Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-04-2013
Charles Ducal, Adriaan Jaeggi, Pieter Aspe, Frederik van Eeden, Peter Huchel
De Vlaamse
dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd
geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook alle tags voor Charles Ducal op dit blog.
In de marge
Zij zitten hoog, op dunne banden,
in de marge van het verkeer. Hun strook
is niet ingelijfd, zij zijn op weg
in een tragere eeuw, missen de koorts
de wereld bijtijds te bestrijken,
de verte aanwezig te rijden, breed en brutaal.
De auto is jong, zingt de werkelijke taal.
Op de fiets komt men nergens. In ijdel
evenwicht sturen dichters hun hoogmoed
de marge in, waar God nog bestaat,
en zingen daarboven, met dunne halzen,
iets duurs op de rand van de taal.
Haas
Het veld was modder. Ik meed de wegen.
Regen waste het avondlicht schoon.
Prikkeldraad aan de rand sloot te hoog
om de verte tegen te spreken.
Ik had zoveel jeugd bij te benen,
angst stuwde op in mijn bloed,
kreeg snelheid, werd overmoed.
De wind hield zijn honden geketend.
Haas is een hartslag op lopers,
een springveer door hoepels van licht.
Ik liep. Ik zag niet de strik.
Ik werd wakker in de handen van stropers.
Ik vind ze aardig, je ouders zei Marije.
Ik kon niet anders dan ja zeggen.
Waarom heb je me nooit eerder voorgesteld?
Was je bang dat ze me niet leuk zouden vinden?
Ik lachte. Ze had mijn vader en vooral mijn moeder volledig ingepakt. Marije
was precies het meisje dat ouders zich wensen als schoondochter. Knap op een
beschaafde manier, lief en met een goede baan, zonder daar al te trots op te
zijn. Maar het was moeilijk om dat aan haar uit te leggen zonder het
neerbuigend te laten klinken.
Ach, zei ik, het heeft ook tien jaar geduurd voor ze voor het eerst naar me
kwamen luisteren.
Ja, dat zei je vanmiddag al. Is daar een reden voor? Ik bedoel je vindt het
vast vervelend.
Ik haalde mijn schouders op. Een beetje. Ik heb ze nooit duidelijk kunnen
maken wat muziek voor me betekent. Wat het is om te spelen. Waarom weet ik
niet.
Heb je het wel geprobeerd?
Af en toe Maar als ik erover begon zag ik altijd die blik in hun ogen, als
toen ik thuiskwam van de kleuterschool en mijn eerste vinger verftekening liet
zien. Op zon moment zijn ouders heel trots op je, maar ze gaan er toch niet
van uit dat je de rest van je leven door wilt gaan met vingerverven.
Marije schoot in de lach. Vingerverven. Nou maak je het zelf belachelijk . Zo
kan ik het ook moeilijk serieus nemen.
O, ik weet best dat er belangrijker dingen zijn dat trompet spelen. Ik zou
alleen niet weten wat.
Ik zag hoe ze haar gezicht half naar me toe draaide. Het licht van het
dashboard scheen groen op haar voorhoofd.
Adriaan Jaeggi (3 april 1963 10 juni 2008)
De Vlaamse
schrijver Pieter Aspe (pseudoniem van Pierre Aspeslag) werd geboren in
Brugge op 3 april 1953. Zie
ook alle tags voor
Pieter Aspe op dit blog.
Uit:Blauw Bloed
DianaDelanghe, want zo heette ze officieel, betrok
een appartement in de Witte Leertouwersstraat op loopafstand van de Coupure,
waar Marcus Heydens naar alle waarschijnlijkheid zelfmoord had gepleegd. Het
was een trieste buurt. De mensen bleven er wonen omdat er elders geen plaats
voor hen was. Het pand in kwestie was een krot met een trapgevel dat onlangs
als beschermd monument was geklasseerd en dringend aan renovatie toe was, maar
daar had de eigenaar geen oren naar. Hij bleef de huur opstrijken en wachtte
geduldig af tot de overheid met een interessant voorstel over de brug zou
komen.
Die kans was klein
want in de Witte Leertouwersstraat kwamen geen toeristen. Het vervallen
monument had daarom geen enkele economische waarde. Van In raadpleegde de
naamplaatjes die slordig naast de belknoppen waren aangebracht.
Dat van Diana viel
op omdat het nog sneeuwwit was en er Heydens op stond in plaats van Delanghe.
Ik denk dat ze op
de tweede verdieping woont, zei hij tegen Versavel.
Een van de
overburen, een slome veertiger met een uitgezakte bierbuik, observeerde de
politionele actie van achter het raam van zijn woning. Toen Van In bij Diana
Delanghe aanbelde, riep hij zijn vrouw erbij. Hoewel het mens in de keuken
aardappelen aan het schillen was dat deed ze zittend vanwege haar spataderen
reageerde ze meteen op het verzoek van haar man.
Ik heb je toch
gezegd dat ze iets zouden ondernemen tegen dat tuig van hier rechtover. De
vrouw veegde haar aardappelschiller schoon aan haar schort. Wat moest ze daarop
zeggen?
Dat de aangetekende
brief die haar man vorig jaar aan het college van burgemeester en schepenen had
gericht en waarop nooit een antwoord was gekomen, hoogstwaarschijnlijk niets te
maken had met de politiewagen die nu voor de deur stond? Nee,als ze dat onder zijn neus zou wrijven, zou
hij kwaad worden en kreeg ze weer slaag. Dat gebeurde steeds vaker sinds hij
zijn baan was kwijtgeraakt.
Ik hoop dat ze die
vuile profiteurs meteen het land uitzetten.
Hij dacht aan de diepte
van het stille, heldere water voor zich, - hoe gezellig het daar moest zijn,
tusschen die waterplanten, in dat vreemde schemerlicht, en dan weer aan de
verre, prachtig gekleurde wolken die boven de duinen zweefden, wat daar wel
achter zou zijn en of het heerlijk zou zijn daarheen te kunnen vliegen. Als de
zon juist was ondergegaan, stapelden de wolken zich daar zóó opeen, dat ze den
ingang van een grot schenen te vormen en in de diepte van die grot schitterde
het dan van zachtrood licht. Dat was wat Johannes verlangde. Kon ik daarin
vliegen! dacht hij dan. Wat zou wel daar achter zijn? Zou ik daar eenmaal,
eenmaal kunnen komen?.....
Maar hoe dikwijls hij
dat wenschte, telkens viel de grot in vale, donkere wolkjes uiteen, zonder dat
hij er dichter bij konde komen. Dan werd het koud en vochtig aan den vijver en
hij moest weêr zijn donker slaapkamertje in het oude huis gaan opzoeken.
Hij woonde daar niet
geheel alleen; hij had een vader, die hem goed verzorgde, een hond die Presto
en kat die Simon heette. Natuurlijk hield hij van zijn vader het meest, maar
Pestro en Simon achtte hij volstrekt niet zooveel beneden hem, als een groot
mensch dat zou doen. Hij vertrouwde zelfs meer geheimen aan Presto dan aan zijn
vader, en voor Simon gevoelde hij een eerbiedig ontzag. Nu, dat was geen
wonder! Simon was een groote kat met glanzig zwart vel en een dikken staart.
Men kon hem aanzien dat hij volkomen overtuigd was van zijn eigen grootheid en
wijsheid. Hij bleef altijd even deftig en voornaam, zelfs als hij zich
verwaardigde even met een rollende kurk te spelen, of achter een boom een
vergeten haringkop op te knauwen. Bij de dolle uitgelatenheid van Presto kneep
hij minachtend de groene oogen toe en dacht: Nu ja! Die honden weten niet
beter.
Begrijpt ge nu dat
Johannes ontzag voor hem had? - Met den kleinen bruinen Presto ging hij veel
vertrouwelijker om. Het was geen mooi of voornaam, maar een bizonder goedig en
schrander hondje, dat nimmer verder dan twee pas van Johannes weg te krijgen
was en geduldig zat te luisteren naar de mededeelingen van zijn meester.
Klaubholz hat sie im Wald geknackt,
die Kiepe mit Kienzapf gepackt.
Sie hockt mich auf und schürzt sich kurz,
schwankt barfuß durch den Stoppelsturz.
Im Acker knarrt die späte Fuhr.
Die Nacht pecht schwarz die Wagenspur.
Die Geiß, die zottig mit uns streift,
im Bärlapp voll die Zitze schleift.
Exil
Am Abend nahen die Freunde,
die Schatten der Hügel.
Sie treten langsam über die Schwelle,
verdunkeln das Salz,
verdunkeln das Brot
und führen Gespräche mit meinem Schweigen.
Draußen im Ahorn
regt sich der Wind:
Meine Schwester, das Regenwasser
in kalkiger Mulde,
gefangen
blickt sie den Wolken nach.
Geh mit dem Wind,
sagen die Schatten.
Der Sommer legt dir
die eiserne Sichel aufs Herz.
Geh fort, bevor im Ahornblatt
das Stigma des Herbstes brennt.
Sei getreu, sagt der Stein.
Die dämmernde Frühe
hebt an, wo Licht und Laub
ineinander wohnen
und das Gesicht
in einer Flamme vergeht.
Man liegt unbequem da. Wagt nicht, den
steifgewordenen Arm unter dem Körper wegzuziehen. Man befürchtet, diese
Bewegung könnte Claudia so verschrecken, daß sie sich die Sache noch einmal
überlegt und Hals über Kopf zur Tür hinausstürzt. Doch das Risiko ist es wert.
So bewegt man die Lippen auf jene des Mädchens zu. Dabei achtet man darauf,
nicht zu hastig vorzugehen. Wenn endlich Mund auf Mund trifft, staunt man über
den Eindruck, den diese Intimität erzeugt.
Vorsichtig schiebt man die Zunge in Claudias
Mund, ohne sich vom Klopfen seines Herzens irritieren zu lassen. Man bemüht
sich, daß es zu keiner Kollision der Gebisse kommt. In Das erste Mal hat man
gelesen, solches sei der Romantik des Moments abträglich und nur durch Lachen
zu kompensieren. Das aber setzt ein gewisses Maß an bereits vorhandener
Harmonie voraus. Und so lange ist man ja nicht zusammen. Drei Wochen, was ist
das schon.
Beflissen vermeidet man ferner, der Geliebten
in den Mund zu speicheln. Jedenfalls in übertriebenem Ausmaß. Ein wenig
Speichel bringt Vertrautheit, doch dosis venenum facit.
Die Küsse sind lang und innig.
In regelmäßigen Abständen donnert Mutter mit
ihrem Gipsarm, den sie einem Alkoholexzeß verdankt, gegen die versperrte Tür, um
den Kindern keine Zeit für eine Schwängerung zu lassen. Vor Claudias Ankunft
hat sie allen Ernstes behauptet, sie selbst müsse in diesem Fall für die
Alimente aufkommen, da man noch unmündig sei, und daher solle man, wie sie sich
ausdrückte, den Hengst im Stall lassen.
Man reagiert nicht. In Claudias Beisein will
man der eigenen Mutter unterkühlt-lässig begegnen. Dies wird der Freundin das
Gefühl vermitteln, einen reifen Partner gewählt zu haben, der sich wohltuend
von den kreidewerfenden, kraftmeiernden und Allotria treibenden Kindsköpfen in
ihrer Klasse unterscheidet.
