dusver in het Zweeds, Engels en Duits vertaald en gepubliceerd. Daarnaast staat ze met Ingmar Heytze en Spinvisbassist Cor van Ingen op de planken als de poetische rockfolkdubstepsensatie Asfaltfeeen en bracht ze met het Scapino Ballet Rotterdam een poetische bewerking van G.F.Handels Scherza Infida ten tonele.
HUIS I
Rondjes razend om het huis, smeulende wolken, er is iemand die het ziet. Warm me met gedachten aan een naam, die lang geleden kwijtgeraakte ring.
Warm me met gedachten aan handen, zacht en verweerd, balletschoentjesleer. En dat er een bed voor me is, ergens in de kamers. Dat er een bed is.
Raas langs de lege vrachtwagen, de volle kamer. Ramen waarachter mensen zich traag bedrinken. Ogen glinsterend van benzine. Mensen die zien welke herinneringen je wenste om te brengen. Ze trillen in hun lijstjes,
glazen waaronder ze zweven. Opgepinden, opgewonden. Razend om die pin. Om het staan blijven in albums van mensen die je niet meer spreekt.
Ik zie niets meer (dat wil zeggen letselsterfte), geen bed dat nog zinken kan.
Security watch. Security clearance. Why has all this focus on security made me feel so much more insecure? What does anyone mean when they speak of security? Why are we suddenly a nation and a people who strive for security above all else?
In fact, security is essentially elusive, impossible. We all die. We all get sick. We all get old. People leave us. People surprise us. People change us. Nothing is secure. And this is the good news. But only if you are not seeking security as the point of your life.
When security is paramount you cant travel very far or venture too far outside a certain circle. You cant allow too many conflicting ideas into your mind at one time, as they might confuse you or challenge you. You cant open yourself to new experiences, new people, and new ways of doing things. They might take you off course.
You cant not know who you are; its more secure to cling to hard-matter identity. So you become a Christian or a Muslim or a Jew, you are an Indian, or an Egyptian or an Italian or an American. You are heterosexual or homosexual or you never have sex or at least thats what you say when you identify yourself. You become part of an US, and in order to be secure, you must defend against THEM. You cling to your land because it is your secure place, and you must fight anyone who encroaches on it.
You become your nation, you become your religion. You become whatever it is that will freeze you, numb you, and protect you from change or doubt. But all this does is shut down your mind. In reality, you are not a drop safer. A meteor could still fall from the sky, a tsunami could rise up next to your beach house, someone could fly a plane through your building.
Uit: Freiheit ist nur in dem Reich der Träume (Schillers Jahrhundertwende)
« Und das alles, nachdem er gerade erst den Prolog zu Ende gebracht hatte, den Prolog zum Prolog. Denn was da morgen úber die Bühne gehen sollte, war ja nur ein Vorspiel, dann würde noch ein Vorspiel kommen und am Ende erst das eigentliche Trauerspiel. Er hatte es umgekehrt gemacht wie die alten Griechen, wo das Satyrspiel immer nach der Tragödie kam. Diese Lagerszenen, das war sein Satyrspiel, es war die Basis dessen, was folgte: »Sein Lager nur erkläret sein Verbrechen«. Nämlich Wallensteins Verbrechen, dieses zaudernden Generalissimus, den er durch fünf plus zwei Akte zögern ließ zu tun, was man am kaiserlichen Hof längst in Betracht gezogen hatte: den Abfall, den Verrat.
»Sein Lager nur erkläret sein Verbrechen« der Vers stammte aus seinem Prolog zum Prolog, er hatte ihn für die Eröffnung dieses nobel erneuerten Theaters geschrieben; er hatte sich Mühe gegeben und war tatsächlich erst vor sechs Tagen fertig geworden; nun war das schon beim Drucker.
Wie hatte er das alles geschafft? Die neue Gartenzinne, das Arbeits-über dem Badezimmerchen im Mauerwinkel, war hilfreich gewesen, das er im Juli in Jena bezogen hatte, auch hatte das Wetter
ihm beigestanden. Der Oktober war warm, er fühlte sich wohl wie lange nicht mehr; war es die Heimkehr ins Theater, die das bewirkte? Und war es die Abkehr vom Theater gewesen, die ihn
damals, mehr als sieben Jahre war es her, beinahe umgebracht hatte? Der Entschluß, das Drama bis auf weiteres der Geschichte zu überlassen, die sich im Westen, da drüben in Frankreich, so ungeheuer in Bewegung gesetzt hatte, daß er dann auch der Geschichtsschreibung Valet gesagt hatte, trotz dieses kolossalen Kalendererfolgs.
