Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
22-08-2007
Willem Arondéus
Willem Arondéus (22 augustus 1894 1 juli 1943)
De Nederlandse schrijver en beeldend kunstenaar Willem Arondéus werd op 22 augustus 1894 in Naarden geboren.Hij groeide op in Amsterdam. Op dertienjarige leeftijd werd hij toegelaten tot de Quellinusschool, de latere Rietveld Academie, waar hij zich toelegde op het decoratief schilderen. Hij kwam met andere kunstenaars in aanraking en raakte goed bevriend met de dichter Adriaan Roland Holst. In 1923 kreeg hij de opdracht een wandschildering te maken in het stadhuis van Rotterdam. Dat betekende een doorbraak als beeldend kunstenaar. Algemeen wordt in dit werk de invloed gezien van de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst, een man die hij bewonderde en die hem beïnvloedde.Voor het gedicht 'De Stervende' van zijn andere steun en inspiratiebron Adriaan Roland Holst maakt hij een gravure.
Omstreeks 1935 wendde hij zich af van de beeldende kunst en wijdde hij zich aan het schrijven. In 1938 debuteerde hij met de roman Het uilenhuis. Zijn volgende roman In de Bloeiende Ramenas kreeg evenals de eerste een redelijk goede ontvangst, al waren er kritische geluiden over zijn stijl. In 1939 verscheen zijn eerste kunsthistorische boek, een biografie van Matthijs Maris. Arondéus was een bijzondere en eigenzinnige Noord-Hollander die dwars tegen de tijdgeest in al rond 1914, op twintigjarige leeftijd, openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Toen in de loop van 1941 Arondéus boek over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond hij zich al midden in het verzetswerk. Hij falsificeerde met Willem Sandberg en Gerrit van der Veen persoonsbewijzen en schreef de Brandarisbrieven. In deze brieven signaleerde hij gevallen van culturele collaboratie en riep hij op tot verzet als de bezetter het vrije kunstleven bedreigde zoals met de oprichting van de Kultuurkamer. Hij werd opgepakt en met een aantal vrienden uit het verzet na een schijnproces ter dood veroordeeld. In de gevangenis schreef in zijn afscheidsbrief:
Het is zoo licht om heen te gaan; er is geen enkele droefheid meer of angst; als je eenmaal zóó dicht bij den dood gekomen bent als wij nu zijn, dan verliest het alle verschrikking. Er is alleen nog maar verwondering omdat het zoo licht is om in liefde van het leven te scheiden, zoo blij is om wat je achterlaat zonder bitterheid te kunnen gedenken. Ik heb veel verbittering gekend, maar dat is alles voorbij. Het is goed en mooi geweest.
Georges de Scudéry (22 augustus 1601 14 mei 1667)
De Franse dichter en schrijverGeorges de Scudéry werd geboren op 22 augustus 1601 in Le Havre. Hij diende een tijd in het leger, maar rond zijn dertigste vatte hij liefde op voor de literatuur en rond het midden van de zeventiende eeuw was hij een prominente figuur in Parijs. Zijn verzet tegen Corneille leverde hem de gunst op van Richelieu. Van de verschillende tragikomedies en pastorelen is alleen L'Amour tyrannique aan de vergetelheid ontsnapt.Toch kan een zeker poëtisch talent hem niet ontzegd worden.
L'automne
Ô Saison bienfaisante, aimable et douce Automne, Toi que le Soleil voit d'un regard tempéré ; Toi qui par les présents, que ta faveur nous donne, Fais arriver un bien, qu'on a tant espéré.
Ce riche amas de fruits, dont ton front se couronne, Rend par tous nos Hameaux, ton Autel révéré ; L'Abondance te suit ; le Plaisir t'environne ; Mais un plaisir tranquille, aussi bien qu'assuré.
Bacchus te suit partout ; et Cérès t'accompagne ; Les Côteaux élevés, et la vaste Campagne, Leurs raisins et leurs blés, te montrent tour à tour :
Chacun dans l'Univers, a le fruit de ses peines ; Moi seul, hélas moi seul, abusé par l'Amour, N'ai qu'un espoir trompeur, et des promesses vaines.