Lorsquon sort de Plassans par la porte de
Rome, située au sud de la ville, on trouve, à droite de la route de Nice, après
avoir dépassé les premières maisons du faubourg, un terrain vague désigné dans
le pays sous le nom daire Saint-Mittre.
Laire Saint-Mittre est un carré long, dune
certaine étendue, qui sallonge au ras du trottoir de la route, dont une simple
bande dherbe usée la sépare. Dun côté, à droite, une ruelle, qui va se
terminer en cul-de-sac, la borde dune rangée de masures ; à gauche et au
fond, elle est close par deux pans de muraille rongés de mousse, au-dessus
desquels on aperçoit les branches hautes des mûriers du Jas-Meiffren, grande
propriété qui a son entrée plus bas dans le faubourg. Ainsi fermée de trois
côtés, laire est comme une place qui ne conduit nulle part et que les
promeneurs seuls traversent.
Anciennement, il y avait là un cimetière
placé sous la protection de Saint-Mittre, un saint provençal fort honoré dans
la contrée. Les vieux de Plassans, en 1851, se souvenaient encore davoir vu
debout les murs de ce cimetière, qui était resté fermé pendant des années. La terre,
que lon gorgeait de cadavres depuis plus dun siècle, suait la mort, et lon
avait dû ouvrir un nouveau champ de sépultures à lautre bout de la ville.
Abandonné, lancien cimetière sétait épuré à chaque printemps, en se couvrant
dune végétation noire et drue. Ce sol gras, dans lequel les fossoyeurs ne
pouvaient plus donner un coup de bêche sans arracher quelque lambeau humain,
eut une fertilité formidable. De la route, après les pluies de mai et les
soleils de juin, on apercevait les pointes des herbes qui débordaient les
murs ; en dedans, cétait une mer dun vert sombre, profonde, piquée de
fleurs larges, dun éclat singulier. On sentait en dessous, dans lombre des
tiges pressées, le terreau humide qui bouillait et suintait la sève.
Émile
Zola(2 april
1840 - 29 september 1902)
Paul Cézanne:Paul
Alexis lisant à Emile Zola, 1869-1870
Jewish reflection bridges, links,
comprehends through distancing, and easily swings up from the concrete to the
abstract and back: it oscillates.
I see as Jewish this transcendent, surpassing
passion, the ability of individuals to break away from their environment, to
achieve distance, and to be able to view their own world ironically.
Jews are transcendent in a realistic way.
They are not afraid to go past the given borders of the given world, they know
there is more to it, they know people live beyond the hills as well.
It is an accommodating, polite, law-abiding
non-conformity.
The spiritual basis: individuals having godly
dignity of equal rank, integrity, inviolability, the idea of the unity of
humanity, every persons God is the same one.
For Jews, there is no intermediate
metaphysical station between man and god, there is no god-man, no man become
god.
That which is human should just stay that
way.
Moses is a person, David is a person, Jesus
is a person, all our fellow-men, all frail, and the truth of each one is
partial.
And the messiah can let people await his
arrival, he neednt hurry.
A Jew doesnt need to be religious; if he doesnt
believe, well then he doesnt believe God, who is not human, but rather
the eternal presence which sees and hears a person, even listens, God is spoken
to by the religious.
besta voor zeventig procent
uit water - u zegt: niets nieuws
onder de zon - u zegt: wij hebben
alle tijd, u neemt luchtig uw hoed af
op het zoveelste station, maar opgelet!
mijn vingers tegen licht gehouden
weten al van hun sterfelijkheid
straks liggen ze gevouwen
in mijn schoot - nog strelen ze
uw zachte huid, nog willen ze
om nieuw leven te planten
in dezelfde aarde wroeten
die hen verderop bedekken zal
het einde kent u wel uit uw
zorgvuldig weggestopte dromen
ik neem die trein en u blijft achter
op dat kolkende perron - ik gaf u
achteloos mijn sleutels, dat is al
pas als het fluitsignaal klinkt snapt u
het: u ziet mij voor het laatst achter
een boek verdwijnen - ik sla
verstrooid een bladzij om.
Uit:The memoirs of Jacques Casanova de Seingalt (Vertaald
door Arthur Machen)
Bettina put on throughout the day a cheerful
and happy look. In the evening she dressed herself for the ball; but suddenly
an attack of sickness, whether feigned or real I did not know, compelled her to
go to bed, and frightened everybody in the house. As for myself, knowing the
whole affair, I was prepared for new scenes, and indeed for sad ones, for I
felt that I had obtained over her a power repugnant to her vanity and
self-love. I must, however, confess that, in spite of the excellent school in
which I found myself before I had attained manhood, and which ought to have
given me experience as a shield for the future, I have through the whole of my
life been the dupe of women. Twelve years ago, if it had not been for my
guardian angel, I would have foolishly married a young, thoughtless girl, with
whom I had fallen in love: Now that I am seventy-two years old I believe myself
no longer susceptible of such follies; but, alas! that is the very thing which
causes me to be miserable.
The next day the whole family was deeply
grieved because the devil of whom Bettina was possessed had made himself master
of her reason. Doctor Gozzi told me that there could not be the shadow of a
doubt that his unfortunate sister was possessed, as, if she had only been mad,
she never would have so cruelly ill-treated the Capuchin, Prospero, and he
determined to place her under the care of Father Mancia.
This Mancia was a celebrated Jacobin (or
Dominican) exorcist, who enjoyed the reputation of never having failed to cure
a girl possessed of the demon.
Giacomo
Casanova (2 april 1725 4 juni 1798)
Heath Ledger als Casanova in de gelijknamige film uit
2005
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!
Noli me tangere door Antonio da Correggio, ca 1534
Am Ostermontage
Ev: Von den Jüngern die nach Emmaus gingen
Herr, eröffne mir die Schrift,
Deiner Worte Liebesmorgen,
Daß er leis' im Herzen trifft,
Was gewißlich drin verborgen.
Weiß es selber nicht zu finden,
Bin doch aller Hoffnung voll:
O, die Wolken werden schwinden,
Wenn die Sonne scheinen soll!
Soll der Glaube ferne sein,
Da die Liebe nicht verloren,
Da in Nächten stiller Pein
Mir die Hoffnung neu geboren?
Du mein Gott der Huld und Treue,
Den des Würmleins Krümmen rührt,
Hättest du umsonst die Reue
In dies starre Herz geführt?
Nein, mein Herr, das hast du nicht,
Deine Seelen sind dir teuer;
Wo nur noch ein Fünklein spricht,
Nahst du gern mit deinem Feuer.
O, ich fühl' es wohl, wie leise
Sich das neue Leben regt,
An der Gnade zarte Speise
Seine schwachen Lippen legt.
Manches ist mir wunderbar,
Manches muß mir dunkel scheinen;
Doch in deiner Liebe klar
Wird sich Alles freudig einen.
War der Nebel nur des Bösen,
Was als Nacht mich zagen ließ:
Wie sich meine Sünden lösen,
Tret' ich aus der Finsternis.
Herr, mit Tränen dank ich dir
Für dein übergnädig Walten,
Daß du deinen Glauben mir
In der Sünde vorenthalten:
Ach, ich hätte wie im Grimme
Neue Frevel nur erspäht,
Bis mir des Gewissens Stimme
Von dem Sturme überweht.
Deine Gnad' ist weich und warm,
Mag der Sorgfalt nicht entbehren,
Und mein Herz war kalt und arm
Solchen zarten Gast zu nähren.
Aber wie die Quellen springen,
Losgerissen von dem Weh,
Taucht sie sich mit milden Schwingen
In den heißen roten See.
Herr, ich habe viel geweint,
Daß ich oft wie zu zergehen
In der Seelennot gemeint,
Und wie ist mir heut' geschehen!
Daß ich gar so voll der Freuden
Und mich keine Angst bezwingt,
Ob mir gleich das alte Leiden
Riesig an die Seele dringt.
Und bei deinem heil'gen Buch,
Was mir heute fast wie offen,
Denk ich keinen einz'gen Fluch,
Kann nur lieben, kann nur hoffen,
Seh dich nur als Kindlein neigen,
Alles lieblich, alles lind;
Deine harten Worte schweigen,
Und ich weiß nicht, wo sie sind.
Das ist nur für diesen Tag,
O, viel anders wird es kommen;
Denn zu groß ist meine Schmach,
Solche Lust kann ihr nicht frommen;
Hast nur deinen Blitz gesendet,
Daß nicht irr' in meiner Pein
Ich mich wieder zugewendet
Dem verlaßnen Götzenhain.
Du unendlich süßes Glück,
Muß ich wieder dich verlieren,
Laß mir nur dein Bild zurück,
In dem Grolle mich zu rühren!
Oder, Herr, soll dieser Stunde
Überschwenglich Heil erstehn,
O, so laß des Grolles Wunde
Mir als Trauer offen gehn!
Annette von
Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24 mei 1848)
I
think, therefore I am is the statement of an intellectual who underrates
toothaches. I feel, therefore I am
is a truth much more universally valid, and it applies to everything that's
alive. My self does not differ substantially from yours in terms of its
thought. Many people, few ideas: we all think more or less the same, and we
exchange, borrow, steal thoughts from one another. However, when someone steps
on my foot, only I feel the pain. The basis of the self is not thought but
suffering, which is the most fundamental of all feelings. While it suffers, not
even a cat can doubt its unique and uninterchangeable self. In intense
suffering the world disappears and each of us is alone with his self. Suffering
is the university of egocentrism.
( )
Just imagine living in a world without
mirrors. You'd dream about your face and imagine it as an outer reflection of
what is inside you. And then, when you reached forty, someone put a mirror
before you for the first time in your life. Imagine your fright! You'd see the
face of a stranger. And you'd know quite clearly what you are unable to grasp:
your face is not you.
Uit: The Overcoat (Vertaald door Constance Garnett)
In the department of -- but it is
better not to mention the department. There is nothing more irritable than
departments, regiments, courts of justice, and, in a word, every branch of
public service. Each individual attached to them nowadays thinks all society
insulted in his person. Quite recently a complaint was received from a justice
of the peace, in which he plainly demonstrated that all the imperial
institutions were going to the dogs, and that the Czar's sacred name was being
taken in vain; and in proof he appended to the complaint a romance in which the
justice of the peace is made to appear about once every ten lines, and
sometimes in a drunken condition. Therefore, in order to avoid all
unpleasantness, it will be better to describe the department in question only
as a certain department.
So, in a certain department there
was a certain official -- not a very high one, it must be allowed -- short of
stature, somewhat pock-marked, red-haired, and short-sighted, with a bald
forehead, wrinkled cheeks, and a complexion of the kind known as sanguine. The
St. Petersburg climate was responsible for this. As for his official status, he
was what is called a perpetual titular councillor, over which, as is well
known, some writers make merry, and crack their jokes, obeying the praiseworthy
custom of attacking those who cannot bite back.
His family name was Bashmatchkin.
This name is evidently derived from "bashmak" (shoe); but when, at
what time, and in what manner, is not known. His father and grandfather, and
all the Bashmatchkins, always wore boots, which only had new heels two or three
times a year. His name was Akakiy Akakievitch. It may strike the reader as
rather singular and far-fetched, but he may rest assured that it was by no
means far-fetched, and that the circumstances were such that it would have been
impossible to give him any other.
