Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
25-08-2007
Maxim Biller
Maxim Biller (Praag, 25 augustus 1960)
De Duitse schrijver Maxim Biller werd geboren op 25 augustus 1960 in Praag. Biller is kind van joods-Russische ouders die in 1970 naar Duitsland emigreerden. Hij studeerde in Hamburg en München literatuur en journalistiek en schreef o.a. voor Der Spiegel en Die Zeit. Zijn romans en verhalen werden in verschillende talen vertaald. Biller debuteerde in 1990 met de verhalenbundel Wenn ich einmal reich und tot bin.
Uit: Sieben Versuche zu lieben
Das erste Mal saßen sie im Kindergarten in der Slavíkova nebeneinander beim Essen und zeigten sich unter dem Tisch ihre kleinen Geheimnisse. Sie mußte nur ein bisschen ihre Beine öffnen, er knöpfte seine Hose auf. Im Kindergarten war es immer ziemlich dunkel, und sie sahen nicht viel. Nach dem Mittagessen zogen alle Kinder in den großen Schlafraum. Jirka ging langsam hinter Alena her und war traurig, daß sein Bett nicht neben ihrem stand. Danach spielten sie zusammen, daran konnte er sich noch erinnern, aber er wusste nicht mehr, was sie spielten. Als sie von ihren Eltern abgeholt wurden, sagten sie sich nicht auf Wiedersehen. Sie schauten weg, und am nächsten Tag redeten sie nicht miteinander. Ein paar Tage später kniff Alena sich selbst so lange in den Unterarm, bis er feuerrot war. Sie schrie vor Schmerz, und als sie in den Armen der Kindergärtnerin lag, sagte sie weinend, das sei Jirka gewesen.
Alena und Jirka waren Kinder von Vinohrady. Es war ihnen damals egal, aber später dachten sie beide oft daran. Er wohnte mit seinen Eltern in der Mánesova, oben am Platz, wo die große viereckige Kirche mit der durchsichtigen Uhr stand. Wenn das Fenster in seinem Zimmer offen war, hörte er die Straßenbahnen, die auf der Vinohradská fuhren. Sie wohnte in der Chopinova. Sie musste nur die Chopinova überqueren, schon war sie im Park. Dort sahen sie sich oft, und kurz bevor seine und ihre Familie 68 in den Westen flüchteten, traf er sie auf der Seite des Parks, von der man auf die Stadt heruntersehen konnte.
Jeder Abschied ist betäubend. Man denkt und empfindet weniger, als man glaubte: die Thätigkeit in die unsre Seele sich auf ihre eigne weitere Laufbahn wirft, überwindet die Empfindbarkeit über das, was man verläßt, und wenn insonderheit der Abschied lange dauret: so wird er so ermüdend, als im Kaufmann zu London. Nur denn aber erstlich siehet man, wie man Situationen hätte nutzen können, die man nicht genutzt hat: und so hatte ich mir jetzt schön sagen: ei! wenn du die Bibliothek beßer genutzt hättest? wenn du in jedem, das dir oblag, dir zum Vergnügen, ein System entworfen hättest? in der Geschichte einzelner Reiche Gott! wie nutzbar, wenn es Hauptbeschäftigung gewesen wäre! in der Mathematik wie unendlich fruchtbar, von da aus, aus jedem Theile derselben, gründlich übersehen, und mit den reellsten Kän[n]tnißen begründet, auf die Wißenschaften hinauszusehen! in der Physik und Naturgeschichte wie, wenn das Studium mit Büchern, Kupferstichen und Beispielen, so aufgeklärt wäre, als ich sie hätte haben können und die Französische Sprache mit alle diesem verbunden und zum Hauptzwecke gemacht! und von da aus also die Henaults, die Vellys, die Montesquieu, die Voltaire, die St. Marcs, die La Combe, die Coyers, die St. Reals, die Duclos, die Linguets und selbst die Hume's französisch studirt: von da aus, die Buffons, die D'Alemberts, die Maupertuis, die La Caille, die Eulers, die Kästners, die Newtone, die Keile, die Mariette, die Toricelli, die Nollets studirt; und endlich die Originalgeister des Ausdrucks, die Crebillons, die Sevigne, die Moliere; die Ninons, die Voltaire, Beaumelle u. s. w. hinzu gethan das wäre seine Laufbahn, seine Situation genutzt, und ihrer würdig geworden!