Mit einem Schlage war es Frühling. Auf der abgestorbenen Ulme im Hof sang eine frühe Drossel, die Spatzen verschwanden mit ellenlangen Strohhalmen hinter der Dachrinne, und in den Schaufenstern der Papierhandlungen waren rotgelbe Triesel und stumpf glänzende Murmeln zu sehen. Vater stand jetzt wieder früher auf, und wir gingen morgens immer in den Tiergarten, wo wir uns auf eine Bank in der Sonne setzten und dösten oder uns Geschichten erzählten, in denen Leute vorkamen, die Arbeit hatten und jeden Tag satt wurden. War die Sonne mal weg, oder es regnete, gingen wir in den Zoo. Wir kamen umsonst rein; Vater war mit dem Mann an der Kasse befreundet. Am häufigsten gingen wir zu den Affen; wir nahmen ihnen meist, wenn niemand hinsah, die Erdnüsse weg; die Affen hatten genug zu essen, sie hatten bestimmt viel mehr als wir. Manche Affen kannten uns schon; ein Gibbon war da, der reichte uns jedesmal alles, was er an Eßbarem hatte, durch das Gitter. Nahmen wir es ihm ab, klatschte er über dem Kopf in seine langen Hände, fletschte die Zähne und torkelte wie betrunken im Käfig umher. Wir dachten zuerst, er machte sich über uns lustig; aber allmählich kamen wir dahinter, er verstellte sich nur, er wollte uns der Peinlichkeit des Almosenempfanges entheben.
De Duitse schrijfster Irmtraud Morgner werd geboren op 22 augustus 1933 in Chemnitz. Na wat prozawerk in de stijl van het socialistische realisme kwam in 1968 voor haar de doorbraak bij het lezerspubliek van de DDR met de roman Hochzeit in Konstantinopel. De mix van fantasie en realistische beschrijving van het alledaagse leven vanuit feministisch perspectief zou haar handelsmerk worden. Met de romans die er op volgden zoals Leben und Abenteuer der Trobadora Beatriz en Amanda vierde zij vanaf 1974 ook grote successen in de BRD.
Uit: Die wundersamen Reisen Gustavs des Weltfahrers (1972)
Mein Vater starb, als ich noch ein Kind war. Er hinterließ mir weder Besitz noch Geld, sondern Talent. Damit bewarb ich mich, als ich das vierzehnte Lebensjahr vollendet hatte, repräsentiert durch meinen Rechtsvertreter Emil Hädler, bei der Königlich-Sächsischen Staatseisenbahn. Ich wurde als Schlosserlehrling eingestellt, lernte aus, wurde Geselle, später Hilfsheizer, Heizer, Reservelokomotivführer und erreichte im Mannesalter, wozu ich berufen war. Ich zeugte vierzehn Kinder und fuhr große Lokomotiven, in meinen besten Jahren nur D-Zug-Lokomotiven. Alle Haupt- und viele Nebenstrecken meiner Reichsbahndirektion kannte ich. Wenn ich vom Dienst kam und die Küche betrat, wo man sein Wort schlechter verstand als auf steifachsigen Lokomotiven, begaben sich die großen Kinder auf die großen Bänke, die um den großen Tisch standen, und die kleinen auf die kleinen Bänke, die um den kleinen Tisch standen. In unserer Küche standen damals nur Tische und Bänke und ein gemauerter Herd. Auf dem kochte meine Frau Klara Kartoffelsuppe, Kaffee und Windeln in großen Töpfen. Über dem Herd hing ein Wandbord. Dort standen ein Dutzend zwiebelgemusterte Gewürzdosen, die nicht enthielten, was ihre Aufschriften besagten, sondern: Thymian, Estragon, Basilikum, Sellerie, Liebstöckel, Kümmel, Majoran, Beifuß, Dill, Pfeffer, Leberwurstgewürz, Blutwurstgewürz.
Gustaf Fröding (22 augustus 1860 8 februari 1911)
De Zweedse dichter Gustaf Fröding werd geboren op 22 augustus 1860 in Alsters gård bij Karlstad. Na zijn eindexamen gymnasium begon hij met studies aan de universiteit van Uppsala, maar die maakte hij niet af. Wel kwam hij tijdens zijn studie in aanraking met radicaal liberale kringen die invloed hadden op zijn politieke overtuigingen. Hij werkte een tijd bij de radicale krant Karlstads-Tidningen totdat een erfenis hem in staat stelde zich aan het schrijven te wijden. In 1889/90 moest hij echter voor het eerst opgenomen worden in een psychiatrische inrichting wegens een psychische aandoening. Daar voltooide hij zijn eerste bundel Guitarr och dragharmonika (Guitaar en trekharmonica) die in 1891 werd gepubliceerd. Het boek had meteen succes, maar Fröding maakte het niet mee, omdat hij zich ten tijde van de publicatie in een Noors verpleegtehuis bevond om zich tegen alcoholisme te laten behandelen. Tegelijkertijd werkte hij aan zijn tweede bundel Nya dikter (nieuwe gedichten) die in 1894 verscheen. Deze bundel had nog meer succes. Ook daarvan kon de dichter zelf niet genieten omdat hij aan een psychose leed. De rest van zijn leven zou hij in diverse instellingen opgenomen worden. Toch bleef hij schrijven.