In de doffe loomheid na het koffiedrinken
was hij neêrgevallen in zijn luien stoel, niet in staat om te gaan werken en in
de trage, lauwe kamerlucht had hij zich langzamerhand machteloos gevoeld om op
te staan en hij was blijven droomen, wezenloos en zwaar, in de vage drijving
van zijn gedachten, deinend als de wolken tabaksdamp, die laag in de kamer
hingen.
Onder den verdrietigen invloed van den
regenachtigen Octoberdag, was zijn moedelooze bui der laatste dagen tot een
uitbarsting gekomen, hem krachteloos makend en lam.
Vreemd waren die buien niet voor hem. Soms
duurden ze weken achtereen eentonig-grijs en maakten hem onmachtig om te
denken. Dan verdwenen zij plotseling en hij voelde zich weêr als te voren;
alleen bleef er een zekere vermoeidheid achter, alsof hij dagen lang ziek was
geweest.
In het sombere licht van een dreigende
regenbui, dreef in zijn kamer een donzige schemer, stil en droomerig glijdend
over de meubelen.
Alleen bij de vensters stond een waterig,
geel licht, vreemd afschijnend van een zonnige wolkplek, valsch klinkend tegen
den doffen toon der schemering.
Een fijne regen begon te vallen, dun, stoffig
zilverachtig zwevend in den gelen lichtveeg, die schuin over de natte straat en
de glimpende daken aan de overzij heenstreek.
En onder de tintelende, geluidlooze trilling
van den regen, loste langzaam de gele glans bij de vensters op in het donzige
licht dat donker uitzweefde in den kamer. Buiten trok de goude glans onmerkbaar
op naar de lucht waar alleen nog een heldere, witte wolk afplekte tegen het
dikke grauw er omheen.
Op eens herinnerde die vreemde lichtglans hem
aan jaren geleden. 't Was een winderige zomerdag. Hij reed met zijn moeder en
zuster in een boeren rijtuigje over den naakten weg tusschen groote
veenplassen.
Arnold
Aletrino (1 april 1858 - 17 januari 1916)
Zelfportret
De Nederlandse
dichter en journalist Max Nord werd geboren in Gorinchem op 1 april 1916. Zie ook alle tags voor Max Nord op dit blog.
FONTANA: Reden wir
realistisch. Ich frage dich als Mitarbeiter des Staatsekretariats: Wie könnte der Papst, ohne
seine Neutralitätspolitik zu revidieren,
Hitler zwingen, die Juden nicht zu deportieren?
RICCARDO: Indem er die Tatsache ausnutzt, daß Hitler seinen Einfluß fürchtet. Hitler hat nicht aus Frömmigkeit für
die Dauer seines Krieges alle Maßnahmen
gegen die Kirche untersagt.
FONTANA: Das kann sich täglich ändern. Wie viele Priester hat er schon umgebracht!
RICCARDO (sehr leidenschaftlich): Ja! und trotzdem kündigt Rom ihm nicht die Freundschaft! Warum? Weil Rom sich
gar nicht angegriffen fühlt? So ist es
doch: der Papst sieht weg, wenn man in Deutschland seinen Bruder totschlägt. Priester, die sich
dort opfern, handeln nicht auf Geheiß
des Vatikans sie verstoßen eher gegen sein Prinzip der Nicht- einmischung. Da
sie von Rom verlassen sind, so wird ihr Tod auch nicht als Sühne für die Schuld Roms verrechnet
werden. Solange Rom erlaubt, daß seine
Priester noch für Hitler beten ... noch beten für diesen Mann! solange ...
FONTANA: Bitte, bleib sachlich: Warum unterschlägst du die Proteste des Bischofs von Münster!
RICCARDO: O Vater, Galens Beispiel gibt mir ja recht! Er protestierte Mitten in Deutschland gegen die Mörder im
Sommer einundvierzig, Hitlers Ruhm stand
im Zenit, und siehe da: man ließ ihm volle Redefreiheit. Nicht eine Stunde war
er in Haft! Und sein Protest bewirkte, daß die Kranken nicht mehr ermordet werden. Nur
ein Bischof mußte sich erheben und
Hitler schreckte schon zurück. Warum? Weil er den Papst fürchtete, den Papst, der Galens Reden nicht
einmal unterstützt hat!
[...]
Und meine Frage: Warum ist Galen nicht auch für die Juden eingetreten? Weil die Geisteskranken getauft sind? Eine
entsetzliche Frage, Vater, geben wir das
zu.
FONTANA: Riccardo!
Richte nicht. Du wagst es, einem Bischof vor- zuwerfen, daß er für Juden nicht ebenso sein
Leben einsetzt wie für Christen? Weißt
du, Riccardo, was dazu gehört, sein Leben einzusetzen? Ich habe es im Krieg erfahren.
Everybody around the dockand lemme
tell you therere some smart men around here even if they aint got such high
and mighty jobseverybody around the dock says its crazy. Take the cargo this
Denhams stowed away! Theres stuff down there I cant believe yet, and I seen
it go aboard with my own two eyes. And take the crew! Its three times too big
for the ship. Why itll take shoe horns to fit em all in!
He paused but only for breath. Plainly he was prepared to bark out an
interminable succession of charges against the Wanderer. Before he could
re-open his critical barrage, however, a young authoritative voice put a
permanent stop to it.
Hey, on the gangway there! What do you want?
Weston looked up toward the low deck rail amidship. Light streaming from a
cabin astern and higher up outlined a figure; and in the illumination Weston
felt sure, from Denhams descriptions, that he was seeing the Wanderers
personable first mate. There, unmistakably, was the long, young body Denham had
praised. There were the reckless eyes, the full strong mouth. Weston, whose
experiences had taught him to guard against spontaneous regard for any
stranger, however personable, yielded for once to a swift liking. There, he
admitted, was as pleasant a young fellow as a man could hope to meetas any
woman could hope to meet, he added, on second glance.
What do you want? the brisk demand came down a second time as Weston made his
inspection.
Want to come aboard, Mister Driscoll, Weston replied; and grown a little more
cheerful because of his liking for the mate he began a cautious ascent of the
wet and slippery gangway.
Oh, you must be Weston.
Broadways one and only, Weston admitted. Weston, the ace of theatrical
agents, even if, he added as he began to puff a little from the ascent, my
wind is not what it used to be.
Edgar Wallace (1 april 1875 10 februari 1932)
Cover DVD
De Engelse
dichter en schrijver John Wilmot, 2e graaf van Rochester werd geboren in
Ditchley, Oxfordshire, op 1 april 1647. Zie ook alle tags voor John Wilmot op dit blog.
The Dying Lover
I cannot change, as
others do,
Though you unjustly scorn;
Since that poor swain that sighs for you,
For you alone was born.
No, Phyllis, no, your heart to move
A surer way I'll try:
And to revenge my slighted love,
Will still love on, will still love on, and die.
When, killed with grief, Amintas lies
And you to mind shall call,
The sighs that now unpitied rise,
The tears that vainly fall,
That welcome hour that ends this smart
Will then begin your pain;
For such a faithful tender heart
Can never break, can never break in vain.
John Wilmot (1 april 1647 26 juli 1680)
Johnny Depp in
de film The Liberine (The story of John Wilmot), 2004
Thekla, (ganz blond, tritt von links
ein) Bist du allein, Jenny? Um Mitternacht höre ich vom Zaun her, sehe einen
Schatten, eine Mannsgestalt gebückt.
Jenny Thekla!
Thekla Gebückt eine Ewigkeit lang, die ich hinstarre. Der Kerl hat mich
bemerkt, rührt sich nicht. Schließlich, ihm aus seiner Lage zu helfen, trete
ich zurück. Fort ist er. Wer war's?
Jenny Wer grade für dich schwärmt.
Thekla Warum in schwarzer Nacht wie ein Dieb her und weg?
Jenny Du hast dich getäuscht. Dir steckt Adolfs Tod noch in den Gliedern.
Thekla Sprich von Naumann nicht mehr in solchem Sinn. Er war mein Verlobter,
ein schreckliches Wesen. Ich krümmte mich unter seiner Geradheit.
Jenny Jetzt ruht er in Frieden. Die Männer werden gleich vom Begräbnis
zurück sein. Ob es geklungen hat: »Wie sie so sanft ruhen« ohne des
Begrabenen Tenor?
Thekla Dieser Morgen! Da es feststand, er ist Staub. Die Freude darüber
besiegte das Grauen vor dem nächtlichen Spuk.
Jenny Du dachtest einst besser von Naumann.
Thekla Ein Juniabend entschied. Wir beiden allein. Ich angefüllt von Glück,
ihm als dem Weltall hingegeben. Das Wort mußte er sprechen, Zeichen geben, ich
hätte ihn überschüttet. Blödsinn schwieg er. Seine Augen eines Kalbes auf Stielen.
Jenny Kind!
Thekla Da war's vorbei. Ich wieder frei.
Jenny Verwische Tilmann das Bild des Freundes nicht.
Thekla So wenig wie mein eigenes hochheiliges. In meines Bruders Vorstellung
bleiben wir das Brautpaar auf ein Postament hochgestellt. Ich spiele für ihn
die Untröstliche.
Carl Sternheim (1 april 1878 3 november 1942)
Uitvoering
van Burger Schippel in Heilbronn, 2007/2008
Je t'adore, Soleil
! ô toi dont la lumière,
Pour bénir chaque front et mûrir chaque miel,
Entrant dans chaque fleur et dans chaque chaumière,
Se divise et demeure entière
Ainsi que l'amour maternel !
Je te chante, et tu peux m'accepter pour ton prêtre,
Toi qui viens dans la cuve où trempe un savon bleu
Et qui choisis, souvent, quand tu veux disparaître,
L'humble vitre d'une fenêtre
Pour lancer ton dernier adieu !
Tu fais tourner les tournesols du presbytère,
Luire le frère d'or que j'ai sur le clocher,
Et quand, par les tilleuls, tu viens avec mystère,
Tu fais bouger des ronds par terre
Si beaux qu'on n'ose plus marcher !
Gloire à toi sur les prés! Gloire à toi dans les vignes !
Sois béni parmi l'herbe et contre les portails !
Dans les yeux des lézards et sur l'aile des cygnes !
Ô toi qui fais les grandes lignes
Et qui fais les petits détails!
C'est toi qui, découpant la soeur jumelle et sombre
Qui se couche et s'allonge au pied de ce qui luit,
De tout ce qui nous charme as su doubler le nombre,
A chaque objet donnant une ombre
Souvent plus charmante que lui !
Je t'adore, Soleil ! Tu mets dans l'air des roses,
Des flammes dans la source, un dieu dans le buisson !
Tu prends un arbre obscur et tu l'apothéoses !
Ô Soleil ! toi sans qui les choses
Ne seraient que ce qu'elles sont !
Un jour jadis quand
le ciel reposait sur la terre
En faisant delle, à cet endroit, un paradis
Dont personne en vivant na perdu la mémoire,
Avec larbre debout, le serpent et le fruit
Qui na cessé, depuis, de tomber à labîme
Et de le recreuser : un jour jadis, la terre
Avait le ciel pour capitale et pour maison.
Nul ne loublie et nul pourtant ne le sait plus :
Car en voulant, par sûreté, se faire un toit
Du monde où lon vivait, on a fait un tombeau.
Die Sonne hat uns
gute Nacht gegeben;
Die Schafe ziehen heim in's stille Haus,
Kein Vogel mag den Flügel mehr erheben,
Sie schlafen alle, und ihr Lied ist aus.