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer werd geboren in het Zwitserse Thun op24 augustus 1919 als zoon van een Nederlandse moeder en een Oostenrijkse vader. In zijn derde levensjaar, na de scheiding van zijn ouders, verhuisde hij met zijn moeder naar Nederland. Hoewel hij vrijwel zijn hele leven in Nederland heeft gewoond, en hij 'tot in de haarvaten' verweven is met de Nederlandse taal, heeft Polzer altijd zijn Zwitserse nationaliteit aangehouden. De artiestennaam Drs. P, bedacht door Willem Duys, verwijst naar de academische graad van doctorandus (afgekort: drs.) in de economie, die Polzer aan de Nederlandse Economische Hogeschool (nu Erasmus Universiteit) behaalde. Drs. P publiceerde talrijke dichtbundels en boeken over het 'dichten', over reclame en over reizen. Hij introduceerde de versvorm ollekebolleke in Nederland, een licht aangepaste variant van de Amerikaanse higgledy piggledy.
Ware juweeltjes van Liefhebberijtoneel Voor het geachte Romeinse publiek!
Ank
Eens kende ik een meisje, en haar voornaam luidde Ank Ze woonde heel gerieflijk, ze werkte op een bank Haar uiterlijk was goed verzorgd, haar silhouet was rank Haar tierenheid was goeder en haar moedigheid was lank Toen kwam ze in contact met de gewoontedrinker Hank Nu is ze uitgezakt en ze verspreidt een scherpe stank Geen doel meer in het leven en geen brood meer op de plank En mensen, dat komt alles ongetwijfeld van de drank
Horloges lopen achter en athleten lopen mank En Groenevelt is rood maar het Oranjehuis is blank Mijn buur houdt honden uit de slaap met klagelijk gejank Een Duitser wordt malade en een Fransman voelt zich krank Gazellen worden moddervet en varkens worden slank Een vlieg lijdt soms aan kanker maar een vlieger heeft geen kank Een panter is vaak pienter maar een pienk is nooit eens pank En mensen, dat komt alles ongetwijfeld door de drank
Ik drink niet voor de aardigheid, dat zeg ik vrij en frank Ik drink wel voor het middaguur, en tegen wil en dank Ik wiegel en ik waggel en ik zwijmel en ik zwank Van havenkroeg naar dorpscafe, van Brest naar Wildervank De tranen stromen langs mijn wang en daarna langs mijn flank Ik zie geen sprankje hoop meer, ja niet eens een hoopje sprank En uit mijn geelkat komt nog slechts een kloeierige brank En dat komt ongedrankeld van de twijf
De Engelse komiek, schrijver, acteur en presentator Stephen John Fry werd geboren in Londen op 24 augustus 1957. Fry studeerde aan het Queens College in Cambridge. Hij woont tegenwoordig in Norfolk en New York City. Hij heeft veel samengewerkt met Hugh Laurie.
In 2006 maakte Stephen Fry de tweedelige BBC-documentaire "Stephen Fry - The Secret Life of the Manic Depressive", waarin hij uit de kast komt als lijder aan een bipolaire stoornis, ook wel manisch-depressieve stoornis genoemd. Hij interviewt bekende en minder bekende mensen die dezelfde ziekte hebben en vertelt over zijn extreme stemmingen aan de hand van voorbeelden uit zijn eigen leven. Hoe het begon toen hij een jaar of zeventien was met een manische periode en hoe hij pas op zijn zevenendertigste, naar aanleiding van een zware depressie, uiteindelijk bij de juiste arts terechtkwam waar hij te horen kreeg wat de diagnose was.
Uit: Revenge
Anyway, a couple of hours after this "distressing scene," Pete knocked on my door with a cup of tea. Precision, Portia, precision-he knocked on my door with his knuckles, but you know what I mean. I thought he was going to give me grief, but in fact-well no in fact he did give me grief. That is exactly and literally what he gave me. He had just had a phone call from America. Apparently Pete's brother, my uncle Leo, had a heart attack in New York last night and was dead by the time an ambulance arrived. Too grim. Uncle Leo's wife Rose died of ovarian cancer in January and now he's gone, too. He was forty-eight. Forty-eight and dead from a heart attack. So my poor cousin Gordon is coming over to England to stay with us. He was the one who had to call the ambulance and everything. Imagine seeing your own father die in front of you. He's the only child, too. He must be in a terrible state, poor thing. I hope he'll like it with us. I think he was brought up quite orthodox, so what he'll make of family life here, I can't imagine. Our idea of kosher is a bacon bagel. I've never met him. I've always pictured him as having a black beard, which is insane of course, since he's about our age. Seventeen going on eighteen, that kind of thing.
