Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
27-05-2011
Max Brod, Arnold Bennett, Richard Schaukal, Ferdynand Ossendowski, M. A. vonThümmel
Die dunklen Mächte, denen du gebietest, Sind ohne Mund und Augen. Starr Verzaubern sie, wie Nebel fugendicht und schwer Durch die ein süsser Dunst von Most versickert.
Doch draussen, vor dem offnen Fenster spielen Die Kinder, klingt der Amseln Geläut wie starker Mai, und ging ich diese Vorstadtstrasse weiter, Käm ich zu Hügeln, hell ergrünten Feldern Mit Licht und leichter Luft darüber hin, Die sich in Blüten reingebatet hat, - Fern aller Sorge, allem Fuselduft, Wie gerne zög ich diesen Weg, und frei Trüg ich die Hände, hochgemut das Haupt.
Edward Henry Machin first saw the smoke on the 27th May 1867, in Brougham Street, Bursley, the most ancient of the Five Towns. Brougham Street runs down from St Luke's Square straight into the Shropshire Union Canal, land consists partly of buildings known as "potbanks" (until they come to be sold by auction, when auctioneers describe them as "extensive earthenware manufactories") and partly of cottages whose highest rent is four-and-six a week. In such surroundings was an extraordinary man born. He was the only anxiety of a widowed mother, who gained her livelihood and his by making up "ladies' own materials" in ladies' own houses. Mrs Machin, however, had a speciality apart from her vocation: she could wash flannel with less shrinking than any other woman in the district, and she could wash fine lace without ruining it; thus often she came to sew and remained to wash. A somewhat gloomy woman; thin, with a tongue! But I liked her. She saved a certain amount of time every day by addressing her son as Denry, instead of Edward Henry.
Not intellectual, not industrious, Denry would have maintained the average dignity of labour on a potbank had he not at the age of twelve won a scholarship from the Board School to the Endowed School. He owed his triumph to audacity rather than learning, and to chance rather than
"Do you understand, 'Comrade,'" said one of them to me, "we are looking for counter-revolutionists to shoot them?"
I knew it without his explanations. All my forces were directed to assuring them by my conduct that I was a simple peasant hunter and that I had nothing in common with the counter-revolutionists. I was thinking also all the time of where I should go after the departure of my unwelcome guests. It grew dark. In the darkness their faces were even less attractive. They took out bottles of vodka and drank and the alcohol began to act very noticeably. They talked loudly and constantly interrupted each other, boasting how many bourgeoisie they had killed in Krasnoyarsk and how many Cossacks they had slid under the ice in the river. Afterwards they began to quarrel but soon they were tired and prepared to sleep. All of a sudden and without any warning the door of the hut swung wide open and the steam of the heated room rolled out in a great cloud, out of which seemed to rise like a genie, as the steam settled, the figure of a tall, gaunt peasant impressively crowned with the high Astrakhan cap and wrapped in the great sheepskin overcoat that added to the massiveness of his figure. He stood with his rifle ready to fire. Under his girdle lay the sharp ax without which the Siberian peasant cannot exist. Eyes, quick and glimmering like those of a wild beast, fixed themselves alternately on each of us. In a moment he took off his cap, made the sign of the cross on his breast and asked of us:
"Who is the master here?"
I answered him.
"May I stop the night?"
"Yes," I replied, "places enough for all. Take a cup of tea. It is still hot."
Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 3 januari 1945)
Uit: Reise in die mittäglichen Provinzen von Frankreich im Jahre 1785-1786
Wie klein war indeß die Erleichterung, die ich mir damit verschaffte! Denn, ob ich gleich weder Menschen noch Esel begegnete, die mich an mein Dörfchen erinnerten, so konnte ich doch unmöglich jedem Moose, jedem sprossenden Strauche, das den Moosen und Gesträuchen auf dem Fichtenberge ähnlich sah, aus dem Wege gehen: und als ich mir vollends einfallen ließ, einen seitwärts gelegenen Hügel zu besteigen, so brachte ich mich auf einmal um allen Vortheil meines listigen Umwegs; denn nun trat mir, in dem weiten Zirkel des freundlichen Languedocs, den ich übersah, das kleine liebe Caverac so nahe vor die Augen, daß sie mir übergingen, ehe ich es wehren konnte.
Ein Weilchen ließ ich meinem kindischen Herzen seinen Willen: da aber der annähernde Abend die Gegend immer mehr in's Dunklere zog, so nahm ich den Zeitpunkt wahr, ehe sie mir entwischte, ihr meinen feierlichen Segen zu geben. Es war ein süßer belohnender Augenblick, der mich über mich selbst erhob ein Gefühl, wie es nur der heilige Vater haben kann, wenn er auf dem Balkon der Peterskirche seine segnende Hand erhebt, und sein ganzes Volk in andächtiger Schwärmerei vor ihm zur Erde niederstürzet. Der Fleck, wo Margot wohnte, schien noch, ehe er meinen Blicken verschwand, einen sanften Schimmer von sich zu werfen, der meine Seele stärkte, erwärmte, beruhigte. Ich ergriff gutes Muths meinen Wanderstab, und suchte mich zu überreden, ich wäre gefaßt und zufrieden.
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 26 oktober 1817)
He had a blind date at eight that evening, and the hot August day was a shimmer of nerves, with little breezy interludes of lustful dreaming. The date wasn't totally blind - 'just very short-sighted", Catherine Fedden said, when Nick showed her the photograph and the letter. She seemed to like the look of the man, who was called Leo, and who she said was so much her type; but his handwriting made her jumpy. It was both elaborate and impetuous. Catherine had a paperback called Graphology: The Mind in the Hand, which gave her all sorts of warnings about people's tendencies and repressions ("Artist or Madman?" "Pet or Brute?"). "It's those enormous ascenders, darling," she said: "I see a lot of ego." They had pursed their lips again over the little square of cheap blue writing paper. "You're sure that doesn't just mean a very strong sex drive?" Nick asked. But she seemed to think not. He had been excited, and even rather moved, to get this letter from a stranger; but it was true the text itself raised few expectations. "Nick - OK! Ref your letter, am in Personnel (London Borough of Brent). We can meet up, discuss Interests and Ambitions. Say When. Say Where" - and then the enormous rampant L of Leo going halfway down the page.
Don Gilet (Leo) en Dan Stevens (Nick) in de tv-serie The Line of Beauty uit 2006.
Nick had moved into the Feddens' big white Notting Hill house a few weeks before. His room was up in the roof; still clearly the children's zone, with its lingering mood of teenage secrets and rebellions. Toby's orderly den was at the top of the stairs, Nick's room just along the skylit landing, and Catherine's at the far end; Nick had no brothers or sisters but he was able to think of himself here as a lost middle child. It was Toby who had brought him here, in earlier vacations, for his London "seasons", long thrilling escapes from his own far less glamorous family; and Toby whose half-dressed presence still haunted the attic passage. Toby himself had never perhaps known why he and Nick were friends, but had amiably accepted the evidence that they were. In these months after Oxford he was rarely there, and Nick had been passed on as a friend to his little sister and to their hospitable parents. He was a friend of the family; and there was something about him they trusted, a gravity, a certain shy polish, something not quite apparent to Nick himself; which had helped the family agree that he should become their lodger.
The specters open their eyes, light their lanterns, traverse the underground waterway bynight. Who is this they are telling their story to, filling him with determination, filling their noses with the breath of life? Who is this thatlaments morning and evening, will not be parted from his beloved and yet cannotreach her?
( )
I have found myself at a fork in the road branching before me. I dont know what it is I need in order to make a choice between the two paths. The possibilities have multiplied, the threads have become tangled, and it seems that they become more knotted each day, while I am as yet not even able to distinguish safety from calamity.
Wat een vreemd, hoofd heb ik. In vooraanzicht ben ik een andere persoon dan in profiel. Voorzichtig het hoofd draaien. Een gelaat is een onnoembaar wezen, een levend voorwerp, een gedeeltelijk dier. Een zelfstandig fragment dat aan iets vastzit. Uit je huid kunnen treden en jezelf kunnen gadeslaan, het lachen ontleden zoals je met andere mensen doet. Kritisch al de zwakten van hut karakter er in zoeken, de goede kanten, afkeer construeren, of vriendschap tegenover het levend bewegend gelaat. Ik lach in de spiegel. Er zijn veel manieren van lachen. Ik wijzig de lach. Intelligente lach, rustige ogen, trage mond, gescherpte lippen, nadenkende blik. Dolle lach, hoofd achterover, zo lach ik dikwijls.
(,,,)
"Dan ineens besef ik het, wanneer ik Billy met opgekrulde bovenlip, gesloten mond zie zitten kijken alsof hij woedend op me is. Zijn kaakspieren bewegen. Ik had dit niet moeten vertellen aan jou. Het spijt me. Ik had er niet aan gedacht waarom wil ik jou zoiets duidelijk maken."
»Wenn wir«, sagte mein Bruder Leo, »jeden Sommer zu viert auf Sommerfrische gehen, so kostet
das pro Jahr . . . Wartet mal.« Er griff nach einem Blatt Papier und fragte mich über die Schulter:
»Wie lange dauern deine Ferien eigentlich?«
Ich gab mürrisch Auskunft. Gegen die Autori- tät eines um elf Jahre älteren Bruders war nichts
auszurichten.
»Und zwei Jahre mußt du doch noch zur Schule gehen ist sowieso wenig genug«, murmelte
er, »zweimal Ferien à sechs Wochen. Also das macht . . .« Er blinzelte gegen den Rauch seiner Zigarette und rechnete. »Da ist es viel billiger, wir bauen uns ein Sommerhaus.«
Er strich die Zahlen aus und begann einen Grundriß zu zeichnen.
Wir saßen im Eßzimmer, Mama in dem Sessel unter dem Porträt, so daß man prüfen konnte, ob
es ähnlich genug war. Nur drei der vielen Porträts, die von Mama gemalt worden waren, hatten in
unserer Wohnung Platz gefunden, einer großen, altmodischen Wohnung mit hochherrschaftlichen
Stuckdecken.