Jean Regnault de Segrais (22 augustus 1624 15 maart 1701)
De Franse dichter, schrijver en vertalerJean Regnault de Segrais werd geboren op 22 augustus 1624 in Caen. Vanwege zijn knappe kop werd hij bij Anne Marie Louise d'Orléans aanbevolen als geheime secretaris. Hij had als taak haar geschriften te corrigeren en te publiceren. Een soortgelijke functie kreeg hij ook bij de schrijfster Marie-Madeleine de La Fayette zodat Zaïde (1669) en La princesse de Clèves (1678) onder zijn naam verschenen. Sinds 1662 was hij lid van de Académie française. Grote roem verwierf hij met zijn eclogen en pastoralen.
Stances
Doux ruisseaux coulez sans violence, Rossignols modérez votre voix ; Taisez-vous, Zéphyrs, faites silence, C'est Iris qui chante dans ces bois.
Je l'entends et mon cur qu'elle attire La connaît à ses divins accents, Aux transports que sa douceur m'inspire, Mais bien mieux aux peines que je sens.
Que ses yeux ont d'attraits et de charmes ! Que mon cur a pour eux de tourment ! J'ai payé mille fois de mes larmes Le plaisir de les voir un moment.
This, no song of an ingénue, This, no ballad of innocence; This, the rhyme of a lady who Followed ever her natural bents. This, a solo of sapience, This, a chantey of sophistry, This, the sum of experiments, -- I loved them until they loved me.
Decked in garments of sable hue, Daubed with ashes of myriad Lents, Wearing shower bouquets of rue, Walk I ever in penitence. Oft I roam, as my heart repents, Through God's acre of memory, Marking stones, in my reverence, "I loved them until they loved me."
Pictures pass me in long review,-- Marching columns of dead events. I was tender, and, often, true; Ever a prey to coincidence. Always knew I the consequence; Always saw what the end would be. We're as Nature has made us -- hence I loved them until they loved me.
De Amerikaanse schrijfster en journaliste Annie Proulx werd geboren op 22 augustus 1935 in Norwich, Connecticut. Haar tweede roman, The Shipping News uit 1993 (Scheepsberichten) won de Pulitzer Prize for Fiction en de National Book Award voor fictie in 1994. Verder won ze de PEN/Faulkner Award for Fiction voor haar eerste roman, Postcards (Ansichten). Annie Proulx begon na haar studie haar carrière als journaliste, en ging pas op latere leeftijd romans schrijven. Haar verhalen gaan vaak over het harde leven op het platteland, en worden gekenmerkt door een compact, maar buitengewoon beeldend en vaak komisch spraakgebruik. In 2005 verfilmde Ang Lee haar verhaal Brokeback Mountain dat voor het eerst in 1997 in The New Yorker verscheen. In 1998 ontving zij er de O. Henry Award en de National Magazine Award voor.
Uit The Old Ace in The Hole
In late March Bob Dollar, a young, curly-headed man of twenty-five with the broad face of a cat, pale innocent eyes fringed with sooty lashes, drove east along Texas State Highway 15 in the panhandle, down from Denver the day before, over the Raton Pass and through the dead volcano country of northeast New Mexico to the Oklahoma pistol barrel, then a wrong turn north and wasted hours before he regained the way. It was a roaring spring morning with green in the sky, the air spiced with sand sagebrush and aromatic sumac. NPR faded from the radio in a string of announcements of corporate supporters, replaced by a Christian station that alternated pabulum preaching and punchy music. He switched to shit-kicker airwaves and listened to songs about staying home, going home, being home and the errors of leaving home.
The road ran along a railroad track. He thought the bend of the rails unutterably sad, those cold and gleaming strips of metal turning away into the distance made him think of the morning he was left on Uncle Tam's doorstep listening for the inside clatter of coffee pot and cups although there had been no train nor tracks there. He did not know how the rails had gotten into his head as symbols of sadness.
Gradually the ancient thrill of moving against the horizon into the great yellow distance heated him, for even fenced and cut with roads the overwhelming presence of grassland persisted, though nothing of the original prairie remained. It was all flat expanse and wide sky. Two coyotes looking for afterbirths trotted through a pasture to the east, moving through fluid grass, the sun backlighting their fur in such a way that they appeared to have silver linings.