Nichts war mehr gegangen außer der Theorie, der Ästhetik. Die Welt brach zusammen, ein König verlor den Kopf, und er hatte über Anmut und Würde nachgedacht und über den Grund des Vergnügens an tragischen Gegenständen!
Friedrich Dieckmann (Landsberg an der Warthe, 25 mei 1937)
"Wer gesund ist, ist mit oder ohne Mode gesund. Wer krank ist, ist mit oder ohne Mode krank. Wirklich Verlass ist nur auf drei Dinge: Der Mensch ist sterblich. Die Medizin ist keine Wissenschaft. Und die Ärzte besitzen die Seehäuser am Wörthersee, die wir uns niemals werden leisten können. Aber sie haben nicht sehr viel von ihren Sommerresidenzen, weil sie in ihrer Praxis sitzen und Hausbesuche machen und nach der Ordination noch privat operieren müssen, um sich ihre Seevillen leisten zu können, für die sie keine Zeit haben, und davon bekommen sie einen Herzinfarkt. Dabei kann man den viel billiger haben."
(...)
"Wir rauchen letztlich nur aus dem einen Grund, weil wir nicht an Gott glauben können, nicht an die Unsterblichkeit der Seele, nicht an ein ewiges Leben. Wir rauchen, weil wir den Horror Vacui haben ... Zweifellos wäre Christus heute selbst Kettenraucher ... Zweifellos hätte sich Jesus Christus nach dem letzten Abendmahl am Gründonnerstag mit Marlboro anästhesiert. Die Zigarette ist der Essigschwamm, der uns zum Kreuz hinauf gereicht wird."
La malédiction frappe encore. La vieille a été touchée, puis la mère et la soeur. C'est à mon tour de me soumettre au mauvais sort, logique. Oui, c'est à moi, maintenant, d'être humiliée par l'esprit de l'homme, et s'il est bien gentil, et s'il me comprend, à moi de me plier à sa conversation ou d'attendre qu'elle cesse, réfugiée dans ma tête. Trente ans, je suis une femme de ma famille, cela signifie "paye".
La malédiction bourdonne, volette, dard aiguisé, pointe sèche, mais elle ne me piquera pas. Je le décide, maintenant. Je me sortirai de là. Un an que l'âne et moi nous sommes rencontrés, et du brouillard aux yeux - ou est-ce lucide et calme ? -, j'ai emprunté la route qu'il avait balisée, dîner, promenade, promesse, voyage aux antipodes. Mais, autour, les sentiers aux arbres noueux et forts, aux racines en pagaille, aux chimères invaincues, m'attendent. Je vais quitter la route.
For a short while during the year I was ten, I thought only people I did not know died. At the time I thought this I was on my summer holidays and we were living far out on Fort Road. Usually, we lived in our house on Dickenson Bay Street, a house my father built with his own hands, but just now it needed a new roof and so we were living in a house out on Fort Road. We had only two neighbors, Mistress Mayvard and her husband. That summer, we had a pig that had just had piglets; some guinea fowl; and some ducks that laid enormous eggs that mother said were big even for ducks. I hated to eat any food except for the enormous duck eggs, hardboiled. I had nothing to do every day except to feed the birds and the pig in the morning and in the evening. I spoke to one one other than my parents, and sometimes to Mistress Maynard, if I saw her when I went to pick up the peelings of vegetables which my mother had asked her to save for the pig, which was just the thing the pig really liked. From our yard, I could see the cemetery. I did not know it was the cemetery until one day when I said to my mother that sometimes in the evening, while feeding the pig, I could see various small, sticklike figures, some dressed in black, some dressed in white, bobbing up and down in the distance. I noticed, too, that sometimes the black and white sticklike figures appeared in the morning. My mother said that it was probably a child being buried, since children were always buried in the morning. Until then, I had not known that children died.
I was afraid of the dead, as was everyone I knew. We were afraid of the dead because we never could tell when they might show up again. Sometimes they showed up in a dream, but that wasn't so bad, because they usually only brought a warning, and in any case you wake up from a dream.
Twenty years ago, top agents from the CIA and KGB banded together to bring down the Matarese Circle, an international cabal of powerbrokers and assassins whose sole objective was to achieve worldwide economic domination. Now the bloody Matarese dynasty is back--and the only man with the power to stop it may have already run out of time....
CIA case officer Cameron Pryce is hot on the trail of the new Matarese alliance. His only chance to terminate its ruthless activities is to follow the trail of blood money and stone-cold killers right to the heart of its deadly conspiracy.