»Ein Sommerhaus«, sagte Mama und drehte mit gedankenvoll gerunzelter Stirn an ihrem Ring,
»ein Sommerhaus wäre fein. Man könnte einen Hund dort halten!«
Hunde und Pferde waren vielleicht das einzige, was Mama seit jenem Tage entbehrt hatte, als sie
neunzehnjährig das Schloß ihrer Ahnen verließ, um zu heiraten. Hätte sie, der Pferde und Hunde
wegen, damals den ungarischen Offizier genommen, der sie so glühend verehrte, so wäre ich heute
schwarzhaarig und braunäugig, was ich mir immer gewünscht habe. Sie verzichtete jedoch auf die
Pferde und Hunde und heiratete Papa. Das ist zu verstehen. Papa war reizend, hochmusikalisch und
ungewöhnlich sprachbegabt, wenn auch etwas schüchtern. In seinem Paß stand als Berufsbezeichnung »Kaufmann«, ein dehnbarer Begriff, der nichts besagte, außer daß Papa Geld genug hatte, um nur gelegentliche weite Geschäftsreisen unternehmen zu müssen, und zwar von Moskau aus, wo er und seine ganze Verwandtschaft lebten.
a hand illuminated holding a revolver (dissolve into)
a hand sporting a diamond ring that
blows to pieces like a fireworks display with the inscription ALL THIS BECAUSE OF LOVE (double exposures moving from one image to another) a dance pavilion (full shot) & the sparks dying away
a street corner (fade out) the helmets of 3 policemen
a coffee house a lady on the phone (full shot)
it rings a few times
a gentlemans quarters (full shot)
the telephone bell (close up)
the lady setting the receiver down
the clock on the clocktower moonlight 10 oclock
in the fields a hare is running down a path
sniffing with whiskers erect (dissolve)
the hare standing up on its hind legs
from the bushes a gentleman with monocle steps out
a coffee house (full shot)
a detective observes a ladys hand move nervously along a marble table
the diamond transmutes into
a show window with a passing trams reflection
the detective pays his check & as he hands the money over surreptitiously displays
"Larchétype du berserkr se retrouve tant dans les sagas islandaises (et scandinaves en général) que dans les mythes de la civilisation celtique. Il sagit dun combattant qui, saisi dune fureur sacrée, voit sa force décupler, et devient invincible. Dans les sagas islandaises, cest un guerrier-fauve, quil faut rattacher au culte du dieu Odin (Boyer, 1987). Chez les Celtes, son représentant le plus célèbre est le héros Cûchulainn, sous légide du dieu Ogmios. Mais le lien est possible avec certains tableaux psychiatriques assez rares, telle la fureur catatonique (un état dexaltation frénétique voir Rosebush, 1990), ou des agitations incoercibles induites par les drogues. Les légendes urbaines colportent aussi lhistoire de paisibles citoyens quune émotion brutale doterait un instant dune force herculéenne. Cet archétype transparaît même dans certaines créations de la culture populaire moderne (par exemple, Lee & Kirby, 1962). Enfin, le berserkr peut être considéré comme une variante du légendaire loup-garou."
La femme, la prostituée condamnée à mort, était la fille dune sage-femme de la Chapelle. Son enfance avait grandi dans lexhibition intime et les entrailles secrètes du métier. Pendant de
longues maladies, couchée dans un cabinet noir attenant à la chambre aux speculum, le cabinet de visite de sa mère, elle entendit les confessions de lendroit. Tout ce qui se murmure dans des larmes, tout ce qui parle haut dans un aveu cynique, arriva à ses jeunes oreilles. La révélation des mystères et des hontes du commerce de lhomme et de la femme de Paris vint la trouver dans sa couchette, presque dans son berceau. La croyance naïve de la petite fille au nouveau-né trouvé sous le buisson de roses de lenseigne maternelle fut emportée par des paroles cochonnes, instruisant son ignorance avec dérotiques détails, des matérialités de la procréation. Du milieu de la nuit de son cabinet, lenfant alitée, lenfant à la pensée inoccupée, rêvassante, assista aux aventures du déshonneur, aux drames des liaisons cachées, aux histoires des passions hors nature, aux consultations pour les maladies vénériennes, à la divulgation quotidienne de toutes les impuretés salissantes, de tous les secrets dégoûtants de lAmour coupable et de la prostitution.
Uit: Letters of the Right Honourable Lady My Wy Me
_Cologn (sic), Aug_, 16. O. S. 1716.
IF my lady ---- couldhave any notion of the fatigues that I have suffered these two last days, I am sure she would own it a great proof of regard, that I now sit down to write to her.We hired horses from Nimeguen hither, not having the conveniency (sic) of the post, and found but very indifferent accommodations at Reinberg, our first stage; but it was nothing to what I suffered yesterday.We
were in hopes to reach Cologn; our horses tired at Stamel, three hours from it, where I was forced to pass the night in my clothes, in a room not at all better than a hovel; for though I have my bed with
me, I had no mind to undress, where the wind came from a thousand places.We left this wretched lodging at day-break, and about six this morning came safe here, where I got immediately into bed.I
slept so well for three hours, that I found myself perfectly recovered, and have had spirits enough to go and see all that is curious in the town, that is to say, the churches, for here is nothing else worth seeing.This is a very large town, but the most part of it is old built.The Jesuits church, which is the neatest, was shewed (sic) me, in a very complaisant manner, by a handsome young Jesuit; who, not knowing who I was, took a liberty in his compliments and railleries, which very much diverted me.Having never before seen any thing of that nature, I could not enough admire the magnificence of the altars, the rich images of the saints (all massy silver) and the _enchassures_ of the relicks (sic); though I could not help murmuring, in my heart, at the profusion of pearls, diamonds, and rubies, bestowed on the adornment of rotten teeth, and dirty rags.
Mary Wortley Montagu (26 mei 1689 21 augustus 1762)
Nagekomen bericht:
De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Deckwitz behaalde aan de Rijksuniversiteit Groningen een dubbele bachelor in Nederlandse Taal en Cultuur en rondde aan dezelfde instelling de Research Master Literary and Cultural studies af. Zij publiceerde in o.a. Tirade, Dietsche Warande en Belfort en Bunker Hill. In 2009 won ze ook het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam. Ze trad op in binnen- en buitenland, van Lowlands tot Carre, van Edinburgh tot Warschau, van Berlijn tot Parijs. Haar verzen werden tot dusver in het Zweeds, Engels en Duits vertaald en gepubliceerd. Daarnaast staat ze met Ingmar Heytze en Spinvisbassist Cor van Ingen op de planken als de poetische rockfolkdubstepsensatie Asfaltfeeen en bracht ze met het Scapino Ballet Rotterdam een poetische bewerking van G.F.Handels Scherza Infida ten tonele.
HUIS I
Rondjes razend om het huis, smeulende wolken, er is iemand die het ziet. Warm me met gedachten aan een naam, die lang geleden kwijtgeraakte ring.
Warm me met gedachten aan handen, zacht en verweerd, balletschoentjesleer. En dat er een bed voor me is, ergens in de kamers. Dat er een bed is.
Raas langs de lege vrachtwagen, de volle kamer. Ramen waarachter mensen zich traag bedrinken. Ogen glinsterend van benzine. Mensen die zien welke herinneringen je wenste om te brengen. Ze trillen in hun lijstjes,
glazen waaronder ze zweven. Opgepinden, opgewonden. Razend om die pin. Om het staan blijven in albums van mensen die je niet meer spreekt.
Ik zie niets meer (dat wil zeggen letselsterfte), geen bed dat nog zinken kan.
Security watch. Security clearance. Why has all this focus on security made me feel so much more insecure? What does anyone mean when they speak of security? Why are we suddenly a nation and a people who strive for security above all else?
In fact, security is essentially elusive, impossible. We all die. We all get sick. We all get old. People leave us. People surprise us. People change us. Nothing is secure. And this is the good news. But only if you are not seeking security as the point of your life.
When security is paramount you cant travel very far or venture too far outside a certain circle. You cant allow too many conflicting ideas into your mind at one time, as they might confuse you or challenge you. You cant open yourself to new experiences, new people, and new ways of doing things. They might take you off course.
You cant not know who you are; its more secure to cling to hard-matter identity. So you become a Christian or a Muslim or a Jew, you are an Indian, or an Egyptian or an Italian or an American. You are heterosexual or homosexual or you never have sex or at least thats what you say when you identify yourself. You become part of an US, and in order to be secure, you must defend against THEM. You cling to your land because it is your secure place, and you must fight anyone who encroaches on it.
You become your nation, you become your religion. You become whatever it is that will freeze you, numb you, and protect you from change or doubt. But all this does is shut down your mind. In reality, you are not a drop safer. A meteor could still fall from the sky, a tsunami could rise up next to your beach house, someone could fly a plane through your building.
Uit: Freiheit ist nur in dem Reich der Träume (Schillers Jahrhundertwende)
« Und das alles, nachdem er gerade erst den Prolog zu Ende gebracht hatte, den Prolog zum Prolog. Denn was da morgen úber die Bühne gehen sollte, war ja nur ein Vorspiel, dann würde noch ein Vorspiel kommen und am Ende erst das eigentliche Trauerspiel. Er hatte es umgekehrt gemacht wie die alten Griechen, wo das Satyrspiel immer nach der Tragödie kam. Diese Lagerszenen, das war sein Satyrspiel, es war die Basis dessen, was folgte: »Sein Lager nur erkläret sein Verbrechen«. Nämlich Wallensteins Verbrechen, dieses zaudernden Generalissimus, den er durch fünf plus zwei Akte zögern ließ zu tun, was man am kaiserlichen Hof längst in Betracht gezogen hatte: den Abfall, den Verrat.
»Sein Lager nur erkläret sein Verbrechen« der Vers stammte aus seinem Prolog zum Prolog, er hatte ihn für die Eröffnung dieses nobel erneuerten Theaters geschrieben; er hatte sich Mühe gegeben und war tatsächlich erst vor sechs Tagen fertig geworden; nun war das schon beim Drucker.
Wie hatte er das alles geschafft? Die neue Gartenzinne, das Arbeits-über dem Badezimmerchen im Mauerwinkel, war hilfreich gewesen, das er im Juli in Jena bezogen hatte, auch hatte das Wetter
ihm beigestanden. Der Oktober war warm, er fühlte sich wohl wie lange nicht mehr; war es die Heimkehr ins Theater, die das bewirkte? Und war es die Abkehr vom Theater gewesen, die ihn
damals, mehr als sieben Jahre war es her, beinahe umgebracht hatte? Der Entschluß, das Drama bis auf weiteres der Geschichte zu überlassen, die sich im Westen, da drüben in Frankreich, so ungeheuer in Bewegung gesetzt hatte, daß er dann auch der Geschichtsschreibung Valet gesagt hatte, trotz dieses kolossalen Kalendererfolgs.
Nichts war mehr gegangen außer der Theorie, der Ästhetik. Die Welt brach zusammen, ein König verlor den Kopf, und er hatte über Anmut und Würde nachgedacht und über den Grund des Vergnügens an tragischen Gegenständen!
Friedrich Dieckmann (Landsberg an der Warthe, 25 mei 1937)
"Wer gesund ist, ist mit oder ohne Mode gesund. Wer krank ist, ist mit oder ohne Mode krank. Wirklich Verlass ist nur auf drei Dinge: Der Mensch ist sterblich. Die Medizin ist keine Wissenschaft. Und die Ärzte besitzen die Seehäuser am Wörthersee, die wir uns niemals werden leisten können. Aber sie haben nicht sehr viel von ihren Sommerresidenzen, weil sie in ihrer Praxis sitzen und Hausbesuche machen und nach der Ordination noch privat operieren müssen, um sich ihre Seevillen leisten zu können, für die sie keine Zeit haben, und davon bekommen sie einen Herzinfarkt. Dabei kann man den viel billiger haben."
(...)
"Wir rauchen letztlich nur aus dem einen Grund, weil wir nicht an Gott glauben können, nicht an die Unsterblichkeit der Seele, nicht an ein ewiges Leben. Wir rauchen, weil wir den Horror Vacui haben ... Zweifellos wäre Christus heute selbst Kettenraucher ... Zweifellos hätte sich Jesus Christus nach dem letzten Abendmahl am Gründonnerstag mit Marlboro anästhesiert. Die Zigarette ist der Essigschwamm, der uns zum Kreuz hinauf gereicht wird."