Luister, Peter Hajo, zei de schipper. Als je moeder geen bezwaren heeft, meld je dan morgen bij schipper Blok in de Jeroensteeg en zeg hem dat je overmorgen met de Hoornse Zon meegaat naar Texel, waar de Nieuw-Hoorn op goede wind wacht.
Jawel, schipper...!! Het klonk als een juichkreet. En met zijn roetknuisten veegde Hajo haastig over het gezicht, dat straalde van onmetelijk geluk... en blonk van tranenvocht.
Doe dat niet, raadde Bontekoe. Je zult er helemaal als een Moriaan gaan uitzien.
Hajo trok snel zijn vuisten weg. Schipper ik zal altijd...
Daar twijfel ik niet aan, Peter Hajo. Kwajongens zijn goed voor de wal; op een Oostinjevaarder hebben we mannen nodig. Als je moeder geen bezwaren maakt, sta je van morgen af op mijn monsterrol. Denk er om dat van de bemanning van de Nieuw-Hoorn geen kwaad woord gezegd mag kunnen worden, en dat in de grote mast een vlag wappert die we tegenover de hele wereld moeten hooghouden. Verstaan?
Verstaan, schipper... Verdikkoppe, dat kwam er kranig uit!
En toen een groot ogenblik: schipper Bontekoe, gezagvoerder van de Nieuw-Hoorn, stak de scheepsjongen Peter Hajo de hand toe. Hajo voelde het door al zijn leden trillen. De hand van zijn schipper!
Bij de voordeur, in de gang, wachtte hem de jongen die vanmiddag in zijn bijt had gevist. Ik heet Rolf, zei die. We moeten maar goeie vrienden worden, want aan boord is mijn oom niet mijn oom, maar de schipper, en ik scheepsjongen, dat snap je!
Ben je dan niet nijdig op me? stamelde Hajo.
Nijdig?? vroeg Rolf. En zijn gezicht stond ernstig als altijd toen hij er op liet volgen: Dacht je dan dat ik er jou in had laten vissen als 't mijn bijt was geweest?
In the early nineteenth century (the period that interests us) the vast cotton plantations on the riverbanks were worked from sunup to sundown by Negro slaves. They slept in wooden cabins on dirt floors. Apart from the mother-child relationship, kinship was conventional and murky; the slaves had given names, but not always surname. They did not know how to read. Their soft falsetto voices sang an English of drawn-out vowels, They worked in rows, stooped under the overseer's lash. They would try to escape, and men with full beards would leap astride beautiful horses to hunt them down with baying dogs.
Onto an alluvium of beastlike hopefulness and African fear there had sifted the words of the Scripture; their faith, therefore, was Christian. Go down, Moses, they would sing, low and in unison. The Mississippi served them as a magnificent image of the sordid Jordan.
The owners of that hard-worked land and those bands of Negroes were idlers, greedy gentlemen with long hair who lived in wide-fronted mansions that looked out upon the river--their porches always pseudo-Greek with columns made of soft white pine. Good slaves cost a thousand dollars, but they didn't last long. Some were so ungrateful as to sicken and die. A man had to get the most he could out of such uncertain investments. That was why the slaves were in the fields from sunup to sundown; that was why the fields were made to yield up their cotton or tobacco or sugarcane every year. The female soil, worn and haggard from bearing that impatient culture's get, was left barren within a few years, and a formless, clayey desert crept into the plantations.
