Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Het leek een morgen om niet te vergeten een beetje kil een beetje klam bedampt nog van de nacht waarlangs de zomer stiekem voorbij was gegaan
Ik had de wekker gehoord het aanzwellend kabaal van drie paar kindervoetjes op de trap het doorspoelen na het zoveelste plasje
tegen de afgebladderde muur weerbarstige kamperfoelie in mijn tuin en een herfstroos zich moeizaam ontplooiend in het behang van een spinneweb
En dan de speelplaats platgewalst door duizend voetjes en moeders zichtbaar opgedirkt door Elisabeth Arden en geur van Chanel dixneuf met bruine benen uit Guadaloupe sieraad van een zilte zomer op hooggehakte pumps
In langgerekte rijen een beetje loom een beetje lam voor 't eerst mijn zoon zijn blauwe dasje om, zijn grotemensenhemd en in zijn veel te holle boekentas een stift, een potlood en een gom en schriftjes voor de letters s en c en h van school
En plots als een punt op een heel grote i de reus in de straat van kabouters met baard en sjaal en kaki duffelcoat de Meester
de meester van mijn zoon
Ik dacht mocht het straks regenen van droefenis in de ogen van mijn zoon kan hij heimelijk gan schuilen in de opgestikte zak van zijn meesters jas.
Der Saal wird von einem prachtigen Spitzbogen uberwolbt. Das Interessanteste an der eleganten Deckenkonstruktion sind die holzernen Querbalken, die aus dem Rachen speiender Drachen zu ragen scheinen und mit possierlichen Gesichtern versehen sind, denen wiederum groteske Tierkopfe gegenubergesetzt wurden. Die Gesichter waren bekannten Burgern von Beaune nachempfunden,
und die Tierkopfe, von denen jeder einem bestimmten der einfaltig grinsenden Burgergesichter zugeordnet ist, sollten etwas uber den Charakter derer verraten, die hier wie fur alle Zeiten in ihrer Lasterhaftigkeit gezeichnet wurden. Wir staunten uber die kluge Funktionalitat, mit der der Krankensaal seinem medizinischen Zweck entsprechend ausgestattet wurde, uber die spirituelle
Kraft, auf die er, der sich auf den Altar hin ausrichtet, bezogen ist; doch am allermeisten staunten wir, in einem Bauwerk, das doppelt ernstem Zweck gewidmet war, der Heilung des Korpers, der Erlosung der Seele, solchen Aberwitz zu finden, wie er sich uber den Kranken in der Holzkonstruktion des Gewolbes manifestierte, solchem Spott, der den wohlhabenden Leuten von Beaune, die das ihre zur Ausstattung und zum Unterhalt des Hospizes beizusteuern hatten, zweifach zuteil wurde: in Form ihrer
zum Lachen, zum Verlachen dummen Gesichter und in jener der Tierkopfe, die ihren Geiz, ihre Gier, Beschranktheit und Gemeinheit blosstellten.
Karl-Markus Gauß (Salzburg, 14 mei 1954)
De Ierse schrijver Eoin Colfer (zijn voornaam wordt uitgesproken als Owen) werd geboren in Wexford op 14 mei 1965. Zie ook alle tags voor Eoin Colfer op dit blog.
Uit: Artemis Fowl
Something smashed against the other side of the door. It sounded expensive. 'Of course I'm awake! How can I sleep in this blinding glare?' Artemis ventured inside. An antique four-poster bed threw shadowy spires in the darkness, and a pale sliver of light poked through a gap in the velvet curtains. Angeline Fowl sat hunched on the bed, her pale limbs glowing white in the gloom. 'Artemis, darling, where have you been?' Artemis sighed. She recognized him. That was a good sign. 'School trip, Mother. Skiing in Austria.' 'Ah, skiing,' crooned Angeline. 'How I miss it. Maybe when your father returns.' Artemis felt a lump in his throat. Most uncharacteristic. 'Yes. Perhaps when Father returns.' 'Darling, could you close those wretched curtains. The light is intolerable.' 'Of course, Mother.' Artemis felt his way across the room, wary of the low-level clothes chests scattered about the floor. Finally his fingers curled around the velvet drapes. For a moment he was tempted to throw them wide open, then he sighed and closed the gap. 'Thank you, darling. By the way, we really have to get rid of that maid. She is good for absolutely nothing.' Artemis held his tongue. Juliet had been a hardworking and loyal member of the Fowl household for the past three years. Time to use Mother's absent-mindedness to his advantage. 'You're right of course, Mother. I've been meaning to do it for some time. Butler has a sister I believe would be perfect for the position. I think I've mentioned her. Juliet?' Angeline frowned. 'Juliet? Yes, the name does seem familiar. Well, anyone would be better than that silly girl we have now. When can she start?' 'Straight away. I'll have Butler fetch her from the lodge.' 'You're a good boy, Artemis. Now give Mummy a hug.' Artemis stepped into the shadowy folds of his mother's robe. She smelled perfumed, like petals in water. But her arms were cold and weak. 'Oh, darling,' she whispered, and the sound sent goosebumps popping down Artemis's neck. 'I hear things. At night. They crawl along the pillows and into my ears.'
Der frühe Windstoss fährt in den leichten Stoff und bauscht den Vorhang vor dem off enen Fenster auf. Der Stoff tanzt hin und her und entlässt den Störenfried schließlich mit einem leisen Rascheln ins Zimmer. Mit ihm zieht der Duft nach feuchter Erde und herben Kräutern herein. Carmen zieht ihre leichte Sommerdecke etwas höher. Sie möchte noch nicht aufwachen, sich dem Tag noch nicht stellen. Sie möchte weiterträumen. Träumen ist so schön, so weit weg von allem, was im Büro auf sie wartet. Sie vergräbt den Kopf im Kopfkissen, doch dann dringt der werbende Ruf des Amselmännchens an ihr Ohr, und während sie seinem Gesang lauscht, fängt ihr Gehirn an zu arbeiten und stellt fest, dass Sonntag ist. Carmen hält die Augen geschlossen, aber sie sieht den Morgentau auf dem Gras vor sich, den blauen Lack ihrer Gartenbank und das Amselnest im alten Apfelbaum. Und sie freut sich für die Amselmama, dass ihr Mann so nett um sie wirbt. Es muss früh sein, sagt sie sich. Für einen freien Tag sehr früh. Zu früh. Noch immer hält Carmen ihre Augen geschlossen. Wenn sie sie erst einmal geöff net hat, wird sie nicht mehr einschlafen können. Vielleicht kann sie die schönen Bilder, die sie in ihrem Kopf hat, in den nächsten Traum einweben. Manchmal kann sie das. Carmen versucht, dem Geruch, den Bildern und dem Vogelgesang eine Geschichte zu geben, irgendetwas, das sie zurück in einen Traum ziehen kann, aber gleichzeitig spürt sie, wie ihre Sinne erwachen und gegen den Schlaf ankämpfen. Sie fühlt ein Kribbeln die weiche Innenseite ihrer Beine her auf ziehen und sich mit forderndem Pochen und Ziehen in ihrem Schoß vereinigen. Die pure Lust. Carmen genießt das Gefühl und überlegt, ob sie so früh am Morgen schon hinüberlangen kann, hinüber zu David, dem dieses Pochen und Ziehen gilt. Ihre Hand stiehlt sich auf die andere Seite des Betts, langsam und tastend. Noch immer hält sie die Augen geschlossen. Sie möchte ihn erfühlen, seine bettwarme Nähe, seinen vertrauten Körper.
Gaby Hauptmann (Trossingen, 14 mei 1957)
De Italiaanse dichter Dante Alighieriwerd tussen 14 mei en 13 juni 1265 (volgens hemzelf in de Divina Comedia in de Goede Week en in het teken van de Tweelingen) in Florence geboren. Zie ook alle tags voor Dante Alighieri op dit blog.
Uit: Divina Comedia
Canto I (Fragment)
Her eyes fast fix'd on the eternal wheels,
Beatrice stood unmov'd; and I with ken
Fix'd upon her, from upward gaze remov'd
At her aspect, such inwardly became
As Glaucus, when he tasted of the herb,
That made him peer among the ocean gods;
Words may not tell of that transhuman change:
And therefore let the example serve, though weak,
For those whom grace hath better proof in store
If I were only what thou didst create,
Then newly, Love! by whom the heav'n is rul'd,
Thou know'st, who by thy light didst bear me up.
Whenas the wheel which thou dost ever guide,
Desired Spirit! with its harmony
Temper'd of thee and measur'd, charm'd mine ear,
Then seem'd to me so much of heav'n to blaze
With the sun's flame, that rain or flood ne'er made
A lake so broad.The newness of the sound,
And that great light, inflam'd me with desire,
Keener than e'er was felt, to know their cause. Whence she who saw me, clearly as myself, To calm my troubled mind, before I ask'd, Open'd her lips, and gracious thus began: "With false imagination thou thyself
Mak'st dull, so that thou seest not the thing, Which thou hadst seen, had that been shaken off.
Vertaald door H. F. Cary
Dante Alighieri (14 mei/13 juni 1265 - 13/14 september 1321)
Ja, was macht denn der Herr Dinkhübel da unter seinem grünen Sofa?
Ist ihm was passiert?
Nur seine Beine gucken heraus und zappeln aufgeregt in der Luft.
Ah, jetzt kommt der ganze Herr Dinkhübel hervorgekrochen. Er klopft sich die Jacke ab, schüttelt den staubigen Kopf aus und schleicht weiter durch die Wohnung. Langsam, wie ein Kriminalinspektor. Auf Socken!
Dabei späht er nach allen Seiten. Er öff-net Schränke und Schubläden, steigt sogar auf den Fernsehsessel - ohne Erfolg -, schaut in leere Töpfe hinein und kriecht unter Tischen und Stühlen hindurch.
Wo sind nur all die Marzipanhasen, Schokoladenkugeln und die vielen Ostereier geblieben, die er gestern Abend, wie immer vor Ostern, überall versteckt hat? Keine Ahnung!
Und da auf eines Verlass ist, nämlich auf Dinkhübels Vergesslichkeit, geht die große Sucherei weiter.
Als die Uhr elfmal schlägt, liegt der große runde Wohnzimmertisch voller Süßigkeiten. Staunend steht Herr Dinkhübel davor.
Martinus Nijhoff, Jan Lauwereyns, Reinout Verbeke, Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Kathleen Jamie, Armistead Maupin
Bij Moederdag
Mary Cassat,Young Thomas And His Mother, 1893
Herinnering
Moeder, weet je nog hoe vroeger Toen ik klein was, wij tesaam Iedere nacht een liedje, moeder, Zongen voor het raam?
Moe gespeeld en moe gesprongen Zat ik op uw schoot en dacht In mijn nachtgoed, kleine jongen, Aan 't geheim der nacht.
Want als wij dan gingen zingen 't Oude altijd-eendre lied Hoe God alle, alle dingen Die wij doen, beziet, Hoe zijn eeuwige, grote wondren Steeds beschermend om ons zijn - Nimmer zong je moeder, zonder 'n Beven dat refrein - , Dan zag ik de sterren flonkren En de maan door de wolken gaan, D' Oude nacht met wijze, donkre Ogen voor me staan.
Martinus Nijhoff (20 april 1894 26 januari 1953)
Wanneer je in slaap valt, je hardgekookte lichaam nog
op pijnlijke prikkels reageert, van houding verandert,
wanneer je halsbrekende rechterarm te lang onder mijn hoofdkussen gekneld zit,
slaap ik,
Type-3-communicatie verstoord.
Wat het gevolg kan zijn van over gloeiende kooltjes lopen
in plaats van één te worden
met het ochtendgloren.
Gedicht/Niet-gedicht deel 1
Bij Rainer Maria Rilke's "Lied vom Meer"
Oeroud gewaai van zee, zeewind bij nacht Jij gaat naar geen die waakt of zien zal hoe Oeroud gewaai van zee, zeewind bij nacht Jou te weerstaan! Oeroud gewaai van zee Jij gaat naar geen die waakt of zien zal hoe Versteend is van louter ruimte rijten Jou te weerstaan! Oeroud gewaai van zee Zo gevoel je vijgboom, hoog in maanschijn Versteend is van louter ruimte rijzen. Zo gevoel je vijgboom, hoog in maanschijn.
Een meisje tot de min negende macht is mijn liefde aan het meten. Niet mijn oogopslag de trilling in mijn stem, maar stuwing van bloed aantallen eiwitten per kubieke centimeter
Een meisje op een miljardste meter. Meisje molecuul van goudpartikels en van kwarts. Ik heb haar nodig lief Zij mijn vreemde lichaam, ik haar voorspelbaarheid
Ben ik haar proefdier en dubbelblind Oidipous gelijk?
Ik wil het haar vragen maar alleen van meetbaarheid wil ze spreken, zoals: stijgt de liefde voor het heengaan?
Never in my life have I wanted anything as I wanted that piece of skin. My grandmothersaid I should have it one day, perhaps. And when she died I said: Now I can have thepiece of brontosaurus, but my mother said: Oh, that thing! Im afraid we threw it away.
At school they laughed at the story of the brontosaurus. The science master said Idmixed it up with the Siberian mammoth. He told the class how Russian scientists haddined off deep-frozen mammoth and told me not to tell lies. Besides, he said,brontosauruses were reptiles. They had no hair, but scaly armoured hide. And he showedus an artists impression of the beastso different from that of my imaginationgrey-green, with a tiny head and gigantic switchback of vertebrae, placidly eating weed in alake. I was ashamed of my hairy brontosaurus, but I knew it was not a mammoth.It took some years to sort the story out. Charley Milwards animal was not a brontosaurus,but the mylodon or Giant Sloth. He never found a whole specimen, or even a wholeskeleton, but some skin and bones, preserved by the cold, dryness and salt, in a cave onLast Hope Sound in Chilean Patagonia. He sent the collection to England and sold it to theBritish Museum. This version was less romantic but had the merit of being true.My interest in Patagonia survived the loss of the skin; for the Cold War woke in me apassion for geography. In the late 1940s the Cannibal of the Kremlin shadowed our lives;you could mistake his moustaches for teeth. We listened to lectures about the war he wasplanning. We watched the civil defence lecturer ring the cities of Europe to show thezones of total and partial destruction. We saw the zones bump one against the otherleaving no space in between. The instructor wore khaki shorts. His knees were white andknobbly, and we saw it was hopeless. The war was coming and there was nothing wecould do.Next, we read about the cobalt bomb, which was worse than the hydrogen bomb andcould smother the planet in an endless chain reaction.I knew the colour cobalt from my great-aunts paintbox. almostentirely religious. She did lots of St Sebastians, always against a cobalt-blue background,always the same beautiful young man, stuck through and through with arrows and still onhis feet.So I pictured the cobalt bomb as a dense blue cloudbank, spitting tongues of flame at theedges.