La malédiction frappe encore. La vieille a été touchée, puis la mère et la soeur. C'est à mon tour de me soumettre au mauvais sort, logique. Oui, c'est à moi, maintenant, d'être humiliée par l'esprit de l'homme, et s'il est bien gentil, et s'il me comprend, à moi de me plier à sa conversation ou d'attendre qu'elle cesse, réfugiée dans ma tête. Trente ans, je suis une femme de ma famille, cela signifie "paye".
La malédiction bourdonne, volette, dard aiguisé, pointe sèche, mais elle ne me piquera pas. Je le décide, maintenant. Je me sortirai de là. Un an que l'âne et moi nous sommes rencontrés, et du brouillard aux yeux - ou est-ce lucide et calme ? -, j'ai emprunté la route qu'il avait balisée, dîner, promenade, promesse, voyage aux antipodes. Mais, autour, les sentiers aux arbres noueux et forts, aux racines en pagaille, aux chimères invaincues, m'attendent. Je vais quitter la route.
For a short while during the year I was ten, I thought only people I did not know died. At the time I thought this I was on my summer holidays and we were living far out on Fort Road. Usually, we lived in our house on Dickenson Bay Street, a house my father built with his own hands, but just now it needed a new roof and so we were living in a house out on Fort Road. We had only two neighbors, Mistress Mayvard and her husband. That summer, we had a pig that had just had piglets; some guinea fowl; and some ducks that laid enormous eggs that mother said were big even for ducks. I hated to eat any food except for the enormous duck eggs, hardboiled. I had nothing to do every day except to feed the birds and the pig in the morning and in the evening. I spoke to one one other than my parents, and sometimes to Mistress Maynard, if I saw her when I went to pick up the peelings of vegetables which my mother had asked her to save for the pig, which was just the thing the pig really liked. From our yard, I could see the cemetery. I did not know it was the cemetery until one day when I said to my mother that sometimes in the evening, while feeding the pig, I could see various small, sticklike figures, some dressed in black, some dressed in white, bobbing up and down in the distance. I noticed, too, that sometimes the black and white sticklike figures appeared in the morning. My mother said that it was probably a child being buried, since children were always buried in the morning. Until then, I had not known that children died.
I was afraid of the dead, as was everyone I knew. We were afraid of the dead because we never could tell when they might show up again. Sometimes they showed up in a dream, but that wasn't so bad, because they usually only brought a warning, and in any case you wake up from a dream.
Twenty years ago, top agents from the CIA and KGB banded together to bring down the Matarese Circle, an international cabal of powerbrokers and assassins whose sole objective was to achieve worldwide economic domination. Now the bloody Matarese dynasty is back--and the only man with the power to stop it may have already run out of time....
CIA case officer Cameron Pryce is hot on the trail of the new Matarese alliance. His only chance to terminate its ruthless activities is to follow the trail of blood money and stone-cold killers right to the heart of its deadly conspiracy.
From the Hamptons to London's Belgrave Square, Matarese assassins have already struck with brutal efficiency, eliminating all who stand in their way. Their chain of violence is impossible to stop--until Pryce gets a rare break. One of the Matarese's victims survives long enough to whisper dying words that will blow the case wide open: the top secret code name for legendary retired CIA agent Brandon Scofield--the only man who has ever infiltrated the Matarese inner circle and lived to tell about it.
L'été précédent, Edouard III avait perdu son meilleur allié, Jacques van Artevelde. L'empereur Louis de Bavière, n'ayant rien à gagner, s'était retiré de la coalition contre la France ; de même les ducs de Gueldre et de Brabant, et le marquis de Juliers. Il ne restait donc du parti anglais que la Flandre d'Artevelde. Encore était-elle divisée sur son choix. Peu à peu, les rivalités entre les cités flamandes, les traditionnels conflits d'intérêts, s'étaient réveillés. Dans l'enceinte même des villes, les corporations s'opposaient et les rixes, les attentats, se multipliaient. De façon générale, on reprochait à Artevelde sa dureté, pour ne pas dire son despotisme, et l'on se prenait à regretter la débonnaireté (toute relative) du comte de Flandre. Au surplus, l'alliance anglaise n'avait pas fait gagner autant qu'on l'espérait. Sentant le sol se dérober, Artevelde conçut le projet de faire don du comté de Flandre au prince de Galles. Edouard III se rendit à l'Écluse. Il eut une entrevue avec Artevelde et les députés des villes. De retour à Gand, Artevelde fut pris à partie par la populace et assassiné. Il ne restait plus à Edouard III qu'à rentrer en Angleterre. Dans quelle mesure le meurtre d'Artevelde fut-il provoqué par les agents de Philippe, on l'ignore. En tout cas, Edouard perdait en lui son principal point d'appui. Tout ce qu'il pouvait espérer, c'était désormais la neutralité flamande. On comprend dès lors qu'il ait modifié ses plans et fait porter son effort sur la Guyenne. Le 7 juillet 1346, il appareilla de Portsmouth avec mille navires, et fit voile pour Bordeaux, où il comptait rejoindre le comte de Derby.
In reality, all anyone else could see out there in front of me was a tattered lawn of mostly dandelions and quack grass that petered out at the edge of a cornfield perhaps fifty yards from the house.
Anyone else was my wife Annie, my daughter Karin, a corn-colored collie named Carmeletia Pope, and a cinnamon and white guinea pig named Junior who ate spaghetti and sang each time the fridge door opened. Karin and the dog were not quite two years old.
"If you build it, he will come," the announcer repeated in scratchy Middle American, as if his voice had been recorded on an old 78-r.p.m. record.
A three-hour lecture or a 500-page guide book could not have given me clearer directions: Dimensions of ballparks jumped over and around me like fleas, cost figures for light standards and floodlights whirled around my head like the moths that dusted against the porch light above me.
That was all the instruction I ever received: two announcements and a vision of a baseball field. I sat on the verandah until the satiny dark was complete. A few curdly clouds striped the moon, and it became so silent I could hear my eyes blink.
Our house is one of those massive old farm homes, square as a biscuit box with a sagging verandah on three sides. The floor of the verandah slopes so that marbles, baseballs, tennis balls, and ball bearings all accumulate in a corner like a herd of cattle clustered with their backs to a storm. On the north verandah is a wooden porch swing where Annie and I sit on humid August nights, sip lemonade from teary glasses, and dream.
Diese Kälte hier in Deutschland macht mich krank; ich habe immer noch Heimweh, heute manchmal noch stärker als vor fünf Jahren; Heimweh ist eine Krankheit, und diese Krankheit ist nur in der Türkei zu heilen; aber in Anatolien gibt es für mich keine Arbeit, keinen Verdienst, keine Möglichkeit, irgendwann einmal nach oben zu kommen, wie ein Mensch zu leben, mit Haus und geregeltem Einkommen: Ich muß vorerst in Deutschland bleiben, muß mit dieser Krankheit leben; in dieser Kälte; die Kälte hier in Deutschland, das sind die Menschen.
Osman Gürlük lebt heute mit seiner Frau und der dreijährigen Tochter Ipek in einer Zweieinhalbzimmerwohnung im Dortmunder Norden, in einem Viertel, das ausschließlich von Türken bewohnt wird. Die Deutschen sagen: Türkenviertel. Die deutschen Mieter sind nach und nach, als immer mehr Türken in das Viertel kamen, in andere Stadtteile gezogen, in Neubauten.
Das »Türkenviertel« besteht ausschließlich aus Altbauten, die von den Eignern heute nur noch notdürftig renoviert werden, weil die Häuser irgendwann einmal abgerissen werden durch die geplante Stadtsanierung. Türken unter sich mit eigenen Läden und Gaststätten. Die Deutschen, kommen sie in die Nähe des Viertels, sagen: Man riecht's. Seit nicht ganz drei Jahren lebt Osman Gürlük mit seiner Familie in dieser Wohnung, zwei Jahre hatte er in einer Steinbaracke gewohnt, in einem Zimmer zusammen mit drei Türken, vier Mann auf einem Zimmer, fünfundzwanzig Quadratmeter, zwei Stockbetten, vier Stühle, vier Stahlblechschränke, ein Tisch, ein Rahmengestell für einen zweiflammigen Gaskocher, Toilette und Waschraum am Ende der Baracke in einem Ziegelanbau, vier Toiletten für vierzig Männer, vier Duschen für vierzig Männer, vier Handwaschbecken für vierzig Männer.
Then, to reinforce my point, I drop in Henry James. Although in the academic slum where Osceola Community is resident, The Golden Bowl is not exactly required reading. (Due diligence requires me to admit that I never actually finished it --- I was bored by the Ververs --- but I did see the movie and thought the actor who played Prince Amerigo not unattractive.) Anyway, James once wrote in an essay I saw quoted on the Net that the power to guess the unseen from the seen, to trace the implication of things, to judge the whole piece by the pattern --- that constitutes experience. Henry James, I tell them, would have made a great criminal attorney. That would no doubt send him spinning in his grave, and it makes those of my students who know who he was (four, perhaps five, no more) laugh nervously. I know most of the principals in the story I am about to tell, and a number of the walk-ons as well. I am even, as you will find out soon enough, a minor character. Some of the carnage that ensued I witnessed. Some of it was told to me. On the record, off the record, who cares now? Some of the principals did not realize they were telling me. Sealed audiotapes. Film, as in "Film at 11." I went to the printed record, voluminous if you know where to look. Court transcripts. Discussions in chambers with a court reporter present. Proceedings of the South Midland Bar Association. Testimony before the Judiciary Committee of the State Legislature. Interviews in the legal journals.
John Gregory Dunne (25 mei 1932 30 december 2003)
In the year 18-- I settled as a physician at one of the wealthiest of our great English towns, which I will designate by the initial L----.
I was yet young, but I had acquired some reputation by a professional work, which is, I believe, still amongst the received authorities on the subject of which it treats.I had studied at Edinburgh and at
Paris, and had borne away from both those illustrious schools of medicine whatever guarantees for future distinction the praise of professors may concede to the ambition of students.On becoming a member of the College of Physicians, I made a tour of the principal cities of Europe, taking letters of introduction to eminent medical men, and gathering from many theories and modes of treatment hints to enlarge the foundations of unprejudiced and comprehensive' practice.I had resolved to fix my ultimate residence in London.But before this preparatory tour was completed, my resolve was changed by one of those unexpected events which determine the fate man in vain would work out for himself.In passing through the Tyro, on my way into the north of Italy, I found in a small inn, remote from medical attendance, an English traveller seized with acute inflammation of the lungs, and in a state of imminent danger.I devoted myself to him night and day; and, perhaps more through careful nursing than active remedies, I had the happiness to effect his complete recovery.
Edward Bulwer-Lytton (25 mei 1803 - 18 januari 1873)
In the woods, is perpetual youth. Within these plantations of God, a decorum and sanctity reign, a perennial festival dressed, and the guest sees not how he should tire of them in a thousand years. In the woods, we return to reason and faith. There I feel that nothing can befal me in life, - no disgrace, no calamity (leaving me my eyes), which nature cannot repair. Standing on the bare ground, - my head bathed by the blithe air and uplifted into infinite space, - all mean egotism vanishes. I become a transparent eyeball. I am nothing. I see all. The currents of the Universal Being circulate through me; I am part or particle of God.
(...)
To speak truly, few adult persons can see nature. Most persons do not see the sun. At least they have a very superficial seeing. The sun illuminates only the eye of the man, but shines into the eye and the heart of the child. The lover of nature is he whose inward and outward senses are still truly adjusted to each other; who has retained the spirit of infancy even into the era of manhood. His intercourse with heaven and earth, becomes part of his daily food.
