Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
29-07-2013
Rainer Maria Rilke, Paul Verlaine, Harry Mulisch, Chang-Rae, Marja Brouwers
Dolce far niente
Das
ist die Sehnsucht: Wohnen im Gewoge
Das ist die Sehnsucht: Wohnen im Gewoge
und keine Heimat haben in der Zeit.
Und das sind Wünsche: Leise Dialoge
täglicher Stunden mit der Ewigkeit.
Und das ist Leben. Bis aus einem Gestern
die Einsamste von allen Stunden steigt,
die, anders lächelnd als die andern Schwestern,
dem Ewigen entgegenschweigt.
Rainer
Maria Rilke (4 december 1875 29 december 1926)
De dienstplichtige, die zich niet op de
voorgeschreven tijd bij de keuringsdienst heeft vervoegd, wordt gestraft met
ten hoogste de dood.
Dat was kursief onder aan het formulier
gedrukt. Sander Broodman, die hier ter diskussie staat, had er een uitroepteken
bij geplaatst en was gaan biljarten. We zullen eens zien, had hij tot een
vriend gezegd.
Op de voorgeschreven tijd maakte hij een
geraffineerde driebandenstoot van rood.
De volgende ochtend om 7 uur, in het holst
van de nacht, bonkte een geweerkolf op de deur van zijn zolderkamertje. Terwijl
een droom, waarin een meisje weer geweldig aanwezig was, snel wegtrok, kroop
hij met gesloten ogen over zijn bed en draaide de sleutel om. Meteen vulde een
gigantische sergeant het vertrek. Hij ontrolde een lang vel papier.
Sander Broodman, achttien jaar, zonder
beroep, Van der Lubbestraat 47? schreeuwde hij.
Jawohl, grijnsde Sander.
Onmiddellijk aankleden en meekomen!
In een verbazing, steiler van sekonde tot
sekonde, bekeek hij de sergeant nu van top tot teen. Was dit een fatsoenlijk
ambtenaar van de nederlandse weermacht? Een kantoorloper uit Schoonhoven? Een
boerenzoon uit het drentse? Zijn gezicht was met een smerige substantie
zwartgemaakt; de modderige, grauw bestoven helm daarboven had op verscheidene
plaatsen diepe deuken; aan de rand was het staal ingescheurd. En zijn uniform?
Half open, verflard en bebloed. Een linkerbroekspijp was niet aanwezig: bij de
lies hingen een paar lange rafels, en op kniehoogte verdween het blote been in
smerige, slordig gebonden lappen, waar bloed en etter doorheen geweekt kwam.
Sander sprong van zijn bed en struikelde naar
het dakraam. Oorlog? Het land in puin?
Och heden. Zong ooit het vogelgebroed
vrediger in de vier wilgen? Geen romp, geen arm hing in de takken; alleen het
skelet van een vergane vlieger. Op het fabrieksveld, waaraan men hier grensde,
duwden arbeiders hun lorries over de rails, ongewapend en nauwelijks verminkt.
De schoorstenen zakten om hun rook vandaan, en in de verte lag het weiland in
een bedaarde ochtendnevel, waarop de lichamen der koeien dreven als nieuwe
vissen. De zon zou voorshands nog wel niet doorbreken, maar zij was er: achter
de wolken boven een vaderland in vrede...
FROM UP HERE, a half
mile above the Earth, everything looks perfect to me.
I am in my nifty
little Skyhawk, banking her back into the sun, having nearly completed my usual
fair-weather loop. Below is the eastern end of Long Island, and I'm flying just
now over that part of the land where the two gnarly forks shoot out into the Atlantic.
The town directly ahead, which is nothing special when you're on foot, looks
pretty magnificent now, the late-summer sun casting upon the macadam of the
streets a soft, ebonized sheen, its orangey light reflecting back at me,
matching my direction and speed in the windows and bumpers of the parked cars
and swimming pools of the simple, square houses set snugly in rows. There is a
mysterious, runelike cipher to the newer, larger homes wagoning in their
cul-de-sac hoops, and then, too, in the flat roofs of the shopping mall
buildings, with their shiny metal circuitry of HVAC housings and tubes.
From up here, all the
trees seem ideally formed and arranged, as if fretted over by a persnickety
florist god, even the ones (no doubt volunteers) clumped along the fencing of
the big scrap metal lot, their spindly, leggy uprush not just a pleasing
garnish to the variegated piles of old hubcaps and washing machines, but then,
for a stock guy like me, mere heartbeats shy of sixty (hard to even say that),
the life signs of a positively priapic yearning. Just to the south, on the
baseball diamond-our people's pattern supreme-the local Little League game is
entering the late innings, the baby-blue-shirted players positioned
straightaway and shallow, in the bleachers their parents only appearing to sit
church-quiet and still, the sole perceivable movement a bounding golden-haired
dog tracking down a Frisbee in deep, deep centerfield.
Until the day he met
Philip van Heemskerk, nothing in Rink de Vilders life gave any intimation of
his personal qualities.
The summary of his
life until that moment cannot, therefore, be brief enough. He was born at
sunrise on 17 October 1962 in The Hague, a city affected by the dullness and
stuffiness, a court city in decline. His parents called him Richard, a name
whose two Germanic components mean rich and courageous respectively. Soon,
however, this was shortened to Rink, which meant hardly anything. Rink turned
out to be a lively little boy with a tendency to bump and break. He fell off
the dressing table three times before he learned to walk. After his first half
hour in the inevitable playpen, he had broken two of its bars and sailed
through the open balcony doors into the garden with them. In the sandpit at the
nursery, he whacked other boys heads with toy spades. He progressed from there
to breaking windows, demolishing bicycles and firing his catapult at the trams
pantograph until, during his first year at the Haganum Gymnasium, he managed to
decapitate an apocalyptic hybrid of Hercules and Paris with an accurate kick of
a ball from the courtyard into the hall.
The statues head was smashed and his father had to pay for a new, even weirder
face for it.
After that he left
the material arrangement of man and the world alone and set about acquiring an
education. He wrote papers in nine subjects, not eight, got a rounded-up sixty
percent in all but one (fifty percent), worked six months as a courier for Euro
Parcels, and travelled through Australia until he ran out of money. Then he
registered to study Sociology at the University of Amsterdam.
De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Hij behaalde zijna PhD in mathematische logica aan de Universiteit van Buenos Aires. Hierna werkte hij voor twee jaar als postdoc aan het Mathematical Institute van de Universiteit van Oxford. Zijn eerste boek was de korte verhalenbundel “La jungla sin bestias”. In 1989 kreeg hij voor zijn verhalenbundel “Infierno Grande” de Argentijnse Roberto Arlt prijs. Zijn meest succesvolle roman is “Crímenes imperceptibles”, geschreven in 2003. In datzelfde jaar werd hem daarvoor de Planeta Prijs toegekend. Het boek is vertaald in 35 talen, en is ook verfilmd, The Oxford Murders, in 2008, door Álex de la Iglesia. Veel essays van zijn hand (in het Spaans) zijn te vinden op zijn webpagina.
Uit:The Oxford Murders (Vertaald door Sonia Soto)
“Now that the years have passed and everything's been forgotten, and now that I've received a terse e-mail from Scotland with the sad news of Seldom's death, I feel I can break my silence (which he never asked for anyway) and tell the truth about events that reached the British papers in the summer of '93 with macabre and sensationalist headlines, but to which Seldom and I always referred -- perhaps due to the mathematical connotation -- simply as the series, or the Oxford Series. Indeed, the deaths all occurred in Oxfordshire, at the beginning of my stay in England, and I had the dubious privilege of seeing the first at close range. I was twenty-two, an age at which almost anything can still be excused. I'd just graduated from the University of Buenos Aires with a thesis in algebraic topology and was travelling to Oxford on a year's scholarship, secretly intending to move over to logic, or at least attend the famous seminars run by Angus MacIntyre. My supervisor, Dr Emily Bronson, had made all the preparations for my arrival with meticulous care. She was a professor and fellow of St Anne's, but in the e-mails we exchanged before my trip she suggested that, instead of staying in the rather uncomfortable college accommodation, I might prefer -- grant money allowing -- to rent a room with its own bathroom, kitchen and entrance in the house of a Mrs. Eagleton, a delightful and discreet lady, she said, the widow of her former professor. I did my sums, as always a little optimistically, and sent off a cheque for advance payment of the first month's rent, the landlady's only requirement. A fortnight later I was flying over the Atlantic in the incredulous state which overcomes me when I travel: it always seems much more likely, and more economical as a hypothesis -- Ockham's Razor, Seldom would have said -- that a last-minute accident will send me back to where I started, or to the bottom of the sea, than that an entire country and the immense machinery involved in starting a new life will appear eventually like an outstretched hand down below.“
zilver praten in parken
de gele knapenzon
toont zijn gespannen lijf aan
de meisjes op de kiezelpaden
zij draaien hun zinnen
als parasollen om en om
Jongeling
Autos kunnen rijden in een waas van weemoed
naar de duinen naar het feest
met het meisje dat mee moet
naar de villa waar je al eerder bent geweest
naar het feest dat woedt
van de zon die ondergaat
tot de zon die opkomt als je naar bed gaat
met het meisje dat mee moet
en dat drankzuchtig en desolaat op de piano staat
huilend van liefde die vergaat
- een vrijer in Zwitserland en één in een Balkanstaat -
en dat het toch niet baat en dat ze dáárom
maar met jou naar bed gaat.