The drive was a ribbon now, a thread of its former self, with gravel surface gone, and choked with grass and moss. The trees had thrown out low branches, making an impediment to progress; the gnarled roots looked like skeleton claws. Scattered here and again amongst this jungle growth I would recognize shrubs that had been landmarks in our time, things of culture and grace, hydrangeas whose blue heads had been famous. No hand had checked their progress, and they had gone native now, rearing to monster height without a bloom, black and ugly as the nameless parasites that grew beside them. On and on, now east now west, wound the poor thread that once had been our drive. Sometimes I thought it lost, but it appeared again, beneath a fallen tree perhaps, or struggling on the other side of a muddied ditch created by the winter rains. I had not thought the way so long. Surely the miles had multiplied, even as the trees had done, and this path led but to a labyrinth, some choked wilderness, and not to the house at all. I came upon it suddenly; the approach masked by the unnatural growth of a vast shrub that spread in all directions, and I stood, my heart thumping in my breast, the strange prick of tears behind my eyes. There was Manderley, our Manderley, secretive and silent as it had always been, the grey stone shining in the moonlight of my dream, the mullioned windows reflecting the green lawns and the terrace. Time could not wreck the perfect symmetry of those walls, nor the site itself, a jewel in the hollow of a hand. The terrace sloped to the lawns, and the lawns stretched to the sea, and turning I could see the sheet of silver placid under the moon, like a lake undisturbed by wind or storm.
I don't want that to happen when I talk about Pete. I will try to lay out the facts exactly as I remember them, one after the other, as unbejewelled as possible. I owe that much to my son, to both of us, really, and to the unscripted intrigues of everyday life. But, most of all, I want you to believe this. And that will be hard enough as it is. I wasn't myself the afternoon that Pete appeared. Or maybe more severely myself than I had ever been. Jess had left me two weeks earlier, and I was raw with the realization of it. I have never known sorrow to be such a physical thing, an actual presence that weighed on my limbs like something wet and woolen. I couldn't write or wouldn't, at any rate unable to face the grueling self-scrutiny that fiction demands. I would feed the dog, walk him, check the mail, feed myself, do the dishes, lie on the sofa for hours watching television.
Everything seemed pertinent to my pain. The silliest coffee commercial could plunge me into profound Chekhovian gloom. There was no way around the self-doubt or the panic or the anger. My marriage had exploded in midair, strewing itself across the landscape, and all I could do was search the rubble for some sign of a probable cause, some telltale black box.
Wat is zelfgenoegzaam? Regen. Wat is een kapstok? Een stille vriend. Hoeveel gaten telt een knoop? Het dubbele van een knoopsgat. Wat wil dansen maar kan het niet? Regen. Wat wil vuur zijn maar kan het niet worden? Regen! Wat ligt daadwerkelijk stil? Het hart van een dode. Wat klopt het hardst: het hart of de voet van de baby?
Denkend aan de dood
Ik heb zo vaak mijn eigen eind bedacht dat het niet langer onverhoeds kan komen.
Het moet wel zijn zoals ik het voorzag; de angstige uren in de nacht
zullen ten langen leste lonen voor wie beseft dat van alle gedachten
die ooit werden gedacht die aan de dood behoorden tot de meest gewone.
Bij Geboorte 1
Als opgebaard leven ligt daar de boreling. Wie met hem te doen heeft, benijdt hem.
Nog nauwelijks het niets ontrukt drukt hem al het juk van de vreugde
De pose naast de teddybeer die opzichtig voor zijn beste vriend doorgaat.
De bezoekers koeren; een hogere vorm van ademen.
Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)
De Nederlandse schrijver en dichter Bertus Aafjes (pseudoniem Jan Oranje) werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1914. Zie ook alle tags voor Bertus Aafjes op dit blog.
Twee parels
Twee parels aan een glooiing saamgegleden, Zo lagen in omstrengeling van leden, Op een rustbed van gloeiend karmijn, Twee meisjes in verinnigd samenzijn; Een als de een zich teder overboog, Rees teerder nog de ander naar omhoog, En als twee zwanen tot elkaar gegleden, Omsnoerden zij elkaar de bleke leden
En als twee zwanen, een bleek zusterpaar, Bewegend licht, bevoeren zij elkaar, Beheerst, in een stil vloeispel, in een vlijen En als met zachte zwemvliezen de dijen Wegwentelende, enkel vrezend om Te diepe dracht in spiegelgladde kom Van schoot, opdat door de beroering niet De diepe drift de vijveren verliet.
De vogel
Ik lig vaak onbetoverd in de warme Nachten, als voor de tweede maal weer kind, Met losse benen en met losse armen, Nu ik u niet meer te omhelzen vind.
De maan draait langzaam aan de open hemel Gelijk een gouden scheepje over zee; De sterren in hun eeuwenoud gewemel Drijven als kleine waterlelies mee.
Dan vliegt gij soms door 't open venster binnen Gelijk een vogel die vergaat van dorst; Ik voel uw voetjes tripplen door het linnen; Snel drinkt gij aan de vijver van mijn borst. Gij vouwt uw vleugels samen rond mijn hart, Eer gij verdwijnt in 't nachtlijk blauw en zwart.
Hij werd wakker, zijn hoofd zwaar, als in watergesoes, onbewust, half in dien droom nog, - met onbekende & onrustige vergezichten, wegen uitschuivend naar vèr-weg...
De flauwe morgen die in de kamer was ging vóór zijn oogen open. De dingen stonden in donkervaag gelijn, alles vast wezenlijk. Hij voelde zich zoo moê-beklemd, laf van zijn vleesch, heel zijn lichaam af-moê, & wendde zich nog eens om in sluimering, & bleef wat liggen op den rug lang-uit, starend. En een logge moeite om eindelijk uit het bed te glijden. Onzeker gemijmer, griezelig & verkleumd, in het hoofd.
Weer een dag die begon! De morgen schaduwde het lange kruis der vensterramen op de vaal afgetaande rolgordijnen, waaronder een licht oudwit, een matte mistlicht doorspleet, & vulde met diffuze bleekheid - glimmig op een somber meubel - tusschen het opgaan der wanden de héél-stille & toeë tapijtkamer.
Die kamer scheen hem zoo vreemd, alsof daar zooeven iets gebeurd ware, alsof daar nog een ontastbare aanwezigheid...
Hij ging kijken naar de pendule op de marmerschouw - een verouderde pendule met onuitstaanbare bizonderheden, haar insektgetik cadanseerde het stilzwijgen langdurig, in de holle kamer. Het was bijna zeven uur. Hij begon zich te kleeden, treuzelig, gedachtenijl.
Een dag als gisteren, als morgen; alles wezenlijk, gewoon. En, toen hij de gordijnen optrok, hetzelfde licht - als gisteren, als morgen - dat zich op dezelfde zwaardonkere ladetafel, en glad op dien killen
spiegel, vaststelde - uitgeschenen op de afgegane bloemen der deurbehangsels, & wat gelend dien ivoren Christus boven 't bed, met een glansje op zijn puntige knieën.
There is Bukashkin, our neighbor, in underpants of blotting paper, and, like balloons, the Antiworlds hang up above him in the vaults.
Up there, like a magic daemon, he smartly rules the Universe, Antibukashkin lies there giving Lollobrigida a caress.
The Anti-great-academician has got a blotting paper vision.
Long live creative Antiworlds, great fantasy amidst daft words! There are wise men and stupid peasants, there are no trees without deserts.
There're Antimen and Antilorries, Antimachines in woods and forests. There's salt of earth, and there's a fake. A falcon dies without a snake.
I like my dear critics best. The greatest of them beats the rest for on his shoulders there's no head, he's got an Antihead instead.
At night I sleep with windows open and hear the rings of falling stars, From up above skyscrapers drop and, like stalactites, look down on us.
High up above me upside down, stuck like a fork into the ground, my nice light-hearted butterfly, my Antiworld, is getting by.
I wonder if it's wrong or right that Antiworlds should date at night. Why should they sit there side by side watching TV all through the night? They do not understand a word. It's their last date in this world. They sit and chat for hours, and they will regret it in the end! The two have burning ears and eyes, resembling purple butterflies...
...A lecturer once said to me: "An Antiworld? It's loonacy!"
I'm half asleep, and I would sooner believe than doubt the man's word... My green-eyed kitty, like a tuner, receives the signals of the world.
Die sogenannte Jogginghose und ihre arschkonturierende Schwester Leggin sowie die dazugehörigen namenlosen Oberteile sind nichts anderes als ein großes Sichaufgegebenhaben. Wie gesagt, meine Klage und mein Schauder werden von manchen geteilt, auch öffentlich. Aber die da in Meersburg oder auf Föhr, in Garmisch oder Rostock herumwandern, hören es nicht, sie hören es nicht, und sehen tun sie sich ganz offenbar auch nicht. Jenes zerflossene wamperte Monster, das mit einem grünlichen Doppelsack als Beinkleid und der Aufschrift California Dream Boy auf seinem lila Bierranzen in einer Schaufensterscheibe oder im Spiegel eines Schuhgeschäfts aufscheint, kann sich als Ich ganz offenbar nicht wahrnehmen, er müßte doch sonst weinend im Rinnstein zusammensinken. Und die Frau neben ihm, deren Beine von Leopardenmuster so eng umhüllt sind, daß man deutlich die kleinen Säckchen an den Kniekehlen und weiter oben die Kimme sehen kann, die ist sich selber offenbar genauso unsichtbar. Oder sind sie alle so resigniert, so mit sich selber zerfallen, so -titanisch unglücklich über die Unzulänglichkeit des Menschen an sich, daß sie so was anziehen? Der Jugend sehen wir viel nach und gedenken zärtlich jener Schrecknisse, die wir den eigenen Eltern bereitet haben (weißgekalkte Lippen und Metallreifen um die Mitte). Daß die Mädels für eine schöne Zeit ihres Lebens aussehen, als hätte man sie unter einem nassen Stein gefunden und ihnen dann Zement um die Füße gegossen macht nichts. Das gibt sich, und wenn man Kinder davon abhalten kann, sich an allzu sichtbarer Stelle ein Tattoo anbringen zu lassen (»Schätzchen, wie glaubst du, daß ein Drachen auf der Stirn aussieht, wenn du vierzig bist?« Antwort: »Das werd ich nie! Eher erschieß ich mich!«) also wenn es einem gelingt, das zu vermeiden, dann steht einer attraktiven modischen Entwicklung abseits des Freizeitkleidungsstammes, dieser Troglodyten, nichts im Weg.
Blaue Flecken, einmal um die Welt gereist das milde Fleisch des Lammes im letzten Zucken der lächerlichen Zeit
hat die Nacht einen Stern verloren der Fluß seine Richtung am Wegesrand melkt ein Verlegener das letzte Rot aus deinen Wangen
ein gestohlener Tropfen auf dem heißen Stein der neuesten Meldungen flechtet jemand Reime in das gerettete Haar
konserviert in einem gut ausgespülten Marmeladenglas werden Gebetsanfänge und Namen endgültig gemacht
ein letzter Griff in die Hosentasche neben deinem nackten Tod bedeckt man die abfallende Temperatur mit dem Mantel eines alten Mannes
einer kommt und tapeziert die Wand auf der Zunge einen schalen Klassiker ganz in der Nähe schläft er mit offenen Augen 421 Broome Street, weiße Sprenkel überall, ein Speichelfaden teilt das Flimmern des Bildschirms entzwei
Steine in deinen Schuhen sie stehen im Weg, beschweren den Aufstieg er rettet sich aus dem Riss
im Himmel fallen Äpfel wie Regen auf deinen geschlossenen Mund lege ich eine letzte Zeile Atemnot.
The month of June was growing old. It had been a year since Jamie Macnair left Toronto, the city of his birth, to take up a new life in the subarctic forests of northern Canada. Beside the shores of Macnair Lake the tamaracks were greening now after the winters blackness. Out on the lake great loons cried shrilly. As Jamie squatted in front of the log cabin, helping his uncle bale up the winters catch of furs, he tried to remember how he had felt on that day, a year past, when he climbed out of the train at the lonely frontier town called The Pas to meet his uncle. Jamies uncle, Angus Macnair, had been a trader in the arctic, the master of a sealing schooner in the Bering Sea, and finally a trapper who roamed over the broad forests of the north. To Jamie, his uncle was almost a legend, and when the telegram came from him it filled the boy with excitement. ARRANGEMENTS MADE FOR YOU TO JOIN ME AT THE PAS STOP LETTER WITH DETAILS FOLLOWS. ANGUS MACNAIR That eagerly awaited letter had brought with it some unhappiness for Jamie. It had reminded him sharply of the tragedy of his parents deaths in a car accident seven years ago. And it had made clear something he had never really faced before that apart from his uncle, whom he had never seen, he was truly alone.
WAVING whispering trees, What do you say to the breeze And what says the breeze to you? 'Mid passing souls ill at ease, Moving murmuring trees, Would ye ever wave an Adieu? Tossing turbulent seas, Winds that wrestle with these, Echo heard in the shell, 'Mid fleeting life ill at ease, Restless ravening seas, Would the echo sigh Farewell? Surging sumptuous skies, For ever a new surprise, Clouds eternally new, Is every flake that flies, Widening wandering skies, For a signFarewell, Adieu? Sinking suffering heart That know'st how weary thou art, Soul so fain for a flight, Aye, spread your wings to depart, Sad soul and sorrowing heart, Adieu, Farewell, Good-night.
Dante Gabriel Rossetti (12 mei 1828 - 9 april 1882)
De bui is afgedreven; aan de gezonken horizont trekt weg het opgestapelde, de rond- gewelfde wolken; over is gebleven het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen.
En hier nog aan het vensterglas aan de bedroefde ruiten beeft in wat nu weer buiten van winderigs in opstand was een druppel van de regen, kleeft aangedrukt er tegen, rilt in het kille licht.
en al de blinking en het vergezicht, van hemel en van aarde, akkerzwart, stralende waters, heggen, het verward beweeg van mensen, die naar buiten komen, ploegpaarden langs de weg, de oude bomen voor huis en hof en over hen de glans der daggeboort, de diepe hemeltrans met schitterzon, wereld en ruim heelal: het is bevat in dit klein trilkristal.
Het was een morgen, kristallijn gezet
Het was een morgen, kristallijn gezet op vochte weiden, waar de droppeldauw de sprieten, stengels buigen deed, aan kelk en steel schakerend in het lichte grijs gezegen op gras en groene halmen, in de lucht heldere vinkenslag, over de vlonder het reppen van de voeten, de witte tandenlach, het zingen van de melkster, aan de kimmen de zomen ging God om
Dat was geweest; dat had nu zijn bekomst
Cheops (fragment)
Zo dit groot monument, dit uitgekozen koninklijk gloriestuk en pronkkleinood, de rijke rotsklomp, kantig en behouwen als een gekloofd juweel, de bergkolos, die dromende onder het marmerpantser de leden rekt, de torenstapeling van duizenden op duizenden getild door honderdduizenden, getuigenis van onbedwongen almacht uitgevierd tot zwijmelhoogte, van een fel bewind, dat zijn vermeten en zijn netten wierp over de namelozen, de verloren tot ondergang gedoemde drom, gebukt over hun donkre moeite en zweet, het hoofd zuchtend en trillende het harde pogen in handen en gerei, tesaamgeschoold tot hunne taak de bange en als lood lag dodelijk op de bekommerden de doffe wil, het onverwrikt gebod van de ver tronende, meedogenloze, van hem, de eigenzinnige despoot.
Ik zag de mensen in de straten, hun armoe en hun grauw gezicht, - toen streek er over de gelaten een luisteren, een vleug van licht.
Want boven in de klokkentoren na t donker-bronzen urenslaan ving, over heel de stad te horen, de beiaardier te spelen aan.