Why pronounce the names of gods, stars, froth of an invisible ocean, pollen from the most distant gardens? If life aches us, if each day comes tearing us apart, if each night falls convulsed, assassinated. If the grief of an unknown person grieves us, but he is always present, and is the victim and the enemy and love and all that we need in order to be whole. Never say that the darkness is yours, dont drink joy down with a single swallow. Look about you: there is the other, there is always the other. The air he breathes chokes you, what he eats is your hunger. He dies with the purest half of your death.
Vertaald door Julian Palley
Rosario Castellanos (25 mei 1925 7 augustus 1974)
70 Jaar Bob Dylan, Joseph Brodsky, Michael Chabon, Henri Michaux, William Trevor
70 Jaar Bob Dylan
De Amerikaanse zanger, songwriter en dichter Bob Dylan werd geboren als Robert Allen Zimmerman op 24 mei 1941 in Duluth, Minnesota. Zie ook mijn blog van 24 mei 2009en ook mijn blog van 24 mei 2010. Bob Dylan viert vandaag zijn 70e verjaardag.
Uit: Manhood for Amateurs: The Wilderness of Childhood
When I was growing up, our house backed onto woods, a thin two-acre remnant of a once-mighty wilderness. This was in a Maryland city where the enlightened planners had provided a number of such lingering swaths of green. They were tame as can be, our woods, and yet at night they still filled with unfathomable shadows. In the winter they lay deep in snow and seemed to absorb, to swallow whole, all the ordinary noises of your body and your world. Scary things could still be imagined to take place in those woods. It was the place into which the bad boys fled after they egged your windows on Halloween and left your pumpkins pulped in the driveway. There were no Indians in those woods, but there had been once. We learned about them in school. Patuxent Indians, theyd been called. Swift, straight-shooting, silent as deer. Gone but for their lovely place names: Patapsco, Wicomico, Patuxent.
A minor but undeniable aura of romance was attached to the history of Maryland, my home state: refugee Catholic Englishmen, cavaliers in ringlets and ruffs, pirates, battles, the sack of Washington, The Star-Spangled Banner, Harriet Tubman, Antietam. And when you went out into those woods behind our house, you could feel all that history, those battles and dramas and romances, those stories.You could work it into your games, your imaginings, your lonely flights from the turmoil or torpor of your life at home. My friends and I spent hours there, braves, crusaders, commandos, blues and grays.
Le petit peu que je veux, jamais tu ne l'apportes.
A cause de ce manque, j'aspire à tant.
A tant de choses, à presque l'infini...
A cause de ce peu qui manque, que jamais tu n'apportes.
Rêve de moore
Et voyageant ainsi qu'on fait en rêve, elle arrive au milieu d'une peuplade de nègres.
Et là, suivant la coutume qui s'attache aux fils de roi, l'enfant royal est nourri par la mère et par la nourrice. Mais à la nourriture on ne laisse qu'un sein. L'autre est sectionné et la poitrine est plate comme celle d'un Homme (sauf le nud de la cicatrice).
La voyageuse, voyant cela, s'étonne.
Alors le vice-roi : « Vous avez bien remarqué comme tout le monde, n'est-ce pas, que quand l'enfant tette, l'autre mamelle, il la touche constamment et la caresse. C'est ainsi que ça va le mieux.
« Or la nourrice nous en coupons une pour que l'enfant apprenne plus vite à parler. En effet, ce sein absent l'intrigue tellement qu'il n'a de cesse qu'il n'ait pu composer un mot et interroger là-dessus son entourage.
« Et le premier mot qui vient, c'est toujours : abricot. »
Cahal sprayed WD-40 on to the only bolt his spanner wouldn't shift. All the others had come out easily enough but this one was rusted in, the exhaust unit trailing from it. He had tried to hammer it out, he had tried wrenching the exhaust unit this way and that in the hope that something would give way, but nothing had. Half five, he'd told Heslin, and the bloody car wouldn't be ready. The lights of the garage were always on because shelves had been put up in front of the windows that stretched across the length of the wall at the back. Abandoned cars, kept for their parts, and cars and motorcycles waiting for spares, and jacks that could be wheeled about, took up what space there was on either side of the small wooden office, which was at the back also. There were racks of tools, and workbenches with vices along the back wall, and rows of new and reconditioned tyres, and drums of grease and oil. In the middle of the garage there were two pits, in one of which Cahal's father was at the moment, putting in a clutch. There was a radio on which advice was being given about looking after fish in an aquarium. "Will you turn that stuff off?" Cahal's father shouted from under the car he was working on, and Cahal searched the wavebands until he found music of his father's time.
He was an only son in a family of girls, all of them older, all of them gone from the town -- three to England, another in Dunne's in Galway, another married in Nebraska. The garage was what Cahal knew, having kept his father company there since childhood, given odd jobs to do as he grew up. His father had had help then, an old man who was related to the family, whose place Cahal eventually took.
" now listen to this, he says 'Did you go on that peace march yesterday?' So I says, yes, I did go on that peace march yesterday. So then he turns round to me and he says, 'You know what? A bomb should have been dropped on the lot of them! It's a pity', he says, 'that they had children with them 'cos a bomb should have been dropped on the lot!' And you know what was upsetting him? The march was holding up the traffic, the buses couldn't move so fast And you should have seen the hate in his eyes, as if I'd murdered his child "
"Wir fangen leer an: Ich rege mich. Von früh auf sucht man. Ist ganz und gar begehrlich, schreit. Hat nicht, was man will."
(..)
"Hat er (der Mensch) sich erfaßt und das Seine ohne Entäußerung und Entfremdung in realer Demokratie begründet, so entsteht in der Welt etwas, das allen in die Kindheit scheint und worin noch niemand war: Heimat."
Uit: Gefährten zur linken Hand (Vertaald door Ursula Grützmacher-Tabori)
Interpunktion", sagte der Mann; das Wort klang wie der Titel einer Heldenballade. "Sie werden sich auskennen mit dem Thema. Was halten Sie von Semikolons?" "Ich mißtraue ihnen", sagte Farkas. "Sie bedeuten, daß der Autor zu feige oder zu ignorant war, einen Satz zu Ende zu bringen." "Da bin ich anderer Meinung", sagte di Bocca. "Der Punkt mit seiner Endgültigkeit ist häufig irreführend. Denken Sie nur an all das, was in einem einzigen Satz nicht gesagt werden kann - was hinter der Unendlichkeit eines Punktes lauert. Das Semikolon ist bescheidener, es schenkt einem eine Pause. Der Doppelpunkt dagegen ist zu offensichtlich, finden Sie nicht? Zu offensichtlich, zu unsubtil. Wie ein Kind, das mit dem Finger zeigt. Die drei Auslassungspunkte hasse ich", fügte er heftig hinzu. "Sie sind vulgär, wie die Stimme eines Mannes, die obszön flüsternd verklingt. Und außerdem wichtigtuerisch, weil sie geltend machen, daß es Dinge zwischen Himmel und Erde gibt, die der Autor kennt, aber, überlegen wie er ist, nicht mitteilen will. Ich meine, können Sie sich vorstellen, daß Dante, Homer oder Goethe ihre Sätze nicht zu Ende schreiben? Bestimmt nicht. Es ist maniriert und bourgeois. Aber der wahre Schurke ist das Ausrufezeichen. Der Titel meines Essays ist nämlich 'Das Ausrufezeichen: ein Symbol des Faschismus.' Folgen Sie mir?"
Jeder Traum, an den ich mich verschwendet, jeder Kampf, wo ich mich nicht geschont, jeder Sonnenstrahl, der mich geblendet - alles hat am Ende sich gelohnt.
Jedes Feuer, das mein Herz gefangen, jede Sorge, jede Sorge, die mein Herz beschlich, war's oft schwer, so ist's ja doch gegangen Narben blieben, Narben blieben, doch es lohnte sich.
Unser Leben ist nicht leicht zu tragen. Nur wer fest sein Herz in Händen hält, hat die Kraft, zum Leben ja zu sagen, hat die Kraft, die Kraft zum Kampf für eine neue Welt!
Jeder Tag ist in mein Herz geschlossen, der auch mich zu diesem Dienst beschied. Was ich singe, sing' ich den Genossen, ihre Träume gehen durch mein Lied. Was ich singe, was ich singe, sing' ich Euch Genossen, Eure Träume gehen durch mein Lied.
Uit: Ein Menschenschicksal (Vertaald door Otto Braun)
Der erste Nachkriegsfrühling war am oberen Don mit Macht und Ungestüm eingebrochen. Ende März blies vom Asowschen Meer her ein warmer Wind, und schon nach zwei Tagen lag der Sandboden am linken Ufer des Dons nackt und bloß da, die schneegefüllten Steppenschluchten quollen von Schmelzwasser über, die Steppenbäche schwollen, vom Eis befreit, zu reißenden Flüssen an, und die Wege wurden fast unpassierbar.
Just um diese unfreundliche Zeit der Wegelosigkeit mußte ich nach der Staniza Bukanowskaja fahren. Keine weite Strecke knapp sechzig Kilometer aber sie zu überwinden war gar nicht so einfach. Ich brach mit einem Freund im Morgengrauen auf. Die beiden kräftigen Gäule konnten den schweren Wagen kaum ziehen, obwohl sie sich ins Geschirr legten, daß die Stränge schier rissen; die Räder versanken bis zu den Naben in der breiigen Masse aus Schnee, Eis und Sand. Nach einer Stunde waren die Flanken und Kruppen der Tiere unter den schmalen Riemen des Hintergeschirrs bereits mit weißem, flockigem Schaum bedeckt, und in der frischen Morgenluft roch es scharf und durchdringend nach Pferdeschweiß und nach erwärmtem Birkenteer, mit dem das Lederzeug reichlich eingefettet war. Wenn es die Pferde besonders schwer hatten, stiegen wir ab und gingen zu Fuß. Unter den Sohlen gluckste der matschige Schnee, und das Gehen fiel schwer; am Wegrand aber, auf dem eine dünne Eisschicht lag, die glasklar in der Sonne glitzerte, machte es noch mehr Mühe, voranzukommen.
Michail Sjolochov (24 mei 1905 - 21 februari 1984)
Tags:Tobias Falberg, Arnold Wesker, Rainald Goetz, George Tabori, Louis Fürnberg, Michail Sjolochov, Arthur Wing Pinero, Jean de La Varende, Kamiel Vanhole, Romenu
Ik weet van de verzen der zoogeaarde dichters er wel genen, die zoozeer voortdurend en in zichzelf verloren dat suizen der ziel lijken te willen geven als de verzen van den dichter Leopold. Hij schijnt het inderdaad vaak welhaast te betreuren, dat zijn aanleg er hem toe brengen moest onze woorden nog te bezigen, vreezend als het ware, dat hunne beteekenissen - al te duidelijk herinnerend aan het vele dat hij meende te moeten achterlaten - hem af zouden leiden en wellicht verhinderen verder te gaan in zijn eenzelvig dolen over de grenzen van het ons bewuste leven naar dat geheim en onverkend gebied, waar hij alleen nog de ééne, onverschenene mag te verwachten.