Nun leg' auch ich mich hin zur Ruh'
Und schließ' die müden Augen zu.
Ich bin noch schwach, ich bin noch klein,
Du, guter Gott, wirst bei mir sein,
Dann fürcht' ich nicht die finst're Zeit,
Ich weiß, mir widerfährt kein Leid.
Dann täum' ich, was auch kommen mag,
Von einem schönen gold'nen Tag.
* * *
Wenn die Kinder schlafen ein,
Wachen auf die Sterne,
Und es steigen Engelein
Nieder aus der Ferne,
Halten wohl die ganze Nacht
Bei den frommen Kindern Wacht.
Il s'embarque
comme volontaire à bord du vaisseau qui emporte Manon outre-Atlantique. Il
sympathise avec le capitaine et lui raconte ses malheurs. Il fait croire au
capitaine que Manon et lui sont mariés. Grâce à la confiance du capitaine, il
peut entourer Manon de ses soins.
Après deux mois de traversée, le bateau arrive à la Nouvelle Orléans. Le
capitaine renseigne le gouverneur sur la situation de des Grieux et de Manon.
Laccueil du gouverneur est sympathique. Il leur trouve un logement et les
invite à souper.
Comme toutes le cabanes du lieu, le logement de des Grieux et de Manon est
modeste. Les deux amants retrouvent une grande complicité. Manon rend grâce à
la gentillesse de des Grieux et lui promet qelle a changé. Des Grieux est
enfin « assuré du cur de Manon ». et se réjouit de leur séjour à la Nouvelle
Orléans. Les deux amants décident de se marier.
Ce louable projet entraîne leur ruine : le neveu du gouverneur aime Manon.
Apprenant qu'elle est libre, il la réclame pour lui. Il se bat en duel avec des
Grieux qui le blesse. Croyant avoir tué son adversaire, des Grieux s'enfuit
dans le désert avec Manon où elle meurt d'épuisement. Des Grieux l'ensevelit,
se couche sur sa tombe pour mourir.
Gracié, retrouvé par Tiberge parti à sa recherche, des Grieux revient en France
neuf mois après la mort de Manon. De retour en France, il apprend la mort de
son père, miné par le chagrin. Cest la deuxième rencontre avec lHomme de
qualité, à Calais.
Nous rencontrions
de temps en temps d'élégantes chaloupes dont on avoit retiré les rames, et qui
se laissoient aller doucement au paisible courant de ces belles eaux. Les
rameurs chantoient un air national, tandis que leurs maîtres jouissoient en
silence de la beauté du spectacle et du calme de la nuit. Près de nous une
longue barque emportoit rapidement une noce de riches négocians. Un baldaquin
cramoisi, garni de franges d' or, couvroit le jeune couple et les parens. Une
musique russe, resserrée entre deux files de rameurs, envoyoit au loin le son
de ses bruyans cornets. Cette musique n' appartient qu'à la Russie, et c'est
peut-être la seule chose particulière à un peuple, qui ne soit pas ancienne.
Une foule d'hommes vivans ont connu l'inventeur, dont le nom réveille
constamment dans sa patrie l'idée de l'antique hospitalité, du luxe élégant et
des nobles plaisirs. Singulière mélodie ! Emblème éclatant fait pour
occuper l'esprit bien plus que l'oreille. Qu'importe à l'uvre que les
instrumens sachent ce qu'ils font : vingt ou trente automates agissant
ensemble produisent une pensée étrangère à chacun d' eux ; le mécanisme
aveugle est dans l'individu : le calcul ingénieux, l'imposante harmonie
sont dans le tout.
La statue équestre
de Pierre Ier s'élève sur le bord de la Néva, à l'une des extrémités de
l'immense place d'Isaac. Son
visage sévère regarde le fleuve et semble encore animer cette navigation, créée
par le génie du fondateur. Tout ce que l'oreille entend, tout ce que l'il
contemple sur ce superbe théâtre n'existe que par une pensée de la tête
puissante qui fit sortir d'un marais tant de monumens pompeux. Sur ces rives
désolées, d'où la nature sembloit avoir exilé la vie, Pierre assit sa capitale
et se créa des sujets. Son bras terrible est encore étendu sur leur postérité
qui se presse autour de l'auguste effigie : on regarde, et l'on ne sait si
cette main de bronze protège ou menace.
Joseph
de Maistre (1 april 1753 26 februari 1821)
Standbeeld van Xavier en Joseph de Maistre in Chambéry
Marga Minco, Octavio Paz, Nichita Stănescu, Enrique Vila-Matas, Hartmut Lange
De Nederlandse schrijfster en journaliste Marga Minco,
pseudoniem van Sara Minco, werd
geboren in Ginneken op 31 maart 1920. Zie ook alle tags voor Marga
Minco op dit blog.
Uit: Het
Bittere Onkruid
De sterren
Van het raam van
mijn kamer uit zag ik in de verte mijn vader aankomen. Sinds enige weken was ik
uit het ziekenhuis. Wel moest ik nog een paar uur per dag rusten, maar ik was
geheel hersteld.
Meer dan deze
straat kende ik van Amersfoort nog niet. Het was een stille buitenwijk met
nieuwe, twee aan twee gebouwde huizen, omringd door tuinen.
Mijn vader liep met
korte, stevige passen en nam met een zwierig gebaar zijn hoed af voor een
vrouw, die in haar voortuin bloemen stond te plukken. Zij scheen iets tegen hem
te zeggen, want hij hield even zijn pas in. Toen hij vlak bij het huis was, zag
ik dat hij een pakje in zijn hand hield. Een bruin pakje. Ik ging naar beneden,
stak mijn hoofd om de huiskamerdeur en kondigde aan:
Daar komt vader
met een pakje.
Wat zit er in?
vroeg ik bij de voordeur.
Waarin? vroeg
mijn vader, die rustig jas en hoed ophing. Hij had het pakje op de kapstok
gelegd.
Nou, zei ik
ongeduldig, in dat pakje, dat je bij je hebt.
Je zult het wel
zien, zei hij. Kom maar.
Ik volgde hem naar
binnen. Daar legde hij het op tafel, terwijl iedereen er nieuwsgierig naar
keek. Er zat een touwtje omheen, waarvan hij eerst geduldig de knopen
lospeuterde. Daarna vouwde hij het papier open. Het waren de sterren.
Ik heb er voor
allemaal wat meegebracht, zei hij, dan kunnen jullie ze op al je jassen
naaien. Mijn moeder nam er een uit het pakje en bekeek die aandachtig. Ik zal
eens zien of ik gele zij in huis heb, zei ze.
't Is oranje, zei
ik, je moet er oranje garen voor gebruiken.
Het lijkt mij
beter, zei Lotte, de vrouw van mijn broer, om garen in de kleur van je mantel
te nemen.
Marga Minco (Ginneken, 31 maart 1920)
Cover
De Mexicaanse schrijver, dichter, en diplomaat Octavio Paz werd geboren op 31 maart 1914 in Mixcoac,
tegenwoordig een deel van Mexico-stad. Zie ook alle tags voor Octavio
Paz op dit blog.
Eén aar is al het koren
Eén aar is al het
koren
Eén veer is een levende en zingende vogel
Een mens van vlees is een mens van droom
De waarheid is ondeelbaar
De donder verkondigt de daden van de bliksem
Een gedroomde vrouw wordt altijd een geliefde van vlees
De slapende boom spreekt groene orakeltaal
Het water babbelt maar en herhaalt zicht nooit
In de weegschaal van de oogleden is de droom van geen gewicht
In de weegschaal van een tong die raaskalt
Een vrouwentong die ja zegt tot het leven
Slaat de paradijsvogel zijn vleugels open
Vertaald door Stefaan
van den Bremt
Hier
Mijn stappen in deze straat
Weerklinken
in een andere straat
waar
ik mijn stappen hoor
passeren in deze straat
waar
Slechts de mist werkelijk is
Vertaald door K.
Michel
Twee lichamen
Twee lichamen tegenover elkaar
Zijn soms twee golven
En de nacht is de oceaan
Twee lichamen tegenover elkaar
Zijn soms twee stenen
En de nacht een woestenij
Twee lichamen tegenover elkaar
Zijn soms wortels
In de nacht vastgebonden
Twee lichamen tegenover elkaar
Zijn soms zakmessen
En de nacht een bliksemflits
Twee lichamen tegenover elkaar
Zijn twee hemellichamen die vallen
In een lege hemel.
Vertaald door Annet
Burgers
Octavio
Paz (31 maart 1914 19 april 1998)
Portret door Carlos Enrique Velázquez Moreyra, 1990
Silence strikes the
tree trunks, upon itself retracing,
turns to distance, turns to sand.
I have turned my only face toward the sun,
my shoulders scatter leaves in this racing.
Cutting through the field - up on two shoes
my horse leaps, steaming, from the clay.
Ave, I am turning to you, I, Ave!
The sun has burst across the heavens, crying.
Stone drums are sounding, the sun grows,
the vault of heaven, alive with eagles, before him,
collapses into steps of air, and glows.
Silence turns to blue wind,
the spur of my shadow grows
in the ribs of the field.
The sun snaps the horizon in two.
The vault of heaven pulls down its dying prison cells.
Blue spears, with no returning,
I discard my visions, both of them -
they meet him, sweet and grave.
My horse rises on two shoes.
Ave, tide of light, ave!
The sun ascends from objects, crying,
shakes the borders, voiceless and grave.
My soul meets Him, Ave!
My horse rises on two shoes.
My pale mane burns on the wind.
Nichita
Stănescu(31 maart
1933 13 december 1983)
Uit: Bartleby & Co. (Vertaald door Jonathan Dunne)
I wonder if I can
do this. I am convinced that only by tracking down the labyrinth of the No can
the paths still open to the writing of the future appear. I wonder if I can
evoke them. I shall write footnotes commenting on a text that is invisible, which
does not mean it does not exist, since this phantom text could very well end up
held in suspension in the literature of the next millennium.
1) Robert Walser
knew that writing that one cannot write is also writing. Among the many minor
positions that he held - bookshop assistant, lawyer's clerk, bank employee,
worker in a factory that made sewing machines, and finally major-domo of a
castle in Silesia - Robert Walser would from time to time retire to Zurich, to
the "Chamber of Writing for Unoccupied Persons" (the name could not
be more Walserian, but it is genuine), and there, seated on an old stool, in
the evening, in the pale light of an oil lamp, he would make use of his
graceful handwriting to work as a copyist, to work as a "Bartleby".
Both his occupation
as a copyist and Walser's whole existence remind us of the character in
Melville's story, the scrivener who spent twenty-four hours a day in the
office. Roberto Calasso, referring to Walser and Bartleby, has remarked that in
such beings who have the appearance of ordinary and discreet men there is,
however, to be found an alarming tendency to negate the world. All the more
radical the less it is observed, the blast of destruction is frequently ignored
by people who consider the Bartlebys to be grey, good-natured beings. "For
many, Walser, the author of Jakob von
Gunten," writes Calasso, "is still a familiar figure and it is
possible to read even that his nihilism is middle class and good-natured like
the Swiss. And yet he is a remote character, a parallel path of nature, an
almost indiscernible knife-edge. Walser's obedience, like Bartleby's
disobedience, presupposes a total break [...]. They copy, they transcribe texts
that pass through them like a transparent sheet. They make no special pronouncements,
no attempt to modify. 'I do not develop,' says Jakob von Gunten in Jakob von Gunten. 'I would prefer not
to make any change,' says Bartleby. Their affinity reveals the similarity
between silence and a certain decorative use of language."