Valerius: - een statig zingen waarin de zware klok bewoog, doorstrooid van lichter sprankelingen, Wij slaan het oog tot U omhoog.
En één tussen de naamloos velen, gedrongen aan de huizenkant stond ik te luistren naar dit spelen dat zong van mijn geschonden land.
Dit sprakeloze samenkomen en Hollands licht over de stad Nooit heb ik wat ons werd ontnomen zo bitter, bitter liefgehad.
De reiskameraad
Op een onaards uur vertrokken, wars van alles, zonder reisplan, elke overlegging mijdend en mij weidend in mijn vrijheid bij het dansen van de draden, weet ik feestelijk in mijn jaszak het kompas, dat onder Arkel ik als kind eens op een morgen heb gevonden in de wegberm.
Dat mijn trots was, dat het nog is, dat ik Boreas gedoopt heb. Waaraan nooit iets gemankeerd heeft. Of ik zuidwaarts ga of zigzag, onomkoopbaar, onverbiddelijk richt zich de magneetnaald noordwaarts. Eindelijk reizen wij weer samen, twee die bij elkander horen, twee die aan elkaar gewaagd zijn.
Rivierbaken
Gorinchem, 22 april 1988
Daar waar 't water was,
daar waar het, later, wás
wat ik als kind al wist.
Daar waar 't water is,
daar waar 't baken is
waarin het is gegrift.
Ida Gerhardt (11 mei 1905 15 augustus 1997)
Het rivierbaken in Gorinchem met bovenstaande tekst
Uit: Bufo & Spallanzani (Vertaald door Karin von Schweder-Schreiner)
Delfina Delamare begleitete ihren Mann nicht auf all seinen Reisen. Eigentlich reiste sie gar nicht gern. Die Schiffe waren immer voll alter Rentner und häßlicher Frauen, an Bord herrschte verlogene Eleganz, und im Laufe der Reise trat die unersprießliche Gewöhnlichkeit der Menschen zutage. Flugzeuge hatten den Vorteil, schneller zu sein, schufen aber eine klaustrophobische Nähe zu jedermann, in der man unter dicken, verschlafenen Männern ohne Schuhe begraben wurde, selbst in der ersten Klasse. Kurz, sie hatte Reisen immer als unangenehm empfunden. Sie blieb lieber in Rio und widmete sich ihren Werken der Nächstenliebe. Die Begegnung zwischen Delfina und Guedes fand in einer der wenigen Situationen statt, in denen dies überhaupt möglich war. Es geschah auf der Straße, versteht sich, aber auf eine für beide überraschende Weise. Delfina befand sich in ihrem Mercedes in der Rua Diamantina, einer Sackgasse hoch oben im Stadtteil Jardim Botânico. Als Guedes zum Ort der Begegnung kam, wußte er bereits, daß Delfina nicht schlief, wie die Leute, die sie gefunden hatten, aufgrund ihres friedlichen Gesichtsausdrucks und der bequemen Haltung ihres Körpers im Autositz zunächst angenommen hatten. Guedes hingegen hatte noch auf der Wache von Delfinas tödlicher Verletzung erfahren, die unter ihrer Seidenbluse verborgen war. Die Stelle war bereits von der Polizei abgesperrt worden. Zu beiden Seiten der Rua Diamantina standen Bäume, und an diesem frühen Morgen strahlte die Sonne durch die Baumkronen auf die metallicgelbe Motorhaube des Wagens, so daß er glänzte, als wäre er aus Gold.
In Märchen, Naturreligionen und Mythologie haben früheste Erfahrungen mit Elektrizität ihren Niederschlag gefunden. Für Blitz und Donner, Elmsfeuer, Irrlichter, Nordlichter, Magnetsteine, Bernsteine wurden Götter verantwortlich gemacht, aber auch Hexen und Zauberer. Es wimmelte von Gerüchten, in denen Schiffe Opfer von magnetischen Kräften wurden oder Menschen von Irrlichtern in tödliche Sümpfe gelockt wurden. Eine damals beliebte Heilkraft gegen die Angst und das Unverständliche war ihre Beschwörung in Form einer Geschichte, einer Anekdote, eines erzählten Geschehens am abendlichen Kamin. Das Ungemütliche hatte dadurch auch eine gemütliche Seite, das Unheimliche eine heimelige. Vermutlich hat die Literatur in dieser weit verbreiteten Therapie gegen die Angst ihre Wurzeln. Zu den wenigen anscheinend völlig harmlosen Rätseldingen zählte der Bernstein. Er sah aus wie ein Stein und war dennoch seltsam leicht. Das machte ihn zu einem anfassbaren Wunder. Ihm verdankt die Elektrizität ihren Namen. Bernstein heißt auf Lateinisch Electrum . Das deutsche Wort Bernstein kommt von niederdeutsch bernen = brennen. Das hat seinen Grund in der Tatsache, dass sich Bernstein auch anzünden lässt. Er brennt dann mit heller Flamme, wobei ein angenehmer Duft entsteht.
Uit: The Family of Pascual Duarte (Vertaald door Anthony Kerrigan)
As was only natural, the village contained good houses and bad, the bad far outnumbering, as is usual, the good. There was one house, two stories high, belonging to Don Jesús, which was a pleasure to see, with its entranceway faced with tile and lined with flowerpots. Don Jesús had always been a strong believer in plants, and I suppose he kept after the housekeeper to watch over the geraniums, the heliotropes, the palms and the mint with the same loving care she might have given children. In any case, the old woman was always walking up and down with a kettle in her hand, watering the pots and pampering them with an attention they must have appreciated, to judge by the look of the shoots, so fresh and green. Don Jesús' house faced the plaza, and yet it was different from all the other houses, not only in its several points of superiority, but also in one aspect where it seemed less than the rest: though its owner was wealthy and did not stint, its front was completely plain, its color was the natural color of the stone, and it was not whitewashed, as even the poorest houses were. Don Jesús must have had his reasons for leaving it that way. A stone shield was carved and fixed in the wall over the door; the carving was said to be of great value; the top part represented the heads of two ancient warriors wearing headpieces decorated with plumes; one warrior looked to the east and the other toward the west, as if they were keeping watch against any threat from either direction. Behind the plaza, on the same side as the house of Don Jesús, lay the parish church, with its stone bell tower and the bell which was like a hand bell and sounded in a strange way I could never describe, but which I can hear at this moment as if it were clanging around the corner . . .
De stilte, nu de klokken doven, Wordt hoorbaar over zondags land En dorpse woningen, waarboven Een schelpenkleurge hemel spant
De jeugd keert weer voor d' in gedachten Verzonkene, die zich hervindt Een warm, van onbestemd verwachten, In zondagsstilte eenzelvig kind.
En tussen toen en nu: 't verwarde Bestaan, dat steeds zijn heil verdreef; De scherpe dagen, waar de flarde Van 't wonde hart aan hangen bleef.
Niet te verzoenen is het leven. Ten einde is dit wellicht nog 't meest: Te kunnen zeggen: het is even Tussen twee stilten luid geweest.
In Memoriam
De blaren vallen in de gele grachten; Weer keert het najaar en het najaarsweer Op de aarde, waar de donkre harten smachten Der levenden. Hij ziet het nimmermeer.
Hoe had hij dit bemind, die duistre straten, Die atmosfeer van mist en zaligheid, Wanneer het avond wordt en het verlaten Plaveisel vochtig is en vreemd en wijd.
Hij was geboren voor de stille dingen, Waarmee wij leven - maar niet even lang - Waarvan wij 't wezen slaken in ons zingen, Totdat wij zinken, en met ons de zang.
Het was een herfst als nu: de herfsten keren, Maar niet de harten, na hun korte dag; Wij stonden, wreed van menselijk begeren, In de ademloze kamer, waar hij lag.
En voor altijd is dit mij bijgebleven: Hoe zeer veel stiller dood dan slapen is; Dat het een daaglijks wonder is, te leven, En elk ontwaken een herrijzenis.
Nu weer hervind ik mij in het gewijde Seizoen, waar de gevallen blaren zijn Als het veeg zonlicht van een dood getijde, En denk: hoelang nog leef ik in die schijn?
Wat blijft ons over van dit lange derven, Dat leven is? Wat, dat ik nog begeer? Voor hem en mij een herfst, die niet kan sterven: Zon, mist en stilte, en dan voor immermeer.
Twee engeltjes verblind door een gloed vergaten hun ochtendgebed gooiden de sprei van zich af sprongen uit bed, wrongen hun voetjes in sloffen, sloegen een kamerjas om en liepen naar: het venster.
IJsbloemen werden tot opens toe beademd: over de wereld lag een wit tapijt gespreid. Een dweil aan de waslijn en een jutten zak waar steenkool in gezeten had, alles verstijfd zoals de kruiwagen op het gazon verloren had eindelijk zijn vaste vorm gekregen.
Het winterkoninkje, het koolmeesje en het roodborstje waren getuige: overal fonkelde kristal. Een onzichtbare hand had alles tot rijp geslagen op rijm gezet. En het land was bang te breken, durfde niet meer te bewegen.
In de poriën van het perzikenboompje had de wind witte lijntjes getatoeëerd en de uitwaseming van de nieuwe dag zich tot poëzie gekristalliseerd.
En zilveren webben verbonden alles van hier tot aan de dooi.
Carl winkte ab. Er hatte alles gesichert und stellte den Fernseher an. In Paris, und nicht nur dort, flogen Brocken durch die Luft, doch er lachte, klopfte mit der Hand auf das Sofapolster. Ich blieb stehen. Eine ganze Veranda schrammte über die Champs-Elysees, wie ein Schiff aus Plexiglas; kleine gelbe Aschenbecher rollten ihr voraus. Dann fiel eine Platane um, mitten auf die menschenleere Straße, alles splitterte, und die Äste ragten wie Arme durch die Fenster der Wagen.
Bei uns hatte es in der Nacht geschneit. Am Morgen war der Waldrand weiß gewesen, dann fegte Wind die Tannen frei, und von dem abschüssigen Feld vorm Haus stiegen Schneewirbel auf, immer wieder. Seltsame Formen oft, wie Menschen in langen Mänteln. Die Spanplatten, mit denen Carl den Wintergarten verkleidet hatte, rappelten gegen die Rahmen, ein knöchernes Geräusch, das nicht nur mir auf die Nerven ging. Fips, sein Jagdteckel, verkroch sich unter Angelas Bett, und ich sagte: »Vielleicht solltest du die Drähte fester ziehen?«
Doch Carl starrte auf die Trümmer im Fernsehen, trank einen Schnaps und antwortete nicht. Obwohl ich einen Pullover trug, zog ich noch eine Wolljacke an, ging von einem Fenster zum anderen und merkte zu spät, daß ich mir schon wieder die Nagelhaut blutig geknibbelt hatte. Ich versuchte gerade, mit dem Rauchen aufzuhören. Es wurde mir einfach zu teuer.
So ein zugiges und halbdunkles Kellergewölbe im November ist wahrhaftig kein Ort, an dem man sich längere Zeit aufhalten möchte, um in rosigen Zukunftsperspektiven zu schwelgen. Aber ich sehe auch nur schwarz, und hier habe ich wenigstens meine Ruhe. Die brauche ich jetzt dringend, um erst mal meine Gefühle zu sortieren. Ich weiß nicht, ob ich traurig bin, verzweifelt oder wütend. Wahrscheinlich von allem etwas. Ich fühle mich beschissen, weil ich auch beim besten Willen nicht weiß, wie ich einem Menschen den Wahnsinn erklären soll, der sich zwischen Silvie, Marieclaire und mir abgespielt hat. Es war Wahnsinn, vom ersten Tag an. In den letzten Tagen war es sogar Größenwahnsinn. Ich habe wirklich gedacht, es sei einen Versuch wert. Und jetzt ist Silvie tot - seit ungefähr einer halben Stunde, schätze ich. Auf die Uhr habe ich nicht geschaut, ich hatte etwas anderes zu tun. Im Geist höre ich den Staatsanwalt schon reden. «Paul Schmalbach hatte mehr Schulden als Haare auf dem Kopf.» Und ich habe noch ziemlich dichtes Haar. «Paul Schmalbach brachte eine reiche Erbin dazu, ihn zu heiraten, in der Absicht, sie schnellstmöglich wieder loszuwerden und sich zu sanieren. Und damit hat er sich nicht viel Zeit gelassen.» Was soll ich dagegenhalten? «Hohes Gericht, so war es nicht. » Bei allem, was mir heilig ist, so war es wirklich nicht. Das wird mir nur niemand glauben, fürchte ich. Die werden mich dermaßen verknacken, ich komme mein Lebtag nicht wieder raus. Das ist so sicher wie das Amen in der Kirche.
Petra Hammesfahr (Immerrath, 10 mei 1951)
De Amerikaanse toneelschrijver Jeremy Gablewerd geboren op 10 mei 1982 in Lakenheath, Suffolk, in Engeland. Zie ook alle tags voor Jeremy Gable op dit blog.
Uit: The 15th Line
JANUARY 26TH PATRICK: Confirmed - 15th Line subway accident kills 29, injures 22. Subway line closed until further notice. SETH: Taking a taxi to school today. Yesterday keeps playing in my head. Keep reading about people who stayed and helped. ANGELA: So...yes, I was in the subway accident. Im feeling okay, just really really sore. Im leaving the hospital today. ANGELA: And I can go to class tomorrow. I didnt go today. Or yesterday. So I probably should. DUSTIN: Ericas in critical condition. Please send her your prayers. PATRICK: Mayor Hodgins holds press conference; promises a full investigation into 15th Line subway derailment.
JANUARY 27TH SETH: I am Cheerios, plain and simple. SETH: I meant to say I am EATING Cheerios, plain and simple. DUSTIN: I canceled all appointments today. Ericas condition is up in the air. I hate the unknowable. ANGELA: Dear everyone...Stop asking if Im okay. Im okay.
Jeremy Gable (Lakenheath, 10 mei 1982)
Hier als acteur met Christina Martinez in het stuk The Remote
Uit: Die Jahre aus Blei (Vertaald door Karin Krieger)
Am 25. April, vier Tage nach dem Unfall, erhielt ich einen Anruf von einer mir unbekannten Frau, von Stefania, Cristianos Schwester. Sie sagte, sie wolle mich treffen, bevor sie nach Südafrika zurückkehre, und verabredete sich in einer Kaffeebar an der Piazza Trilussa mit mir. Sie kam mit einer
Aktenmappe voller Papiere, die sie mir mit der Bemerkung aushändigte, ich solle das alles lesen und sie danach anrufen.
Im letzten Jahr habe ich mich mit nichts anderem beschäftigt, habe den Roman, an dem ich schrieb, liegenlassen und bin um die halbe Welt gereist, um Bewegungen nachzuvollziehen, Bestätigungen zu finden und zu verstehen, was Cristiano und Giulia zugestoßen war. Doch bereits Ende Juni beschloß ich, damit aufzuhören. Diese Geschichte ließ sich nicht erzählen. Und in zu viele dunkle Aspekte ihres Lebens konnte ich einfach kein Licht bringen.
Bis der Zufall es wollte, daß ich sie nun plçtzlich vor mir sah. Ich schaute sie unentwegt an, stand aber nicht auf,umzu ihnenzu gehen. Das konnte ich natürlich nicht. Der Kellner brachte ihnen zwei Vorspeisen und eine FlascheWasser. Keine halbe Stunde später gingen sie wieder. Ich stand auf, ohne zu zahlen. Ich wollte ihnen folgen, doch sie waren bereits im Gewirr der kleinen Straßen rings um die Piazza verschwunden.