Wart's ab. Insgesamt schickte ich Kunstetter etwa zwanzig Lobeshymnen. Ich philosophierte in seine banale Zeilenschinderei alle möglichen Tiefsinnigkeiten hinein, ich pries seine albernen Kalauer als stilistische Finessen, ich zitierte wörtlich seine Formulierungen, mit Vorliebe die dümmsten. Als ich ganz sicher war, daß meine täglichen Begeisterungsausbrüche zu einem festen, unentbehrlichen Bestandteil seines Lebens geworden waren, bekam er den ersten, leise enttäuschten Brief: "Sie wissen, wie sehr ich die Meisterwerke Ihrer Feder bewundere", schrieb ich. "Aber gerade das Ausmaß meiner Bewunderung berechtigt - nein, verpflichtet mich, Ihnen zu sagen, daß Ihre letzten Artikel nicht ganz auf dem gewohnten Niveau waren. Ich bitte Sie inständig: nehmen Sie sich zusammen!" Eine Woche später kam der nächste, schon etwas deutlichere Aufschrei: "Um Himmels willen, was ist geschehen? Sind Sie ein andrer geworden? Sind Sie krank und lassen Sie einen Ersatzmann unter Ihrem Namen schreiben? Was ist los mit Ihnen?!" Kunstetters Feuilletons wurden um diese Zeit immer länger, immer blumiger, immer ausgefeilter. Er machte übermenschliche Anstrengungen, um sich wieder in meine Gunst zu schreiben. Vergebens. Gestern bekam er den Abschiedsbrief: "Kunstetter! Es tut mir leid, aber nach Ihrem heutigen Artikel ist es aus zwischen uns. Auch der beste Wille des verehrungsvollsten Lesers hat seine Grenzen. Mit gleicher Post bestelle ich mein Abonnement ab. Leben Sie wohl..." Und das war das Ende.? Jossele zündete sich eine Zigarette an, wobei ein diabolisches Grinsen ganz kurz über sein Gesicht huschte. Mich schauderte. Kleine, kalte Schweißperlen traten mir auf die Stirn. Ich muß gestehen, daß ich mich vor Jossele zu fürchten begann. Und ich frage mich, warum ich ihn eigentlich erfunden habe.
De Duitse dichter Theobald Hock werd geboren op 23 augustus 1573 in Limbach/Pfalz-Zweibrücken. Hij heeft slechts een enkel literair werk nagelaten, de in 1601 gedrukte gedichtenverzameling Schönes Blumenfeld. De literatuurwetnschap plaatste hem doorgaans tussen humanisme en barok. Belangrijker is echter dat hij temidden van al het neolatijn dat in zijn tijd geschreven werd de poging ondernam om gedichten in het Duits te schrijven.
Von Art der Deutschen Poeterey (fragment)
Die Deutschen haben ein b'sonder Art und Weise Dass sie der fremden Völker Sprach mit Fleisse Lernen und wöllen erfahrn Kein Müh nicht spar'n In ihren Jahren.
Wie solches den ist an ihm selbs' hoch z'loben Drauss man ihr Geschicklichkeit gar wol kan proben Wenn sie nur auch ihr eigene Sprachen Nit unwerth machen Durch solche Sachen.
Den ander Nationen also b'scheide Ihr Sprach vor ändern loben und preisen weidte Manch Reimen drin dichten So künstlich schlichten Und z'sammen richten.
De Roemeense essayist, filosoof, kunsthistoricus en politicus Andrei Gabriel Pleşu werd geboren op 23 augustus 1948 in Boekarest. Na zijn promotie werd hij eerst docent aan de Academie voor Schone Kunsten in Boekarest. In 1982 moest hij Roemenië om politieke redenen verlaten. Na zijn terugkeer in 1989 werd hij verbannen naar het dorp Tescani vanwege zijn contacten met de dichter Mircea Dinescu. Na de revolutie was hij tot 1991 minister van cultuur. Daarna werd hij hoogleraar godsdienstfilosofie. Van 1997 tot 1999 was hij de partijloze minister van Buitenlandse Zaken, waarbij hij toenadering tot het westen zocht. Voor zijn literaire en politieke activiteiten ontving Pleşu tal van onderscheidingen.
Uit: Deutsche, bekennt Euch zu Eurer Sprache!
Der Anspruch auf eine gute Verwendung der Sprache richtet sich vor allem an die Menschen und Institutionen, für die das Sprechen ein Beruf ist: an die Presse in allen ihren Varianten, die Schule auf all ihren Ebenen, an die Schriftsteller und Politiker. Aus dieser Ecke werden gültige und taugliche Kriterien für einen Lebensstil und ein menschenwürdiges Zusammenleben erwartet. Der Parlamentarier, der eine Rede hält, übermittelt nicht nur eine politische Botschaft, konterkariert nicht nur die Meinung eines Gegners - er bietet seiner Zuhörerschaft eine "manière d'être" an, ein gewisses Verhaltens-Design, ein globales Gefühl der öffentlichen Ordnung und Werte.