Waar die andere dichters dan ook dit ons omgevend grensgebied, elk in de richting van de windstreek waaruit zijn hart de ziel hoort, meest overschrijden langs oude nu verlaten heirwegen van magische en mystische overleveringen, daar - wellicht gelovend, dat hij alleen als geheel onterfde door zou worden gelaten - meende hij zich elk verkeer van het hart met de zinnen te moeten ontzeggen, tenzij enkel het verkeer van het eigen hart met de eigen zinnen in hun meest schuchtere en verstilde beschroomdheid, zoodat wij, luisterend naar zijn schoone stem- die wegwankelt, die sterven wil - weinig meer van zijn tijdelijk leven mogen vernemen, dan dat hij eens van een ontwakende het bewogen worden der zware sleepende wimpers waarnam, of hoe hij in den morgen vroeg onder langs een muur een arm kind over het prachtige vlak van de sneeuw zag schuifelen. Dat is dan het laatste wat wij van hem zien, want het zijn zulke ijle gegevens, het eenige wat zijn verzonken aandacht uit dit leven wel over wilde houden, die dan even onvoorbereid als onnaspeurlijk hem doen verdwijnen naar waar ons zien hem niet meer volgen kan, smalle nauwelijksche paden, door geen gekend dan door dezen stillen zwerver, en waarlangs hij zich schuw en voortvluchtig aan ons onttrekt, over de grenzen van dit rijk verdwijnend in de nevelen.
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 - 5 augustus 1976)
Ik zou weleens willenf weten wat hij precies heeft gedicteerd aan zijn secretaresse die typen kon, welke verhalen zijn op de Remington geschreven en hoe oud was Tolstoj toen? In ieder geval moet de oude graaf hetzelfde geratel in zijn oren hebben gekend als ik nu hoor. Ik heb geen secretaresse en schrijf alles onmiddellijk op de machine uit: verhalen, brieven, novellen. De vriend die mij de machine in bruikleen heeft gegeven heet Paul Briët. Ik weet niet zoveel van hem, in ieder geval heeft hij in Leiden gestudeerd en in de volgende anekdote komt zijn naam voor: Professor doctor Linnaeus las de lijst van namen voor van studenten die in de zaal moesten zitten bij een bepaald college: Aafjes, Astafjev, Baasdonk, Biesheuvel, Briet... Een stem uit de zaal klonk luid: Niet Briet professor, maar Briët (Briejet), waarop de hooggeleerde snedig antwoordde: Maar dat kan ik aan uw neejus (neüs) toch niet zien? Paul Briët is tegenwoordig dokter te Leiden en hij gaat af en toe met mij naar het Concertgebouw in Amsterdam waar we samen van muziek genieten. Toen hij nog in de leer was om medicijnman te worden, hielp hij eens bij het opereren van een kapotte knieschijf. Briët is heel groot, ongeveer twee meter lang, maar de twee dokters die het belangrijkste werk moesten doen, die Briët voor zouden doen hoe men een kapotte knieschijf weer heelt, waren toevallig zeer klein van stuk zodat Paul helemaal gebogen stond en af en toe nog door zijn knieën moest zakken ook, wat heel vermoeiend was.
And so the Shortest Day came and the year died And everywhere down the centuries of the snow-white world Came people singing, dancing, To drive the dark away. They lighted candles in the winter trees; They hung their homes with evergreen; They burned beseeching fires all night long To keep the year alive. And when the new year's sunshine blazed awake They shouted, revelling. Through all the frosty ages you can hear them Echoing behind us - listen! All the long echoes, sing the same delight, This Shortest Day, As promise wakens in the sleeping land: They carol, feast, give thanks, And dearly love their friends, And hope for peace. And now so do we, here, now, This year and every year.
es liegt auf der hand, dass nicht so viel auf der hand liegen kann, wie unentwegt behauptet wird. es liegt aber auch auf der hand, dass vieles auf der hand liegt, was nicht auf die hand gehört und bei dem man sich fragt, wie es auf die hand gekommen ist. man sollte also mit dieser redewendung, wie immer die rede gewendet wird, etwas sorgfältig umgehen, sorgfältiger, als manches sorglos auf der hand zu liegenscheint. denn es liegt auch auf der hand, dass vieles nicht auf der hand liegt, was für jedermann auf der hand liegen sollte. obwohl ohnehin viel zu viel auf der hand liegt.
All day the blanket snapped and swelled on the line, roused by a hot spring wind.... From there it witnessed the first sparrow, early flies lifting their sticky feet, and a green haze on the south-sloping hills. Clouds rose over the mountain....At dusk I took the blanket in, and we slept, restless, under its fragrant weight.
an oratorio for 4 voices, 2 microphones, and 54 years
J: The vast majority of the lines in this piece have been culled from your own beautifully punctuated reminiscences. Thank you for giving me the opportunity to do this, and thank you for giving me such great material to work with.
The story of 57 starts when we were fourteen. Who ever came up with the idea of sending boys away to boarding school when they turned fourteen? Must have been some kids father. Driving the young males out of the herd.
B: At some point, most of us surely felt that we were sinking, and looked for a life preserver. But the school was expecting us to swim. Huc venite pueri ut viri sitisand we did.
A: Some of us had to survive summer school just to get in the door.
B: The 32-hour train ride to Exeter was the loneliest, most heart rending event in my life.
A: My father removed his wristwatch and handed it to me and I still wear it today. It would take four days to travel from San Antonio to Exeter.
B: I never studied as hard or as diligently as I did that summer.
A: I flunked Spanish, but they admitted me on my sweet smile and my use of the word sir.
B: The night before Decision Day I went to Phillips Church to ask for divine intervention. Mr. Adkins came out of his house and told me he was going to pass me. I knew at that moment that I was accepted. Effort counted as much as knowledge.
J: That was a well-kept secret!
B: The rest of us arrived right after Labor Day, that saddest of holidays.
Connie opened the door and let me in. Morrie was in his wheelchair by the kitchen table, wearing a loose cotton shirt and even looser black sweatpants. They were loose because his legs had atrophied beyond normal clothing size--you could get two hands around his thighs and have your fingers touch. Had he been able to stand, he'd have been no more than five feet tall, and he'd probably have fit into a sixth grader's jeans. "I got you something," I announced, holding up a brown paper bag. I had stopped on my way from the airport at a nearby supermarket and purchased some turkey, potato salad, macaroni salad, and bagels. I knew there was plenty of food at the house, but I wanted to contribute something. I was so powerless to help Morrie otherwise. And I remembered his fondness for eating. "Ah, so much food!" he sang. "Well. Now you have to eat it with me." We sat at the kitchen table, surrounded by wicker chairs. This time, without the need to make up sixteen years of information, we slid quickly into the familiar waters of our old college dialogue, Morrie asking questions, listening to my replies, stopping like a chef to sprinkle in something I'd forgotten or hadn't realized. He asked about the newspaper strike, and true to form, he couldn't understand why both sides didn't simply communicate with each other and solve their problems. I told him not everyone was as smart as he was. Occasionally, he had to stop to use the bathroom, a process that took some time. Connie would wheel him to the toilet, then lift him from the chair and support him as he urinated into the beaker. Each time he came back, he looked tired.
Uit: Dr. Oetker is dood, es lebe Herr Maggi (column)
Duits in een reclame, dat deden we niet. Over het Engels struikel je, Engels is cool. Maar de oosterburen hadden te veel op hun geweten. Bezetting, WK 1974, de fiets van oma. Nog altijd kun je oudjes tegenkomen die moeten overgeven als ze Duits horen.
Vandaar dat Dr. Ötker hier steevast Dr. Oetker werd genoemd, met de oe van zoet, en Maggi klinkt als mag-ie, en wordt nooit uitgesproken met de G van Goebbels. Maar onlangs hoorde ik twee Duitse uitingen in één reclameblokje. De vertrouwde dokter heet tegenwoordig Utker. En door de kamer schalde de uitsmijtregel van Opel in het Duits. 'Wir leben Autos!' Het heeft zin om die pay-off onvertaald te laten. Het Duits wekt de associatie met lieben, maar leven lijkt van geen kant op houden van. Het kan nu. Duits is weer salonfähig. De ommezwaai blijkt ook uit ons reisgedrag. Duitsland is intussen vakantieland nummer 2. Frankrijk staat nog aan kop. Maar de beheersing van het Frans onder de Nederlandse vakantiegangers taant. Daar profiteert Duitsland van. En dat kan doordat de oudjes die gaan braken bij het horen van Duits bijna uitgestorven zijn. Zo is de een zijn Tod maar weer eens de ander zijn Brot.
Supposing he really were the only god? That it were to him one should pray and none other? Supposing there were only one mighty god who was master of heaven and earth and who proclaimed his teaching everywhere, even down here in the underworld? A teaching so remarkable that one could not grasp it? Love one another love one another. No, who could understand that ?
(...)
And you? Do you also believe in this loving god? Barabbas made no reply. Tell me. Do you? Barabbas shook his head. You dont? Why do you bear his name on your disk then? Barabbas was silent as before. Is he not your god? Isnt that what the inscription means? I have no god, Barabbas answered at last, so softly that it could barely be heard. But Sahak and the Roman both heard it. And Sahak gave him a look so full of despair, pain and amazement at his incredible words that Barabbas felt it pass right through him, right into his inmost being, even though he did not meet the others eyes. The Roman too was surprised. But I dont understand, he said. Why then do you bear this Christos Iesus carved on your disk? Because I want to believe, Barabbas said, without looking up at either of them.
De Vlaamse dichter Michaël Vandebril werd geboren op 23 mei 1972 in Turnhout. Vandebril studeerde rechten. Hij leidt sinds 2002 de stedelijke dienst Antwerpen Boekenstad en hielp de stad Antwerpen in die functie aan de UNESCO-titel World Book Capital 2004. Vandebril is 'de man achter' het Antwerpse stadsdichterschap en programmeert de Donderdagen van de Poëzie en het nieuwe internationale poëziefestival Felix Poetry Festival. Hij maakte in 2009 als dichter deel uit van het spraakmakende dichtersproject BOEST . In 2011 stelde hij de bloemlezing samen van de 5de Nacht van de Poëzie, waarvan hij curator was. Sinds 2011 maakt hij deel uit van de redactie van Deus ex Machina.
Esprit de lescalier
een brede glimlach droeg ik vandaag maar mijn woorden kleven even traag onder mijn tong ik draag ze een voor een zorgvuldig met me mee klaar voor vertrek
het is waar wat je zegt je hebt me niets gevraagd ik keer terug op mijn stappen de rust van je blik is lang en zeker ik laat zand door mijn vingers glijden mijn benen
zijn door mos en planten aangetast ik schiet als een paddenstoel uit de natte grond kom leg je als een witte schelp tegen me aan neem deze bloem ik ben de wind
die langs je oren blaast de weg die je zelden gaat zien zal je met al je ogen ik heb je in de vingers die zich traag maar zeker om je vouwen nu ik leef door jouw blik
als hommel zwierend op een schommel vol met rozen.
Soms loopt de ziel als in verband door dokters beulen ingepakt
aan elke voet een ketting en een loden bol
en zucht of nooit meer kwam een bevrijder kwam.
Eenzelfde lip verwelkomt nu de liefste dan weer de verkrachter
Kasselse Apollo
We kennen niet zijn ongelooflijk hoofd waarin de appels rijpten. (Zijn tors is marmer, wit gewelfd.) Wij zien niet meer de grens die door de ogen liep, waar zon in sterren overgaat. Maar eens dan breekt zijn stilte aan. Dan wekt hij slaapsters op, tot beelden van verhevenheid.