Jeder kennt die Stimmung, die um einen Schlafenden
entsteht. Es ist so etwas wie Fremdheit, und doch bleibt alles, wie es war: Da
sind die Möbel, die, nachdem die Nachttischlampe nicht mehr brennt, ihre
Schatten werfen, da ist das unverhangene Fenster, durch das genügend Licht
fällt, um auch den kahlen Wänden ringsherum Konturen zu geben, und hinter dem
Fenster beginnt das grenzenlose Draußen, das, da niemand es wahrnimmt, wie
unerlöst, wie beziehungslos, wie eine Welt ohne Gegenüber wirkt, und selbst der
Mond, der über den Dächern der Stadt aufsteigt, kann seine Schönheit nicht zur
Geltung bringen. Und wenn nun der eben noch Schlafende aus irgendeinem Grund,
vielleicht, weil er unbequem lag oder schlecht geträumt hatte, sich plötzlich
mit einem Seufzer aufrichtet und, mit beiden Händen Halt suchend, auf der
Bettkante zu sitzen kommt, dann wäre es möglich, dass sich zwei Welten, die
zusammengehören, für Augenblicke nicht mehr berühren.
Sometimes we
collide, tectonic plates merging,
continents shoving, crumpling down into the molten
veins of fire deep in the earth and raising
tons of rock into jagged crests of Sierra.
Sometimes your hands drift on me, milkweed's
airy silk, wingtip's feathery caresses,
our lips grazing, a drift of desires gathering
like fog over warm water, thickening to rain.
Sometimes we go to it heartily, digging,
burrowing, grunting, tossing up covers
like loose earth, nosing into the other's
flesh with hot nozzles and wallowing there.
Sometimes we are kids making out, silly
in the quilt, tickling the xylophone spine,
blowing wet jokes, loud as a whole
slumber party bouncing till the bed breaks.
I go round and round you sometimes, scouting,
blundering, seeking a way in, the high boxwood
maze I penetrate running lungs bursting
toward the fountain of green fire at the heart.
Sometimes you open wide as cathedral doors
and yank me inside. Sometimes you slither
into me like a snake into its burrow.
Sometimes you march in with a brass band.
Ten years of fitting our bodies together
and still they sing wild songs in new keys.
It is more and less than love: timing,
chemistry, magic and will and luck.
One plus one equal one, unknowable except
in the moment, not convertible into words,
not explicable or philosophically interesting.
But it is. And it is. And it is. Amen.
De Vlaamse
schrijver, vertaler en publicist Peter Motte werd geboren in Geraardsbergen op 31 maart
1966. Zie ook alle
tags voor Peter Motte op
dit blog.
Uit: Shinigami
in manga
Nadat ik mijn
eerste manga had gelezen, geraakte ik zodanig verstrikt in een web van
intriges, dat ik er nooit meer uitgeraakte. Die manga heette Death Note, en op dat moment kon ik
nog helemaal niet vermoeden dat ik aan de volledige tweede cyclus van die
cultreeks zou meewerken. Het begon nochtans onschuldig met de controle van het
eerste hoofdstuk van Detective Conan
- over een detectivetiener waarvan het lichaam per ongeluk wordt teruggebracht
tot zijn zevenjarige proporties - een serie die om een of andere reden nooit
door haar publiek werd ontdekt, en die in het Nederlands werd stopgezet. Niets
lukt zomaar.
Na dat instappertje
werden me Death Note en Shaman King toegeschoven. Death Note bleek een flinke
breinbreker, zeker voor de corrector, maar nog meer voor de vertaler. De
personages proberen elkaar de loef af te steken door ingewikkelde intriges op
te zetten, maar vooral door op slinkse manieren gebruik te maken van een apart
wezen waarover ze soms macht uitoefenen, en waarvan ze soms het slachtoffer
zijn: shinigami.
My mother would
have been twenty-seven, Wilkie about ten years older, this huge,
soft-voiced teddy bear with wavy brown hair and bushy brows, his
eyes set so deep under them that they looked trapped. He got
by because he'd had an inheritance of maybe forty thousand dollars
and, bumming around the West, he'd landed in Santa Fe several years
before the real-estate boom. His then artist-girlfriend persuaded
him to buy a crumbling adobe house on a large lot on Canyon Road.
Outright. She left before long, but there were always other artists (artist mostly in quotes)
ready to move in with him. The males and maybe some of the females
paid rent. He had good offers for the whole piece of real estate but
he turned them down. He couldn't imagine where he'd go
afterward. Wilkie was one of the few people I've ever known who
didn't need to do
anything, even when he was sober. He could sit at home or in the
coffee shop for hours without even looking at the newspaper,
waiting for people to come by and talk. Or not talk. Just drink
coffee at his regular table. Sober, my mother could do that for five
or ten minutes. Even drunk, she didn't stay still for long. Anyway,
I wasn't so much aware of the difference between drunk and sober, in
those days. And she wasn't drunk so much of the time.
They struck up a conversation in the Pink Adobe, called by regulars
the Pink. His girlfriend had just left. A couple of hours later, we
moved into his room. No mystery about how my mother got pregnant;
the marvel is that it didn't happen more often. She loved babies.
She loved anything that didn't talk back.
Hij heette Tjores
en hij had een baard,
hij was met zwaard en enterhaak bedreven.
Wie hem ontwaarde wendde vast de steven,
vaak tevergeefs, dan werd geen man gespaard.
Maar nooit heeft hij eenzelfde roem vergaard
als Jan, Piet en Corneel, dus ongeschreven
blijft heel de rest van Tjores ruige leven;
wie Tjores was bleef voor ons niet bewaard.
En waar hij dan ook rust, hij rust in vree.
Ze waren ferme jongens, stoere knapen
met een alom gerespecteerd beroep.
Dankzij hun spirit telden wij nog mee.
Thans heeft al wie een baard draagt en wil kapen
terstond het halve leger op zn stoep.
Yet still his claim
the Injur'd Ocean laid,
And oft at Leap-frog ore their Steeples plaid:
As if on purpose it on Land had come
To shew them what's their Mare Liberum.
A daily deluge over them does boyl;
The Earth and Water play at Level-coyl;
The Fish oft-times the Burger dispossest,
And sat not as a Meat but as a Guest;
And oft the Tritons and the Sea-Nymphs saw
Whole sholes of Dutch serv'd up for Cabillan;
Or as they over the new Level rang'd
For pickled Herring, pickled Heeren chang'd.
Nature, it seem'd, asham'd of her mistake,
Would throw their land away at Duck and Drake.
Therefore Necessity, that first made Kings,
Something like Government among them brings.
For as with Pygmees who best kills the Crane,
Among the hungry he that treasures Grain,
Among the blind the one-ey'd blinkard reigns,
So rules among the drowned he that draines.
Not who first see the rising Sun commands,
But who could first discern the rising Lands.
Who best could know to pump an Earth so leak
Him they their Lord and Country's Father speak.
To make a Bank was a great Plot of State;
Invent a Shov'l and
be a Magistrate.
Hence some small Dyke-grave unperceiv'd invades
The Pow'r, and grows as 'twere a King of Spades.
But for less envy some Joynt States endures,
Who look like a Commission of the Sewers.
For these Half-anders, half wet, and half dry,
Nor bear strict service, nor pure Liberty.
5 November 1949
Guy Fawkes night. A great crowd of people, vaguely contented at shaking off the
discipline of the world as it is. The undergraduates form the largest part, for
the most part just watching, with a few active spirits shouting, calling,
singing, making speeches. A certain air of forcedness about all these crowds.
Fireworks shooting up, and people exploding away from them when they land. The
police and the proctors standing ineffectively. Buses moving slowly, cars being
rocked and thumped. Many climb up the scaffolding around the Martyr's
Memorial,1 then a vague move is made to the Taj Mahal restaurant where there is
a man climbing up, men shouting, and a solid mass of people. Water out of the
windows.
Basically one cannot help feeling contempt for all this canaille, noisily and
offensively drunk yet not doing anything positive. Most of them posturing in a
ridiculous manner. A good many girls, who seem the most genuinely excited.
To a certain extent there is a vast good will that can be sensed; roughly
everyone is together and enjoying themselves, with the police and the proctors
symbolizing all kinds of emotion and, ultimately, the determinism in life. GH
and BB both enjoy themselves, and look for some means to manifest their
lawlessness. I have absolutely no desire to do anything else but watch, wanting
to be everywhere and see everything, observing people's faces. Roger Hendry2 is
like me but not so finely 'set', for he has to pretend to a certain lawlessness
which isn't innate in him at all.
Too many of the faces are vacuous and want filling.
The sight of the girl in green, about whom I wrote the Hospital story, with a
thick well set-up young man, is distressing. Above all the sight of the moon,
nearly full, in a clear night sky, not particularly cold, after a dull, rainy
day. I wanted very much to see one of the people who climbed the Memorial fall
down to his death. The indrawn breath and sudden laugh would have been most
effective.
III
And, as the Cock crew, those who stood before
The Tavern shouted--"Open then the Door!
You know how little while we have to stay,
And, once departed, may return no more."
IV
Now the New Year reviving old Desires,
The thoughtful Soul to Solitude retires,
Where the WHITE HAND OF MOSES on the Bough
Puts out, and Jesus from the Ground suspires.
VI
And David's Lips are lock't; but in divine
High piping Pehleví, with "Wine! Wine! Wine!
Red Wine!"--the Nightingale cries to the Rose
That yellow Cheek of hers to' incarnadine.
Vertaald door Edward FitzGerald
Edward FitzGerald (31 maart 1809 - 14 juni 1883)
Illustratie door Edmund Dulac uit de Rubáiyát of Omar
Khayyám
Now the bright
crocus flames, and now
The slim narcissus takes the rain,
And, straying o'er the mountain's brow,
The daffodilies bud again.
The thousand blossoms wax and wane
On wold, and heath, and fragrant bough,
But fairer than the flowers art thou,
Than any growth of hill or plain.
Ye gardens, cast your leafy crown,
That my Love's feet may tread it down,
Like lilies on the lilies set:
My Love, whose lips are softer far
Than drowsy poppy petals are,
And sweeter than the violet!
In Ithaca
'Tis thought Odysseus
when the strife was o'er
With all the waves and wars, a weary while,
Grew restless in his disenchanted isle,
And still would watch the sunset, from the shore,
Go down the ways of gold, and evermore
His sad heart followed after, mile on mile,
Back to the Goddess of the magic wile,
Calypso, and the love that was of yore.
Thou too, thy haven gained, must turn thee yet
To look across the sad and stormy space,
Years of a youth as bitter as the sea,
Ah, with a heavy heart, and eyelids wet,
Because, within a fair forsaken place
The life that might have been is lost to thee.
Andrew Lang (31 maart 1844 20 juli 1912)
Andrew Lang aan het werk. Ets door J. F. Jungling,
1894
Louvrage de méchants demeure périssable,
Les idoles d'argent qu'ils se sont élevées
S'écrouleront un jour sur leur base de sable
Et la nuit tombera sur leurs formes rêvées.
O Seigneur, nous qu'ils ont enfermés sous ces portes.