"Was würdest du als erstes tun,wenn man dich mit den Regierungsgeschäften beauftragen würde?", wurde einmal Konfuzius gefragt. Die Antwort lautete folgendermaßen: "Das Wesentliche ist, die Dinge korrekt zu benennen. Wenn die Bezeichnungen nicht korrekt sind, passen die Wörter nicht mehr. Wenn die Wörter nicht mehr passen, gehen die Staatsgeschäfte schlecht. Wenn die Staatsgeschäfte schlecht gehen, können auch Rituale und Musik nicht gedeihen. Wenn Rituale und Musik nicht gedeihen können, sind Urteile und Strafen nicht länger gerecht. Wenn Urteile nicht mehr gerecht sind, weiß das Volk nicht mehr, wie es sich verhalten soll."...
De Engelse dichter en schrijver William Ernest Henley werd geboren op 23 augustus 1849 in Gloucester. Als kind kreeg hij tbc en moest er een van zijn voeten geamputeerd worden. Wegens zijn verblijf in het sanatorium dat twintig maanden duurde begon hij gedichten te schrijven. In 1874 leerde hij Robert Louis Stevenson. Zij raakten bevriend en samen schreven ze vier theaterstukken die tegenwoordig bijna vergeten zijn. Ook publiceerde Henley verschillende dichtbundels: A Book of Verses (1888), The Song of the Sword (1892), London Voluntaries (1893), Collected Poems (1898), Hawthorn and Lavender (1901) en In Hospital (1903). Zijn gedicht Pro rege nostro was met name tijdens WO I zeer geliefd.
Pro rege nostro
WHAT have I done for you, England, my England? What is there I would not do, England, my own? With your glorious eyes austere, As the Lord were walking near, Whispering terrible things and dear As the Song on your bugles blown, England-- Round the world on your bugles blown!
Where shall the watchful sun, England, my England, Match the master-work you've done, England, my own? When shall he rejoice agen Such a breed of mighty men As come forward, one to ten, To the Song on your bugles blown, England-- Down the years on your bugles blown?
Ever the faith endures, England, my England:-- 'Take and break us: we are yours, England, my own! Life is good, and joy runs high Between English earth and sky: Death is death; but we shall die To the Song on your bugles blown, England-- To the stars on your bugles blown!'
They call you proud and hard, England, my England: You with worlds to watch and ward, England, my own! You whose mail'd hand keeps the keys Of such teeming destinies, You could know nor dread nor ease Were the Song on your bugles blown, England, Round the Pit on your bugles blown!
Mother of Ships whose might, England, my England, Is the fierce old Sea's delight, England, my own, Chosen daughter of the Lord, Spouse-in-Chief of the ancient Sword, There 's the menace of the Word In the Song on your bugles blown, England-- Out of heaven on your bugles blown!
Edgar Lee Masters (23 augustus 1868 5 maart 1950)
De Amerikaanse dichter Edgar Lee Masters werd geboren op 23 augustus 1868 in Garnett, Kansas. Hij werd advocaat, waarbij hij vaak als verdediger van de armen optrad. Vanaf 1914 kreeg hij steeds meer bekendheid als dichter, toen hij onder het pseudoniem Webster Ford begon te publiceren. Zijn gedichten verschenen aanvankelijk in Reedy's Mirror en werden in 1915 verzameld in Spoon River Anthology. Hierin brengen de doden vanop 'het kerkhof op de heuvel' details uit hun leven naar voor. De fictieve stad Spoon River werd genaamd naar de rivier die dichtbij zijn huis stroomde. Deze vernieuwende aanpak werd gekleurd door Masters' herinneringen uit zijn kinderjaren aan voormalige inwoners van Lewistown en Petersburg, Illinois.
Nicholas Bindle
Were you not ashamed, fellow citizens, When my estate was probated and everyone knew How small a fortune I left?-- You who hounded me in life, To give, give, give to the churches, to the poor, To the village!--me who had already given much. And think you not I did not know That the pipe-organ, which I gave to the church, Played its christening songs when Deacon Rhodes, Who broke and all but ruined me, Worshipped for the first time after his acquittal?