Ooit neemt hij in uw ogen plaats, zijn voet stapt plechtig uit de tijd. Hij stijgt in u een hemel in, en zoekt steeds hoger (oude Montgolfière) naar oeverloze leegten, ver.
Smalwangige atleet. Door hem schrijft gij de regenboog aan God opnieuw, of Iris, toe. Loop om zijn mathematisch lichaam heen. Hij woont zo ver. Er is geen plek die u niet ziet.
Uit: The Adventure of the Noble Bachelor (The Adventures of Sherlock Holmes)
The Lord St. Simon marriage, and its curious termination, have long ceased to be a subject of interest in those exalted circles in which the unfortunate bridegroom moves. Fresh scandals have eclipsed it, and their more piquant details have drawn the gossips away from this four-year-old drama. As I have reason to believe, however, that the full facts have never been revealed to the general public, and as my friend Sherlock Holmes had a considerable share in clearing the matter up, I feel that no memoir of him would be complete without some little sketch of this remarkable episode.
It was a few weeks before my own marriage, during the days when I was still sharing rooms with Holmes in Baker Street, that he came home from an afternoon stroll to find a letter on the table waiting for him. I had remained indoors all day, for the weather had taken a sudden turn to rain, with high autumnal winds, and the Jezail bullet which I had brought back in one of my limbs as a relic of my Afghan campaign throbbed with dull persistence. With my body in one easy-chair and my legs upon another, I had surrounded myself with a cloud of newspapers until at last, saturated with the news of the day, I tossed them all aside and lay listless, watching the huge crest and monogram upon the envelope upon the table and wondering lazily who my friend's noble correspondent could be.
"Here is a very fashionable epistle," I remarked as he entered. "Your morning letters, if I remember right, were from a fish-monger and a tide-waiter."
"Yes, my correspondence has certainly the charm of variety," he answered, smiling, "and the humbler are usually the more interesting. This looks like one of those unwelcome social summonses which call upon a man either to be bored or to lie."
Dat zijn er al vier in één bedstee. 't Is een heel gepas en gemeet om een grote troep kiender 's nachts onder te brengen in een klein arbeidershuisje. Een boer of een stadsmens heeft daar geen weet van. Dan heb je nog Gert en Arie, die achter op de zolder slapen in een bed, dat vader zelf getimmerd heeft en Lammechien, de oudste, die zich vóór op de zolder een kamertje heeft gemaakt van aan-elkaar-genaaide kunstmestzakken. Daar slaapt zij, de juffer, in een echt ledikant, dat zij in de schoonmaak van haar mevrouw gekregen heeft. Die wou het al, met een heleboel rommel, met de vuilniskar meegeven. Daar gaat wat over de balk bij die grote lui. Maar goed, dat Lammechien er gauw bij was! Nou heeft zij een fijn kamertje, met twee glazen dakpannen, met wel twintig ansichtkaarten geprikt op de jute en een omgekeerde kist als tafeltje, waar zij altijd een flesje met bloemen op hebben wil. Maar als zij 's morgens overeind komt, stoot zij vaak haar hoofd tegen het schuine dak.
Lammechien is al groot, want zij verdient al een daalder in de week als dagmeissie bij die mevrouw in Assen en zij heeft verkering met een slagersknecht en zij durft haast iedere avond te laat thuiskomen. Maar Gert en Arie zijn ook al een beetje groot, want die gaan al naar school. Tussen die twee is nog een jongen geweest, die heette ook Bartje, net als hij, maar die telt niet meer mee, want die ligt op het kerkhof. Daar ligt ook een kindje, een meisje, dat is zo jong gestorven, dat het niet eens een naam heeft gehad. Een paar uur heeft het maar geleefd. En dan is er nog, een week of wat geleden, zo maar ineens een popje bijgekomen. Een jochie, Egbert heet het. 's Avonds was het er nog niet en 's morgens wàs het er.
Qu'ils étaient doux ces jours de mon enfance Où toujours gai, sans soucis, sans chagrin, je coulai ma douce existence, Sans songer au lendemain. Que me servait que tant de connaissances A mon esprit vinssent donner l'essor, On n'a pas besoin des sciences, Lorsque l'on vit dans l'âge d'or ! Mon coeur encore tendre et novice, Ne connaissait pas la noirceur, De la vie en cueillant les fleurs, Je n'en sentais pas les épines, Et mes caresses enfantines Étaient pures et sans aigreurs. Croyais-je, exempt de toute peine Que, dans notre vaste univers, Tous les maux sortis des enfers, Avaient établi leur domaine ?
Nous sommes loin de l'heureux temps Règne de Saturne et de Rhée, Où les vertus, les fléaux des méchants, Sur la terre étaient adorées, Car dans ces heureuses contrées Les hommes étaient des enfants.
Chanson gothique
Belle épousée, J'aime tes pleurs ! C'est la rosée Qui sied aux fleurs.
Les belles choses N'ont qu'un printemps, Semons de roses Les pas du Temps !
Soit brune ou blonde Faut-il choisir ? Le Dieu du monde, C'est le Plaisir.
L'orageux crépuscule oppresse au loin la mer Et les noirs sapins. L'ombre, hélas ! revient toujours. Ah ! je hais les désirs, les espoirs, les amours, Autant que les damnés peuvent haïr l'enfer.
Car je n'étais point né pour vivre : j'étais né Pour végéter, pareil à la mousse ou pareil Aux reptiles, et pour me gorger de soleil Sur un roc d'un midi sans trêve calciné.
Aux plantes contigu, voisin de l'animal, Famélique sans crainte et repu sans remord, Je n'aurais pas connu ce que c'est que la mort ; Mais, je vis ! et je sais qu'il est un jour fatal.
Le soir qui m'avertit, lugubre et solennel, Que d'un soleil éteint le temps est plus âgé, Accable abondamment mon coeur découragé Du dégoût d'un bonheur qui n'est pas éternel.
Ô pins ! comme la nuit fonce vos mornes deuils ! La cigale avec ses grêles cris obsédants Fait le bruit d'une scie aux innombrables dents Dans l'arbre détesté dont on fait les cercueils.
Weil auch diesmal seine alte Freundin wieder einen bedrückten Eindruck machte, fragte ihr Sonntagsteegast nach dem Genuss des zweiten Himbeertörtchens, den er sich durch keine andere Beanspruchung einzutrüben beabsichtigte: Stimmt was nicht? In seinem Innern frohlockte es, auf eine gutmütige Weise war er ein bisschen gemein. Seine Freundin sah jetzt muffelig aus, und er wusste, was nicht stimmte, und er kannte die Antwort auf seine Zusatzfrage: Immer noch keine Post von ihm? Oh, wie hervorragend einfältig sie war, nicht durch und durch, sie konnte ganz schön schlitzohrig sein, aber wenn der menschliche Faktor hinzukam, hakte etwas bei ihr aus. Und einmal pro Woche wusste ihr Gast eine Dosis Dummheit zu schätzen. Ach ja. Und ich verstehs nicht. Ich hätte nie von ihm gedacht, er könnte undankbar sein. Ein Mann, der solch sensible Hände hat! Die gute alte Hermine seufzte, und ihr kleines aufgepolstertes Pekinesengesicht, auf dem sich alle Merkmale, die in ein Gesicht gehörten, wie aus Platzmangel zusammendrängten, wurde richtig mürrisch. Aber war sie es auch? Ihr Beobachter konnte nicht beurteilen, ob sie so aussah, wie ihr zumute war. Ratlos? Traurig? Oder böse? Traurigkeit abzubilden ging bei ihrer von den vielen kämpferischen Lebensjahren geprägten Physiognomie nicht. Gut möglich, dass ihre Nachbarn Hermine für eine grimmige alte Frau hielten, und sie wars ja auch manchmal, ganz schön grimmig und garstig und rasch bei der Hand, wenns um Beschwerden ging.
Ich heiße Vigolette Alt. Ich bin ein Zwerg. Ich bin acht Zentimeter groß und aus Gummi. Hinten, so
etwa im Kreuz, hatte ich einmal ein rundes Etwas
aus Metall, und wenn mir jemand, ein Mensch mit seinen Riesenkrä∫en, auf den Gummibauch drück-
te, pfiff es. Pfiff ich. Das Metallding ist aber längst von mir gefallen, und ich pfeife nicht mehr. Die
Menschen die Kinder der Menschen vor allem denken, ich sei ein Spielzeug. Ein Spielzwerg. Sie
haben recht, aber sie kennen nur die halbe Wahrheit. Wenn ein Menschenblick auf einen von uns fällt, auf einen Zwerg, wird er steif und starr und ist gezwungen, in der immer selben Haltung zu verharren. Eine Lebensstarre, die jeden von uns so lange beherrscht, als Menschenaugen auf uns ruhen. Sie überfällt uns eine Hundertstelsekunde be- vor der Blick uns erreicht und verläßt uns ebenso sofort, wenn der Mensch wieder woandershin blickt. Ich habe dann die Arme am Körper wie in einer etwas nachlässigen Habtachtstellung und mache ein dummes Gesicht. Mein Mund steht offen, und meine Augenlider sind bis über die Mitte der Iris gesenkt. Wenn aber niemand schaut, sind wir Zwerge äußerst fix. Wir können wie Irrwische durch Wohnungen sausen, Tischbeine hinauf, Tischbeine hinunter, wir gehen die glatten Wände hoch, wenn es sein muß. Es kommt vor es ist vorgekommen , daß uns ein Menschenblick triifft, wenn wir an einem Ort sind, an den wir ganz und gar nicht gehören.
« On a compris déjà que mes parents parlaient français. Cet usage nétait pas exceptionnel dans la petite bourgeoisie gantoise qui était bilingue mais, pour les convenances, se réglait volontiers sur la grande. Or celle-ci ne se contentait pas de parler français, elle affectait dignorer le néerlandais dont elle navait retenu que quelques locutions et commandements destinés à ses domestiques. Car la masse navait pas cessé de sexprimer en flamand. Mis à part une poignée de professeurs (qui ressentaient linjure faite au peuple et avaient entrepris de la redresser), elle était même la seule à le faire sans fausse honte.
Il y avait donc la classe ouvrière et paysanne qui patoisait allègrement, la classe dirigeante qui usait dun français assez pur et parfois même admirable. Entre les deux, la petite bourgeoisie qui sy efforçait mais parlait aussi le néerlandais, mâtinant cette langue de gantois. Car telle était en ce début de siècle laberration linguistique que parler le néerlandais correctement exposait aux sarcasmes et à laccusation de « flamingantisme ».