Autos kunnen rijden in een waas van weemoed
vroeg in de morgen vooral
terug naar de stad, naar de asfaltzorgen
langs fietsers, fabriek en schoorsteenroet
naar de stad naar de huizen
in een auto die naar leer ruikt en naar stof
met het meisje dat mee moest
en dat moegedronken en moegekust
uitrust van haar roes
in een auto die rijdt langs benzinepompen
torenspitsen en een straat in aanbouw
richtingborden en spoorwegrails
en op de radio een praatje voor de huisvrouw.
KOUD
Winter nadert.
Ik voel het aan de lucht
En aan de woorden die ik schrijf.
Alles wordt klaarder: de straat
Is tot aan zijn eind te zien. De woorden
Hebben geen eind.
Ik ben dichter
Bij de waarheid in december
Dan in juli. Ik ben dichter
Bij de gratie van de kalender, lijkt het
Soms wel. Toch, de woorden niet, de steden
Nemen hun eind.
Als er ergens
Zomer en winter, maar een ster
Brandde die een fel wit licht gaf.
Ik zeg een ster, maar het
Mag alles zijn. Als het maar brandt en
Woorden warmte geeft.
Maar ik geloof
Niet, 's winters nog minder, aan
Zo'n ster. In woorden moet ik geloven.
Maar wie kan dat? Ik ben
Een stem, stervend en koud, vol
Winterse woorden.
"Come, amigo, throw away your mind,"
Dr. Vigil said behind him.
"--But hombre, Yvonne came back! That's
what I shall never understand. She came back to the man!" M. Laruelle
returned to the table where he poured himself and drank a glass of Tehuacan
mineral water. He said:
"Salud y pesetas."
"Y tiempo para gastarlas," his friend
returned thoughtfully.
M. Laruelle watched the doctor leaning back in
the steamer chair, yawning, the handsome, impossibly handsome, dark
imperturbable Mexican face, the kind deep brown eyes, innocent too, like the
eyes of those wistful beautiful Oaxaquenan children one saw in Tehuantepec
(that ideal spot where the women did the work while the men bathed in the river
all day), the slender small hands and delicate wrists, upon the back of which
it was almost a shock to see the sprinkling of coarse black hair.
"I threw away my mind long ago,
Arturo," he said in English, withdrawing his cigarette from his mouth with
refined nervous fingers on which he was aware he wore too many rings.
"What I find more--" M. Laruelle noted the cigarette was out and gave
himself another anís.
"Con permiso! Dr. Vigil conjured a flaring
lighter out of his pocket so swiftly it seemed it must have been already
ignited there, that he had drawn a flame out of himself, the gesture and
the igniting one movement; he held the light for M. Laruelle. "Did you
never go to the church for the bereaved here," he asked suddenly,
"where is the Virgin for those who have nobody with?"
Malcolm Lowry (28
juli 1909 - 26 juni 1957)
Scene uit de film van John Huston (1984) met Albert
Finney als Geoffrey Firmin
Uit:The End of a Dynasty or The Natural
History of Ferrets (Vertaald door Ursula K. Le Guin)
And they were full, for these were the years
of the Hehvrontes dynasty, those proud, rigid rulers, tall and handsome, with
white skin and very black eyes and hair, who walked without swinging their
shoulders or hips, head high, gaze fixed somewhere beyond the horizon, not
looking aside even to see their own mother in her death-agony, not looking down
even if the path was rough and rocky, falling into a well if it was in the way
and standing erect down inside the well, maintaining the dignity of the lords
of the world. That's what they were like, I'm telling you, I who've read the
old histories till my poor eyes are nearly blind. That's what they were like.
Livna'lams's grandfather was the eighth emperor
of the Hehvrontes dynasty; and his father -- well, we'll be talking about his
father presently. That is, I'll
be talking, because you ignorant boors know nothing of the secret history of
the Empire, occupied as you are in the despicable business of accumulating
money, decorating your houses out of vanity not love of beauty, eating and
drinking and wallowing your way to apoplexy and death. I'll talk about him when
the time comes. For now, suffice it to say that the pride of the Hehvrontes had
elaborated a stupid, showy, formal protocol unequalled at any other period of
the Empire except that of the Noörams, who were equally stupid but less showy
and more sinister. Luckily for people like you, the Noörams killed each other
off, and nobody believes the story that a servant saved from the bloodbath a
newborn son of the Empress Tennitraä, called The She-Snake and The Unjust, though
nobody can disprove the story either....
How lovely the elder brothers
Life all laced in the others,
Lóve-laced!what once I well
Witnessed; so fortune fell.
When Shrovetide, two years gone,
Our boys plays brought on
Part was picked for John,
Young Jóhn: then fear, then joy
Ran revel in the elder boy.
Their night was come now; all
Our company thronged the hall;
Henry, by the wall,
Beckoned me beside him:
I came where called, and eyed him
By meanwhiles; making my play
Turn most on tender byplay.
For, wrung all on loves rack,
My lad, and lost in Jack,
Smiled, blushed, and bit his lip;
Or drove, with a divers dip,
Clutched hands down through clasped knees
Truths tokens tricks like these,
Old telltales, with what stress
He hung on the imps success.
Now the other was bráss-bóld:
Hé had no work to hold
His heart up at the strain;
Nay, roguish ran the vein.
Two tedious acts were past;
Jacks call and cue at last;
When Henry, heart-forsook,
Dropped eyes and dared not look.
Eh, how áll rúng!
Young dog, he did give tongue!
But Harryin his hands he has flung
His tear-tricked cheeks of flame
For fond love and for shame.
Ah Nature, framed in fault,
There s comfort then, there s salt;
Nature, bad, base, and blind,
Dearly thou canst be kind;
There dearly thén, deárly,
Ill cry thou canst be kind.
Binsey Poplars
(Felled
1879)
My aspens dear, whose airy cages quelled,
Quelled or quenched in leaves the leaping sun,
All felled, felled, are all felled;
Of a fresh and following folded rank
Not spared, not one
That swam or sank
On meadow and river and wind-wandering
weed-winding bank.
O if we but knew what we do
When we delve or hew-
Hack and rack the growing green!
Since country is so tender
To touch, her being so slender,
That, like this sleek and seeing ball
But a prick will made no eye at all,
Where we, even where we mean
To mend her we end her,
When we hew or delve:
After-comers cannot guess the beauty been.
Ten or twelve, only ten or twelve
Strokes of havoc unselve
The sweet especial scene,
Rural scene, a rural scene,
Sweet especial rural scene.
Gerard Manley Hopkins (28 juli 1844 8 juni 1889)
Een jonge, Surinaamse man. Geen neger - veel beter
was ik toen niet ingevoerd in de Surinaamse verhoudingen.
( )
Hij riep bijvoorbeeld meteen: Maar jij bent ook
bruin, en dat was niet minder dan een hartenkreet, een constatering die alles
verklaarde, maar die mij enkel deed blozen.
( )
Heb mezelf
altijd voorgehouden nooit me vrienden te breken om politieke
meningsverschillen. Maar goed, dat is ook niet de werkelijke reden waarom wij
ons de laatste jaren gestaag maar resoluut van elkaar verwijderen. Hooguit
gebruiken we de politiek als een alibi, als aannemelijk excuus. De verwatering
van onze vriendschap, het opbreken van wat we ooit, zonder bang te zijn voor
pathetiek, broederschap noemden - het gaat natuurlijk over jaloezie, verraad,
concurrentie, broedertwist - het eerder de trekken van een Griekse tragedie dan
een modern politiek conflict. Kunnen vrienden, net als echtparen, ook scheiden?
( )
Anil was een achterblijver, de beheerder
van een failliete boedel, die ziet dat zijn levenswerk toen hij even niet
oplette een andere richting heeft genomen dan hem oorspronkelijk voor ogen
stond. De man die zichzelf en zijn idealen overleefd heeft en dus overbodig
dreigt te worden.