Noch in derselben Nacht sortierte ich die letzten von Stefanias Unterlagen und wußte, daß ich keine Wahl mehr hatte: Ich mußte die Geschichte von Giulia und Cristiano erzählen. Wenn sie noch am Leben waren, während alle sie für tot hielten, stimmten die Vermutungen und die unerklärlichen Fakten, auf die ich gestoßen war, wohl tatsächlich.
Nu de Grote Nieuwe Laatste Moederlijke Oorlog slechts drie weken duurde, honderddrieënzeventig doden snik aan onze kant, enkele tienduizenden bij nou ja de vijand, en het lentezonnetje schijnt en op het balkon bloeien de planten allerkleurigst
nu de wapenen gesproken de schedels gespleten de ledematen bloederig uit de moskeeën trippelen bovendien de gramstorige lama op een berg in India zijn glas gekookt water drinkt en het verder wel gelooft
nu de rivieren allemaal zijn omgelegd en van de zee landinwaarts stromen, de paden op de lanen in, dorpen bergen lijken allerwegen overstromen
en de vissen ach de vissen zie hen eens vakantie vieren achter hun vissenogenkleine zonnebrillen want zij kennen het bestraald geweten van de generaal de kardinaal de pederast en zelfs de pronograaf in celibaat
als de vissen mensen wisten zouden zij wenen de zee als de vissen eens wisten dat zij reeds weenden de zee
nu de lange tijd die ons werd gegeven plots nogal verkort begint te lijken op de droom waar je al half uit ontwaakt met scherven op je ogen en een suizen in de oren - het terneergestort lawaai van de gewonnen strijd -
nu ziet het er toch echt naar uit dat de kruik zeer lang te water ging langer nog dan dorst verdroeg te lang want statig zinken reeds de barsten in een schotschrift dat amper opgesteld de vinger alweer op de trekker legt en die in slow motion met veel tromgeroffel overhaalt.
Op het veld dat de zeis maaide en dat ik aan de uitkanten proper houd met sikkels en scharen van licht staat een vogelschrik te kijk
Hij is een mens waaraan de kauwen vreten, oud lichaam traag draaiend in de winden van een te vroeg april Een zotskap die de boer te gortig was staat op zijn halmenhoofd en armen
stokstijf van angst wijzen twee windrichtingen aan die hem langzaam kaalplukken tot jas op stok, tot vuile hoed, tot mensenschrik op het avondveld
Paranoia
Het zijn gewoon de oren, begrijpt u wel die kraakbenen schelpjes bedekt met vel horen alsmaar geluiden die op onheil duiden.
En die niet echt zijn of iets anders blijken. Heel normaal eigenlijk als iedereen je zo aanstaart op straat, alsof je de baarlijke duivel waart.
Jij werd vast ook achterdochtig als iedereen over je fluisterde. Ja, het is hier tochtig maar ik laat de deur zo, stel dat er iemand aan luisterde.
Ik: Wat was dat? Hoorde jij dat ook? Jij: Was gewoon een rat. Ik: Zo, dus jij bedondert me ook!
If you didn't see the six-legged dog, It doesn't matter. We did, and he mostly lay in the corner. As for the extra legs,
One got used to them quickly And thought of other things. Like, what a cold, dark night To be out at the fair.
Then the keeper threw a stick And the dog went after it On four legs, the other two flapping behind, Which made one girl shriek with laughter.
She was drunk and so was the man Who kept kissing her neck. The dog got the stick and looked back at us. And that was the whole show.
Summer In The Country
One shows me how to lie down in a field of clover. Another how to slip my hand under her Sunday skirt. Another how to kiss with a mouth full of blackberries. Another how to catch fireflies in jar after dark.
Here is a stable with a single black mare And the proof of God's existence riding in a red nightgown. Devil's child--or whatever she was? Having the nerve to ask me to go get her a whip.
United States of Love Westbam // »Ich erinnere mich, dass ich einmal als Kind bei William im Auto saß und er sich so einen Mitschnitt anhörte, wo Leute reden. Daran erinnert sich William vielleicht gar nicht, aber mir fällt das jetzt ein, ganz faszinierend im Grunde. Das war so eine Gesprächsrunde, er und seine friends wollten eine Party machen, und die friends sagten: Ja, sie wollen eine Band, weil es doch scheiße ist, wenn da so Retortenmusik läuft. Und der William meldet sich zu Wort und sagt: Ich muss ja sagen, ich stehe auf Retortenmusik. Und ich weiß, dass ich als Kind hinten im Auto sitze und das höre. Und, ich glaube, den williamschen Standpunkt teile.«
In dieser sehr prägnanten Kassettenszene buchstabiert WestBam einen Teil seines »Alphabets« im 1997 erschienenen Merve-Bändchen Mix, Cuts & Scratches, das im Gespräch mit Rainald Goetz entstanden ist, »im schattigen Korbsessel-Ambiente eines angeblich Hotel Phoenix genannten Hotels in San Francisco«.
Das ist nun auch schon wieder 14 Jahre her, und WestBam spielt nach wie vor Musik für 20-Jährige, »die tanzen um einen herum und es ist wie 1983 und dann merkt man an bestimmten Sachen, dass trotzdem etwas anders ist.«
"I mean," said Mrs. Ransome, "it's getting like a hotel." "I wish you wouldn't keep saying 'I mean,'" said Mr. Ransome. "It adds nothing to the sense." He got enough of what he called "this sloppy way of talking" at work; the least he could ask for at home, he felt, was correct English. So Mrs. Ransome, who normally had very little to say, now tended to say even less. When the Ransomes had moved into Naseby Mansions the flats boasted a commissionaire in a plum-colored uniform that matched the color of the building. He had died one afternoon in 1982 as he was hailing a taxi for Mrs. Brabourne on the second floor, who had forgone it in order to let it take him to hospital. None of his successors had shown the same zeal in office or pride in the uniform and eventually the function of commissionaire had merged with that of the caretaker, who was never to be found on the door and seldom to be found anywhere, his lair a hot scullery behind the boiler room where he slept much of the day in an armchair that had been thrown out by one of the tenants. On the night in question the caretaker was asleep, though unusually for him not in the armchair but at the theater. On the lookout for a classier type of girl he had decided to attend an adult education course where he had opted to study English; given the opportunity, he had told the lecturer, he would like to become a voracious reader. The lecturer had some exciting though not very well formulated ideas about art and the workplace, and learning he was a caretaker had got him tickets for the play of the same name, thinking the resultant insights would be a stimulant to group interaction. It was an evening the caretaker found no more satisfying than the Ransomes did Così and the insights he gleaned limited: "So far as your actual caretaking was concerned," he reported to the class, "it was bollocks." The lecturer consoled himself with the hope that, unknown to the caretaker, the evening might have opened doors. In this he was right: the doors in question belonged to the Ransomes' flat.
Alan Bennett (Armley, 9 mei 1934)
In 1973
De Roemeense dichter, schrijver en filosoof Lucian Blagawerd geboren op 9 mei 1895 in Lancrăm, bij Alba Iulia. Zie ook alle tags voor Lucian Blagaop dit blog.
Silence
Such a deep silence surrounds me, that I think I hear moonbeams striking on the windows.
In my chest, a strange voice is awakens and a song plays inside me a longing that is not mine.
They say that ancestors, dead before their time, with young blood still in their veins, with great passion in their blood, with the sun still burning in their blood come, come to continue to live within us their unfinished lives.
Such a deep silence surrounds me, that I think I hear moonbeams striking on the windows.
O, who knows, soul of mine, in which chest you will sing you also, after centuries, in soft ropes of silence, on harps of obscurity - the drowned longing and the pleasure of living torn? Who knows? Who knows?
Setting the V.C.R. when we go to bed to record a night owl movie, some charmer we missed we always allow, for unprogrammed unforeseen, an extra half hour. (Night gods of the small screen are ruthless with watchers trapped in their piety.) We watch next evening, and having slowly found the start of the film, meet the minors and leads, enter their time and place, their wills and needs, hear in our chests the click of empathy's padlock, watch the forces gather, unyielding world against the unyielding heart, one longing's minefield laid for another longing, which may yield. Tears will salt the left-over salad I seize during ads, or laughter slow my hurry to pee. But as clot melts toward clearness a black fate may fall on the screen; the movie started too late. Torn from the backward-shining of an end that lights up the meaning of the whole work, disabled in mind and feeling, I flail and shout, "I can't bear it! I have to see how it comes out!" For what is story if not relief from the pain of the inconclusive, from dread of the meaningless? Minds in their silent blast-offs search through space-- how often I've followed yours!--for a resting-place. And I'll follow, past each universe in its spangled ballgown who waits for the slow-dance of life to start, past vacancies of darkness who vainglory is endless as death's, to find the end of the story.
Uit: Seini Barakat (Vertaald door Hartmut Fähndrich)
Die Verhältnisse im Lande Ägypten sind in diesen Tagen sehr verworren. Kairo erscheint mir fremd, nicht so, wie es mir von früheren Reisen her vertraut ist. Die Unterhaltungen der Menschen sind irgendwie anders. Sprache und Dialekte des Landes sind mir inzwischen bekannt. Die Stadt macht einen kränklichen, verschüchterten Eindruck, als sei sie drauf und dran, in Tränen auszubrechen, wie eine verängstigte Frau, die sich in dunkler Nacht vor Gewalttaten fürchtet. Selbst der Himmel ist nur dünnlich blau, nicht so klar wie sonst, ja, trübe, bedeckt mit Nebeln, die aus fernen Ländern kommen. Die kleinen Dörfer Indiens fallen mir ein. Wenn die Pest sie heimsuchte, war nachts die Luft schwer und feucht, und die Häuser warteten auf etwas, was ein oder zwei Tage später schon eintreffen konnte. Ich lausche den Hufen, die auf dem Straßenpflaster klappern, sich immer weiter entfernen. Vorsichtig blicke ich durch das Gitterfenster des Hauses hinab, darauf bedacht, von niemandem gesehen zu werden. Die Dunkelheit umhüllt die Häuser. Das Minarett der neuen, erst vor ein paar Jahren errichteten Sultan-Ghauri-Moschee kann ich nicht erkennen. Bei meinem letzten Aufenthalt hier, vor meiner langen Reise in den Osten, habe ich es noch nicht gesehen; nur von den Bauvorbereitungen hatte ich vernommen, und von der Errichtung der gewaltigen Kuppel gegenüber.
"I'm sick and tired of it," he said. "It's the same all the time. These are my claws, so this is my cowslip.' These are my teeth, so this is my burrow.' I'll tell you, if ever I get into the Owsla, I'll treat outskirters with a bit of decency."
"Well, you can at least expect to be in the Owsla one day," answered Fiver.
"You've got some weight coming and that's more than I shall ever have."
"You don't suppose I'll leave you to look after yourself, do you?" said Hazel.
"But to tell you the truth, I sometimes feel like clearing out of this warren altogether. Still, let's forget it now and try to enjoy the evening. I tell you whatshall we go across the brook? There'll be fewer rabbits and we can have a bit of peace. Unless you feel it isn't safe?" he added.
The way in which he asked suggested that he did in fact think that Fiver was likely to know better than himself, and it was clear from Fiver's reply that this was accepted between them.
"No, it's safe enough," he answered. "If I start feeling there's anything dangerous I'll tell you. But it's not exactly danger that I seem to feel about the place. It's-oh, I don't know-something oppressive, like thunder: I can't tell what; but it worries me. All the same, I'll come across with you."
Foolish Tootles was standing like a conqueror over Wendy's body when the other boys sprang, armed, from their trees.
"You are too late," he cried proudly, "I have shot the Wendy. Peter will be so pleased with me."
Overhead Tinker Bell shouted "Silly ass!" and darted into hiding. The others did not hear her. They had crowded round Wendy, and as they looked a terrible silence fell upon the wood. If Wendy's heart had been beating they would all have heard it.
Slightly was the first to speak. "This is no bird," he said in a scared voice. "I think this must be a lady."
"A lady?" said Tootles, and fell a-trembling.
"And we have killed her," Nibs said hoarsely.
They all whipped off their caps.
"Now I see," Curly said: "Peter was bringing her to us." He threw himself sorrowfully on the ground.
"A lady to take care of us at last," said one of the twins, "and you have killed her!"
They were sorry for him, but sorrier for themselves, and when he took a step nearer them they turned from him.
Tootles' face was very white, but there was a dignity about him now that had never been there before.
"I did it," he said, reflecting. "When ladies used to come to me in dreams, I said, `Pretty mother, pretty mother.' But when at last she really came, I shot her."
He moved slowly away.
James Barrie (9 mei 1860 19 juni 1937)
De Italiaanse schrijver Pitigrilli (pseudoniem voor Dino Serge) werd geboren te Turijn op 9 mei 1893. Zie ook alle tags voor Pitigrilli op dit blog.
Uit: Kokain (Vertaald door Maria Gagliardi)
"Auf welche Weise Tito der Geliebte der Armenierin geworden ist, kann der Leser in ausführlichster Schilderung in jedem beliebigen anderen Roman nachlesen; ich empfehle insbesondere solche, die der Reihe nach alle Phasen der Verliebtheit projizieren und die mit tadelloser Keuschheit genau in den Augenblick enden, in dem er und sie, nachdem dreihundert Seiten mit nichtssagenden Mätzchen sterilisiert wurden, sich den ersten würdevollen Kuss geben."
(...)
"Gott ist kein Künstler. Um die Menschen zu töten, nimmt er seine Zuflucht zu so unendlich kleinen Meuchelmördern, dass man nicht einmal weiß, ob sie vegetabilischer oder animalischer Natur sind."
It took her till the middle of Huntley and Brinkley to remember that last year at three or so one morning there had come this long-distance call, from where she would never know (unless now he'd left a diary) by a voice beginning in heavy Slavic tones as second secretary at the Transylvanian Consulate, looking for an escaped bat; modulated to comic-Negro, then on into hostile Pachuco dialect, full of chingas and maricones; then a Gestapo officer asking her in shrieks did she have relatives in Germany and finally his Lamont Cranston voice, the one he'd talked in all the way down to Mazatlan. "Pierce, please," she'd managed to get in, "I thought we had --- "
"But Margo,"earnestly, "I've just come from Commissioner Weston, and that old man in the fun house was murdered by the same blowgun that killed Professor Quackenbush," or something.
"For God's sake," she said. Mucho had rolled over and was looking at her.
"Why don't you hang up on him," Mucho, suggested, sensibly.
"I heard that," Pierce said. "I think it's time Wendell Maas had a little visit from The Shadow." Silence, positive and thorough, fell. So it was the last of his voices she ever heard. Lamont Cranston. That phone line could have pointed any direction, been any length. Its quiet ambiguity shifted over, in the months after the call, to what had been revived: memories of his face, body, things he'd given her, things she had now and then pretended not to've heard him say. It took him over, and to the verge of being forgotten. The shadow waited a year before visiting. But now there was Metzger's letter. Had Pierce called last year then to tell her about this codicil? Or had he decided on it later, somehow because of her annoyance and Mucho's indifference? She felt exposed, finessed, put down. She had never executed a will in her life, didn't know where to begin, didn't know how to tell the law firm in L. A. that she didn't know where to begin.