Ainsi le langage révélait-il le milieu auquel on appartenait, ainsi venait-il renforcer le compartimentage des castes. »
Suzanne Lilar (21 mei 1901 - 12 december 1992)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitsedichter en schrijver Christian Schloyer werd geboren in 1976 in Erlangen. Schloyer behaalde een Licentiaat inWijsbegeerte, Germanistiek, Theater en Media Studies in Erlangen. Hij was initiatiefnemer en mede-oprichter van de schrijversgroep en schrijfwerkplaats Wortwerk in Erlangen en Neurenberg (2000) en is redacteur van het literaire tijdschrift Laufschrift (sinds 2007).
memory
von rechts kommt der servierwagen, das fahrrad, zwei freundinnen mit eis oder sekt oder fröschen + spielzeugdrachen an den rümpel tümpel, sie
schieben die bärtige sonne vor sich hin mit einem karacho + spiraligen wurmfortsatz, die gut gelaunten: nachts, wir wissen, es ist vollmond oder
etwas vergleichbares. von links kommt erst mal gar nichts. außer ein krebs vielleicht. dann knien da die beiden jungen über dem
wasser, schon länger, das sieht man ihnen an. der eine stupst mit der nase nach einem papier oder fisch oder gespenst, der andere vorn
über gebeugt steckt seine gabel in einen tran tütigen wal, eben war der noch unterm mondspiegel ganz sicher +
traurig. am ufer irr listige lichter auf lauer. angst könnte einem das gesicht machen, hinten am horizont
De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Deckwitz behaalde aan de Rijksuniversiteit Groningen een dubbele bachelor in Nederlandse Taal en Cultuur en rondde aan dezelfde instelling de Research Master Literary and Cultural studies af. Zij publiceerde in o.a. Tirade, Dietsche Warande en Belfort en Bunker Hill. In 2009 won ze ook het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam. Ze trad op in binnen- en buitenland, van Lowlands tot Carre, van Edinburgh tot Warschau, van Berlijn tot Parijs. Haar verzen werden tot dusver in het Zweeds, Engels en Duits vertaald en gepubliceerd. Daarnaast staat ze met Ingmar Heytze en Spinvisbassist Cor van Ingen op de planken als de poetische rockfolkdubstepsensatie Asfaltfeeen en bracht ze met het Scapino Ballet Rotterdam een poetische bewerking van G.F.Handels Scherza Infida ten tonele.
HUIS I
Rondjes razend om het huis, smeulende wolken, er is iemand die het ziet. Warm me met gedachten aan een naam, die lang geleden kwijtgeraakte ring.
Warm me met gedachten aan handen, zacht en verweerd, balletschoentjesleer. En dat er een bed voor me is, ergens in de kamers. Dat er een bed is.
Raas langs de lege vrachtwagen, de volle kamer. Ramen waarachter mensen zich traag bedrinken. Ogen glinsterend van benzine. Mensen die zien welke herinneringen je wenste om te brengen. Ze trillen in hun lijstjes,
glazen waaronder ze zweven. Opgepinden, opgewonden. Razend om die pin. Om het staan blijven in albums van mensen die je niet meer spreekt.
Ik zie niets meer (dat wil zeggen letselsterfte), geen bed dat nog zinken kan.
De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Wieringa bracht een belangrijk deel van zijn jeugd door op de Antillen. Hij studeerde geschiedenis in Groningen en journalistiek in Utrecht. Hij publiceerde drie romans, alvorens hij in 2005 doorbrak naar een groter publiek met zijn ontwikkelingsroman Joe Speedboot. Dit laatste boek werd genomineerd voor vele prijzen waarvan er enkele toegekend werden.Voor de VPRO schreef hij het scenario voor de korte film 'Laatste wolf', uit de serie 'Goede daden bij daglicht', en voor de KRO-radio schreef hij verschillende hoorspelen. Journalistiek werk verscheen onder meer in de Volkskrant, Vrij Nederland en Rails. Wieringa is columnist bij de gratis krant De Pers. Eerder verschenen columns van zijn hand onder andere in de Sp!ts en Propria Cures. In de muziekgroep 'Donskoy' experimenteerde Wieringa met de combinatie van poëzie en muziek. In het voorjaar van 1998 verscheen de cd 'Beatnik glorie'. Hij trad onder meer op tijdens de festivals Crossing Border, Winterschrift, Double Talk, De Nachten en Lowlands.
Uit: Joe Speedboot
Het is een warm voorjaar, in de klas bidden ze voor me omdat ik al meer dan tweehonderd dagen van de wereld ben. Ik heb doorligplekken over mijn hele lichaam en een condoomcatheter om mijn fluit. Dit is het stadium van de coma vigil, legt de dokter mijn ouders uit: ik heb weer een beperkte ontvankelijkheid voor mijn omgeving. Het is goed nieuws, zegt hij, dat ik weer reageer op pijn- en geluidsprikkels. Reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven. Ze hangen eindeloos rond mijn bed, pa, ma, Dirk en Sam. Ik hoor ze al wanneer ze de lift uitkomen een zwerm spreeuwen die de hemel verduistert. Ze ruiken naar olie en schrale tabak, ze hebben nog net de moeite genomen om hun overall uit te doen. Hermans & Zn., voor al uw sloopwerken. De familie Lood om Oud IJzer. Wij slopen autowrakken, fabrieksinstallaties, industriële werktuigen en af en toe een café-interieur als mijn broer Dirk het op zn heupen krijgt. In Lomark mag Dirk bijna nergens meer in, maar in Westerveld nog wel. Daar scharrelt hij met een meid. Als hij thuis komt ruikt hij naar chemische viooltjes. Je kunt alleen maar medelijden hebben met zon griet. Meestal hebben ze het over het weer, het oude liedje, de handel is slap en dat komt door het weer, maakt niet uit wat voor weer het is. Dan vloeken ze, eerst pa, dan Dirk en Sam. Dirk haalt zijn neus op en in zijn mond zit nu een rochel. Hij weet niet waar hij ermee naartoe moet zodat hij hem moet doorslikken en hup, daar gaat ie al. Maar sinds kort is er meer aan de hand in Lomark dan het weer. Sinds ik er een tijdje tussenuit ben is het trapgevelpand van de familie Maandag verwoest door een verhuiswagen en schrikt iedereen zich om de zoveel tijd een ongeluk door een enorme ontploffing ergens. Deze dingen schijnen te maken te hebben met een jongen die Joe Speedboot heet. Hij is nieuw in Lomark, ik heb hem nog nooit gezien. Ik spits mijn oren wanneer het over Joe Speedboot gaat hij klinkt als een goeie als je het mij vraagt, maar niemand vraagt mij wat. Ze weten zeker dat Speedboot die bommen maakt. Niet dat ze hem ooit hebben betrapt bij het maken van zon ding, maar voordat hij er was waren er nooit ontploffingen in Lomark en nu opeens wel.
Op een mooie Pinksterdag, Als het even kon Liep ik met mijn dochter aan het handje in het parrekie te kuieren in de zon Gingen madeliefjes plukken Eendjes voeren Eindeloos Kijk nou toch, je jurk wordt nat Je handjes vuil En papa boos
Vader was een mooie held Vader was de baas Vader was een duidelijke mengeling van Onze Lieve Heer en Sinterklaas Ben je bang voor 't hondje Hondje bijt niet Papa zegt dat ie niet bijt Op een mooie Pinksterdag Met de kleine meid
Als het kindje groter wordt Roossie in de knop Zou je tegen alle jongens willen zeggen: handen thuis en lazer op Hebbu dat nou ook meneer? Jawel, meneer Precies als iedereen Op een mooie Pinksterdag Laat ze je alleen
Morgen kan ze zwanger zijn 't Kan ook nog vandaag 't Kan van de behanger zijn of van een Franse zanger zijn of iemand uit Den Haag Vader kan gaan smeken En gaan preken Tot hij purper ziet Vader zegt: pas op, m'n kind Dat hondje bijt Ze luistert niet
Vader is een hypocriet Vader is een nul Vader is er enkel en alleen maar voor de centen en de rest is flauwekul Ik wou dat ik nog één keer Met mijn dochter Aan het handje lopen kon Op een mooie Pinksterdag Samen in de zon
Sie sahen ihn schon von weitem auf sich zukommen, denn er fiel auf. Er hatte ein ganz altes Gesicht, aber wie er ging, daran sah man, dass er erst zwanzig war. Er setzte sich mit seinem alten Gesicht zu ihnen auf die Bank. Und dann zeigte er ihnen, was er in der Hand trug.
Das war unsere Küchenuhr, sagte er und sah sie alle der Reihe nach an, die auf der Bank in der Sonne saßen. Ja, ich habe sie noch gefunden. Sie ist übrig geblieben. Er hielt eine runde tellerweiße Küchenuhr vor sich hin und tupfte mit dem Finger die blau gemalten Zahlen ab.
Sie hat weiter keinen Wert, meinte er entschuldigend, das weiß ich auch. Und sie ist auch nicht besonders schön. Sie ist nur wie ein Teller, so mit weißem Lack. Aber die blauen Zahlen sehen doch ganz hübsch aus, finde ich. Die Zeiger sind natürlich nur aus Blech. Und nun gehen sie auch nicht mehr. Nein. Innerlich ist sie kaputt, das steht fest. Aber sie sieht noch aus wie immer. Auch wenn sie jetzt nicht mehr geht.
Er machte mit der Fingerspitze einen vorsichtigen Kreis auf dem Rand der Telleruhr entlang. Und er sagte leise: Und sie ist übrig geblieben.
Die auf der Bank in der Sonne saßen, sahen ihn nicht an. Einer sah auf seine Schuhe und die Frau sah in ihren Kinderwagen. Dann sagte jemand:
Sie haben wohl alles verloren?
Ja, ja, sagte er freudig, denken Sie, aber auch alles! Nur sie hier, sie ist übrig. Und er hob die Uhr wieder hoch, als ob die anderen sie noch nicht kannten.
Wolfgang Borchert (20 mei 1921 - 20 november 1947)
Uit: Die Puppe an der Decke (Vertaald door Gabriele Haefs)
Rebekka sagte: "Ich komme nicht so bald wieder. Vorher fahre ich zum Haus. Vielleicht verkaufe ich es. Vielleicht bleibe ich dort. Ich weiß nicht. Ganz bestimmt komme ich vor Weihnachten nicht wieder nach Oslo." Keine Reaktion, das war immer so. Rebekka war dabei, die Stimme ihrer Schwester zu vergessen. Bei den Tannen machten sie kehrt und gingen zurück zu den klobigen Gebäuden, die jetzt mehr und mehr zu Stinas Zuhause wurden. Das tat weh, aber so war es nun einmal. Die grün gestrichenen, viel zu hellen Gänge. Der verräucherte Aufenthaltsraum. Das Bett unter dem Fenster. Der Stuhl. Das Waschbecken. Die Jahreszeiten, die kamen und gingen, in einem ewigen Schwarzweiß. Das war so ungefähr das Letzte, was Stina gesagt hatte, ehe sie alle Türen hinter sich geschlossen hatte. Dass sie ihren Farbsinn verloren habe. Sie brachte Stina zur Tür. Auf dem Weg zum Parkplatz kotzte sie ein wenig. Nur ein wenig. Einen grauen Fleck auf den feuchten Asphalt.
Es war das alte Spiel. Der gelbe Streifen. Sie wollte den gelben Streifen überqueren, wollte auf die linke Fahrspur wechseln; manchmal sehnte sie sich nach der endgültigen Frontalkollision. Ab und zu, nicht oft, aber ab und zu wuchs dieser Impuls zu einem gebieterischen Ungeheuer, das sie an den Straßenrand befahl, das sie zum Anhalten zwang. Einmal war sie die Erste an einem Unfallort gewesen. Januar, spiegelglatte, schmale Straßen in Westnorwegen. Sie hatte den Wagen erst gesehen, als sie schon fast vorüber war. Es war Nacht, klares Wetter, aber Nacht. Sie erinnerte sich daran, wie sie hyperventilierend sitzen geblieben war, ehe sie aus dem Auto steigen konnte, wie sie mit Gott gesprochen.