Stephan Sanders (Haarlem, 28 juli 1961)
Stephan Sanders en Anil Ramdas ten tijde van Het blauwe licht:
De Nieuw-Zeelandse schrijver Graeme C. Simsion werd geboren in in
Auckland in 1956. Australië. Voorafgaand aan het schrijven van fictie was hij consultant
informatie- systemen en schreef hij twee boeken en een aantal artikelen over datamodellering. Hij begon in 1982 met
een consultatiebedrijf in en verkocht het in 1999. Op dat moment had Simsion
Bowles and Associates meer dan zeventig medewerkers. Simsion was mede -oprichter
van een wijn distributiebedrijf, Pinot Nu, sammen met Steven Naughton. In de
periode 2002-2006 was hij als promovendus verbonden aan de Universiteit van
Melbourne. Hij won in 2012 de Victorian Premier's Unpublished Manuscript
Award met zijn boek The Rosie Project.
Uit: The Rosie
Project
It seems right now that all Ive ever
done in my life is making my way here to you.
I could see that Rosie could not place the line from The Bridges of Madison
County that had produced such a powerful emotional reaction on the plane. She
looked confused.
Don, what are you what have you done to yourself?
Ive made some changes.
Big changes.
Whatever behavioural modifications you require from me are a trivial price to
pay for having you as my partner.
Rosie made a downwards movement with her hand, which I could not interpret.
Then she looked around the room and I followed her eyes. Everyone was watching.
Nick had stopped partway to our table. I realised that in my intensity I had
raised my voice. I didnt care.
You are the worlds most perfect woman. All other women are irrelevant.
Permanently. No Botox or implants will be required.
I need a minute to think, she said.
I automatically started the timer on my watch. Suddenly Rosie started laughing.
I looked at her, understandably puzzled at this outburst in the middle of a
critical life decision.
The watch, she said. I say I need a minute and you start timing. Don is
not dead.
'Don, you dont
feel love, do you? said Rosie. You cant really love me.
Gene diagnosed love. I knew now that he had been wrong. I had watched
thirteen romantic movies and felt nothing. That was not strictly true. I had
felt suspense, curiosity and amusement. But I had not for one moment felt
engaged in the love between the protagonists. I had cried no tears for Meg Ryan
or Meryl Streep or Deborah Kerr or Vivien Leigh or Julia Roberts. I
could not lie about so important a matter.
According to your definition, no. Rosie looked extremely unhappy. The evening had turned into a disaster.
De Franse schrijver,journalist, schrijver, regisseur en scenarist Gregoire Delacourt werd geboren op 26 juli 1960 in Valenciennes, Delacourt bezocht het jezuïetencollege La Providence in Amiens. Na het afronden van zijn bachelor in Lille studeerde hij rechten in Grenoble. Met zijn vrouw Dana Philp richtte hij in 1982 een reclamebureau op dat hij leidde tot 2004. Hij werkte voor bekende merken zoals Taittinger en Unilever. Al als 18 -jarige schreef hij poëzie en hij publiceerde in 1978 zijn eerste stukken in Le Monde. In de tijd schreef van zijn reclamebureau schreef en regisseerde hij ook de film “Preference” die in de Franse bioscopen kwam op 17 juni 1998. Met “L' Écrivain de la famille” debuteerde Delacourt in 2011 als schrijver. De roman werd meer dan 20.000 keer verkocht en Delacourt heeft verschillende literaire prijzen, waaronder de Prix Marcel Pagnol en de Prix Rive Gauche à Paris, ontvangen. Zijn tweede roman “La Liste de mes envies” verscheen in 2012 en vertelt het verhaal van een getrouwde moeder die na zware slagen van het noodlot plotseling meer dan 18 miljoen euro in de loterij wint en aarzelt om haar net hersteld levensgeluk in gevaar te brengen. Alleen al in Frankrijk werd de roman meer dan 400.000 keer verkocht. De rechten zijn verkocht naar 27 landen. Nadat Mikaël Chirinian in 2013 het verhaal voor het theater had bewerkt begonnen de opnames voor de film op 15 april 2013. Delacourts derde roman "La première chose qu'on regarde" verscheen in 2013. Het is een liefdesverhaal tussen een monteur en een jonge vrouw in een Frans dorp. De personages tonen een verwarrende gelijkenis met de acteurs Ryan Gosling en Scarlett Johansson. Toen hij van een lezingentoernee uit Duitsland terug kwam vernam hij dat Johansson een rechtszaak aangespannen had tegen zijn uitgever JC Lattès wegens "schending en frauduleus gebruik van haar persoonlijke rechten ".
Uit: La liste de mes envies
« On se ment toujours. Je sais bien, par exemple, que je ne suis pas jolie. Je n'ai pas des yeux bleus dans lesquels les hommes se contemplent ; dans lesquels ils ont envie de se noyer pour qu'on plonge les sauver. Je n'ai pas la taille mannequin ; je suis du genre pulpeuse, enrobée même. Du genre qui occupe une place et demie. J'ai un corps dont les bras d'un homme de taille moyenne ne peuvent pas tout à fait faire le tour. Je n'ai pas la grâce de celles à qui l'on murmure de longues phrases, avec des soupirs en guise de ponctuation ; non. J'appelle plutôt la phrase courte. La formule brutale. L'os du désir, sans la couenne ; sans le gras confortable. Je sais tout ça. Et pourtant, lorsque Jo n'est pas encore rentré, il m'arrive de monter dans notre chambre et de me planter devant le miroir de notre armoire-penderie - il faut que je lui rappelle de la fixer au mur avant qu'un de ces jours, elle ne m'écrabouille pendant ma contemplation. Je ferme alors les yeux et je me déshabille doucement, comme personne ne m'a jamais déshabillée. J'ai chaque fois un peu froid ; je frissonne. Quand je suis tout à fait nue, j'attends un peu avant d'ouvrir les yeux. Je savoure. Je vagabonde. Je rêve. Je revois les corps émouvants alanguis dans les livres de peinture qui traînaient chez nous ; plus tard, les corps plus crus des magazines. Puis je relève doucement mes paupières, comme au ralenti. Je regarde mon corps, mes yeux noirs, mes seins petits, ma bouée de chair, ma forêt de poils sombres et je me trouve belle et je vous jure qu'à cet instant, je suis belle, très belle même. » (…)
« Il me proposa de boire un café après la fermeture. J’avais cent fois, mille fois rêvé ce moment où un homme m’inviterait, me courtiserait, me convoiterait. J’avais rêvé d’être ravie, emportée loin dans le feulement d’une automobile rapide, poussée à bord d’un avion qui volerait vers des îles. J’avais rêvé de cocktails rouges, de poissons blancs, de paprika et de jasmin mais pas d’un café au Tabac des Arcades. Pas d’une main moite sur la mienne. Pas de ces mots sans grâce, ces phrases huileuses, ces mensonges déjà. »
Dolce far niente (Sommerabend, Rainer Maria Rilke)
Dolce far niente
Otto Modersohn, Hooimijt
bij Soest, 1888
SOMMERABEND
Die große Sonne ist versprüht,
der Sommerabend liegt im Fieber,
und seine heiße Wange glüht.
Jach seufzt er auf: "Ich möchte lieber ..."
Und wieder dann: "Ich bin so müd ..."
Die Büsche beten Litanein,
Glühwürmchen hängt, das regungslose,
dort wie ein ewiges Licht hinein;
und eine kleine weiße Rose
trägt einen roten Heiligenschein.
Rainer Maria Rilke
(4 december 1875 29 december 1926)
De Nederlandse dichteres Lieke Marsmanis op 25 juli 1990 geboren te Den Bosch. Zij won twee maal de eerste prijs van Doe Maar Dicht Maar. Haar gedichten verschenen in Tirade en dat leidde in 2011 tot uitgave van de bundel “Wat ik mijzelf graag voorhoud”, die bekroond werd met de Van der Hoogt-prijs. Lieke Marsman studeert filosofie in Amsterdam.
Enquête
De jongen op straat vraagt Wat is het mooiste woord Wat u ooit zei, ik zeg Heb je even en denk Aan alles wat ik ooit Heb gezegd, maar dan In fragmenten Stroboscoop Nachtegaal Nanoseconde Ei Die kleur paars waarvan ik de naam steeds vergeet Badschuim Trotseren Petroleumlamp Een moment waarop ik niets kan verzinnen Mag ik even op je blaadje kijken De vocabulaire hoogtepunten Van onze medemens Ik hou van jou Dat zijn vier woorden Die streept hij straks weg En verder Gezondheid Baby Salaris Liefde Weekend Seks
Die irren flämmchen allerwege sind erloschen
Ein jäher donner hat die hohe saat gedroschen
Der sturm der nacht zerspaltet das geäst im forste
Er stört der eber lager und der geier horste.