Mary O'Hara was walking up her street, to the house she lived in with her parents and her brothers. The school bus had dropped her at the corner, at the bottom of the hill. The street was long, straight, and quite steep, and there were huge old chestnut trees growing all along both sides. It was raining, but Mary wasn't getting very wet, because the leaves and branches were like a roof above her. Anyway, rain and getting wet were things that worried adults, but not Mary - or anyone else under the age of twenty-one. Mary was twelve. She'd be twelve for another eight months. Then she'd be what she already felt she was - a teenager. She came home at the same time most days, and she usually came home with her best friend, Ava. But today was different, because Ava wasn't with Mary. Ava had moved to another part of Dublin the day before, with her family. Today, some of the neighbors looked out their windows and saw Mary, alone. They knew all about it, of course. These were people who looked out windows. They'd seen the removals lorry outside Ava's house. They'd seen Mary and Ava hug each other, and they'd seen Ava get into their car and follow the removals lorry. As the car moved slowly up the street, they'd seen Mary wave, and run into her house. They might have heard the front door slam. They might have heard Mary's feet charging up the stairs, and the springs under Mary's mattress groan when she fell facedown on the bed. They probably didn't hear her crying, and they definitely didn't hear the softer sound of the bedsprings a little later when Mary realized that, although she was heartbroken, she was also starving. So she got up and went downstairs to the kitchen and ate until her face was stiff.
Die das ganze 18. Jahrhundert beherrschende Aufklärung übte - wie hätte es anders sein sollen? - auch auf den jungen Goethe ihren Einfluß aus. Dem Pubertierenden und Adoleszenten fehlte es nicht an Freude am Tabubruch, an Grobianismus und prometheischer Aufmüpfigkeit gegen den Himmel. In Leipzig hatte er den elegant und scharmutzierenden Rokoko-Kavalier, dazu den kokettkühnen Eisläufer und Verseschmied gespielt, der sich von einer modischen Gesellschaft sehr gern bewundern liess.
Aber bald war Goethes Leben auf einen anderen Ton gestimmt. Er wurde krank, mußte nach Frankfurt zurück, nach Hause in die bedenksame Stille einer engen Krankenstube und sehr zögerlichen Genesung. Nun hatte er Zeit, sich aus seinen Leipziger Oberflächlichkeiten herauszuwickeln. Bei einer Freundin seiner Mutter, einem Fräulein von Klettenberg lernte er den tiefen religiösen Ernst einer aufrichtigen Pietistin kennen. Dieser Ernst bliebt nicht ohne Echo bei ihm. Er verbrannte seine Leipziger Poetereien, doch noch wußte er nicht, wohinaus es mit ihm sollte.
Dann die Wende: Straßburg. Hier trifft er Herder, hier bestaunt er das Münster. Zum erstenmal weht ihm die Größe einer Gesinnung an, die einst, in gotischer Zeit, einen religiösen Weltentwurf zuwege gebracht hat. Er nennt das Münster ein Werk deutscher Baukunst, wo es doch tatsächlich in der Tradition französischer Kathedralenkunst steht. Was tut's? Er erlebt ein Gesamtkunstwerk deutlich metaphysischer Dimension.
Auch die Beziehung zu Herder wirkt auf Goethe wie eine Erweckung und eine neue Aufforderung, die Formalismen des Rokoko und den kahlen Rationalismus der Aufklärung zu durchstoßen. Herder, der Pastor, bekennt sich mit Leidenschaft und Begeisterung zur Vielgestaltigkeit der Völker und ihrer Poesien und verehrt in jeder ihr sozusagen geheiligte Urwüchsigkeit.
One They were walking along the river path, away from the city, and as far as they knew they were alone. They'd woken that morning to a curious stillness. Clouds sagged over the river, and there was mist like a sweat over the mud flats. The river had shrunk to its central channel, and seagulls skimmed low over the water. The colour was bleached out of houses and gardens and the clothes of the few passers-by. They'd spent the morning indoors, picking away at their intractable problems, but then, just before lunch, Lauren had announced that she had to get out. They might have done better to drive to the coast, but instead they donned raincoats and boots and set off to walk along the river path. They lived on the edge of what had once been a thriving area of docks, quays, and warehouses, now derelict and awaiting demolition. Squatters had moved into some of the buildings. Others had suffered accidental or convenient fires, and were surrounded by barbed-wire fences, with pictures of Alsatians and notices saying DANGER. KEEP OUT.
Romain Gary, Edmund Wilson, Peter Benchley, James Worthy
De Franse schrijver, vertaler regisseur en diplomaat Romain Garywerd geboren op 8 mei 1914 in Vilnius, Litouwen. Zie ook alle tags voor Romain Gary op dit blog.
Uit: La promesse de laube
Je restai là, le cigare idiot aux lèvres, avec ma veste de cuir, ma casquette sur l'oeil, mon air dur, mes mains dans les poches, cependant que la terre entière devenait soudain un lieu inhabité. C'est de cela que je me souviens surtout aujourd'hui: une sensation d'étrangeté, comme si les lieux les plus familiers, le sol, les maisons et toutes les certitudes fussent devenues autour de moi une planète inconnue où je n'avais jamais mis les pieds auparavant. Tout mon système de poids et mesures s'écroulait d'un seul coup. J'avais beau me dire que les belles histoires d'amour finissent toujours mal, j'avais cru malgré tout que la mienne finirait mal aussi, mais après justice rendue. Que ma mère pût mourir avant que j'eusse le temps de me jeter dans le plateau de la balance pour la redresser, pour rétablir l'équilibre et démontrer ainsi clairement, irréfutablement, l'honorabilité du monde, témoigner de l'existence, au coeur des choses, d'un dessein honnête et secret me paraissait une négation de la plus humble, de la plus élémentaire dignité humaine, comme une interdiction de respirer. Je n'ai pas besoin d'insister auprès de mes lecteurs sur l'extrême jeunesse dont une telle attitude témoignait. Je suis, aujourd'hui, un homme expérimenté. Je n'ai pas besoin d'en dire plus, on a compris.
It is as if I had ended by subsiding into this comfortable and familiar atmosphere when I ought to be doing other things. [ Wilson spent the 1964-65 academic year at the Wesleyan Center for Advanced Studies. ] I had meant to do so much with Russian, but have only read Nabokov's Onegin and started on, but not finished, Oblomov. Wellfleet, Summer 1966
These awards I am getting make me rather nervous. [ Wilson had received the National Medal for Literature and an award from the American Academy of Arts and Sciences. ] They mean that I am an O.K. character like Thornton Wilder. When I think about how stupid old frauds like Herbert Hoover and John F. Dulles get buildings and things named after them, without people's seriously protesting or considering it inappropriate, I realize that an accepted reputation can be derived from no real merit whatever. In Jordan, Spring 1967
Now that I can see far behind and a little beyond, the period of my own life and in fact that of known history seems to me extremely retreci [ shrunken ] . I used to find history exciting and shall continue to read it, but I now feel that I know more or less the kind of things that happen. The closer to life you get, the more the great events diminish; the easier transportation and communication become, the less strange other places and peoples seem. (I am writing this in Jordanian Jerusalem and am not at ease with the Arabs, but since I was here last, this part of the city has been modernized and is more like any Western city.)
Then there's the oceanic whitetip, whose Latin name so aptly describes the creature that I'll burden you with it: C. Iongimanus, or "long-hands." This shark's pectoral fins are extraordinarily long and graceful, resembling the wings of a modern fighter jet. Longimanus tends to stay in the deep ocean, and nobody on earth has the vaguest notion about total numbers of long-hand attacks because the people they do attack are either adrift, alone, or survivors of shipwrecks, who don't much care what species of shark it is that's harassing them. I'd bet that many of the crewmen of the Indianapolis, in 1945, were killed by long-hands, but no one will ever know.
I do know, however, that longimanus is unpredictable, scary, and demonstrably capable of killing a human. There's a story about one that attacked two U.S. Navy divers in the deep waters of the Tongue of the Ocean in the Bahamas. The shark took a big bite out of one of the divers and then, as the diver's mate fought it for possession of his friend, dragged the diver into the abyss. Finally, at a depth of about three hundred feetfar beyond safe scuba depththe mate had to choose between letting go of his friend and dying himself, and he watched as shark and body disappeared into the gloom.
Long-hands are my personal betes noiresone of the few species of shark of which I am genuinely and viscerally afraid. A couple of decades ago one made an honest effort to eat me. I don't blame the shark for trying, because my situation fell well within the bounds of Stupid Things You Should Avoid at All Costs, but the near-miss scared me and scarred me permanently nevertheless.
De ontwakende zon gebruikt het IJ als spiegel terwijl de maan voor pampus ligt. Amsterdam is op dit soort momenten op haar mooist, jammer alleen dat de mensen rond dit tijdstip op hun lelijkst zijn. Een reiger in een halfgezonken roeibootje spreidt trots zijn vleugels.
Ik wil hem bedanken voor het schouwspel en schop mijn suikervrije kauwgom in zijn richting.
Haat je mij? vraagt Pete.
Ik aai hem over zijn bol. Ja, ik haat je. Het liefst zou ik je hier ter plekke neer willen steken met een schroevendraaier. Diep in de halsslagader. Verrukkelijk. Maar, beste Pete, ik haat mezelf nog veel meer. Jij hebt Polly niet van me afgepakt, ik heb haar weggejaagd.
Om en nabij het Scheepvaartmuseum spot ik twee aan lager wal geraakte types, van die voortandmissende aderzoekers. Eentje komt me bekend voor, ik heb hem twee weken geleden nog vijftig cent gegeven omdat hij zo nodig zijn dealer moest bellen. De ander, die in verregaande staat van ontbinding lijkt te verkeren, kijkt ons strak aan en heeft een verroest fietsslot in zijn handen. Hebben jullie misschien wat kleingeld voor ons?
Normaliter geef ik junks altijd wel een kleinigheidje, niet eens zozeer omdat ik hun levensstijl support, maar van een tevreden junk heb je gewoonweg minder last. Een tevreden junk gaat naar een rustig plekje, zoekt een ader in één van zijn schriele armpjes en is voor korte tijd een tevreden medemens. Een ontevreden junk daarentegen valt uit pure wanhoop onschuldige voorbijgangers in lange
Libris Literatuur Prijs voor A. F.Th. van der Heijden
De schrijver A.F.Th. van der Heijden heeft met zijn boek 'Tonio' de Libris Literatuur Prijs gewonnen. Juryvoorzitter Robbert Dijkgraaf, president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, maakte dat maandagavond bekend in het Amstel Hotel in Amsterdam. Aan de prijs is een bedrag verbonden van 50.000 euro. Zie ook alle tags voor A. F. Th. van der Heijden op dit blog.
Uit: Tonio
We kunnen ons wel blijven volhouden dat we zijn leven tot aan 23 mei 2010 nog hebben om in de herinnering te koesteren, maar dat is niet meer hetzelfde leven dat we van nabij gekend hebben. Het is in al zijn verschijningsvormen aangetast door de dood die het afsneed. Geen herinnering is meer puur en onbevangen. Het geheugen verstikt in de schaduw van Tonios vroege einde, en de erin opgeslagen beelden raken in hun vorm en lichtheid aangetast. Het ergste: de ooit zo zuivere herinneringen worden met terugwerkende kracht verklikkers van de dood. Wat ze voorafgaand aan Pinksteren niet hadden, krijgen ze nu: een voorspellende kracht, die zich in het geheugen van de zich herinnerende openbaart. Ze voorspelen het sterven van de jongen die er de hoofdrol in speelt.
( )
Ik schrijf het in de eerste plaats voor jou. Nee, niet voor je zielenrust. Ik hoop juist de aandacht van je ziel te trekken. Hij moet verontrust raken. Via hem wil ik je laten weten dat de pijn die jij een half etmaal lang ondergaan hebt, door ons is overgenomen. Levenslang. Niks rust zacht. In die pijn zijn we voortaan verenigd. Jij, Mirjam en ik. En mocht de ziel bestaan, ook de onze, dan komt met ons sterven aan die vereniging geen einde.
A.F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)
Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)
Before breaking into a run toward him, in a gesture that had become second nature, he checked Alfonso's fly and confirmed with relief that it was closed. His poor brother-who continued sniffing the air like the slow, confused creature he was-would be the focus of plenty of attention in that sterile, private community, even without holding his sex in the palm of his hand. Arriving at Alfonso's side Juan hugged him carefully, smiling at him, and kissed him on the cheek before putting his arm around his shoulders to guide him. Alfonso moved his head up and down three times in a row, so sharply it seemed he would shake his head from his neck. It was his way of showing agreement. While the two brothers walked along the narrow sidewalk, not unlike a little road up to a dollhouse, the wind swirled a tumult of bougainvillea petals around them, pink, red, purple, inert, light as feathers, and Alfonso Olmedo finally smiled. Tamara, leaning against a wall waiting for them, clutching a colored jewelry box, two books, and a Barbie to her chest, received them with laughter. Her two uncles had blossomed. The petals dusted Alfonso's bald head and Juan's hair, their pants, their shirts, and their arms, giving them a comic but ambiguous appearance, something between two badly camouflaged soldiers and two street mimes that had decided to dress as trees to attract children's attention. Juan shook himself off and brushed the petals off Alfonso while all three laughed, before gently herding his family into the vestibule. As he closed the door he wondered if all this, the new house, the new job, the new town, so many hundreds of miles away, had not been a mistake. He thought to himself that it was still too early to know.
My sweet Laura Lee. Er schloss die Augen und ließ den kühlen Wind seine Haut berühren und sein dunkles Haar zerzausen. Die Melodie des Songs war noch immer da, als sei sie ihm gerade durch die Finger geflossen. Life lay in your eyes, in your smile and your anger and voice. Dann blinzelte er ins Licht der bald untergehenden Sonne. Jemand, der ihn dort hätte stehen sehen, wäre unweigerlich an alte englische Lieder erinnert worden. An Balladen, die Hobos unterwegs auf ihren Gitarren und Mundharmonikas spielen, wenn überall die Sonne am Horizont versinkt und das weite Land in braune und rote Farben taucht. An Geschichten, in denen Männer einsam an den steilen Klippen stehen und aufs Meer hinausblicken, schweigsam, mit bitterem Salz auf den Lippen, die Augen zusammengekniffen, weil die Sonne die Gischt berührt und Traumbilder funkeln lässt. My sweet Laura Lee. Ein ganzes Leben hatte er in diesem Song heraufbeschworen. Er hatte ihn ihr vorgesungen, am Ufer des Red Lake Creek, wo sie damals gezeltet hatten. Es war das Lied ihrer Liebe und von allem, was noch vor ihnen liegen sollte. Life was there 'cause of you. Und jetzt? Er schaute den Möwen hinterher, die über den Wellen im Wind segelten. Sunny war fort. Seit Wochen schon. Die Scherben lagen überall herum. Unter jedem Schritt knirschten sie, leise Schreie, erstickt und krächzend und anklagend. Der dunkle Rhythmus, zu dem er regungslos dastand und den Gedanken nachhing, die nicht mal der Wind mit sich nehmen wollte. Ja, Danny war noch hier, vor dem alten Leuchtturm, dessen Lichter schon lange nicht mehr über die sanften Wogen des Lake Superior glitten.