Nous qu'ils ont verrouillés derrière ces verrous,
Nous pour qui les soldats de ces murailles fortes
Font dans les corridors sonner leurs pas à clous,
O Seigneur, vous savez que couchés sur la paille
Ou sur le dur ciment des prisons sans hublot,
Nous avons su garder en nous, vaille que vaille,
L'espoir sans défaillance envers des jours plus beaux.
Nous avons rassemblé les anciennes tendresses,
Nous avons dessiné sur le plâtre des murs
Les magiques portraits de nos saintes jeunesses
Et nos coeurs sans remords savent qu'ils restent purs.
La sottise au dehors dans le sang rouge baigne,
Et l'ennemi déjà s'imagine immortel,
Mais lui seul croit encore au long temps de son règne
Et nos barreaux, Seigneur, ne cachent pas le ciel.
Robert Brasillach (31 maart 1909 - 6 februari
1945)
De Nederlandse schrijver Asis Aynan werd geboren in Haarlem op 31 maart 1980. Na de opleidingen MBO en HBO bestuurskunde ging hij als zoon van een Marokkaanse gastarbeider filosofie studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij verdiepte zich ook in islamitische filosofie, nadat hij het boek “Islamitische filosofie: Een geschiedenis” van filosoof Michiel Leezenberg ontdekt had. Daarnaast is hij docent aan het middelbaar beroepsonderwijs in Haarlem. Hij is redacteur bij het opinietijdschrift Contrast en was columnist voor het weekblad Multined. Hij schrijft momenteel voor de boekenpagina van NRC Handelsblad, wekelijks een column voor Het Parool en hij was ook regelmatig te horen bij de Nederlandse Islamitische Omroep. Zijn stukken verschenen verder onder meer in het literaire tijdschrift Passionate en worden voorgelezen op Radio 5. In zijn bundel “Veldslag en andere herinneringen” (2007), schrijft Aynan over zijn jeugd, of zoals hij het zelf noemt, zijn "katholieke-islamitische-berberachtergrond", de huidige Nederlandse samenleving en de ervaringen van een Berberjongen tussen twee dominante culturen. In 2010 verscheen “Ik, Driss” samen met Hassan Bahara, onder het pseudoniem Driss Tafersiti.
Uit: Ik, Driss
“Op 29 april 1972 werd ik door mijn oudste broer, Moha, in Lille, Frankrijk, op de bus gezet naar Nederland. Ik was eenentwintig jaar. Ik had een klein reiskoffertje bij me. Daarin zaten al mijn bezittingen: twee witte overhemden, wat ondergoed en een van mijn twee pakken. Het andere had ik aan. Ik moest van Moha weg uit Frankrijk. Hij zei dat als ik langer in de mijnen zou werken mijn longen kapot zouden gaan. Net als die van hem. Moha zei dat het werk in Nederland schoner was. En hij zei ook dat Nederlanders aardiger zijn dan de Fransen. Die scholden ons vaak uit voor "vieze Arabieren". Twee jaar heb ik in Lille gewoond en niets van de stad gezien. Mijn dag zag er zo uit: huis-kolenmijn-huis. Het deed mij dan ook niets toen ik het verliet. De bus kwam aan op het Amstelstation in Amsterdam. Toen ik uitstapte, zag ik dat Moha gelijk had; alles was schoner. Alsof er een groot tapijt over de hele stad was uitgerold. En de mensen die op het tapijt liepen, keken vriendelijk. Ik dacht: Driss kan zich hier thuis voelen.'”
De Vlaamse dichter en muzikant MartijnTeerlinckwerd geboren op 31 maart 1987 in Lendelede. Teerlinck studeerde literatuurwetenschap en Italiaans aan de Universiteit van Amsterdam. Hij won in 2008 de poëzieprijs van het Amsterdams Studenten Festival. In 2010 behaalde hij een gedeelde eerste plaats bij het kampioenschap Poetry Slam. Teerlinck was één van de oprichters van het poëziecollectief Meer Licht. Hij publiceerde onder meer in de tijdschriften ‘Awater’, 'Deus Ex Machina', 'Met Andere Zinnen', 'Digther', 'Krakatau' en 'Op Ruwe Planken'. Ook verscheen zijn werk in de bloemlezingen ‘Met dat hoofd gebeurt nog eens wat’ (2010) en 'We zochten slechts een gat om van te varen' (2010).
schreeuw
ik schreeuw gedempt in de baard van de nacht:
houw jezelf toch uit dat lichaam van beton laat die witte schubben van je ogen vallen word een vogel die zijn naam roept
ook jij bent al te vaak een lege grot geweest verlies geen deuren, word niet dichtgeknipt maar scheur toch open uit dat bovenkleed scheur toch open uit die onderhuid
vlecht je ingegroeide botten uit sta op en loop onthecht jezelf toch uit de moederwond en wees vanaf vandaag geboorte
Gerrit Komrij, Uwe Timm, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterem
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en
toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in
Winterswijk. Zie ook alle
tags voor Gerrit Komrij op dit blog.
De eenhoorn
Wreed schrijdt de eenhoorn in zijn glazen
huis
Op de flamingo af, die sneeuwwit rilt.
De vogel weet: er is hier iets niet pluis.
Dan steekt de eenhoorn toe. Er klinkt een gil.
Wel gaat door heel de koepel het gesuis
Van bloed dat lekt en ritselt uit de zij
Van de flamingo, die nu grauw als gruis
Is, sterft met zacht, ontwapenend geschrei.
De eenhoorn, die het bloed gedronken heeft,
Komt in verrukking overeind, verschiet
Van kleur, verkeert, terwijl hij schokt en beeft,
In een helblauwige hermafrodiet.
Harmonie
Je hebt een tuin. Daar loop je 's avonds in.
Nu ja, niet elke avond. Af en toe.
Vaak ben je voor dat groeien zonder zin,
En toch zo grondig, na de dag te moe.
Een bloem geeft alles. Maar zij is al dood.
Jij bent gespleten. Maar jou wacht het leven.
Zo ben je vaak in niets een lotgenoot.
Een wig lijkt tussen haar en jou gedreven.
Zij wil zich haasten. Jij moet blijven duren.
Jij waakt en fragmenteert. Zij bloeit en slaapt.
Soms strookt het. Op zo'n avond, dat je uren
Door een wijd open kelk wordt aangegaapt.
Solidariteit
Op zekere dag zag je een groenteboer,
Een wondermooie Maniak, hij was gewoon
Om alle vrouwen in zijn zaak een loer
Te draaien: hij verkocht ze groente, schoon
Van buiten, maar van binnen enkel schimmel.
O, niet alleen die vrouwen gaf hij dat
Maar ook de doetjes en de boerenpummels,
Kortom, aan wie hij maar een hekel had.
Je lachte. Hij bemerkte je plezier
En knipoogde. Hij zag een kameraad
In je, zoveel was zeker. Een kwartier
Daarna stond je met rotte lof op straat.
Ich mach die Bude
dicht, endgültig.
Das sagte sie jedesmal, und ich war sicher, sie im nächsten Jahr wiederzusehen.
Aber in dem darauffolgenden Jahr war ihr Stand verschwunden.
Daraufhin bin ich nicht mehr in das Viertel gegangen, habe kaum noch an Frau
Brücker gedacht, nur gelegentlich an einem Imbißstand in Berlin, Kassel oder
sonstwo, und dann natürlich immer, wenn es unter Kennern zu einem Streit über
den Entstehungsort und das Entstehungsdatum der Currywurst kam: Die meisten,
nein, fast alle reklamierten dafür das Berlin der späten fünfziger Jahre. Ich
brachte dann immer Hamburg, Frau Brücker und ein früheres Datum ins Gespräch.
Die meisten bezweifelten, daß die Currywurst erfunden worden ist. Und dann noch
von einer bestimmten Person? Ist das nicht wie mit Mythen, Märchen,
Wandersagen, den Legenden, an denen nicht nur einer, sondern viele gearbeitet
haben? Gibt es den Entdecker der Frikadelle? Sind solche Speisen nicht
kollektive Leistungen? Speisen, die sich langsam herausbilden, nach der Logik
ihrer materiellen Bedingungen, so wie es beispielsweise bei der Frikadelle
gewesen sein mag: Man hatte Brotreste und nur wenig Fleisch, wollte aber den
Magen füllen, da bot sich der Griff zu beiden an und war noch dazu voller Lust,
man mußte das Fleisch und das Brot ja zusammenmanschen. Viele werden es getan
haben, gleichzeitig, an verschiedenen Orten, und die unterschiedlichen Namen
bezeugen es ja auch: Fleischbengelchen, Boulette, Fleischpflanzerl; Hasenohr,
Fleischplätzchen.
Moi qui ne suis
qu'un brin d'hysope dans la main
Du Seigneur tout-puissant qui m'octroya la grâce,
Je puis, si mon dessein est pur devant Sa face,
Purifier autrui passant sur mon chemin.
Je puis, si ma prière est de celles qu'allège
L'Humilité du poids d'un désir languissant,
Comme un païen peut baptiser en cas pressant,
Laver mon prochain, le blanchir plus que la neige.
Prenez pitié de moi, Seigneur, suivant l'effet
Miséricordieux de Vos mansuétudes,
Veuillez bander mon coeur, coeur aux épreuves rudes,
Que le zèle pour Votre maison soulevait.
Faites-moi prospérer dans mes voeux charitables
Et pour cela, suivant le rite respecté,
Gloire à la Trinité durant l'éternité,
Gloire à Dieu dans les cieux les plus inabordables,
Gloire au Père, fauteur et gouverneur de tout,
Au Fils, créateur et sauveur, juge et partie,
Au Saint-Esprit, de Qui la lumière est sortie,
Par Quel ainsi qu'une eau lustrale mon sang bout,...
Moi qui ne suis qu'un brin d'hysope dans la main.
Marine
L'Océan sonore
Palpite sous l'oeil
De la lune en deuil
Et palpite encore,
Tandis qu'un éclair
Brutal et sinistre
Fend le ciel de bistre
D'un long zigzag clair,
Et que chaque lame,
En bonds convulsifs,
Le long des récifs
Va, vient, luit et clame,
Et qu'au firmament,
Où l'ouragan erre,
Rugit le tonnerre
Formidablement
Mon rêve
familier
Je fais souvent ce
rêve étrange et pénétrant
D'une femme inconnue, et que j'aime, et qui m'aime
Et qui n'est, chaque fois, ni tout à fait la même
Ni tout à fait une autre, et m'aime et me comprend.
Car elle me comprend, et mon coeur, transparent
Pour elle seule, hélas ! cesse d'être un problème
Pour elle seule, et les moiteurs de mon front blême,
Elle seule les sait rafraîchir, en pleurant.
Est-elle brune, blonde ou rousse ? - Je l'ignore.
Son nom ? Je me souviens qu'il est doux et sonore
Comme ceux des aimés que la Vie exila.
Son regard est pareil au regard des statues,
Et, pour sa voix, lointaine, et calme, et grave, elle a
L'inflexion des voix chères qui se sont tues.
In the elephant's
five-pound brain
Sun and moon are the pieces in a delightfully complex ballgame
That have to do with him...never does he doubt
The sky has opened and rain and thunder descend
For his special ministration. He dreams of mastodons
And mammoths and still his pride beats
Like the heart of the world, he knows he could reach
To the end of space if he stood still and imagined the effort.
In the elephant's five-pound brain
Poems are composed as a silent substitute for laughter,
His thoughts while resting in the shade
Are long and solemn as novels and he knows his companions
By names differing for each quality of morning.
Noon and evening are ruminated on and each overlaid
With the taste of night. He loves his horny perambulating hide
As other tribes love their houses, and remembers
He's left flakes of skin and his smell
As a sign and permanent stamp on wherever he has been.
In the elephant's five-pound brain
The entire Oxford dictionary'ld be too small
To contain all the concepts which after all are too weighty
Each individually ever to be mentioned;
Thus of course the beast has no language
Only an eternal pondering hesitation.
While women had
come to Porterhouse their numbers were negligible. And since the Senior Tutor
was in charge of admissions as well as the Boat Club, those women who were
admitted had certain characteristics that distinguished them from the girls in
other colleges. Even the Chaplain, always a broad-minded man, had complained.
I know the world
is a very different place these days and I try to keep up with the times, he
had said over the kidney ragout at dinner one night, but I draw the line at
young men wearing lipstick in public places. There is some man on my staircase
who is distinctly odd. I found a tube of lipstick in the lavatory this morning
and whatever aftershave lotion he uses is most disturbing.
I dont suppose
there is any point in explaining, said the Praelector, keeping his voice down.
The Chaplain was deaf, but it was as well to take precautions.
Definitely not,
said the Dean. if he ever found out their real sex, Heaven alone knows what he
might get up to.
I suppose we must
be grateful hes not interested in boys. A lot of the dons in other colleges
are, Im told.
Its amazing he
can get up to anything at all at his age, said the Senior Tutor a trifle
mournfully. Still, it was obviously a great mistake to put any women on his staircase.
They looked accusingly at the Bursar who was in charge of room allocations.
Wieder erhältst du
nur Papier, geschwärzt mit Zeichen. Ichstelle mir vor, ja, ich kann sehen, wie du deine Mütze aufziehst und in
Berlin oder irgendwo für den Welt friedenüber die Straße spazierst. Kein gutes Wetter. Viel Trotz inden Mienen. Den Körper zu Taten bewegen,
massenhaftwerden, Ketten aus Kerzen
schmieden ... Und ich? Hocke hier an dieser wintergrauen Atlantikküste und
schreibeZettel voll.
Du hast Recht: Ich
war nie die nützliche Kraft wie Hans,der die Fahne trug und dem die Arme nicht müde wurden. Ich baue keine
neue Welt. Nur Sätze. Meine buchstäblichen Mitteilungen weckten in dir immer
den Verdacht, ich könnte mich hinter den Texten verbergen. Ich habe mich daran
gewöhnt, dass du Wörter und Leben trennst, das Satzgefüge als verwinkeltes
Gebäude ansiehst,
in dem ich aus
einem Zimmer ins nächste flüchten und zuletzt durch Tapetentüren, wie du meine
Vorliebe für den Konjunktiv nennst, entschwinden könnte. Wie einig du dir mit
Hans warst, als er sagte, Romane seien «die Nahrung des Zweifels!» Sein
herablassender Ton dabei. Dein zufriedenes Lächeln.
Tatsächlich werde
ich in meinen Satzbauten immer ganz sichtbar sein. Bleibe du beim Verändern der
Lage. Lass mich versuchen, in meinen inneren Bildern eine ungewisse Ordnung
aufzuspüren. Eine vergangene, die vielleicht eine künftige werden könnte.
Wegweisung. Dies mit aller Vorsicht gesagt.
bensch hat einen brief erhalten
ofen droht schon zu erkalten
da beim auseinanderfalten
spürt bensch ihn auf warm umschalten
bereits der erste · sanfte · satz
beschirmt den leser (wie ein · schatz?)
bewegt trotz tagelanger hatz
nimmt bensch nunmehr (fast friedlich) platz
um die wörter still zu lesen
ungesäumt tritt liebewesen
hintern hocker ihn zu schützen
rücken nacken kopf zu stützen
heilsam hilfreich hier zu nützen
tat mensch je so rasch genesen?
Theo Breuer
(Zülpich, 30 maart 1956)
Het Weiertor in
Zülpich
De Franse
schrijver Jean Giono werd geboren op 30 maart 1895
Manosque in het Département Alpes-de-Haute-Provence. Zie ook alle tags voor Jean Giono op
dit blog.
Uit: Les Âmes fortes
C'est tellement
réussi que Châtillon n'en dort pas. Elle crie suffisamment pour que le
lendemain la commère puisse se donner les gants d'avoir eu peur. Premiers
bénéfices : on envoie à la cabane à lapins plus de bouillons de poule qu'il
n'en faudrait pour noyer Firmin. Lui il tient son rôle en première : effacé
mais présent; contrit et résolu. Si on lui dit : « Heureusement du mariage
hier soir » il soupire et lève les yeux au ciel. S'il ne joint pas les
mains... peut-être même que devant certains il les joint. Mais tout ça c'est
brimborions et bagatelles. Maintenant qu'on a les outils il faut se mettre au
boulot. Ne nous endormons pas sur le rôti. Une accouchée n'est jamais rouge.
« Va remercier ces dames. » Celle-là y va. Elle a son petit visage
tiré et tout pâle, et ses grands yeux. - Tu te souviens de tes grands
yeux, Thérèse ? - Elle a ses grands yeux qui lui mangent le visage.
Elle se tient cependant droite et solide. Firmin connaît le prix de ce qu'ici
(et partout) les bourgeois appellent la bonne
volonté. Il faut qu'on dise : « Vous avez vu comme elle était
pâle, la pauvre, comme elle a de la
bonne volonté ! » Pour les gens comme Firmin et comme Thérèse, la bonne volonté est la clé qui ouvre
les portes. Ce qu'il faut surtout éviter, c'est de paraître au dernier degré de la misère. Les
bourgeois ne supportent pas le dernier
degré. Etre au dernier degré,
ou simplement le paraître, et toutes les portes se ferment. Les gens sont
sensibles. Il y a des choses qu'ils ne peuvent pas voir.
«Fahr, kurier dich
und paß auf dich auf!» sagte er zu ihr, die sich aus dem Abteilfenster lehnte.
Seine Stimme war matt und belegt. Er schaute sie mit seinen blassen Augen an,
die von einem Netz kleiner Falten umgeben waren, aber er schien sie nicht zu
sehen. «Und schreib!»
Auch sie wollte etwas sagen, irgend etwas Herzliches, doch fiel ihr auf die
schnelle nichts Passendes ein. «Falls dir das Essen im Restaurant nicht
zuträglich ist...», begann sie.
Er lächelte nur flüchtig. «Ach, nein.», warf er lässig ein. «Bevor die Jungen
nicht in Kalinöwka sind, lasse ich die Köchin nicht gehen. Sie werden daheim
essen. Im übrigen dauert das kaum noch eine Woche.»
«Ich rede auch nicht von den Jungen, mir geht es um dich .»
Ein wenig verblüfft schaute er sie an und lächelte sogleich verbindlich, wenn
auch etwas gezwungen. Er senkte den Kopf. «Ich danke dir, mach dir keine Sorgen
um mich. Ich habe einen robusten Magen...»
Ein Junge mit illustrierten Zeitschriften kam vorbei.
«Soll ich dir irgend etwas kaufen?» fragte Zebrowski.
Genau in diesem Moment schaute Pita aus dem Abteil. Ihr zerstreuter Blick
wanderte über den Perron, über den abgetragenen Mantel ihres Vaters, sein
flüchtiges Lächeln.
Gabriela
Zapolska (30 maart 1857 17 december 1921)
"Oh! I don't
know what hare; likely enough it may be one of our own hares out of the woods;
any hare they can find will do for the dogs and men to run after;" and
before long the dogs began their "yo! yo, o, o!" again, and back they
came altogether at full speed, making straight for our meadow at the part where
the high bank and hedge overhang the brook.
"Now we shall
see the hare," said my mother; and just then a hare wild with fright
rushed by and made for the woods. On came the dogs; they burst over the bank,
leaped the stream, and came dashing across the field followed by the huntsmen.
Six or eight men leaped their horses clean over, close upon the dogs. The hare
tried to get through the fence; it was too thick, and she turned sharp round to
make for the road, but it was too late; the dogs were upon her with their wild
cries; we heard one shriek, and that was the end of her. One of the huntsmen
rode up and whipped off the dogs, who would soon have torn her to pieces. He
held her up by the leg torn and bleeding, and all the gentlemen seemed well
pleased.
As for me, I was so
astonished that I did not at first see what was going on by the brook; but when
I did look there was a sad sight; two fine horses were down, one was struggling
in the stream, and the other was groaning on the grass. One of the riders was
getting out of the water covered with mud, the other lay quite still.
"His neck is
broke," said my mother.
"And serve him
right, too," said one of the colts.
I thought the same,
but my mother did not join with us.
Anna Sewell (30 maart 1820 25 april 1878)
Scene uit de film Black Beauty uit 1994, met Andrew Knott
Warum in die Ferne schweifen?
Abenteuer, Strapazen, Nervenkitzel
Und die Trophäen der Mannesbewährung?
Wieso zu den Kopfjägern?
Ferien auf den Stromschnellen
Des Colorado River?
Klettern im Himalaja?
Krokodile reiten auf Palau
Und Fallschirmspringen in Ashford?
Oder garantierte Einsamkeit
In den Mc-Kenzie-Bergen?
Wozu der Aufwand?
Bleiben Sie zuhause
Und schwimmen Sie gegen den Strom.
Sie werden staunen.
Der Dschungel beginnt doch vor der Haustür.
Was sind die Papuas
Gegen den Exotismus Ihrer Nachbarn.
In Nepal können Sie nicht tiefer stürzen,
Am Pol nicht ärger frieren,
In der Sahara nicht verlassener sein
Als dort, wo Sie wohnen.
Unter Ihren Landsleuten
Erleben Sie das blaue Wunder
Am Kaffeetisch.
Warum in die Ferne schweifen?
Ruhm ist in der kleinsten Hütte.
Dem Mutigsten winkt
Ein Gelber Stern.
Johnny: Is mother back from the doctor yet, with Mary?
Mrs Boyle enters; it is apparent from the serious look on her face that
something has happened. She takes off her hat and coat without a word and puts
them by. She then sits down near the fire, and there is a few moments pause.
Boyle: Well, what did the doctor say about Mary?
Mrs Boyle: (in an earnest manner and with suppressed agitation)
Sit down here Jack,
Ive something to say to you .. . about Mary.
Boyle:(awed by her manner) About ... Mary?
Mrs Boyle: Close that door there and sit down here.
Boyle:(closing the door) More trouble in our native land is it?
(He sits down.) Well,
what is it?
Mrs Boyle: Its about Mary.
Boyle:Well, what about Mary theres
nothing wrong with her, is there?
Mrs Boyle:Im sorry to say theres a
gradle wrong with her.
Boyle:A gradle wrong with her!
(Peevishly) First Johnny an now Mary; is the whole house goin to become a
hospital! Its not consumption, is it?
Mrs Boyle:No.... its not consumption
... its worse.
Johnny:Worse! Well, well have to get
her into some place ower this, theres no one to mind her here.
Mrs Boyle:Well all have to mind her now.
You might as well know now, Johnny, as another time.