Der strenge könig sprengt aus seinem wolkenschlosse
Er folgt auf goldgeschirrtem pferd mit grossem trosse
Der falschen gattin die sich tummelt in den wettern
Und preisgegeben ist den zügellosen rettern.
Oft glaubt er mit der rauhen faust sie zu versichern
Doch sie entwindet sich mit einem leisen kichern
Bis er sie festet... zwischen seines gürtels spangen
Und dem genick des pferdes ist sie quer gefangen.
Bezwungen schluchzend regt sie ihre blanken zähne
Und schüttelt zürnend ihre aufgelöste mähne
Um ihre nackten glieder spült der schiefe regen
Ihr kalter busen sieht gefasst der haft entgegen.
Vader. Waarom als iemand dat
woord zegt
kijk ik nog steeds vooruit, niet achter mij?
ben ik niet, zoek ik? Het is toch voorbij?
jij bent toch in de regen weggelegd?
Wat verwacht ik dan: je hand op mijn hoofd?
Waar zou ik moeten komen? ben je daar
nog wel, warm woord? Of hebben ze je naar
het huis gebracht waarin je hebt geloofd?
Als ik het hoor is het of ik zelf riep.
Ik moet al antwoord geven en ik ken
nauwelijks de vraag die ik nog altijd ben
Ja, zeg ik, en kijk om. De nacht is diep.
Ik weet opeens waarvoor je hebt geleefd:
ik draag de naam van wie de dood doorgeeft.
School der liefde
Woorden van geluk
zijn moeilijk, ze zijn
klank, wartaal, aaas en jijs en toedan, alles
of niets. Het lekken van vuur; een gordijn
in de wind. Ze zijn eigenlijk maar ballast.
Want we zeggen geluk niet, we doen het.
Dieren hebben alleen maar hun lichamen;
snuiven, stampvoeten, hoeden warmte met
warmte. Het leeft en trilt, het heeft geen namen.
Hoeveel gemakkelijker vindt verdriet
woorden. Dat is de wereld van de mensen:
ze huilen en ze ballen vuisten en ze
vullen bladzijden, maar ze sterven niet.
Sterven hoorde alleen waar leven hoorde:
bij geluk; en dat was teveel voor woorden.
Een nieuw lied
Een nieuw lied voor
de Heer die de vogeltjes schiep
En hun wijzen van iedere dag
Die de treurwilg tot eindeloos treuren riep
En de vrouw tot haar eeuwige lach
Een nieuw lied voor de Heer die de goudvissen goud
En de roodborstjes rood heeft gemaakt
Die de golven der zee, en de bladeren van 't woud
Met zijn vinger heeft aangeraakt
Die de kolibrie schiep, en de adelaar schiep
Het viooltje en de orchidee
Die de schelpen en zwaardvissen liet in het diep
Van dezelfde bedelvende zee
Die zijn adem laat gaan langs het slapende land
Tot het wenend van weelde ontwaakt
Die de dauwdroppen droogt met zijn heilige hand
En de zon tot zijn heilgenoot maakt
Een nieuw lied voor de Heer die het meer en de lucht
En de straten vol zonnelicht goot
Die de leeuwerik leidt tot zijn duizelende vlucht
En de vlinder tot vlinderdood
Een nieuw lied voor de Heer die een durend nieuw lied
In de mond van mijn moedertje lei
Die zijn licht in haar zuivere blik achterliet
En haar zei wat zij zeide tot mij
Een nieuw lied voor de Heer die van ieder nieuw lied
Het ontstaan en de maker is
Die het voorzingt in water en woud en in riet
In de steeg en de vensternis
Een nieuw lied voor de Heer, voor de Heer
Die accoorden en woorden ingeeft
Aan de dichter de vrouw en het kind, o en meer
dan aan weerklank en stem in hem leeft
En zijn naam zij gezegend de eeuwigheid lang
Zij gezegend de naam van de Heer
Van de opgang der zon, tot haar ondergang
zij gezegend de naam van de heer
die de sneeuwvlokken zendt als de wolkige wol
en de rijm als verdwarrelende as
Als hij spreekt lopen alle stuwmeren vol
En alles smelt wat bevroren was
O gij wateren looft en gij landstreken looft
En gij vogeltjes looft onze Heer
En gij vuurtongen looft, en gij dauwdroppen looft
Alle boomtoppen looft onze Heer
Een nieuw lied voor de Heer, met pauk en cymbaal
En bij cither en luit en schalmei
een nieuw lied voor de Heer in uw mond in uw taal
Want wie geeft u die liederen dan hij
Michel van
der Plas (23 oktober 1927 21 juli 2013)
De Duitse dichter Julius Carl Reinhold Sturmwerd geboren op geboren 21 juli 1816 in Koestritz. Sturm bezocht vanaf 1829 het Gymnasium Rutheneum in Gera, voordat hij in 1837 theologie begon te studeren aan de Universiteit van Jena. Vanaf 1841 begon hij als leraar te werken in Heilbronn. In 1844 werd hij benoemd als opvoeder en docent van kroonprins Heinrich XIV Reuss j. L. Omwille daarvan was hij gedeeltelijk verbonden aan het gymnasium in Meiningen. In 1844 gaf hij zijn eerste boek “Neue Märchen für die Jugend” uit, onder het pseudoniem Julius Stern. In 1851 werd hij predikant in Göschitz Schleiz en hij eindigde in 1857 als pastor in Koestritz. In 1885 werd hij ereburger van Koestritz. Ter gelegenheid van zijn pensionering ontving hij in hetzelfde jaar 1885 de titel Geheimer Kirchenrat. Sturm was een van de belangrijkste dichters van de late Romantiek. Hij schreef vele gedichten en proza werken en publiceerde ongeveer 30 boeken .
Am Abend Der Blüthenbaum durchhaucht mit Duft Die linde, weiche Abendluft, Der ich die Brust erschlossen; Mein Herz wie eine Knospe liegt In Blüthenträume eingewiegt, Von Blüthenduft umflossen.
Da blickt der Mond in's stille Thal Und kaum hat sich sein milder Strahl In meine Brust ergossen, Als auch mein Herz, vom Traum erwacht, In heiligstiller Mondscheinnacht Als Blüthe sich erschlossen.
Lied Die Quelle blinkt so klar und rein Im Sonnenschein; Doch tausendmal so hell und klar Blinkt meiner Liebsten Augenpaar.
Ein frisch erblühtes Röslein steht Im Gartenbeet; Die Wange meiner Liebsten glüht Noch schöner, als das Röslein blüht.
Die Sonne, die am Himmel rollt, Spinnt klares Gold; Doch was sie spinnt, ist nicht so klar, Als meiner Liebsten goldnes Haar.
Im Busche schlägt die Nachtigall Mit süßem Schall; Doch tönt so süß ihr Flöten nicht, Als wenn mein Lieb, ich liebe dich, spricht.
Een spin holt
in de lente
angst is de veer van het horloge
het is bijna tijd.
Dan, dan: o kinderen
van de overspelige moeder,
je gescheiden papa
leeft in het huis naar links.
maak je nagels schoon
de omroeper zegt:
het is lente.
angst voor wat?
De wolken zijn een gerafelde sok
van God.
o lentegeuren!
Weeekend in Metropolis
Zo dikwijls
als ik over de lange
populierenlanen liep zacht zingend,
denkend aan de avond haar witte
plaveisel waar ik gestorven ben. -
als ik je weerzie ben je toch een ander
ik ken je je blijft niet lang bij iemand
in steeds andere spiegels behaagt het je
steeds andere mensen te zien steeds jezelf.
nu heb ik je niet langer
weet je het je bent dood
ik heb je gevonden hijgend
over de daken van Metropolis.
Voor jou
1
voor jou
als ik je ooit zal tegenkomen
of als ik nooit in je hart
zal wachten op een brand van kussen
voor jou
ik zal de ring van trouw bewaken
ik zal de zon openhouden
ik zal de nacht strelen
voor jou zal ik de waardigheid
van de mens op aarde zichtbaar maken
en mijn bed zal wit zijn
voor jou zal ik wachten.
Hans Lodeizen (20 juli 1924 - 26 juli 1950)
De Duitse schrijver Uwe Johnson
werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen).
Zie ook alle tags voor
Uwe Johnson op dit blog.
Uit: Mutmaßungen
über Jakob
Deswegen waren sie ja so aufgeregt. Wenn sie auch gleich wieder Worte
gefunden haben von tragischem Unglücksfall und Verdienste beim Aufbau des
Sozialismus und ehrendes Andenken bewahren: der sich das aus den Fingern
gesogen hat weiss es gewiss besser, wär schon einer. Frag doch mal auf diesem
ganzen verdammten Bahnhof ob einer jetzt noch im November Ausreiseerlaubnis
nach Westdeutschland gekriegt hat, und Jakob ist am selben Morgen erst mit
einem Interzonenzug zurückgekommen. Denk dir mal bei wem er war.
