Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
29-08-2008
Maurice Maeterlinck, Hugo Brandt Corstius, Edward Carpenter, Thom Gunn, Lukas Hartmann
Opperlands is Nederlands met vakantie. Opperlands is Nederlands zonder het akelige nut dat aan die taal nu eenmaal kleeft. Opperlandse woorden en Opperlandse zinnen zien er op het eerste gezicht net zo uit als Nederlandse woorden en Nederlandse zinnen. Maar Opperlands is dan ook bedoeld voor het tweede gezicht.
De Opperlander bekijkt de Nederlandse woorden en zinnen niet om er wijzer van te worden, maar om ervan te genieten. De Nederlander wordt bij het horen of zien van een woord orenfluisterlijk en ogenblikkelijk afgeleid door de betekenis daarvan. De Opperlander heeft van die betekenis geen last. Voor hem is het woord als een kastanjeboom, de zin als muziek.
Opperlands ligt in tussen sport en kunst.
Opperlands is sport. Wie ziet hoe een vérspringer, na jaren van training, dieet, en opofferingen, een sprong van zeven meter over een zandbak maakt, kan zich natuurlijk afvragen: had hij die zeven meter niet beter door het zand kunnen gaan lopen? De sporter begrijpt zo'n vraag niet; de Opperlander evenmin.
Sport is lichaamsbeweging met willekeurige, zelfopgelegde, absurde, handicaps. Waarom zou iemand teneinde een bal in een doel te brengen alleen de benen, of alleen de hockeystick, mogen gebruiken? Waarom zou iemand een verhaal schrijven, waarin elk woord begint met de letter waarmee het woord ervóór eindigde?
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
De Engelse dichter, schrijver en activist Edward Carpenter werd geboren op 29 augustus 1844 in Hove, in de buurt van Brighton. Hij studeerde aan Brighton College en aan Trinity Hall in Cambridge, waar hij begon te experimenteren met zijn gevoelens voor mannen. Een voorbeeld daarvan is zijn intieme vriendschap met Andrew Beck die volgens Carpenter 'a touch of romance' had. Na het lezen van Walt Whitman verwierp hij zijn comfortabele leven als man van de kerk en wilde hij zich wijden aan een betere educatie van de werkende klasse. Carpenter stortte zich moedig op de problemen van vervreemding die hij zag ontstaan in een door commercie gedomineerde samenleving en ontwikkelde een eigen visie van het socialisme die ook de Labour Party inspireerde. Als homoseksueel streed hij ook voor de emancipatie van de groep waar hij zelf deel van uitmaakte, in een tijd waarin hier nog een groot taboe op rustte.
APRIL
O APRIL, month of Nymphs and Fauns and Cupids,
Month of the Sungod's kisses, Earth's sweet passion,
Of fanciful winds and showers;
Apollo, glorious over hill and dale
Ethereally striding; grasses springing
Rapt to his feet, buds bursting, flowers out-breathing
Their liberated hearts in love to him.
(The little black-cap garrulous on the willow
Perching so prim, the crested chaffinch warbling,
And primrose and celandine, anemone and daisy,
Starring the tender herb which lambs already nibble.)
Month of all-gathering warmth,
Of breathless moments, hotter and hotter growing--
Smiles turned to fire, kisses to fierce earnest--
Of sultry swoons, pauses, and strange suspense
(Clouds and daemonic thunder through the blue vault threateningly rolling);
Then the delirious up-break--the great fountains of the deep, in Sex,
Loosened to pouring failing rushing waters;
Shafts of wild light; and Sky and Earth in one another's arms
Melted, and all of Heaven spent in streams of love
Towards the Loved one.
LOVE'S VISION
AT night in each others arms,
Content, overjoyed, resting deep deep down in the darkness,
Lo! the heavens opened and He appeared--
Whom no mortal eye may see,
Whom no eye clouded with Care,
Whom none who seeks after this or that, whom none who has not escaped from self.
There--in the region of Equality, in the world of Freedom no longer limited,
Standing as a lofty peak in heaven above the clouds,
From below hidden, yet to all who pass into that region most clearly visible--
He the Eternal appeared.
SO THIN A VEIL
SO thin a veil divides
Us from such joy, past words,
Walking in daily life--the business of the hour, each detail seen to;
Yet carried, rapt away, on what sweet floods of other Being:
Swift streams of music flowing, light far back through all Creation shining,
Loved faces looking--
Ah! from the true, the mortal self
So thin a veil divides!
Edward Carpenter (29 augustus 1844 28 juni 1929)
I am too young to grow a beard But yes man it was me you heard In dirty denim and dark glasses. I look through everyone who passes But ask him clear, I do not plead, Keys Lids acid and speed.
My grass is not oregano. Some of it grew in Mexico. You cannot guess the weed I hold, Clara Green, Acapulco Gold, Panama Red, you name it man, Best on the street since I began.
My methedrine, my double-sun, Will give you too lives in your one, Five days of power before you crash. At which time use these lumps of hash - They burn so sweet, they smoke so smooth, They make you sharper while they soothe.
Now here, the best I've got to show, Made by a righteous cat I know. Pure acid - it will scrape your brain, And make it something else again. Call it heaven, call it hell, Join me and see the world I sell.
Join me, and I will take you there, Your head will cut out from your hair Into whichever self you choose. With Midday Mick man you can't lose, I'll get you anything you need. Keys lids acid and speed.
The Hug
It was your birthday, we had drunk and dined Half of the night with our old friend Who'd showed us in the end To a bed I reached in one drunk stride. Already I lay snug, And drowsy with the wine dozed on one side.
I dozed, I slept. My sleep broke on a hug, Suddenly, from behind, In which the full lengths of our bodies pressed: Your instep to my heel,
My shoulder-blades against your chest. It was not sex, but I could feel The whole strength of your body set, Or braced, to mine, And locking me to you As if we were still twenty-two When our grand passion had not yet Become familial. My quick sleep had deleted all Of intervening time and place. I only knew The stay of your secure firm dry embrace.
Bevor sie einstieg, blieb sie einen Augenblick auf der Treppe stehen. Sie hielt sich außerhalb des Lichtscheins und band das Kopftuch, das ihr langes Haar verbarg, wieder fester. Die Gesichtshaut juckte vom Ruß, den sie eingerieben hatte, um auf der Flucht älter und häss licher
zu erscheinen. Sobald ein lautes Geräusch, eine un erwartete Bewegung sie erschreckte, war die Angst wieder da und schwemmte jeden klaren Gedanken weg. Mit der Angst kam auch die Erinnerung: an die Stimmen im Stall, den glatten Stiel, der plötzlich in ihrer Hand lag, das Gewicht der Hacke. Sie wollte nicht mehr daran denken; es war vorbei. Sie hatte sich nachher gewaschen, war trotz der Kälte in den Fluss getaucht und hatte sich mit dem zweiten Rock, der im Bündel steckte, abgetrocknet. Jetzt wollte sie zu Johann ins Oberland.
Er hatte ihr die Heirat versprochen, nach kurzer Bekanntschaft bloß, und sie vertraute ihm, obwohl er von der Truppe weggelaufen war und nur ungenau beschrieben hatte, von wo er kam. Ein hastiger Abschied war es gewesen; hätte er gewusst, dass ein paar Stunden später die Franzosen über den Fluss kämen, wäre er geblieben und hätte sie beschützt. Er hatte starke Hände, helle, leicht schräg stehende Augen; er war Holzfäller im Lauterbrunnental, und im
Sommer hütete er Kühe auf einer Alp. Schön sah er aus in seiner Uniform; ihn hätten auch andere genommen, und Maria, die Dienstmagd des Viehhändlers, musste froh sein, dass er ein Auge auf sie geworfen hatte. Er war einen Kopf größer als sie; neben einander hatten sie genau die richtige Größe, um vor dem Pfarrer zu stehen. Er würde einen leinenen Sonntagsanzug tragen, sie ein Hochzeitskleid aus feinstem Baumwollbatist, und sie würde dem Pfarrer verschweigen, dass sie katholisch war. Sie hatte auch Johann nicht gesagt, dass sie in der Unterstadt von Freiburg als Uneheliche und Ziehtochter einer Wäscherin aufgewachsen war. Die Revolution er laube jedem zu glauben, was er wolle, hatte der Viehhändler Etter schon seit Tagen verkündet, und Maria hatte nicht herausgefunden, ob er meinte, das sei ein Übel oder ein Fortschritt. Aber nun hatten die Franzosen gewonnen, und darum würde die Religion künftig
weniger wichtig sein. So vieles, was noch vor kurzem undenkbar schien, war ge schehen. Von betrunkenen Soldaten hatte Maria gehört, Bern, das mächtige Bern sei gefallen und besetzt; weiße Bett tücher hätten die feigen Städter zu allen Fenstern hinausgehängt. Sie konnte es kaum glauben, und vielleicht stimmte es doch.
Das Schauspiel dauerte sehr lange. Die alte Barbara trat einigemal ans Fenster und horchte, ob die Kutschen nicht rasseln wollten. Sie erwartete Marianen, ihre schöne Gebieterin, die heute im Nachspiele, als junger Offizier gekleidet, das Publikum entzückte, mit größerer Ungeduld als sonst, wenn sie ihr nur ein mäßiges Abendessen vorzusetzen hatte; diesmal sollte sie mit einem Paket überrascht werden, das Norberg, ein junger, reicher Kaufmann, mit der Post geschickt hatte, um zu zeigen, daß er auch in der Entfernung seiner Geliebten gedenke.
Barbara war als alte Dienerin, Vertraute, Ratgeberin, Unterhändlerin und Haushälterin in Besitz des Rechtes, die Siegel zu eröffnen, und auch diesen Abend konnte sie ihrer Neugierde um so weniger widerstehen, als ihr die Gunst des freigebigen Liebhabers mehr als selbst Marianen am Herzen lag. Zu ihrer größten Freude hatte sie in dem Paket ein feines Stück Nesseltuch und die neuesten Bänder für Marianen, für sich aber ein Stück Kattun, Halstücher und ein Röllchen Geld gefunden. Mit welcher Neigung, welcher Dankbarkeit erinnerte sie sich des abwesenden Norbergs! Wie lebhaft nahm sie sich vor, auch bei Marianen seiner im besten zu gedenken, sie zu erinnern, was sie ihm schuldig sei und was er von ihrer Treue hoffen und erwarten müsse.
Das Nesseltuch, durch die Farbe der halbaufgerollten Bänder belebt, lag wie ein Christgeschenk auf dem Tischchen; die Stellung der Lichter erhöhte den Glanz der Gabe, alles war in Ordnung, als die Alte den Tritt Marianens auf der Treppe vernahm und ihr entgegeneilte. Aber wie sehr verwundert trat sie zurück, als das weibliche Offizierchen, ohne auf die Liebkosungen zu achten, sich an ihr vorbeidrängte, mit ungewöhnlicher Hast und Bewegung in das Zimmer trat, Federhut und Degen auf den Tisch warf, unruhig auf und nieder ging und den feierlich angezündeten Lichtern keinen Blick gönnte.
»Was hast du, Liebchen?« rief die Alte verwundert aus. »Um 's Himmels willen, Töchterchen, was gibt's? Sieh hier diese Geschenke! Von wem können sie sein, als von deinem zärtlichsten Freunde? Norberg schickt dir das Stück Musselin zum Nachtkleide; bald ist er selbst da; er scheint mir eifriger und freigebiger als jemals.«
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 22 maart 1832)Portret doorAngelika Kauffmann
Slechts eenmaal ben ik de afgelopen zomer naar het Scheveningse strand geweest. Ik moet die bewuste woensdagmiddag in juli alles meegehad hebben, leek een uitgelaten hondje, wuifde en riep naar de zee. Luchtig gekleed en op voetbedsandalen liep ik door rullig zand richting ver nudistengedeelte, kon mij niet herinneren wanneer precies voor 't laatst de zee gezien te hebben, metaalkleurig en witschuimige golfslag. In de verte een groot schip. Helaas de ontsierende zuurstok/pretpier van Zwolsman. Langs de botenverhuurafdeling en dan eindelijk het naturistenstrand, naakter dan naakt omdat er verder niemand aanwezig was. Nabij de verboden duinen ontkleedde ik mij rap en poogde zo zandvrij mogelijk te blijven. Op pantalon en shirt ging ik onbevangen om en om liggen. Wind en zon masseerden mij met zuivere zeelucht, zonder nabehandeling. Dit liet mijn piemel zeker niet onberoerd. Aldus ontstond de volgende dag weer eens een mop van eigen makelij: ik sta daar helemaal alleen op het nudistenstrand en word door wind en zon gemasseerd. Komt er in de verte een jongetje aangelopen, gekleed nog. Eindelijk naderbij gekomen blijkt het een dwergmevrouwtje te zijn. Zij is me genaderd en begint zich pal voor m'n Rotterdamse staander en zeeverkenner uit te kleden, hangt de boel eraan. Komt uit de zee een brok verval van 't zwakke geslacht hompig in mijn gezichtsveld, waardoor een verslapping ontstaat en de kleertjes van 't dwergmevrouwtje in het zand pleuren. Zij reageert verontwaardigd, waarop ik woedend: Mijn pik is geen kapstok!
Hoogstens drie kwartier zal ik daar gebleven zijn. Een tweetal schelpen zoekende geklede jongedames gunde mij geen blik waardig en zou dat evenmin gedaan hebben indien er iemand met een hengstenzwengel aanwezig was geweest. Ontzag voor en verlangen naar piemels is de omhooggeprezen andere sekse kennelijk vreemd. Na mij zandloos weer aangekleed te hebben, begaf ik mij naar de strandtent voor nudisten. In het overdekte restaurant ging ik een shaggie draaien met rollertje. Een speels bruingevlekt hondje had mij al welkom geheten. In een kooitje bevond zich een aangevlogen Japanse nachtegaal. Geen muziekstampij. Vroeger zou ik door een neerdrukkende stemming bevangen zijn, maar thans bleef ik in opperbeste bui, proefde met volle teugen van de door zee en strand aangereikte onbeperkte vrijheid.
I have always found it hard to resist an invitation
especially when I have come to a dead end
a
dead
end.
The trees that grow along cliff-faces,
having suffered much from weather, put out thorns
taste of salt
ignore leaf-perm and polish:
hags under matted white hair
parcels of salt with the string tangled;
underneath
thumping the earth with their rebellious root-foot
trying to knock up
peace
out of her deep sleep.
I suppose, here, at the end, if I put out a path upon the air
I could walk on it, continue my life;
a plastic carpet, tight-rope style
but Ive nothing beyond the end to hitch it to,
I cant see into the mist around the ocean;
I shall have to change to a bird or a fish.
I cant camp here at the end.
I wouldnt survive
unless returning to a mythical time
I became a tree
toothless with my eyes full of salt spray;
rooted, protesting on the edge of this cliff
Let me stay!
Janet Frame (28 augustus 1924 29 januari 2004)
De Australische dichter Frederick Alexander III Kesner werd geboren op 28 augustus 1967 in Manilla op de Filippijnen. Hij volgde opleidingen aan de Aquinas School in San Juan en aan de universiteit van Sint Thomas in Manilla. Daarna werkte hij o.a. als docent Engels. In 1998 haalde hij een graad in de theologie aan de Asian Seminary of Christian Ministries in Makati City. Kesners gedichten zijn verzameld in de bundels Waking Up to Self en Eye Soar. Ook verscheen werk van hem in The Curious Record en de Stylus Poetry Journal.
Kesner Poem
Keeper of records or accounts Enervating (is there such a word?) Even so Scintilling Scribe, spontaneous service Not a clue to be had (what is this?) Eclectic, eccentric estzet dissolved Rich, filthy, but only in his dreams
Come Not Into My Soul
Come not into my soul, You are not whom I love! For even out of that My heart will surely perish.
When my soul is bursting As a fiery bolt ablaze, My heart in fevered embrace! Through my furious bleeding; Come not near unto my soul, You are not whom I love!
Do not you touch my soul, You are not whom I love! Worn is the heart with want Where my bursting bruised it. Breathe-in not that blue fire,
Do not lean you upon my soul; You are not whom I love - Which now with my languor rests, Lest from out of my bleeding My fevered heart perish
De stilte viel toen een brede man met opgezette wangen, de woordvoerder van het fonds, het spreekgestoelte beklom. Na een theatrale pauze, waarin hij, zo leek het wel, elk kind afzonderlijk in de ogen trachtte te kijken, heette hij met ronkende stem iedereen hartelijk welkom, het jonge volkje in het bijzonder, en bezong vervolgens tot in de details ons nakende verblijf in de Ardennen, alsmede de inspanningen die het fonds en zijn medewerkers niet zouden nalaten zich daarbij te getroosten. Hij bleef maar praten en bezingen, tot het gekuch en het geschuifel, geproduceerd door ouders die wel wat beters hadden te doen, ook hem begonnen op te vallen. Met een sobere volzin sloot hij zijn uiteenzetting af, wenste de tienjarigen een heilzaam verblijf toe in de gezondste streek van West-Europa, dankte de aanwezige verwekkers voor het in het fonds gestelde vertrouwen, en gaf toen, eindelijk, met een hoofdknik aan zijn assistentes het sein voor de verdeling van de kartonnen dozen. Voorlopig echter waren deze dozen nog geen dozen. Ieder kind in het feestlokaal van de Christelijke Mutualiteiten kreeg twee bladen zo groot als een halve deur, van een weerbarstig dik en bruin karton waarin tal van vouwlijnen waren geperst. Op een van beide bladen stonden aan één kant ook zwarte lijnen en stippellijnen gedrukt, zoals die op de achterkant van een uitvergrote ansichtkaart zouden staan. Dit bedrukte blad was het deksel, het andere blad de bodem van een doos die thuis na enig gepuzzel en plakwerk zou ontstaan en de afmetingen zou hebben van een reiskoffer. En dat was het ook. Mijn eerste reiskoffer. Mijn eerste kartonnen doos.
Er komen nog meer mensen de kerk binnen, maar ze nemen allemaal plaats in de rijen achter ons. Ik voel me veilig onder de sluier, vrij om te huilen of niet te huilen, gebeden te prevelen of niet, mijn ogen open te houden of niet. De pastoor begint te praten over 'pepe' dit en 'pepe' dat en het duurt even voor ik besef dat hij het over mijn vader heeft. 'Noemden jullie papa "pepe"?' fluister ik tegen mijn schoonzus. 'Neen, nooit,' fluistert ze terug. 'Misschien zitten we bij de verkeerde begrafenis,' fluister ik, maar Eva wijst met haar kin naar de kransen op de kist waarvan althans de opschriften kloppen. 'Misschien heeft de pastoor zich van begrafenis vergist,' fluister ik, maar Eva reageert niet. Ik kijk rond en herken familieleden, buren van vroeger, kennissen. Geen van hun gezichten verraadt verwondering, laat staan verbijstering. 'Pepe was een graag geziene gast. Waar hij ook...' Er is gestommel in de kerk en ook mijn broer en zijn vrouw verlaten hun plaats om de hostie te ontvangen . Net als iedereen sta ik op, maar in plaats van aan te schuiven in een van de twee rijen langs de lijkkist, begeef ik me via de zijbeuk naar buiten.
Kristien Hemmerechts (Brussel, 27 augustus 1955)
De Australische dichter, schrijver en journalist David Rowbotham werd geboren in Toowoomba.in de Darling Downs van Queensland op 27 augustus 1924. In WO II diende hij aan het front in de Grote Oceaan. Hij studeerde aan de University of Queensland en werkte vele jaren als journalist. Rowbotham onderhield heel wat internationale contacten en reisde vaak naar de VS. In 1994 verschenen zijn Selected Poems, waarin zijn werk over een periode van vijftig jaat verzameld was. Dat hij nog lang niet uitgeschreven was bewezen zijn veel geprezen Poems for America die in 2002 verschenen. In 2007 ontving hij de Patrick White Award.
HARD AS ROCK
Hard as rock, I hide where you hide, behind the abdication of Fontainebleau: every boy an emperor! The rain remembers as you do. Treading gutters home to malodorous castles in forests of afternoon, we spent ourselves shouting like Napoleon. We were granted the principality of islands hard as rock. We had worn a continent down. The day was crazed, as if it had dismounted from its only eminence to stand beside an ordinary horse. How many of us forage as we ravage greenslopes for unavailable courage? Hidden with you behind my bedrock eyes, I watch bystanders for possible enemies as all little majors who are emperors do, and ride helter-skelter after spectres of Fontainebleau.
HEARTLAND
I close my eyes, I see the distance dance, I hear the detonation of mischance that fused the sand to glass and blew the light to blazes. The rivers of my heartland wait. I call them Mississippi and Missouri, great arteries of the inch and wild heart cherry, and I sleep in winter with beasts that want my night. I am their calm and warmth; my stove in the barn grazes the snow for them; and rivers stay born. Because I have lived with the eagle of the prairie, I am this continent as long as its rivers last and no reaction burns them to old rope. An image has been taken from an anxious past that shrinks them; and what may be, is heartless hope.
THE TRAVELLING HOUSE
Time is a house that travels, jogging down by horse and buggy to the parkland of the town where grandfather dismounts to give it a show of draughts; the board was metal and its pieces slung by shafts. He grooms his beard and wins the mornings for me in matches beneath the pepperina tree.
I hand the mornings to my mother on her knees where they shine like a last resort and the checkered years cease to crown us with their scrubbing pain; the house was time in a corrugated lane. I pass them towards my fathers hammering lunch and there they warm white knuckles at a bench.
This was my house and the givers of mornings it won; and it stands like the house I am that I pass on.
David Rowbotham (Toowoomba, 27 augustus 1924)
De Britse schrijfster Norah Lofts werd geboren op 27 augustus 1904 in Shipham, Norfolk als Norah Robinson. Zij schreef meer dan vijftig boeken, merendeels historische romans, maar ook non-fictie en korte verhalen. Onder het pseudoniem Peter Curtis schreef zij ook detectives. Haar historische romans zijn in twee soorten te verdelen: biografische romans over koninginnen als Anne Boleyn en Catharina van Aragon, en romans die spelen in East Anglia in het fictieve stadje Baildown, (gemodelleerd naar Bury St. Edmunds). Verschillende van haar boeken werden ook verfilmd.
Uit: The Concubine
BLICKLING HALL, NORFOLK. OCTOBER 1523
The serving woman went and knelt by the hearth and busied herself with the kindling of the fire. Every movement, every line of her body, proclaimed that she was making a concession to unusual circumstance. Fifteen years and almost as many small promotions lay between her and such a lowly task: but the room, the whole house except for the kitchen, was as cold and damp as the grave, and what was left of the household was in that state of disorganization possible only to one caught unawares in the moment of relaxation following a visit from its master who has just departed and unlikely to return for some time. So Emma Arnett, a practical woman, was lighting the fire.
She had, after all, been specially charged to look after her new mistress, the pale, thin girl, stony-eyed with misery, who now stood, still in her damp riding clothes, staring out at the lashing rain. It had rained almost all the way from London, and the state of the roads had added at least two days to the miserable journey. Unless the girl were soon warmed, and coddled a little, she'd come down with a cold, and to judge by the look of her, she was in no state to shake off even the most trivial indisposition.
"Even the wood is damp," Emma said. "Or I've lost my knack."
It was as well to draw attention to the fact that she, Lady Lucia's personal body-servant, was down on her knees, blackening her hands, doing a kitchen slut's work.
"It doesn't matter," the girl said in a dull, indifferent way. "We can go to bed."
"That we can't do, yet. Apart from the servants' pallets there's not a bed in the house fi t to sleep on. Those Sir Thomas and his company used, that might have been aired, are all out in the barn, emptied and being picked over. He complained that they were lumpy, as I've no doubt they were. That slit-eyed rogue that calls himself steward is as fi t for the job as I am to be Master of Horse."
The window rattled under the onslaught of wind and rain; what little smoke had gathered in the chimney gushed out again and drifted about the room.
"A fine homecoming," Emma Arnett said.
The girl brought her hands out from under her arms and began to rub them together.
Having climbed through the locks, the canal boat was now winding over the pleasant Cotswold country. Hornblower was bubbling with good spirits, on his way to take up a new command, seeing new sights, travelling in an entirely new way, at a moment when the entirely unpredictable English weather had decided to stage a clear sunny day in the middle of December. This was a delightful way of travelling, despite the cold.
"Your pardon for a moment, ma'am," said Hornblower.