Alfonso Churchill
They laughed at me as "Prof. Moon," As a boy in Spoon River, born with the thirst Of knowing about the stars. They jeered when I spoke of the lunar mountains, And the thrilling heat and cold, And the ebon valleys by silver peaks, And Spica quadrillions of miles away, And the littleness of man. But now that my grave is honored, friends, Let it not be because I taught The lore of the stars in Knox College, But rather for this: that through the stars I preached the greatness of man, Who is none the less a part of the scheme of things For the distance of Spica or the Spiral Nebulae; Nor any the less a part of the question Of what the drama means.
Hij sloeg het portier achter zich dicht. Hij liep van de weg af het bos in. Hij moest even zoeken, voor hij het pad gevonden had. Toen liep hij vlugger door. Hij zag in het donker de stammen van de bomen, die langs het pad stonden. Hij liep maar door. Het werd lichter en hij liep maar door en toen het steeds lichter werd, zag hij, dat de bomen met hem mee liepen. ( ... ) hij zag, dat het bos in de verte ophield. Hij zag het omgeploegde roggeveld van Albert. Ineens bleef hij stilstaan. De bomen stonden om hem heen. Aart zei: Zo is het. Hij riep: Zo is het! Hij schreeuwde: Zo is het! Jullie allemaal! Zo is het! de bomen bewogen zachtjes. Zo is het, hè? vroeg Aart.
De Nederlandse schrijver en beeldend kunstenaar Willem Arondéus werd op 22 augustus 1894 in Naarden geboren.Hij groeide op in Amsterdam. Op dertienjarige leeftijd werd hij toegelaten tot de Quellinusschool, de latere Rietveld Academie, waar hij zich toelegde op het decoratief schilderen. Hij kwam met andere kunstenaars in aanraking en raakte goed bevriend met de dichter Adriaan Roland Holst. In 1923 kreeg hij de opdracht een wandschildering te maken in het stadhuis van Rotterdam. Dat betekende een doorbraak als beeldend kunstenaar. Algemeen wordt in dit werk de invloed gezien van de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst, een man die hij bewonderde en die hem beïnvloedde.Voor het gedicht 'De Stervende' van zijn andere steun en inspiratiebron Adriaan Roland Holst maakt hij een gravure.
Omstreeks 1935 wendde hij zich af van de beeldende kunst en wijdde hij zich aan het schrijven. In 1938 debuteerde hij met de roman Het uilenhuis. Zijn volgende roman In de Bloeiende Ramenas kreeg evenals de eerste een redelijk goede ontvangst, al waren er kritische geluiden over zijn stijl. In 1939 verscheen zijn eerste kunsthistorische boek, een biografie van Matthijs Maris. Arondéus was een bijzondere en eigenzinnige Noord-Hollander die dwars tegen de tijdgeest in al rond 1914, op twintigjarige leeftijd, openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Toen in de loop van 1941 Arondéus boek over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond hij zich al midden in het verzetswerk. Hij falsificeerde met Willem Sandberg en Gerrit van der Veen persoonsbewijzen en schreef de Brandarisbrieven. In deze brieven signaleerde hij gevallen van culturele collaboratie en riep hij op tot verzet als de bezetter het vrije kunstleven bedreigde zoals met de oprichting van de Kultuurkamer. Hij werd opgepakt en met een aantal vrienden uit het verzet na een schijnproces ter dood veroordeeld. In de gevangenis schreef in zijn afscheidsbrief:
Het is zoo licht om heen te gaan; er is geen enkele droefheid meer of angst; als je eenmaal zóó dicht bij den dood gekomen bent als wij nu zijn, dan verliest het alle verschrikking. Er is alleen nog maar verwondering omdat het zoo licht is om in liefde van het leven te scheiden, zoo blij is om wat je achterlaat zonder bitterheid te kunnen gedenken. Ik heb veel verbittering gekend, maar dat is alles voorbij. Het is goed en mooi geweest.
Georges de Scudéry (22 augustus 1601 14 mei 1667)
De Franse dichter en schrijverGeorges de Scudéry werd geboren op 22 augustus 1601 in Le Havre. Hij diende een tijd in het leger, maar rond zijn dertigste vatte hij liefde op voor de literatuur en rond het midden van de zeventiende eeuw was hij een prominente figuur in Parijs. Zijn verzet tegen Corneille leverde hem de gunst op van Richelieu. Van de verschillende tragikomedies en pastorelen is alleen L'Amour tyrannique aan de vergetelheid ontsnapt.Toch kan een zeker poëtisch talent hem niet ontzegd worden.
L'automne
Ô Saison bienfaisante, aimable et douce Automne, Toi que le Soleil voit d'un regard tempéré ; Toi qui par les présents, que ta faveur nous donne, Fais arriver un bien, qu'on a tant espéré.
Ce riche amas de fruits, dont ton front se couronne, Rend par tous nos Hameaux, ton Autel révéré ; L'Abondance te suit ; le Plaisir t'environne ; Mais un plaisir tranquille, aussi bien qu'assuré.
Bacchus te suit partout ; et Cérès t'accompagne ; Les Côteaux élevés, et la vaste Campagne, Leurs raisins et leurs blés, te montrent tour à tour :
Chacun dans l'Univers, a le fruit de ses peines ; Moi seul, hélas moi seul, abusé par l'Amour, N'ai qu'un espoir trompeur, et des promesses vaines.
Mit einem Schlage war es Frühling. Auf der abgestorbenen Ulme im Hof sang eine frühe Drossel, die Spatzen verschwanden mit ellenlangen Strohhalmen hinter der Dachrinne, und in den Schaufenstern der Papierhandlungen waren rotgelbe Triesel und stumpf glänzende Murmeln zu sehen. Vater stand jetzt wieder früher auf, und wir gingen morgens immer in den Tiergarten, wo wir uns auf eine Bank in der Sonne setzten und dösten oder uns Geschichten erzählten, in denen Leute vorkamen, die Arbeit hatten und jeden Tag satt wurden. War die Sonne mal weg, oder es regnete, gingen wir in den Zoo. Wir kamen umsonst rein; Vater war mit dem Mann an der Kasse befreundet. Am häufigsten gingen wir zu den Affen; wir nahmen ihnen meist, wenn niemand hinsah, die Erdnüsse weg; die Affen hatten genug zu essen, sie hatten bestimmt viel mehr als wir. Manche Affen kannten uns schon; ein Gibbon war da, der reichte uns jedesmal alles, was er an Eßbarem hatte, durch das Gitter. Nahmen wir es ihm ab, klatschte er über dem Kopf in seine langen Hände, fletschte die Zähne und torkelte wie betrunken im Käfig umher. Wir dachten zuerst, er machte sich über uns lustig; aber allmählich kamen wir dahinter, er verstellte sich nur, er wollte uns der Peinlichkeit des Almosenempfanges entheben.
De Duitse schrijfster Irmtraud Morgner werd geboren op 22 augustus 1933 in Chemnitz. Na wat prozawerk in de stijl van het socialistische realisme kwam in 1968 voor haar de doorbraak bij het lezerspubliek van de DDR met de roman Hochzeit in Konstantinopel. De mix van fantasie en realistische beschrijving van het alledaagse leven vanuit feministisch perspectief zou haar handelsmerk worden. Met de romans die er op volgden zoals Leben und Abenteuer der Trobadora Beatriz en Amanda vierde zij vanaf 1974 ook grote successen in de BRD.