- Cresspahl, wenn du den kennst. Der hat eine Tochter. Mein Vater war
achtundsechzig Jahre alt in diesem Herbst und lebte allein in dem Wind, der
grau und rauh vom Meer ins Land einfiel hinweg über ihn und sein Haus Heinrich
Cresspahl war ein mächtiger breiter Mann von schweren langsamen Bewegungen,
sein Kopf war ein verwitterter alter Turm unter kurzen grauen scheitellosen
Haaren. Seine Frau war tot seit achtzehn Jahren, er entbehrte seine Tochter. In
seiner Werkstatt stand wenig Arbeit an den Wänden, er hatte das Schild seines
Handwerks schon lange von der Haustür genommen. Gelegentlich für das
Landesmuseum besserte er kostbare Möbel aus und für Leute die sich seinen Namen
weitersagten. Er ging viel über Land in Manchesterzeug und langen Stiefeln, da
suchte er nach alten Truhen und Bauernschränken. Manchmal hielten
Pferdefuhrwerke vor seinem Haus mit Stücken, die ihm hineingetragen wurden;
später kamen Autos aus den grossen Städten und fuhren das sattbraune kunstreich
gefügte Holz mit den stumpf glänzenden Zierbeschlägen davon in die Fremde. So
erhielt er sein Leben. Steuererklärung in Ordnung, Bankkonto bescheiden passend
zu den Ausgaben in einer abgelegenen kleinen Stadt, kein Verdacht auf
ungesetzliche Einkünfte.
Uwe Johnson
(20 juli 1934 24 februari 1984)
Beeld door Wieland Förster in Güstrow
De Nederlandse schrijver, journalist, commentator,
essayist en columnist Henk
Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk
Hofland op dit blog.
Uit: Van zazou
tot provo
Wie spreekt er nu
nog over zazous? Ze zijn totaal vergeten, maar toch hebben ze jarenlang voor
grote verontrusting onder de pedagogen gezorgd. Het best zijn ze beschreven
door Malaparte in De huid:
Zazous waren
excentrieke jongelieden tussen de zeventien en de twintig, opvallend gekleed,
met golfschoenen, nauwe tot het scheenbeen reikende broekspijpen, een overmatig
lang jasje en een overhemd met een hoog nauw boord. Ze droegen hun haar lang,
tot in hun nek en het geheel deed herinneren aan Marie Antoinette. De zazous
verschenen voor het eerst in 1940 hier en daar in Parijs in de buurt van de
Place Victor Hugo. In een bar aan dit plein hadden ze hun hoofdkwartier.
Vervolgens werden ze in dichte drommen waargenomen aan de Rive Gauche en in de
bars in de buurt van St. Germain des Prés. Maar de voorkeur bleken ze toch te
geven aan Muette en de Champs Elysées.
Over het algemeen
kwamen ze uit welgestelde burgermilieus en op het eerste gezicht lieten de
zorgen die de meeste Fransen somber stemden, hen koud. Ze toonden geen
buitengewone belangstelling voor kunst of litteratuur of sport en vooral niet
voor de politiek, als men tenminste de smerigheid uit die tijd politiek wil
noemen. Voor alles wat onder de term flirt wordt samengevat, waren ze
onverschillig, hoewel ze in gezelschap waren, of liever, meisjes in hun gevolg
hadden die op soortgelijke excentrieke manier gekleed waren - in een lange
blouse en een rok die tot even boven de knieën reikte. In openbare gelegenheden
spraken ze nooit luid, maar steeds met gedempte stem, bijna fluisterend, en hun
gesprekken gingen altijd over de film, minder over de sterren dan over de
regisseurs en de films op zichzelf. Hun middagen brachten ze door in de
bioscoop, en in de donkere zalen hoorde men hun zacht gefluister en de korte
keelgeluiden waarmee ze elkaar aanriepen.
Erhabne Flamme, mehr als schöne, schön,
zu der der Himmel neigte so unstreitig,
daß er beschloß, sie, ach für mich zu zeitig,
zu dem ihr gleichen Sterne zu erhöhn.
Jetzt erst erwach ich und gewahr, wie sie
zu meinem Besten jenen Wünschen wehrte,
da sie der Glut, die Jugend noch vermehrte,
ihr Antlitz süß zugleich und trügend lieh.
Ihr dank ich, ihrem Rat und Augenmerk;
wie machte sie mit sanftestem Verachten
in meinem Brand das eigne Heil mir dringend.
Durch Künste, welche würdge Früchte brachten,
war Zunge hier und Braue dort am Werk,
ich Ruhm auf sie, sie in mich Tugend bringend.
Wolvin en wolf in
t winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:
uit de angsten ranken namen op in t duister
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.
Als in de tijd van
de ouders zijn de nachten,
op t huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraat door een schaduw suist
bederft de waan tot schimmel op de wanden.
t Gedroomde
kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.
Samen, onder de
vlag van t beddelaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Marias hand rust op mijn grauwend haar.
Het bruidje
De bruiloftgasten
lieten hen alleen.
Hij heeft haar blonde hand
in zijn donkre hand genomen.
De kamer in het schemerlicht der maan,
het ordeloze maal, de bekers en de bloemen,
de stoelen rond de dis verspreid;
en buiten, waar de weeldrigheid der bomen
ruist en vol sidderende vogels is
- alle schatten die de feestelijke weemoed toebehoren
schenken deze nacht zijn onvergankelijke faam.
Hij beeft van innigheid en zucht haar naam
terwijl zijn armen om haar schouders komen.
Zij draagt de rijkdom die haar zwaar beklemt,
denkt aan de maan die op het bed
haar ranke straal reeds heeft geschoten.
En lang, terwijl haar lijf van tederheid ontstelt,
heeft zij haar man aanschouwd;
en uit vervaarlijkheid in het geluk gekomen,
schuilt haar maagdelijke onnozelheid
bij zijn ontfermen en zijn mededogen.
Now, coarsely wrought
iron from my thoughts own smithy,
my sledge shall test
the utmost you can bear.
I know your chains
links snap, that this is risky,
but likewise know
theres honest steel in there.
From my home mine and
slash-burnt acres clamour
I gained my iron and
charcoal for the fire,
I gripped as once
each sweethearts waist my hammer
and fanned my forges
flames with keen desire.
How bright the
anvils song when dusk was swelling,
in evening coolness
when my youths sun set!
The clanging, how it
spread! From farm and dwelling
with chiming youthful
voices it was met.
But out of sight,
alone, hard iron unfurling,
toiled with great
zest the half-apprenticed bard
and smiled at all the
hot flakes round him whirling,
though many a spark
his pitted skin still scarred.
Vertaald door John
Irons
Komm, singen wir...
Komm, singen wir, an mir soll es nicht fehlen,
auch du hast was auf Lager, wie ich sehe-
tönt es auch falsch aus rostig alten Kehlen,
Ein Frühlingslied klingt schön selbst von der Krähe.
Und streift hier über mittagheißes Land
ein Mädchen, übermütig, rank und rund,
so lächeln wir über der Hecke Rand,
wir trieben´s früher beide ziemlich bunt.
I was never married. Never found anybody that'd
have me.
He looked at John Grady.
Margaret was my brother's girl. Him and his
wife both was carried off in the influenza epidemic in nineteen and eighteen.
I didnt know that.
She never really knowed her parents. She was
just a baby. Well, five. Where's your coat at?
I'm all right.
I was in Fort Collins Colorado at the time.
They sent for me. I shipped my horses and come back on the train with em. Dont
catch cold out here now.
No sir. I wont. I aint cold.
I had ever motivation in the world but I never
could find one I thought would suit Margaret.
One what?
Wife. One wife. We finally just give it up.
Probably a mistake. I dont know. Socorro pretty much raised her. She spoke
better spanish than Socorro did. It's just awful hard. It liked to of killed
Socorro. She still aint right. I dont expect she ever will be.
Yessir.
We tried ever way in the world to spoil her
rotten but it didnt take. I dont know why she turned out the way she did. It's
just a miracle I guess you could say. I dont take no credit for it, I'll tell
you that.
Yessir.
Look yonder. The old man nodded toward the
moon.
What?
You cant see em now. Wait a minute. No. They're
gone.
Pavel Kohout, Lotte Ingrisch, Elfriede Kern, Thomas Berger, Thomas Lovell Beddoes
De Tsjechische schrijver Pavel Kohoutwerd geboren op 20 juli 1928 in Praag in wat toen
nog Tsjecho-Slowakije werd genoemd. Zie ook alle tags voor Pavel Kohoutop dit blog.