From the Hamptons to London's Belgrave Square, Matarese assassins have already struck with brutal efficiency, eliminating all who stand in their way. Their chain of violence is impossible to stop--until Pryce gets a rare break. One of the Matarese's victims survives long enough to whisper dying words that will blow the case wide open: the top secret code name for legendary retired CIA agent Brandon Scofield--the only man who has ever infiltrated the Matarese inner circle and lived to tell about it.
L'été précédent, Edouard III avait perdu son meilleur allié, Jacques van Artevelde. L'empereur Louis de Bavière, n'ayant rien à gagner, s'était retiré de la coalition contre la France ; de même les ducs de Gueldre et de Brabant, et le marquis de Juliers. Il ne restait donc du parti anglais que la Flandre d'Artevelde. Encore était-elle divisée sur son choix. Peu à peu, les rivalités entre les cités flamandes, les traditionnels conflits d'intérêts, s'étaient réveillés. Dans l'enceinte même des villes, les corporations s'opposaient et les rixes, les attentats, se multipliaient. De façon générale, on reprochait à Artevelde sa dureté, pour ne pas dire son despotisme, et l'on se prenait à regretter la débonnaireté (toute relative) du comte de Flandre. Au surplus, l'alliance anglaise n'avait pas fait gagner autant qu'on l'espérait. Sentant le sol se dérober, Artevelde conçut le projet de faire don du comté de Flandre au prince de Galles. Edouard III se rendit à l'Écluse. Il eut une entrevue avec Artevelde et les députés des villes. De retour à Gand, Artevelde fut pris à partie par la populace et assassiné. Il ne restait plus à Edouard III qu'à rentrer en Angleterre. Dans quelle mesure le meurtre d'Artevelde fut-il provoqué par les agents de Philippe, on l'ignore. En tout cas, Edouard perdait en lui son principal point d'appui. Tout ce qu'il pouvait espérer, c'était désormais la neutralité flamande. On comprend dès lors qu'il ait modifié ses plans et fait porter son effort sur la Guyenne. Le 7 juillet 1346, il appareilla de Portsmouth avec mille navires, et fit voile pour Bordeaux, où il comptait rejoindre le comte de Derby.
In reality, all anyone else could see out there in front of me was a tattered lawn of mostly dandelions and quack grass that petered out at the edge of a cornfield perhaps fifty yards from the house.
Anyone else was my wife Annie, my daughter Karin, a corn-colored collie named Carmeletia Pope, and a cinnamon and white guinea pig named Junior who ate spaghetti and sang each time the fridge door opened. Karin and the dog were not quite two years old.
"If you build it, he will come," the announcer repeated in scratchy Middle American, as if his voice had been recorded on an old 78-r.p.m. record.
A three-hour lecture or a 500-page guide book could not have given me clearer directions: Dimensions of ballparks jumped over and around me like fleas, cost figures for light standards and floodlights whirled around my head like the moths that dusted against the porch light above me.
That was all the instruction I ever received: two announcements and a vision of a baseball field. I sat on the verandah until the satiny dark was complete. A few curdly clouds striped the moon, and it became so silent I could hear my eyes blink.
Our house is one of those massive old farm homes, square as a biscuit box with a sagging verandah on three sides. The floor of the verandah slopes so that marbles, baseballs, tennis balls, and ball bearings all accumulate in a corner like a herd of cattle clustered with their backs to a storm. On the north verandah is a wooden porch swing where Annie and I sit on humid August nights, sip lemonade from teary glasses, and dream.
Diese Kälte hier in Deutschland macht mich krank; ich habe immer noch Heimweh, heute manchmal noch stärker als vor fünf Jahren; Heimweh ist eine Krankheit, und diese Krankheit ist nur in der Türkei zu heilen; aber in Anatolien gibt es für mich keine Arbeit, keinen Verdienst, keine Möglichkeit, irgendwann einmal nach oben zu kommen, wie ein Mensch zu leben, mit Haus und geregeltem Einkommen: Ich muß vorerst in Deutschland bleiben, muß mit dieser Krankheit leben; in dieser Kälte; die Kälte hier in Deutschland, das sind die Menschen.
Osman Gürlük lebt heute mit seiner Frau und der dreijährigen Tochter Ipek in einer Zweieinhalbzimmerwohnung im Dortmunder Norden, in einem Viertel, das ausschließlich von Türken bewohnt wird. Die Deutschen sagen: Türkenviertel. Die deutschen Mieter sind nach und nach, als immer mehr Türken in das Viertel kamen, in andere Stadtteile gezogen, in Neubauten.