Maria, with the sleeping little Horatio in her arms, gave a sigh at her husband's restlessness and shifted her knees to allow him passage, and he rose under the restricted height of the first-class cabin and stepped out through the forward door into the open bow of the passage boat. Here he could stand on his sea-chest and look round him. She was a queer craft, fully seventy feet long and, judging by eye as he looked aft, he would think hardly five feet in beam - the same proportions as had the crazy dugout canoes he had seen in use in the West Indies. Her draught must be less than a foot; that was clear as she tore along behind the cantering horses at a speed that must certainly be all of eight knots - nine miles an hour he told himself, hurriedly, for that was the way they measured speeds here inland.
The passage boat was making her way from Gloucester to London along the Thames and Severn Canal; going far more smoothly than the stage coach, it was very nearly as fast and decidedly cheaper, at a penny a mile, even in the first class. He and Maria with the child were the only first-class passengers, and the boatman when Hornblower had paid the fares had cocked an eye at Maria's condition and had said that by rights they ought to pay two children's fares instead of one. Maria had snorted with disdain at such vulgarity, while the onlookers chuckled.
Cecil Scott Forester (27 augustus 1899 2 april 1966)
Christopher Isherwood, Guillaume Apollinaire, Jules Romains, Walter Helmut Fritz, Julio Cortázar, Joachim Zelter, Joachim Helfer, Jürgen Kross, Boris Pahor, Ludwig Aurbacher
'ALL the time the wind was south-west you were deadly keen on seals.'
'Was I? Allen idly stopped fumbling in the pocket of his coat, then asked with interest: 'Been seeing your friend the boatman again?'
'Yes. Why?'
'This meteorological knowledge.'
'I suppose you think I'm incapable of noticing anything for myself.'
'No.'
There were blue fishing-boats in the harbour pool. Allen could see them reflected in blots of opaque colour on the glass of a framed engraving which faced the window. Sir Cloudesley Shovel and his men drowning between the Gilstone and Retarriers, The blots did not seem to move, but the fishing-boats were dipping and rocking as gusts darkened the water. A web of fragile brilliance lay upon the pool and upon the distant waters of the Road. The dining-room was shadowy with reflected light.
'I can actually remember your saying: "at the Zoo they'll answer to obscene names: Milly and Gertie.'"
'The seals aren't the point,' replied Allen, be ginning to clean his pipe.
Philip asked: 'Then what is?' merely to keep up the discussion. Like a becalmed kite, it required continual jerks. Another argument occurred to him.
'There'd be eight of us in the launch.'
'Nine,' Allen corrected, 'including the boatman.'
'Well, then?'
'What?'
The light played over Philip's face, which was beginning to peel. Sunburn made it agreeable, almost handsome. But against the dark blue sky and the rakish mop-headed palms of the hotel garden, Philip, in his townish clothes, looked plump and rather absurd. Or one could put it that, behind him, the gorgeous colours of the afternoon beyond the pane seemed crude, un real. He was smiling with exasperation.
'Well, then, what earthly difference can it make?'
'None.'
'Then you'll come?'
'No.'
'But, if it doesn't, why won't you?'
Christopher Isherwood (26 augustus 1904 4 januari 1986)
Rotsoge Ton visage écarlate ton biplan transformable en hydroplan Ta maison ronde où il nage un hareng saur II me faut la clef des paupières Heureusement que nous avons vu M. Panado Et nous sommes tranquilles de ce côté- là Qu'est-ce que tu vois mon vieux M. D... 90 ou 324 un homme en l'air un veau qui regarde à travers
le ventre de sa mère
J'ai cherché longtemps sur les routes Tant d'yeux sont clos au bord des routes Le vent fait pleurer les saussaies Ouvre ouvre ouvre ouvre ouvre Regarde mais regarde donc Le vieux se lave les pieds dans la cuvette Una volta ho inteso dire Chè vuoi Je me mis à pleurer en me souvenant de vos enfances
Et toi tu me montres un violet épouvantable
Ce petit tableau où il y a une voiture m'a rappelé le jour Un jour fait de morceaux mauves jaunes bleus verts et rouges Où je m'en allais à la campagne avec une charmante cheminée
tenant sa chienne en laisse Il n'y en a plus tu n'as plus ton petit mirliton La cheminée fume loin de moi des cigarettes russes La chienne aboie contre les lilas La veilleuse est consumée Sur la robe ont chu des pétales Deux anneaux d'or près des sandales Au soleil se sont allumés Mais tes cheveux sont le trolley À travers l'Europe vêtue de petits feux multicolores
Enfance
Au jardin des cyprès je filais en rêvant, Suivant longtemps des yeux les flocons que le vent Prenait à ma quenouille, ou bien par les allées Jusqu'au bassin mourant que pleurent les saulaies Je marchais à pas lents, m'arrêtant aux jasmins, Me grisant du parfum des lys, tendant les mains Vers les iris fées gardés par les grenouilles. Et pour moi les cyprès n'étaient que des quenouilles, Et mon jardin, un monde où je vivais exprès Pour y filer un jour les éternels cyprès.
Guillaume Apollinaire (26 augustus 1880 9 november 1918)
Portret van Guillaume Apollinaire door Maurice Vlaminck
Das Fenster öffnet sich auf den neuen Tag, in dem viele Tage sind; auf einen Mann und eine Frau, die am Ufer entlang gehen; den Rhein, der auch befahrbar blieb, als das Land unter Eis und Schnee lag. Stromaufwärts, stromabwärts atmende Nähe und Fernsicht, die daran erinnert, Träume und Fluchtpunkte ernst zu nehmen. Das Wasser führt seinen Sand, seine Dunkelheiten und Lichter mit sich. Die Augen folgen einem der Lastkähne, von dem jemand herüberwinkt. Mit schwindelerregendem Leben zieht der Fluß fort wie das mörderische Jahrhundert, das sich auf und davon macht. Wellengeräusche. Wellenkämme, die nachglänzen und zerbrechen. Davor jetzt ein Rudel tobender Hunde.
So gibt ein Wort das andere
(Dem Andenken Hans Arps)
Weißt du, was ich las? Die Störche packen ihre Schornsteine in ihre Koffer und ziehen in das Land der Pharaonen. Schneewittchen befreundet sich mit Hagelwittchen. Auf den Wendeltreppen sitzen Sterne mit Ohrringen. Eine Hand schlägt den Sommerregen und das Gras, das vom Himmel niederwächst, wie einen Vorhang zurück. Seen hängen senkrecht als Spiegel in den Bergen. Steine sind steinalt, manchmal sind sie wie Kinder, reden so dahin, und der Bildhauer glaubt nur zu gern, was sie reden. Die Ewigkeit raucht aus uns wie aus Pfeifen. Jeder von uns ist der Kern eines zukünftigen Engels. So gibt ein Wort das andere. Dada ist schön wie die Nacht, die einen jungen Tag in ihren Armen wiegt.
The job of having to soften up the brick every day, the job of cleaving a passage through the glutinous mass that declares itself to be the world, to collide every morning with the same narrow rectangular space with the disgusting name, filled with doggy satisfaction that everything is probably in its place, the same woman beside you, the same shoes, the same taste of the same toothpaste, the same sad houses across the street, the filthy slats on the shutters with the inscription THE HOTEL BELGIUM. Drive the head like a reluctant bull through the transparent mass at the center of which we take coffee with milk and open the newspaper to find out what has happened in whatever corner of the glass brick. Go ahead, deny up and down that the delicate act of turning the doorknob, that act which may transform everything, is done with the indifferent vigor of a daily reflex. See you later, sweetheart. Have a good day. Tighten your fingers around a teaspoon, feel its metal pulse, its mistrustful warning. How it hurts to refuse a spoon, to say no to a door, to deny everything that habit has licked to a suitable smoothness. How much simpler to accept the easy request of the spoon, to use it, to stir the coffee.
Julio Cortázar (26 augustus 1914 - 12 februari 1984)
"Ich stehe vor dem Grab des Kanzlers der großen Koalition ...' Ich stand vor dem Grab des Kanzlers. Tatsächlich war das Grab ungewöhnlich groß, eher schon ein eigener Garten als nur ein großes Grab. Ich trug ein Tweedjackett, eine halblange Pumphose, eine Sonnenbrille, eine Aktentasche mit allerlei Utensilien, die den Eindruck forscherischer Umtriebigkeit und Verstiegenheit erzeugen sollten. Ich kam aus Oxford. Mein Arbeitsgebiet: Friedhöfe. Meine Leidenschaft: Friedhöfe. Meine Bezeichnung: Friedhofsoziologe ..."
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
Was haben Schiller, Einstein und die Befreiung vom Naziregime miteinander zu tun? Der Autor der 'Räuber' mit dem Sieg über die gewissenloseste und erfolgreichste Räuberbande aller Zeiten? Und was hat diese Befreiung eher mit dem geschichtsphilosophischen Idealismus des späteren Schiller zu tun als, zum Beispiel, mit der aufklärenden Vernunft eines Lessing?
Was verbindet den humanistischen Naturforscher Einstein eher mit Schiller als, zum Beispiel, mit dem humanistischen Naturforscher Goethe? Und warum macht der Bundeskanzler sein Amtsgebäude zur Litfasssäule für die Sentenzen des deutschen Denkers Einstein, nicht aber für, zum Beispiel, jene des deutschen Denkers Kant?
Gleichgeschaltete Kulturorgane
Darf man im Schillerjahr überhaupt in ein Stück von, sagen wir, Schnitzler gehen, und wenn ja: wo stünde eines auf dem Spielplan? Werden die Freunde Bachs im nächsten, dem Mozartjahr, durch regierungsamtliche Zwangsbeschallung aller öffentlichen Räume zum Erfinder der gleichnamigen Sahnetrüffel bekehrt?
Kakophonie jedenfalls, das vom Kanzler einst bei seinem Kabinett beklagte unharmonische Durcheinander allzuviel unterschiedlicher Stimmen, wird man den weitgehend gleichgeschalteten Staats-, Medien- und Kulturorganen dieser Tage nicht vorwerfen können.
Der Appellplatz in Dachau gleicht einem zerbombten weiten Zigeunerlager. Wir müssen uns ausziehen, wir stehen nackt da, in den Strohsäcken auf dem Boden sind die waagrechten Glieder. Auf dem großen Platz liegen Holzlöffel und Holzschuhe und haufenweise Lumpen herum. Dürre Körper stehen auf aus den Lumpen, ihre schuppige Haut ist von den strichähnlichen hölzernen Rippen darunter gezeichnet. Aber auch leere Strohsäcke mit dem Eiter und Horn der Körper, die man schon davongetragen hat. Liegestätte zeitgenössischer Jobgestalten unter der bayerischen Sonne. Ein enormer Abfallplatz voll Körper und Unrat, mit weißen Bändern aus Papierverbänden umschlungen, wie mit den Spuren der unwählerischen und unerbittlichen Parze. Eine lange Reihe von Körpern liegt schon entlang der Baracke neben dem Sezierraum, wo der Arzt mit Gummihandschuhen seine überflüssige Rolle schon ausgespielt hat. Die Körper haben alle einen dicken Zopf, vom Kinn bis zum Schritt geflochten. Sie lieben alle auf dem Rücken und sind wie Skelette, nur einer ist aufgedunsen und ganz blass. "Dein Kamerad", sagt der Norwegerjunge, als ich vor Romaz anhalte.
Boris Pahor (Triëst, 26 augustus 1913)
De Duitse schrijver Ludwig Aurbacher werd geboren op 26 augustus 1784 in Türkheim, Schwaben.
Brian Moore, Charles Wright, Martin Amis, Johann Herder, Maxim Biller
De Ierse schrijver. Brian Moore werd geboren in Belfast op 25 augustus 1921 in een groot katholiek doktersgezin. Zijn middelbare schooltijd herinnerde hij zich als een ramp. In de Tweede Wereldoorlog trad hij in dienst van het Britse Ministerie voor Oorlogstransporten en was actief in onder meer Algerije, Italië en Frankrijk. In 1948 vestigde hij zich in Canada en verwierf het Canadese staatsburgerschap. Vanaf de jaren 1950 begon hij te schrijven, waarvoor hij zich altijd afzonderde van zijn gezin en vrienden. In 1964 hertrouwde hij met zijn tweede vrouw, Jean Denney, bij wie hij zich veel gelukkiger voelde. Een jaar later verhuisden ze naar Californië, waar hij in 1999 overleed. Zijn meest verkochte roman, The Lies of Silence (1990) is een thriller die speelt in Belfast. Moore maakte zich zorgen over de waanzin en 'dodelijke ziekte' waar Noord-Ierland volgens hem aan leed.
Uit: Catholics
The fog lifted. The island was there. The visitor walked to the end of the disused pier and saw it across three miles of ocean, riding the sea like an overturned fishing boat. Morning sunlight moved along a keel of mountain, above valleys black as tarred boat sides.
He thought of Rome. Surprisingly, the order itself had little descriptive information. In the Lungotevere Vaticano he had been handed an out-of-print book: Weirs Guide to Religious Monuments.
Muck Abbey, Kerry, Ireland. On a small island off the rocky panoramic coastline of the Atlantic Ocean known as The Ring of Kerry. The monastery, (Albanesian order), founded 1216, rebuilt 14001470, has a dependency, or cell, on the mainland, the priory of Holy Cross, at Mount Coom near the village of Cahirciveen. This priory, sacked by Cromwellian troops, was, in Penal times, a site for clandestine Mass, conducted in the open air on a Mass rock altar. The abbey itself (on Muck Island) escaped Cromwellian despoliation and sits on the western slope of the island overlooking a splendor of sea. From the abbey tower the visitor looks down on gray waves that curl on barren rock. The monks fish and gather kelp.
He had telephoned again before breakfast. The pretty girl at the desk in his hotel cranked up an incredibly old-fashioned device to call exchange. Were wanting Muck Island. No, Sheilagh, its all right, its for that priest who spoke to the island last night.
There now, Father. He took the receiver. A bell rang and rang.
Muck Island One, said a crackly voice, out in the Atlantic.
The visitor gave his name. He said he had been asked to call and check on the weather.
What was your name again, now?
Kinsella. Father James Kinsella. He had learned his lesson.
Ah, Father Kinsella. Well send a boat for you, to be sure. Go down to the pier now, and Padraig will be along shortly.
Gulls, searching the remains of fish, skimmed overhead, dipped to the brackish waters beneath. Behind him, at the end of the road that led to the pier, were three roofless concrete boat sheds, floored with weeds, smelling of urine and sheep droppings. A very old car, which he had thought abandoned, sat in one of the sheds. Yesterday, when he first drove down here searching the fog for a sight of the island, he had looked in at the car. A purple silk stole lay on the front seat. At the hotel, after dinner, he asked who had built this pier. No, the monks had not built it, the Irish government built it, years ago, before the fishing became polluted. At that time, there were some twenty families living on the island. Theyve nearly all come out since. Scattered now, to the four ends of the world.
Brian Moore(25 augustus 1921 10 januari 1999)
De Amerikaanse dichter Charles Wright werd geboren op 25 augustus 1935 in Pickwick Dam, Tennessee. Hij volgde opleidingen aan het Davidson College en de University of Iowa. In 1983 ontving hij de National Book Award voor Country Music: Selected Early Poems en de Pulitzer Prize for Poetry voor Black Zodiac in 1998. Voor zijn vertaling van Eugenio Montale's The Storm and Other Poems kreeg hij in 1979 de PEN Translation Prize. Wright doceert ook Engels aan deUniversity of Virginia in Charlottesville..
Werk o.a: Chickamauga, Buffalo Yoga, Negative Blue, Appalachia, The World of the Ten Thousand Things: Poems 1980-1990, Zone Journals and Hard Freight
After Reading Tu Fu, I Go Outside to the Dwarf Orchard
East of me, west of me, full summer. How deeper than elsewhere the dusk is in your own yard. Birds fly back and forth across the lawn looking for home As night drifts up like a little boat.
Day after day, I become of less use to myself. Like this mockingbird, I flit from one thing to the next. What do I have to look forward to at fifty-four? Tomorrow is dark. Day-after-tomorrow is darker still.
The sky dogs are whimpering. Fireflies are dragging the hush of evening up from the damp grass. Into the world's tumult, into the chaos of every day, Go quietly, quietly.
Chickamauga
Dove-twirl in the tall grass. End-of-summer glaze next door On the gloves and split ends of the conked magnolia tree. Work sounds: truck back-up-beep, wood tin-hammer, cicada, fire horn. History handles our past like spoiled fruit. Mid-morning, late-century light calicoed under the peach trees. Fingers us here. Fingers us here and here. The poem is a code with no message: The point of the mask is not the mask but the face underneath, Absolute, incommunicado, unhoused and peregrine. The gill net of history will pluck us soon enough From the cold waters of self-contentment we drift in One by one into its suffocating light and air. Structure becomes an element of belief, syntax And grammar a catechist, Their words what the beads say, words thumbed to our discontent.
Now that wouldn't be a bad opening sentence for the narrative proper, and I am impatient to write it. But not yet. "Not yet, not yet, my precious!" This is what the poet Auden used to say to the lyrics, the sprawling epistles, that seemed to be lobbying him for premature birth. It is too early, now, for the war between the brutes and the bitches. There will be war in these pages, inevitably: I fought in fifteen battles, and, in the seventh, I was almost castrated by a secondary missile (a three-pound iron bolt), which lodged itself in my inner thigh. When you get a wound as bad as that, for the first hour you don't know whether you're a man or a woman (or whether you're old or young, or who your father was or what your name is). Even so, an inch or two further up, as they say, and there would have been no story to tell--because this is a love story. All right, Russian love. But still love.
The love story is triangular in shape, and the triangle is not equilateral. I sometimes like to think that the triangle is isosceles: it certainly comes to a very sharp point. Let's be honest, though, and admit that the triangle remains brutally scalene. I trust, my dear, that you have a dictionary nearby? You never needed much encouragement in your respect for dictionaries. Scalene, from the Greek, skalenos: unequal.
It's a love story. So of course I must begin with the House of Meetings.
I'm sitting in the prow-shaped dining room of a tourist steamer, the Georgi Zhukov, on the Yenisei River, which flows from the foothills of Mongolia to the Arctic Ocean, thus cleaving the northern Eurasian plaina distance of some two and a half thousand versts. Given Russian distances, and the general arduousness of Russian life, you'd expect a verst to be the equivalent ofI don't knowthirty-nine miles. In fact it's barely more than a kilometer. But that's still a very long ride. The brochure describes the cruise as "a journey to the destination of a lifetime"a phrase that carries a somewhat unwelcome resonance. Bear in mind, please, that I was born in 1919 .
Ein Traum, ein Traum ist unser Leben auf Erden hier. Wie Schatten auf den Wegen schweben und schwinden wir. Und messen unsre trägen Tritte nach Raum und Zeit; und sind (und wissen's nicht) in Mitte der Ewigkeit . . .
Der Mond
Und grämt dich, Edler, noch ein Wort Der kleinen Neidgesellen? Der hohe Mond, er leuchtet dort, Und läßt die Hunde bellen Und schweigt und wandelt ruhig fort, Was Nacht ist, aufzuhellen.
Johann Gottfried Herder (25 augustus 1744 18 december 1803)
He waited for her for three months. He sorted out his photos, rearranged his books, moved the furniture around, and then he went on waiting. After that, he read all the letters he had ever received and threw most of them away, and then he bought a large map of India and hung it above his bed. Or, rather, he didnt buy a map of India, but that was what he really wanted to do while he was waiting. He waited and waited, and began to write a story about waiting for her, but he didnt know how it would end, so he stopped. Finally, he did nothing at all; he didnt even wait anymore. He was sleeping less and less, eating nothing but bread and tomatoes and yellow supermarket cheese, and then, at last, she came back. They sat together on his sofa, and she said, Its been a long time.
Yes, he said, although he had firmly made up his mind to say as little as possible. Its been a very long time.
She had lost weight on her travels, and he didnt think she looked better than before. She was tired, but then she was always tired; shed gone away to recover from feeling tired all the time, and now that she was back she was still tired. And shed grown older. Older or harder or more serioushe wasnt sure which. There was a gray tinge to her tanned skin, the kind you usually see only on older women. Her smile was much too grave and thoughtful, and her cheekbones were even more prominent than before.
She rose to her feet and left the room. When she came back, she had a bright-colored bag in her hand.
This is for you, she said.
Thank you, my love, he said. He opened the bag. There was a small, fat black mahogany elephant in it. He put the elephant in his pocket.
Would you like a drink? he asked.
Some water.
I bought wine for you.
No, water, she said.
He stood up slowly and grazed her leg with his. Apart from the fleeting kiss when she arrived, it was their first physical contact in three months.
Really just water? he called from the kitchen, but she didnt reply. Chilled or room temperature? he asked, and she called quietly back, Room temperature.
Drs. P, Jorge Luis Borges, Marion Bloem, Stephen Fry, Johan Fabricius
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer werd geboren in het Zwitserse Thun op24 augustus 1919. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2007.
Literatuur
Regenvlagen Onbehagen Het weer is uitgesproken guur Ik zit binnen Verzet mijn zinnen Gooi een blokje in het vuur Lekker stoken Sigaartje roken Onbekommerd schemeruur
Krachten sparen Rust bewaren Gaat vervelen op de duur In alle hoeken Liggen nog boeken t Word tijd dat ik daar eens in gluur Dus ga ik lezen Wat zal het wezen Ik merk het al, ik voel het aan mijn tandglazuur
Het is literatuur, ja het is literatuur En dan is het nog niet eens gewoon maar literatuur Het is een stroming Een nieuwe stroming Zoals ik zeg, een nieuwe stroming in de literatuur Een echte nieuwe stroming in de literatuur Een hele echte nieuwe stroming in de literatuur
Een dichter heeft een aantal losse regels gepend en toont het werk aan een bevriende koordirigent Die in de stad een culturele ambtenaar kent en deze heeft relaties met een boekrecensent Die zegt; 'Het gaat niet om de vorm, het gaat om de vent En dus is het literatuur'
De een is anecdotisch, da ander obscuur De een is realistisch en de ander is puur En dat stroomt maar En dat symptoomt maar Dat idioomt maar In de literatuur
De eerste heeft de helderheid van griesmeelpap De tweede vindt de eerste onvoorstelbaar knap De derde schrijft uitsluitend voor de linkse hap De eerste roemt de derde om zijn meesterschap En deze gaat dan weer met nummer twee op stap En zo bloeit de literatuur
Te koop of te huur, of te leen bij je buur, overal heb je literatuur In theater en aether, in klooster en klas en ook aan de weg en de muur Op het zakenadres van de buikendanseres en bij de Comtesse de Ségur
O, waar ik ook tuur zie ik literatuur De li li li li literatuur De liter, de liter, de liter, de liter, de liter, de liter, de literatuur De litera titera tutera taterata De literatuur
The universe (which others call the Library) is composed of an indefinite, perhaps an infinite number of hexagonal galleries, with enormous ventilation shafts in the middle, encircled by very low railings. From any hexagon the upper or lower stories are visible, interminably. The distribution of the galleries is invariable. Twenty shelves--five long shelves per side--cover all sides except two; their height, which is that of each floor, scarcely exceeds that of an average librarian. One of the free sides gives upon a narrow entrance way, which leads to another gallery, identical to the first and to all the otehrs, To the left and to the right of the entrnce way are two miniature rooms. One allows standing room for leeping; the other, the satisfaction of fecal necessities. Through this section passes the spiral staircase, which plunges down into the abyss and rises up to the heights. In the entrance way hangs a mirror, which faithfully duplicates appearances. People are in the habit of inferring from this mirror that the Library is not infinite (if it really were, why this illusory duplication?); I prefer to dream that the polished surfaces feign and promise infinity. . . .
Light comes from spherical fruits called by the name of lamps. There are two, running transversally, in each hexagon. The light they emit is insufficient, incessant.
Like all men of the Library, I have traveled in my youth. I have journeyed in search of a book, perhaps of the catalogue of catalogues; now that my eyes can scarcely decipher what I write, I am preparing to die a few leagues from the hexagon in which I was born. Once dead, there will not lack pious hands to hurl me over the banister; my sepulchre shall be the unfathomable air: my body will sink lengthily and will corrupt and dissolve in the wind engendered by the fall, which is infinite. I affirm that the Library is interminable. the idealists argue that the hexagonal halls are a necessary form of absolute space or, at least, of our intuition of space. they contend that a triangular or pentagonal hall is inconceivable. (The mystics claim that to them ecstasy reveals a round chamber circling the walls of the room; but their testimony is suspect; their words, obscure. That cyclical book is God.) Let it suffice me, for the time being, to repeat the classic dictum: The Library is a sphere whose consummate center is any hexagon, and whose circumference is inacessible.
Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 14 juni 1986)
Mijn muze is verhuisd naar een verpleegtehuis De deur naar buiten zit op slot Er is een tovercode
Vier cijfers die mijn muze niet meer weet Naast de deurpost staat geschreven: Het wachtwoord is het jaar waarin wij leven
Het heden wordt haar later nooit Het vroeger is zij heden al vergeten Later is reeds haar verleden tijd
Mijn muze zit gevangen In de kamer van mijn vroeger Kwijt is de vanzelfsprekendheid
Hollands landschap
Vanachter vervuilde ruiten -we reisden altijd per trein- zag ik koeien, gras, en water Kilometers lang luchten in duizend tinten blauw. Ik had alleen 't kale gras van ons gazon nog maar van héél dichtbij gezien. En als de trein zonder reden opeens ergens stopte - de noodrem misschien - bleven de deuren gesloten. De brug deed de wagon rammelen als een blik met toffee's die niemand nog lustte wanneer ik huppelde, voldaan met mijn buit van school naar huis. (Ze gingen nooit schoon op.) Wij hadden geen koeien in de straat en 't perk bij de huizen was verboden voor honden Wij hadden geen sluizen geen rivieren of kanalen door de achtertuin. Maar mijn moeder vulde de teil met water als het zomer was en zette hem op ons klein terras. Mijn vader leende van de buurman zijn waterpas toen hijzelf de tegels legde met wit zand, te koop per zak Zand, van verre duinen, zei hij, gewoon uit Nederland.
In our age one of the glories of poetry is that it remains an art that demonstrates the virtues and pleasures of taking your time.You can never read a poem too slowly, but you can certainly read one too fast.
Please, and I am on my knees here, please read all the sample excerpts and fragments of poetry that I include in this book (usually in indented paragraphs) as slowly as you possibly can, constantly rereading them and feeling their rhythm and balance and shape. I'm referring to single lines here as much as to larger selections.
Poems are not read like novels. There is much pleasure to be had in taking the same fourteen-line sonnet to bed with you and reading it many times over for a week. Savour, taste, enjoy. Poetry is not made to be sucked up like a child's milkshake, it is much better sipped like a precious malt whisky.Verse is one of our last stands against the instant and the infantile. Even when it is simple and childlike it is be savoured.
Always try to read verse out loud: if you are in a place where such a practice would embarrass you, read out loud inside yourself (if possible,moving your lips).Among the pleasures of poetry is the sheer physical, sensual, textural, tactile pleasure of feeling the words on your lips, tongue, teeth and vocal cords.
It can take weeks to assemble and polish a single line of poetry. Sometimes, it is true, a lightning sketch may produce a wonderful effect too, but as a general rule, poems take time.As with a good painting, they are not there to be greedily taken in at once, they are to be lived with and endlessly revisited: the eye can go back and back and back, investigating new corners, new incidents and the new shapes that seem to emerge.We are perhaps too used to the kind of writing that contains a single message.We absorb the message and move on to the next sentence. Poetry is an entirely different way of using words and I cannot emphasise enough how much more pleasure is to be derived from a slow, luxurious engagement with its language and rhythms.
Mijn vader, de toneelschrijver Jan Fabricius, groeide onder zeer eenvoudige omstandigheden op als de enige zoon - hij had vier zusters - van Johan Fabricius, corrector en meesterknecht bij de Provinciale Drentsche en Asser Courant. Als jongen moest hij thuis helpen verdienen; zijn Asser carrière van twaalf ambachten dertien ongelukken eindigde hij als letterzettersmaatje op de drukkerij waar zijn vader werkte. Daarna mocht hij voor de krant de Winschoter raadsvergaderingen verslaan en voor gemengde berichten zorgen: het eerste nog schuchtere bewijs dat zijn pen gewaardeerd werd.
Als 20-jarige solliciteerde hij naar een betrekking van chef-d'atelier - een woord dat hij voor het eerst hoorde - bij Van Dorp & Co., een grote Bataviase drukkerij; hij moest met zijn leeftijd smokkelen om de betrekking te krijgen, die hem werd toegekend op grond van zijn opvallend gestelde sollicitatiebrief en zijn verschijning, die vertrouwen schijnt te hebben ingeboezemd.
In het toenmalige Nederlands-Indië maakte hij snel carrière; via de drukkerij vond hij zijn weg naar de redactie-kamer. Hij verhuisde naar Bandoeng, om daar de door hem mede-opgerichte Preanger-bode te redigeren. Hij kon nu ook zijn meisje - Minke Dornseiffen, voortgekomen uit een Friese domineesfamilie - als handschoentje laten overkomen.
Na tien Indische jaren dwong een ernstige leveraandoening hem te repatriëren. Hij koos Haarlem als woonplaats en werd hoofdredacteur respectievelijk van De Wereldkroniek en De Spaarnebode. In 1908 verhuisde hij naar Den Haag, om het directeurschap van De Nieuwe Courant op zich te nemen.
Uit: HET GELIJK VAN W.F. HERMANS IN DE ZAAK MULTATULI
W. F. Hermans heeft een boek geschreven, een biografie van Eduard Douwes Dekker: De raadselachtige Multatuli. We zijn in ons land niet verwend met biografen. Autobiografen willen er nog wel eens zijn en dat is op zichzelf toe te juichen. Maar ze behoren - tenminste in Nederland - tot een categorie die met enige reden tweede keus kan worden genoemd. Autobiografen zijn gewoonlijk mensen die door hun positie in de maatschappij nogal wat hebben meegemaakt. Het totaal van hun belevenissen vinden ze genoeg de moeite waard er een soort historisch monument van te maken. Als ze dat doen door de zaak zelf op te schrijven, bestaat er een relatief grote kans op een mislukking. Ze kunnen het niet, omdat ze het ambacht niet verstaan. Bekende voorbeelden hiervan zijn de autobiografieën van koningin Wilhelmina en dr. W. Drees. Als schrijfkunstprodukt onder de maat, hoewel het best mogelijk is, dat ze naderhand voor de historicus waardevolle bronnen blijken te zijn. Een voorbeeld van een welgelukte autobiografie is het boek van mevrouw Romein-Verschoor, Omzien in verwondering. In dit geval had de auteur niet alleen belangrijke zaken te vertellen, maar ze kon nog schrijven op de koop toe. Men zal overigens begrijpen, dat de drie hierboven genoemde auteurs als voorbeelden zijn genoemd. Met de biografieën is het in Nederland wat ingewikkelder gesteld. Vergeleken met een land als Engeland is hun aantal gering. Ook is de kwaliteit daarginds beter: een levendiger stijl en met meer humor geschreven. Bij ons wordt het leven van bekende personen eigenlijk meer herdacht dan beschreven. Bovendien gebeurt dit meestal in een soort zakformaat: de Levensberichten van de Maatschappij van Letterkunde. De biografen zijn in dit geval meer uitzonderingen dan voorbeelden. Als zodanig valt te noemen de lijvige, maar daarom niet minder leesbare biografie die Jan den Tex heeft gewijd aan Oldenbarneveld. En een even nuttig als plezierig initiatief is enkele jaren geleden genomen door Van Dishoeck met zijn Fibulareeks, waarin een biografie van graaf Floris V, geschreven door dr. J. W. N. Hugenholtz is opgenomen. Uit nagenoeg dezelfde tijd stamt de uitstekende biografie Daendels, maarschalk van Holland, door Paul van 't Veer, verschenen als Phoenix-Poeket. Dat zijn er dan een paar en gelukkig is er nu een bijgekomen. Het boek van Hermans is een verhaal van het leven van Eduard Douwes Dekker van voor het begin tot na het einde. Zo hoort het ook. De lezer wil weten waar zo iemand vandaan komt en wat er van hem is gebleven na zijn dood. Dit is gebeurd. Helder en duidelijk genoeg. Hermans zelf vindt allerminst volledig en meent dat 'het schrijven van zijn definitieve, volledige biografie, die minstens 1500 pagina's groot zou moeten zijn, een groepsbezigheid (zal) moeten worden...'. Het is mogelijk. In eik geval heeft de onvolledigheid de leesbaarheid stellig niet verminderd.
Albert Alberts (23 augustus 1911 16 december 1995)
De Amerikaanse schrijver en acteur Charles Busch werd geboren op 23 augustus 1954 in New York. Na zijn middelbare schoolopleiding werd hij acteur en schrijver voor het theater. Hij trad zelf als acteur in veel van zijn stukken op zoals in Vampire Lesbians of Sodom (1984), Psycho Beach Party (1987), The Lady in Question (1989) und Red Scare on Sunset (1991). In 2001 werd The Tale of the Allergist's Wife, gespeeld op Broadway, voor een Tony genomineerd. In 1995 verscheen van hem de roman Whores of Lost Atlantis.
Uit: The Tale of the Allergist's Wife (Introduction)
I was never in a school play and for a good reason: I couldnt remember a line of dialogue. I nearly hyperventilated the moment I hit the stage. It was because I loved it too much. To be up there was almost too magical to imagine. Ever since the age of seven, when I was taken by my father to the old Metropolitan Opera House to see Joan Sutherland in La Sonnambula, Ive been obsessed by the image of that magnificent red-headed lady drifting ethereally through a painted nineteenth-century landscape. Its not unfair to say that my entire career has been an attempt to recreate that first impression.
I was desperate to be a child star, only there was no one willing to exploit me. I went so far as to send a snapshot of myself to the producers of the film version of Oliver offering my services for the title role. Growing up in Manhattan was helpful. Sometimes after school, Id go to the Palace Theatre, and persuade the stage doorman to let me go onstage. I cant even imagine what old Pops thought of this fragile twelve-year-old boy belting out The Man That Got Away.
All but one of the plays in this volume were written to allow me to be up there. I started out as a performer who needed lines to say and, through necessity, grew to be a writer. Along the way, I discovered that the pleasure I derived from writing nearly equaled the joy I received from being onstage. From 1984 through 1991, I was the leading lady and playwright-in-residence ofTheatre-in-Limbo. We were very much a throwback to the acting troupes of the nineteenth- century. Considering that the group was assembled merely on the basis of who was available and willing to work for free, it was rather remarkable that each of us filled a very specific role in the traditional stock company. Arnie Kolodner was the handsome stalwart leading man. Ken Elliott, our director, played the effete villains. Theresa Marlowe was always the ingénue. Andy Halliday wasour character man, Julie Halston, the comic soubrette, Bobby Carey, the juvenile, Meghan Robinson, the dark villainess -- and I was the leading lady, a Sarah Bernhardt of Avenue C.
The advantage of writing play after play for an ensemble is that youre never facing a blank page. There are so many givens to constructing a plot. There must be a role for everyone in the company. The playwright has to take into consideration everyones strengths and weaknesses. If an actor played a small role in the last play, hes owed a better opportunity in the next. In Theatre in-Limbo, if an actor was in drag in the last play, he might feel the need to butch it up in the next. My early plays were Chinese puzzles constructed of promises and budgetary considerations. The style of the plays was dictated by our performing venue. The Limbo Lounge was an art gallery/after hours bar (sans liquor license)/ performance art space. There were actually two Limbo Lounges that we performed in. The first was a small floor-through on Tenth Street off First Avenue. Several months after our first show, the Limbo Lounge moved to a large garage on Ninth Street between Avenues B and C.It was impossible to store scenery or costumes in either place, so I wrote plays that required no set and collected shopping bags to schlep the costumes back and forth.
Charles Busch (New York, 23 augustus 1954)
Als leading lady Angela Arden in de film Die Mommie Die
Man kann nie wissen ob ein Schiff, das mit Waren nach Israel unterwegs ist, auch wirklich ankommen wird. Vielleicht läuft es auf eine Sandbank auf oder wird durch eine Meuterei oder sonst etwas am Ankommen verhindert. So erklärt sich die frenetische Kaufhysterie, die unter der Bevölkerung ausbrach, als der erste Supermarkt - ein weiteres Zeichen unserer kulturellen Verbundenheit mit dem Wesen - in Tel Aviv eröffnet wurde. Drei Tage lang übten meine Frau und ich heroische Zurückhaltung. Dann war es vorbei.
Gleich am Eingang herrschte lebensgefährliches Gedränge. Wir wurden zusammen gepresst wie - tatsächlich, da war es auch schon: "Sardinen!" rief meine Frau mit schrillem Entzücken und machte einen sehenswerten Panthersatzdirekt an den strategisch postierten Verkaufstisch, um den sich bereits zahllose Hausfrauen mit Zähnen und Klauen balgten.
Während ich den Überschuss auf unserem Einkaufswägelchen verstaute, sah ich dort noch eine Flasche Parfum, ein Dutzend Notizbücher und zehn Kilo rote Rüben liegen. "Weib!" rief ich aus. " Das ist nicht unserer Wagen" ! "Nicht? Na wenn schon" Ich muss gestehen, dass diese Antwort etwas für sich hatte. Es war im ganzen kein schlechter Tausch. Außer den bereits genannten Objekten enthielt unserer Wagen noch eine Anzahl freundlich gerundeter Käsesorten, Kompotte in verschiedenen Farben, Badetücher und einen Besen. "Können wir alles brauchen" erklärte meine Frau. Wir angelten uns einen zweiten Wagen..........
Nach und nach kamen mehrere verschiedene Eierkuchen hinzu, Paprika, Zwiebeln, Kapern, eine Fahrkarte nach Capri, Zimt, Vanille, vasomotorische Störungen, Bohnen, Odol, Spargel, Speisesoda, Äpfel, Nüsse, Pfeffernüsse, Langspielplatten, Wein, Weib, Gesang, Spinat., Hanf, Melonen, ein Carabinieri, Erdbeeren, Himbeeren, Brombeeren, Blaubeeren, Haselnüsse, Kokosnüsse, Erdnüsse, Mandarinen, Mandolinen, Mandeln, Birnen, elektrische Birnen, ein Aquarium, ein ersatzreifen, ein Lippenstift, ein Mieder, Kalorien, Vitamine, Proteine, ein Sputnik und noch ein paar kleine Anschaffungen.
Unseren aus sechs Wagen bestehenden Zug zur Kassa zudirigieren war nicht ganz einfach, weil das Kalb, das ich an den letzten Wagen angebunden hatte, immer zu seiner Mutter zurück wollte. Schließlich waren wir soweit, und der Kassierer begann schwitzend die Rechnung zusammenzustellen. Ich nahm an, dass sie ungefähr dem Defizit der israelischen Handelsbilanz entsprechen würde, aber zu meinem Erstaunen belief sie sich auf nicht viel mehr als viertausend Pfund. Nach wenigen Minuten war alles fertig verpackt,. Nur Rafi unser Sohn fehlte. "Haben sie einen ganz kleinen Buben gesehen?" fragten wir in die Runde. Einer der Packer kratze sich nachdenklich am Hinterkopf. "Augenblick....Einen blonden Buben?" "Ja, er beißt" "Da haben Sie ihn" Der Packer öffnete einen der großen Papiersäcke. Drinnen saß Rafi und kaute zufrieden an einer Tube Zahnpasta. "Entschuldigen Sie" sagte der Packer. "Ich dachte, Sie hätten den Kleinen hier gekauft" Wir bekamen für Rafi zweitausendsiebenhundert Pfund zurückerstattet und verließen den Supermarkt. Draußen warteten schon die beiden Lastautos.
Ephraïm Kishon (23 augustus 1924 29 januari 2005)
In my Spanish cloak, And old slouch hat, And overshoes of felt, And Tyke, my faithful dog, And my knotted hickory cane, I slipped about with a bull's-eye lantern From door to door on the square, As the midnight stars wheeled round, And the bell in the steeple murmured From the blowing of the wind; And the weary steps of old Doc Hill Sounded like one who walks in sleep, And a far-off rooster crew. And now another is watching Spoon River As others watched before me. And here we lie, Doc Hill and I Where none breaks through and steals, And no eye needs to guard.
Edgar Lee Masters (23 augustus 1868 5 maart 1950)
What Jack remembered and craved in a way he could neither help nor understand was the time that distant summer on Brokeback when Ennis had come up behind him and pulled him close, the silent embrace satisfying some shared and sexless hunger.
They had stood that way for a long time in front of the fire, its burning tossing ruddy chunks of light, the shadow of their bodies a single column against the rock. The minutes ticked by from the round watch in Ennis's pocket, from the sticks in the fire settling into coals. Stars bit through the wavy heat layers above the fire. Ennis's breath came slow and quiet, he hummed, rocked a little in the sparklight and Jack leaned against the steady heartbeat, the vibrations of the humming like faint electricity and, standing, he fell into sleep that was not sleep but something else drowsy and tranced until Ennis, dredging up a rusty but still useable phrase from the childhood time before his mother died, said, "Time to hit the hay, cowboy. I got a go. Come on, you're sleepin on your feet like a horse," and gave Jack a shake, a push, and went off in the darkness. Jack heard his spurs tremble as he mounted, the words "see you tomorrow," and the horse's shuddering snort, grind of hoof on stone.
Later, that dozy embrace solidified in his memory as the single moment of artless, charmed happiness in their separate and difficult lives. Nothing married it, even the knowledge that Ennis would not then embrace him face to face because he did not want to see nor feel that it was Jack he held. And maybe, he thought, they'd never got much farther than that. Let be, let be.
...«Typisch für euch», sagte Frieda nur und zog die Decke vom Türeingang weg. «Beeilt euch gefälligst, hier drin ist geheizt.»
Es war ein riesiger kahler Raum, den wir betraten: Die Wände unverputzt, der Boden bröckelnder Lehm und rostige Eisenstreben dazwischen.
«Gemütlich», sagte Ewald knapp und schluckte.
Ich fand, so unrecht hatte er gar nicht. Zwar waren die Fenster noch nicht verglast, doch es hingen ja Decken und Elses Sommerkleider und Ottos Sonntagshose davor. Else selber war auch gut untergebracht; sie lag in der Mitte des Raumes im Bett, und daneben hockte vor einer glühenden Teertonne der Baustellenwächter und schob ein neues Scheit in die Glut, die die hartfaserplattengemusterte Decke mit waberndem Rot übergoss. Es gab ausweglosere Situationen...
Wolfdietrich Schnurre (22 augustus 1920 9 juni 1989)
Uit: Rudi van Dantzig, Het leven van Willem Arondeus 1894 1943
Dinsdagavond 25 Febr.1941
Mevr. H.v.d. Wal Spakler
De Stove
Mr Enschede weg
Aerdenhout
Beste Hets,
Het was vanochtend een allerongelukkigsten samenloop: moeders ziekte en de staking, waardoor je vergeefs gekomen bent ( )
De stad is hier met deze stad, een heel vreemde stad geworden. Maar iedereen is er vol van en iedereen leeft mee. Het breidt zich steeds uit, vanmiddag zijn ook de scheepswerven in staking gegaan, welk een prachtige, spontane daad is dit van ons volk! Je voelt zoo, hoe iedereen er trots op is, hoe iedereen in deze daad iets van zijn eigen wil en verlangen herkent en uitleeft. Hoe zal het aflopen? Lang kan het natuurlijk niet duren en er zullen erna wel weer bittere dingen gebeuren Maar in elk geval is het een daad die ons zelfgevoel versterkt en die, geestelijk, een diepe en grote waarde heeft hoe het resultaat ook mag worden. ( )je T.
Willem Arondéus (22 augustus 1894 1 juli 1943)
De Duitse schrijfster Irmtraud Morgner werd geboren op 22 augustus 1933 in Chemnitz.
Uit: Amanda
In alten Zeiten, als das Wünschen noch geholfen hat, gab es überhaupt keine halbierten Frauen.
Dann kam der Fortschritt mit seinen Kriegen. Die grossen Kriege waren eine Fortsetzung der kleinen Kriege mit anderen Mitteln. In den alltäglichen kleinen Kriegen zwischen Mann und Frau siegte gewöhnlich der Mann. In den grossen Kriegen hatten beide die Chance zu verrecken.
Als in der Mitte des zwanzigsten Jahrhunderts der zweite Weltkrieg zu Ende war, glaubten viele Überlebende: Das war der letzte auf Erden. Besonders junge Überlebende glaubten es. Das Wunder, dem Inferno heil entronnen zu sein, begünstigte Wunderglauben. Zudem verschafft die Pubertät jedem Menschen die schöne Illusion, der zu sein, mit dem die Welt erst wirklich anfängt.
Laura Salman, Tochter des Lokführers Johann Salman und seiner Hausfrau Olga, war zwölf Jahre, als der zweite Weltkrieg zu Ende kam. Der Anfang nach dem Ende muss ihr als Ereignis natürlicher Zauberei erschienen sein, weshalb ihr Gedanken an künstliche zunächst überflüssig erschienen.
Ich eröffne mein Lebenswerk mit einer Erinnerung aus dem Jahre 1971. »Das Ende war der Anfang meiner grössten Illusion«, gestand mir Laura damals frank auf freier Strasse.
Ich hatte die Frau eben als Spielfrau angestellt. Die Strasse führte auf den Platz der Akademie, vormals Gendarmenmarkt.
»Komischer Anfang«, sagte Laura lachend. Sie lachte nur bei ernsten Gelegenheiten, das hatte ich bald heraus. Aber vom Geheimnis ihres Lebens habe ich bis zu meiner Beerdigung nichts erfahren. Erst der Roman dieser Morgner hat geplaudert. Aus Dummheit? Aus Naivität?
Das Geständnis Lauras fand jedenfalls in Berlin statt. Am Abend eines Herbstäquinoktiums. Wir bevorzugten Berlin-Mitte für intime Gespräche, da die City zu abendlicher Stunde Qualitäten einer abgelegenen Gegend erreicht. Während solcher Gespräche wurde reichlich spaziert und knapp geredet. »Die ersten Tage nach dem 8. Mai - schlaraffig«, behauptete Laura. »Rundweg schlaraffig - natürlich nicht fürn Bauch. Der knurrte. Aber der Kopf und die anderen Schamteile alle Art. Wer sich die in seinem Leben mal hat wirklich füllen können, bleibt für Dressuren ungeeignet. Weil ich nämlich eine Pause erlebte: Die Welt stand dir sage und schreibe ein Weilchen auf dem Kopf. Kennstudas?«
Irmtraud Morgner (22 augustus 1933 6 mei 1990)
De Zweedse dichter Gustaf Fröding werd geboren op 22 augustus 1860 in Alsters gård bij Karlstad.
De Franse dichter, schrijver en vertaler Jean Regnault de Segrais werd geboren op 22 augustus 1624 in Caen.
De Franse dichter en schrijver Georges de Scudéry werd geboren op 22 augustus 1601 in Le Havre.
Ik doe wat ik doe langzamerhand zonder innerlijke achtergrond, ja, een jeugd en veel in koelen bloede daarna, maar het meeste is ijlte, een strandwandeling met dichtregels op golftoppen, zomaar, de ijlte, niet gevuld met ontstaansgeschiedenissen zonder Schepper. Het is dit of dat, maar nooit dit en dat tegelijkertijd, mijn leven komt en gaat, als katoen, druiven, maaltijden, komt en gaat en blijft dan ineens weg.
Brief aan mijn dochter
Er is altijd een thema en dat ben jij, deugniet, simpel gezegd, niet cryptisch, niet met vergelijkingen, of mystiek, niet met dichterlijke ingrepen, niet met woorden die met elkaar spelen - spelende woorden
betekenen al iets ingewikkelds, het spijt me - jij bent voor mij de mogelijkheid tot eenvoud die, in elk geval, míj ontroert en mij doet werken op papier aan de liefde van een vader die buiten zijn verzen wil gaan voor jou,
in een gewone brief aan mijn dochter. En elke brief aan jou wil ik bewaren, korte brieven, zinnen die al het poëtische ontkrachten en aantonen dat kunst soms waardeloos is. Niet omdat de kwaliteit ontbreekt, maar om hele andere redenen.
Dit wilde ik je vanavond even zeggen, al ben ik alleen, deugniet.
Seizoenen
Vandaag van werk naar kamers toe is er een lichtheid in mijn ledematen. Ik ben niet onbekend, uit wat ik doe blijkt onderling verband, ik werk de maten
die niet groot of klein meer lijken. De tijd bepaalt zich niet tot ongenoegen, het lichaam is hier niet met angst te vergelijken, waardoor ik ondervind dat men zich in kan voegen.
Bladeren vallen naar de aarde, de namiddag is geel en opgemaakt, lege metro's waarin niemand ooit naar huis toe gaat.