De Zwitserse schrijver, dramaturg en redacteur Lukas Holliger werd geboren op 21 augustus 1971 in Basel. Daar studeerde hij ook germanistiek, kunstgeschiedenis en geschiedenis. Van 1999 tot 2003 was hij medeleider van Raum 33 in Basel. En tot 2007 ook medeleidinggevende van de schrijverswerkplaats van het Theater Basel.Hij werkte als cultuurredacteur voor de Zwitserse televisie. Sinds 2004 is hij dramaturg bij de Theatertagen Basel. Holliger schreef diverse theaterstukken alsmede enkele libretti, waaronder dat van de opera Der schwarze Mozart van Andreas Pflüger
Uit: DER SCHWARZE MOZART
POLIZIST: Das ist zum Brüllen.
Alle veranstalten Maskeraden,
wenn sie unerkannt bleiben wollen.
Ich machs umgekehrt.
Ich zieh mein Polizistenkostüm aus.
Und schon bin ich irgendwer.
Dasitzen wie ein Durchschnittsmensch aber heimlich in der Hosentasche:
Dienstwaffe, Handschellen, Funkgerät.
Das beruhigt dich, hm?
PATRICK: Ja, danke, Herr Polizist.
POLIZIST: Jetzt erzähl mir Witze!
Auftritt Glatzkopf mit Mullbinden um den Kopf und Anglerausrüstung.
GLATZKOPF: Hoppla!
Dachte nicht, dass der Affe noch mal aufkreuzt.
POLIZIST: Lange nicht gesehen.
PATRICK: Ihr kennt euch?
GLATZKOPF: Ich hatte Gehirnerschütterungen.
Zwei Tage vergessen, wo ich wohne.
Welche Staatsbürgerschaft?
Jetzt hab ichs wieder.
POLIZIST: Das ist mein Glas!
GLATZKOPF: zu Patrick: Einen Doppelten, du schwarzer Bumerang.
Zum Polizisten:
Dachte wirklich, den Kerl siehst du nicht mehr.
Der versteckt sich bei den Affen im Zoo.
Wo er hingehört.
Aber so ist das. Er braucht mich.
PATRICK: Ich brauche den Job.
POLIZIST: Studiert Nationalökonomie.
PATRICK: Studieren ist teuer.
GLATZKOPF: Warum studieren, bist du nicht wichtig genug?
De Amerikaanse schrijver Robert Stone wed geboren op 21 augustus 1937 in New York. Hij publiceerde zijn eerste roman A Hall of Mirrors in 1967 en kreeg er gelijk de William Faulkner Foundation Award voor. Het succes van de roman leidde tot een Guggenheim Fellowship waardoor Stones loopbaan als schrijver en leraar echt van de grond kon komen. Zijn tweede roman Dog Soldiers verscheen in 1974. Hij ontving er in 1975 de National Book Award voor en het boek werd in 1978 verfilmd onder de titel Who'll Stop the Rain door Karel Reisz, met Nick Nolte in een hoofdrol.
Uit: Bay of Souls
"By gad, sir, Michael Ahearn said to his son, Paul, you present a distressing spectacle.
A few nights earlier they had watched The Maltese Falcon together. Paul, who had never seen it before, was delighted by his fathers rendering of Sydney Greenstreet. Sometimes he would even try doing Greenstreet himself.
By gad, sir!
Pauls attempts at movie voices were not subtle but commanded inflections normally beyond the comic repertory of a twelve-year-old boy from a small town on the northern plains. His voice and manner were coming to resemble his fathers.
The boy was lying in bed with a copy of The Hobbit open across his counterpane. This time he was not amused at Michaels old-movie impressions. He looked up with resentment, his beautiful long-lashed eyes angry. Michael easily met the reproach there. He took any opportunity to look at his son. There was something new every day, a different ray, an unexpected facet reflected in the aspects of this creature enduring his twelvedness.
I want to go, Dad, Paul said evenly, attempting to exercise his powers of persuasion to best effect.
He had been literally praying to go. Michael knew that because he had been spying on Paul while the boy knelt beside the bed to say his evening prayers. He had lurked in the hallway outside the boys room, watching and listening to his careful recitation of the Our Father and the Hail Mary and the Gloria rote prayers, courtesy of the Catholic school to which the Ahearns, with misgivings, regularly dispatched him. Michael and his wife had been raised in religion and they were warily trying it on again as parents.
De Franse schrijver, scenarioschrijver, documentairemaker en filmer Frédéric Mitterrand werd geboren op 21 augustus 1947 in Parijs. Hij is een neef van de voormalige Franse president François Mitterrand. Hij studeerde o.a. in Nanterre en aan het Institut d'études politiques de Paris. Daarna doceerde hij drie jaar economie, geschiedenis en aardrijkskunde aan de lÉcole active bilingue de Paris. Hij maakte talrijke documentaires voor de televisie en verschillende bioscoopfilms. Daarnaast schreef hij diverse boeken.