Das »Türkenviertel« besteht ausschließlich aus Altbauten, die von den Eignern heute nur noch notdürftig renoviert werden, weil die Häuser irgendwann einmal abgerissen werden durch die geplante Stadtsanierung. Türken unter sich mit eigenen Läden und Gaststätten. Die Deutschen, kommen sie in die Nähe des Viertels, sagen: Man riecht's. Seit nicht ganz drei Jahren lebt Osman Gürlük mit seiner Familie in dieser Wohnung, zwei Jahre hatte er in einer Steinbaracke gewohnt, in einem Zimmer zusammen mit drei Türken, vier Mann auf einem Zimmer, fünfundzwanzig Quadratmeter, zwei Stockbetten, vier Stühle, vier Stahlblechschränke, ein Tisch, ein Rahmengestell für einen zweiflammigen Gaskocher, Toilette und Waschraum am Ende der Baracke in einem Ziegelanbau, vier Toiletten für vierzig Männer, vier Duschen für vierzig Männer, vier Handwaschbecken für vierzig Männer.
Then, to reinforce my point, I drop in Henry James. Although in the academic slum where Osceola Community is resident, The Golden Bowl is not exactly required reading. (Due diligence requires me to admit that I never actually finished it --- I was bored by the Ververs --- but I did see the movie and thought the actor who played Prince Amerigo not unattractive.) Anyway, James once wrote in an essay I saw quoted on the Net that the power to guess the unseen from the seen, to trace the implication of things, to judge the whole piece by the pattern --- that constitutes experience. Henry James, I tell them, would have made a great criminal attorney. That would no doubt send him spinning in his grave, and it makes those of my students who know who he was (four, perhaps five, no more) laugh nervously. I know most of the principals in the story I am about to tell, and a number of the walk-ons as well. I am even, as you will find out soon enough, a minor character. Some of the carnage that ensued I witnessed. Some of it was told to me. On the record, off the record, who cares now? Some of the principals did not realize they were telling me. Sealed audiotapes. Film, as in "Film at 11." I went to the printed record, voluminous if you know where to look. Court transcripts. Discussions in chambers with a court reporter present. Proceedings of the South Midland Bar Association. Testimony before the Judiciary Committee of the State Legislature. Interviews in the legal journals.
John Gregory Dunne (25 mei 1932 30 december 2003)
In the year 18-- I settled as a physician at one of the wealthiest of our great English towns, which I will designate by the initial L----.
I was yet young, but I had acquired some reputation by a professional work, which is, I believe, still amongst the received authorities on the subject of which it treats.I had studied at Edinburgh and at
Paris, and had borne away from both those illustrious schools of medicine whatever guarantees for future distinction the praise of professors may concede to the ambition of students.On becoming a member of the College of Physicians, I made a tour of the principal cities of Europe, taking letters of introduction to eminent medical men, and gathering from many theories and modes of treatment hints to enlarge the foundations of unprejudiced and comprehensive' practice.I had resolved to fix my ultimate residence in London.But before this preparatory tour was completed, my resolve was changed by one of those unexpected events which determine the fate man in vain would work out for himself.In passing through the Tyro, on my way into the north of Italy, I found in a small inn, remote from medical attendance, an English traveller seized with acute inflammation of the lungs, and in a state of imminent danger.I devoted myself to him night and day; and, perhaps more through careful nursing than active remedies, I had the happiness to effect his complete recovery.
Edward Bulwer-Lytton (25 mei 1803 - 18 januari 1873)
In the woods, is perpetual youth. Within these plantations of God, a decorum and sanctity reign, a perennial festival dressed, and the guest sees not how he should tire of them in a thousand years. In the woods, we return to reason and faith. There I feel that nothing can befal me in life, - no disgrace, no calamity (leaving me my eyes), which nature cannot repair. Standing on the bare ground, - my head bathed by the blithe air and uplifted into infinite space, - all mean egotism vanishes. I become a transparent eyeball. I am nothing. I see all. The currents of the Universal Being circulate through me; I am part or particle of God.
(...)
To speak truly, few adult persons can see nature. Most persons do not see the sun. At least they have a very superficial seeing. The sun illuminates only the eye of the man, but shines into the eye and the heart of the child. The lover of nature is he whose inward and outward senses are still truly adjusted to each other; who has retained the spirit of infancy even into the era of manhood. His intercourse with heaven and earth, becomes part of his daily food.
Why pronounce the names of gods, stars, froth of an invisible ocean, pollen from the most distant gardens? If life aches us, if each day comes tearing us apart, if each night falls convulsed, assassinated. If the grief of an unknown person grieves us, but he is always present, and is the victim and the enemy and love and all that we need in order to be whole. Never say that the darkness is yours, dont drink joy down with a single swallow. Look about you: there is the other, there is always the other. The air he breathes chokes you, what he eats is your hunger. He dies with the purest half of your death.