Vroegvroeg in de morgen. De kinderen stonden op, om manja's op te rapen. Manja's! Van hun eigen erf, waar ze waren komen wonen, al kort geleden! Dan volgden ook amandelen, van voorop op 't erf aan straatkant. Of 't lukte - maar dat werd sluipwerk, kwamen de zusterappelen van buurman aan de beurt: hard labour! Feitlijk fo niets! Vruchten hadden ze genoeg! Maar 't ging nu eenmaal om de spanning die met je meekroop, dwars door de prikkeldraadafscheiding. Als buurman ze zag, jonge...! Maar toch vooral als hun p'pa ze zou zien...!
Ach, hun vader was nóg vroeger opgestaan! Hij had zijn werkbak genomen, vol timmerwerkdinges. Had zijn gefrommelde blauwkakhibroek aan z'n mars getrokken - zoals Mamsi 't scheldend schreeuwde - hij had zijn dwarspet nie vergeten. En hij was op die kraakfiets van 'em geslingerd. Aldus nog minstens tot de hoek zijn evenwicht zoekend op de weg vol kuilen, zou hij aan de asfaltweg komen en naar zijn werk rijen.
Savens zouden ze hem terugzien pas, wanneer dat hij met donker kwam terugkeren, moe en onhoudbaar voor 't eten, 'n krasse tijger die op verscheuren stond.
De twee broertjes Gunno en Drew zetten snelsnel hun kom met manja's neer. Het kon nog net, dat wat ze zouden gaan doen, voordat buurman z'n slaapogen zou opendoen met erfwandelen. Drew hield het prikkeldraad wijd open en duwde Gunno met z'n ene knie tegen diens zijbuik: Maak gauw, voordat iets gebeurt! Doe snel no?! De meisjes, Oslien en KleinNita stonden van spanning op hun kleine slippers te trippelen. Doe snel! Doe snel!
Der Aufstand, von dem hier berichtet wird, hat nicht stattgefunden. Er war auch mehr ein Krieg, der nur von einer Seite geführt wurde, und die andere hat stillgehalten. Wenn er seine Wahrheit hat, so nicht, weil er gewesen wäre, sondern weil er denkbar ist. Man glaubt die Geschichte zu kennen,
aber sie hat mehr in sich, als sich ereignet: auch das Nichtgeschehene, Unterbliebene, Verlorene
liegt in dem schwarzen Berg. All das Ersehnte, nicht Gewagte, und die alte Lust zu handeln. Tief verborgen, verschüttet, zubetoniert der Widerstand; die hellen Haufen, die nicht losgezogen sind, um die Schlacht zu schlagen.
Ich beginne wie ein Narr mit den Fakten.
Am 7. April blieben die Bitterröder im Schacht. Die Frühschicht, die mit 175 Mann in der Grube
war, weigerte sich auszufahren. Auf dieses Signal hin wurde auch übertage das Werk besetzt.
Berndt, mit Fieber angetreten, hielt mit unten aus.
Er hatte den Platz von Rüttemann in der Instandsetzung übernommen, der als Betriebsrat freigestellt
worden war. Barbara hatte Berndt zuhausehalten wollen und ein hartes Gesicht gezogen, weil er krank zur Arbeit ging. Aber Arbeit war nichts, was man ruhen ließ.
Jetzt brannte vorn an der Wache ein Feuer. Dort war seit Jahr und Tag eine Steintafel angebracht:
DIE MACHT SOLL GEGEBEN WERDEN DEM GEMEINEN VOLK. Das war so etwas wie ein Firmenschild des Thomas-Müntzer-Schachts. Wer sie geben soll, war nicht vermerkt, und ob es sie haben will, wurde nicht gefragt. Das Volk hier: arbeitssam, zaumselig; Untertanen über Tag, Untermänner im Schacht.
See, as the prettiest graves will do in time, Our poet's wants the freshness of its prime; Spite of the sexton's browsing horse, the sods Have struggled through its binding osier rods; Headstone and half-sunk footstone lean awry, Wanting the brick-work promised by-and-by; How the minute grey lichens, plate o'er plate, Have softened down the crisp-cut name and date!
LOVE.
So, the year's done with (_Love me for ever!_) All March begun with, April's endeavour; May-wreaths that bound me June needs must sever; Now snows fall round me, Quenching June's fever--- (_Love me for ever!_)
I speak this poem now with grave and level voice In praise of autumn, of the far-horn-winding fall.
I praise the flower-barren fields, the clouds, the tall Unanswering branches where the wind makes sullen noise.
I praise the fall: it is the human season. Now No more the foreign sun does meddle at our earth, Enforce the green and bring the fallow land to birth, Nor winter yet weigh all with silence the pine bough,
But now in autumn with the black and outcast crows Share we the spacious world: the whispering year is gone: There is more room to live now: the once secret dawn Comes late by daylight and the dark unguarded goes.
Between the mutinous brave burning of the leaves And winters covering of our hearts with his deep snow We are alone: there are no evening birds: we know The naked moon: the tame stars circle at our eaves.
It is the human season. On this sterile air Do words outcarry breath: the sound goes on and on. I hear a dead mans cry from autumn long since gone. I cry to you beyond upon this bitter air.
Archibald MacLeish (7 mei 1892 20 april 1982)
De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Zie ook Zie ook alle tags voor Peter Careyop dit blog.
Uit: Parrot and Olivier in America
My childhood was neither blessed nor tainted by the célérifère, and I would not have mentioned it at all, excepthere it is before us now. Typically, the Austrian draftsman fails to suggest the three dimensions. However: Could there be a vehicle more appropriate for the task I have so recklessly set myself, one that you, by-the-by, have supported by taking this volume in your hands? That is, you have agreed to be transported to my childhood where it will be proven, or if not proven then strongly suggested, that the very shape of my head, my particular phrenology, the volume of my lungs, was determined by unknown pressures brought to bear in the years before my birth. So let us believe that a grotesque and antique bicycle has been made available to us, its wooden frame in the form of a horse, and of course if we are to approach my home this way, we must be prepared to push my uncles hobby across fallen branches, through the spinneys. It is almost useless in the rough ground of the woods, where I and the Abbé de La Londe, my beloved Bébé, shot so many hundreds of larks and sparrows that I bruised my little shoulder blue. Careful Olivier dear, do be careful. We can ignore nose bleeding for the time being, although to be realistic the blood can be anticipated soon enoughspectacular spurts, splendid gushesmy body being always too thin-walled a container for the passions coursing through its veins, but as we are making up our adventure let us assume there is no blood, no compresses, no leeches, no wild gallops to drag the doctor from his breakfast.
I thought that my voyage had come to its end at the last limit of my power,---that the path before me was closed, that provisions were exhausted and the time come to take shelter in a silent obscurity.
But I find that thy will knows no end in me. And when old words die out on the tongue, new melodies break forth from the heart; and where the old tracks are lost, new country is revealed with its wonders.
Rabindranath Tagore (7 mei 1861 7 augustus 1941)
Angehalten von den Behörden, deutsch zu predigen, tat er es auch, aber wenn er etwa die Seelenmesse ansagte für die verstorbene Franziska Kandrzyn, die sieben Kinder zurückgelassen hatte und einen Trinker, der sich als Vater dieser armen Würmer bezeichnete, den sie aber schon einige Jahre vorher aus dem Haus geworfen hatte, so spulte er das zuerst rasch auf deutsch herunter, und die Oberkörper der Beter schwankten in den Bänken hin und her, müde und erschöpft von der schweren Tagesarbeit auf dem Gut oder in der Kohlengrube; sagte er es jedoch etwas langsamer auf polnisch, dann hoben sie ihre Köpfe und hörten genauer hin Swieta Maria6 seufzten sie und sahen sich dabei an, ein Jahr ist es schon her, dass die Franziska weggegangen ist. Und im März oder April, bei den Kreuzwegandachten, rutschte die Gemeinde von einer Kreuzwegstation zur andern, und wenn der Pfarrer Starczewski vor der neunten Station mit seiner schönen, die ganze Kirche ausfüllenden Bassstimme sang: Und Jesus fällt zum dritten Male unter dem Kreuze, dann beteten die Frauen vor sich her: Wir bitten dich, erhöre uns o Herr, die einen deutsch, die andern polnisch, keiner störte sich daran, nicht einmal der Sprechrhythmus veränderte sich dabei. Jene, die nicht Polnisch konnten, waren meistens Beamte, die aus dem Reich hierher versetzt waren, die waren sowieso protestantisch, und dort in der Luther-Kirche waren sie ganz unter sich... So kam es, dass Valeska Wondraczek das Alphabet zuerst deutsch, das Vaterunser zuerst polnisch gelernt hatte, und auch heute noch geschah es, dass ihr das Mariengebet auf polnisch leichter von den Lippen ging, und ihre Gottanrufungen konnte sie sich in einer anderen Sprache gar nicht vorstellen: moj ty Boze kochany...
Horst Bienek (7 mei 1930 7 december 1990) Gedenkplaat aan zijn geboortehuis
Ik was de gróte Minnaar zonder ruste, Die ging hoog-heerlijk in triomf door 't Leven, Jeugdig omklemmend in een stórm van beven Al zielen, gróte en kleine, naar het lustte
Dit Hoog Hart, dat toch nóoit zijn droefheid suste, Droefheid om Liéfde's wil, die géén kon geven: Nu weêr om Zélf's wil, wijl ik zelf moest sneven, Dán wijl ik nédersloeg, wie 'k éven kuste.
Ik brak de harten op mijn tocht, zo glorie-vol -. 't Mijn brak mee, maar, nóg schoner dan te voren, Greep het naar nieuwe, blonde of donkre, lokken;
Liefde vliedt héen thans, maar in haar historie-rol Sta ik geboekt als het Hart Uitverkoren, 't Hárt dat geen Hárt vond en stierf zonder mókken.
Aan een pseudo-volksleider
Gij zijt een bruut en absoluut genieter Van 't heerlijk Leven, waar het zich maar aanbood, Maar zoudt gij even willen worden schaamrood Omdat gij zijt bruut, absoluut verniet'ger
Van al het echte dat naar u zich saamgooit Tot één groot mens-zijn, niet om te verdriet'gen Uw zwak, klein zelf, maar om u te verniet'gen U, mens, die waart voor elk echt mens een aanstoot.
Aanstootje afschuwlijk, die uw klein ikje aanhangt Als één verniet'gend doemen van u zelven. O gij die zijt een ijdeltuit afgrijslijk,
Gij gaat u zelf een gruwbre afgrond delven, Daar 't groot Hollands volk niets meer voor u aanvangt Dan dat het vindt uw houdinkjes vrij prijslijk.
Willem Kloos (6 mei 1859 31 maart 1938)
Hein Boeken en Willem Kloos rond 1900
De Chileens-Amerikaanse toneelschrijver, essayist, dichter, novellist, cartoonist Ariel Dorfmanwerd op 6 mei 1942 in Buenos Aires geboren. Zie ook alle tags voor Ariel Dorfman op dit blog.
Uit: Blake's Therapy
Now look at how our future patient calls Hector in, apologizes for having lost his temper, lets the valet carefully take care of the clothes, the tie, how Graham Blake twitches his head ironically when Hector asks him if he'll be needing condoms. Is that a yes? Is that a no? Even Blake is not clear what he himself answered. What is clear is how he smiles now at his valet. See that smile? It changes his whole face, it's easy to understand why Hector likes his boss, would do anything to make him happy, why we have to be wary of falling under Blake's influence while he's here.
Conclusions, just from this snap of a scene?
Graham Blake is a man used to giving orders. Graham Blake does not like mistreating others, especially subordinates. Graham Blake has more charm than is good for him, he covers up his mistakes with that smile, since he's been a child he's smiled his way out of every mistake he's ever made. Graham Blake may be used, therefore, to getting what he wants, but isn't willing to pay the price. He cares, perhaps excessively, about how the world perceives him, what others say about him.
So this is going to take some time. The treatment. Longer than he expects, longer than I let on when I apprised him at the end of our inaugural session of the extreme measures necessary to remedy his quasi-terminal anguish, relieve him of the condition that medical journals in the future may well call Tolgate's syndrome.
So. Who is this man?
Graham Blake, forty-three years old. Mother died when he was six. Father died when he was eighteen. Two children, one boy, one girl. Divorced. Happily divorced. Meaning it was a good divorce. No cheating on his wife, no beating up on each other, no lawsuits. No bickering in front of the kids, Thomas and Georgina, cute little things, later you can take a look at some outtakes from home movies, courtesy of Graham Blake, model parent. A perfect divorce, perfect and quick like most things in Graham Blake's quick life. Not that he had much choice: He was in partnership, still is, with his wife, Jessica Owen, bioengineer. Kept her maiden name. Yes. A woman bioengineer, specializing in gene manipulation.
Ariel Dorfman (Buenos Aires, 6 mei 1942)
De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ookalle tags voor Erich Fried op dit blog.
AUFHEBUNG ...
Sein Unglück ausatmen können, tief ausatmen, so daß man wieder einatmen kann.
Und vielleicht auch sein Unglück sagen können in Worten, in wirklichen Worten, die zusammenhängen und Sinn haben, und die man selbst noch verstehen kann, und die vielleicht sogar irgendwer sonst versteht oder verstehen könnte.
Und weinen können!
Das wäre schon, fast wieder Glück!
DICH KÜSSEN ...
Wenn ich Dich küsse ist es nicht nur Dein Mund, nicht nur Dein Nabel, nicht nur Dein Schoß, den ich küsse.
Ich küsse auch Deine Fragen und Deine Wünsche. Ich küsse Dein Nachdenken, Deine Zweifel und Deinen Mut, Deine Liebe zu mir und Deine Freiheit von mir. Deinen Fuß, der hergekommen ist und der wieder fortgeht.
Ich küsse Dich wie Du bist und wie Du sein wirst, morgen und später und wenn meine Zeit vorbei ist.
COMPUTERANALYSE ...
Du,
sprach der Computerfachmann zu seiner Freundin, mit Deiner Hardware bin ich zu neunundneunzigkommasex Prozent zufrieden, aber Deine Software lässt noch zu wünschen übrig: Sie muss einfach noch viel, viel benutzerfreundlicher werden.
Uit: Der Tod des Teemeisters (Vertaald door Ursula Gräfe)
Seit damals hat sich nichts verändert:
die Kalligraphie des Prinzen Son-En-Po an der Wand, die Tenmoku-Teeschale aus Ise, das unablässig knisternde und zischende Kohlebecken, das an das Säuseln von Kiefern im Wind erinnert und auf das er so stolz ist. Der Raum entsprach ganz dem Geschmack des ehrwürdigen Herrn Toyobo, der als Wabisukisha ein Liebhaber schlichter Strenge bekannt ist. Er bewirtete mich nach
allen Regeln der Teekunst, und ich wähnte mich wie in einem Traum.
Anschließend holte er eine Teeschale hervor, die Meister Rikyu ihm geschenkt hatte, und stellte sie vor mich hin. Ich war voller Dankbarkeit und fühlte mich von der aufrichtigen, herzlichen Fürsorge des alten Herrn geehrt. Beinahe hatte ich das Gefühl, meinem Meister gegenüber zu sitzen. Wie viele Jahre hatte ich diese ebenmäßige, schwarzglasierte Teeschale mit dem leicht nach innen
abgerundeten Rand, so unsagbar schön und elegant, nicht gesehen!