Iedereen in het dorp wist het dat het meisje Matuwi zoveel van de vogels hield, dat zij met haar gevederde vrienden hele gesprekken kon houden. Zij zelf was heel gelukkig met deze vriendschappen. Matuwi was eenvoudig en vriendelijk tegen iedereen. Elke morgen en elke avond kreeg zij bezoek van vele vogeltjes. Zwaluwen, grietjebie's, tjontjons, de rediborsu, kanaries, noem maar op; allen kwamen met een lekkernij in hun snaveltje naar het meisje. Matuwi op haar beurt had allerlei kruimeltjes klaar voor haar vriendjes. Zo ging het dag in dag uit. En ze babbelde vriendelijk tegen haar vliegende vriendjes. Op een dag werd Matuwi ernstig ziek. De ouders van Matuwi waren radeloos geworden om de ziekte van hun dochter. Van alles hadden ze reeds geprobeerd om haar beter te doen worden. Maar niets had geholpen. Matuwi werd met de dag zwakker.
A.C. Cirino (20 mei 1929 - 6 mei 2003)
Uitzicht op de Coppenamerivier, Suriname (Geen portret beschikbaar)
Uit: Dem Herrgott zuvorkommen (Vertaald door Hubert Schuhmann)
An jener anderen Arbeit über die Unterernährung hatte er nicht teilnehmen können,im Ghetto-Spital war er ja nur Bote gewesen,in dieser aber hat er nun alles beschrieben, was er von herzkranken Menschen wußte. Teodozja Goliborska erzählte mir, sie hätten im Spital schon etwas von seinen sonstigen Aktivitäten, nach denen ihn niemand fragen durfte, geahnt und ihm deshalb nicht viel abverlangt. Er brauchte nur täglich die Blutproben der Typhuskranken zur Seuchenstelle zu bringen, danach konnte er seinen Posten am Tor zum Umschlagplatz beziehen. Sechs Wochen stand er dort jeden Tag. Bis die vierhunderttausend Menschen auf ihrem Weg zu de nWaggons an ihm vorüber waren. In dem Film Requiemfür 500000 sieht man sie. So-gar die Brotlaibe in ihren Händen. Der deutsche Kameaman lJ.stand in einer Waggontür und filmte den Zug, strauchelnde alte Frauen, Mütter, die ihre Kinder an der Hand hielten. Mit diesem Brot laufen sie auf uns zu, auf uns und die schwedischen Journalisten, die Material über das Ghetto sammeln, auf Inger, die schwedische Journalistin, die mit erstaunten blauen Augen auf die Leinwandstarrt und zu begreifen sucht, warum so viele Menschen in die Viehwagen laufen-und da fallen Schüsse. Was für eine Erleichterung, als die Schüsse fielen, als Erdfontänen aufstoben, die laufenden Menschen und ihr Brot verhüllten, als der Sprecher den Ausbruch des Aufstands verkündete, was man Inger schon ganz sachlich erklären konnte (rising's broken out, April forty-three) ... Ich erzähle ihm das und sage, es sei tatsächlich ein guter Einfall gewesen, das mit diesen Schüssen-gut, daß die Einschläge die Menschen verdeckt hätten.
Le paysan répondit que, puisque nous nous y connaissions si bien, il nous donnerait sa vache pour deux cent cinquante francs, afin qu'elle fût en bonnes mains.
Là-dessus la peur nous prit, nous imaginant tous deux que c'était une mauvaise vache.
"Allons en voir d'autres," dis-je.
Sur ce mot le paysan, faisant un effort, diminua de nouveau de dix francs.
Enfin, de diminution en diminution, il arriva à deux cent dix francs, mais il y resta.
D'un coup de coude le vétérinaire nous avait fait comprendre que tout ce qu'il disait n'était pas sérieux et que la vache, loin d'être mauvaise, était excellente ; mais deux cent dix francs, c'était une grosse somme pour nous.
Pendant ce temps Mattia, tournant derrière la vache, lui avait arraché un long poil à la queue, et la vache lui avait détaché un coup de pied.
Cela me décida.
"Va pour deux cent dix francs, dis-je, croyant tout fini."
Et j'étendis la main pour prendre la longe ; mais le paysan ne me céda pas.
"Et les épingles de la bourgeoise ?" dit-il.
Une nouvelle discussion s'engagea, et finalement nous tombâmes d'accord sur vingt sous d'épingles. Il nous restait donc trois francs.
De nouveau j'avançai la main ; le paysan me la prit et me la serra fortement en ami.
Justement parce que j'étais un ami, je n'oublierais pas le vin de la fille.
Le vin de la fille nous coûta dix sous.
Pour la troisième fois je voulus prendre la longe ; mais mon ami le paysan m'arrêta :
"Vous avez rapporté un licou ? me dit-il ; je vends la vache, je ne vends pas son licou."
Cependant, comme nous étions amis, il voulait bien me céder ce licou pour trente sous, ce n'était pas cher.
"In a way we do not want to find Truth we prefer to seek and keep our illusions. But I had ventured near the abode of truth in my researches about God's friends......So I had to submit. And on the first of November 1924, I was received into the Catholic Church. Since then I have seen how a hunger and thirst of authority have made large nations accept any ghoulish caricature of authority. But I have learned why there can never be any valid authority of men over men. The only Authority to which mankind can submit without debauching itself is His, whom St Paul calls Auctor Vitae The Creator's toward Creation."
Uit:The Master
"And since God had suffered, because of the suffering her own fault would bring her; she too would desire to be punished and made to suffer every time she thought of it. She saw that this was a different suffering from any she had suffered hitherto: that had been like falling from rock to rock down a precipice, to end in a bottomless morass this was like climbing upward, with a helping hand to hold, slowly and painfully: but even in the pain there was happiness, for it lead to something. She understood now what the priests meant when they said there was healing in penance."
- Tu n'as plus ton or! s'écria Grandet en se dressant sur ses jarrets comme un cheval qui entend tirer le canon à dix pas de lui.
- Non, je ne l'ai plus.
- Tu te trompes, Eugénie.
- Non.
- Par la serpette de mon père !
Quand le tonnelier jurait ainsi, les planchers tremblaient.
- Ma fille, lui dit Grandet, vous allez me dire où est votre trésor.
- Mon père, si vous me faites des présents dont je ne sois pas entièrement maîtresse, reprenez-les, répondit froidement Eugénie en cherchant le napoléon sur la cheminée et le lui présentant.
Grandet saisit vivement le napoléon et le coula dans son gousset.
- Je crois bien que je ne te donnerai plus rien. Pas seulement ça! dit-il en faisant claquer l'ongle de son pouce sous sa maîtresse dent. Vous méprisez donc votre père, vous n'avez donc pas confiance en lui, vous ne savez donc pas ce que c'est qu'un père. S'il n'est pas tout pour vous, il n'est rien. Où est votre or?
- Mon père, je vous aime et vous respecte, malgré votre colère; mais je vous ferai fort humblement observer que j'ai vingt-deux ans. Vous m'avez assez souvent dit que je suis majeure, pour que je le sache. J'ai fait de mon argent ce qu'il m'a plu d'en faire, et soyez sûr qu'il est bien placé...
Het eerste wat ik van Annie gelezen heb - eigenlijk moet je geloof ik schrijven het eerste dat, maar ik voel me lekkerder bij het eerste wat. Alles wat ik schrijf wordt gecensureerd, dus je hebt kans dat het uiteindelijk toch het eerste dat wordt - het eerste dus wat ik van Annie gelezen heb waren de Impressies van een simpele ziel. Dat waren stukjes in Het Parool, voor het eerst gebundeld in februari 1951. Ze zullen dus in 1948 of 1949 in de krant hebben gestaan.
Wat mij in die stukjes trof was dat ze in het Nederlands geschreven waren. Dat komt in Nederland bijna niet voor. Je kunt bij wijze van spreken de verzamelde werken van Vestdijk doorlezen en je zult daarbij zelden op een echte Nederlandse zin stuiten. Het zijn neutrale zinnen, die net zo goed Franse, Duitse of Engelse zinnen zouden kunnen zijn. Ik ken bij Vestdijk eigenlijk maar één echte Nederlandse zin. Dat is de zin Zwijg als je tegen me spreekt!, uitgesproken door een moeder tegen haar zoon in Else Böhler, Duits dienstmeisje.
In de Impressies van Annie kwam je voortdurend van die echte Nederlandse zinnen tegen, zinnen die je je onmogelijk in het Frans, Duits of Engels kon voorstellen, zoals Ik heb altijd van dat moeilijke haar gehad. Als kind had ik al van dat moeilijke haar. Mijn zuster heeft van dat makkelijke haar. Of Eet nou door, zo meteen staan ze op de stoep en boven ligt een schoon overhemd voor je.
Je zegt misschien: dit is gewone spreektaal, en dat is ook zo. Maar Annie kan niet alleen met spreektaal wonderen doen. Ze schrijft ook: Mijn beeldschone verloofde is onder een sneltrein geraakt en ik kan haar nooit vergeten. Of (over de heldin van een kasteel- of doktersroman): Zij is niet mooi. Haar trekken zijn zelfs onregelmatig te noemen. Of (over een hospita): Ze gluurt, ook al is het haar aard niet, want het is haar vak.
When I was little, the great mystery to me wasn't how babies were made, but why. The mechanics I understood -- my older brother Jesse had filled me in -- although at the time I was sure he'd heard half of it wrong. Other kids my age were busy looking up the words penis and vagina in the classroom dictionary when the teacher had her back turned, but I paid attention to different details. Like why some mothers only had one child, while other families seemed to multiply before your eyes. Or how the new girl in school, Sedona, told anyone who'd listen that she was named for the place where her parents were vacationing when they made her ("Good thing they weren't staying in Jersey City," my father used to say). Now that I am thirteen, these distinctions are only more complicated: the eighth-grader who dropped out of school because she got into trouble; a neighbor who got herself pregnant in the hopes it would keep her husband from filing for divorce. I'm telling you, if aliens landed on earth today and took a good hard look at why babies get born, they'd conclude that most people have children by accident, or because they drink too much on a certain night, or because birth control isn't one hundred percent, or for a thousand other reasons that really aren't very flattering. On the other hand, I was born for a very specific purpose. I wasn't the result of a cheap bottle of wine or a full moon or the heat of the moment. I was born because a scientist managed to hook up my mother's eggs and my father's sperm to create a specific combination of precious genetic material. In fact, when Jesse told me how babies get made and I, the great disbeliever, decided to ask my parents the truth, I got more than I bargained for.
This leaf, so complete in itself, Is only part of the tree. And this tree, so complete in itself, Is only part of the forest. And the forest runs down from the hill to the sea, And the sea, so complete in itself, Rests like a raindrop In the hand of God.
Het is meestal niet het fraaiste kapsel Dat om een plastic regenkapje vraagt. Aandacht voor het uiterlijk gaat vaak met angst gepaard. Als mijn haar maar goed zit en mijn licht op groen staat.
Overal toefjes haar: gewatergolfd, bestreken Met verf, met gel, met haat. Hoort ge het rommelen aan de horizon? t Is de maaimachien!