Vertaald door Julian Palley
Rosario Castellanos (25 mei 1925 7 augustus 1974)
70 Jaar Bob Dylan, Joseph Brodsky, Michael Chabon, Henri Michaux, William Trevor
70 Jaar Bob Dylan
De Amerikaanse zanger, songwriter en dichter Bob Dylan werd geboren als Robert Allen Zimmerman op 24 mei 1941 in Duluth, Minnesota. Zie ook mijn blog van 24 mei 2009en ook mijn blog van 24 mei 2010. Bob Dylan viert vandaag zijn 70e verjaardag.
Uit: Manhood for Amateurs: The Wilderness of Childhood
When I was growing up, our house backed onto woods, a thin two-acre remnant of a once-mighty wilderness. This was in a Maryland city where the enlightened planners had provided a number of such lingering swaths of green. They were tame as can be, our woods, and yet at night they still filled with unfathomable shadows. In the winter they lay deep in snow and seemed to absorb, to swallow whole, all the ordinary noises of your body and your world. Scary things could still be imagined to take place in those woods. It was the place into which the bad boys fled after they egged your windows on Halloween and left your pumpkins pulped in the driveway. There were no Indians in those woods, but there had been once. We learned about them in school. Patuxent Indians, theyd been called. Swift, straight-shooting, silent as deer. Gone but for their lovely place names: Patapsco, Wicomico, Patuxent.
A minor but undeniable aura of romance was attached to the history of Maryland, my home state: refugee Catholic Englishmen, cavaliers in ringlets and ruffs, pirates, battles, the sack of Washington, The Star-Spangled Banner, Harriet Tubman, Antietam. And when you went out into those woods behind our house, you could feel all that history, those battles and dramas and romances, those stories.You could work it into your games, your imaginings, your lonely flights from the turmoil or torpor of your life at home. My friends and I spent hours there, braves, crusaders, commandos, blues and grays.
Le petit peu que je veux, jamais tu ne l'apportes.
A cause de ce manque, j'aspire à tant.
A tant de choses, à presque l'infini...
A cause de ce peu qui manque, que jamais tu n'apportes.
Rêve de moore
Et voyageant ainsi qu'on fait en rêve, elle arrive au milieu d'une peuplade de nègres.
Et là, suivant la coutume qui s'attache aux fils de roi, l'enfant royal est nourri par la mère et par la nourrice. Mais à la nourriture on ne laisse qu'un sein. L'autre est sectionné et la poitrine est plate comme celle d'un Homme (sauf le nud de la cicatrice).
La voyageuse, voyant cela, s'étonne.
Alors le vice-roi : « Vous avez bien remarqué comme tout le monde, n'est-ce pas, que quand l'enfant tette, l'autre mamelle, il la touche constamment et la caresse. C'est ainsi que ça va le mieux.
« Or la nourrice nous en coupons une pour que l'enfant apprenne plus vite à parler. En effet, ce sein absent l'intrigue tellement qu'il n'a de cesse qu'il n'ait pu composer un mot et interroger là-dessus son entourage.
« Et le premier mot qui vient, c'est toujours : abricot. »
Cahal sprayed WD-40 on to the only bolt his spanner wouldn't shift. All the others had come out easily enough but this one was rusted in, the exhaust unit trailing from it. He had tried to hammer it out, he had tried wrenching the exhaust unit this way and that in the hope that something would give way, but nothing had. Half five, he'd told Heslin, and the bloody car wouldn't be ready. The lights of the garage were always on because shelves had been put up in front of the windows that stretched across the length of the wall at the back. Abandoned cars, kept for their parts, and cars and motorcycles waiting for spares, and jacks that could be wheeled about, took up what space there was on either side of the small wooden office, which was at the back also. There were racks of tools, and workbenches with vices along the back wall, and rows of new and reconditioned tyres, and drums of grease and oil. In the middle of the garage there were two pits, in one of which Cahal's father was at the moment, putting in a clutch. There was a radio on which advice was being given about looking after fish in an aquarium. "Will you turn that stuff off?" Cahal's father shouted from under the car he was working on, and Cahal searched the wavebands until he found music of his father's time.
He was an only son in a family of girls, all of them older, all of them gone from the town -- three to England, another in Dunne's in Galway, another married in Nebraska. The garage was what Cahal knew, having kept his father company there since childhood, given odd jobs to do as he grew up. His father had had help then, an old man who was related to the family, whose place Cahal eventually took.