Chojiro hat sie geschaffen, und für mich sind viele Erinnerungen mit dieser schwarzen Schale verknüpft. Es macht mich froh, daß sie sich nun in der Obhut des ehrwürdigen Toyobo befindet.
Es war bereits stockfinster, als ich den Teeraum des Shinnyodo verließ und mich auf den Heimweg in meineKlause machte, wo ich unser Gespräch noch einmal an mir vorüberziehen ließ und mich einsamen Grübeleien hingab.
Es gab Dinge, die ich Herrn Toyobo hätte sagen sollen, aber nicht gesagt hatte, und Fragen, die ich ihm hätte stellen sollen, indes versäumt hatte zu stellen. Ebenso hatte ich Antworten gegeben, die vielleicht anders hätten lauten sollen. Zweifel plagten mich, warum ich dies und nicht jenes gesagt hatte. Aber natürlich hatte mich nach all den Jahren die erste Begegnungmit einem alten Freund
Meister Rikyus so aufgewählt, daß in meinem Kopf Tausende von Wörtern in heillosem Durcheinander herumwirbelten.
With their round dance the electrons spin chrysalises of that which abides, the inmost cocoons which do not open of their own accord but are of that which abides.
There it is not a matter of hatching out. There it is a matter of tending and protecting the metamorphoses of the inmost deeper-down swaying, the innermost playing of women in dance.
Vertaald door Stephen Klass
Anni
Anni, Glitzerauge. Erinnerst du dich noch? Wir waren damals sieben. Wir versteckten uns im Roggenfeld, auf einem großen Stein, der Hügel der Riesen hieß.
-Rings um uns die gelbe Flut des Roggens. -Rings um uns der gelbe Meerbusen des Roggens, der die lange Zunge des Tannenwaldes umarmte. Anni, erinnerst du dich an die rote Bake der Kate auf dem Kap Horn der Wälder?
Rund um unsere einsame Insel tuschelten die Ähren, ich küsste deinen Mund, blaue Feldmäuse schwammen vorbei wie die Wale dort draußen mitten im Meer. Die Sonne und die Heuschrecken: die Tümmler der Ähren.
Wie ein Schwerer Prahm trieb unsere Pflegemutter auf uns zu. Sie lotste uns heim in den Hafen der Kate. Schläge mit dem Haselnussstock und Schreie wie Notpfiffe. Erinnerst du dich noch, Anni?
Ich fange an, den guten Reisegeist zu spüren, und einige von der Legion Teufel, die ich im Leibe habe, sind schon ausgezogen.
Aber je näher ich der französischen Grenze komme, je toller werde ich. Weiß ich doch jetzt schon, was ich tun werde auf der Kehler Brücke, sobald ich der letzten badischen Schildwache den Rücken zukehre. Doch darf ich das keinem Frauenzimmer verraten.
Gestern abend war ich bei S. Die hatten einmal eine Freude, mich zu sehen! Sie wußten gar nicht, was sie mir alles Liebes erzeugen sollten, sie hätten mir gern die ganze Universität gebraten vorgesetzt. Mir Ärmsten mit meinem romantischen Magen! Nicht der Vogel Rock verdaute das. Die W. hat einen prächtigen Jungen. Ich sah eine schönere Zeit in rosenroter Knospe. Wenn die einmal aufbricht! Wie gern hätte ich ihn der Mutter gestohlen und ihn mit mir über den Rhein geführt, ihn dort zu erziehen mit Schlägen und Küssen, mit Hunger und Rosinen, daß er lerne frei sein und dann zurückkehre, frei zu machen.
In Heidelberg sah ich die ersten Franzosen mit dreifarbigen Bändern. Anfänglich sah ich es für Orden an, und mein Ordensgelübde legte mir die Pflicht auf, mich bei solchem Anblicke inbrünstig zu ärgern. Aber ein Knabe, der auch sein Band trug, brachte mich auf die rechte Spur.
Ich mußte lachen, als ich nach Darmstadt kam und mich erinnerte, daß da vor wenigen Tagen eine fürchterliche Revolution gewesen sein soll, wie man in Frankfurt erzählte. Es ist eine Stille auf den Straßen, gleich der bei uns in der Nacht, und die wenigen Menschen, die vorübergehen, treten nicht lauter auf als die Schnecken. Erzählte man sich sogar bei uns, das Schloß brenne, und einer meiner Freunde stieg den hohen Pfarrturm hinauf, den Brand zu sehen! Es war alles gelogen. Die Bürger sind unzufrieden, aber nicht mit der Regierung, sondern mit den Liberalen in der Kammer, die dem Großherzoge seine Schulden nicht bezahlen wollen. Das ist deutsches Volksmurren, das lass' ich mir gefallen; darin ist Rossinische Melodie.
« Où courez- vous, bonnes gens? Là-bas, assez loin d'ici, par le monde, à travers les arrondissements de Paris et peut-être la banlieue ». Hippolyte Parigot, critique dramatique contemporain de Labiche, met ici en évidence le caractère vivant du théâtre de vaudeville qu'il nomme la "comoedia motoria" à savoir la comédie mouvementée, en opposition à la comoedia stataria des Anciens, plus calme. Cette dimension vaudevillesque est également révélée étymologiquement ; le mot vaudeville est, en effet, formé à partir de deux verbes "vauder" signifiant aller et "virer" (tourner). Le vaudeville est, en outre, une pièce légère entrecoupée de ballets et chansons comiques, relatant des anecdotes satiriques et développant des thèmes assez immoraux comme ceux de la farce, comme ici l'infidélité conjugale. Ce genre théâtral, où l'aspect scénique est très important, aspect participant au divertissement du spectateur, est toutefois bien construit, l'intrigue progresse à grands renforts de quiproquos et coups de théâtre. Un Chapeau de paille d'Italie regroupe toutes ces caractéristiques vaudevillesques et l'intrigue y est farfelue: Fadinard doit retrouver un chapeau de paille identique à celui que son cheval a mangé afin de sauver l'honneur de la femme mariée qui le portait. Cette intrigue va amener Fadinard à repousser sans cesse les obstacles s'y opposant, à suivre aveuglément ce but. L'extrait à l'étude concerne l'ultime obstacle, le chapeau convoité s'accroche à un réverbère sous les yeux du mari trompé. Fadinard parvient finalement à le récupérer et à en coiffer Anaïs, ce qui amène le dénouement de l'intrigue.
Des portraits de Vestris, de Gardel, de Dupont, de Bigottini. Cette loge paraissait un palais aux gamines du corps de ballet, qui étaient logées dans des chambres communes, où elles passaient leur temps à chanter, à se disputer, à battre les coiffeurs et les habilleuses et à se payer des petits verres de cassis ou de bière ou même de rhum jusquau coup de cloche de lavertisseur.
La Sorelli était très superstitieuse. En entendant la petite Jammes parler du fantôme, elle frissonna et dit :
« Petite bête ! »
Et comme elle était la première à croire aux fantômes en général et à celui de lOpéra en particulier, elle voulut tout de suite être renseignée.
« Vous lavez vu ? interrogea-t-elle.
Comme je vous vois ! » répliqua en gémissant la petite Jammes, qui, ne tenant plus sur ses jambes, se laissa tomber sur une chaise.
Et aussitôt la petite Giry, des yeux pruneaux, des cheveux dencre, un teint de bistre, sa pauvre petite peau sur ses pauvres petits os, ajouta :
« Si cest lui, il est bien laid !
Oh ! oui », fit le chur des danseuses.
Et elles parlèrent toutes ensemble. Le fantôme leur était apparu sous les espèces dun monsieur en habit noir qui sétait dressé tout à coup devant elles, dans le couloir, sans quon pût savoir doù il venait. Son apparition avait été si subite quon eût pu croire quil sortait de la muraille.
Gaston Leroux (6 mei 1868 15 april 1927)
Gerard Butler in de filmThe Phantom of the Opera (2004) van Joel Schumacher
Seeing that Beremiz was interested in buying the turban. I said, Such an extravagance seems mad to me. We have only a little money, and we have not yet paid for our lodgings. It is not the turban that interests me, replied Beremiz. Did you notice that this shop is called The Four Fours. This is a coincidence of unusual importance. A coincidence? Why? The name of this business recalls one of the wonders of calculus: using four fours, we can get any number whatsoever. And before I could ask him about this mystery, Beremiz explained by writing in the fine sand that was scattered on the floor. Do you want to get zero? Nothing simpler. Just write: 44 - 44 Here you have four fours in an equation that equals zero. What about the number 1? Here is the easiest way: 44 / 44 This fraction represents the quotient of 44 divided by 44, or 1. Would you like to see the number 2? We can easily use the four fours and write: 4/4 + 4/4 The sum of the two fractions is exactly 2. Three is even easier. Just write the expression (4 + 4 + 4) / 4 Notice that the dividend adds up to 12, which when divided by 4 yields 3. So 3, too, can be made from lour fours.
Júlio César de Mello e Souza (6 mei 1895 18 juni 1974)
Jésus sétait mis à écrire sur le sol avec son doigt, traçant des mots dans la poussière. Il releva la tête, regarda la femme qui tremblait de peur dans lattente dune mort horrible et il dit en la montrant :
-Si quelquun ici na jamais péché, quil lui jette la première pierre.
Baissant la tête, il écrivit de nouveau sur le sol. Un de ceux qui accusaient la femme, sans doute le plus âgé, quitta le groupe et séloigna dans une ruelle. Il fut peu à peu suivi par les autres. Lhomme armé dun bâton sen alla le dernier. Alors, Jésus effaça les traces sur le sol et se redressa. La femme était toujours là, effrayée, misérable.
-Où sont-ils passés ? lui demanda Jésus. Personne ne ta condamnée ?
Ja, einstweilen bin ich noch Schriftleiter, aber schon hat es Röslein erwischt, und sie rüstet sich, ab nächster Woche acht Stunden täglich hier auf dem Schneidertisch zu sitzen und Soldatenmäntel zu nähen; doch bleibt uns wenigstens unsere alte Grete noch erhalten, sie kann mir den Kaffee aufwärmen und das Kraut aus dem Rohr ge-ben, wenn ich von der Ausfahrt mit der Strobler Feuer-wehr zurückkomme, denn dort bin ich nun der Fahrer des Motorwagens geworden! Beim nächsten Angriff auf Mün-chen oder Augsburg steure ich ihn durch die Nacht nach Salzburg, wo die Strobler dann Wache halten. Alle freuen sich schon auf die Fahrt mit mir, nachdem ich nun vier Jahre kein Lenkrad in der Hand gehalten und kenne mich vollends mit Lastwägen nicht aus. Ich denke aber, daß die Uniform mir gut lassen wird, ich werde aussehen wie ein Statist in der Fahnenweihe von Ruederer.
[...]Die Landschaften des Todes gefallen mir sehr; ich freue mich, sie in das letzte Heft zu stellen, und wenn es irgend mit dem Raum zu machen ist, Unter hohen Bäu-men.
Nächste Woche reise ich zu Carossa, um ihm eigen-händig einen Beitrag für das nächste Heft zu entreißen, er tut es nicht billiger.
De Nederlandse schrijver David Pefkoheeft de Gouden Boekenuil gewonnen. Hij krijgt de belangrijkste literaire prijs van Vlaanderen voor zijn boek Het Voorseizoen. Dat heeft de organisator van de prijs, Boek.be, bekendgemaakt. David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.
Uit: Het Voorseizoen
Opeens moet ik denken aan de foto van haar moeder die op de afzuigkap geplakt zat. Maakt dat niet uit, het is warm daar, Sue, had ik gezegd. Ze had het altijd koud, dat weet je toch, was het antwoord dat me weer op slag verliefd had gemaakt. Je glimlacht, fluistert Anca in mijn oor. Ach ja, ik weet niet of ik nou kan zeggen dat het een slecht huwelijk was, het was meer dat ze na een tijd alles kapotmaakte. Als het aan jou had gelegen waren jullie nu nog bij elkaar geweest? Ja, dat denk ik wel. Ik denk wel eens dat we nu nog samen zouden zijn als ik mijn regenpijp niet had laten vernieuwen. We drinken glaasjes brandewijn. Ik lig languit naast haar op bed. Ze trekt haar benen op en gaat dicht tegen me aan liggen, houdt me stevig vast, zo stevig als mogelijk. Ik zoen alles wat maar in de buurt van mijn mond komt. Vertel verder, fluistert ze in mijn oor. Het is een stom verhaal, Anca, je wilt het niet horen. Kom nou, ik vertel jou ook genoeg stomme dingen, ik vind iets niet zo gauw stom. Nou oké, zeg ik, het was ergens in oktober. De bladeren waren van de bomen gevallen, Wigston is erg mooi in deze tijd van het jaar, weet je dat? Echt heel mooi, alles is roestbruin en vochtig. Maar goed, de goot zat constant verstopt, en toen begon het dagen achtereen te regenen, zo hevig dat we binnenbleven. We speelde spelletjes en Susan kookte de laatste groente uit de tuin. De oogst was gigantisch geweest die zomer en ik had de hele vriezer vol met bonen en courgettes, aubergines, paprikas, ga zo maar door. Die dag maakte ze iets met de courgettes, geloof ik. Ja, ik kan me ook nog precies herinneren wat het was dat ze maakte: een stoofschotel met lamsvlees. Die avond zat de goot zo verstopt dat het regenwater niet meer weg kon. Toen begon de ellende Het eerste kwam de goot naar beneden, met een enorme klap, toen de regenpijp
J. C. Bloem, Petra Else Jekel, Morton Rhue, Miklós Radnóti, Christopher Morley
Bij 5 mei
Bevrijding
Monument door Paul Elshout, Geertruidenberg
Na de bevrijding
Schoon en stralend is, gelijk toen, het voorjaar, Koud des morgens, maar als de dagen verder Opengaan, is de eeuwige lucht een wonder Voor de geredden.
In 't doorzichtig waas over al de brake Landen ploegen weder trage paarden Als altijd, wijl nog de nabije verten Dreunen van oorlog.
Dit beleefd te hebben, dit heellijfs uit te Mogen spreken, ieder ontwaken weer te Weten: heen is, en nu voorgoed, de welhaast Duldloze knechtschap
Waard is het, vijf jaren gesmacht te hebben, Nu opstandig, dan weer gelaten, en niet Eén van de ongeborenen zal de vrijheid Ooit zo beseffen.
Te zien als luchtspiegeling in grachtwateroppervlak
met in je gouden woontoren vierkante appartementen waar schatbewaarders wonen
drijf je zowel op water als in lucht nabijheid in
terwijl langs glazen puien schuiven zij die zeggen: wij kennen het niet het is ons te nabij.
2
Na in lange sessies eiland reeksen zweept het Groninger Museum grachtwater cummulerend golfslag op.
Afzijdig was degene die de puzzel paste, uiteen trok, in water te drijven legde, gangen groef.
Na bruggen, poorten laat ingang de bezoeker zakken naar waar de zoektocht over paviljoenen start,
zichzelf een route tekent: zoet en zwaar, glas en lood, doorschijnende wanden
en niemand die van bouwen wist.
Petra Else Jekel (Arnhem, 5 mei 1980)
De Amerikaanse schrijver Morton Rhue (pseudoniem van Todd Strasser) werd geboren op 5 mei 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Morton Rhue op dit blog.