Uit: La Mauvaise vie (2005)
J'aimais la méchante, beaucoup moins que ma mère idéale, mais je l'aimais quand même. Elle occupait toute la place, elle faisait écran entre moi et le reste du monde, et elle m'avait brisé depuis le début. Elle était jeune, presque belle, avec de gros seins ronds qui collaient à son corsage quand elle était en nage. Elle était souvent en nage puisqu'elle était presque tout le temps en colère contre moi. Il m'arrivait de la voir nue dans la salle de bains, elle se déshabillait sous mes yeux, sans gêne et sans me regarder ; je ne comptais pas pour elle ou peut-être que je comptais beaucoup ; elle avait un corps ferme de sportive ; je n'avais pas le choix pour me détourner : c'était elle toute nue à ses ablutions sous le lavabo ou bien la sinistre baignoire où je passerai tôt ou tard.
De Russische dichter Gennadi Ajgi werd geboren op 21 augustus 1934 in het dorpje Sjajmoerzjino in de Tsjoewasjische republiek, aan de Wolga, 400 km ten oosten van Moskou. Ajgi studeerde aan het Gorki instituut van Literatuur en werkte in het Majakowski museum in Moskou. Zijn eerste gedicht publiceerde hij in 1949 in het Tsjoewasjisch. Pas in 1960 begon hij, op aanraden van zijn vriend Boris Pasternak, in het Russisch te schrijven. Zijn gedichten verschenen in verschillende talen en werden meermaals bekroond. Hij wordt ook regelmatig op internationale poëziefestivals geïnviteerd. Zo was hij te gast op Poetry International in Rotterdam. Ajgi vertaalt ook poëzie uit het Frans in het Tsjoewasjisch en in het Russisch.
OCHTEND IN AUGUSTUS
we houden de dag voor ons verscholen
ontwaren ongewild
zoals in de kamer de bladeren in de tuin
en de dag houdt zich vredig schuil
ergens hier in dit huis waar kinderen spelen - ongeacht ons
wij hebben er niets mee te maken
dat dit licht jou mag creëren en uitvoerig tonen
en dat zij die voor altijd voor altijd heengaan
ondertussen de afdruk ontvangen:
alle ramen en deuren staan overal voortdurend open
takjes verslinden het licht
van de deining van het integrale tussenlicht
van het lijden in ons
en van wat boven ons is verheven
waar achter reeds lang
de weerkaatsing van de beschroomde verschijningsvorm werd
Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 - 16 maart 1898)
De Engelse schrijver en illustrator Aubrey Vincent Beardsley werd geboren op 21 augustus 1872, Brighton. Zijn werk wordt gerekend tot de stroming van de jugendstil of art nouveau.
Hij werkte mee aan het belangrijke literaire tijdschrift de 'Yellow Book' dat verscheen tussen 1894 en 1897, was er de eerste art director van en publiceerde vele illustraties in het blad. Hij maakte zijn platen gewoonlijk met inkt, waarbij grote donkere vlakken contrasteren met witte of lege vlakken. Beardsley illustreerde Oscar Wildes Salomé en een luxe uitgave van Sir Thomas Malory's Morte d'Arthur. Hij schreef Under the Hill, een onvoltooide erotische vertelling, losjes gebaseerd op de legende Tannhäuser. Beardsley stierf op 25-jarige leeftijd aan tuberculose.
The Ballad of a Barber
Here is the tale of Carrousel, The barber of Meridian Street. He cut, and coiffed, and shaved so well, That all the world was at his feet.
The King, the Queen, and all the Court, To no one else would trust their hair, And reigning belles of every sort Owed their successes to his care.
With carriage and with cabriolet Daily Meridian Street was blocked, Like bees about a bright bouquet The beaux about his doorway flocked.
Such was his art he could with ease Curl wit into the dullest face; Or to a goddess of old Greece Add a new wonder and a grace.
All powders, paints, and subtle dyes, And costliest scents that men distil, And rare pomades, forgot their price And marvelled at his splendid skill.
The curling irons in his hand Almost grew quick enough to speak, The razor was a magic wand That understood the softest cheek.
Yet with no pride his heart was moved; He was so modest in his ways! His daily task was all he loved, And now and then a little praise.
An equal care he would bestow On problems simple or complex; And nobody had seen him show A preference for either sex.
How came it then one summer day, Coiffing the daughter of the King, He lengthened out the least delay And loitered in his hairdressing?