Ik geef aan dit seizoen een waarde van veel te grote woorden; de stilstand waakt over het jaargetijde dat mij soms verder laat.
Advertisement is an absolute necessity of modern life, and if it can be made beautiful as well as obvious, so much the better for the makers of soap and the public who are likely to wash. The popular idea of a picture is something told in oil or writ in water to be hung on a rooms wall or in a picture gallery to perplex an artless public. No one expects it to serve a useful purpose or take a part in everyday existence. Our modern painter has merely to give a picture a good name and hang it. Now the poster first of all justified its existence on the grounds of utility, and should it further aspire to beauty of line and colour, may not our hoardings claim kinship with the galleries, and the designers of affiches pose proudly in the public eye as the masters of Holland Road or Bond Street Barbizon (and, recollect, no gate money, no catalogue)? Still there is a general feeling that the artist who puts his art into the poster is déclasséon the streetsand consequently of light character. The critics can discover no brush work to prate of, the painter looks askance upon a thing that achieves publicity without a frame, and beauty without modelling, and the public find it hard to take seriously a poor printed thing left to the mercy of sunshine, soot, and shower, like any old fresco over an Italian church door. What view the bill-sticker and sandwich man take of the subject I have yet to learn. The first is, at least, no bad substitute for a hanging committee, and the clothes of the second are better company than somebody elses picture, and less obtrusive than a background of stamped magenta paper.
Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 - 16 maart 1898)
The Devil's Advice to Poets Molt that skin! Lift that face!you'll go far. Grow like Proteus yet more bizarre. In perpetual throes Majors metamorphose Only minors remain who they are.
Nothing in Heaven Functions as It Ought
Nothing in Heaven functions as it ought: Peter's bifocals, blindly sat on, crack; His gates lurch wide with the cackle of a cock, Not turn with a hush of gold as Milton had thought; Gangs of the slaughtered innocents keep huffing The nimbus off the Venerable Bede Like that of an old dandelion gone to seed; And the beatific choir keep breaking up, coughing.
But Hell, sleek Hell, hath no freewheeling part: None takes his own sweet time, none quickens pace. Ask anyone, "How come you here, poor heart?" And he will slot a quarter through his face. You'll hear an instant click, a tear will start Imprinted with an abstract of his case.
Une actrice qui m'aimait bien et qui me faisait souvent des reproches parce qu'elle me devinait parfaitement malgré ma réticence à me confier m'a dit un jour: " Il y a quelque chose de profondément malade dans le désir de payer."Je suis bien d'accord et depuis le temps que je n'arrive pas à m'en guérir, j'ai eu tout le loisir d'y réfléchir; les mensonges qu'on se raconte, les vraies raisons qu'on se dissimule, je suis incollable en la matière. Je sais que c'est un travers que je traine depuis toujours; je faisais déjà trop de cadeaux en classe, l'aventure grecque n'a fait que confirmer. Le truc le plus moche qui est enraciné au coeur de cette histoire c'est le mépris: celui garçon pour le type qui le paye, celui du type qui paye à l'égard du garçon, celui des gens pour ce genre de transaction qui parait déplaisante à presque tout le monde. On peut fanfaronner en rappelant que c'est une pratique qui remonte à la nuit des temps, invoquer légèrement la commodité et le plaisir, ça ne sert à rien de faire le malin, les avantages restent pervers: le mépris protège le garçon qui se croit indemne, il flatte le désir de puissance du client, il permet à chacun de rejouer indéfiniment tous les rôles de l'humiliation et de la honte. Le vieux qui paye, c'est dégoûtant, le jeune qui paye c'est encore pire: il se dérobe à des risques de son âge en usant de l'arme déloyale de l'argent: faussaire en séduction, trafiquant de sentiments, tricheur de l'amour. Mais à quoi bon y revenir, quand on sait comment ça marche et qu'on mesure les dégâts, on ne s'en sort pas pour autant...»
That morning Lucas was awakened by bells, sounding across the Shoulder of Hinnom from the Church of the Dormition. At first light there had been a muezzin's call in Silwan, insisting that prayer was better than sleep. The city was well supplied with divine services.
He climbed out of bed and went into the kitchen to brew Turkish coffee. As he stood at the window drinking it, the first train of the day rattled past, bound over the hills for Tel Aviv. It was a slow, decorous colonial train, five cars of nearly empty coaches with dusty windows. Its diminishing rhythms made him aware of his own solitude.
When the train was gone, he saw the old man who lived in one of the Ottoman houses beside the tracks watering a crop of kale in the early morning shade. The kale was deep green and fleshy against the limestone rubble from which it somehow grew. The old man wore a black peaked cap. He had high cheekbones and a ruddy face like a Slavic peasant's. The sight of him made Lucas imagine vast summer fields along which trains ran, long lines of gray boxcars against a far horizon. Once Lucas dreamed of him.
He had grapefruit and toast for breakfast and read the morning's Jerusalem Post. A border policeman had been stabbed in the Nuseirat camp in the Gaza Strip but was expected to recover. Three Palestinians had been shot to death by Shin Bet hit squads, one in Rafah, two in Gaza City. Haredim in Jerusalem had demonstrated against the Hebrew University's archeological dig near the Dung Gate; ancient Jewish burial sites were being uncovered. Jesse Jackson was threatening to organize a boycott against major league baseball. In India, Hindus and Muslims were fighting over a shrine that probably predated both of their religions. And, in a story from Yugoslavia, he saw again the phrase "ethnic cleansing." He had come across the evocative expression once or twice during the winter.
...Da standen wir nun, mein Bruder Ansgar und ich, unmündige Burschen, die ihre Bündel an die Brust pressten und sich vor der neuen Heimat fürchteten. Weit waren wir gefahren, immer gen Norden bis an den Rand des christlichen Reiches. Gegen den weißen Himmel erhob sich die civitas, der Fronhof von Rinhausen, ein mächtiger Bau aus Stein, umgeben von unzähligen Ställen und Scheunen, Back- und Brauhäusern. Weit breitete sich das Salland aus, dessen Erträge allein dem Fronherrn zugute kamen. Im Osten drängten sich kleine Felder mit schiefen Hütten, die ein paar Kolonenbauern ermöglichten, ihr eigenes Brot zu essen. Von der Insel im Rhein klang die Klosterglocke herüber, und wir erahnten den Gesang der Mönche, die Tag und Nacht für unser Heil beteten. Dahinter aber drohte endlos der Wald. Dort hielten sich die Sachsen verborgen. Der Hausmeier stieß uns durch das Tor. "Wir sind zu Hause", sagte er. Das waren die ersten Worte, die er direkt an uns richtete, nachdem er uns in seine Obhut genommen hatte. Eine Welle lärmender Geschäftigkeit rollte über uns hinweg. Wagen polterten, Kinder liefen schreiend umher, Pferdehufe klapperten, und dazwischen stoben die Hühner auseinander. Irgendwo wurden scharfe Befehle gerufen, und in einem offenen Verschlag hämmerte der Schmied ohrenbetäubend auf das Eisen. Die Luft war kalt, voll von Staub und fremden Gerüchen. Ansgar streckte sich, und das Muster aus Lehm und Schmutz auf seinem Hals zog sich auseinander. Seine Tunika war mürbe und die Säume aufgerissen, der Stoff bedeckte nicht einmal seine Knie. Er besaß nichts anderes, sonst hätte er mir das kratzige Ding schon längst vererbt. Ich fror. Bestimmt sah ich genauso schäbig aus.
Da du grad von diesem Typ Frauen sprichst: diese Frauen üben auf dich und mich, die wir aus der gleichen Klasse kommen, starke Anziehung aus. So will ich dir ein Erlebnis erzählen, das, wenn du so willst, ein ganzer Roman ist. Es ist dabei auch so eine Frau im Spiel. Aber vielleicht sollte ich, bevor ich damit beginne, analysieren, inwiefern gerade wir diesem Zauber so ausgeliefert sind. Wir sind auch der Arbeiterklasse gegenüber sehr kritisch. Klassenbewußtsein wird ja heute mit Lokalpatriotismus verwechselt. Ja der plötzliche Emanzipationsprozeß unserer Klasse setzt gerade die Eigenschaften frei, die wir schon als Kinder mit Mißtrauen betrachtet haben. Wir fallen diesen Frauen gegenüber auf folgenden Irrtum herein: Wir halten sie für das Bild dessen was unsere Mütter hätten sein sollen, aber nicht werden konnten. Dann verwundert man sich des Todes, mit welcher Grobheit man diese Frauen, die uns auch deshalb, weil sie, wegen des Altersunterschieds, unser Begehren nicht mehr erreicht wie Göttinnen scheinen, von ihren eigenen Töchtern behandelt sieht. Also stimmt auch da nicht alles hundertprozentig. Wir vergessen in der Verwirrung das Relative. Wir glauben uns vor ihnen bewähren zu müssen. Das ist auch an deiner Geschichte die eigentliche Pointe. Du gingst also davon mit einem Glücksgefühl, das etwas an sich hatte wie von bestandener Prüfung. Durch deine proletarische Hülle hindurch hat sie dich erkannt, glaubst du. Aber darin irrst du dich sehr. Sie sehen auf dich wie die gnädige Frau auf den Kutscher sieht, und du bist einfach ihrer vollendeten Sitten zu ungewohnt, als daß du durchschauen könntest, daß sie dich keinen Augenblick als gleichberechtigt empfunden haben. Wenn du davongehst wie auf Wolken, dann ahnst du nicht, daß du dich pausenlos und mit jedem Wort vor ihnen blamiert hast. Oder besser gesagt: sie haben dich vor sich selber blamiert auf eine so feine Art, daß du nicht einmal im Traum dahinterkämest. Genug, ich rate dir zur Vorsicht ihnen gegenüber; ihnen dein Herz auszuschütten wäre das falscheste was du tun kannst und wenn du dich auf den Boden geworfen hättest, wie du nachträglich wünschtest, so wäre deine Blamage vollkommen gewesen so vollkommen, daß vielleicht sogar du sagen wir, du hörst, wie sie, kaum daß du zur Tür hinaus bist, in Gelächter ausbricht (aber es gehört zu ihrer Art damit zu warten bis du es eben nicht mehr hörst) sogar du gemerkt hättest, wo der wahre Defekt liegt, denn der liegt in aller Blamage nie beim Blamierten, sondern bei dem, der blamiert.
Wherever you may chance to be Wherever you may roam, Far away in foreign lands; Or just at Home Sweet Home; It always gives you pleasure, it makes your heart strings hum Just to hear the words of cheer, "I see you've travelled some."
When you get a brothers greeting, And he takes you by the hand, It thrills you with a feeling that you cannot understand, You feel that bond of brotherhood that tie thats sure to come When you hear him say in a friendly way "I see you've travelled some."
And if you are a stranger, In strange lands all alone If fate has left you stranded Dead broke and far from home, It thrills youmakes you dumb, When he says with a grip of fellowship, "I see you've travelled some."
And when your final summons comes, To take a last long trip, Adorned with Lambskin Apron White and gems of fellowship The Tiler at the Golden Gate, With Square and Level and Plumb Will size up your pin and say "Walk In", "I see you've travelled some."
Uit: De legende en de heldhaftige, vroolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders
In meimaand, als de hagedoorn in bloei stond, werd te Damme, in Vlaanderenland, Uilenspiegel, de zoon van Klaas geboren.
Terwijl Katelijne, de vroedvrouw, hem in warme doeken bakerde, bezag ze zijn hoofd en riep ze blijde uit:
--Hij is met den helm geboren!
Maar weldra jammerend, met den vinger een zwart stipje op den schouder van den boorling toonend:
--Laas! schreide zij, dat is het zwarte merk van den vinger des duivels!
--Heer Satan is vandaag vroeg opgestaan, antwoordde Klaas, dat hij alreeds den tijd vond om mijn zoon te teekenen?
--Satan sliep nog niet, zei Katelijne, want luister, nu eerst kraait Kanteklaar de hennen wakker.
En zij gaf het kind over aan Klaas en ging naar buiten.
De dageraad verdreef nu het nachtelijk duister, de zwaluwen vlogen kwetterend rakelings over de weide, en de zon kleurde vuurrood de kimme.
Klaas deed het venster open en sprak tot Uilenspiegel:
--Kind met den helm, zie, daar is moeder de Zon, die Vlaanderenland komt groeten. Bezie haar als uwe kijkers zullen open zijn; verkeert gij later ooit in twijfel, weet gij niet wat te doen om goed te doen, ga dan om raad bij de Zonne; zij is warm en helder: wees zoo goed als zij warm, zoo eerlijk als zij helder is.
--Klaas, mijn man, zei Soetkin, ge spreekt tot een doove; kom en drink, mijn jongen.
En de moeder stak den boorling hare schoone, blanke borsten toe.
Van U gaat een schaduw uit dat de mijne wel dood lijkt al trilt die ook bij mijn bewegen of breekt hij het frisse, zachtblauwe water aan de oever van de Anapo, waar ik
vanavond terugkeer omdat maart met zijn maanlicht mij voortdrijft rijk als hij reeds is aan kruiden en vogels
ik leef niet alleen van schaduw want aarde en zon en het zoete geschenk van water hebben voor u al uw loof vernieuwd terwijl ik mij buig en verdor en mijn gezicht voelt aan als uw schors
Vertaald doorDr. Catharina Ypes
Salvatore Quasimodo (20 augustus 1901 - 14 juni 1968)
Während des Zweiten Weltkrieges erschien in einer wissenschaftlichen Zeitschrift in Wien ein Aufsatz mit dem Titel »Beobachtungen über die Vogelwelt von Auschwitz«.
Der Autor, ein Biologe, hatte als SS-Wachmann im KZ Auschwitz von 1940 bis Ende 1941 Dienst geleistet und dort die Vogelfauna erforscht, um darüber eine wissenschaftliche Arbeit zu schreiben. Der Titel dieser Novelle ist jenem Aufsatz entlehnt, die Personen, ihre Gedanken und Träume sind frei erfunden, die Welt, in der es geschah, war real.1.
In der alten Königsstadt am Ufer der Weichsel lebte in der Mitte des 20. Jahrhunderts ein Mensch namens Marek Rogalski, den kriegerische Um stände in ein Gefangenenlager gebracht hatten. Diese Umstände begannen in den Septembertagen des Jahres 39; niemand wusste zu sagen, wie lange sie andauern würden. Marek Rogalski war jung an Jahren und gehörte in die Hörsäle der Kunst und der Wissenschaften, doch die erwähnten Umstände hatten seinen Studien ein plötzliches Ende gesetzt.
Er wusste nicht, warum sie ihn festhielten. Die alte Gewohnheit, Menschen in Gewahrsam zu nehmen oder gar zu töten, wenn sie Böses getan hatten und zu besorgen war, dass sie es weiter tun würden, reichte der neuen Zeit nicht. In jenem Krieg, der in Europa wütete, verfielen sie darauf, Menschen in Verwahrung zu nehmen, nur weil sie einem bestimmten Volk, einer Klasse, einer Rasse angehörten. Oft genügte es, denken zu können. Letzteres war Marek Rogalski zum Verhängnis geworden.
Das Lager befand sich zwischen den Flüssen Sola und Weichsel unweit der Stadt Owicim. Dort hatten sie alte Militärkasernen hergerichtet, einen Stacheldrahtzaun um sie gezogen und graue Wachtürme in die Landschaft gesetzt. Am Eingang zum Lager bauten sie ein Tor und stellten bewaffnete Posten auf, manchmal waren da auch Hunde.
Thursday, March 7th, 1974 was an important day, a memorable day. It was the day Philip made his first foray into journalism, and it was the day Benjamin found God. Two events which were to have far-reaching consequences.
It was also the day on which Benjamin's worst nightmare seemed about to come true.
For many days now, Philip had been hard at work on an article which he hoped to see published in the school newspaper. The Bill Board appeared once a week, on Thursday mornings, and he was one of its most avid readers. The title betrayed its humble origins as a loose collection of typewritten essays and notices which used to be posted on a bulletin board in one of the upper corridors; but this had proved an inconvenient format, in most respects, and the previous year an enterprising young English master called Mr. Serkis had overseen its transition into print. The paper now extended to eight stapled sheets of A4, put together on Tuesdays by a cartel of sixth-formers in the glamorous secrecy of an office tucked away in the rafters above The Carlton Club. It was rare, very rare, for someone as young as Philip to have anything accepted by this uncompromising crew; but today, somehow, he had managed it.
Shortly before nine o'clock that morning he was to be found sitting in the school library, reading his article for the twelfth time through eyes misty with pride and excitement. The front page of the paper contained a long editorial penned by Burrell, of the upper-sixth, lamenting the indecisive outcome of last week's general election, and the reappointment of Harold Wilson as Prime Minister. Philip couldn't possibly aspire to writing such a piece, at this stage; the front half of the paper would remain unreachable, beyond imagination. But at least his review came before the sports results, and Gilligan's cartoons. And how comfortably it nestled on the page, between Hilary Turner's magisterial discussion of The Caucasian Chalk Circle, which had just opened at the Birmingham Rep, and a few lines of appreciationpenned by Mr. Fletcher himselfabout the poet Francis Piper, in advance of his keenly anticipated visit to King William's (a visit scheduled for that very morning, Philip almost-registered in his trancelike state). To see his own efforts slotted in between the work of these senior practitioners was more than he would have dared hope for.
If I knew anything about Sigmund Freud and psychoanalysis I'd be able to trace all my troubles to my miserable childhood in Ireland. That miserable childhood deprived me of self-esteem, triggered spasms of self pity, paralyzed my emotions, made me cranky, envious and disrespectful of authority, retarded my development, crippled my doings with the opposite sex, kept me from rising in the world and made me unfit, almost, for human society. How I became a teacher at all and remained one is a miracle and I have to give myself full marks for surviving all those years in the classrooms of New York. There should be a medal for people who survive miserable childhoods and become teachers, and I should be first in line for the medal and whatever bars might be appended for ensuing miseries.
I could lay blame. The miserable childhood doesn't simply happen. It is brought about. There are dark forces. If I am to lay blame it is in a spirit of forgiveness. Therefore, I forgive the following: Pope Pius XII; the English in general and King George VI in particular; Cardinal MacRory, who ruled Ireland when I was a child; the bishop of Limerick, who seemed to think everything was sinful; Eamonn De Valera, former prime minister (Taoiseach) and president of Ireland. Mr. De Valera was a half-Spanish Gaelic fanatic (Spanish onion in an Irish stew) who directed teachers all over Ireland to beat the native tongue into us and natural curiosity out of us. He caused us hours of misery. He was aloof and indifferent to the black and blue welts raised by schoolmaster sticks on various parts of our young bodies. I forgive, also, the priest who drove me from the confessional when I admitted to sins of self-abuse and self-pollution and penny thieveries from my mother's purse. He said I did not show a proper spirit of repentance, especially in the matter of the flesh. And even though he had hit that nail right on the head, his refusal to grant me absolution put my soul in such peril that if I had been flattened by a truck outside the church he would have been responsible for my eternal damnation. I forgive various bullying schoolmasters for pulling me out of my seat by the sideburns, for walloping me regularly with stick, strap and cane when I stumbled over answers in the catechism or when in my head I couldn't divide 937 by 739. I was told by my parents and other adults it was all for my own good. I forgive them for those whopping hypocrisies and wonder where they are at this moment. Heaven? Hell? Purgatory (if it still exists)?
Colonel Ross did not have the facts on whatever other troubles Colonel Woodman had or thought he had; but he knew all about this episode of the AT-7perhaps more than Woody thought. It was really all you needed to know. A routine order had gone from Washington to Fort Worth and from Fort Worth to Sellers Field; give an AT-7 to General Beal. Understandably, Colonel Woodman didnt like giving away planes; but anyone not obsessed with a persecution complex need only look at a map to figure it out. The finger was put on Sellers Field because it was the point nearest Ocanara to which AT-7s were then being delivered. Moreover, Sellers Field, as Woody so loudly protested, was not scheduled to be, and was not, ready to use all its planes. Still, standard operating procedure would be to query the order. Fort Worth grasped, at least as well as Colonel Woodman did, that basic principle of military management: always have on hand more of everything than you can ever conceivably need. If Colonel Woodman in the normal way queried Fort Worth, Fort Worth could be counted on to query Washington.
James Gould Cozzens (19 augustus 1903 9 augustus 1978)
Ich trat vor die Haustür und ein warmer, wundervoller Frühlingstag schloß mich in die Arme. Die Magnolien und die Zierkirschen in den Vorgärten blühten prachtvoll, ebenso die Wildtulpen und der Rhododendron. Am Straßenrand grünten die Kastanien, und die Sonne funkelte fröhlich am ansonsten restlos blauen Himmel. Ein Gönner hatte ringsherum Aufmerksamkeiten verteilt, rot und gelb und blau leuchtende Geschenke. Kostbare Darreichungen, die meine Augen voller Freude pflückten und in die Kammern meines Herzens schafften. Ich zündete die Zigarre an, die Manni Höttges spendiert hatte, und ließ die ersten beiden Züge tief in meiner Körperflora verschwinden. Die Drosseln flöteten, die Rotkehlchen trillerten, und die Buchfinken jubelten. Herrlich, im Herzen bin ich Rentner! Auf der unbefahrenen Straße spielte ein Mädchentrio Seilhüpfen. Vergnügt sprangen und sangen die drei:
Hau Ruck Donald Duck Micky Maus du bist auu
Die lustig in der Mitte hüpfende Elfe im Blumendirndl berührte mit der Fußspitze das Seil, geriet aus dem Gleichgewicht, vertrat sich ... Und fiel wie ein Holzbrett auf den Asphalt. Erschrocken ließen ihre Spielkameradinnen die Seilenden fallen und eilten ihr zu Hilfe. Sie reichten dem Mädchen die Hand und halfen ihr auf. Eine breite Schramme verunstaltete ihr linkes Knie, und helles Blut quoll aus der Wunde ... Doch das Mädchen ließ sich nichts anmerken. Sie lachte, klatschte zweimal laut in die Hände, rief avanti! und stürmte zurück in die Mitte:
MIT ZWANZIG wollte ich Schriftsteller werden. Mein erster Roman, den ich auf sechs- bis siebenhundert Seiten veranschlagte, handelte von einem Mann, für den sich die Richtung der Gravitation über Nacht umkehrte. Mein Held eine autobiographisch gefärbte, existentialistische Charaktermixtur wachte auf, weil er an die Zimmerdecke gefallen war, und betrachtete verwundert das über ihm schwebende Bett, das am Fußboden festzukleben schien. Ich tippte die Geschichte, eine Menge Zigaretten rauchend, auf einer elektrischen Olivetti, trank Rotwein und ergab mich mit melancholischer Inbrunst und durchdrungen von dem Wunsch, etwas Großes und Besonderes zu erschaffen, in das, was ich für mein zukünftiges Schriftstellerleben hielt. Draußen, irgendwo weit fort von mir und meinen Gedanken, war es Winter, und es fiel nicht sehr viel Licht ins Zimmer. Sowieso hatte ich den Schreibtisch gegen eine fensterlose Zimmerwand gerückt, um den kafkaesken Charakter meines Werks nicht durch störende Realitätseinflüsse zu gefährden. Akribisch und ganz von meiner literarischen Mission überzeugt beschrieb ich, wie es ist, wenn alles auf dem Kopf steht und jeder Handgriff und jede Selbstverständlichkeit zu einem gewaltigen Problem wird. Ich schlief auf einer Klappcouch, und wenn ich ein paar Absätze vollendet hatte, lag ich dort, stierte an die Zimmerdecke und dachte über diesen eigenartigen Kosmos nach, den zu erschaffen ich mich im Begriff sah. Und bei allem, was mein unglücklicher, zum Surrealismus verurteilter Held tat, ob er durch Türöffnungen kletterte oder ein Ei zum Braten in die Pfanne steigen ließ, war eines immer gewiß: Er würde das Haus, in dem er wohnte, niemals mehr verlassen können. Vor der Tür, dort, wo für andere die Welt und das Leben begann, lag für ihn nichts als ein unendlich tiefer Abgrund. Soweit ich mich erinnere, schrieb ich rund hundert Seiten in diesem Winter, von dem ich ansonsten nur wenig mitbekommen habe. Aber im Frühjahr, als die Sonne wieder höher stieg und ein schönes Lichtmuster auf die Rauhfasertapete warf, kam ich mit dem Roman nur noch schleppend voran. Ich öffnete die Haustür, und als ich in die weiche Frühlingsluft hinaustrat mit ihrem dichten erdigen Wachstumsgeruch, den ich tief einsog, erfüllte mich der brennende Wunsch, ganz und gar in diesem einen Augenblick aufzugehen. Mein literarischer Ehrgeiz verflüchtigte sich, und irgendwann gab ich es auf, der Welt und dem Leben den Rücken zu kehren. Mein erster und einziger Roman blieb unvollendet.