Uit: The Rooms Of
Memory (Vertaald door Isabel Cole)
I saw this only
once, one single time that rain-heavy summer I spent in the Berlin apartment,
and though it was nothing out of the ordinary, and surely nothing supernatural,
it seized me like an apparition. In the paling evening sky over the trees of
the park, in the gray pink broken only by a withered acacias rearing crown,
birds wheeled. It was not a flock gathering for the autumn migration; the birds
darted in all directions across the piece of sky, myriad solitary dark arcs.
Are those swallows? I wondered, leaning my forehead against the pane, but even
in the rose-gold glow it was too dark to make out the birds. Only their high
wheeling flight was still visible and perhaps because of the appalling
silence all around palpable.
It was a restless
rising and sinking, black on vanishing bright, soundless. I watched it, I
followed the teeming random motion, it drew me, I circled with it, leaning my
face againstthe pane. That is me. I thought and did not think it; I
thought next to nothing, only rose and fell, wheeling, mute, with a glassy
sense of absence.
The last time:
I did not really think this either, I saw it in the sky. I used to think it
sometimes, at partings, on trips; it had been a dramatic, even melodramatic
thought. Now everything was simply as it was.
Land van kroket en kaas
van bistroos, boerenkool
en sjuu met ossenhaas,
waar muren eten geven,
waar pils zo flets en klein is,
waar gastronomen sneven,
en Trijntje aan de wijn is.
O Vaderland!
O Nederland!
O nee, nee, nee, nee,
Nederland!
Nee.
Land waar het hele volk
de taal van Sjeekspier blaat,
thuis, in de trem, op straat:
Guts, man, with what for idea
come you now up the proppy,
We are so by the tide, niet,
kwestie van coppy coppy.
Refrein
Land van de massamens
die elke zomer vlucht
in blanke kèrrevèns
naar Franse autowegen,
de polder ver ontstegen.
Wie weet wat hem benarde?
Is Holland niet te harden?
Refrein
Auw land van klaain en chrauwt,
fan leife en fan dauwd,
fan sjpetter en fan sjtauwt.
Land waar een vis een fisj isj
(dus min of meer een fiets is)
Wat hep hun te furtelle?
Ik sjech: maaint joer auwn bisnisj.
Refrein
Land dat geen Alpen heeft
maar zuilen meer dan Rome,
niets kan je overkomen.
Jij land van zwarte kousen
en zestien miljoen pausen,
o welvaartsstaat van koeien
van dijken en van doeieie.
O Vaderland!
O Nederland!
O nee, nee, nee, nee,
Nederland!
Tja.
»Es ist auch schon siebenundsechzig
Jahre her«, erklärte Suidger. »Weder Ihr, Exzellenz, noch ich waren damals
schon geboren. Sie aber war zarte sechs Jahre alt und «
Liudprand wandte sich um. »Das genügt«, rief er. »Der Vorfall ist von keinerlei
Bedeutung für meine Untersuchung. Sie wird morgen vor Gericht gestellt, und
dabei bleibt es.«
»Aber Exzellenz«, empörte Suidger sich. »Der Vorfall erklärt anschaulich, dass
Marocia entgegen Eurer Annahme bereits von frühester Kindheit an auf unserer
Seite «
Das Stampfen von Liudprands Stock hallte von den Wänden wider. »Genug, habe ich
gesagt. Ich will nichts mehr davon hören.« Liudprand wandte sich wieder dem
Feuer zu, doch als er ihm seine Hände entgegenstreckte, zitterten sie. Wie zum
Schutz umfassten seine Finger erneut den Stock. »Die Kindheit dieser Person
mag Euch einen Bericht wert sein, denn Ihr seid ihr Verteidiger «
»Verhandlungsführer«, berichtigte Suidger.
Liudprand murrte in sich hinein. »Meine Untersuchung jedoch befasst sich nicht
mit Dingen, die vor fast zwei Menschenaltern vorgefallen sind, sondern« er
fuchtelte mit dem Stock in Richtung des geschlossenen Fensters »mit dem, was
da draußen geschehen ist mit Verrat.«
»Damit hat sie nichts zu tun. Sie hat lediglich versucht «
»Schweigt«, befahl Liudprand mit einer Kraft, die man seiner dürren Kehle kaum
zugetraut hätte.
Suidger war zu klug, um sich mit dem Gesandten jetzt ein Wortgefecht zu
liefern. Er rieb sich seinen vollen braunen Bart, der sein halbes Gesicht
bedeckte, und ging stumm zu einem der Fenster. Ein knapper Stoß seiner
kräftigen Rechten genügte, um den Laden aufzuklappen. Sofort wehte Suidgers
Ordensgewand im eisigen Abendwind und schmiegte sich eng um seinen rundlichen
Bauch.
Dazu kommt noch
der eine superschwere schwarze Gummiball. Er ist schon alt und weit gereist.
Frau Böhm, die Mutter der Schicken Sybille, vermochte ihn als halbwüchsiges
Mädchen in ihrer durch den Krieg unendlich fern gerückten Heimat bei einer
besonderen Tanzgymnastik senkrecht so himmelhoch zu werfen, dass sie unter dem
Steigen, Im-Totpunkt- Stehen und Stürzen drei Pirouetten drehen konnte, bevor
er mit einem gehorsam, aber zugleich missgünstig dumpfen Schmatzen wieder in
ihre Ellenbogenbeugen plumpste. Bis heute und auch in Zukunft ist die schwarze
Kugel mit Vorsicht zu genießen. Beim Abwerfball schießen nicht nur den Mädchen
die Tränen in die Augen, wenn sie den Böhm?schen Gummiball an den Kopf bekommen
haben. Einem der Zwillinge wurde nach einem Wurf von Wolfskopf einmal derart
gründlich finster vor Augen, dass seiner Erinnerung bereits das Niedersinken
auf den Rasen fehlt. Deshalb lässt er sich ab und zu, am liebsten vom Älteren
Bruder, schildern, wie es für die anderen aussieht, wenn man wie umgekegelt daliegt,
mit zitternden Lidern, mit hellem Blut in einem Nasenloch und schaumiger Spucke
auf den schlaffen Lippen.
Am Morgen holte ich
Kaffee von der Feldküche, die an die Fasa-nerie gefahren war. Dann schliefen
wir in der Hauptstellung, ei-nem Schützengraben, der hinter der Linie liegt.
Der Graben, der vor uns lag wurde stark beschossen, die Granaten platzten 50
-100 mvor unsrer Stellung, ich ließ mich im Schlafe nicht stören. Am Abend
bezogen wir wieder unsre Feuerstellung. Das Granaten-hölzchen hinter uns
erhielt einige Treff er der Fortgeschütze, wir sahen die Funken aus dem Zünder
sprühen. Ein Offizierstellvertreter, ein Unteroffizier und ein Gefreiter gingen
mit Gewehrgranaten vor, als sie die erste abschossen, explodierte sie vor der
Mündung und verwundete alle 3, den Unteroffizier sehr schwer.
Ernst Jünger (29 maart 1895 - 17 februari 1998)
In 1916
De
Duits-Franse dichter en schrijver Yvan Goll (eig. Isaac Lang) werd geboren in
Saint-Dié-des-Vosges op 29 maart 1891. Zie ook alle tags voor Yvan Goll op dit blog.
Mond
III
Wie sollten wir
dich anders denn verstehn,
o roter Mund, der sündig sich verzerrte;
wir Schmachtenden, auf stummer Erde hockend!
Kalt in Mansarden
warfst du dein Gemecker,
und über die verstummten Krankensäle
ließest du goldne Lerchen zwitschern.
Wir alle standen an
die Welt gekreuzigt
und mußten dich mit unsern Augen schaun,
und mußten an den Schmerz und an das Sterben glauben
und mußten doch noch immer weiter hoffen!
IV
Und eines Nachts
troff Blut auf unser Antlitz:
Dein Blut, zu unsres Krieges Blut gemischt,
rann um die Erde wie ein runder Ring.
Verwundete,
tiefkniend bei Kartätschen,
aufschäumten ihre Lippen von dem Roten,
und Sterbende ersoffen an dem Trank.
Es war kein Heil im
Himmel noch auf Erden:
Wir mußten unsre Häupter tief vergraben,
wir mußten unsre Lieben tief verschütten,
und klagten, daß wir eher nicht gestorben.
O Wundernacht, ich
grüße!
Herr Jesus wäscht die Füße.
Die Luft ganz stille stand;
Man hört den Atem hallen
Und wie die Tropfen fallen
Von seiner heil'gen Hand.
Da Jesus sich tut beugen,
Ins tiefe Meer sich neigen
Wohl Inseln diesem Gruß.
Ist er so tief gestiegen,
So muß ich ewig liegen
Vor meines Nächsten Fuß.
Herr, ob sich gleich betöret
Die Seele mein empöret
Vor aller Niedrigkeit,
Daß ich vielmehr mein Leben
In Qualen aufzugeben
Für deinen Ruhm bereit:
So gib, daß ich nicht klage,
Wenn du in meine Tage
Hast alle Schmach gebannt;
Laß brennen meine Wunden,
So du mich stark befunden
Zu solchem harten Stand!
O Gott, ich kann nicht bergen,
Wie angst mir von den Schergen,
Die du vielleicht gesandt
In Krankheit oder Grämen
Die Sinne mir zu nehmen,
Zu töten den Verstand!
Es ist mir oft zu Sinnen,
Als wolle schon beginnen
Dein schweres Strafgericht;
Als dämmre eine Wolke,
Doch unbewußt dem Volke,
Um meines Geistes Licht.
Doch wie die Schmerzen schwinden,
Die mein Gehirn entzünden,
So flieht der Nebelduft,
Und mit geheimem Glühen
Fühl' ich mich neu umziehen
Die frische starke Luft.
Mein Jesu, darf ich wählen,
Ich will mich lieber quälen
In aller Schmach und Leid,
Als daß mir so benommen,
Ob auch zu meinem Frommen,
Die Menschenherrlichkeit.
Doch ist er so vergiftet,
Daß es Vernichtung stiftet,
Wenn er mein Herz umfleußt:
So laß mich ihn verlieren,
Die Seele heimzuführen,
Den reichbegabten Geist.
Hast du es denn beschlossen,
Daß ich soll ausgegossen
Ein tot Gewässer stehn
Für dieses ganze Leben:
So will ich denn mit Beben
An deine Prüfung gehn.
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 24
mei 1848)
Keuken in het
Rüschhaus nabij Drostes geboortehuis Burg Hülshoff
That evening I
read the fewer than 120 pages at a single sitting. Mr Brissot wrote clearly and
amiably about why he found the work of Ferdynand LeFebvre so interesting and
why he thought there was more political reality behind the mans fanciful
narratives than the literary world assumed. In the next hundred pages he
deciphered countless parables and intertextualities hidden in the work and
analysed a wide range of symbols and metaphors. All meticulously annotated.
In the online
catalogue of the consortium of Dutch university libraries I could find neither
the title nor the author. I had to create an account before I could search the
French national library, but there too I
failed to unearth
any Monsieur Brissot. Google Scholar produced zero results. The book had no
ISBN. It was as if I was holding something that didnt exist.
In the week before
leaving for France Id walked along a corridor of the university library that I
hadnt seen before and happened upon the booklined wall where all the
dissertations were kept. Thousands of surnames on thousands of immaculate,
untouched white covers, an unread monument, with the names of doctoral
researchers engraved on it like fallen soldiers.