Uit: The
Widow Killer
(Vertaald door Neil Bernel)
Thunder, mused Chief Inspector Buback, in February? It was over before he knew
it. A large aerial bomb, he realized, and it had fallen uncomfortably close by.
The building of the Prague
Gestapo, where Buback worked as liaison officer for the Reich's criminal police
office, swayed wildly for what seemed like an eternity, but did not collapse.
The proverbial quiet followed the storm; time stopped. Eventually sirens began
to wail, and the officers and secretaries trooped down to the shelter.
He stared, motionless, at
the two faces on his desk.
Buback disliked the shelter,
in the basement of the old Petschke Bank. Some of its safes had been converted
into cells; he'd heard a good interrogation there helped political prisoners
remember all sorts of forgotten details. So he stayed upstairs, thunderstruck:
the blast and the shaking had brought Hilde and Heidi back to life.
Their framed picture had
traveled with him throughout the war. The offices changed, as did the cities
and countries, but everywhere they had smiled radiantly at him, older and
younger versions of a quiet, soothing loveliness. He conducted meetings and
interrogations as they gazed at him from that final peacetime summer on the
Isle of Sylt; for the most part he barely noticed them. But not an hour went by
without Buback remembering in a flash of joy that they were alive.
They had been on his desk
last year in Antwerp as men in other departments prepared for the retreat by
burning documents in the courtyard. He had sneezed as the pungent smoke tickled
his nose, and for a moment he did not understand the voice on the telephone
telling him that both of them were dead. The smiles in the picture still glowed
inside him; they flatly contradicted what he heard. Then the official from
Berlin headquarters read him the police report.
Vielleicht habe ich ein Rätsel gelöst. Ein
Geheimnis erraten. Ich wiederhole, vielleicht. Aber wenn, wird es Ihr Leben
verändern.
Ich bin alt. Die nach mir kommen, sollen forschen,
rechnen, experimentieren. Meine privaten Theorien wissenschaftlich bestätigen
oder widerlegen. Wenn sie aber bestätigt werden ...
Begleiten Sie mich auf meiner Entdeckungsreise.
Sie war verblüffend, erschreckend und fast immer komisch. Ich hab mich
gewundert, mich gefürchtet, aber viel gelacht. Ich lache gern und wünsche mir,
dass Sie es bei der Lektüre auch tun. Schrecken und Komik liegen so nah beieinander.
Materialisten behaupten, dass es nur Materie gibt.
Sie berufen sich auf ihre nicht gemachten Erfahrungen, was an einen Maulwurf
erinnert, der die Milchstraße leugnet. Der Ärmste, er kann sie nicht sehen. Im
Gegensatz zu ihnen erkläre ich aufgrund gemachter Erfahrungen den Kosmos der
Maulwürfe für ein Hirngespinst von Blinden. Sinnlos, sich an ihm orientieren zu
wollen.
Im Namen der Milchstraße berichte ich von Erfahrungen,
welche die Existenz von Doppelgängern und parallelen Universen dokumentieren.
Dazu eine kleine Einführung:
Der Doppelgänger ist eine Person, die so
ausschaut wie, zum Beispiel, Sie obwohl Sie es gar nicht sind. Doppel- gänger
sind aus allen Zeiten und Kulturen bekannt. Sie haben viele Namen. Ob
feinstofflicher, siderischer, astraler, Äther- oder Hauchkörper ich nenne ihn
am liebsten Quantenleib. Teilchenkörper und Quantenleib sind Erscheinungen
unserer Doppelnatur. Wir sind sowohl materiell als auch immateriell, was nicht
erschreckend, sondern ein Segen ist.
Man täuscht sich da oft, hat die Frau gesagt,
ohne Säge ist nicht viel zu machen, das könnte in ein Gemetzel ausarten, und
dazu möchte ich mich eigentlich nicht hergeben. Wenn es nicht sauber und
einigermaßen schmerzlos gemacht werden kann, dürfen Sie auf meine Hilfe nicht
zählen. Ich bin verzweifelt. Es ist ganz ausgeschlossen, daß ich hier im Zug
irgendwo eine Säge auftreibe. Säge oder Axt, hat die Frau gesagt, beides ist
möglich. Auch eine Axt wird sich hier im Zug nicht finden, sie weiß das
genausogut wie ich. Dann ist also alles umsonst gewesen, hab ich gesagt,
Yolande hat umsonst so tapfer durchgehalten und kann mir mit Recht den Vorwurf
machen, daß ich ihr Bein ganz unnötig aufs Spiel gesetzt habe. Sie beobachtet
uns die ganze Zeit, hat die Frau gesagt und an mir vorbei ins Abteil geschaut,
sie schöpft Verdacht, wenn wir noch lange hier draußen stehenbleiben.
Such terms made Roy uncomfortable, and he
himself never used them. "I'm trying to tell you there's no boffer or
boffee. There's just your humble servant and another self-commanded person.
Sometimes we're lovers and sometimes not."
"Lovers?" Sam gestured with his own stein, which he had long since
emptied and was politely waiting to refill at Roy's convenience. "See,
that's what I don't get. The sex I can understand better than what you call
love. How can one-night stands, even with the same partner for a week or two,
be love?"
Sam would never understand that for Roy, making love could be a three-second
meeting of the eyes with a woman in the window of a passing bus. At the same
time, Roy still loved all the women with whom he had ever had intimate
relations, a sizable company if not as multitudinous as Sam imagined, though no
account was actually kept. Roy liked to think a great many of his former
partners shared the feeling, though he knew not all did. There were of course
those who felt rejected, even betrayed, when it was he who brought it to an
end, and not even all of those who took the initiative in terminating the
affair could forgive him for sincerely agreeing with their decision.
Roy tried to recognize his own inadequacies, though more than one of the women
he had frequented disparaged his sort of self-criticism as being actually an
insidious form of conceit. But there were those who found it attractive in a
man forthrightly to admit his flaws without using such an admission as a
pretext for an array of attention-demanding excuses. Roy would readily
apologize, but he rarely explained. There were those who saw that as a kind of
honesty all too uncommon in the male sex. Not all women want to be lied to, as
Roy would tell the ones he thought might agree, and he was right often enough.
As mad sexton's bell,
tolling
For earth's loveliest daughter
Night's dumbness breaks rolling
Ghostily:
So our boat breaks the water
Witchingly.
As her look the dream troubles
Of her tearful-eyed lover,
So our sails in the bubbles
Ghostily
Are mirrored, and hover
Moonily.
To Night
So thou art come
again, old black-winged night,
Like an huge bird, between us and the sun,
Hiding, with out-stretched form, the genial light;
And still, beneath thine icy bosom's dun
And cloudy plumage, hatching fog-breathed blight
And embryo storms, and crabbéd frosts, that shun
Day's warm caress. The owls from ivied loop
Are shrieking homage, as thou cowerest high;
Like sable crow pausing in eager stoop
On the dim world thou gluttest thy clouded eye,
Silently waiting latest time's fell whoop,
When thou shalt quit thine eyrie in the sky,
To pounce upon the world with eager claw,
And tomb time, death, and substance in thy maw.
Thomas
Lovell Beddoes (20 juli 1803 26 januari 1849)
Mart Smeets, Anna Enquist, Gottfried Keller, Miltos Sachtouris, Jean-Pierre Faye, Hermann Bahr
Bij de Tour de France
Team Radio Shack
in actie in 2010, in het midden L. A.
Uit: Onmacht, dat is het (column)
Als er iets
vervelend is aan de laatste etappe van de Tour
Nu kreeg het deze lading mee en kreeg het alle aandacht van de wereld.
Met een staartje natuurlijk.
De boete van de grove (??) overtreding van Team Radio Shack zal door de UCI op
de rekening van het Zwitserse kankerfonds worden overgemaakt.
Go figure, wat een ontstellende hypocrieten.
Regels dienen soms overtreden te worden om diep bij ons mensen hun weerslag te
krijgen. Dit was zon moment dat het niemand pijn deed, dat het waardig en ook
nog leuk en zonder poeha werd uitgevoerd en wat doet de scheidsrechter?
Hij pakt een donkergele kaart.
Hij weet niet beter. Hij hanteert de regels.
De regels van de ongevoeligen, van de nitwits, van de schoonmakers, van de lege
hoofden. Gevoelloze wezens, op sterk water staande medeburgers, dat zijn het.
Dit was nou zon moment, dat door de vingers zien een must was. Voor 102 kilometer
lang.
Regelgevers en beschermers daarvan zijn toch soms zo meelijwekkende mensen. Ik
kan er niets aan doen, maar ben het van harte met Johan Bruyneel eens.