All that exists in the created universe is illusion,
fantasy, reflections in mirrors, or shadows. But the Sun of Guidance has dawned in the shadow
of "Other than God", so be not perplexed in the desert
of error! Who is man? The reflection of the Eternal Light.
What is the world? A wave on the Everlasting Sea. How could the reflection be cut off from the Light?
How could the wave be separate from the Sea? Know that this reflection and this wave are that very Light and Sea,
for here duality is impossible, impossible. Look at the travelers on the Path of Love,
how each has a different spiritual state. The one sees in each atom of the world a Sun
radiant and imperishable, Another directly witnesses in the mirror of existence
the beauty of the hidden archetypes, And a third sees each one in the other,
without veiling or defect
Jami (18 augustus 1414 19 november 1492)
De Franse schrijver en filmmaker Alain Robbe-Grillet werd geboren in Brest op 18 augustus 1922. Robbe-Grillet wordt beschouwd als de meester van de nouveau roman, en was lid van de Académie française. Zijn echtgenote was de romanschrijfster Catherine Robbe-Grillet, die schreef onder de naam Jeanne de Berg. Alain Robbe-Grillet studeerde agrarische wetenschappen en werkte eerst voor het nationale instituut voor statistiek in Parijs. Het begrip Nouveau Roman is terug te voeren op zijn essay Pour un Nouveau Roman uit 1963. De roman moest geen werkelijkheid weergeven of overtuigingen overbrengen, maar literaire vormen en hun ontwikkeling laten zien. Zijn eerste roman Les Gommes verscheen in 1953.
Uit: Le miroir qui revient
« Je nai jamais parlé dautre chose que de moi. Comme cétait de lintérieur, on ne sen est guère aperçu. Heureusement. Car je viens là, en deux lignes, de prononcer trois termes suspects, honteux, déplorables, sur lesquels jai largement contribué à jeter le discrédit et qui suffiront, demain encore, à me faire condamner par plusieurs de mes pairs et la plupart des mes descendants : « moi », « intérieur », « parler de ».
Le second de ces petits mots à linoffensive apparence ressuscite à lui seul, fâcheusement, le mythe humaniste de la profondeur (notre vieille taupe, à nous autres écrivains), tandis que le dernier ramène en catimini celui de la représentation, dont le difficile procès traînait toujours. Quant au moi, de tout temps haïssable, il prépare ici sans aucun doute une entrée en scène encore plus frivole : celle du biographisme.
[ ]
Jai moi-même beaucoup encouragé ces rassurantes niaiseries. Si je me décide aujourdhui à les combattre, cest quelles me paraissent avoir fait leur temps : elles ont perdu en quelques années ce quelle pouvaient avoir de scandaleux, de corrosif, donc de révolutionnaire pour se ranger dorénavant parmi les idées reçues, alimentant encore le militantisme gnangnan des journaux de mode, mais avec leur place déjà préparée dans le glorieux caveau de famille des manuels littéraires. Lidéologie, toujours masquée, change facilement de figure. Cest une hydre-miroir, dont la tête coupée reparaît bien vite à neuf, présentant à ladversaire son propre visage, qui se croyait vainqueur. »
Alain Robbe-Grillet(18 augustus 1922 18 februari 2008)
De Britse schrijver Brian Wilson Aldiss werd geboren in East Dereham (Norfolk) op 18 augustus 1925. Tijdens WO II iwerd Aldiss in Birma gelegerd en daarna werkte hij als boekhandelaar in Oxford. Naast korte SF-verhalen voor verschillende tijdschriften, schreef hij korte verhalen voor een tijdschrift van boekhandelaren over het leven in een denkbeeldige boekhandel. Dit trok de aandacht van de uitgever Faber and Faber en resulteerde in zijn eerste boek The Brightfount Diaries (1955), een verzameling van de boekhandelstukken.
Na publicatie van zijn eerste SF-boek Space, Time and Nathaniel (1957) wijdde hij zich geheel aan het schrijven.Tijdens de Worldcon van 1958 werd hij uitverkozen tot meest belovende nieuwe auteur en in 1960 werd hij voorzitter van de British Science Fiction Association. Gedurende de jaren 60 was hij literair redacteur bij de krant Oxford Mail. Aldiss was niet alleen met zijn eigen werk zeer succesvol, maar ook als samensteller van bloemlezingen.
Uit: The Glass Forest
WE CAN DRAW A CLEAR LINE AT THE POINT WHERE LIFE BEGINS. The expulsion from the womb marks our entry into the world. Where a life-story begins is less clear. So mine will open with the Tea Vision. The Tea Vision marked a first awareness that I enjoyed an interior life apparently not communicable to others.
I was three years old. Our living room, high above our shop, had large windows and comfortable window seats, from which one could look out at the people coming and going in Norwich Street. Opposite was the grocers, Kingston & Hurn. In the upper windows, my 'unt' Nellie Hurn could be glimpsed occasionally, living out her life in velvets, playing patience behind her clicking bead curtains.
In the shop windows below, Nellie's husband installed an advert for Mazawattee Tea, based on Alice in Wonderland characters. There sat Alice, at the head of the table, pouring Mazawattee tea from a huge red pot into cups which the Mad Hatter and the March Hare were holding. Beaming with pleasure, they lifted the cups to their mouths to drink. When they lowered the cups, the cups were immediately refilled. No pause in the action was permitted. In those days the design would be solidly made of three-ply and worked off the electric mains.
Passers-by in the street watched the advert for a moment, smiled and walked on. I was its captive. I could not stop observing from my window. The pleasures of the Mad Hatter and the March Hare never dimmed. Their smiles never grew less. The teapot never emptied. They never had too much Mazawattee Tea.
Brian Wilson Aldiss (East Dereham, 18 augustus 1925)
Our friend Kirby, it turned out, had charmed the owner of the Florida house, and the beer keg was fully operational, and so our last week of living like rich people unfolded amicably. I spent morbid, delicious amounts of time by myself, driven by the sort of hormonal instinct that I imagine leads cats to eat grass. The half-finished high-rises to our east were poised to engulf our idyll, even if we'd wanted to come back another year, but the transformation of a quiet, sandpiper-friendly beach into a high-density population center was such a novelty for us that we didn't even have a category for the loss it represented. I studied the skeletal towers the way I studied bad weather.
At the end of the week, my parents and I drove deeper into Florida, so that I could be taken to Disney World. My father was big on fairness, and because my brothers had once spent a day at Disneyland, many years earlier, it was unthinkable that I not be given the equivalent treat of a day at Disney World, whether or not I was too old for it, and whether or not I wanted to be there. I might not have minded going with my friend Manley, or with my not-girlfriend Hoener, and mocking and subverting the place and allowing myself to like it that way. But mocking and subverting in the presence of my parents was out of the question.
Jonathan Franzen (Western Springs, 17 augustus 1959)
But as to why these trees of African languages were not, so fur, given enough chance to bear fruit, demands of us, to face certain rigid factors of history and politics.
What was Africa considered to be before the colonial days? The Westerners had mostly to rely on what their travelers, their ivory hunters and slave traders reported to them, followed by the information from their missionaries and finally through the suppressed echoes of the whip of their colonial administrators. As such, the first introduction of the black man in the concept of the Western, was in the image of a humiliated humanity. The slander to his dignity, to his way of life, to his values, which so incessantly recur as a matter of fact across the "civilized" world today, drew breath, then. Although his social systems were almost, destroyed although condemned to grapple with these world wide historic and current realities which negate his values, yet, it is still not by his capacity as an individual, not by his success or failure as a member of a group reflection, but the color of his skin and his physical characteristics appeared to be the core of the element by which the Western master judged him. He is put on trial by his very appearance and played the underdog of his country's class structures.
Out of these and against these, the African was taught to protest in his master's ways, in his master's values, in his master's language. Yet Africa was never mute in her own heritage of self expressions before or after the colonial days. The problem is how to record her abunÃÂdant oral literatures in her own languages and preserve them for her children, how to record the very social traditions both in their similar and contradicting shades and evolve them in a harmony of oneness through the taste of time and the criteria of their own humane level, since any language should be given a chance to develop its potential of literature.
Tsegaye Gabre-Medhin (17 augustus 1936 25 februari 2006)
To see the possibility, the certainty, of ruin, even at the moment of creation: it was my temperament. Those nerves had been given me as a child in Trinidad partly by our family circumstances: the half-ruined or broken-down houses we lived in, our many moves, our general uncertainty. Possibly, too, this mode of feeling went deeper, and was an ancestral inheritance, something that came with the history that had made me: not only India, with its ideas of a world outside men's control, but also the colonial plantations or estates of Trinidad, to which my impoverished Indian ancestors had been transported in the last century estates of which this Wiltshire estate, where I now lived, had been the apotheosis. Fifty years ago there would have been no room for me on the estate; even now my presence was a little unlikely. But more than accident had brought me here. Or rather, in the series of accidents that had brought me to the manor cottage, with a view of the restored church, there was a clear historical line. The migration, within the British Empire, from India to Trinidad had given me the English language as my own, and a particular kind of education. This had partly seeded my wish to be a writer in a particular mode, and had committed me to the literary career I had been following in England for twenty years. The history I carried with me, together with the self-awareness that had come with my education and ambition, had sent me into the world with a sense of glory dead; and in England had given me the rawest stranger's nerves. Now ironically or aptly living in the grounds of this shrunken estate, going out for my walks, those nerves were soothed, and in the wild garden and orchard beside the water meadows I found a physical beauty perfectly suited to my temperament and answering, besides, every good idea I could have had, as a child in Trinidad, of the physical aspect of England.
He loved her and she loved him. His kisses sucked out her whole past and future or tried to He had no other appetite She bit him she gnawed him she sucked She wanted him complete inside her Safe and sure forever and ever Their little cries fluttered into the curtains
Her eyes wanted nothing to get away Her looks nailed down his hands his wrists his elbows He gripped her hard so that life Should not drag her from that moment He wanted all future to cease He wanted to topple with his arms round her Off that moment's brink and into nothing Or everlasting or whatever there was
Her embrace was an immense press To print him into her bones His smiles were the garrets of a fairy palace Where the real world would never come Her smiles were spider bites So he would lie still till she felt hungry His words were occupying armies Her laughs were an assassin's attempts His looks were bullets daggers of revenge His glances were ghosts in the corner with horrible secrets His whispers were whips and jackboots Her kisses were lawyers steadily writing His caresses were the last hooks of a castaway Her love-tricks were the grinding of locks And their deep cries crawled over the floors Like an animal dragging a great trap His promises were the surgeon's gag Her promises took the top off his skull She would get a brooch made of it His vows pulled out all her sinews He showed her how to make a love-knot Her vows put his eyes in formalin At the back of her secret drawer Their screams stuck in the wall
Their heads fell apart into sleep like the two halves Of a lopped melon, but love is hard to stop
In their entwined sleep they exchanged arms and legs In their dreams their brains took each other hostage
In the morning they wore each other's face
Ted Hughes (17 augustus 1930 28 oktober 1998)
De Russische dichter Anton Delvig werd geboren op 17 augustus 1798 in Moskou. Hij studeerde samen met Aleksandr Poesjkin aan het lyceum Zarskoje Selo en raakte met hem bevriend. Samen gaven ze de Literaturnaya Gazetauit (1830-1831). Delvig stond in de traditie van het Russische neoclassicisme.
Russisches Lied
Sang wohl, sang das Vögelein, Und verstummte. Ward dem Herzen Freude kund, Und Vergessen.
Vöglein, das so gerne singt, Warum schweigt es? Herz, was ist mit dir geschehn, Daß du traurig?
Ach, das Vöglein tötete Rauher Schneesturm, Und das Herz des Burschen brach Böses Reden.
Wär' das Vöglein gern geflogen Fort zum Meere, Wär' der Bursche gern entflohen In die Wälder.
In dem Meere treibt die Flut, Doch kein Schneesturm - Wilde Tiere birgt der Wald, Doch nicht Menschen.
1825
Vertaald door Friedrich Bodenstedt
Der Dichter
Lang verbirgt er im Herzen die tiefen Gefühl' und Gedanken: Scheint mit den Menschen, mit uns, nicht sie zu teilen bereit! Selten nur so - nach demWillen des Himmels? - beginnt er zu singen, Götter! dann bringt uns sein Lied Leben und Liebe und Glück, Ganz wie in uraltem Wein, dem teuren Gaste kredenzet, Schmeicheln den Sinnen zugleich: Farbe und Duft und Geschmack!
1829
Vertaald door Rolf-Dietrich Keil
Anton Delvig (17 augustus 1798 26 januari 1831)
De Franse dichter en schrijver Robert Sabatier werd geboren op 17 augustus 1923 in Parijs. Sinds 1971 is hij lid van de l'Académie Goncourt. Hij schrijft gedichten die de invloed verraden van het surrealisme. In zijn proza draait het vaak om outsiders Sabatier schreef eveneens een Histoire de la Poésie française.
LES FEUILLES VOLANTES
Adieu mon livre, adieu ma page écrite, Se détachant de moi comme une feuille, Me laissant nu comme un cliché d'automne.
Je vous dédie une arche de parole Pour naviguer, mes amis, naviguer Dans ma mémoire où se taisent les loups.
Vole ma feuille au-dessus de la ville, Franchis le fleuve et détruis la frontière. Amour, amour, ô ma géographie!
Et si tu cours au fil de londe, un songe Recueillera mes images mouillées Que dans un pré le soleil séchera.
Poète ici, poète comme un arbre Offrant sa feuille à la terre gourmande Et dans lhumus herbe ressuscitant.
Un autre livre, une parole neuve, Les mêmes mots dans dautres mariages Et toujours lhomme et son tapis volant.
Robert Sabatier (Parijs, 17 augustus 1923)
De Duitse schrijfster Herta Müller werd geboren op 17 augustus 1953 in Nitzkydorf, Roemenië. Zij studeerde germanistiek en Roemeense literatuur aan de universiteit van het westen in Timişoara. Vanaf 1976 werkte zij als vertaalster in een machinefabriek, maar toen ze in 1979 niet wilde samenwerken met de Securitate werd zij ontslagen. Zij werkte tijdelijk als docente en privélerares. In 1982 kon haar eerste roman slechts in een gecensureerde versie verschijnen. In 1987 emigreerde zij met haar man naar de BRD. Ze kreeg in de volgende jaren verschillende leeropdrachten als writer in residence.
Uit:Der König verneigt sich und tötet
In der Dorfsprache so schien es mir als Kind lagen bei allen Leuten um mich herum die Worte direkt auf den Dingen, die sie bezeichneten. Die Dinge hießen genauso, wie sie waren, und sie waren genauso, wie sie hießen. Ein für immer geschlossenes Einverständnis. Es gab für die meisten Leute keine Lücken, durch die man zwischen Wort und Gegenstand hindurch schauen und ins Nichts starren mußte, als rutsche man aus seiner Haut ins Leere. Die alltäglichen Handgriffe waren instinktiv, wortlos eingeübte Arbeit, der Kopf ging den Weg der Handgriffe nicht mit und hatte auch nicht seine eigenen, abweichenden Wege. Der Kopf war da, um die Augen und Ohren zu tragen, die man beim Arbeiten brauchte. Die Redewendung: »Der hat seinen Kopf auf den Schultern, damit es ihm nicht in den Hals regnet,« dieser Spruch konnte auf den Alltag aller angewendet werden. Oder doch nicht? Warum riet meine Großmutter meiner Mutter, wenn es Winter und draußen nichts zu tun, wenn mein Vater ohne Unterlaß Tage hintereinander sturzbesoffen war: »Wenn du meinst, daß du nicht durchhältst, dann räum den Schrank auf.« Den Kopf still stellen durchs Hin- und Herräumen von Wäsche. Die Mutter sollte ihre Blusen und seine Hemden, ihre Strümpfe und seine Socken, ihre Röcke und seine Hosen neu falten und stapeln oder nebeneinander hängen. Frisch beieinander sollten die Kleider der Beiden verhindern, daß er sich aus dieser Ehe heraus säuft.
"Back with our camels, we dumped the loads, and sent the animals to safe pasture near some undercut rocks from which the Arabs scraped salt. The freedmen carried down the Stokes gun with its shells; the Lewis guns; and the gelatine with its insulated wire, magneto and tools to the chosen place. The sergeants set up their toys on a terrace, while we went down to the bridge to dig a bed between the ends of two steel sleepers, wherein to hide my fifty pounds of gelatine. We had stripped off the paper wrapping of the individual explosive plugs and kneaded them together by help of the sun heat into a shaking jelly in a sandbag.
The burying of it was not easy. The embankment was steep, and in the sheltered pocket between it and the hill-side was a windlaid bank of sand. No one crossed this but myself, stepping carefully; yet I left unavoidable great prints over its smoothness. The ballast dug out from the track I had to gather in my cloak for carriage in repeated journeys to the culvert, whence it could be tipped naturally over the shingle bed of the water-course."
drunk on the dark streets of some city, it's night, you're lost, where's your room? you enter a bar to find yourself, order scotch and water. damned bar's sloppy wet, it soaks part of one of your shirt sleeves. It's a clip joint-the scotch is weak. you order a bottle of beer. Madame Death walks up to you wearing a dress. she sits down, you buy her a beer, she stinks of swamps, presses a leg against you. the bar tender sneers. you've got him worried, he doesn't know if you're a cop, a killer, a madman or an Idiot. you ask for a vodka. you pour the vodka into the top of the beer bottle. It's one a.m. In a dead cow world. you ask her how much for head, drink everything down, it tastes like machine oil.
you leave Madame Death there, you leave the sneering bartender there.
you have remembered where your room is. the room with the full bottle of wine on the dresser. the room with the dance of the roaches. Perfection in the Star Turd where love died laughing.
Consummation Of Grief
I even hear the mountains the way they laugh up and down their blue sides and down in the water the fish cry and the water is their tears. I listen to the water on nights I drink away and the sadness becomes so great I hear it in my clock it becomes knobs upon my dresser it becomes paper on the floor it becomes a shoehorn a laundry ticket it becomes cigarette smoke climbing a chapel of dark vines. . . it matters little very little love is not so bad or very little life what counts is waiting on walls I was born for this I was born to hustle roses down the avenues of the dead.
Charles Bukowski (16 augustus 1920 9 maart 1994)
Interviewerin: Bier? Wein? Schnaps? Herr Jules: I wo. Kaffee, Wasser, Tee. Jedenfalls solange ich dabei bin. Interviewerin: Na, das ist doch nicht schlimm. Herr Jules: Nicht schlimm? Jetzt will ich Ihnen mal was sagen: Die Frau hat schon zwei Computertastaturen mit Kaffee ruiniert. Seit sie einen Laptop hat, ist sie vorsichtiger geworden. Aber nicht viel. Was glauben Sie wohl, warum sie mich ausgesucht hat? Interviewerin: Weil Sie so blau sind? Und aus schönem harten Holz? Herr Jules: Weil ich Löcher habe. Sonst müsste sie in einer Kaffeepfütze sitzen. Interviewerin: Naja, das führt ja alles etwas weg vom Thema. Wie ist denn das nun mit dem Schreiben bei Susanne Fischer? Tut sie das gern? Ungern? Sie sind ja wohl immer dabei? Herr Jules: Ich habe keine Ahnung. Schauen Sie sich doch mal um, wie es hier aussieht. Alles voller Papierstapel, Zeitungen, Briefe und so. Wir haben das kleinste und kälteste Zimmer im Haus. Den ganzen Tag sitzt sie woanders im Büro. Da hat sie ihren Stuhl übrigens auch schon ruiniert, die Stellschrauben sind herausgefallen; allmählich bekomme ich Angst. Abends schlendert sie dann manchmal bei mir vorbei, so um halb neun, wenn das Kind im Bett ist und andere Möbel Feierabend machen dürfen. Dann ächzt sie herum, als würde sie gequält, und lässt sich auf mich plumpsen, rücksichtslos. Und dann Interviewerin: schreibt sie? Herr Jules: Dann legt sie virtuelle Patiencen auf ihrem Computer. Das muss man sich mal vorstellen. Das ist ja wohl das Dämlichste, womit man sich überhaupt beschäftigen kann. Ich habe mich schon gefragt, ob ihr Fernseher kaputt ist, aber die ist einfach so. Interviewerin: Könnte man das nicht als eine Art, nun, mechanische Entleerung des Kopfes vom Alltag, ein Fegen der poetischen Bühne betrachten, ein Umschalten, ehe es richtig losgeht mit der Kreativität? Herr Jules: Na, Sie machen mir Spaß. Die Frau hat einfach Angst vorm Schreiben. Jeden Tag wieder. Soll sie doch Fernsehen gucken. Und all die Bücher, die hier ungelesen rumliegen, dabei liest sie angeblich gern. Das könnte sie doch auch abends tun. Statt dessen hängt sie vor ihrem Computer herum und ächzt und ruckelt mit dem Stuhl auf diese besonders unangenehme Weise.
Susanne Fischer (Hamburg, 16 augustus 1960)
De Nederlandse dichter, journalist en vertaler Max Schuchart werd geboren in Rotterdam op 16 augustus 1920. Hij was redacteur van het tijdschrift Proloog en het Handelsblad.
Max Schuchart was vooral bekend dankzij zijn vertaling In de ban van de Ring van The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien. Deze vertaling, die in 1957 voor het eerst verscheen, was de allereerste vertaling ter wereld van dit boek. Voor deze vertaling kreeg hij de Martinus Nijhoffprijs en de M.B.E., een Britse ridderorede. Hij vertaalde ook werk van Richard Adams, Daniel Defoe, D.H. Lawrence, Salman Rushdie, J.D. Salinger, Dylan Thomas en Oscar Wilde.
Het Chinese theekopje - (een studie)
Het porselein, het dunne, is aan de binnenkant wit, gelijk aangedunde melk zonder een roomrand. Beschilderd met figuurtjes - een klein teer vrouwspostuurtje met twee mannen als buurtjes - is 't aan de buitenkant.
Ovaal is 't vrouwenkopje en 't opgestoken haar, zwart als knoopjesdropje houdt een spang bij elkaar. 't Pruimenmondje coquetjes, als gevouwen servetjes driehoekig, vroom en netjes 't amandelogenpaar.
Kaal zijn de mannenhoofdjes, rosig op 't schedelvlak, en boven de spleetoogjes wenkbrauwen dik, gitzwart. Langs het mondje, chagrijnig, bungelt verveeld, diklijnig, mealncholiek, venijnig, een snor als pruimtabak.
Drie gouden cirkellijntjes stralen de hoofdjes om. Grillige tierlantijntjes op 't donkerglanzend fond: Chinese bloemmotieven, de Lotus der gelieven, figuren naar believen en goudvlakjes van zon.
Max Schuchart (16 augustus 1920 - 25 februari 2005)
De Franse dichter Jules Laforgue werd geboren in Montevideo op 16 augustus 1860. In 1875 remigreerde zijn familie vanuit Uruguay naar het Franse Tarbes. Eind 1876 vertrok Jules Laforgue naar Parijs om er filosofie te studeren. Nauwelijks een jaar later overleed zijn moeder als gevolg van een moeilijke bevalling. In 1879 verschenen de eerste gedichten van Laforgue in het literaire tijdschrift "L'Enfer". In Parijs sluit hij zich daarop aan bij de literaire kring van de Hydropathes, waar hij kennis maakte met de symbolisten. In 1880 verschenen al zijn eerste gedichten in "La Vie Moderne" van Paul Bourget.
Fragment
J'ai passé l'âge timide Dans un stagnant pays Où pèse un ciel torride Sur rien que des champs de maïs
Tuiles, choux, commères du voisinage, C'est là que j'ai passé mon bel âge Et lan lan la - C'est là ! Les beaux ramiers de l'incurie Chaque soir vers toi j'irai aussi fidèle Que chaque soir le soleil vers l'occident
Puis-je me plaindre de n'être pas heureux Quand il est des femmes à jamais laides
Encore cet astre
Espèce de soleil! tu songes : - Voyez-les, Ces pantins morphinés, buveurs de lait d'ânesse Et de café; sans trêve, en vain, je leur caresse L'échine de mes feux, ils vont étiolés! -
- Eh! c'est toi, qui n'as plus que des rayons gelés! Nous, nous, mais nous crevons de santé, de jeunesse! C'est vrai, la Terre n'est qu'une vaste kermesse, Nos hourrahs de gaîté courbent au loin les blés.