The Princess was a pretty child, Thirteen years old, or thereabout. She was as joyous and as wild As spring flowers when the sun is out.
Her gold hair fell down to her feet And hung about her pretty eyes; She was as lyrical and sweet As one of Schuberts melodies.
Three times the barber curled a lock, And thrice he straightened it again; And twice the irons scorched her frock, And twice he stumbled in her train.
His fingers lost their cunning quite, His ivory combs obeyed no more; Something or other dimmed his sight, And moved mysteriously the floor.
He leant upon the toilet table, His fingers fumbled in his breast; He felt as foolish as a fable, And feeble as a pointless jest.
He snatched a bottle of Cologne, And broke the neck between his hands; He felt as if he was alone, And mighty as a kings commands.
The Princess gave a little scream, Carrousels cut was sharp and deep; He left her softly as a dream That leaves a sleeper to his sleep.
He left the room on pointed feet; Smiling that things had gone so well. They hanged him in Meridian Street. You pray in vain for Carrousel.
De Amerikaanse dichter, schrijver, vertaler en bloemlezer X.J. Kennedywerd geboren in Dover, New Jersey op 21 augustus 1929.Kennedy studeerde aan de Cokombia universiteit, Na een periode in de marine studeerde hij in de periode 1955 1956 ook nog aan de Sorbonne in Parijs en behaalde daarna zijn graad in Engels aan de universiteit van Michigan. Het bekendst is X.J. Kennedy (hij zette de X voor zijn naam om niet met Joseph Kennedy verward te worden) vanwege zijn light verse. Voor zijn eerste bundel Nude Descending A Staircase kreeg hij in 1961 al meteen de Lamont Poetry Prize van de Academy of American Poets.
First Confession
Blood thudded in my ears. I scuffed, Steps stubborn, to the telltale booth Beyond whose curtained portal coughed The robed repositor of truth.
The slat shot back. The universe Bowed down his cratered dome to hear Enumerated my each curse, The sip snitched from my old man's beer,
My sloth pride envy lechery, The dime heId back from Peter's Pence with which I'd bribed my girl to pee That I might spy her instruments.
Hovering scale-pans when I'd done Settled their balance slow as silt While in the restless dark I burned Bright as a brimstone in my guilt
Until as one feeds birds he doled Seven our Fathers and a Hail Which I to double-scrub my soul Intoned twice at the altar rail
Where Sunday in seraphic light I knelt, as full of grace as most, And stuck my tongue out at the priest: A fresh roost for the Holy Ghost.
Nude Descending a Staircase
Toe upon toe, a snowing flesh, A gold of lemon, root and rind, She sifts in sunlight down the stairs With nothing on. Nor on her mind.
We spy beneath the banister A constant thresh of thigh on thigh --- Her lips imprint the swinging air That parts to let her parts go by.
One-woman waterfall, she wears Her slow descent like a long cape And pausing, on the final stair Collects her motions into shape.
Little Elegy for a child who skipped rope
Here lies resting, out of breath, Out of turns, Elizabeth Whose quicksilver toes not quite Cleared the whirring edge of night.
Earth whose circles round us skim Till they catch the lightest limb, Shelter now Elizabeth And for her sake trip up death.
DROOM Er waren een tafel, wat kaarsen en een brood. Mijn ouders liepen nader, herrezen uit de dood.
Er waren twee gezichten, heel dicht bij elkaar. Zij lagen op een bed gemaakt van mensenhaar.
Er sprong iets op, ik weet niet wat het was. Ik hoorde hoe mijn vader een novelle las.
800 jaar
God hebbe mijn ziel, als God mijn ziel maar niet heeft.
Laat mij 800 jaar leven, al zegt men mij: Is dat een leven, een oude man die men geen vrouw kan geven?
Nee, laat mij daarom doodgaan, juist op tijd, als de mens moe naar het werk gaat, als God mijn ziel ooit hebben wil en voor mij zingen kan: I Say A Little Prayer.
Het laatste maanlicht Doodgaan is een vak. Ik heb geen vak geleerd. In het laatste maanlicht bezing ik mijzelf als ware ik onvervangbaar groot. Verkeerd is niet het lijf te zien als gewelf
van de ziel, maar de ziel is slechts as, aarde, waaroverheen het late maanlicht vaarde alsof het een dodenschip was, geen romantiek; mijn hartencellen delen zich tot nieuw ziek
hersenweefsel. Het schip maakt water, zakt schuin de aarde in. Kapitein zijn is een mooi beroep als je niet weerkeert in een wrakke sloep,
met daarin lachende, kaartende wormen. Ook kaarten is een vak, rode hartenaas is de kaart die mij ontbreekt, zwart is de baas.
De Tsjechische dichter en schrijver Jakub Deml werd geboren op 20 augustus 1878 in Tassau. Zijn zijn priesterwijding in 1902 werkte hij in het kerkelijke bestuur. Hij verspreidde zijn eigen opvattingen van de Christelijke leer en werd in 1909, na diverse overplaatsingen naar kleine gemeenten, op nonactief gezet. In 1912 kwam het tot nog meer conflicten met de leiding en werd hij met pensioen gestuurd. Hij vertrok naar Praag waar hij de schrijver en literatuurwetenschapper Frantiek Xaver alda leerde kennen. Tijdens WO II was het hem verboden te schrijven. Na de oorlog kwam het tot processen wegens antisemitisme en aanvallen op president Edvard Bene, maar hij werd vrij gesproken. Toch kon zijn werk tot 1960 niet meer gepubliceerd worden.
Uit: Pilger des Tages und der Nacht (Vertaald door Christa Rothmeier)
O Großvater, warum muß man sterben! Als Großvater starb, hatten wir schon das Gebet hinter uns, es war frühmorgens, wir saßen alle um den Tisch, aßen Erdäpfel mit Schale und löffelten Sauersuppe dazu. Großvaters Bett stand direkt neben dem Tisch, und als ich sah, wie Großvater den Mund bewegte und wie bleich er war, die Augen geschlossen hatte und nicht sprach, erschrak ich, so hatte ich ihn noch nie gesehen, noch niemanden hatte ich so gesehen es ist ganz wie etwas Mechanisches, man weiß nichts davon, und es ist arg anzuschauen, so als würde man einem großen Fisch mit einem Hammer auf den Kopf schlagen und dann ein Messer in ihn stoßen, seine Augen sind trüb und reglos, der ganze Körper ist reglos, schwer, bedauernswert nur der bleiche Mund öffnet sich noch, schließt sich nicht, und es ist, als würde man von einem unabsehbaren Grund Wasser schöpfen und könnte nicht mehr und käme nicht mehr herauf! O Großvater, woher sind wir gekommen, und wohin kehren wir zurück! Und wenn ich schon nichts mehr tun kann, da Ihr nicht einmal mehr hier seid, nehme ich Euch wahr und kann Euch höchstens mit einem Gebet und mit der Liebe zu allen Menschen und Tieren und Bäumen und Blumen und zum Himmel dafür danken, daß Ihr mich behütet, gelehrt und in die Träume eingelullt habt."
De Poolse schrijver Bolesław Prus (eig. Aleksander Glowacki) werd geboren in Hrubieszów, Lublin, op 20 augustus 1847. Zijn ervaringen als opstandeling en gevangene verwerkte hij in zijn werk. Tussen 1886 en 1895 publiceerde hij vier grote romans (waaronder De Pop en Farao) die de sociale en maatschappelijke verhoudingen in zijn tijd weerspiegelen.
Uit: Shades
At that moment, on the streets of Warsaw that are falling desert, there appears the curious figure of a man with a small flame over his head. He dashes down the sidewalk as if pursued by the darkness, stops for an instant at each lamp, then having kindled a merry light, vanishes like a shade.
And so it is every day of the year. Whether, in the fields, spring breathes out a fragrance of blossoms, or a July storm rages; whether, in the streets, unbridled autumn gales hurl clouds of dust, or winter snows billow through the air always, as soon as evening comes, he runs down the city's sidewalks with his little flame, kindles light, then disappears like a shade.
Where do you come from, man, and where do you keep yourself, that we know not your features nor hear your voice? Have you wife or mother who awaits your return? Or children who, having set your lantern in the corner, climb to your lap and embrace your neck? Have you friends to whom you tell your joys and sorrows, or acquaintances with whom you might speak of everyday events?
Have you, indeed, a home where you may be found? a name by which you may be called? needs and feelings that would make you a man like us? Or are you truly a formless, silent and intangible being that appears only at twilight, kindles light, then disappears like a shade?
De Duitse schrijver Arno Surminski werd geboren op 20 augustus 1934 in Jäglack in Oostpruisen. Bekend werd hij met talrijke verhalen en romans die veelal gaan over zijn geboortestreek en het lot van de mensen die daaruit verdreven werden.
Uit: Vaterland ohne Väter
So geht es den Soldaten: Sie sind Könige, wenn sie nach Hause kommen. Schwester Dorchen zog ihm die Stiefel aus, brachte ihm warme Puschen und machte sich daran, die verstaubten Knobelbecher zu putzen. Opa Wilhelm kam mit der Flasche, Mutter Bertha deckte den Tisch; noch bevor sie Platz nehmen konnten, geschah die Merkwürdigkeit, daß der Heimkehrer morgens um halb sieben im Stubensessel einschlief. So vergingen die ersten fünf Stunden seines Urlaubs im Schlaf. Als er aufwachte, fand er den Tisch festlich geschmückt. Seine Mutter trug Klopse auf und Kartoffelflinsen, zum Nachtisch brachte Dorchen eine Terrine kalter Brotsuppe, in der wie Kaulquappen süße Rosinen schwammen. Sie tafelten stundenlang, gerade so, als sei ein großes Fest, sagen wir mal eine Hochzeit, zu feiern. Auch den kleinen Franzosen holten sie an die gedeckte Tafel; Gerhard erklärte ihm, sein Bruder habe Frankreich besiegt. »Ob es Krieg gibt?« fragte die Mutter in die Brotsuppe hinein. »Ach, was du immer denkst, es ist ja längst Krieg!« Gerhard erzählte, die vielen Soldaten marschierten nach Indien, wo der Pfeffer wächst. Das hatte ihnen der Jungzugführer beim HJ-Unterricht gesagt. Klaren Schnaps für die Männer, die Frauen mußten sich mit Johannisbeerwein begnügen, der im vorigen Sommer gezogen worden war. 1940 war ein guter Weinsommer, wie überhaupt sich jenes Jahr gut anließ. Es wird wieder gute Jahre geben und Wein für kommende Feste. »Noch haben wir von allem genug«, beteuerte die Mutter. Opa Wilhelm nahm den Urlauber beiseite, um ihm zu sagen, die Russen seien gutmütige Menschen, nur wenn sie Wodka bekämen, neigten sie zur Wildheit.
How much grit do you think you've got? Can you quit a thing that you like a lot? You may talk of pluck; it's an easy word, And where'er you go it is often heard; But can you tell to a jot or guess Just how much courage you now possess? You may stand to trouble and keep your grin, But have you tackled self-discipline? Have you ever issued commands to you To quit the things that you like to do, And then, when tempted and sorely swayed, Those rigid orders have you obeyed?
Don't boast of your grit till you've tried it out, Nor prate to men of your courage stout, For it's easy enough to retain a grin In the face of a fight there's a chance to win, But the sort of grit that is good to own Is the stuff you need when you're all alone. How much grit do you think you've got? Can you turn from joys that you like a lot? Have you ever tested yourself to know How far with yourself your will can go? If you want to know if you have grit, Just pick out a joy that you like, and quit.
It's bully sport and it's open fight; It will keep you busy both day and night; For the toughest kind of a game you'll find Is to make your body obey your mind. And you never will know what is meant by grit Unless there's something you've tried to quit.
Howard Phillips Lovecraft (20 augustus 189015 maart 1937)
De Amerikaanse schrijver Howard Phillips Lovecraft werd geboren op 20 augustus 1890 in Providence, Rhode Island.Hij staat erom bekend dat hij zijn horrorverhalen in een sciencefictionachtig kader plaatste. Tijdens zijn leven werd hij niet veel gelezen, maar zijn werk bleek zeer invloedrijk bij schrijvers en fans van horrorverhalen. Veel van Lovecrafts werk is geïnspireerd door zijn eigen nachtmerries. Zijn vader werd, toen Lovecraft drie jaar oud was, gedurende 5 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen, waarschijnlijk had hij syfilis. Lovecraft werd opgevoed door zijn moeder, die overleed in 1921, door twee tantes en door zijn grootvader, Whipple Van Buren Phillips, die hem aanmoedigde veel te lezen, en die hem ook griezelverhalen vertelde. Ondanks zijn pogingen om veel te schrijven, leefde Lovecraft zeer armoedig. In 1936 bleek hij darmkanker te hebben, maar hij leed ook aan ondervoeding, tot zijn overlijden in 1937.
Uit: The Shadow Out of Time
After twenty-two years of nightmare and terror, saved only by a desperate conviction of the mythical source of certain impressions, I am unwilling to vouch for the truth of that which I think I found in Western Australia on the night of July 1718, 1935. There is reason to hope that my experience was wholly or partly an hallucinationfor which, indeed, abundant causes existed. And yet, its realism was so hideous that I sometimes find hope impossible.
If the thing did happen, then man must be prepared to accept notions of the cosmos, and of his own place in the seething vortex of time, whose merest mention is paralyzing. He must, too, be placed on guard against a specific, lurking peril which, though it will never engulf the whole race, may impose monstrous and unguessable horrors upon certain venturesome members of it.