Die sprak in een tweet over hersenloze wezens.
Dat is niet aardig gesteld, maar dekt de lading volledig.
Maar, dacht ik, L.A. was nu bijna Voltooid Verleden Tijd en dan kon hij, in
zijn finale kilometers toch nog even goed gepakt worden.
Dan werd er tenslotte toch duidelijk wie het echt voor het zeggen had.
Een actie, misschien wel schalks en uiteraard onaangekondigd, voor een zeer
nobel doel, werd dan toch nog inzet van het moordende machtspel dat zich altijd
al in de contouren van de Ronde van Frankrijk afspeelt.
Dat laatste is, als je er goed over nadenkt, zo intens triest.
Mijn zilverharige vriendin en ik
zijn als twee grote appelbomen
steviger en heerlijker dan ooit in bloei,
voor de bongerd gerooid wordt.
Wanneer wij elkaar spreken, bijvoorbeeld
over het best-bewaarde damesgeheim
aller tijden, of over hoe wij ons
voegen naar de wet van de wereld,
almaar, en waarom, zegt zij mij:
wij zijn bang voor onze eigen kracht.
En inderdaad, met vreugdevolle
en opbolderende angst zeil ik daarna
de trap af: welke onderneming zal ik
nu eens gaan oprichten, welke harde
waarheid beschrijven; en ga ik, immers
in vlam, die oorlog eens voeren?
Tamboer
We horen hem wel, de tamboer in de verte,
maar luisteren niet. De maat van zijn stokken
bepaalt onze stappen. Ook nu. Verwijlen
wil ik bij een wals van vroeger, een dans,
kind op de arm. Het spant ondraaglijk
tussen toen en vandaag. Aan de mars valt niet
te ontkomen. Woedend doe ik een greep
in de muziekdoos van het geheugen, waar
haar te vinden voor ik omval? Maar kijk,
de trommelaar brengt ons het kleinkind,
verlokt ons tot een nieuw lied, zadelt ons op
met de laatste vreugde voor de eindstreep.
Voor hobo en
piano
Zij heeft het riet in huis gehaald, waar
altijd
met een zweem van streling, snaren klonken. Zij
wil niet als de klarinet behagen, niet verlokken
als de fluit. Zij stelt. Zo eenzaam heb ik haar
als meisje nooit gehoord. Met haar oprecht en
puur geluid blaast zij zich daaglijks verder weg.
Wat nu? Ik bied haar fluisterende tegenstemmen
op het aangetast gebit van mijn klavier, ik vang
mijn grote kind nog in een uitgerekt accoord
maar ga haar toevertrouwen aan de tegenwind.
Das Dorf zählt kaum
zweitausend Bewohner, von welchen je ein paar hundert den gleichen Namen
führen; aber höchstens zwanzig bis dreißig von diesen pflegen sich Vetter zu
nennen, weil die Erinnerungen selten bis zum Urgroßvater hinaufsteigen. Aus der
unergründlichen Tiefe der Zeiten an das Tageslicht gestiegen, sonnen sich diese
Menschen darin, so gut es gehen will, rühren sich und wehren sich ihrer Haut,
um wohl oder wehe wieder in der Dunkelheit zu verschwinden, wenn ihre Zeit
gekommen ist. Wenn sie ihre Nasen in die Hand nehmen, so sind sie sattsam
überzeugt, daß sie eine ununterbrochene Reihe von zweiunddreißig Ahnen besitzen
müssen, und anstatt dem natürlichen Zusammenhange derselben nachzuspüren, sind
sie vielmehr bemüht, die Kette ihrerseits nicht ausgehen zu lassen. So kommt
es, daß sie alle möglichen Sagen und wunderlichen Geschichten ihrer Gegend mit
der größten Genauigkeit erzählen können, ohne zu wissen, wie es zugegangen ist,
daß der Großvater die Großmutter nahm. Alle Tugenden glaubt jeder selbst zu
besitzen, wenigstens diejenigen, welche nach seiner Lebensweise für ihn
wirkliche Tugenden sind, und was die Missetaten betrifft, so hat der Bauer so
gut Ursache wie der Herr, die seiner Väter in Vergessenheit begraben zu
wünschen; denn er ist zuweilen trotz seines Hochmutes auch nur ein Mensch.
Ein großes rundes Gebiet
von Feld und Wald bildet ein reiches unverwüstliches Vermögen der Bewohner.
Dieser Reichtum blieb sich von jeher so ziemlich gleich; wenn auch hie und da
eine Braut einen Teil verschleppt, so unternehmen die jungen Burschen dafür
häufige Raubzüge bis auf acht Stunden weit und sorgen für hinlänglichen Ersatz,
sowie dafür, daß die Gemütsanlagen und körperlichen Physiognomien der Gemeinde
die gehörige Mannigfaltigkeit bewahren, und sie entwickeln hierin eine tiefere
und gelehrtere Einsicht für ein frisches Fortgedeihen als manche reiche
Patrizier- oder Handelsstadt und als die europäischen Fürstengeschlechter.
From her body came
voices of others
of a soldier who spoke like a bird
of a sick person whod died of sheeps pains
and the cries of Marias baby niece
that had been born those very days
Maria wept wept
now Maria laughed
she spread her arms at night
remained with her legs apart
Then her eyes darkened
black black blurry they darkened
The radio played
Maria wept
Maria wept
the radio played
Then Maria
slowly opened her arms
she began to fly
around the room
« Chaque vague innovationnelle induit la
suivante : la machine à vapeur de Watt qui actionnait le renvideur des
filatures de textiles, va se transformer en locomotive sur rail. Le règne des
transports ferroviaires se métamorphose en réseaux automobiles. Létincelle de
lélectricité prend le vol informatique de linternet, mais cest la bulle
internet qui a donné en lan 2000, une décennie davance, le signal de
lexplosion financière en cours.
Sommes-nous donc au fond du trou creusé par un
IVe cycle de Kondratieff ? Ce nest point hasard
sil est annoncé par léclatement de la bulle spéculative sur les valeurs
Internet, innovation technique étincelante, sil en fut. La chute des valeurs
du Nasdaq en mars 2000 précède en effet et provoque, par le jeu bancaire des
taux dintérêts relevés la lourde déprime des subprimes, et sa suite. En
France une boule spéculative nommée Messier celui-ci avait justement le nom
dune galaxie marque durement ce moment, qui précède dune décennie et
suscite de loin lorage de Septembre 2008.
Faut-il relire le millier de pages où
Schumpeter explore la mécanique ondulatoire de léconomie mondiale ? Cette
description était donc une vieille lune pour les économistes sérieux, durant
les trente années glorieuses. Elle nous décrit aujourdhui sans doute ce qui
se passe aujourdhui. Pour tenter de faire comprendre ce qui a lieu, à
travers les fantasmes divers de ce que Schumpeter nomme sobrement la création
de crédit, par les jeux bancaires, lui-même décrit curieusement ceux-ci
comme les équivalents de ce que voulait être alors en Russie soviétique le
Gosplan, le Plan dEtat soviétique : machine apparemment plus claire,
plus rationnelle
Jean-Pierre Faye (Parijs, 19 July 1925)
De Oostenrijkse toneelschrijver, romanschrijver,
essayist, tijdschriftuitgever, journalist, theaterregisseur, dramaturg en
theater-, kunst- en cultuurcriticus Hermann Bahr werd geboren op 19 juli 1863 in Linz. Zie ook alle tags voor Hermann
Bahr op dit blog.
Uit: Trost
in Goethe
Nun bot mir Stadtrat
Goeritz, der Leiter des Vereins, in dem ich immer spreche, das letzte Mal an,
mich jetzt einmal über die neueste Kunst auszulassen; über Expressionismus,
Kubismus, Futurismus. Goeritz, der selbst einen ganz entschiedenen Geschmack,
ein ganz zuverlässiges Kunstgefühl hat, sich also sicher weiß, kann es sich
erlauben, auf alles einzugehen, ohne Angst, dadurch verwirrt zu werden. Und
seine Leute stehen in einer starken Überlieferung so fest, daß er auch für sie
nichts zu fürchten hat; die bläst so bald kein Wind um, woher er auch kommen
mag. Den Stadtrat scheint's eher zu freuen, wenn er sie von Zeit zu Zeit einmal
gehörig aufschütteln und zerzausen kann. Es ist ein gut versicherter
Menschenschlag, dem man getrost zumuten darf, was ungewissen Geistern
vielleicht gefährlich würde. Sie haben einen vortrefflichen Magen, sie werden
auch den Futurismus verdauen! Und mein Goeritz hält darauf, seine Stadt mit
allem zu versehen, was gut und teuer ist; es soll keiner erst nach Berlin
fahren müssen, um das Neueste zu haben. So sprach er mir Mut
zu, mich ja nicht zu schonen, und ich sah seinen munteren klugen Augen das
Vergnügen an, einen solchen Sauerteig an mir zu haben. Als ich ihm aber
zugesagt hatte, fiel es schwer auf mich, denn ich mußte ja jetzt vor allem erst
einmal darüber nachdenken, wie ich denn eigentlich selbst vom Expressionismus
denke. Mit dem Impressionismus bin ich aufgewachsen. Ich war Impressionist,
bevor ich einen kannte. Wenn ich mich dann für den Impressionismus schlug, war
es für mein eigenes Leben. Und als ich ihn nun plötzlich aber nicht mehr von
den Alten, sondern von einer neuen Jugend bedroht sah, das mahnte mich daran,
daß es Abend für uns wird. Ich schloß daraus zunächst nur, es sei Zeit, daß ich
mit Anstand alt werden lerne. Die mit mir jung gewesen waren, wollten das aber
nicht, und es verdroß mich, sie gegen die Jugend nun selbst wieder genau so
töricht und ungerecht zu sehen, wie vor dreißig Jahren die Alten gegen uns. Ich
schämte mich für uns alle.