Uit: Die wundersamen Reisen Gustavs des Weltfahrers (1972)
Mein Vater starb, als ich noch ein Kind war. Er hinterließ mir weder Besitz noch Geld, sondern Talent. Damit bewarb ich mich, als ich das vierzehnte Lebensjahr vollendet hatte, repräsentiert durch meinen Rechtsvertreter Emil Hädler, bei der Königlich-Sächsischen Staatseisenbahn. Ich wurde als Schlosserlehrling eingestellt, lernte aus, wurde Geselle, später Hilfsheizer, Heizer, Reservelokomotivführer und erreichte im Mannesalter, wozu ich berufen war. Ich zeugte vierzehn Kinder und fuhr große Lokomotiven, in meinen besten Jahren nur D-Zug-Lokomotiven. Alle Haupt- und viele Nebenstrecken meiner Reichsbahndirektion kannte ich. Wenn ich vom Dienst kam und die Küche betrat, wo man sein Wort schlechter verstand als auf steifachsigen Lokomotiven, begaben sich die großen Kinder auf die großen Bänke, die um den großen Tisch standen, und die kleinen auf die kleinen Bänke, die um den kleinen Tisch standen. In unserer Küche standen damals nur Tische und Bänke und ein gemauerter Herd. Auf dem kochte meine Frau Klara Kartoffelsuppe, Kaffee und Windeln in großen Töpfen. Über dem Herd hing ein Wandbord. Dort standen ein Dutzend zwiebelgemusterte Gewürzdosen, die nicht enthielten, was ihre Aufschriften besagten, sondern: Thymian, Estragon, Basilikum, Sellerie, Liebstöckel, Kümmel, Majoran, Beifuß, Dill, Pfeffer, Leberwurstgewürz, Blutwurstgewürz.
Gustaf Fröding (22 augustus 1860 8 februari 1911)
De Zweedse dichter Gustaf Fröding werd geboren op 22 augustus 1860 in Alsters gård bij Karlstad. Na zijn eindexamen gymnasium begon hij met studies aan de universiteit van Uppsala, maar die maakte hij niet af. Wel kwam hij tijdens zijn studie in aanraking met radicaal liberale kringen die invloed hadden op zijn politieke overtuigingen. Hij werkte een tijd bij de radicale krant Karlstads-Tidningen totdat een erfenis hem in staat stelde zich aan het schrijven te wijden. In 1889/90 moest hij echter voor het eerst opgenomen worden in een psychiatrische inrichting wegens een psychische aandoening. Daar voltooide hij zijn eerste bundel Guitarr och dragharmonika (Guitaar en trekharmonica) die in 1891 werd gepubliceerd. Het boek had meteen succes, maar Fröding maakte het niet mee, omdat hij zich ten tijde van de publicatie in een Noors verpleegtehuis bevond om zich tegen alcoholisme te laten behandelen. Tegelijkertijd werkte hij aan zijn tweede bundel Nya dikter (nieuwe gedichten) die in 1894 verscheen. Deze bundel had nog meer succes. Ook daarvan kon de dichter zelf niet genieten omdat hij aan een psychose leed. De rest van zijn leven zou hij in diverse instellingen opgenomen worden. Toch bleef hij schrijven.
Jean Regnault de Segrais (22 augustus 1624 15 maart 1701)
De Franse dichter, schrijver en vertalerJean Regnault de Segrais werd geboren op 22 augustus 1624 in Caen. Vanwege zijn knappe kop werd hij bij Anne Marie Louise d'Orléans aanbevolen als geheime secretaris. Hij had als taak haar geschriften te corrigeren en te publiceren. Een soortgelijke functie kreeg hij ook bij de schrijfster Marie-Madeleine de La Fayette zodat Zaïde (1669) en La princesse de Clèves (1678) onder zijn naam verschenen. Sinds 1662 was hij lid van de Académie française. Grote roem verwierf hij met zijn eclogen en pastoralen.
Stances
Doux ruisseaux coulez sans violence, Rossignols modérez votre voix ; Taisez-vous, Zéphyrs, faites silence, C'est Iris qui chante dans ces bois.
Je l'entends et mon cur qu'elle attire La connaît à ses divins accents, Aux transports que sa douceur m'inspire, Mais bien mieux aux peines que je sens.
Que ses yeux ont d'attraits et de charmes ! Que mon cur a pour eux de tourment ! J'ai payé mille fois de mes larmes Le plaisir de les voir un moment.
This, no song of an ingénue, This, no ballad of innocence; This, the rhyme of a lady who Followed ever her natural bents. This, a solo of sapience, This, a chantey of sophistry, This, the sum of experiments, -- I loved them until they loved me.
Decked in garments of sable hue, Daubed with ashes of myriad Lents, Wearing shower bouquets of rue, Walk I ever in penitence. Oft I roam, as my heart repents, Through God's acre of memory, Marking stones, in my reverence, "I loved them until they loved me."
Pictures pass me in long review,-- Marching columns of dead events. I was tender, and, often, true; Ever a prey to coincidence. Always knew I the consequence; Always saw what the end would be. We're as Nature has made us -- hence I loved them until they loved me.