Toi seul claques des dents, car tes taches accrues, Te mangent, ô Soleil, ainsi que des verrues Un vaste citron d'or, et bientôt, blond moqueur,
Après tant de couchants dans la pourpre et la gloire, Tu seras en risée aux étoiles sans cur, Astre jaune et grêlé, flamboyante écumoire!
Jules Laforgue (16 augustus 1860 - 20 augustus 1887)
Mary Jo Salter, Guillaume van der Graft, Marga Kool, Heinrich Eichen, Benedict Kiely, Thomas de Quincey, Matthias Claudius, R.J. Peskens, Daan Zonderland, Jan Campert, Edna Ferber
De Amerikaanse dichteresMary Jo Salter werd geboren op 15 augustus 1954 in Grand Rapids, Michigan en groeide op in Detroit, Baltimore en Maryland. Zij studeerde zowel aan Harvard als aan Cambridge University. Tijdens haar verblijf aan Harvard studeerde zij samen met de dichteres Elizabeth Bisshop. Salter werkt als redacteur voor de Atlantic Monthly en de The New Republic. Ook doceerde zij sinds 1984 aan het Mount Holyoke College. Tegenwoordig doceert zij aan de John Hopkins University en zij is sinds 1995 vice presidente van de Poetry Society of America. Zij is getrouwd met de schrijver Brad Leithauser.
Werk o.a: Sunday Skaters, 1994, A Kiss in Space, 1999, Open Shutters, 2003
A Rainbow Over the Seine
Noiseless at first, a spray of mist in the face, a nose- gay of moisture never destined to be a downpour.
Until the sodden cloud banks suddenly empty into the Seine with a loud clap, then a falling ovation
for the undrenchable sun--which goes on shining our shoes while they're filling like open boats and the sails
of our newspaper hats are flagging, and seeing that nobody thought to bring an umbrella, puts
up a rainbow instead. A rainbow over the Seine, perfectly wrought as a draw- bridge dreamed by a child
in crayon, and by the law of dreams the connection once made can only be lost; not being children
we stand above the grate of the Metro we're not taking, thunder underfoot, and soak up what we know:
the triumph of this arc- en-ciel, the dazzle of this monumental prism cut by drizzle, is
Er is nog veel te doen, nalezen wat ik toen had moeten weten, orde
scheppen in wat geworden is, tijd hebben, heten
zoals ik heb genoemd.
***
Ik ben de stilte op het spoor waar alles mee is begonnen.
Afstanden werden uitgezet, einders gespannen om naar te
reikhalzen, kringen getrokken en met een midden bekroond. Hoe
centripetaal is de taal! Ik geef mij aan een woord gewonnen,
ik ben de stilte op het spoor.
Guillaume van der Graft (Rotterdam, 15 augustus 1920)
De Nederlandse schrijfster en dichteres Marga Kool werd geboren in Beekbergen op 15 augustus 1949. Zij is vooral bekend vanwege haar werk in het Drents maar publiceert ook in het Nederlands. Kool groeide op in een boerengezin. Ze woonde op verschillende plaatsen in het oosten van het land en vanaf haar elfde jaar in het Drentse Zuidwolde. Ze werkte in het onderwijs, onder andere dertien jaar als lerares Nederlands. Daarnaast was ze bestuurder: voor D66 zat ze tien jaar in de gemeenteraad van Zuidwolde en daarna in de Provinciale Staten van Drenthe. Tussen 1991 en 1999 was ze in Drenthe gedeputeerde van Milieu en Cultuur. Sinds 2000 is ze dijkgraaf van het waterschap Reest en Wieden. Marga Kool zette zich naast haar werk vooral actief in voor de Nedersaksische streektaal.Zij won op negentienjarige leeftijd met haar televisiespel Niemandsland een schrijfwedstrijd van de AVRO. De eenakter werd uitgezonden met Cox Habbema in de hoofdrol. Daarna publiceerde ze met tussenpozen verhalen, gedichten, toneelstukken en liedteksten, zowel in het Drents als in het Nederlands
Uit: Een kleine wereld
s Maandags in alle vroegte kwam Lange Jan voorbijfietsen, met achter de fiets het rode fietskarretje met de wasmachine. Jan had een lange, uitgerekte Gazelle. Het fietskarretje had een lange boom met een krulvormig uiteinde, waarmee het vastgebonden was aan een pin onder het zadel. Lange Jan fietste raar. Langzaam en amechtig. Iedere keer dat een been naar beneden trapte ging zijn bovenlijf naar voren; de kin priemde ver over het stuur. Op het karretje stond de wasmachine, stevig vastgebonden met de zwarte binnenbanden van een fiets. De ventielen glinsterden in de zon. De wasmachine was een ronde, glimmend witte kuip, een echte snelwasser, die door de boerenvrouwen werd geminacht en door de vrouw van de hoofdonderwijzer de hemel in werd geprezen. Ja, wat wil je. Zij krijgen de kleren toch niet smerig, spotte buurvrouw Albers. Nee, en ook niet schoon, schamperde buurvrouw Geesje terug. Dan lachten ze wat. Niet hardop. Ze trokken de mondhoeken naar beneden, er kwamen lachrimpeltjes rond hun ogen, ze trokken de schouders omhoog en gniffelden met de klank van leedvermaak. Ons gehucht was te klein voor notabelen. Dokter, dominee en notaris woonden ver weg in het hoofddorp. Het was een buurt van boeren, middenstanders en arbeiders. Meester was bij ons de hoogste in rang: de burgemeester van het gehucht. En zijn vrouw was dus een eigenwijs portret, vonden de mensen. Dat ze iedere maandag de elektrische wasmachine van Lange Jan huurde, maakte het er niet beter op.
Marga Kool (Beekbergen, 15 augustus 1949)
De Duitse dichter en schrijver Heinrich Eichen werd geboren op 15 augustus 1905 in Bonn. Hij groeide op in Elbig in het toenmalige Polen. Aanvankelijk werkte hij voor de gemeente, later werd hij boekhandelaar. Al jong publiceerde hij gedichten. Nadat de Duitse bevolking uit Elbig verdreven was leefde Eichen vanaf 1945 tot aan zijn dood in Berlijn, waar hij opnieuw als boekhandelaar, maar ook als journalist werkte. Hij stond dicht bij de jeugdbeweging en steunde die ook in zijn geschriften. Als homosexueel werd Eichen in het Derde Rijk geconfronteerd met politieverhoren en andere intimidaties. Na WO II schreef hij onder diverse pseudoniemen ook voor tijdschriften voor homos. Zijn laatste dichtbundel heette Gesang der Plastik, een sonnettencyclus bij het werk van de beeldhouwer Georg Kolbe.
Knaben am See
Hell sang zum Himmel ihrer Jugend Lust. Sie stürmten auf dem Grün der Erde unbändig und voll Kraft wie junge Pferde; und ihre Anmut war nur unbewußt.
Die Flut des Sees umspülte ihre Brust. Sie teilten ihn mit jauchzender Gebärde, sie glitten, trunken schwebend, ohn' Beschwerde, und ihre Anmut war nur unbewußt.
Sie wuchsen leuchtend an des Wassers Rand. Der Atem ihrer Leiber ging im Takt. Der Rhytmus ihres Stehens schon war Tanz.
Der Sonne Licht hing jubelnd überm Land, da schlanke Knaben, blühend braun und nackt, verharrten singend in des Tages Glanz.
Heinrich Eichen (15 augustus 1905 30 mei 1986)
De Ierse schrijver en journalist Benedict Kiely werd geboren in Omagh op 15 augustus 1919. Al jong wilde Kiely schrijver worden. Tot zijn voorbeelden rekende hij schrijvers als George Bernard Shaw, H.G. Wells en Jonathan Swift. Na zijn schooltijd studeerde hij in Dublin Engels en geschiedenis. In 1941 startte hij zijn loopbaan als journalist en radiopresentator. In 1945 verscheen zijn eerste roman, Countries of Contention,en meer dan een dozijn andere werken zouden volgen.
Uit: The White Wild Bronco
At the age of five, when asked what he wanted to be when he grew up, Isaac said he wanted to be a German. He was then blond and chubby and not at all pugnacious. Because he stuttered, he pronounced the word, German, with three, sometimes with six, initial consonants. He had heard it by his father's bedside where, propped most of the day on high pillows, the old fusilier remembered Givenchy and Messines Ridge in the hearing of his friends: Doherty the undertaker Mickey Fish, who sold fish on Fridays from a flat dray and from door to door, and who stopped young women - even under the courthouse clock - to ask them the time of evening Pat Moses Gavigan who fished pike and cut the world's best blackthorns; and the Cowboy Carson, the only man in our town who lived completely in the imagination. Occasionally the old fusilier read aloud out of one or other of the learned anthropological tomes dealing with the adventures of Tarzan the ape man, but mostly the talk was about Germans. Isaac, quiet on his creepie stool, liked the sound of the word. Bella, the loving wife of the old fusilier, had received her husband home from the war, we were told, in a glass case, the loser by a stomach shot away when - all his superior officers dead - he, the corporal, gallantly led an action to success, carried the kopje or whatever it was they carried in Flanders, and stopped just short of advancing, like the gallant Dublins, into the fire of his own artillery. Back home, stomachless in his glass case, he cheated the War Office on the delicate question of expectation of life, collected a fine pension and lived at ease until the world was good and ready for another war. No crippled veteran, left to beg at the town's end, was the old fusilier. Secure in his bed, in his lattice-windowed room in his white cottage that was snug in the middle of a terrace of seven white cottages, he talked, read about Tarzan, told how fields were won and, on big British Legion days, condescended to receive homage from visiting celebrities, including, once, Lady Haig herself.
Benedict Kiely (15 augustus 1919 - 9 februari 2007)
De Engelse schrijver Thomas De Quincey werd geboren op 15 augustus 1785 in Manchester. Toen hij zeventien was vluchtte De Quincey, die gold als een briljante leerling die van jongs af dol was op boeken, weg van de Manchester Grammar School om enkele maanden lang berooid en hongerig door de straten van Londen te zwerven. Na zich weer verzoend te hebben met zijn familie begon hij aan een studie in Oxford dat hij echter na vier zonder diploma verliet. Hij trok naar het Engelse Lake District om in de buurt te zijn van zijn literaire helden William Wordsworth en Samuel Taylor Coleridge. Na aanvankelijk ook met hen vriendschappelijke contacten te hebben onderhouden raakte hij langzamerhand vervreemd van beide mannen, mede doordat hij vanaf 1813 steeds verslaafder werd aan opium. Gedwongen door geldnood en schulden op op aandringen van zijn goede vriend John Wilson begon hij te schrijven voor Blackwoods Edinburgh Magazine.Na het succes van zijn Confessions of an English Opium-Eater schreef hij meer dan 200 artikelen over onderwerpen, variërend van filosofie, geschiedenis, literatuur tot contemporaine politiek.
Uit: Confessions of an English Opium-Eater
It is so long since I first took opium, that if it had been a trifling incident in my life, I might have forgotten its date: but cardinal events are not to be forgotten; and from circumstances connected with it, I remember that it must be referred to the autumn of 1804. During that season I was in London, having come thither for the first time since my entrance at college. And my introduction to opium arose in the following way. From an early age I had been accustomed to wash my head in cold water at least once a day: being suddenly seized with toothache, I attributed it to some relaxation caused by an accidental intermission of that practice, jumped out of bed, plunged my head into a basin of cold water, and with hair thus wetted went to sleep. The next morning, as I need hardly say, I awoke with excruciating rheumatic pains of the head and face, from which I had hardly any respite for about twenty days. On the twenty-first day, I think it was, and on a Sunday, that I went out into the streets; rather to run away, if possible, from my torments, than with any distinct purpose. By accident I met a college acquaintance who recommended opium. Opium! dread agent of unimaginable pleasure and pain! I had heard of it as I had of manna or of ambrosia, but no further: how unmeaning a sound was it at that time! what solemn chords does it now strike upon my heart! what heart-quaking vibrations of sad and happy remembrances! Reverting for a moment to these, I feel a mystic importance attached to the minutest circumstances connected with the place and the time, and the man (if man he was) that first laid open to me the Paradise of Opium-eaters. It was a Sunday afternoon, wet and cheerless: and a duller spectacle this earth of ours has not to show than a rainy Sunday in London. My road homewards lay through Oxford-street; and near "the stately Pantheon" (as Mr. Wordsworth has obligingly called it), I saw a druggist's shop. The druggist, unconscious minister of celestial pleasures!-as if in sympathy with the rainy Sunday, looked dull and stupid, just as any mortal druggist might be expected to look on a Sunday: and, when I asked for the tincture of opium, he gave it to me as any other man might do: and furthermore, out of my shilling, returned me what seemed to be real copper halfpence, taken out of a real wooden drawer. Nevertheless, in spite of such indications of humanity, he has ever since existed in my mind as the beatific vision of an immortal druggist, sent down to earth on a special mission to myself. And it confirms me in this way of considering him, that, when I next came up to London, I sought him near the stately Pantheon, and found him not: and thus to me, who knew not his name (if indeed he had one) he seemed rather to have vanished from Oxford-street than to have removed in any bodily fashion. The reader may choose to think of him as, possibly, no more than a sublunary druggist: it may be so: but my faith is better: I believe him to have evanesced, or evaporated. So unwillingly would I connect any mortal remembrances with that hour, and place, and creature, that first brought me acquainted with the celestial drug.
Thomas de Quincey (15 August 1785 8 December 1859)
De Duitse dichter Matthias Claudius werd op 15 augustus 1740 geboren in het Duitse stadje Reinfeld in de buurt van Lübeck. Hij studeerde theologie en rechten, maar beide studies voltooide hij niet. Hij was werkzaam als journalist en bevriend met de Duitse dichters Klopstock en Herder. Hij stierf in 1815 in Hamburg.
Der Mond ist aufgegangen
Der Mond ist aufgegangen, die goldnen Sternlein prangen am Himmel hell und klar; der Wald steht schwarz und schweiget, und aus den Wiesen steiget der weiße Nebel wunderbar.
Wie ist die Welt so stille und in der Dämmrung Hülle so traulich und so holt als eine stille Kammer, wo ihr des Tages Jammer verschlafen und vergessen sollt.
Seht ihr den Mond dort stehen? Er ist nur halb zu sehen und ist doch rund und schön. So sind wohl manche Sachen, die wir getrost belachen, weil unsre Augen sie nicht sehn.
Wir stolze Menschenkinder sind eitel arme Sünder und wissen gar nicht viel; wir spinnen Luftgespinste und suchen viele Künste und kommen weiter von dem Ziel.
Gott, laß dein Heil uns schauen, auf nichts Vergänglichs bauen, nicht Eitelkeit uns freun; laß uns einfältig werden und vor dir hier auf Erden wie Kinder fromm und fröhlich sein.
Wollst endlich sonder Grämen aus dieser Welt uns nehmen durch einen sanften Tod; und wenn du uns genommen, laß uns in Himmel kommen, du unser Herr und unser Gott.
So legt euch denn, ihr Brüder, in Gottes Namen nieder; kalt ist der Abendhauch. Verschon uns, Gott, mit Strafen und laß uns ruhig schlafen und unsern kranken Nachbar auch.
Matthias Claudius (15 augustus 1740 - 21 januari 1815)
De Nederlandse schrijver R.J. Peskens (auteursnaam van uitgever Geert van Oorschot) werd geboren in Vlissingen op 15 augustus 1909.Van Oorschot debuteerde als dichter onder eigen naam in Links Richten met socialistische verzen. Zijn poëzie werd gebundeld in De turfgravers (1930) en Gevangenis (1932). Hij was als dienstweigeraar geruime tijd gedetineerd.Als R.J. Peskens debuteerde hij in 1964 in de reeks De Witte Olifant van zijn eigen uitgeverij met proza getiteld Uitgestelde vragen. Er volgden onder dit pseudoniem nog vijf verhalenbundels en een roman. De naam Peskens had hij ontleend aan een beruchte anarchist uit Vlissingen en de initialen stonden voor de voornamen van twee van zijn meest geliefde dichters: de 'R.' van Richard Minne en de 'J.' van Jan van Nijlen.
Er was een tijd dat ik mij dichter vond, om welke reden wou ik dat toch wezen? want elke regel die in mij ontstond kon men veel mooier bij een ander lezen.
Uit:Brieven van een uitgever (aan Ant ter Braak, 5 november 1986)
"Je zult ondertussen al wel de uitnodiging voor het 'ere-doctoraat-feest' ontvangen hebben. Het is eigenlijk allemaal een beetje overdreven vind ik. Een arbeider behoort zijn werk goed te doen en dat heb ik geprobeerd. Het is natuurlijk wel plezierig als je waardering voor je werk ondervindt, maar moet dat extra 'beloond of geprezen' worden? Het is ook een beetje een vreemd huis waarin ik nu terecht ben gekomen, maar een katholieke universiteit die een atheïst, een sociaal democraat met anarchistische afwijkingen, een dwarsligger met zo'n doctoraat 'eert' is eigenlijk niet katholiek meer."
R.J. Peskens (15 augustus 1909 - 18 december 1987)
De Nederlandse dichter Daan Zonderland (pseudoniem van Dr. Daniel Gerhard (Daan) van der Vat) werd geboren in Groningen op 15 augustus 1909. Zie ook mijn blog van 15 augustus 2006.
Letterlijk
"Geachte Heer, ik moet u danken voor het postpakket dat ik ontving. Maar u vergeeft mij ongetwijfeld een zekere teleurstelling.
Toen ik de hand vroeg van uw dochter die ik hartstochtelijk bemin, deed ik zulks niet in letterlijke, doch in overdrachtelijke zin.
De aardrijkskunde geeft geen antwoord
De aardrijkskunde geeft geen antwoord Op menig interessante vraag. Waarin bijvoorbeeld schuilt de oorzaak Dat men moet huilen in Snikzwaag?
Woont er wellicht in Opperburen Geen burger op begane grond? Kent Kietvitshaar geen kievitsveren? Is zwijgen zonde in Roermond?
In welke talen converseert men In 't Brabants Babyloniënbroek? Waarmee bedekt men oosterbenen In 't vreemde plaatsje Westerbroek?
Wie zit er stil in 't dorpje Wippert? En wie is wie in 't Friese Wie? Zijn er alleen maar kromme benen In het Noord-Hollands Krommenie?
Kent men in Noordeloos geen Noorden? Wie komt in Voorin achteraan? En moet een man in Plankenwambuis Zijn hele leven rechtop staan?
Heeft Middenin geen buitenkanten? Heeft Nummereen geen plaats voor twee? Kent men in Nigtevecht geen neven? Zegt niemand ooit in Jabeek: 'Nee!'?
Was de geboorteplaats van Nemo Wellicht het dorpje Nergena? En zijn er werklijk geen sopranen In 't schone plaatsje Altena?
Daan Zonderland (15 augustus 1909 5 augustus 1977)
Mijn God, maak mij het sterven licht- en zoo ik heb gefaald gelijk een elk wel falen kan, schenk mij dan Uw gena, opdat ik heenga als een man als 'k voor de loopen sta.
Op vrijdagavond 10 mei 1940, de eerste avond van de oorlog, schetst Jan Campert de sfeer in de stad: Nooit was Amsterdam zoo mooi en zoo rustig als op deze eersten oorlogsavond. En zóó stil. Maar het was een stilte die van een onheilspellende geheimzinnigheid was vervuld. Want voor het eerst was Nederlands grootste stad verduisterd.
Jan Campert (15 augustus 1902 - 12 januari 1943)
De Amerikaanse schrijfster Edna Ferber werd geboren op 15 augustus 1885 in Kalamazoo, Michigan. Zij was de dochter van Hongaarse immigranten. In haar werk staan vaak vrouwen centraal. In 1924 kreeg zij voor haar roman So Big de Pulitzerprijs. Veel van haar werk is ook met succes verfilmd, zoals bijvoorbeeld Giants met o.a. James Dean en Come and get It.
Uit: Gigolo
No nonsense about them. This was the rush hour. Hungry men from the shops and offices and garages of the district were bent on food (not badinage). They ate silently, making a dull business of it. Coffee? What kinda pie do you want? No fooling here. "Hello, Jessie."
As she mopped the slab in front of him you noticed a slight softening of her features, intent so grimly on her task. "What's yours?"
"Bacon-and-egg sandwich. Glass of milk. Piece of pie. Blueberry."
Ordinarily she would not have bothered. But with him: "The blueberry ain't so good to-day, I noticed. Try the peach?"
"All right." He looked at her. She smiled. Incredibly, the dishes or
Carola Herbst, Wolf Wondratschek, Danielle Steel, Erwin Strittmatter, Sir Walter Scott, Alice Rivaz, Eduardo Mallea, Julia Mann-da Silva-Bruhns, John Galsworthy, Johannes Trojan, Marie Delle Grazie, Ernest Thayer, Sibilla Aleramo
De Duitse schrijfster Carola Herbst werd geboren op 14 augustus 1960 in Rostock. Zij studeerde veeartsenijkunde. Sinds 2002 heeft zij schrijven als hoofdberoep. Zij werkt daarnaast als lector en schrijft artikelen voor regionale media. Eind 2004 verscheen haar romandebuut Weiße Geheimnisse, het eerste deel van een trilogie over een familie.
Uit: Weiße Geheimnisse
Großherzogtum Mecklenburg-Schwerin, Juli 1816 Die Silhouette des Reiters war im schwindenden Licht der Dämmerung gerade noch zu erkennen. Das Pferd war müde. Hals und Flanken überdeckte eine mehlartige Schicht angetrockneten Schweißes, die einen süßlichen Geruch verströmte. Unwillig gab das Tier durch dauerndes Kopfnicken seinem Reiter zu verstehen, dass eine Rast längst überfällig war. Dem Reiter fiel dies jedoch kaum auf. Immer wieder gab seine Nackenmuskulatur nach und sein Kopf sank ihm im Sekundenschlaf auf die Brust. Er trug eine Uniform, die ihn als Offizier auswies. Die Qualität seiner Kleidung war unbestritten hochwertig, weil aus gutem Tuch gefertigt, doch Entbehrungen einer langen Reise hatten Spuren hinterlassen. Staub und Schlammspritzer hatten den Eindruck der vor Reiseantritt sicherlich tadellosen Uniform mächtig ruiniert. Als das Pferd kurz einknickte, weil es mit dem rechten Huf der Vorderhand in eine Unebenheit geraten war, wachte der junge Mann ruckartig auf. "Hast ja Recht, mein Guter", murmelte er schlaftrunken, "wir sind schon wieder viel zu lange auf der Straße, aber wirst sehen, heute wird unsere Mühe belohnt. Wenn wir den nächsten Hügel genommen haben, müssten wir es sehen können." Aufmunternd tätschelte er seinem Wallach den muskulösen Hals. In diesem Moment musste das Pferd Witterung von Artgenossen aufgenommen haben, denn es beschleunigte seine Schritte, ohne dass es der Aufforderung des Reiters bedurft hätte.
Carola Herbst (Rostock, 14 augustus 1960)
De Duitse dichter en schrijver Wolf Wondratschek werd geboren op 14 augustus 1943 in Rudolstadt en groeide op in Karlsruhe. Hij studeerde literatuur, filosofie en sociologie in Heidelberg, Göttingen en Frankfurt am Main. In 1968 won hij de Leonce-und-Lena-Preis van Darmstadt. Het jaar daarop verscheen zijn eerste verhalenbundel Früher begann der Tag mit einer Schußwunde met het beroemde Mittagspause. Hij bleef proza en gedichten schrijven, ook toen hij gedurende de jaren tachtig langere tijd in de VS en Mexici verbleef. Na zijn terugkeer vestigde hij zich eerst in München, later in Wenen. Wondratschek schrijft ook hoorspelen en draaiboeken.
In den Autos
Wir waren ruhig, hockten in den alten Autos, drehten am Radio und suchten die Straße nach Süden.
Einige schrieben uns Postkarten aus der Einsamkeit, um uns zu endgültigen Entschlüssen aufzufordern.
Einige saßen auf dem Berg, um die Sonne auch nachts zu sehen.
Einige verliebten sich, wo doch feststeht, daß ein Leben keine Privatsache darstellt.
Einige träumten von einem Erwachen, das radikaler sein sollte als jede Revolution.
Einige saßen da wie tote Filmstars und warteten auf den richtigen Augenblick, um zu leben.