Hermann
Bahr (19 juli 1863 - 15 januari 1934)
Portret door Ferry Bératon, 1893
Karl Vannieuwkerke, Simon Vinkenoog, Steffen Popp, Alicia Steimberg, Jevgeni Jevtoesjenko, Aad Nuis
Bij de Tour de France
Marcel Kittel
Uit: Marcel Kittel (Column uit 2012)
Er zijn een aantal
talen waar ik mijn plan in trek, maar mijn Duits is maar net iets beter dan dat
van Jean-Marie. Op 28 maart van dit jaar had ik weer eens prijs. Marcel Kittel
won in Koksijde de massaspurt aan het eind van de tweede rit in de Driedaagse
van De Panne. Ik had Kittel nog nooit geïnterviewd en wist niet waaraan me te
verwachten. Dat viel goed mee. Een standaardvraag volstond. Voor me zat op een
kleine kruk een frisse, intelligente jongeman die me meer gaf dan ik vroeg.
Kittel is een persoonlijkheid. Dat hij van zich doet spreken in de nasleep van
de Armstrongstorm verbaast me geenszins.
Het maakt me ziek als ik lees dat renners als Alberto
Contador, Samuel Sanchez en Miguel Indurain Armstrong blijven steunen, twitterde de 24-jarige Duitse sprinter
eergisteren. Een volger suggereerde dat het misschien verstandiger zou zijn als
Kittel zijn mond zou houden. Omdat de
geschiedenis leert dat het wielrennen mensen als jij uiteindelijk altijd de rug
toekeert. Nu niet meer. Ik
waag het erop, antwoordde Kittel. De nieuwe generatie wielrenners heeft
ballen en pikt het niet dat de perceptie zich keert tegen iedereen die op een
fiets zit. Thomas De Gendt en Tim Declercq komen met open brieven, Marcel
Kittel maakt zich boos op Twitter. We juichen het toe. Ze moeten Armstrong
afvallen, niet alleen om wille van zijn dopinggebruik maar ook om het
manipulatieve karakter van het systeem dat erachter zat. Voor de rest staan er
op erelijsten tientallen namen die door een x kunnen worden vervangen, zowel in
de klassiekers als in de grote ronden. En ja, ook van landgenoten! Alleen zijn
die nog niet onder ede verhoord.
het kamerlandschap breekt
zich in de broze dingen
van dit 4-dimensionaal bestaan
de doden die ons tevergeefs omringen
zijn hier schoorvoetend langsgegaan
en hebben ons hun kleur gelaten
o vormen die een mens moet haten
o grijze daden in een vreemd beheer
de ruimte door geen kracht meer in te halen
o braque o dwazen die een volkslied zingen
Faits Divers
Je est un autre. Arthur Rimbaud
ik ben een vreemde in eigen bloed
mijn hartslag klopt aan andere deuren
van het schuim der goden herken ik de kleuren
maar het is ik die mij huiveren doe
het zijn de eigen ogen die mij breken
en de stenen
die als ontluikende bloemen
langzaam aan mijn ingewanden groeien
ik ben verdronken in dit drijfzandlied
van waaruit duizend doden smeken:
- in dit naaktlandschapp dat leven heet
drijft doodgezongen de tijd uiteen -
kringen verleden zonder heden
woorden klanken gestamel.
Bloedgang
er is het onderhuids verraad
dat elk verweer aan stukken slaat
mijn verweer -- het geweer
op mijzelf gericht
de eigen klap
in het eigen gezicht
de opgebroken straat
het huis dat aan het water staat
herinnering
aan het foetes-zijn:
de deur intrappen met ogen dicht
en reeds het bankroet van de laatste snik
de laatste adem
het laatste gedicht
Uit:La loca
101 (Vertaald door Phyllis Silverstein)
In the islands, the
water, the climate, something or other, makes everything grow with tremendous
force. By spring, trees of all sizes are completely covered with white wisteria
and lilacs. But that's not enough for those boys. They hang cute little potted
plants along the walls of the house. On Sundays they throw barbecues and invite
Lisanti and a bunch of other gays over for lunch. Afterwards, they play the
guitar and sing, and by six o'clock everyone is parked out on the pier, in
suits and ties, waiting for the launch to take them back. Seeing them so staid
and polite, no one would ever guess that earlier they'd been couples, dancing
in the twilight.
"What do you think, Lisanti," we asked him,
"who can we leave the dog with since they won't let us keep her here in
the apartment." Lisanti said he would ask the watchman Antares, but just
then, Antares got sick and died of cancer. Members of the island's development
committee took up a collection for the widow and children, and Lisanti ended up
with Canela.
The first week was terribly upsetting. I cried all day
thinking that Canela would be unable to bear the separation and change in
lifestyle; but the following Sunday, when we went to the island, we saw that
she was just fine, and best friends with Lisanti's dog. They even went
rat-hunting together. Lisanti cut one up with his mountain knife so they could
share it. Imagine that pooch, the one who slept at the foot of our beds for
five years and ate only grilled meat sliced up and served on a platter; now
she's all over the island, catching rats and eating them raw.
Lisanti's children (because Lisanti had two children, in
spite of everything) became attached to Canela and now they'd never give her
back.
I fell out of love: thats our storys dull
ending,
as flat as life is, as dull as the grave.
Excuse me-Ill break off the string of this love song
and smash the guitar. We have nothing to save.
The puppy is puzzled. Our furry small monster
cant decide why we complicate simple things so-
he whines at your door and I let him enter,
when he scratches at my door, you always go.
Dog, sentimental dog, youll surely go crazy,
running from one to the othe like this-
too young to conceive of an ancient idea:
its ended, done with, over, kaput. Finis.
Get sentimental and we end up by playing
the old melodrama, 'Salvation of Love.'
'Forgiveness, ' we whisper, and hope for an echo;
but nothing returns from the silence above.
Better save love at the very beginning,
avoiding all passionate 'nevers, ' 'forevers; '
we ought to have heard what the train wheels were shouting,
'Do not make promises! ' Promises are levers.
We should have made note of the broken branches,
we should have looked up at the smokey sky,
warning the witless pretensions of lovers-
the greater the hope is, the greater the lie.
True kindness in love means staying quite sober,
weighing each link of the chain you must bear.
Dont promise her heaven-suggest half an acre;
not 'unto death, ' but at least to next year.
And dont keep declaring, 'I love you, I love you.'
That little phrase leads a durable life-
when remembered again in some loveless hereafter,
it can sting like a hornet or stab like a knife.
So-our little dog in all his confusion
turns and returns from door to door.
I wont say 'forgive me' because I have left you;
I ask pardon for one thing: I loved you before.
Jevgeni
Jevtoesjenko (Zima, 18 juli 1933)
Op de cover van Time, april 1962
De Nederlandse
schrijver, criticus en politicus Aad Nuis werd geboren op 18 juli 1933 in
Sliedrecht. Zie ook alle tags voor Aad Nuisop dit blog.
Binnenhof
Het stille hart van wervelwinden
in dit glas water, Nederland,
waar ik mij steeds terug moet vinden
naast dagtoerist en demonstrant.
Bestaat dit echt of zijn wij spoken,
figuren dansend hand in hand,
gedurig in koud vuur ontstoken
door woorden van dor zand?
Ga maar bij dichter, boeren kijken:
hun taal, hun grond, vast in de hand.
Hier blijft de werkelijkheid ontwijken -
net naast de rand.
Toch zoemt en trilt het hier van krachten,
huist hier het hart (meer dan 't verstand)
van wat ik grijnzend hoog blijf achten:
mijn land.