Uit: Asphalt Tribe
NEW YEARS EVE
Maggot said we should go up to Times Square to watch the ball drop and pick some pockets, but we never got around to it. Instead we hung out in front of the Good Life Deli like we always did. Maggot, Rainbow, 2Moro, and me. A cold mist drifted out of the dark, the little
droplets sparkling in the streetlights. Maggot and me sat under the awning of the newspaper stand on the corner. The damp matted down our hair. Black puddles dotted the street and steam rose like ghosts from the manhole covers. Rainbow sat cross-legged against the wall, loose strands of blond hair falling out of a blue wool cap, her head nodding almost down to her lap. 2Moro leaned against the streetlight with her arms crossed, not saying anything to anyone one, just waiting for someone to say It was one of those nights.when there wasnt much traffic on the streets of New York. Most of the New Years partiers were done with their stupid celebrations and back in the four-walled cells they called apartments. Prisoners of the system, Maggot said. Now, only the newspaper delivery trucks and taxis passed, their tires making squishy noises on the wet, black pavement. Out here in the cold where we werent walled in, we were free to go where we pleased.
Guess the cops have the night off, Maggot said, his brown dreadlocks stringy from the mist; his breath a small cloud of fog.
The rest of the world, too, muttered 2Moro. She was wearing a red-and-orange patchwork jacket, a tight black skirt, and high black boots. Her short dyed red hair was matted down on her forehead like a cap. The piercings in her ears and eyebrow and nose glinted in the streetlight. Tattooed around her neck was a circle of black barbed wire.
Postcard 2 written October 6, 1944 near Crvenka, Serbia
A few miles away they're incinerating the haystacks and the houses, while squatting here on the fringe of this pleasant meadow, the shell-shocked peasants quietly smoke their pipes. Now, here, stepping into this still pond, the little shepherd girl sets the silver water a-ripple while, leaning over to drink, her flocculent sheep seem to swim like drifting clouds.
Postcard 3 written October 24, 1944 near Mohács, Hungary
The oxen dribble bloody spittle; the men pass blood in their piss. Our stinking regiment halts, a horde of perspiring savages, adding our aroma to death's repulsive stench.
Uit: The Isolated Ones: Vincent van Gogh (Les Isolés : Vincent van Gogh)
Yet, this respect and his love for the reality of things does not suffice alone to explain or to characterize the profound, complex, and quite distinctive art of Vincent van Gogh. No doubt, like all the painters of his race, he is very conscious of material reality, of its importance and its beauty, but even more often, he considers this enchantress only as a sort of marvelous language destined to translate the Idea. He is, almost always, a Symbolist . . . who feels the continual need to clothe his ideas in precise, ponderable, tangible forms, in intensely sensual and material exteriors. In almost all his canvases, beneath this morphic exterior, beneath this flesh that is very much flesh, beneath this matter that is very much matter, there lies, for the spirit, that knows how to find it, a thought, an idea, and this Idea, the essential substratum of the work, is, at the same time, its efficient and final cause. As for the brilliant and radiant symphonies of colour and line, whatever may be their importance for the painter in his work they are simply expressive means, simply methods of symbolization. Indeed, if we refuse to acknowledge the existence of these idealistic tendencies beneath this naturalist art, a large part of the body of work that we are studying would remain utterly incomprehensible. How would we explain, for example, The Sower that august and disturbing sower, that rustic with his brutally brilliant forehead (bearing at times a distant resemblance to the artist himself), whose silhouette, gesture, and labour have always obsessed Vincent van Gogh, and whom he painted and repainted so often, sometimes beneath skies rubescent at sunset, sometimes amid the golden dust of blazing noons--how could we explain The Sower without considering that idée fixe. that haunts his brain about the necessary advent of a man, a messiah, sower of truth, who would regenerate the decrepitude of our art and perhaps our imbecile and industrialist society?
George Albert Aurier (5 mei 1865 5 oktober 1892)
»Sei gegrüßt, Petronius,« sagte der Jüngling, als er mit elastischem Schritte das Tepidarium betrat; »mögen alle Götter dir Glück schenken, namentlich Asklepios und Kypris, denn unter ihrem schützenden Beistande kann dir nichts Übles zustoßen.«
»Willkommen in Rom! Mögest du dich der Ruhe nach dem Kriege erfreuen,« antwortete Petronius, indem er seine Hände aus den Falten des weichen Musselingewebes, das ihn umhüllte, hervorstreckte. »Was gibt es Neues in Armenien, und bist du während deines Aufenthaltes in Asien nicht auch nach Bithynien gekommen?«
Petronius hatte früher Bithynien verwaltet, und was mehr bedeuten wollte, sein Amt mit Strenge und Gerechtigkeit geführt. Dies stand in merkwürdigem Gegensatz zu dem Charakter des Mannes, der wegen seiner Weichlichkeit und seines Hanges zur Üppigkeit allgemein bekannt war; daher liebte er es, sich jener Zeiten zu erinnern, weil sie ein Beweis dafür waren, was aus ihm hätte werden können, wenn er gewollt hätte.
»Ich war zufällig in Herakleia,« entgegnete Vinicius. »Corbulo hatte mich dorthin geschickt mit dem Befehl, Verstärkungen zusammenzuziehen.«
»Ach ja, Herakleia! Ich kannte dort ein Mädchen aus Kolchis, für das ich alle hiesigen geschiedenen Frauen, Poppaea selbst nicht ausgeschlossen, hingegeben hätte. Aber das sind vergangene Geschichten. Erzähle mir lieber, was es Neues an der parthischen Grenze gibt. Wahrlich, diese Vologesus, Tiridates, Tigranes und all diese Barbaren sind mir zuwider, welche, wie mir der junge Arulanus erzählt, bei sich zu Hause noch auf allen vieren kriechen und sich nur in unserer Gegenwart als Menschen gebärden. Aber man spricht jetzt viel von ihnen in Rom, wenn auch nur deshalb, weil es gefährlich ist, von etwas anderem zu sprechen.«
»Der Krieg geht schlecht vorwärts, und wenn Corbulo nicht wäre, so könnte er möglicherweise zu einer Niederlage führen.«
Henryk Sienkiewicz (5 mei 1846 - 15 november 1916)
zij wandelt op iets groens, zij wandelt in zwart het water achterna. op haar omgekeerde kop de mensen tegemoet zij wandelt
op de ogen van de stilte, op vossensokken andere wandelende mensen zeggen dat zij zo dun is als een spleet zo
onschuldig als een foetus ze zeggen dat zij vergiftigd is door haar zintuigen dat het hoofd van haar
op twee verschillende voeten lijkt, twee verschillende gelijksoortige vissen met in haar haar een weinig helium verstopt
Wouter Steyaert (Gent, 1982)
De Romeinse dichter Gaius Valerius Catullus werd geboren in 87 v. Chr, in Sirmione bij Verona Zie ook alle tags voor Catullusop dit blog.
Carmina
II
Kleine vogel, speeltje van mijn lieveling, jij, met wie ze zich vermaakt, jij, op haar schoot, jij, naar wiens snavel ze haar vinger uitsteekt om hem tot scherpe pikjes te prikkelen, wanneer ze maar zin heeft, haar blik vonkend van verlangen naar mij, in een lief spel met jou - als tedere troost voor haar pijn, denk ik, zodat de gloed van haar hartstocht tot rust komt - kon ik toch maar met jou spelen zoals zij, en het verdriet dat mijn hart drukt verlichten!
Vertaald door Lucette M. Oostenbroek
LI
Hij schijnt mij aan een god gelijk te zijn, ja, God vergeef mij, meer zelfs dan een god, die naast u zittend onverzadiglijk u ziet, en hoort uw lieven lach, wat mij, verliefden dwaas, slaat met verbijstering; want, Lesbia, zoodra ik u aanschouw, verstomt mijn stem, o Lesbia, mijn tong verstart, een fijne vlam doortrilt mijn heele lijf, het ruischend bloed verdooft mijn ooren, van mijn beide oogen dekt de nacht het licht.
Niets doen, Catullus, is je heele kwaal. Niets doen wekt overdreven sentiment. Niets doen heeft koningsmacht ten val gebracht en stedenbloei.
Vertaald door A. Rutgers van der Loeff.
Catullus (87 v. Chr 54 v. Chr.)
Catullus bij Lesbia door Sir Laurence Alma Tadema, 1865.
Willem Wilmink, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel
Bij 4 mei
'Channel Crossing to life in Hoek van Holland
Monument door Frank Meisler
Een foto
Van die razzia's zijn foto's
Jonas Daniël Meijerplein
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn
Een bange man met keurige schoenen
lange jas en vlinderdas
wordt over het plein gedreven
of het daar een veemarkt was
Kijk, daar staan drie Duitse soldaten
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser
misschien toch beschaamd, opzij
Stel je voor je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was
Soms moet ik er ook aan denken
hoe het die andere zoon vergaat
die ontdekte, kijk mijn vader
is die lachende soldaat
Willem Wilmink (25 oktober 1936 2 augustus 2003)
De Israëlische schrijverAmos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook alle tags voor Amos Oz op dit blog.
Uit: Scenes From Village Life
The stranger was not quite a stranger. Something in his appearance repelled and yet fascinated Arieh Zelnik from first glance, if it really was the first glance: he felt he remembered that face, the arms that came down nearly to the knees, but vaguely, as though from a lifetime ago. The man parked his car right in front of the gate. It was a dusty, beige car, with a motley patchwork of stickers on the rear window and even on the side windows: a varied collection of declarations, warnings, slogans and exclamation marks. He locked the car, rattling each door vigorously to make sure they were all properly shut. Then he patted the hood lightly once or twice, as though the car were an old horse that you tethered to the gatepost and patted affectionately to let him know he wouldnt have long to wait. Then the man pushed the gate open and strode toward the vine-shaded front veranda. He moved in a jerky, almost painful way, as if walking on hot sand. From his swing seat in a corner of the veranda Arieh Zelnik could watch without being seen. He observed the uninvited guest from the moment he parked his car. But try as he might, he could not remember where or when he had come across him before. Was it on a foreign trip? In the army? At work? At university? Or even at school? The mans face had a sly, jubilant expression, as if he had just pulled off a practical joke at someone elses expense. Somewhere behind or beneath the strangers features there lurked the elusive suggestion of a familiar, disturbing face: was it someone who once harmed you, or someone to whom you yourself once did some forgotten wrong? Like a dream of which nine-tenths had vanished and only the tail was still visible. Arieh Zelnik decided not to get up to greet the newcomer but to wait for him here, on his swing seat on the front veranda. As the stranger hurriedly bounced and wound his way along the path that led from the gate to the veranda steps, his little eyes darted this way and that as though he were afraid of being discovered too soon, or of being attacked by some ferocious dog that might suddenly leap out at him from the spiny bougainvillea bushes growing on either side of the path. The thinning flaxen hair, the turkey-wattle neck, the watery, inquisitively darting eyes, the dangling chimpanzee arms, all evoked a certain vague unease.
Uit: De laatste enclave voor de geest.Een dag in het NIAS
13.00 De reden voor het Limburgs zuurvlees wordt duidelijk: er valt een delegatie van een man of twintig binnen, bijna allemaal met een rugzakje op, merkwaardigerwijs. Navraag leert dat het om een afvaardiging gaat van het P.J. Meertensinstituut, die in onze conference building een workshop over lokale identiteiten volgt, en de Limburgse in het bijzonder. Een cultureel-antropoloog naast me aan tafel, Erik Bähre, is zelf Limburger van geboorte. Zuurvlees wordt traditioneel van paardenvlees gemaakt, weet hij. Bij voorkeur van een witte schimmel, antwoord ik. Erik was gisteravond namelijk op de rug van zon dier het terrein op komen rijden, met een mijter, baard en staf, geflankeerd door Jo Spaans (theologe aan de Universiteit Utrecht) als hoofdpiet. Het was voor het eerst in mijn leven dat het er allemaal exact uitzag als in de prentenboeken, compleet met sikkelmaan die door de kale boomtakken scheen. Gistermiddag had er een lezing over Zwarte Piet op het programma gestaan, die wegens ziekte verviel. Ik vermoed dat anders de jaarlijkse discussie over het racistische karakter van het Sinterklaasfeest aan de orde was gekomen. We hebben nogal wat fellows uit Nigeria en Kameroen, en dat mijn zoon (2) ze abusievelijk voor Zwarte Piet aanzag, is gênant maar vergoelijkbaar. Toen we echter collectief het Daar wordt aan de deur geklopt inzetten, murmelen we wat ongemakkelijk bij de frase: Ook al ben ik zwart als roet, k meen het toch goed. Voor die Afrikaanse jongens is het hier trouwens al helemaal het paradijs op aarde. Ayo Ojebode (van de universiteit van Ibadan, Nigeria) schrijft er een vermakelijke serie over op de site van de Wereldomroep Africans going Dutch. Verbaasd staart hij naar onze fietspaden en trottoirs: We dont have walkways in most cities and so, animals, beggars, pedestrians, cyclists (okada), car drivers, bus drivers, tanker drivers struggle over the same piece of poor road. ( ) In Holland students ask each other, Hows study? In Nigeria, students ask How are you surviving? As if life is warfare or a plague.
Uit:De mens in de stroom van de tijd. Het vrouwbeeld in het werk van Hella Haasse
Toen de leden van het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde mij vroegen om het vrouwbeeld in het werk van Hella Haasse te bespreken: dat is driemaal vrouwelijk, heb ik overwogen de heren in dit gezelschap te vragen de zaal te verlaten, zodat wij dit onderwerp onder deskundigen konden afhandelen. Ik doe dit niet omdat seksisme mij vreemd is, en vooral omdat noch de persoon noch het werk van Hella Haasse zich voor een dergelijke eenzijdige interpretatie leent.
In de eerste romans van Hella Haasse zijn de hoofdpersonages mannen. Net zoals in het werk van mannelijke auteurs vrouwelijke hoofdpersonages voorkomen. Dat is bij schrijvers, vrouwelijk of mannelijk, niet onnatuurlijk.
Wat bij Hella Haasse meteen opvalt is dat zij ook in haar mannelijke personages de mens, of het menselijke, vóór het seksgebondene stelt. Dit in tegenstelling met het vrouwbeeld zoals wij dat uit het werk van veel schrijvers kennen, waar de stereotiepen, of datgene wat als typisch vrouwelijk geldt, vóór het persoonlijke of het menselijke komt.
In Oeroeg, het prozadebuut van Hella Haasse, staat de ambivalente verhouding tussen het Indische en het Hollandse kind centraal. Is het toeval dat Oeroeg en zijn vriend jongens zijn, of is de ontwikkeling van de hoofdpersonages - de vrienden staan niet alleen emotioneel, maar ook politiek-maatschappelijk tegenover elkaar, in de historische context - eerder een, tussen aanhalingstekens, mannelijk gebeuren? Oeroeg is tevens het afscheid van het land van herkomst, een afscheid dat ook een breuk is, waardoor een bewustzijnsproces op gang komt dat veelzijdig is, en naast het persoonlijke ook een historische dimensie heeft. Het standpunt van de schrijfster, het omvatten van het algemene in het persoonlijke, waarbij de menselijke verhoudingen belangrijker zijn dan de geslachtelijke, zonder die te miskennen of te onderschatten, is vanaf het eerste werk betekenisvol voor deze auteur.