Einige starben, ohne für ihre Sache gestorben zu sein.
Wir waren ruhig, hockten in den alten Autos, drehten am Radio und suchten die Straße nach Süden.
Am Quai von Siracusa
Die Möven lassen sich durch Winde fallen, die Schiffe liegen wie auf Grund. Das Meer steht still zu dieser Stund, der dunkelsten von allen.
Kein Gast bewohnt im Grand-Hotel die Räume. Verlassen stehn die Kaufmannshäuser da. Hier ist die Schönheit ganz dem Ende nah und ohne Trost selbst deine Träume.
Den Löwen sitzt schon Moder im Gebiß. Die Katzen gebären in leeren Palästen. Und durch das Lächeln der Madonna geht ein Riß.
Eroberer sind hier an Land gegangen. Die Fischer halten ihren Fang. Die Stadt, Vergangenheiten überhangen, von Anfang an.
Wolf Wondratschek (Rudolstadt, 14 augustus 1943)
De Amerikaanse schrijfster Danielle Steel werd geboren in New York op 14 augustus 1947. Steel heeft meer dan 60 romans geschreven, waarvan verschillende verfilmd zijn. Naast haar werk voor volwassenen heeft Steel ook een serie kinderboeken geschreven, de Max en Martha-serie. Ook schreef ze vier 'Freddie'-boeken, over gebeurtenissen in het leven van kinderen, zoals een doktersbezoek en een nacht uit logeren. Ook heeft zij een poëziebundel gepubliceerd. Steel is zeer geïnteresseerd in het welzijn van kinderen. Zelf heeft zij negen kinderen grootgebracht. Ze is vijf keer getrouwd geweest, met Claude-Eric Lazard, Danny Zugelder, William Toth, John Traina en Tom Perkins. Haar zoon Nicholas Traina pleegde op 19-jarige leeftijd zelfmoord. Steel schreef twee non-fictieboeken over Nicholas' leven en dood, Having a Baby en His Bright Light.
Uit: Toxic Bachelors
The sun was brilliant and hot, shining down on the deck of the motor yacht Blue Moon. She was 240 feet, eighty meters, of sleek, exquisite powerboat, remarkably designed. Pool, helipad, six elegant, luxurious guest cabins, a master suite right out of a movie and an impeccably trained crew of sixteen. The Blue Moon--and her owner--had appeared in every yachting magazine around the world. Charles Sumner Harrington had bought her from a Saudi prince six years before. He had bought his first yacht, a seventy-five-foot sailboat, when he was twenty-two. She had been called the Dream. Twenty-four years later, he enjoyed life on his boat as much as he had then.
At forty-six, Charles Harrington knew that he was a lucky man. In many ways, seemingly, life had been easy for him. At twenty-one, he had inherited an enormous fortune and had handled it responsibly in the twenty-five years since. He had made a career of managing his own investments and running his family's foundation. Charlie was well aware that few people on earth were as blessed as he, and he had done much to improve the lot of those less fortunate, both through the foundation and privately.
Danielle Steel (New York, 14 augustus 1947)
De Duitse schrijver Erwin Strittmatter werd geboren op 14 augustus 1912 in Spremberg. Hij behoorde tot de bekendste schrijvers uit de DDR. Hij liet aan de stad Spremberg en het dorp Bohsdorf een indrukwekkend literair monument na: de sterk autobiografisch getinte romantrilogie Der Laden.
Uit: Geschichten ohne Heimat
Sie hatte sich ein Karrband um die Schulter und um die Brust gelegt, eine grobe Schärpe, mit der sie einen großen Handwagen, einen Hundewagen, zog. An die linke Deichselseite war ein Hund gespannt. Der hellgelbe Kettenhund zerrte mit heraushängender Zunge; er hatte es eilig, aufs Feld und aus dem Geschirr zu kommen, um nach Hasen und Mäusen jagen zu können. Die Frau lehnte sich zurück und bremste den Eifer des Hundes mit der Deichsel ab. Sie wollte den Marin betrachten, der vor dem Dorfgasthaus aus einem modernen Auto stieg. Der Mann, der aus dem Auto stieg, erkannte die Frau und entsann sich ihres Namens: Grete Nothnick. Sie war ein paar Jahre älter als er, doch sie schien alterlos zu sein, denn ihr Haar war in der Kindheit hellblond gewesen, und jetzt mochte es grau sein, aber auf die Entfernung sah es immer noch aus wie hellblond. Der Mann hatte ein gutes Gedächtnis für Menschengesichter; schon in der Kindheit waren sie ihm wie Bücher gewesen, in denen er mit den Jahren besser und besser lesen gelernt hatte. Er erinnerte sich, daß vor Jahrzehnten die Mutter der Frau mit dem Hundewagen auf der Chaussee entlang gefahren war. Das Mädchen Grete hatte damals den Wagen von hinten geschoben, um ihrer Mutter und dem Hunde die Last zu erleichtern. Vielleicht ists noch derselbe Hundewagen, dachte er, und es war ihm, als ob die Zeit fünfzig Jahre still gestanden hätte .
Erwin Strittmatter (14 augustus 1912 31 januari 1994)
De Schotse dichter en schrijver Sir Walter Scott werd geboren in Edinburgh op 14 augustus 1771. De grondlegger van de historische roman behoort tot de invloedrijkste schrijvers uit de wereldliteratuur. Nadat hij naam had gemaakt als romantisch dichter (en verzamelaar) van historische balladen, publiceerde Walter Scott in 1814 onder pseudoniem Waverley, de eerste van een reeks romans over het Schotse verleden waarin een hoofdpersoon moet kiezen tussen verschillende (politieke) loyaliteiten. De beroemdste zijn Rob Roy (1817), waarin de bedreigde erfgenaam van een landgoed anno 1715 de hulp inroept van een nationalistische bandiet, The Heart of Midlothian (1818), over een 18de-eeuwse vrouw die verdacht wordt van moord op haar kind, en The Bride of Lammermoor (1819), een liefdestragedie die door Donizetti tot een opera werd bewerkt. Vanaf Ivanhoe (1819, een kruisridder helpt een dame in nood) verlegde Scott zijn aandacht naar andere landen en vroegere tijden, om in Redgauntlet (1824, een 18de-eeuwse opstand tegen de Engelse koning) weer terug te keren naar Schotland.
Uit: Ivanhoe
I know not whether the fair Rowena would have been altogether satisfied with the species of emotion with which her devoted knight had hitherto gazed on the beautiful features, and fair form, and lustrous eyes, of the lovely Rebecca; eyes whosebrilliancy was shaded, and, as it were, mellowed, by the fringe of her long silken eyelashes, and which a minstrel would have compared to the evening star darting its rays through a bower of jessamine.
But Ivanhoe was too good a Catholic to retain the same class of feelings towards a Jewess.This Rebecca had foreseen, and for this very purpose she had hastened to mention her father's name and lineage; yet---for the fair and wise daughter of Isaac was not without a touch of female weakness---she could not but sigh internally when the glance of respectful admiration, not altogether unmixed with tenderness, with which Ivanhoe had hitherto regarded his unknown benefactress, was exchanged at once for a manner cold, composed, and collected, and fraught with no deeper feeling than that which expressed a grateful sense of courtesy received from an unexpected quarter, and from one of an inferior race.It was not that Ivanhoe's former carriage expressed more than that general devotional homage which youth always pays to beauty; yet it was mortifying that one word should operate as a spell to remove poor Rebecca, who could not be supposed altogether ignorant of her title to such homage, into a degraded class, to whom it could not be honourably rendered.
Sir Walter Scott (14 augustus 1771 - 21 september 1832)
De Zwitserse schrijfster Alice Rivaz werd geboren op 14 augustus 1901 in Rovray, in het Franstalige deel van Zwiserland. Zij studeerde muziek en sloot haar studie af als pianiste en muzieklerares. Zij publiceerde talrijke romans en verhalenbundels. De belangrijkste werken van Alice Rivaz zijn: "Nuages dans la main" (1940), "Sans alcool" (1961), "L'Alphabet du matin" (1969), "De mémoire et d'oubli" (1973), "Jette ton pain" (1979) and "Traces de vie" (1983).
Uit: Wolken in der Hand (Nuages dans la main)
Für Madame Lorenzo begann der Tag immer wie folgt: Auf dem Trottoir gegenüber wurden laut scheppernd zehn Milchkannen abgeladen. Dies kam einem wirklichen Zeichen gleich, denn jeden Morgen, wenn der Milchmann zu hantieren begann, hörte Fernands Schnarchen jenseits der Wand unvermittelt auf. Sie hörte, wie er sich schwerfällig im Bett umdrehte, wobei das Gestell wie ein alter Kinderwagen knarrte. Dann schlief er ruhig wieder ein. Da sie aber sozusagen nicht geschlafen hatte - größtenteils wegen seines Schnarchens -, bedeutete das grelle Blechgeklirr der Kannen immer den Gnadenstoß, der ihrer kurzen, vertanen Nacht ein Ende setzte. Außerdem war von der Nacht jetzt nur mehr sehr wenig übrig, bloß ein paar graue, malvenfarbene, bereits zu verschwommene und durchsichtige Streifen, außerdem Schattenfetzen, die ziemlich genau die Form der Möbel und des Raumes zwischen den Möbeln annahmen. Sie wußte, diese dunklen, an den Rändern bereits angeknabberten Fetzen würden noch mehr schrumpfen, kleiner werden, allmählich aus dem Zimmer wegfließen wie Wasser, das aus einer Badewanne abläuft. Wie gerne sie diese Fetzen zurückgehalten hätte! Doch wie sollten ihre Hände das schaffen?
Alice Rivaz (14 augustus 1901 27 februari 1998)
De Argentijnse schrijver en diplomaatEduardo Mallea werd geboren op 14 augustus 1903 in Bahía Blanca. Hij behoorde tot de wegbereiders van de Nueva novela in Argentinië. In 1931 werd Mallea uitgever van het literaire tijdschrift La nación. Van 1955 tot 1958 vertegenwoordigde hij zijn land bij de Unesco.
Uit: The Sheltering Sky
He awoke, opened his eyes. The room meant very little to him; he was too deeply immersed in the non-being from which he had just come. If he had not the energy to ascertain his position in time and space, he also lacked the desire. He was somewhere, he had come back through vast regions from nowhere; there was the certitude of an infinite sadness at the core of his consciousness, but the sadness was reassuring, because it alone was familiar. He needed no further consolation. In utter comfort, utter relaxation he lay absolutely still for a while, and then sank back into one of the light momentary sleeps that occur after a long, profound one. Suddenly he opened his eyes again and looked at the watch on his wrist. It was purely a reflex action, for when he saw the time he was only confused. He sat up, gazed around the tawdry room, put his hand to his forehead, and sighing deeply, fell back onto the bed. But now he was awake; in another few seconds he knew where he was, he knew that the time was late afternoon, and that he had been sleeping since lunch. In the next room he could hear his wife stepping about in her mules on the smooth tile floor, and this sound now comforted him, since he had reached another level of consciousness where the mere certitude of being alive was not sufficient. But how difficult it was to accept the high, narrow room with its beamed ceiling, the huge apathetic designs stenciled in indifferent colors around the walls, the closed window of red and orange glass. He yawned: there was no air in the room. Later he would climb down from the high bed and fling the window open, and at that moment he would remember his dream. For although he could not recall a detail of it, he knew he had dreamed. On the other side of the window there would be air, the roofs, the town, the sea. The evening wind would cool his face as he stood looking, and at that moment the dream would be there. Now he only could lie as he was, breathing slowly, almost ready to fall asleep again, paralyzed in the airless room, not waiting for twilight but staying as he was until it should come.
Eduardo Mallea (14 augustus 1903 12 november 1982)
Julia Mann-da Silva-Bruhns was de moeder van (o.a.) de Duitse schrijvers Heinrich en Thomas Mann. Zij werd geboren op 14 augustus 1851 in Paraty, Brazilië. Haar vader Johann Ludwig Hermann Bruhns was vanuit Lübeck naar Brazilië geëmigreerd en daar getrouwd met Maria Luiza da Silva, dochter van een grootgrondbezitter. Zelf bezat hij enkele suikerrietplatages tussen Santos en Rio de Janeiro. Toen zij vijf was stierf haar moeder en een jaar later besloot haar vader haar terug te sturen naar Duitsland. In 1869 trouwde zij met de veertien jaar oudere senator Thomas Johann Heinrich Mann. Julia Mann schreef in 1903 haar herinneringen aan haar jeugd in Brazilië neer. Haar jongste zoon Viktor bereidde de uitgave voor, maar het boek verscheen pas in 1958 onder de titel Dodos Kindheit. (In familiekring werd zij Dodo genoemd). Haar beroemde zonen hebben romanfiguren geschapen waarvoor zij model stond. In Buddenbrooks-Verfall einer Familie was zij een voorbeeld voor Gerda Arnoldsen en Tony Buddenbrook. In Doktor Faustus is de figuur van Frau Senatorin Rodde op haar gebaseerd.
Uit: Doktor Faustus
er wohnte in der Rambergstrasse , nahe der Akademie , als Untermieter einer Senatorwitwe aus Bremen , namens Rodde , die dort in einem noch neuen Hause mit ihren beiden Töchtern eine Wohnung zu ebener Erde innehatte
( )
es war künstlerische oder halbkünstlerische Welt, die sich da zusammenfand , eine sozusagen stubenreine Boheme , gesittet und dabei frei , locker , amüsant genug , um die Erwartungen zu erfüllen , die Frau Senator Rodde bestimmt hatten , ihren Wohnsitz von Bremen nach der süddeutschen Hauptstadt zu verlegen
Julia Mann - da Silva-Bruhns (14 augustus 1851 11 maart 1923)
Casa Mann in Paraty
De Britse schrijver John Galsworthy werd geboren op 14 augustus 1867 in Kingston Hill in Surrey. Galsworthy schreef romans, verhalen en toneelstukken, waarin hij zich kritisch met het Engelse maatschappelijke leven bezighield. Zijn bekendste werk is de romancyclus The Forsyte Saga (1922). In 1932 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur. Galsworthy is ook een van de oprichters en de eerste voorzitter van International PEN, een internationale organisatie die zich inzet voor de vrijheid van meningsuiting.
Uit: The Forsyte Saga
Those privileged to be present at a family festival of the Forsytes have seen that charming and instructive sightan upper middle-class family in full plumage. But whosoever of these favoured persons has possessed the gift of psychological analysis (a talent without monetary value and properly ignored by the Forsytes), has witnessed a spectacle, not only delightful in itself, but illustrative of an obscure human problem. In plainer words, he has gleaned from a gathering of this familyno branch of which had a liking for the other, between no three members of whom existed anything worthy of the name of sympathyevidence of that mysterious concrete tenacity which renders a family so formidable a unit of society, so clear a reproduction of society in miniature. He has been admitted to a vision of the dim roads of social progress, has understood something of patriarchal life, of the swarmings of savage hordes, of the rise and fall of nations. He is like one who, having watched a tree grow from its plantinga paragon of tenacity, insulation, and success, amidst the deaths of a hundred other plants less fibrous, sappy, and persistentone day will see it flourishing with bland, full foliage, in an almost repugnant prosperity, at the summit of its efflorescence.
John Galsworthy (14 augustus 1867 - 31 januari 1933)
De Duitse schrijver Johannes Trojan werd geboren op 14 augustus 1837 in Danzig. Hij studeerde medicijnen in Göttingen, en toen germanistiek in Berlijn en Bonn. In 1862 werd hij assistentredacteur van de Berliner Morgenzeitung, in 1868 redacteur van het politiek-satirische Kladderadatsch en van 1886 tot 1909 de hoofdredacteur ervan. In 1898 moest hij twee maanden de gevangenis in wegens majesteitsschennis.
Uit: Mein Leben
Meine Mutter starb, als ich noch klein war. Unter den Augen meines Vaters, eines so klugen wie gütigen Mannes, bin ich aufgewachsen, zusammen mit lieben Geschwistern, von denen eines mein Zwillingsschwesterchen war. Ich habe das Danziger Gymnasium von der Septima an besucht, um Ostern 1856 das Abiturientenexamen bestanden und dann in Göttingen, Bonn und Berlin studiert. Medizin zuerst, dann deutsche Philologie. Im Januar 1862 bin ich zur Schriftstellerei und Dichtkunst übergegangen und habe es versucht, bei der Presse etwas zu verdienen. Zuerst wurde es mir sehr sauer durchzukommen, und so manches Mal gab es bei mir nichts zu Mittag. Doch bald wurde es besser. Noch im Jahre 1862 erlangte ich eine feste Anstellung bei einem Humoristisch-satirischen Blatt, das sich damals im 14. Jahr seines Bestehens befand. Diesem Blatt habe ich jetzt 44 Jahre angehört, zuerst als Mitarbeiter, dann als Redakteur. Für viele andere Blätter noch habe ich nebenbei geschrieben. Ich kann sagen, daß ich bemüht gewesen bin, in alles, was ich schrieb - und war es die kleinste Gelegenheitssache - von meinem Eigenen, was ich zu geben hatte, hineinzutun und allen Fleiß daran zu wenden.
Johannes Trojan (14 augustus 1837 23 november 1915)
De Oostenrijkse schrijfster Marie Eugenie Delle Grazie werd geboren op 14 augustus 1864 in Bela Crkva. Samen met Marie von Ebner-Eschenbach was zij een van de vooraanstaande schrijfsters in het Oostenrijk van rond 1900. Behalve populaire boeken schreef ze ook maatschappijkritisch werk waarin zij opkwam voor de vrijheid en de waardigheid van de mens.
LE PROFESSEUR. (...) Que lisez-vous, mon enfant ?
MARINA (sans le regarder). La Cuirasse du prophète.
LE PROFESSEUR. C'est bien, ça, de lire Sorloff ! Je suis impressionné par votre soif de culture.
MARINA. Vous vous moquez de moi ?
LE PROFESSEUR. Pas du tout. Qu'une jeune fille maigre et frigorifiée ait la détermination de s'initier à un auteur difficile, en dépit des bombardements, je trouve ça sincèrement admirable.
MARINA (le regarde enfin, très douce). Je ne suis pas en train de m'initier à un auteur difficile, Professeur. Savez-vous ce que je suis en train de faire ? Je lis chaque phrase avec lenteur et circonspection et à chaque phrase je me demande : "Y a-t-il dans ce sujet, ce verbe, ce complément, cet adverbe, y a-t-il quoi que ce soit qui vaille une belle flambée au coeur d'un poêle ? Le sens profond (ou supposé tel) de cette phrase est-il plus nécessaire à ma vie qu'un degré de plus dans cette pièce ?" Tenez, je vous lis une ligne au hasard : "Il y avait longtemps que le silence ne lui avait semblé aussi suspect." Je n'ai rien à reprocher à cette phrase, je vois même où se situe sa profondeur, mais je me pose cette question : en quoi ce silence suspect a-t-il plus de valeur qu'une minute de chaleur ?
LE PROFESSEUR. Vous savez très bien qu'une phrase tirée de son contexte n'a pas d'intérêt.
MARINA. Je suis prête à la replacer dans son contexte : Emile a écouté les doléances de sa mère. Il l'a aidée à se remettre au lit, puis il est allé lire le journal à côté en attendant que la pauvre femme s'endorme. Je comprends son sentiment d'impuissance devant les souffrances de sa mère, je comprends en quoi le silence lui paraît suspect. Mais je persiste à ne pas comprendre en quoi ceci vaut plus qu'une minute de chaleur.
LE PROFESSEUR. Vous oubliez le style, Marina.
MARINA. Non. J'ai bien remarqué que cette succession de sifflantes avait un côté "Pour qui sont ces serpents qui sifflent sur vos têtes ?" qui rend le silence encore plus suspect. Bravo, Sorloff. En quoi ces allitérations vont-elles me faire oublier que je crève de froid ? »
Dein ist mein Herz, mein Schmerz dein eigen und alle Freuden die es sprengen; dein ist der Wald, mit allen Zweigen, den Blüten allen und Gesängen.
Dein ist mein Herz, mein Schmerz dein eigen das Liebste, was ich mag erbeuten mit Liedern die mein Herz entführten, ist mir ein Wort daß sie dich freuten, ein stummer Blick, daß sie dich rührten.
Der feile Dichter
Die Muse muß zur Metze sich erniedern, Der Dichter sendet sie zum Mäzenaten, Und, frechgeschürzt, mit schaugestellten Gliedern, Der Göttlichkeit vergessend, tief entraten, Umtanzt sie ihn mit schnöden Schmeichelliedern, Liebäugelnd mit den blinkenden Dukaten. Sie muß den Gott in ihm zum Schlaf betören, Das Tier zu wilder Glut und Flamm empören.
Jugend und Liebe
Die Jugend folgt, ein Rosenblatt, den Winden; Wenn, jung getrennt, sich wiedersehn die Alten, Sie meinen doch, in ihren ernsten Falten Den Strahl der süßen Jugend noch zu finden.
Des Dauerns Wahn, wer läßt ihn gerne schwinden? Mag auch ein Herz, das uns geliebt, erkalten, Wir suchen immer noch den Traum zu halten, Nur stiller sei geworden sein Empfinden.
Die Jugend folgt, ein Rosenblatt, den Lüften; Noch leichter als die Jugend flieht die Liebe, Die nur des Blattes wonnereiches Düften.
Und dennoch an den herben Tod des Schönen, Im treuen Wahn, als ob es ihm noch bliebe, Kann sich das Herz auch sterbend nicht gewöhnen
Nikolaus Lenau(13 augustus 1802 - 22 augustus 1850)
If you ignore what I have to say, it really won't surprise me. I've come to find that most people ignore the dead. If you do choose to hear me, listen closely, because what I have to tell you is a story of unholy proportions. Hopefully, if I can make you hear what I am supposed to tell you, I can finally break the ties that bind me to the secret letter society of Gamma Chi.
But before we get started, let me tell you about myself. My name is Conrad Avery Sutton III, and I am dead at age nineteen. When I was alive, I won't lie, I had it pretty good -- the Porsche, the pretty girls, and a trust fund full of oil money. When I started as a freshman at Louisiana State University there was no question that I would rush. My daddy had been a Gamma Chi as well as his daddy and all the men in the Sutton clan. Well, there was one exception, my cousin Barrow, who got blackballed and now he's got one of those rainbow stickers on the back of his truck. God, my daddy and uncle were so embarrassed; they still don't talk about it.
I went through Rush and I of course got a bid. I'll admit I thought I was the shit with my navy jersey and gold letters. Next to my Porsche, those letters got me laid more times than I can remember. Of course it was all fun and games in the beginning -- one endless keg of cold beer and blunts on command. But this mixture of chronic booze and blood oaths turned into a bitter, stinking mess.
Busted lips and broken beer bottles were all part of my pledge training. I was cocky, and the brothers saw fit to divest me of this character flaw. So I scrubbed urinals with a toothbrush to the beat of someone punching my kidneys. I served meals to my brethren walking only on my bloody knees. And when a spit cup was not readily available for an active brother, I learned to offer my hand as a spittoon. I even learned the fine art of acting. I was given the starring role in Gamma Chi's video reenactment of the "Wasabi-up-the-Nose" scene from Jackass: The Movie. I never could smell right after that.
On the first day of human sexuality, Ruth Ramsey wore a short lime green skirt, a clingy black top, and strappy high-heeled sandals, the kind of attention-getting outfit she normally wouldn't have worn on a date-not that she was going on a lot of dates these days-let alone to work. It was a small act of rebellion on her part, a note to self-and anyone else who cared-that she was not a willing participant in the farce that would unfold later that morning in second-period Health & Family Life.
Randall kept his eyes glued to the computer screen as she approached. A stranger might have mistaken him for a dedicated Information Sciences professional getting an early start on some important research, but Ruth knew that he was actually scouring eBay for vintage Hasbro action figures, a task he performed several times a day. Randall's partner, Gregory, was a successful real-estate broker and part-time artist who built elaborate dioramas featuring the French Resistance Fighter GI Joe, an increasingly hard-to-find doll whose moody Gallic good looks were dashingly accentuated by a black turtleneck sweater and beret. In his most recent work, Gregory had painstakingly re-created a Parisian café circa 1946, with a dozen identical GI Jeans staring soulfully at each other across red-checkered tablecloths, tiny handmade Gauloises glued to their plastic fingers.
Sir Philip never knew how much he longed for a son until, some ten years after marriage, his wife conceived a child; then he knew that this thing meant complete fulfilment, the fulfilment for which they had both been waiting. When she told him, he could not find words for expression, and must just turn and weep on her shoulder. It never seemed to cross his mind for a moment that Anna might very well give him a daughter; he saw her only as a mother of sons, nor could her warnings disturb him. He christened the unborn infant Stephen, because he admired the pluck of that Saint. He was not a religious man by instinct, being perhaps too much of a student, but he read the Bible for its fine literature, and
Stephen had gripped his imagination. Thus he often discussed the future of their child: 'I think I shall put Stephen down for Harrow', or: 'I'd rather like Stephen to finish off abroad, it widens one's outlook on life'.
And listening to him, Anna also grew convinced; his certainty wore down her vague misgivings, and she saw herself playing with this little Stephen, in the nursery, in the garden, in the sweet-smelling meadows.
'And himself the lovely young man,' she would say, thinking of the soft Irish speech of her peasants; 'And himself with the light of the stars in his eyes, and the courage of a lion in his heart!'
When the child stirred within her she would think it stirred strongly because of the gallant male creature she was hiding; then her spirit grew large with a mighty new courage, because a man-child would be born. She would sit with her needle-work dropped on her knees, while her eyes turned away to the long line of hills that stretched beyond the Severn valley. From her favourite seat underneath an old cedar, she would see these Malvern Hills in their beauty, and their swelling slopes seemed to hold a new meaning. They were like pregnant women, full-bosomed,
courageous, great green-girdled mothers of splendid sons! thus through all those summer months she sat and watched the hills, and Sir Philip would sit with her--they would sit hand in hand. And because she felt grateful she gave much to the poor, and Sir Philip went to church, which was seldom his custom, and the Vicar came to dinner, and just towards the end many matrons called to give good advice to Anna.
But: 'Man proposes--God disposes', and so it happened that on Christmas Eve, Anna Gordon was delivered of a daughter; a narrow-hipped, wide-shouldered little tadpole of a baby, that yelled and yelled for three hours without ceasing, as though outraged to find itself ejected into life.
Marguerite Radclyffe Hall (12 augustus 1880 7 oktober 1943)
De Canadese Franstalige schrijver Réjean Ducharme werd geboren op 12 augustus 1941 in Saint-Félix-de-Valois, Québec. Ducharme leeft teruggetrokken in Montreal en sinds het verschijnen van zijn debuut in 1966 is hij nauwelijks geintersseerd in publiciteit. Naast schrijver is hij ook beeldend kunstenaar en maakt hij sculpturen. Zijn debuutroman, L'avalée des avalés, won
Le combat des livres, een wedstrijd die was uitgeschreven door de Canadese radio. Tevens werd het werk voorgedragen voor de
Prix Goncout.
Werk o.a.:Le nez qui voque (1967), La fille de Christophe Colomb (1969), Les enfantomes (1976), Va savoir (1994)
Uit: L'Hiver de force
"On sent qu'on va se sentir mieux quand on sentira bon. Frotte-moi fort, que ça parte en lambeaux, comme une mue. La peau de mon dos dort; frotte, frotte-la-moi bien fort. Cours chercher les ciseaux puis coupe mes cheveux. Ras! Comme un soldat qui a de l'estomac puis qui se dégonfle pas! Donne ton sein, agnus dei pour planter mes poignards, pour éclater mes obus, pour que ma bouche pourrie morde et loge son venin, pour emmitoufler mon cri, l'endormir, le faire rêver. Mange mon nez, mange mes pieds, vorace-moi toute; que tes dents crèvent les ampoules qui soulèvent ma peau, que tu lèches les gousses éclatées de tout ce mal. L'extrémité des caresses, c'est la mort; arrêtons-nous en pleine rage, au coeur du geste. Mourir, il ne faut pas être bien intelligent pour se donner la peine de faire ça, car c'est sans conséquences. Le propre de ta mort, c'est de ne rien te faire."
Réjean Ducharme (Saint-Félix-de-Valois, 12 augustus 1941)
Die Luft liegt wie Molke auf Sträuchern und Hecken. Hier hören die Barden die Wildpferde singen. Ich höre nichts. Seh nur zwei Schafe, die am Bushäuschen warten. Das liegt an der Molke. Oder am Bier. Wir trinken noch drei im Pub König Artus: der Zauberer Nebel, Prinzessin Wolke und ich.
Erinnerung
Ich weiß nicht, woher ich den Apfelbaum nehme, die Katze, den Schatten, der Großvater saß nicht vorm Haus, und nirgendwo war da ein Sommer, ein Schwimmbad, kein Mädchen in Rosa und keine Kabine, ich weiß nicht, woher ich die Brombeeren nehme, die Frau mit der Schürze, den Mann auf dem Sofa, das Fahrrad, das Fieber, der Fleck auf der Kachel. Was wollten noch gleich die Schwalben am Himmel? Wer waren die Leute am Küchentisch?
Und es kam, es war nicht mehr aufzuhalten, die Krämpfe der Sehnsucht hätten nicht mehr verlängert werden können, es kam, gleichwie wenn ein Vorhang zerrisse, Tore aufsprängen, Dornenhecken sich erschlössen, Flammenmauern in sich zusammensänken. . . Die Lösung, die Auflösung, die Erfüllung, die vollkommene Befriedigung brach herein, und mit entzücktem Aufjauchzen entwirrte sich alles zu einem Wohlklang, der in süßem und sehnsüchtigem Ritardando sogleich in einen anderen hinüber sank ... es war das Motiv, das erste Motiv, was erklang! Und was nun begann, war ein Fest, ein Triumph, eine zügellose Orgie eben dieser Figur, die in allen Klangschattierungen prahlte, sich durch alle Oktaven ergoss, aufweinend im Tremolando verzitterte, sang, jubelte, schluchzte, angetan mit allem brausenden, klingenden, perlenden, schäumenden Prunk der orchestralen Ausstattung sieghaft daherkam. ..
Es lag etwas Brutales und Stumpfsinniges und zugleich etwas asketisch Religiöses, etwas wie Glaube und Selbstaufgabe in dem fanatischen Kultus dieses Nichts, dieses Stücks Melodie, dieser kurzen, kindischen, harmonischen Erfindung von anderthalb Takten etwas Lasterhaftes in der Maßlosigkeit und Unersättlichkeit, mit der sie genossen und ausgebeutet wurde, und etwas zynisch Verzweifeltes, etwas wie Wille zu Wonne und Untergang in der Gier, mit der die letzte Süßigkeit aus ihr gesogen wurde, bis zur Erschöpfung, bis zum Ekel und Überdruss, bis endlich, endlich in Ermattung nach allen Ausschweifungen ein langes, leises Arpeggio in Moll hineinrieselte, um einen Ton emporstieg, sich in Dur auflöste und mit einem wehmütigen Zögern erstarb.
Hanno saß noch einen Augenblick still, das Kinn auf der Brust, die Hände im Schoß. Dann stand er auf und schloss den Flügel. Er war sehr blass, in seinen Knien war gar keine Kraft, und seine Augen brannten. Er ging ins Nebenzimmer, streckte sich auf der Chaiselongue aus und blieb so lange Zeit, ohne ein Glied zu rühren.
Sie haben mir erzählt, dass jetzt alles anders ist, dass jetzt Krankheiten geheilt werden, dass man jetzt mit hoher Geschwindigkeit reist, dass die Menschheit Fortschritte gemacht hat und dass das Wohlbefinden zum Glück beiträgt. Auch du hast mir das erzählt. Als ich ihnen eine Frage stellte, erhielt ich eine Antwort. Dann habe ich aufgehört, Fragen zu stellen.
Sie haben mir gesagt, dass man das Vaterland lieben soll, dass man sich für das Vaterland opfern soll, dass man stolz auf seine Helden sein soll, dass man Gesetz und Ordnung achten soll, dass man die Verräter anzeigen soll, dass man die Feinde hassen soll. Auch du hast mir das gesagt. Als ich ihnen eine Frage stellte, erhielt ich eine Antwort. Dann habe ich aufgehört, Fragen zu stellen.
Sie haben mir gesagt, dass die Familie heilig ist, dass man seine Eltern achten soll, dass man ihnen dafür dankbar sein soll, dass sie einen erzogen haben, dass man ihnen gehorchen soll, dass man sie ungeachtet ihres Tuns und Handelns lieben soll. Auch du hast mir das gesagt. Als ich ihnen eine Frage stellte, erhielt ich eine Antwort. Dann habe ich aufgehört, Fragen zu stellen.
Dann haben sie mir gesagt, das solle ich tun, also habe ich keine weiteren Fragen gestellt und es getan. Dann haben sie mir gesagt, ich solle dorthin gehen, also habe ich keine weiteren Fragen gestellt und bin dorthin gegangen.
--------------
Ich fragte dich: "Warum sind die Juden gemein?"
Du hast geantwortet: "Darum; das ist allgemein bekannt."
Da fragte ich dich: "Warum sind die Anarchisten gemein?"
Du hast geantwortet: "Darum; das weiß doch die ganze Welt."
Ich fragte dich: "Warum war Papa Jude?"
Du gabst mir keine Antwort.
Da fragte ich dich: "Warum war Papa Anarchist?"
Du gabst mir keine Antwort.
Ja, so war's.
Ich fragte dich: "Die Juden, sind das die, die Jesus umgebracht haben?"
Du sagtest: "Aber ja!"
Da fragte ich dich: "Die Anarchisten, sind das die, die Bomben legen, um Leute umzubringen?"
Du sagtest: "Aber ja!"
Ich fragte dich, ob ich als Erwachsener Jude sein würde.
Du sagtest: "Aber nein!"
Da fragte ich dich, ob ich als Erwachsener Anarchist sein würde.
Du sagtest: "Aber nein!"
Dann hast du hinzugefügt, Mama, dass ich gut sei, und hast mich umarmt.
So sind wir deinen Wundern nachgegangen wie Kinder die vom Sonnenleuchten trunken ein Lächeln um den Mund voll süßem Bangen und ganz im Strudel goldnen Lichts versunken aus dämmergrauen Abendtoren liefen. Fern ist im Rauch die große Stadt ertrunken
kühl schauernd steigt die Nacht aus braunen Tiefen. Nun legen zitternd sie die heißen Wangen an feuchte Blätter, die von Dunkel triefen
und ihre Hände tasten voll Verlangen auf zu dem letzten Sommertagsgefunkel das hinter roten Wäldern hingegangen -
ihr leises Weinen schwimmt und stirbt im Dunkel.
Fahrt über die Kölner Rheinbrücke bei Nacht
Der Schnellzug tastet sich und stößt die Dunkelheit entlang. Kein Stern will vor. Die ganze Welt ist nur ein enger, nachtumschienter Minengang, Darein zuweilen Förderstellen blauen Lichtes jähe Horizonte reißen: Feuerkreis Von Kugellampen, Dächern, Schloten, dampfend, strömend ... nur sekundenweis ... Und wieder alles schwarz. Als führen wir ins Eingeweid der Nacht zur Schicht. Nun taumeln Lichter her ... verirrt, trostlos vereinsamt ... mehr ... und sammeln sich ... und werden dicht. Gerippe grauer Häuserfronten liegen bloß, im Zwielicht bleichend, tot - etwas muß kommen ... o, ich fühl es schwer Im Hirn. Eine Beklemmung singt im Blut. Dann dröhnt der Boden plötzlich wie ein Meer: Wir fliegen, aufgehoben, königlich durch nachtentrissne Luft, hoch übern Strom. O Biegung der Millionen Lichter, stumme Wacht, Vor deren blitzender Parade schwer die Wasser abwärts rollen. Endloses Spalier, zum Gruß gestellt bei Nacht! Wie Fackeln stürmend! Freudiges! Salut von Schiffen über blauer See! Bestirntes Fest! Wimmelnd, mit hellen Augen hingedrängt! Bis wo die Stadt mit letzten Häusern ihren Gast entläßt. Und dann die langen Einsamkeiten. Nackte Ufer. Stille. Nacht. Besinnung. Einkehr. Kommunion. Und Glut und Drang Zum Letzten, Segnenden. Zum Zeugungsfest. Zur Wollust. Zum Gebet. Zum Meer. Zum Untergang.
Ernst Stadler (11 augustus 1883 30 oktober 1914)
Ae weet forenicht i the yow-trummle I saw yon antrin thing, A watergaw wi its chitterin licht Ayont the on-ding; An I thocht o the last wild look ye gied Afore ye deed!
There was nae reek i the laverock's hoose That nicht - an nane i mine; But I hae thocht o that foolish licht Ever sin syne; An I think that mebbe at last I ken What your look meant then.
Vertaald:
The Unclear Rainbow
A wet early evening In a cold July after the shearing, I saw that rare thing, A faint rainbow in the shivering light Beyond the downpour; And I thought of the last wild look on your face Before you died.
There was no smoke in the lark's house that night - and none in mine; But I've thought of that foolish light Ever since then; And I think that perhaps at last I know What your look meant.
Hugidh MacDiarmid (11 augustus 1892 9 september 1978)
De Amerikaanse schrijver Alexander Palmer Haley werd geboren in Ithaca (New York) op 11 augustus 1921. Zijn belangrijkste werken zijn The Autobiography of Malcolm X, waar hij de ghostwriter van was, en Roots: The Saga of an American Family, waarin hij de mondeling overgeleverde geschiedenis van zijn familie vertelde.
Haley groeide op in het zuiden van de Verenigde Staten in een familie die van Afrikaanse, Ierse en Cherokee afkomst was. In 1939 nam hij dienst bij de kustwacht, waar hij 20 jaar werkzaam zou blijven. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij journalist bij de kustwacht, en na zijn pensionering in 1959 werkte hij voor Reader's Digest.
Voor Playboy maakte hij het eerste interview ooit in dat blad in september 1962, met Miles Davis.
In 1976 publiceerde Haley Roots: The Saga of an American Family, op basis van de geschiedenis van zijn eigen familie, die was teruggetraceerd tot de Mandinka Kunta Kinte die in 1767 in Gambia door slavenhandelaren was gevangen en in Amerika als slaaf werd verkocht. Het boek had tien jaar voorbereiding en onderzoek gekost, waarbij Haley meermalen in Gambia was geweest. Roots werd in 37 talen vertaald, won een Pulitzer-prijs en werd verfilmd tot een miniserie.
Uit: Roots
Early in the spring of 1750, in the village of Juffure, four days upriver from the coast of The Gambia, West Africa, a man-child was born to Omoro and Binta Kinte. Forcing forth from Binta's strong young body, he was as black as she was, flecked and slippery with Binta's blood, and he was bawling. The two wrinkled midwives, old Nyo Boto and the baby's Grandmother Yaisa, saw that it was a boy and laughed with joy. According to the forefathers, a boy firstborn presaged the special blessings of Allah not only upon the parents but also upon the parents' families; and there was the prideful knowledge that the name of Kinte would thus be both distinguished and perpetuated.
It was the hour before the first crowing of the cocks, and along with Nyo Boto and Grandma Yaisa's chatterings, the first sound the child heard was the muted, rhythmic bomp-a-bomp-a-bomp of wooden pestles as the other women of the village pounded couscous grain in their mortars, preparing the traditional breakfast of porridge that was cooked in earthen pots over a fire built among three rocks.
The thin blue smoke went curling up pungent and pleasant, over the small dusty village of round mud huts as the nasal wailing of Kajali Demba, the village alimamo, began, calling men to the first of the five daily prayers that had been offered up to Allah for as long as anyone living could remember Hastening from their beds of bamboo cane and cured hides into their rough cotton tunics, the men of the village filed briskly to the praying place, where the alimamo led the worship: "Allahu Akbar! Ashadu an lailahailala!" (God is great! I bear witness that there is only one God!) It was after this, as the men were returning toward their home compounds for breakfast, that Omoro rushed among them, beaming and excited, to tell them of his firstborn son. Congratulating him, all of the men echoed the omens of good fortune.
Each man, back in his own hut, accepted a calabash of porridge from his wife. Returning to their kitchens in the rear of the compound, the wives fed next their children, and finally themselves. When they had finished eating, the men took up their short, bent-handled hoes, whose wooden blades had been sheathed with metal by the village blacksmith, and set off for their day's work of preparing the land for farming of the groundnuts and the couscous and cotton that were the primary men's crops, as rice was that of the women, in this hot, lush savanna country of The Gambia.
Moses Isegawa, Alfred Döblin, Kees van Kooten, Jorge Amado, Piet Bakker
De Oegandese schrijver Moses Isegawa (pseudoniem van Sey Wava)werd geboren op 10 augustus 1963 in Kawempe in Oeganda.
Hij werkte daar als leraar op een middelbare school. In 1990 kwam hij op uitnodiging van een redacteur naar Nederland en vestigde zich in Beverwijk. Isegawa leert Nederlands en haalt een diploma boekhouden. Zijn debuutroman 'Abessijnse kronieken' werd een groot succes en in negen landen uitgebracht. Na zijn naturalisatie tot Nederlander, keerde hij in 2006 terug naar Oeganda. Opvallend is dat hij zijn boeken in het Engels schrijft, waarna er een Nederlandse vertaling van gemaakt wordt.
Uit: Abyssinian Chronicles
1971: Village Days Three final images flashed across Serenity's mind as he disappeared into the jaws of the colossal crocodile: a rotting buffalo with rivers of maggots and armies of flies emanating from its cavities; the aunt of his missing wife, who was also his longtime lover; and the mysterious woman who had cured his childhood obsession with tall women. The few survivors of my father's childhood years remembered that up until the age of seven, he would run up to every tall woman he saw passing by and, in a gentle voice trembling with unspeakable expectation, say, "Welcome home, Ma. You were gone so long I was afraid you would never return." Taken by surprise, the woman would smile, pat him on the head, and watch him wring his hands before letting him know that he had once again made a mistake. The women in his father's homestead, assisted by some of the villagers, tried to frighten him into quitting by saying that one day he would run into a ghost disguised as a tall woman, which would take him away and hide him in a very deep hole in the ground. They could have tried milking water from a stone with better results. Serenity, a wooden expression on his face, just carried on running up to tall women and getting disappointed by them. Until one hot afternoon in 1940 when he ran up to a woman who neither smiled nor patted him on the head; without even looking at him, she took him by the shoulders and pushed him away. This mysterious curer of his obsession won herself an eternal place in his heart. He never ran up to tall women again, and he would not talk about it, not even when Grandma, his only paternal aunt, promised to buy him sweets. He coiled into his inner cocoon, from whose depths he rejected all efforts at consolation. A smooth, self-contained indifference descended on his face so totally that he won himself the name Serenity, shortened to "Sere." Serenity's mother, the woman who in his mind had metamorphosed into all those strange tall women, had abandoned him when he was three, ostensibly to go to the distant shops beyond Mpande Hill where big purchases were made. She never returned. She also left behind two girls, both older than Serenity, who adjusted to her absence with great equanimity and could not bear his obsession with tall women. In an ideal situation, Serenity should have come first--everyone wanted a son for the up-and-coming subcounty chief Grandpa was at the time--but girls kept arriving, two dying soon after birth in circumstances reeking of maternal desperation. By the time Serenity was born, his mother had decided to leave. Everyone expected her to have another son as a backup, for an only son was a candle in a storm. The pressure reached a new peak when it became known that she was pregnant again. Speculation was rife: Would it be a boy or a girl, would it live or die, was it Grandpa's or did it belong to the man she was deeply in love with? Before anybody could find out the truth, she left. But her luck did not hold--three months into her new life, her uterus burst, and she bled to death on the way to the hospital, her life emptying into the backseat of a rotten Morris Minor. As time passed, Serenity crawled deeper into his cocoon, avoiding his aunts, his cousins, and his mother's replacements, who he felt hated him for being the heir apparent to his father's estate and the miles of fertile clan land it included. The birth of Uncle Kawayida, his half-brother by a Muslim woman his father was seeing on the side, did not lessen Serenity's estrangement. Kawayida, due to the circumstances of his birth, posed little threat to Serenity's position, and thus attitudes remained unchanged. To escape the phantoms which galloped in his head and the contaminated air in his father's compound, Serenity roamed the surrounding villages. He spent a lot of time at the home of the Fiddler, a man with large feet, a large laugh and sharp onion breath who serenaded Grandpa on the weekends when he was home.
Er wanderte die Rosenthaler Straße am Warenhaus Wertheimvorbei, nach rechts bog er ein in die schmale Sophienstraße. Er dachte, diese Straße ist dunkler, wo es dunkel ist, wird es besser sein. Die Gefangenen werden in Einzelhaft, Zellenhaft und Gemeinschaftshaft untergebracht. Bei Einzelhaft wird der Gefangene bei Tag und Nacht unausgesetzt von andern Gefangenen gesondert gehalten. Bei Zellenhaft wird der Gefangene in einer Zelle untergebracht, jedoch bei Bewegung im Freien, beim Unterricht, Gottesdienst mit andern zusammengebracht. Die Wagen tobten und klingelten weiter, es rann Häuserfront neben Häuserfront ohne Aufhören hin. Und Dächer waren auf den Häusern, die schwebten auf den Häusern, seine Augen irrten nach oben: wenn die Dächer nur nicht abrutschten, aber die Häuser standen grade. Wo soll ick armer Deibel hin, er latschte an der Häuserwand lang, es nahm kein Ende damit. Ich bin ein ganz großer Dussel, man wird sich hier doch noch durchschlängeln können, fünf Minuten, zehn Minuten, dann trinkt man einen Kognak und setzt sich. Auf entsprechendes Glockenzeichen ist sofort mit der Arbeit zu beginnen. Sie darf nur unterbrochen werden in der zum Essen, Spaziergang, Unterricht bestimmten Zeit. Beim Spaziergang haben die Gefangenen die Arme ausgestreckt zu halten und sie vor- und rückwärts zu bewegen.
Da war ein Haus, er nahm den Blick weg von dem Pflaster, eine Haustür stieß er auf, und aus seiner Brust kam ein trauriges brummendes oh, oh. Er schlug die Arme umeinander, so mein Junge, hier frierst du nicht. Die Hoftür öffnete sich, einer schlürfte2 an ihm vorbei, stellte sich hinter ihn. Er ächzte jetzt, ihm tat wohl zu ächzen. Er hatte in der ersten Einzelhaft immer so geächzt und sich gefreut, daß er seine Stimme hörte, da hat man was, es ist noch nicht alles vorbei. Das taten viele in den Zellen, einige am Anfang, andere später, wenn sie sich einsam fühlten. Dann fingen sie damit an, das war noch was Menschliches, es tröstete sie. So stand der Mann in dem Hausflur, hörte das schreckliche Lärmen von der Straße nicht, die irrsinnigen Häuser waren nicht da. Mit gespitztem Munde grunzte er und ermutigte sich, die Hände in den Taschen geballt. Seine Schultern im gelben Sommermantel waren zusammengezogen zur Abwehr.
I will fuck you in the morning Fuck you late at night Fuck you while the moon Or the sun is shining bright I wanna fuck you Yes, I wanna fuck you I wanna fuck you baby But your door is closed
I will fuck you at the backseat Of my newest car I will fuck you in the toilet Of a well distuingished bar
I wanna fuck you Yes, I wanna fuck you I wanna fuck you baby But your door is closed I'm sorry babe
Yeah O yeah One more time
Oh!
I will fuck you in the kitchen Fuck you in the woods Fuck you as you like it As wild and hard I'd could
I wanna fuck you Yeah, I wanna fuck you I wanna fuck you baby But your little door is closed!
Vadinho, Dona Flor's first husband, died one Sunday of Carnival, in the morning, when, dressed up like a Bahian woman, he was dancing the samba, with the greatest enthusiasm, in the Dois de Julho Square, not far from his house. He did not belong to the group--he had just joined it, in the company of four of his friends, all masquerading as bahianas, and they had come from a bar on Cabeca, where the whiskey flowed like water at the expense of one Moyses Alves, a cacao planter, rich and open-handed.
The group was accompanied by a small, well-rehearsed orchestra of guitars and flutes; the four-string guitar was played by Carlinhos Mascarenhas, a tall, skinny character famous in the whorehouses--ah, a divine player. The men were got up as Gypsies and the girls as Hungarian or Romanian peasants; never, however, had a Hungarian or Romanian, or even a Bulgarian or Slovak, swung her hips the way they did, those brown girls in the flower of their youth and coquetry.
When Vadinho, the liveliest of the lot, saw the group come around the corner and heard the skeleton-like Mascarenhas strumming his sublime four-string guitar, he hurried forward, and chose as his partner a heavily rouged Romanian, a big one, as monumental as a church--the Church of St. Francis, for she was a mass of golden sequins--and announced: