Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
24-07-2013
Dolce far niente (Gewitter, Stefan George)
Dolce far niente
Feodor Vasilyev, Wolk studie, rond 1870
Gewitter
Die irren flämmchen allerwege sind erloschen
Ein jäher donner hat die hohe saat gedroschen
Der sturm der nacht zerspaltet das geäst im forste
Er stört der eber lager und der geier horste.
Der strenge könig sprengt aus seinem wolkenschlosse
Er folgt auf goldgeschirrtem pferd mit grossem trosse
Der falschen gattin die sich tummelt in den wettern
Und preisgegeben ist den zügellosen rettern.
Oft glaubt er mit der rauhen faust sie zu versichern
Doch sie entwindet sich mit einem leisen kichern
Bis er sie festet... zwischen seines gürtels spangen
Und dem genick des pferdes ist sie quer gefangen.
Bezwungen schluchzend regt sie ihre blanken zähne
Und schüttelt zürnend ihre aufgelöste mähne
Um ihre nackten glieder spült der schiefe regen
Ihr kalter busen sieht gefasst der haft entgegen.
Vader. Waarom als iemand dat
woord zegt
kijk ik nog steeds vooruit, niet achter mij?
ben ik niet, zoek ik? Het is toch voorbij?
jij bent toch in de regen weggelegd?
Wat verwacht ik dan: je hand op mijn hoofd?
Waar zou ik moeten komen? ben je daar
nog wel, warm woord? Of hebben ze je naar
het huis gebracht waarin je hebt geloofd?
Als ik het hoor is het of ik zelf riep.
Ik moet al antwoord geven en ik ken
nauwelijks de vraag die ik nog altijd ben
Ja, zeg ik, en kijk om. De nacht is diep.
Ik weet opeens waarvoor je hebt geleefd:
ik draag de naam van wie de dood doorgeeft.
School der liefde
Woorden van geluk
zijn moeilijk, ze zijn
klank, wartaal, aaas en jijs en toedan, alles
of niets. Het lekken van vuur; een gordijn
in de wind. Ze zijn eigenlijk maar ballast.
Want we zeggen geluk niet, we doen het.
Dieren hebben alleen maar hun lichamen;
snuiven, stampvoeten, hoeden warmte met
warmte. Het leeft en trilt, het heeft geen namen.
Hoeveel gemakkelijker vindt verdriet
woorden. Dat is de wereld van de mensen:
ze huilen en ze ballen vuisten en ze
vullen bladzijden, maar ze sterven niet.
Sterven hoorde alleen waar leven hoorde:
bij geluk; en dat was teveel voor woorden.
Een nieuw lied
Een nieuw lied voor
de Heer die de vogeltjes schiep
En hun wijzen van iedere dag
Die de treurwilg tot eindeloos treuren riep
En de vrouw tot haar eeuwige lach
Een nieuw lied voor de Heer die de goudvissen goud
En de roodborstjes rood heeft gemaakt
Die de golven der zee, en de bladeren van 't woud
Met zijn vinger heeft aangeraakt
Die de kolibrie schiep, en de adelaar schiep
Het viooltje en de orchidee
Die de schelpen en zwaardvissen liet in het diep
Van dezelfde bedelvende zee
Die zijn adem laat gaan langs het slapende land
Tot het wenend van weelde ontwaakt
Die de dauwdroppen droogt met zijn heilige hand
En de zon tot zijn heilgenoot maakt
Een nieuw lied voor de Heer die het meer en de lucht
En de straten vol zonnelicht goot
Die de leeuwerik leidt tot zijn duizelende vlucht
En de vlinder tot vlinderdood
Een nieuw lied voor de Heer die een durend nieuw lied
In de mond van mijn moedertje lei
Die zijn licht in haar zuivere blik achterliet
En haar zei wat zij zeide tot mij
Een nieuw lied voor de Heer die van ieder nieuw lied
Het ontstaan en de maker is
Die het voorzingt in water en woud en in riet
In de steeg en de vensternis
Een nieuw lied voor de Heer, voor de Heer
Die accoorden en woorden ingeeft
Aan de dichter de vrouw en het kind, o en meer
dan aan weerklank en stem in hem leeft
En zijn naam zij gezegend de eeuwigheid lang
Zij gezegend de naam van de Heer
Van de opgang der zon, tot haar ondergang
zij gezegend de naam van de heer
die de sneeuwvlokken zendt als de wolkige wol
en de rijm als verdwarrelende as
Als hij spreekt lopen alle stuwmeren vol
En alles smelt wat bevroren was
O gij wateren looft en gij landstreken looft
En gij vogeltjes looft onze Heer
En gij vuurtongen looft, en gij dauwdroppen looft
Alle boomtoppen looft onze Heer
Een nieuw lied voor de Heer, met pauk en cymbaal
En bij cither en luit en schalmei
een nieuw lied voor de Heer in uw mond in uw taal
Want wie geeft u die liederen dan hij
Michel van
der Plas (23 oktober 1927 21 juli 2013)
De Duitse dichter Julius Carl Reinhold Sturmwerd geboren op geboren 21 juli 1816 in Koestritz. Sturm bezocht vanaf 1829 het Gymnasium Rutheneum in Gera, voordat hij in 1837 theologie begon te studeren aan de Universiteit van Jena. Vanaf 1841 begon hij als leraar te werken in Heilbronn. In 1844 werd hij benoemd als opvoeder en docent van kroonprins Heinrich XIV Reuss j. L. Omwille daarvan was hij gedeeltelijk verbonden aan het gymnasium in Meiningen. In 1844 gaf hij zijn eerste boek “Neue Märchen für die Jugend” uit, onder het pseudoniem Julius Stern. In 1851 werd hij predikant in Göschitz Schleiz en hij eindigde in 1857 als pastor in Koestritz. In 1885 werd hij ereburger van Koestritz. Ter gelegenheid van zijn pensionering ontving hij in hetzelfde jaar 1885 de titel Geheimer Kirchenrat. Sturm was een van de belangrijkste dichters van de late Romantiek. Hij schreef vele gedichten en proza werken en publiceerde ongeveer 30 boeken .
Am Abend Der Blüthenbaum durchhaucht mit Duft Die linde, weiche Abendluft, Der ich die Brust erschlossen; Mein Herz wie eine Knospe liegt In Blüthenträume eingewiegt, Von Blüthenduft umflossen.
Da blickt der Mond in's stille Thal Und kaum hat sich sein milder Strahl In meine Brust ergossen, Als auch mein Herz, vom Traum erwacht, In heiligstiller Mondscheinnacht Als Blüthe sich erschlossen.
Lied Die Quelle blinkt so klar und rein Im Sonnenschein; Doch tausendmal so hell und klar Blinkt meiner Liebsten Augenpaar.
Ein frisch erblühtes Röslein steht Im Gartenbeet; Die Wange meiner Liebsten glüht Noch schöner, als das Röslein blüht.
Die Sonne, die am Himmel rollt, Spinnt klares Gold; Doch was sie spinnt, ist nicht so klar, Als meiner Liebsten goldnes Haar.
Im Busche schlägt die Nachtigall Mit süßem Schall; Doch tönt so süß ihr Flöten nicht, Als wenn mein Lieb, ich liebe dich, spricht.
Een spin holt
in de lente
angst is de veer van het horloge
het is bijna tijd.
Dan, dan: o kinderen
van de overspelige moeder,
je gescheiden papa
leeft in het huis naar links.
maak je nagels schoon
de omroeper zegt:
het is lente.
angst voor wat?
De wolken zijn een gerafelde sok
van God.
o lentegeuren!
Weeekend in Metropolis
Zo dikwijls
als ik over de lange
populierenlanen liep zacht zingend,
denkend aan de avond haar witte
plaveisel waar ik gestorven ben. -
als ik je weerzie ben je toch een ander
ik ken je je blijft niet lang bij iemand
in steeds andere spiegels behaagt het je
steeds andere mensen te zien steeds jezelf.
nu heb ik je niet langer
weet je het je bent dood
ik heb je gevonden hijgend
over de daken van Metropolis.
Voor jou
1
voor jou
als ik je ooit zal tegenkomen
of als ik nooit in je hart
zal wachten op een brand van kussen
voor jou
ik zal de ring van trouw bewaken
ik zal de zon openhouden
ik zal de nacht strelen
voor jou zal ik de waardigheid
van de mens op aarde zichtbaar maken
en mijn bed zal wit zijn
voor jou zal ik wachten.
Hans Lodeizen (20 juli 1924 - 26 juli 1950)
De Duitse schrijver Uwe Johnson
werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen).
Zie ook alle tags voor
Uwe Johnson op dit blog.
Uit: Mutmaßungen
über Jakob
Deswegen waren sie ja so aufgeregt. Wenn sie auch gleich wieder Worte
gefunden haben von tragischem Unglücksfall und Verdienste beim Aufbau des
Sozialismus und ehrendes Andenken bewahren: der sich das aus den Fingern
gesogen hat weiss es gewiss besser, wär schon einer. Frag doch mal auf diesem
ganzen verdammten Bahnhof ob einer jetzt noch im November Ausreiseerlaubnis
nach Westdeutschland gekriegt hat, und Jakob ist am selben Morgen erst mit
einem Interzonenzug zurückgekommen. Denk dir mal bei wem er war.
- Cresspahl, wenn du den kennst. Der hat eine Tochter. Mein Vater war
achtundsechzig Jahre alt in diesem Herbst und lebte allein in dem Wind, der
grau und rauh vom Meer ins Land einfiel hinweg über ihn und sein Haus Heinrich
Cresspahl war ein mächtiger breiter Mann von schweren langsamen Bewegungen,
sein Kopf war ein verwitterter alter Turm unter kurzen grauen scheitellosen
Haaren. Seine Frau war tot seit achtzehn Jahren, er entbehrte seine Tochter. In
seiner Werkstatt stand wenig Arbeit an den Wänden, er hatte das Schild seines
Handwerks schon lange von der Haustür genommen. Gelegentlich für das
Landesmuseum besserte er kostbare Möbel aus und für Leute die sich seinen Namen
weitersagten. Er ging viel über Land in Manchesterzeug und langen Stiefeln, da
suchte er nach alten Truhen und Bauernschränken. Manchmal hielten
Pferdefuhrwerke vor seinem Haus mit Stücken, die ihm hineingetragen wurden;
später kamen Autos aus den grossen Städten und fuhren das sattbraune kunstreich
gefügte Holz mit den stumpf glänzenden Zierbeschlägen davon in die Fremde. So
erhielt er sein Leben. Steuererklärung in Ordnung, Bankkonto bescheiden passend
zu den Ausgaben in einer abgelegenen kleinen Stadt, kein Verdacht auf
ungesetzliche Einkünfte.
Uwe Johnson
(20 juli 1934 24 februari 1984)
Beeld door Wieland Förster in Güstrow
De Nederlandse schrijver, journalist, commentator,
essayist en columnist Henk
Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk
Hofland op dit blog.
Uit: Van zazou
tot provo
Wie spreekt er nu
nog over zazous? Ze zijn totaal vergeten, maar toch hebben ze jarenlang voor
grote verontrusting onder de pedagogen gezorgd. Het best zijn ze beschreven
door Malaparte in De huid:
Zazous waren
excentrieke jongelieden tussen de zeventien en de twintig, opvallend gekleed,
met golfschoenen, nauwe tot het scheenbeen reikende broekspijpen, een overmatig
lang jasje en een overhemd met een hoog nauw boord. Ze droegen hun haar lang,
tot in hun nek en het geheel deed herinneren aan Marie Antoinette. De zazous
verschenen voor het eerst in 1940 hier en daar in Parijs in de buurt van de
Place Victor Hugo. In een bar aan dit plein hadden ze hun hoofdkwartier.
Vervolgens werden ze in dichte drommen waargenomen aan de Rive Gauche en in de
bars in de buurt van St. Germain des Prés. Maar de voorkeur bleken ze toch te
geven aan Muette en de Champs Elysées.
Over het algemeen
kwamen ze uit welgestelde burgermilieus en op het eerste gezicht lieten de
zorgen die de meeste Fransen somber stemden, hen koud. Ze toonden geen
buitengewone belangstelling voor kunst of litteratuur of sport en vooral niet
voor de politiek, als men tenminste de smerigheid uit die tijd politiek wil
noemen. Voor alles wat onder de term flirt wordt samengevat, waren ze
onverschillig, hoewel ze in gezelschap waren, of liever, meisjes in hun gevolg
hadden die op soortgelijke excentrieke manier gekleed waren - in een lange
blouse en een rok die tot even boven de knieën reikte. In openbare gelegenheden
spraken ze nooit luid, maar steeds met gedempte stem, bijna fluisterend, en hun
gesprekken gingen altijd over de film, minder over de sterren dan over de
regisseurs en de films op zichzelf. Hun middagen brachten ze door in de
bioscoop, en in de donkere zalen hoorde men hun zacht gefluister en de korte
keelgeluiden waarmee ze elkaar aanriepen.
Erhabne Flamme, mehr als schöne, schön,
zu der der Himmel neigte so unstreitig,
daß er beschloß, sie, ach für mich zu zeitig,
zu dem ihr gleichen Sterne zu erhöhn.
Jetzt erst erwach ich und gewahr, wie sie
zu meinem Besten jenen Wünschen wehrte,
da sie der Glut, die Jugend noch vermehrte,
ihr Antlitz süß zugleich und trügend lieh.
Ihr dank ich, ihrem Rat und Augenmerk;
wie machte sie mit sanftestem Verachten
in meinem Brand das eigne Heil mir dringend.
Durch Künste, welche würdge Früchte brachten,
war Zunge hier und Braue dort am Werk,
ich Ruhm auf sie, sie in mich Tugend bringend.
Wolvin en wolf in
t winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:
uit de angsten ranken namen op in t duister
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.
Als in de tijd van
de ouders zijn de nachten,
op t huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraat door een schaduw suist
bederft de waan tot schimmel op de wanden.
t Gedroomde
kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.
Samen, onder de
vlag van t beddelaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Marias hand rust op mijn grauwend haar.
Het bruidje
De bruiloftgasten
lieten hen alleen.
Hij heeft haar blonde hand
in zijn donkre hand genomen.
De kamer in het schemerlicht der maan,
het ordeloze maal, de bekers en de bloemen,
de stoelen rond de dis verspreid;
en buiten, waar de weeldrigheid der bomen
ruist en vol sidderende vogels is
- alle schatten die de feestelijke weemoed toebehoren
schenken deze nacht zijn onvergankelijke faam.
Hij beeft van innigheid en zucht haar naam
terwijl zijn armen om haar schouders komen.
Zij draagt de rijkdom die haar zwaar beklemt,
denkt aan de maan die op het bed
haar ranke straal reeds heeft geschoten.
En lang, terwijl haar lijf van tederheid ontstelt,
heeft zij haar man aanschouwd;
en uit vervaarlijkheid in het geluk gekomen,
schuilt haar maagdelijke onnozelheid
bij zijn ontfermen en zijn mededogen.
Now, coarsely wrought
iron from my thoughts own smithy,
my sledge shall test
the utmost you can bear.
I know your chains
links snap, that this is risky,
but likewise know
theres honest steel in there.
From my home mine and
slash-burnt acres clamour
I gained my iron and
charcoal for the fire,
I gripped as once
each sweethearts waist my hammer
and fanned my forges
flames with keen desire.
How bright the
anvils song when dusk was swelling,
in evening coolness
when my youths sun set!
The clanging, how it
spread! From farm and dwelling
with chiming youthful
voices it was met.
But out of sight,
alone, hard iron unfurling,
toiled with great
zest the half-apprenticed bard
and smiled at all the
hot flakes round him whirling,
though many a spark
his pitted skin still scarred.
Vertaald door John
Irons
Komm, singen wir...
Komm, singen wir, an mir soll es nicht fehlen,
auch du hast was auf Lager, wie ich sehe-
tönt es auch falsch aus rostig alten Kehlen,
Ein Frühlingslied klingt schön selbst von der Krähe.
Und streift hier über mittagheißes Land
ein Mädchen, übermütig, rank und rund,
so lächeln wir über der Hecke Rand,
wir trieben´s früher beide ziemlich bunt.
I was never married. Never found anybody that'd
have me.
He looked at John Grady.
Margaret was my brother's girl. Him and his
wife both was carried off in the influenza epidemic in nineteen and eighteen.
I didnt know that.
She never really knowed her parents. She was
just a baby. Well, five. Where's your coat at?
I'm all right.
I was in Fort Collins Colorado at the time.
They sent for me. I shipped my horses and come back on the train with em. Dont
catch cold out here now.
No sir. I wont. I aint cold.
I had ever motivation in the world but I never
could find one I thought would suit Margaret.
One what?
Wife. One wife. We finally just give it up.
Probably a mistake. I dont know. Socorro pretty much raised her. She spoke
better spanish than Socorro did. It's just awful hard. It liked to of killed
Socorro. She still aint right. I dont expect she ever will be.
Yessir.
We tried ever way in the world to spoil her
rotten but it didnt take. I dont know why she turned out the way she did. It's
just a miracle I guess you could say. I dont take no credit for it, I'll tell
you that.
Yessir.
Look yonder. The old man nodded toward the
moon.
What?
You cant see em now. Wait a minute. No. They're
gone.
Pavel Kohout, Lotte Ingrisch, Elfriede Kern, Thomas Berger, Thomas Lovell Beddoes
De Tsjechische schrijver Pavel Kohoutwerd geboren op 20 juli 1928 in Praag in wat toen
nog Tsjecho-Slowakije werd genoemd. Zie ook alle tags voor Pavel Kohoutop dit blog.
Uit: The
Widow Killer
(Vertaald door Neil Bernel)
Thunder, mused Chief Inspector Buback, in February? It was over before he knew
it. A large aerial bomb, he realized, and it had fallen uncomfortably close by.
The building of the Prague
Gestapo, where Buback worked as liaison officer for the Reich's criminal police
office, swayed wildly for what seemed like an eternity, but did not collapse.
The proverbial quiet followed the storm; time stopped. Eventually sirens began
to wail, and the officers and secretaries trooped down to the shelter.
He stared, motionless, at
the two faces on his desk.
Buback disliked the shelter,
in the basement of the old Petschke Bank. Some of its safes had been converted
into cells; he'd heard a good interrogation there helped political prisoners
remember all sorts of forgotten details. So he stayed upstairs, thunderstruck:
the blast and the shaking had brought Hilde and Heidi back to life.
Their framed picture had
traveled with him throughout the war. The offices changed, as did the cities
and countries, but everywhere they had smiled radiantly at him, older and
younger versions of a quiet, soothing loveliness. He conducted meetings and
interrogations as they gazed at him from that final peacetime summer on the
Isle of Sylt; for the most part he barely noticed them. But not an hour went by
without Buback remembering in a flash of joy that they were alive.
They had been on his desk
last year in Antwerp as men in other departments prepared for the retreat by
burning documents in the courtyard. He had sneezed as the pungent smoke tickled
his nose, and for a moment he did not understand the voice on the telephone
telling him that both of them were dead. The smiles in the picture still glowed
inside him; they flatly contradicted what he heard. Then the official from
Berlin headquarters read him the police report.
Vielleicht habe ich ein Rätsel gelöst. Ein
Geheimnis erraten. Ich wiederhole, vielleicht. Aber wenn, wird es Ihr Leben
verändern.
Ich bin alt. Die nach mir kommen, sollen forschen,
rechnen, experimentieren. Meine privaten Theorien wissenschaftlich bestätigen
oder widerlegen. Wenn sie aber bestätigt werden ...
Begleiten Sie mich auf meiner Entdeckungsreise.
Sie war verblüffend, erschreckend und fast immer komisch. Ich hab mich
gewundert, mich gefürchtet, aber viel gelacht. Ich lache gern und wünsche mir,
dass Sie es bei der Lektüre auch tun. Schrecken und Komik liegen so nah beieinander.
Materialisten behaupten, dass es nur Materie gibt.
Sie berufen sich auf ihre nicht gemachten Erfahrungen, was an einen Maulwurf
erinnert, der die Milchstraße leugnet. Der Ärmste, er kann sie nicht sehen. Im
Gegensatz zu ihnen erkläre ich aufgrund gemachter Erfahrungen den Kosmos der
Maulwürfe für ein Hirngespinst von Blinden. Sinnlos, sich an ihm orientieren zu
wollen.
Im Namen der Milchstraße berichte ich von Erfahrungen,
welche die Existenz von Doppelgängern und parallelen Universen dokumentieren.
Dazu eine kleine Einführung:
Der Doppelgänger ist eine Person, die so
ausschaut wie, zum Beispiel, Sie obwohl Sie es gar nicht sind. Doppel- gänger
sind aus allen Zeiten und Kulturen bekannt. Sie haben viele Namen. Ob
feinstofflicher, siderischer, astraler, Äther- oder Hauchkörper ich nenne ihn
am liebsten Quantenleib. Teilchenkörper und Quantenleib sind Erscheinungen
unserer Doppelnatur. Wir sind sowohl materiell als auch immateriell, was nicht
erschreckend, sondern ein Segen ist.
Man täuscht sich da oft, hat die Frau gesagt,
ohne Säge ist nicht viel zu machen, das könnte in ein Gemetzel ausarten, und
dazu möchte ich mich eigentlich nicht hergeben. Wenn es nicht sauber und
einigermaßen schmerzlos gemacht werden kann, dürfen Sie auf meine Hilfe nicht
zählen. Ich bin verzweifelt. Es ist ganz ausgeschlossen, daß ich hier im Zug
irgendwo eine Säge auftreibe. Säge oder Axt, hat die Frau gesagt, beides ist
möglich. Auch eine Axt wird sich hier im Zug nicht finden, sie weiß das
genausogut wie ich. Dann ist also alles umsonst gewesen, hab ich gesagt,
Yolande hat umsonst so tapfer durchgehalten und kann mir mit Recht den Vorwurf
machen, daß ich ihr Bein ganz unnötig aufs Spiel gesetzt habe. Sie beobachtet
uns die ganze Zeit, hat die Frau gesagt und an mir vorbei ins Abteil geschaut,
sie schöpft Verdacht, wenn wir noch lange hier draußen stehenbleiben.
Such terms made Roy uncomfortable, and he
himself never used them. "I'm trying to tell you there's no boffer or
boffee. There's just your humble servant and another self-commanded person.
Sometimes we're lovers and sometimes not."
"Lovers?" Sam gestured with his own stein, which he had long since
emptied and was politely waiting to refill at Roy's convenience. "See,
that's what I don't get. The sex I can understand better than what you call
love. How can one-night stands, even with the same partner for a week or two,
be love?"
Sam would never understand that for Roy, making love could be a three-second
meeting of the eyes with a woman in the window of a passing bus. At the same
time, Roy still loved all the women with whom he had ever had intimate
relations, a sizable company if not as multitudinous as Sam imagined, though no
account was actually kept. Roy liked to think a great many of his former
partners shared the feeling, though he knew not all did. There were of course
those who felt rejected, even betrayed, when it was he who brought it to an
end, and not even all of those who took the initiative in terminating the
affair could forgive him for sincerely agreeing with their decision.
Roy tried to recognize his own inadequacies, though more than one of the women
he had frequented disparaged his sort of self-criticism as being actually an
insidious form of conceit. But there were those who found it attractive in a
man forthrightly to admit his flaws without using such an admission as a
pretext for an array of attention-demanding excuses. Roy would readily
apologize, but he rarely explained. There were those who saw that as a kind of
honesty all too uncommon in the male sex. Not all women want to be lied to, as
Roy would tell the ones he thought might agree, and he was right often enough.
As mad sexton's bell,
tolling
For earth's loveliest daughter
Night's dumbness breaks rolling
Ghostily:
So our boat breaks the water
Witchingly.
As her look the dream troubles
Of her tearful-eyed lover,
So our sails in the bubbles
Ghostily
Are mirrored, and hover
Moonily.
To Night
So thou art come
again, old black-winged night,
Like an huge bird, between us and the sun,
Hiding, with out-stretched form, the genial light;
And still, beneath thine icy bosom's dun
And cloudy plumage, hatching fog-breathed blight
And embryo storms, and crabbéd frosts, that shun
Day's warm caress. The owls from ivied loop
Are shrieking homage, as thou cowerest high;
Like sable crow pausing in eager stoop
On the dim world thou gluttest thy clouded eye,
Silently waiting latest time's fell whoop,
When thou shalt quit thine eyrie in the sky,
To pounce upon the world with eager claw,
And tomb time, death, and substance in thy maw.
Thomas
Lovell Beddoes (20 juli 1803 26 januari 1849)
Mart Smeets, Anna Enquist, Gottfried Keller, Miltos Sachtouris, Jean-Pierre Faye, Hermann Bahr
Bij de Tour de France
Team Radio Shack
in actie in 2010, in het midden L. A.
Uit: Onmacht, dat is het (column)
Als er iets
vervelend is aan de laatste etappe van de Tour
Nu kreeg het deze lading mee en kreeg het alle aandacht van de wereld.
Met een staartje natuurlijk.
De boete van de grove (??) overtreding van Team Radio Shack zal door de UCI op
de rekening van het Zwitserse kankerfonds worden overgemaakt.
Go figure, wat een ontstellende hypocrieten.
Regels dienen soms overtreden te worden om diep bij ons mensen hun weerslag te
krijgen. Dit was zon moment dat het niemand pijn deed, dat het waardig en ook
nog leuk en zonder poeha werd uitgevoerd en wat doet de scheidsrechter?
Hij pakt een donkergele kaart.
Hij weet niet beter. Hij hanteert de regels.
De regels van de ongevoeligen, van de nitwits, van de schoonmakers, van de lege
hoofden. Gevoelloze wezens, op sterk water staande medeburgers, dat zijn het.
Dit was nou zon moment, dat door de vingers zien een must was. Voor 102 kilometer
lang.
Regelgevers en beschermers daarvan zijn toch soms zo meelijwekkende mensen. Ik
kan er niets aan doen, maar ben het van harte met Johan Bruyneel eens.
Die sprak in een tweet over hersenloze wezens.
Dat is niet aardig gesteld, maar dekt de lading volledig.
Maar, dacht ik, L.A. was nu bijna Voltooid Verleden Tijd en dan kon hij, in
zijn finale kilometers toch nog even goed gepakt worden.
Dan werd er tenslotte toch duidelijk wie het echt voor het zeggen had.
Een actie, misschien wel schalks en uiteraard onaangekondigd, voor een zeer
nobel doel, werd dan toch nog inzet van het moordende machtspel dat zich altijd
al in de contouren van de Ronde van Frankrijk afspeelt.
Dat laatste is, als je er goed over nadenkt, zo intens triest.
Mijn zilverharige vriendin en ik
zijn als twee grote appelbomen
steviger en heerlijker dan ooit in bloei,
voor de bongerd gerooid wordt.
Wanneer wij elkaar spreken, bijvoorbeeld
over het best-bewaarde damesgeheim
aller tijden, of over hoe wij ons
voegen naar de wet van de wereld,
almaar, en waarom, zegt zij mij:
wij zijn bang voor onze eigen kracht.
En inderdaad, met vreugdevolle
en opbolderende angst zeil ik daarna
de trap af: welke onderneming zal ik
nu eens gaan oprichten, welke harde
waarheid beschrijven; en ga ik, immers
in vlam, die oorlog eens voeren?
Tamboer
We horen hem wel, de tamboer in de verte,
maar luisteren niet. De maat van zijn stokken
bepaalt onze stappen. Ook nu. Verwijlen
wil ik bij een wals van vroeger, een dans,
kind op de arm. Het spant ondraaglijk
tussen toen en vandaag. Aan de mars valt niet
te ontkomen. Woedend doe ik een greep
in de muziekdoos van het geheugen, waar
haar te vinden voor ik omval? Maar kijk,
de trommelaar brengt ons het kleinkind,
verlokt ons tot een nieuw lied, zadelt ons op
met de laatste vreugde voor de eindstreep.
Voor hobo en
piano
Zij heeft het riet in huis gehaald, waar
altijd
met een zweem van streling, snaren klonken. Zij
wil niet als de klarinet behagen, niet verlokken
als de fluit. Zij stelt. Zo eenzaam heb ik haar
als meisje nooit gehoord. Met haar oprecht en
puur geluid blaast zij zich daaglijks verder weg.
Wat nu? Ik bied haar fluisterende tegenstemmen
op het aangetast gebit van mijn klavier, ik vang
mijn grote kind nog in een uitgerekt accoord
maar ga haar toevertrouwen aan de tegenwind.
Das Dorf zählt kaum
zweitausend Bewohner, von welchen je ein paar hundert den gleichen Namen
führen; aber höchstens zwanzig bis dreißig von diesen pflegen sich Vetter zu
nennen, weil die Erinnerungen selten bis zum Urgroßvater hinaufsteigen. Aus der
unergründlichen Tiefe der Zeiten an das Tageslicht gestiegen, sonnen sich diese
Menschen darin, so gut es gehen will, rühren sich und wehren sich ihrer Haut,
um wohl oder wehe wieder in der Dunkelheit zu verschwinden, wenn ihre Zeit
gekommen ist. Wenn sie ihre Nasen in die Hand nehmen, so sind sie sattsam
überzeugt, daß sie eine ununterbrochene Reihe von zweiunddreißig Ahnen besitzen
müssen, und anstatt dem natürlichen Zusammenhange derselben nachzuspüren, sind
sie vielmehr bemüht, die Kette ihrerseits nicht ausgehen zu lassen. So kommt
es, daß sie alle möglichen Sagen und wunderlichen Geschichten ihrer Gegend mit
der größten Genauigkeit erzählen können, ohne zu wissen, wie es zugegangen ist,
daß der Großvater die Großmutter nahm. Alle Tugenden glaubt jeder selbst zu
besitzen, wenigstens diejenigen, welche nach seiner Lebensweise für ihn
wirkliche Tugenden sind, und was die Missetaten betrifft, so hat der Bauer so
gut Ursache wie der Herr, die seiner Väter in Vergessenheit begraben zu
wünschen; denn er ist zuweilen trotz seines Hochmutes auch nur ein Mensch.
Ein großes rundes Gebiet
von Feld und Wald bildet ein reiches unverwüstliches Vermögen der Bewohner.
Dieser Reichtum blieb sich von jeher so ziemlich gleich; wenn auch hie und da
eine Braut einen Teil verschleppt, so unternehmen die jungen Burschen dafür
häufige Raubzüge bis auf acht Stunden weit und sorgen für hinlänglichen Ersatz,
sowie dafür, daß die Gemütsanlagen und körperlichen Physiognomien der Gemeinde
die gehörige Mannigfaltigkeit bewahren, und sie entwickeln hierin eine tiefere
und gelehrtere Einsicht für ein frisches Fortgedeihen als manche reiche
Patrizier- oder Handelsstadt und als die europäischen Fürstengeschlechter.
From her body came
voices of others
of a soldier who spoke like a bird
of a sick person whod died of sheeps pains
and the cries of Marias baby niece
that had been born those very days
Maria wept wept
now Maria laughed
she spread her arms at night
remained with her legs apart
Then her eyes darkened
black black blurry they darkened
The radio played
Maria wept
Maria wept
the radio played
Then Maria
slowly opened her arms
she began to fly
around the room
« Chaque vague innovationnelle induit la
suivante : la machine à vapeur de Watt qui actionnait le renvideur des
filatures de textiles, va se transformer en locomotive sur rail. Le règne des
transports ferroviaires se métamorphose en réseaux automobiles. Létincelle de
lélectricité prend le vol informatique de linternet, mais cest la bulle
internet qui a donné en lan 2000, une décennie davance, le signal de
lexplosion financière en cours.
Sommes-nous donc au fond du trou creusé par un
IVe cycle de Kondratieff ? Ce nest point hasard
sil est annoncé par léclatement de la bulle spéculative sur les valeurs
Internet, innovation technique étincelante, sil en fut. La chute des valeurs
du Nasdaq en mars 2000 précède en effet et provoque, par le jeu bancaire des
taux dintérêts relevés la lourde déprime des subprimes, et sa suite. En
France une boule spéculative nommée Messier celui-ci avait justement le nom
dune galaxie marque durement ce moment, qui précède dune décennie et
suscite de loin lorage de Septembre 2008.
Faut-il relire le millier de pages où
Schumpeter explore la mécanique ondulatoire de léconomie mondiale ? Cette
description était donc une vieille lune pour les économistes sérieux, durant
les trente années glorieuses. Elle nous décrit aujourdhui sans doute ce qui
se passe aujourdhui. Pour tenter de faire comprendre ce qui a lieu, à
travers les fantasmes divers de ce que Schumpeter nomme sobrement la création
de crédit, par les jeux bancaires, lui-même décrit curieusement ceux-ci
comme les équivalents de ce que voulait être alors en Russie soviétique le
Gosplan, le Plan dEtat soviétique : machine apparemment plus claire,
plus rationnelle
Jean-Pierre Faye (Parijs, 19 July 1925)
De Oostenrijkse toneelschrijver, romanschrijver,
essayist, tijdschriftuitgever, journalist, theaterregisseur, dramaturg en
theater-, kunst- en cultuurcriticus Hermann Bahr werd geboren op 19 juli 1863 in Linz. Zie ook alle tags voor Hermann
Bahr op dit blog.
Uit: Trost
in Goethe
Nun bot mir Stadtrat
Goeritz, der Leiter des Vereins, in dem ich immer spreche, das letzte Mal an,
mich jetzt einmal über die neueste Kunst auszulassen; über Expressionismus,
Kubismus, Futurismus. Goeritz, der selbst einen ganz entschiedenen Geschmack,
ein ganz zuverlässiges Kunstgefühl hat, sich also sicher weiß, kann es sich
erlauben, auf alles einzugehen, ohne Angst, dadurch verwirrt zu werden. Und
seine Leute stehen in einer starken Überlieferung so fest, daß er auch für sie
nichts zu fürchten hat; die bläst so bald kein Wind um, woher er auch kommen
mag. Den Stadtrat scheint's eher zu freuen, wenn er sie von Zeit zu Zeit einmal
gehörig aufschütteln und zerzausen kann. Es ist ein gut versicherter
Menschenschlag, dem man getrost zumuten darf, was ungewissen Geistern
vielleicht gefährlich würde. Sie haben einen vortrefflichen Magen, sie werden
auch den Futurismus verdauen! Und mein Goeritz hält darauf, seine Stadt mit
allem zu versehen, was gut und teuer ist; es soll keiner erst nach Berlin
fahren müssen, um das Neueste zu haben. So sprach er mir Mut
zu, mich ja nicht zu schonen, und ich sah seinen munteren klugen Augen das
Vergnügen an, einen solchen Sauerteig an mir zu haben. Als ich ihm aber
zugesagt hatte, fiel es schwer auf mich, denn ich mußte ja jetzt vor allem erst
einmal darüber nachdenken, wie ich denn eigentlich selbst vom Expressionismus
denke. Mit dem Impressionismus bin ich aufgewachsen. Ich war Impressionist,
bevor ich einen kannte. Wenn ich mich dann für den Impressionismus schlug, war
es für mein eigenes Leben. Und als ich ihn nun plötzlich aber nicht mehr von
den Alten, sondern von einer neuen Jugend bedroht sah, das mahnte mich daran,
daß es Abend für uns wird. Ich schloß daraus zunächst nur, es sei Zeit, daß ich
mit Anstand alt werden lerne. Die mit mir jung gewesen waren, wollten das aber
nicht, und es verdroß mich, sie gegen die Jugend nun selbst wieder genau so
töricht und ungerecht zu sehen, wie vor dreißig Jahren die Alten gegen uns. Ich
schämte mich für uns alle.
Hermann
Bahr (19 juli 1863 - 15 januari 1934)
Portret door Ferry Bératon, 1893
Karl Vannieuwkerke, Simon Vinkenoog, Steffen Popp, Alicia Steimberg, Jevgeni Jevtoesjenko, Aad Nuis
Bij de Tour de France
Marcel Kittel
Uit: Marcel Kittel (Column uit 2012)
Er zijn een aantal
talen waar ik mijn plan in trek, maar mijn Duits is maar net iets beter dan dat
van Jean-Marie. Op 28 maart van dit jaar had ik weer eens prijs. Marcel Kittel
won in Koksijde de massaspurt aan het eind van de tweede rit in de Driedaagse
van De Panne. Ik had Kittel nog nooit geïnterviewd en wist niet waaraan me te
verwachten. Dat viel goed mee. Een standaardvraag volstond. Voor me zat op een
kleine kruk een frisse, intelligente jongeman die me meer gaf dan ik vroeg.
Kittel is een persoonlijkheid. Dat hij van zich doet spreken in de nasleep van
de Armstrongstorm verbaast me geenszins.
Het maakt me ziek als ik lees dat renners als Alberto
Contador, Samuel Sanchez en Miguel Indurain Armstrong blijven steunen, twitterde de 24-jarige Duitse sprinter
eergisteren. Een volger suggereerde dat het misschien verstandiger zou zijn als
Kittel zijn mond zou houden. Omdat de
geschiedenis leert dat het wielrennen mensen als jij uiteindelijk altijd de rug
toekeert. Nu niet meer. Ik
waag het erop, antwoordde Kittel. De nieuwe generatie wielrenners heeft
ballen en pikt het niet dat de perceptie zich keert tegen iedereen die op een
fiets zit. Thomas De Gendt en Tim Declercq komen met open brieven, Marcel
Kittel maakt zich boos op Twitter. We juichen het toe. Ze moeten Armstrong
afvallen, niet alleen om wille van zijn dopinggebruik maar ook om het
manipulatieve karakter van het systeem dat erachter zat. Voor de rest staan er
op erelijsten tientallen namen die door een x kunnen worden vervangen, zowel in
de klassiekers als in de grote ronden. En ja, ook van landgenoten! Alleen zijn
die nog niet onder ede verhoord.
het kamerlandschap breekt
zich in de broze dingen
van dit 4-dimensionaal bestaan
de doden die ons tevergeefs omringen
zijn hier schoorvoetend langsgegaan
en hebben ons hun kleur gelaten
o vormen die een mens moet haten
o grijze daden in een vreemd beheer
de ruimte door geen kracht meer in te halen
o braque o dwazen die een volkslied zingen
Faits Divers
Je est un autre. Arthur Rimbaud
ik ben een vreemde in eigen bloed
mijn hartslag klopt aan andere deuren
van het schuim der goden herken ik de kleuren
maar het is ik die mij huiveren doe
het zijn de eigen ogen die mij breken
en de stenen
die als ontluikende bloemen
langzaam aan mijn ingewanden groeien
ik ben verdronken in dit drijfzandlied
van waaruit duizend doden smeken:
- in dit naaktlandschapp dat leven heet
drijft doodgezongen de tijd uiteen -
kringen verleden zonder heden
woorden klanken gestamel.
Bloedgang
er is het onderhuids verraad
dat elk verweer aan stukken slaat
mijn verweer -- het geweer
op mijzelf gericht
de eigen klap
in het eigen gezicht
de opgebroken straat
het huis dat aan het water staat
herinnering
aan het foetes-zijn:
de deur intrappen met ogen dicht
en reeds het bankroet van de laatste snik
de laatste adem
het laatste gedicht
Uit:La loca
101 (Vertaald door Phyllis Silverstein)
In the islands, the
water, the climate, something or other, makes everything grow with tremendous
force. By spring, trees of all sizes are completely covered with white wisteria
and lilacs. But that's not enough for those boys. They hang cute little potted
plants along the walls of the house. On Sundays they throw barbecues and invite
Lisanti and a bunch of other gays over for lunch. Afterwards, they play the
guitar and sing, and by six o'clock everyone is parked out on the pier, in
suits and ties, waiting for the launch to take them back. Seeing them so staid
and polite, no one would ever guess that earlier they'd been couples, dancing
in the twilight.
"What do you think, Lisanti," we asked him,
"who can we leave the dog with since they won't let us keep her here in
the apartment." Lisanti said he would ask the watchman Antares, but just
then, Antares got sick and died of cancer. Members of the island's development
committee took up a collection for the widow and children, and Lisanti ended up
with Canela.
The first week was terribly upsetting. I cried all day
thinking that Canela would be unable to bear the separation and change in
lifestyle; but the following Sunday, when we went to the island, we saw that
she was just fine, and best friends with Lisanti's dog. They even went
rat-hunting together. Lisanti cut one up with his mountain knife so they could
share it. Imagine that pooch, the one who slept at the foot of our beds for
five years and ate only grilled meat sliced up and served on a platter; now
she's all over the island, catching rats and eating them raw.
Lisanti's children (because Lisanti had two children, in
spite of everything) became attached to Canela and now they'd never give her
back.
I fell out of love: thats our storys dull
ending,
as flat as life is, as dull as the grave.
Excuse me-Ill break off the string of this love song
and smash the guitar. We have nothing to save.
The puppy is puzzled. Our furry small monster
cant decide why we complicate simple things so-
he whines at your door and I let him enter,
when he scratches at my door, you always go.
Dog, sentimental dog, youll surely go crazy,
running from one to the othe like this-
too young to conceive of an ancient idea:
its ended, done with, over, kaput. Finis.
Get sentimental and we end up by playing
the old melodrama, 'Salvation of Love.'
'Forgiveness, ' we whisper, and hope for an echo;
but nothing returns from the silence above.
Better save love at the very beginning,
avoiding all passionate 'nevers, ' 'forevers; '
we ought to have heard what the train wheels were shouting,
'Do not make promises! ' Promises are levers.
We should have made note of the broken branches,
we should have looked up at the smokey sky,
warning the witless pretensions of lovers-
the greater the hope is, the greater the lie.
True kindness in love means staying quite sober,
weighing each link of the chain you must bear.
Dont promise her heaven-suggest half an acre;
not 'unto death, ' but at least to next year.
And dont keep declaring, 'I love you, I love you.'
That little phrase leads a durable life-
when remembered again in some loveless hereafter,
it can sting like a hornet or stab like a knife.
So-our little dog in all his confusion
turns and returns from door to door.
I wont say 'forgive me' because I have left you;
I ask pardon for one thing: I loved you before.
Jevgeni
Jevtoesjenko (Zima, 18 juli 1933)
Op de cover van Time, april 1962
De Nederlandse
schrijver, criticus en politicus Aad Nuis werd geboren op 18 juli 1933 in
Sliedrecht. Zie ook alle tags voor Aad Nuisop dit blog.
Binnenhof
Het stille hart van wervelwinden
in dit glas water, Nederland,
waar ik mij steeds terug moet vinden
naast dagtoerist en demonstrant.
Bestaat dit echt of zijn wij spoken,
figuren dansend hand in hand,
gedurig in koud vuur ontstoken
door woorden van dor zand?
Ga maar bij dichter, boeren kijken:
hun taal, hun grond, vast in de hand.
Hier blijft de werkelijkheid ontwijken -
net naast de rand.
Toch zoemt en trilt het hier van krachten,
huist hier het hart (meer dan 't verstand)
van wat ik grijnzend hoog blijf achten:
mijn land.
Edwin Winkels, Eelke de Jong, Alie Smeding, James Purdy, Martin R. Dean, Roger Garaudy, Clara Viebig
Bij de Tour de France
Rini Wagtmans
tijdens een afdaling in de Tour de France van 1959
Uit: Dieselmotoren
die hijgen in je nek
De camera trilt
nogal, met elastiekjes vastgebonden op het stuur, bij zon 50 kilometer per
uur. Het zijn maar een paar van de, ongeveer, 105 bochten van de Costas del
Garraf, op mijn bijna dagelijkse tocht (nou ja, twee, drie keer per week) van
huis naar het werk. Afdalingen zijn momenten van een beetje bijkomen van het
klimmetje ervoor, maar ook van opperste concentratie op een weg die, dat wel,
een stuk veiliger is geworden. Vangrails over de volle 15 kilometer (meestal
van beton, in plaats van wat houten hekjes vroeger) en één lange doortrokken
streep; inhalen is, in tegenstelling tot vroeger, de hele route lang verboden,
ook op de korte rechte stukjes waar je vroeger een soort Russische roulette met
de mogelijke plots opdoemende tegenliggers speelde. Trouwens, vanaf de fiets
zie je pas goed hoe diep het aan de andere kant van de vangrail is
De andere grote
plaag is gebleven, de steengroeves die niet alleen een diep litteken in het
landschap achterlaten, maar ook deze smalle weg laten vollopen met vrachtwagens
vol stenen, cementmolens en vooral veel ongeduld. Voordeel is wel dat je op de
fiets in de afdalingen iets sneller dan die mastodonten gaat, maar de grote
dieselmotoren in je nek horen hijgen blijft een onplezierige ervaring.
Het café in,
hotel, café, hotel, café tot hij zo ver vertrokken was een week, twee weken
volslagen dronken, dat hij de peuken van sigaretten op zijn hand begon te
doven, zo ongeveer de laatste fase, die kon uitdraaien op loutering en voor
hetzelfde geld een poging om er een eind aan te maken. Hij was nu 45 en telde
vier pogingen, alle vier mislukt. Hij verdacht zichzelf ervan, dat hij de marge
van mislukking elke keer had ingecalculeerd. Gelukkig maar, hij had nu alle
reden om er van af te zien, hij was praktisch van de drank af en met het
schrijven ging het goed, binnenkort zouden zijn verhalen in druk verschijnen.
Het bezoek arriveerde om twaalf uur.
Ze besloten om een
spelletje te schaken, hij had er niet zoveel zin in, maar liet het niet merken.
Hij schaakte te goed, hij damde te goed, hij tafeltenniste te goed, hij
klaverjaste te goed, hij was kampioen van het huis en dat speet hem, er was
weinig wat hem zoveel echte voldoening schonk als verliezen. Ze deden een paar
zetten, twee pionnen naar voren, twee paarden, zijn tegenspeler zette een loper
vrij die hij kon slaan: laten we er maar mee ophouden.
Een tijdje geleden
had hij in de ontspanningszaal gevochten met een klaverjasser, die om geld
wilde spelen. Een grote kerel, bijrijder op een vrachtwagen. Er wordt hier niet
om geld gespeeld!, had hij gezegd. Er wordt wél om geld gespeeld!, zei de
bijrijder. Hij had de kaarten opgepakt en in zijn zak gestoken. De bijrijder
had een nieuw spel gehaald, gedeeld, toen had hij ze weer bij elkaar geveegd en
in zijn zak gestoken. Ze waren vechtend de zaal uit gegaan, de gang op,
broeders hadden hem overmeesterd, de bijrijder ging het dwangbuis in.
Hij had zelf ook
twee keer in het dwangbuis gezeten, een grote jute zak, waar je helemaal in
paste, je handen pijnlijk gevouwen voor je borst, voeten en schouders gefixeerd
aan het bed, één keer een dag of drie, één keer veertien dagen. Je ging zo te
keer, dat je al gauw uitgeput raakte, in slaap viel. De rest van de tijd lag je
naar de klok te kijken, de hele dag keek je naar de klok, de wijzer kroop over
je netvlies, je bleef kijken, kijken.
Eelke de Jong (17 juli 1935 1 augustus 1987)
Hier met acteur en medecolumnist Rijk de Gooijer (rechts)
in 1985
Het ochtendlicht
schoof gul door het hoog-opge- trokken venster, en de potbloemen op de lage
vensterbank gingen wijder open, de kamer-dingen glansden.
Jud Eerden boog zich onrustig over het witte blad van
de waschtafel, naar de spiegel en lachte minachtend. Er waren roode vouwtjes in
haar ooghoeken, en haar mond trok.
Vannacht weer 's
gek geweest," concludeerde ze, natuurlijk, en erg ook!Ellindig . .! Als Hopman 't zag of Ter Laar,
och jee, in 't speelkwartier, hèt onderwerp. De biggetjes zouen
vandaag ook weer zo
lijen hebben van
haar humeur. Juffrouw Feeks, jawel, kinderen waren wreed-eerlijk."
Jud nam de
lampetkan op en goot water in de waschkom, duwde haar gezicht gulzig in het
koele nat.
God, zoo miserabel
ook," viel haar in, dat wakkerliggen zoo'n lange . . . lange nacht, en
die ongemotiveerde snikbui . . . Lam, dat futloos je maar laten gaan. Och nee,
dat toch ook nog 't ergste niet, maar 't knoeierige gevoel van je aftakeling op
de dag, dat 't fnuikendste . . ." Ze droogde ruw het gezicht af, verstak
een kam boven de dikke vlechtenknoedel in de hals en trok haar bloese aan.
Over de schouder
blikte ze nog eens om in de spiegel.
Haar gezicht leek
schraler zoo, haar neus spitser. Ze streek zich met een moe, berustend gebaar
over het glad naar achter gekamde haar. Nou ja, 't was eenmaal niet
anders."
Haastig begon ze
het valies te pakken, onder-in een stapeltje linnengoed en een deel van
Havelock
Ellis: De
psychologie der sexen," boven-op een doos sigaretten en een brochure over
paedagogie.
Met een behendige
ruk sloot ze de tasch, en ruimde inderhaast nog wat op. Haar klein mager
figuurtje
ging geluidloos en
vlug door het vertrek. Voor het raam bleef ze stil.
Mrs. Zilke laughed. "If you're old, I'm
dead," she said. "You must keep your youth," she said almost
harshly to the father, after a pause.
He looked up at her, and the boy suddenly moved in his father's arms, looking
questioningly at his father. He kissed his father on the face.
"He's young yet," the boy said to Mrs. Zilke.
"Why, of course. "He's a young man," she said. "They don't
come no younger for fathers."
The father laughed and the boy got up to go with Mrs. Zilke to his bed.
The father thought about Mrs. Zilke's remark and he listened as he heard her
reading to the boy from a story-book. He found the story she read quite dry,
and he wondered if the boy found anything in it at all.
It was odd, he knew, that he could not remember the color of his wife's eyes.
He knew, of course, that he must remember them, and that he was perhaps
unconsciously trying to forget. Then he began to think that he could not
remember the color of his son's eyes, and he had just looked at them!
Ich kann nicht mehr unter die Leute gehen und
muss tagelang das Bett hüten. Leonie weiss dann sofort, dass ein neues Loch in
mir aufgegangen ist. Eigentlich siehst du gesund aus, sagt sie, wenn man dich
sieht, bemerkt man nicht, dass du so viele Löcher mit dir herumträgst.
Vielleicht wärst du gesünder, wenn du deine Geschichte kennen würdest. Aber
auch Leonie weiss nicht, wie mir zu helfen ist. Die Ärzte wissen es nicht. Wenn
ich mit hohem Fieber im Bett liege, bin ich für die Umwelt nicht mehr
erreichbar. Bin abgeschnitten von allem. Wie viele Verpflichtungen und Termine
habe ich deswegen versäumt. Das halbe Leben habe ich verpasst. Aber meine
eigentliche Krankheit ist in keinem Lehrbuch zu finden, sagt Leonie. Vielleicht
nennen wir sie einfach »Vatermangel«. Mit dieser Krankheit »Vatermangel« wirst
du in die medizinischen Lehrbücher aufgenommen und berühmt werden.
Les États-Unis sont une organisation de
production régulée par la seule « rationalité» technologique ou commerciale, à
laquelle on participe comme producteur ou consommateur, avec pour seule fin un
accroissement quantitatif du bien-être. Toute identité personnelle, culturelle,
spirituelle ou religieuse est considérée comme une affaire privée, strictement
individuelle, qui n'intervient pas dans le fonctionnement du système.
A partir de telles structures sociales, la
foi, la foi en un sens de la vie, ne peut vivre que dans quelques communautés
qui ont gardé l'identité de leur culture ancienne, ou chez quelques individus
héroïques. Dans l'immense majorité de ce peuple, Dieu est mort, parce que
l'homme y a été mutilé de sa dimension divine: la quête du sens. La place est
alors libre pour le pullulement des sectes et des superstitions, les évasions
de la drogue ou du petit écran, le tout recouvert d'un puritanisme officiel qui
s'accommode de toutes les inégalités et de tous les massacres, et leur sert
même de justification.
Wie die hin- und
herrannten! Hochrote Köpfe hatten sie alle, die Röcke flogen um ihre drallen
Waden.
Im Ziegelflur saßen die Musikanten, die wollten doch auch bedient sein;
zwischen jedem Stück schlangen sie hastig etwas herunter. Und trinken thaten
sie! Warum auch nicht? Der May hatte es ja dazu. Jetzt spielten sie ein
Potpourri aus Tannhäuser; der Pilgerchor klang wie ein Walzer und fuhr dem
jungen Volk ordentlich in die Beine.
Nachher wird getanzt, draußen im Grasgarten unter den Bäumen hei, lustig! Wenn
die Schatten dunkeln, schleicht jeder bei Seite und küßt seinen Schatz.
Die sieben Brautführer blinzelten die sieben Brautjungfern an alle hübsche
Mädchen und seßhafte Bauerntöchter, in blau, weiß und rosa, das Hinterhaar oben
auf dem Kopf mit Pomade zusammengekleistert, das Vorderhaar sorgfältig
gebrannt. Sie kicherten und stießen sich an und neigten die Gesichter verschämt
über die Teller, daß der heiße Dampf des Essens das mühsame Lockengekräusel
auflöste. Sie aßen nicht viel das paßte sich nicht nur vom Süßen, von den
eingekochten Früchten und Torten; die Burschen aber aßen desto mehr und die
Ehepaare gar! Die Riesenschüsseln waren schon geleert und wurden wieder
gefüllt, die Mägde hoben ächzend die dampfenden Kübel, die Bäuerin hätte schier
umfallen mögen vom Nötigen.
Draußen an der Thür wurde Kuchen verteilt an die Dorfkinder, da fehlte auch
nicht eins, die größeren schleppten die kleineren. Wer nicht zur Hochzeit
mitgekommen von Nachbarsleuten und Bekannten, kriegte was Gutes geschickt, auch
die Armen wurden nicht vergessen; der reiche May hatte es immer dazu, aber
jetzt doppelt, wo die Tochter den Sohn vom reichen Bamberski freite. Heut sollte keiner hungrig im
Dorf sein.
Peter Winnen, Reinaldo Arenas, Tony Kushner, Georges Rodenbach, Anita Brookner, Jörg Fauser
Bij de Tour de France
Jan Ullrich en Udo
Bölts, Tour de France, 1997
Uit: Het snot voor ogen
De drie waarheden,
we kunnen gerust spreken van een heilige drievuldigheid, werden al in de
beginjaren van de Tour de France neergelegd in een code die even schaamteloos
als oprecht is: De basis (de god) van de Tour is de commercie. Het woord, het
journalistieke woord, dient om de waarheid van een gloed te voorzien. De
wielrenner, de slaaf van het avontuur, de zoon van het volk, de dwaas, de
onwetende, de dwangarbeider van de weg, de verlorene, verkrijgt opeens
maatschappelijk nut door het hogere doel van de commercie te dienen. Ook hij is
gered.
De eerste Tour was
een complot. Bijna zouden we spreken van de perfecte misdaad. In elk geval was
voor de krant LAuto de onderneming voor herhaling vatbaar.
Ik mag graag lezen
uit de verslaggeving van de prehistorie van de Tour. Renners die weggevaagd
worden door modderstromen in de bergen, renners die te lang in herbergen
achterblijven en een syfilis oplopen, renners die worden neergeknuppeld door
een boer omdat ze een paar pruimen hebben geplukt, renners die vergiftigd
worden door supporters van de concurrenten, renners die in plaats van te
fietsen de trein nemen, renners die onderweg als oppeppertje een cocktail nemen
bestaande uit heroïne, cocaïne, en rattenvergif, en dat overleven. Ik zal niet
tornen aan het waarheidsgehalte. Al was het maar uit de romantische
verzuchting: mijn god, ik ben te laat geboren!
Het concept van de
seculiere drievuldigheid is een bijzonder levensvatbaar concept gebleken. Tot
ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw bleef de wielrenner een
maatschappelijk nuttige paria, die mits hij goed zijn best deed, toch een paar
knaken kon verdienen aan heldenmoed betoond op de Franse wegen. En als hij heel
erg goed zijn best deed dan werd hij: iemand.
Uit: The Color of Summer (Vertaald
door Andrew Hurley)
Halisia Jalonzo, entering Stage Left, inaugurates the act
of repudiation. She is carrying a huge ostrich egg. The truth is, Jalonzo ought
not to be in the part of the ceremony devoted to poets, but once she gets
something in her head, honey, nobody can do a thing with herplus, we
mustn't forget that she just had her hundredth birthday, or so they say. Still,
it's not rightand we'll be sure René Tavernier (R.I.P.), the president of the
PEN Club, hears about this.
Halisia Jalonzo:
Go then, witch! Good riddance to bad rubbish!
And don't come back, ingrate Gertrudis! (No way this flight is her idea. Behind
it all, I know, is Plizescaya my nemesis, the cunning Plizescaya.) Gowe'll
all be better off without ya!
She raises the huge ostrich egg and throws it into the sea, making an
enormous splash (for the first time in years, honey!) and raising columns of
water that drench Avellaneda.
Avellaneda:
(dripping wet, but still rowing; to Halisia)
The
show you make makes crystal clear that you're in Fifo's pay, my dear
whoring, as always, for that "art" of yours.
Some art! You haven't really danced in years.
Farewell, I leave you in Fifo's keeping, in lands of misery and weeping,
while I depart to seek my freedom.
Before I go, though, I just want to say:
it breaks my heart to see you sell yourself this way
(though at your age, and in the shape you're in, you kind of have to stay ...)
but good luck, Halisia, anyway
and as they say in show biz, sweetie, break a leg!
Oh, and thank you for the egg.
Reinaldo Arenas (16 juli 1943 7 december
1990)
Javier Bardem als Reinaldo Arenas in de film
Before the night falls uit 2000
LOUIS. What are you doing, someone will see us, its not a nude beach, its
freezing!
(Joe
is half in, half out of his clothes. He has pulled the upper part of his
garment off)
JOE. Im flayed. No past now. I could give up anything.
Maybe in what weve been doing, maybe Im even infected
LOUIS. No youre
JOE. I dont want to be. I want to live now.
And I can be anything I need to be. And I want to be with you.
(Louis
starts to dress Joe)
JOE. (As
hes being dressed) You have a good heart and you think the good thing
is to be guilty and kind always but its not always kind to be gentle and soft,
theres a genuine violence softness and weakness visit on people. Sometimes
self-interested is the most generous thing you can be. You ought to think about
that.
LOUIS. I will. Think about it.
JOE. You ought to think about what youre
doing to me. No, I mean What you need. Think about what you need. Be brave.
And then youll come back to me.
Si tristes les
vieux quais bordés d'acacias !
Pourtant, toi qui passais, tu les apprécias
Ces vieux quais où tel beau cygne de l'eau changeante
Entre parfois dans une âme qui s'en argente.
Si tristes les vieux quais, les eaux pleines d'adieux,
Inertes comme les bandeaux silencieux
D'une morte ! les eaux sur qui pleure une cloche,
Les immobiles eaux sur qui le carillon
Égoutte ses sons froids comme d'un goupillon.
Et plus tristes les quais lorsque l'hiver approche !
En mai, quand le ciel rit, on s'était essayé
À mettre de la joie aux vitres des demeures,
- Tendant de rideaux blancs le passage des heures -
Et des roses afin que l'air fût égayé,
Petit luxe, au-dehors, de l'aisance des chambres...
Mais quand l'hiver revient, quand cinglent les décembres,
Les acacias nus, filigranés en noir,
Portent le deuil de la saison ; le vent disperse
Leurs feuilles comme des oiseaux parmi l'averse ;
L'eau du canal se gerce et se gèle - miroir
Las de mirer toujours d'identiques façades !
Maintenant les vieux quais sont déserts et maussades ;
Et, dans les logis clos, les rideaux s'échancrant
Laissent voir, en la chambre et derrière l'écran,
Quelques vieillards sans joie autour d'une lumière
Qui végète sur le réchaud de la théière... Lumière survivante en ces hivers du nord ;
Faible lueur, clarté triste qui les ressemble ;
On dirait un chétif feu de cierge qui tremble,
Et qu'en chaque maison muette, on veille un mort !
Georges Rodenbach
(16 juli 1855 25 december 1898)
The other friend, the one I thought of as
Betty Pollock, though that might not have been her name, was less opulent, but
kinder. This friend we actually journeyed to see, an event so rare that I
remembered it. This visit occasioned no wistful comments from my mother,
probably because Betty Pollock was not someone of whom she had learned to be
slightly afraid. She was even rather unattractive, though clearly was not
concerned by this, and in any event her large plain features were transformed
by her dazzling smile. The other thing I noted about her was that she was
happy. This was mysteriously apparent. I experienced it with relief, though I
did not understand it. Now of course I can identify it as a state of steady
satisfaction combined with an absence of longing. This must have been less the
gift of her husband than of Betty Pollock herself, her smile signalling her
contentment with her lot to all within her radius. She too had very red lips,
though her hair was grey. She too was eager to reminisce, having nothing to
hide. Yet my mother seemed inhibited in her presence, perhaps because of the
contrast between them. I think that Betty Pollock vanished from the scene
shortly after this visit: her husband was anxious to leave London and move back
to Swanage, where he had grown up. I think my mother missed her, though not as
much as she missed Dolly Edwards, who remained out of touch.
They had once been part of the same set, though
this was a modest suburban affair, formed largely by parents who knew each
other as neighbours or friends, and vigilant elder brothers who did duty as
escorts when no other was available. I see Dolly as the bold one, Betty as the
poor one, and my mother as the beauty, but whose beauty was undermined by an
innocence that never left her.
Anita Brookner (Herne Hill, 16 juli 1928)
De Duitse schrijver en journalist Jörg Christian Fauser
werd geboren op 16 juli 1944 in Bad Schwalbach. Zie ook alle tags voor Jörg
Fauser op dit blog.
Uit:Marlon Brando
Als Sohn eines heute am Field Museum in Chicago wirkenden Linguisten in
Bangkok, Siam, geboren, verbrachte Mr. Brando seine Kindheit in Kalkutta,
Indochina, der Wüste Gobi und
Ceylon. Seine formale Erziehung begann in der Schweiz und Minnesota, wo
die strenge Disziplin einer Militärschule seiner persönlichen Entfaltung im
Wege stand. Nach einer Periode,
in der er sich vorübergehend als genialischer Schlagzeuger sah, kam Mr.
Brando nach New York, um die Schauspielkunst zu erlernen.
MarlonBrando
In Wirklichkeit wurde
Marlon Brando am 3. April 1924 in Omaha im Bundesstaat Nebraska/USA geboren.
Nebraska ist tiefer Mittelwesten, Herzland jener Region, die als Middle America
für Konservatismus, Patriotismus
und Kleinstadt-mentalitat steht, sich aber vor allem dadurch ausgezeichnet hat,
daß sie die Geburtsorte so eminent individualistischer Talente wie Ernest
Hemingway (Schriftsteller), Abraham Lincoln (Politiker), Carl Sandburg
(Dichter), Spencer Tracy (Schauspieler), James Thurber (Schriftsteller), F.
Scott Fitzgerald (Schriftsteller), Clark Gable (Schauspieler), William S.
Burroughs (Schriftsteller), Montgomery Clift (Schauspieler),
John Dillinger
(Gangster), Adlai Stevenson (Politiker), James Dean (Schauspieler) und Robert
Zimmermann alias Bob Dylan (Vortragskünstler und Lyriker) abgegeben hat.
Konservativ gewiß, diese Gegend, aber eben auch Heimstatt jenes unverwechselbar
amerikanischen Individualismus, der die populäre Volkskultur dieses Landes
hervorgebracht und ihr nicht nur im Schriftsteller oder im Schauspieler,
sondern z. B. auch in der Figur des Gangsters Ausdruck verliehen hat. Brandos
Eltern: ein fast schon klassisches Paar.
22 JULI Ik word wakker in
Avignon. Vandaag is de dag.
Ik ken m als mijn broekzak, de
Reus van de Provence: 1.909 meter hoog, 21 kilometer onafgebroken klimmen,
eerst door een donker bos en dan door een maanlandschap. Mythisch, heet dat
in het wielrennen.
15 MAART Ik heb het voorwiel
van mijn racefiets eruit gehaald en de fiets met het achterwiel vastgezet in
een beugel van de Tacx Trainer.
Het achterwiel draait tegen een rol aan, die wordt aangedreven met een
elektromotor. Op mijn laptop zie ik de gefilmde route. Naarmate de klim steiler
wordt, neemt de rolweerstand toe.
22 JULI Half negen. We rijden
Avignon uit, op weg naar Mazan. Vandaar eerst een paar kilometer vlak om warm
te rijden. Het is maar een bergje hoor, zeg ik tegen mijn vrienden Job en
Wilfried, als we hem in de verte zien. Er zijn nog veel hogere bergen.
Allemachtig, moet ik daar tegenop?
15 MAART Het gaat goed! Ik pak
mijn mobiel om Wilfried te bellen en hem te vertellen dat ik bij nader inzien
helemaal niet zon zwakke klimmer ben. Ik hijg geeneens!
22 JULI We zetten de auto op
het plein in Mazan. Ik ben veel zenuwachtiger dan op de Tacx.
De Ventoux is een killer,
mannen met een midlifecrisis vallen er bij bosjes dood van hun fiets! Hoeveel
bar moet er in de bandjes?
15 MAART Ik heb de Tacx
ingesteld op 75 kilo. Dat moet ik op 22 juli wegen. Liefst nog 3 kilo minder.
Elke kilo zeul je 1.600 meter omhoog, dat is 1.600 kilo 1 meter omhoog.
22 JULI We fietsen Bédoin uit.
Het is een mooie ochtend. Niet te warm.
Van de Tacx weet ik dat de eerste 5 kilometer te doen zijn, nergens boven de 5
procent. Nog voor de scherpe bocht bij St. Estève, waar de klim echt begint,
laat ik de anderen gaan. Was niet de bedoeling, maar eigen tempo is essentieel,
zei Joop Zoetemelk al.
Ik ben de grootste slappeling
ter wereld dat ik mijn streefgewicht van
72 kilo niet heb gehaald. En maar doorvreten. Nu zeul ik 6 kilo extra omhoog,
helemaal alleen.
I know how much you
grieve over those who are under your care: those you try to help and fail,
those you cannot help. Have faith in God and remember that He will is His own
way and in His own time complete what we so poorly attempt. Often we do not
achieve for others the good that we intend but achieve something, something
that goes on from our effort. Good is an overflow. Where we generously and
sincerely intend it, we are engaged in a work of creation which may be
mysterious even to ourselves - and because it is mysterious we may be afraid of
it. But this should not make us draw back. God can always show us, if we will,
a higher and a better war; and we can only learn to love by loving. Remember
that all our failures are ultimately failures in love. Imperfect love must not
be condemned and rejected but made perfect. The way is always forward, never
back.
( )
The talk of lovers
who have just declared their love is one of life's most sweet delights. Each
vies with the other in humility, in amazement at being so valued. The past is
searched for the first signs and each one is in haste to declare all that he is
so that no part of his being escapes the hallowing touch.
( )
... he felt himself
to be one of them, who can live neither in the world nor out of it. They are a
kind of sick people, whose desire for God makes them unsatisfactory citizens of
an ordinary life, but whose strength or temperament fails them to surrender the
world completely; and present-day society, with its hurried pace and its mechanical
and technical structure, offers no home to these unhappy souls.
Compared to the
Whiting mansion in town, the house Charles Beaumont Whiting built a decade
after his return to Maine was modest. By every other standard of Empire Falls,
where most single-family homes cost well under seventy-five thousand dollars,
his was palatial, with five bedrooms, five full baths, and a detached artist's
studio. C. B. Whiting had spent several formative years in old Mexico, and the
house he built, appearances be damned, was a mission-style hacienda. He even
had the bricks specially textured and painted tan to resemble adobe. A
damn-fool house to build in central Maine, people said, though they didn't say
it to him.Like all Whiting males, C.B. was a short man who disliked drawing
attention to the fact, so the low-slung Spanish architecture suited him to a T.
The furniture was of the sort used in model homes and trailers to give the
impression of spaciousness; this optical illusion worked well enough except on
those occasions when large people came to visit, and then the effect was that of
a lavish dollhouse.The hacienda--as C. B. Whiting always referred to it--was
built on a tract of land the family had owned for several generations. The
first Whitings of Dexter County had been in the logging business, and they'd
gradually acquired most of the land on both sides of the Knox River so they
could keep an eye on what floated by on its way to the ocean, some fifty miles
to the southeast. By the time C. B. Whiting was born, Maine had been wired for
electricity, and the river, dammed below Empire Falls at Fairhaven, had lost
much of its primal significance. The forestry industry had moved farther north
and west, and the Whiting family had branched out into textiles and paper and
clothing manufacture.Though the river was no longer required for power, part of
C. B. Whiting's birthright was a vestigial belief that it was his duty to keep
his eye on it, so when the time came to build his house, he selected a site
just above the falls and across the Iron Bridge from Empire Falls, then a
thriving community of men and women employed in the various mills and factories
of the Whiting empire.
Deux minutes. Par réflexe, Niémans se tourna
et aperçut au loin la place de la Porte-de-Saint-Cloud. Parfaitement déserte.
Les trois fontaines se dressaient dans la nuit, comme des totems d'inquiétude.
Le long de l'avenue, les cars de CRS se serraient en file indienne. Devant des hommes roulaient des épaules,
casques bouclés à la ceinture et matraques cognant la jambe. Les brigades de
réserve.
Le brouhaha monta. La
foule se déployait entre les grilles hérissées de pieux. Niémans ne put
réprimer un sourire. C'était cela qu'il était venu chercher. Il y eut une
houle. Des trompettes déchirèrent le vacarme. Un grondement fit vibrer le
moindre interstice du ciment. "Ga-na-mos ! Ga-na-mos !" Niémans
pressa le bouton de l'émetteur et parla à Joachim, le chef de la compagnie est.
"Ici, Niémans. Ils sortent. Canalisez-les vers les cars, boulevard Murat,
les parkings, les bouches de métro."
De ses hauteurs, le
policier évalua la situation : les risques de ce côté-là était minimes. Ce
soir, les supporters espagnols étaient les vainqueurs, donc les moins
dangereux. Les Anglais étaient en train de sortir à l'opposé, portes A et K,
vers la tribune de Boulogne - la tribune des bêtes féroces. Niémans irait jeter
un cil, dès que cette opération serait bien engagée.
Un après midi,
jai fait lécole buissonnière sans men rendre compte. Jai erré dans les rues
, siffloté avec les oiseaux, suivi le vol des nuages. Finalement, je me suis
perdu. Une vieille femme ma rencontré, ma embrassé, ma donné deux sous. Jai mis la pièce dans une boîte dallumettes vide ramassée quelque
part.
Vers le soir, je vis une silhouette connue qui
venait à ma rencontre à grandes enjambées. Ce nétait autre que mon digne et
respecté père. Le règlement de compte, entre lui et moi, se fit, à mes dépens,
en trois actes.
ACTE Ier: Nous passâmes rassurer le maître
décole. Afin de profiter dune si bonne occasion de se démontrer le dévouement
quil sacharnaient à avoir lun pour lautre (selon les traités verbaux jurés
bilatéralement le jour de mon inscription) mon père me bascula en lair et le
maître cingla la plante de mes pieds une bonne centaine de fois. Nous prîmes
Camel au passage et allâmes tous trois a la maison.
ACTE II: Rentrés chez nous, après maintes
explications, les salamalecs et pleurs de soulagement de ma mère, la même scène
que tout à lheure recommença, mais avec un léger correctif. Ce fut maman, trop
heureuse de voir, qui maintint mes jambes et mon père qui fit tournoyer le
bâton. Une demi-heure durant.
The boys danced wildly and clapped and sang,
The hills are burning, the hills are burning. Their innocent voices rang
through the dusk, down the long, lonely beach. The whispering
of the waves blended with their voices. The
waves rushed in from the southern tip of the inlet in foaming white lines. The
tide was beginning to rise. ...
Still vexed by their failure, the eldest boy
looked back at the pile as he ran. One more
time he looked back from the top of the dune
before running down the far side. It has caught, he shouted, Our fire has
caught, when he saw the flames on the beach. The others, amazed, climbed back
to the top. They stood in a row and looked down.
It was true. The stubborn bits of wood, fanned
by the wind, had caught fire. Smoke billowed up and red tongues of flame shot
out, disappeared and shot out again. The sharp crack of
bamboo joints splitting in the fire, the shower
of sparks with each report. Indeed, the fire had
caught. But the boys stood their ground,
clapped and shouted with joy, then turned and raced
down the hill for home.
Now the ocean was dark and from the beach, too,
the sun was gone. All that was left was
the winter nights loneliness. And on the
desolate beach the fire burned, alone, untended.
The old man seemed to vibrate. "Tell you
there ain't been no other! Call me a Mormon,3 would you?"
"Why, that -- "
"Call me a Mormon? Then name some of my wives. Name two. Name one. Dare
you!"
" -- that Laramie wido' promised you -- "
"Shucks!"
" -- only her docter suddenly ordered Southern climate and -- "
"Shucks! You're a false alarm."
" -- so nothing but her lungs came between you. And next you'd most got
united with Cattle Kate, only -- "
"Tell you you're a false alarm!"
" -- only she got hung."
"Where's the wives in all this? Show the wives! Come now!"
"That corn-fed biscuit-shooter4 at Rawlins yu' gave the canary -- "
"Never married her. Never did marry -- "
"But yu' come so near, uncle! She was the one left yu' that letter
explaining how she'd got married to a young cyard-player the very day before
her ceremony with you was due, and -- "
"Oh, you're nothing; you're a kid; you don't amount to -- "
" -- and how she'd never, never forget to feed the canary."
"This country's getting full of kids," stated the old man,
witheringly. "It's doomed." This crushing assertion plainly satisfied
him. And he blinked his eyes with renewed anticipation. His tall tormentor
continued with a face of unchanging gravity, and a voice of gentle solicitude:
--
J'ai beau pédaler lentement, ma passagère est
terrifiée, malgré les sangles qui la maintiennent sur son siège. En tournant la
tête je vois ses griffes enfoncées dans la tête de son koala, sa gueule hagarde
sous le bonnet-chat azur confectionné au crochet par Wendy qui regrettait de
devoir faire, "à cause des oreilles", un ouvrage démodé. Cette
presque adolescente, peut-être nubile déjà, porte sans amertume des nippes, à
condition qu'elles soient au goût du jour. Ne pas se laisser distancer par les
temps qui courent. Etre dans le vent, d'où qu'il souffle.
Quand j'arrête devant l'école, S grince : "Conne !", ce qui est un
comble. Je feins de n'avoir rien entendu.
On Halsted Street,
Nick heard a loud and continuous honking of automobile horns. He turned and saw
a wedding procession. Streamers of colored tissue paper were wrapped around the
cars. On the backs of the car were big, unevenly lettered signs:
WATCH CHICAGO GROW/WE
CAN'T WAIT FOR TONIGHT. GRAND OPENING TONIGHT.
The cars stopped
before a photographer's shop. The wedding party went across the sidewalk in
front of Nick. The bride wasn't young; she was fat and wore a lacy white veil
that trailed to widened-out hips. The bridesmaids wore pink and blue and green
dresses made out of stuff that looked like curtains. The men were in tuxedos
with flowers in the buttonholes and the women held their arms. Nick walked past
them. He looked back at the dresses that swept against the dirty sidewalks, the
hands holding them up a little and the men dressed like a dead man he had seen
once.
Nick walked on,
looking at everything. There were Italian stores crowded together, with
spaghetti, olives, tomato puree for sale. He saw baskets with live snails in
them: 10 cents a pound. Nick, think of people eating them, spat on the
sidewalk. At the corner of 12th Street, taxi drivers stood in groups, smoking
and talking. The streets were crowded with people. All kinds of people. Negroes
in flashy clothes-high-waisted pants, wide-brimmed hats, loud shirts. Women
dragging kids by the hand. Young Mexican fellows with black hair and blue
sportshirts worn outside their pants and open at the neck. Kids, lots of kids.
First, we think all truth is beautiful, no matter how hideous its face may seem. We accept all of nature, without any repudiation. We believe there is more beauty in a harsh truth than in a pretty lie, more poetry in earthiness than in all the salons of Paris. We think pain is good because it is the most profound of all human feelings. We think sex is beautiful even when portrayed by a harlot and a pimp. We put character above ugliness, pain above prettiness and hard, crude reality above all the wealth in France. We accept life in its entirety without making moral judgments. We think the prostitute is as good as the countess, the concierge as good as the general, the peasant as good as the cabinet minister, for they all fit into the pattern of nature and are woven into the design of life!
( )
I cannot draw a human figure if I don't know the order of his bones, muscles or tendons. Same is that I cannot draw a human face if I don't know what's going on his mind and heart. In order to paint life one must understand not only anatomy, but what people feel and think about the world they live in. The painter who knows his own craft and nothing else will turn out to be a very superficial artist.
( )
The paintings that laughed at him merrily from the walls were like nothing he had ever seen or dreamed of. Gone were the flat, thin surfaces. Gone was the sentimental sobriety. Gone was the brown gravy in which Europe had been bathing its pictures for centuries. Here were pictures riotously mad with the sun. With light and air and throbbing vivacity. Paintings of ballet girls backstage, done in primitive reds, greens, and blues thrown next to each other irreverantly. He looked at the signature. Degas.
Stein blickt seinem Chef ins Gesicht. Der steht da, die rechte Hand auf den Schreibtisch gestützt, den Kopf weit vorgebeugt. Er hat den Blick direkt auf Stein gerichtet, müde sieht er ihn an, als hätte er nicht viel Hoffnung für ihn. Wenn Wintermann redet, klingt es wie ein Automat, findet Stein. Er zerhackt Wörter, betont die falschen Silben, legt Pausen an unpassenden Stellen ein und wird plötzlich so laut, dass alle im Büro seine Stimme hören. Wintermann ist verärgert, und dann kann er sich nicht bremsen. Er ist mit Steins Leistungen unzufrieden, seine Abschlüsse sind ungenügend, er erwartet deutlich höhere Quoten. Was macht Stein eigentlich den ganzen Tag? Stein fällt immer erst hinterher ein, was er dem Chef antworten könnte. Endlich ist Wintermann fertig und geht mit beleidigt wirkenden Bewegungen weg. Stein versucht weiterzuarbeiten, aber er merkt, dass sich sein Magen verkrampft. Es sind Schmerzen, die er kaum verbergen kann. Letzte Woche hatte er einen Zusammenbruch in der Kantine. Er balancierte gerade einen Teller Erbsensuppe auf seinem Tablett, als ihm plötzlich schwarz vor Augen wurde. Trotz dieses Alarmsignals ließ er sich nicht krankschreiben. Er zieht die oberste Schublade auf und beginnt darin zu kramen. Dann schiebt er sich zwei Filmtabletten in den Mund. Das Unangenehme ist, dass er sich dabei so alt vorkommt; Tabletten schlucken bedeutet Schwäche. Wintermann ist schuld, dass Stein Pillen nehmen muss. Er wird sich nie daran gewöhnen können. Das weiß er. Wintermann bleibt in den nächsten Stunden unsichtbar. Während Stein mit Kunden telefoniert, sich über die Tastatur beugt, seitenlange Verträge studiert, sieht er zwischendurch immer wieder auf die Tür mit dem blaugelbroten Pferdeaquarell. Er müsste zu Wintermann gehen und ihm die Meinung sagen. Er stellt sich vor, wie er die Tür aufmacht und an seinen klobigen Schreibtisch tritt. Aber dann wäre er auf Wintermanns Terrain und es würde ihm bestimmt wieder nichts einfallen, wenn die Automatenstimme losgeht.
Volker Kaminski (Karlsruhe, 14 juli 1958)
Hier naast een standbeeld van Konrad Adenauer in Berlijn
"He always feels hot, I always feel cold. In the summer when it is really hot he does nothing but complain about how hot he feels. He is irritated if he sees me put a jumper on the evening. (...)
He speaks several languages well; I do not speak any well. He manages – in his own way – to speak even the languages that he doesn’t know. (...)
There are certain restaurants in England where the waiter goes through a little ritual: he pours some wine into a glass so that the customer can test whether he likes it or not. He used to hate this ritual and always prevented the waiter from carrying it out by taking the bottle from him. I used to argue with him about this and say that you should let people carry out their prescribed tasks."
Il recherchait surtout la compagnie des professeurs. Lorsque le roulement de tambour annonçait la brève pause qui coupe les classes et que tous nous nous précipitions dehors, il n'était pas rare qu'il s'approchât de la chaire d'une manière insinuante ; et ayant soumis habilement une question au professeur, il se mettait à causer avec lui. Puis, il nous regardait rentrer, du haut de l'estrade, avec un air de fierté. Je l'admirais à ces moments, pensant combien à sa place j'eusse été gêné.
On ne tarda pas à s'apercevoir que Sil- bermann était non seulement capable de rester en troisième, mais qu'il prendrait rang probablement parmi les meilleurs élèves. Ses notes, dès le début, furent
excellentes et il les mérita autant par son savoir que par son application. Il paraissait doué d'une mémoire s ngulière et récitait toujours ses leçons sans la moindre faute. Il y avait là de quoi m'émerveiller, car, élève médiocre, j'avais une peine particulière à retenir les miennes. J'étais d'une insensibilité totale devant tout texte scolaire ; les mots sur les livres d'étude avaient à mes yeux je ne sais quel vêtement gris, uniforme, qui m'empêchait de distinguer entre eux et de les saisir.
Un jour, pourtant, le voile se déchira, une lumière nouvelle fut jetée sur les choses que j'étudiais ; et ce fut grâce à Silbermann.
C'était en classe de français. La leçon apprise était la première scène d^lphtgénte,
Silbermann, interrogé, se leva et commença de réciter :
Oui, c'est Agamemnon, c'est ton rot qui t'éveille,
Viens, reconnais la voix qui frappe ton oreille
Il ne débita point les vers d'une manière soumise et monotone, ainsi que faisaient la plupart des bons élèves.
Jacques de Lacretelle (14 juli 1888 2 januari 1985)
And thus he lived in his cornerhe ate and
slept, and in the summer he also lay baking in the sun. It seemed that he had
long ago lost all ability to comprehend anything. Neither his son's business
nor household matters interested him. He looked blankly at everything that took
place around him, and the only fear that would flutter up in him was that his
grandson might catch on that he had hidden a dried-up piece of honey cake under
his pillow. Nobody ever spoke to Shloyme, asked his advice about anything, or
asked him for help. And Shloyme was quite happy, until one day his son came
over to him after dinner and shouted loudly into his ear, "Papa, they're
going to evict us from here! Are you listening? Evict us, kick us out!"
His son's voice was shaking, his face twisted as if he were in pain. Shloyme
slowly raised his faded eyes, looked around, vaguely comprehending something,
wrapped himself tighter in his greasy frock coat, didn't say a word, and
shuffled off to sleep.
From that day on Shloyme
began noticing that something strange was going on in the house. His son was
crestfallen, wasn't taking care of his business, and at times would burst into
tears and look furtively at his chewing father. His grandson stopped going to
high school. His daughter-in-law yelled shrilly, wrung her hands, pressed her
son close to her, and cried bitterly and profusely.
Shloyme now had an occupation, he watched and
tried to comprehend. Muffled thoughts stirred in his long-torpid brain.
"They're being kicked out of here!" Shloyme knew why they were being
kicked out. "But Shloyme can't leave! He's eighty-six years old! He wants
to stay warm! It's cold outside, damp .... No! Shloyme isn't going anywhere!
Hanging day.
A hollow earth
Echoes footsteps of the grave procession.
Walls in sunspots
Lean to shadow of the shortening morn.
Behind an eyepatch lushly blue.
The wall of prayer has taken refuge
In a piece of blindness, closed.
Its grey recessive deeps.
Fretful limbs.
And glances that would sometimes
Conjure up a drawbridge
Raised but never lowered between
Their gathering and my sway.
Withdraw, as all the living world
Belie their absence in a feel of eyes
Barred and secret in the empty home.
Of shuttered windows, I know the heart.
Has journeyed far from present.
Tread. Drop. Dread Drop. Dead.
What may I tell you? What reveal?
I who before them peered unseen
Who stood one-legged on the untrodden
Verge- lest I should not return.
That I received them? That I wheeled above and flew beneath them.
And brought him on his way.
And came to mine, even to the edge
Of the unspeakable encirclement?
What may I tell you of the five
Bell-ringers on the ropes to chimes.
Of silence?
What tell you of rigors of the law?
From watchtowers on stunned walls.
Raised to stay a siege of darkness
What whisper to their football thunders.
Vanishing to shrouds of sunlight?
Let not man speak of justice, guilt
Far away, blood-stained in their
Tens of thousands, hands that damned.
These wretches to the pit triumph
But here, alone the solitary deed.
Ich bin 1986 geboren. Muss wohl'n Scheißjahr
gewesen sein. Ich habe keine Hände und keine Füße. Manchmal habe ich auch kein
Gesicht.
Ich habe sieben Geschwister, aber die sind alle jünger als ich. Mittags
verteile ich das Essen in acht Schälchen, mit den Händen, von denen ich weiß,
dass es gar nicht meine sind. Und auch meine Füße, auf denen ich durchs ganze
Haus laufe, gehören gar nicht mir. Die sind nur da, damit ich hier alles machen
kann. Wenn es meine eigenen Hände und Füße wären, wäre ich schon lange nicht
mehr hier.
Aber die anderen, die fremden Hände und Füße, die lassen nicht zu, dass ich
weggehe. Die zwingen mich hier tagein und tagaus alles zu tun, was zu tun ist.
Ich war nie in der Schule oder so. Das heißt, angemeldet war ich schon immer,
aber ich konnte ja nicht hingehen. Und irgendwann haben die Lehrer dann auch
aufgehört zu fragen, warum ich nie komme.
Ich hab mir das alles selbst beigebracht. Mehr als ein bißchen Schreiben, Lesen
und Rechnen muss man ja auch nicht können. Ich weiß immer genau, was ich für
das Geld kriege, das gerade da ist.
Meine Geschwister, die gehen wohl in die Schule. Aber nur die großen, die
kleinen noch nicht. Deshalb gehe ich ja auch nicht. Es ist immer das älteste
Kind, das zu Hause bleibt und die jüngeren versorgt. So war es immer und so
wird es immer sein.
Wir haben nie einen Vater gehabt. Wir sind Kinder, die ohne Vater entstanden
sind, denn sonst wäre ja mal einer da gewesen.
Deshalb habe ich auch manchmal kein Gesicht. Weil die Leute auf der Straße, die
gucken uns immer so an. Die können einfach nicht verstehen, dass es auf dieser
Welt Kinder gibt, die ohne Vater entstanden sind. Wenn die so gucken, dann geht
mein Gesicht weg, verschwindet und kommt erst wieder, wenn die Haustür hinter
uns zu ist. Ich weiß auch nicht, wo es hingeht, aber ich weiß ja auch nicht, wo
meine richtigen Hände und Füße sind.
A son with one of them. Juniper vision. Age
17? He has the felinity of youth - but already over that imposes the same kind
of jerked electronically controlled order that entirely governed the lady of
the choirmistress. His brain keeps sending out messages to his body. Do this.
Do that. Don't do that. And his body conforms correctly, but always a split
second after the order, so that there is that accusative slight divergence . .
. Mind over matter it is called. Or intellect over sensibility. The beginning of
the long slow death.
( )
So - he is absoved, by her presence, of his own
Real Presence. He exists only as her keep . . . I mourn us - because thus
George manslaughtered I am less. How could it be otherwise?
I'll have to start my own suffragette movement - for men! Women accomplished
theirs in the last hundred years . . . But they've undone us.
Sie sprang von ihrem
Stuhl auf, legte den Umschlag zur Seite und lief zum Fenster. Das kann
passieren, wird sie ihm sagen, es tut mir leid, ich hatte mir nichts dabei
gedacht, aber du bekommst so selten Post und deine E-Mails lese ich auch nie,
wie du ja weißt, weil du die Posteingänge überprüfst. Es ist also ein Versehen und
ich entschuldige mich dafür.
Warum war sie nur so atemlos bei ihren gedanklichen Entschuldigungsritualen?
Zurück an ihrem Schreibtisch nahm sie das Kuvert, las noch einmal den Namen
ihres Mannes, Philipp Assmann. Er war richtig und weich mit einer königsblauen
Tinte geschrieben, die einen kräftigen Farbton hinterläßt. Vom Poststempel
konnte Kira nichts ableiten. Briefzentrum, das war gerade noch zu entziffern,
das Datum war verwischt.
Kira wog den Umschlag. Er war leicht, ein Hauch nur, vielleicht lag ein
Arztrezept darin. War Philipp beim Arzt gewesen? Hatte er ihr das verschwiegen?
Vielleicht wollte er sie nicht beunruhigen. Sie ist seine Frau und hat das
Recht zu erfahren, weshalb er beim Arzt war, in seinem Alter. Sie wird den
Inhalt herausholen, jetzt, wo der Brief schon offen ist.
Mit dem Nagelrücken des Zeigefingers drückte sie den Umschlag leicht
auseinander, schloss ihre Augen und griff hinein. Sie fand kein Rezept, kein
gefaltetes Blatt, noch nicht einmal einen Zettel. Kira sah auf den Boden, auch
dort lag nichts. Ihr Mann hatte einen Brief ohne Inhalt bekommen.
Der Tee war kalt geworden, sie trank hastig. Das Kuvert ließ sie nicht aus den
Augen. Die Schrift verschwamm, sie sah eine Hand, die den Federhalter führte,
blickte auf einen nackten Arm, sah Schultern, auf denen Haare spielten. Der
beschriebene Bogen wurde gefaltet, aber nicht eingesteckt. Seine Zeit würde
noch kommen.
Welchen Grund mochte das wohl haben, dass der
alte Schmied, der lahme Blechspanner und der einäugige Arbeitsmann"
wieder zurückgehen und, ehe sie in die Eckkneipe verschwinden, mich
zurückrufen? Und ich umkehre und auf ein paar Schoppen mitgehe? Ich weiß es
nicht. Ich weiß nur, dass sie noch lachen konnten, und die andern nicht mehr.
Lot se moken, wat se wüllt", sagt Schramm und trinkt seinen Koks aus. Und
nachdem er ihn hinuntergeschüttet hat und noch an dem Zucker kaut: Uns könn se
an Mors klein." Schramms blindes Auge glänzt wie poliertes Horn. Die
beiden andern schmunzeln beifällig, als freuten sie sich ihres Alters, oder wie
der lahme Jonas, dass er ein Krüppel ist.
Mokt gaut, oll Jung, mokt gaut!" meinten sie dann zum Abschied zu mir.
Schrieb mol und hol de Ohren stief!" Von de ganz Dumm'n bist ja ok
keener", meinte Schramm noch zuletzt.
Ich habe in Eilbeck nichts mehr zu suchen. Es war ganz nett dort, diese kleine
Fabrik war ein Idyll inmitten eines grünen Gartens. Der Kirschbaum am Fenster,
das Pfeifen der Riemen, das Stampfen der Hobelmaschine, die krachend über
Gussplatten ackerte, und das Zisch-Puff" des Sauggasmotors war wie
Begleitung zu dem Konzert der Vögel. Die Arbeit war erträglich. Eine Fabrik für
gelochte Bleche. Auch Spezialmaschinen für diese Fabrikation, und Landsberg
arbeitete unermüdlich an neuen Patenten. Es kam auf eine Stunde nicht an,
sondern lediglich auf Zuverlässigkeit und Präzision. Mittags lagen wir im
Garten, eineinhalb Stunden, und der Lohn achtzig Pfennig die Stunde lag
über dem Durchschnitt. Mit fünfundzwanzig Jahren verliert sich auch langsam die
Lust an dem wechselvollen Landstraßenleben. Mir war die ruhige Arbeit in dem
ruhigen Eilbeck willkommen, und ich nahm auch Wohnung dort, weil ich den Weg
nach Hamburg sparen wollte, und weil in der Gummifabrik unweit davon ein Mädel
war, das mir gefiel.
Der Name »Freytag« ist
ein altdeutscher Männername wie Hildebrand, Wilhelm. Die erste Silbe ist Name
der germanischen Göttin Frija, die zweite unser Wort Tag, welchem in alter Zeit
die Nebenbedeutung: Licht, Glanz anhing. Der Name Freytag ist aus dem frühen
Mittelalter nicht bei allen deutschen Stämmen nachzuweisen, er erscheint selten
in Oberdeutschland, wo eine andere Zusammensetzung: Fridutag überliefert ist.
Dagegen ist er in Thüringen altheimisch. In Schlesien führt ihn 1382 ein Bürger
der Neustadt Breslau.
Meine Vorfahren aber, an
deren Sippe sich das Wort als Familienname befestigte, waren deutsche Landleute
unweit der polnischen Grenze.
Zwischen Schlesien und
Polen, da, wo der kleine Bach Prosna die Länder scheidet, ragte im frühen
Mittelalter ein unwegsamer Grenzwald. Er war mit seinem Sumpfgrund und den
Verhauen, die darin angelegt wurden, der Landesschutz gegen feindliche
Einfälle. Solche Grenzbefestigungen bestanden im Osten Deutschlands, wenn nicht
ein breites Wasser von den Nachbarn schied, wohl überall, wo einst Germanen
gewohnt hatten; und in den Kämpfen der Sachsenkaiser gegen die Slawen, wie in
den Kriegsreisen des deutschen Ordens gegen Preußen und Litauer, ist der Zug
durch Baumverschanzungen, die Unterhaltung des Heeres in der Wildnis, das
Lichten mit der Axt, die Abwehr plötzlicher Angriffe, und die Wahrung der
Schutzsperren, welche am Eingange und Ausgange der Waldwege errichtet wurden,
bis ans Ende des Mittelalters fast die schwierigste Aufgabe der Heerfahrten,
ähnlich wie zur Zeit des Cäsar und Tacitus an der deutschen Westgrenze.
Als im 13. Jahrhundert
Schlesien unter den Piasten mit deutschen Ansiedlern besetzt wurde, entstand am
Binnenrande des großen Waldes, da wo ein Reiseweg von Burg
Namslau nach Polen führte, die deutsche Stadt Konstadt.
Gustav
Freytag (13 juli 1816 - 30 april 1895)
Oude
ansichkaart met Freytags geboortehuis in Kreuzburg
Uit: Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders
Andre sind nun gar in der Tat ungläubige und
verblendete Spötter, welche das Himmlische im Kunstenthusiasmus mit Hohnlachen
gänzlich ableugnen, und durchaus keine besondere Auszeichnung oder Weihe
gewisser seltener und erhabener Geister annehmen wollen, weil sie sich selber
allzu entfernt von ihnen fühlen. Diese liegen indessen ganz außer meinem Wege,
und ich rede mit ihnen nicht.
Aber die Afterweisen, auf welche ich deutete,
wünsche ich zu belehren. Sie verwahrlosen die jungen Gemüter ihrer Schüler,
indem sie ihnen so kühn und leichtsinnig abgesprochene Meinungen über göttliche
Dinge beibringen, als wären es menschliche, und ihnen dadurch den Wahn
einpflanzen, als stände es in ihrer Macht, dreist zu ergreifen, was die größten
Meister der Kunst, ich darf es frei heraussagen, nur durch göttliche
Eingebung erlangt haben.
Man hat so manche Anekdoten aufgezeichnet und
immer wieder erzählt, so manche bedeutende Wahlsprüche von Künstlern
aufbehalten und immer wieder-holt; und wie ist es möglich gewesen, daß man sie
so bloß mit oberflächlicher Bewunderung anhörte, daß keiner darauf kam, aus
diesen sprechenden Zeichen das Allerheiligste der Kunst, worauf sie
hindeuteten, zu ahnden? und nicht auch hier, wie in der übrigen Natur, die Spur
von dem Finger Gottes anzuerkennen?
Ich, für mein Teil, habe von jeher diesen Glauben
bei mir gehegt; aber mein dunkler Glauben ist jetzt zur hellsten Überzeugung
aufgeklärt worden. Glücklich bin ich, daß der Himmel mich ausersehen hat,
seinen Ruhm durch einen einleuchtenden Beweis seiner unerkannten Wunder
auszubreiten: es ist mir gelungen, einen neuen Altar zur Ehre Gottes
aufzubauen.
Raffael, welcher die leuchtende Sonne unter allen
Malern ist, hat uns in einem Briefe von ihm an den Grafen von Castiglione
folgende Worte, die mir mehr wert sind als Gold, und die ich nie ohne ein
geheimes dunkles Gefühl von Ehrfurcht und Anbetung habe lesen können,
hinterlassen worin er sagt:
«Da man so wenig schöne weibliche Bildungen sieht,
so halte ich mich an ein gewisses Bild im Geiste, welches in meine Seele kommt.»
Wilhelm Wackenroder (13 juli 1773 13 december
1798)
Karl Friedrich Fechhelm, Unter den Linden, Berlijn, 1770
The firetail tells the boys when nests are nigh
And tweets and flies from every passer-bye.
The yellowhammer never makes a noise
But flies in silence from the noisy boys;
The boys will come and take them every day,
And still she lays as none were ta'en away.
The nightingale keeps tweeting-churring round
But leaves in silence when the nest is found.
The pewit hollos 'chewrit' as she flies
And flops about the shepherd where he lies;
But when her nest is found she stops her song
And cocks [her] coppled crown and runs along.
Wrens cock their tails and chitter loud and play,
And robins hollo 'tut' and fly away.
Dyke Side
The frog croaks loud, and maidens dare not pass
But fear the noisome toad and shun the grass;
And on the sunny banks they dare not go
Where hissing snakes run to the flood below.
The nuthatch noises loud in wood and wild,
Like women turning skreeking to a child.
The schoolboy hears and brushes through the trees
And runs about till drabbled to the knees.
The old hawk winnows round the old crow's nest;
The schoolboy hears and wonder fills his breast.
He throws his basket down to climb the tree
And wonders what the red blotched eggs can be:
The green woodpecker bounces from the view
And hollos as he buzzes bye 'kew kew.'
Uit: De bello Gallico (Vertaald doordr. J.J.
Doesburg)
De Helvetiërs hadden met hun troepen het
gebied van de Haeduërs al bereikt en zij plunderden hun akkers. De Haeduërs
konden zichzelf en hun bezittingen niet tegen hen verdedigen en stuurden
gezanten naar mij om hulp. Zij waren toch altijd trouw geweest aan de Romeinen?
Dan verdienden ze het toch niet dat hun akkers werden geplunderd, hun kinderen
als slaaf weggevoerd en hun steden ingenomen? En dat bijna onder de ogen van
het Romeinse leger! Tegelijkertijd lieten bondgenoten van de Haeduërs, de
Ambarri, mij weten dat hun akkers waren leeggeroofd en dat ze de aanvallen op
hun steden maar met moeite konden afslaan. Ook de Allobrogen, die aan de
overzijde van de Rhône woonden, vertelden mij dat ze niets anders meer hadden
dan hun lege akkers. Door deze gebeurtenissen besloot ik niet langer toe te
zien hoe de Helvetiërs de Romeinse bondgenoten onder de voet liepen. Door het gebied
van de Haeduërs en de Sequanen loopt de rivier de Sâone, die uitmondt in de
Rhône. Deze rivier stroomde ongelooflijk langzaam. Je kon zelfs niet zien in
welke richting hij stroomde. Deze rivier staken de Helvetiërs over met vlotten
en aan elkaar gebonden bootjes. Zodra ik van verkenners vernam dat driekwart
van de Helvetiërs de rivier was overgestoken, vertrok ik omstreeks de derde
nachtwake (tussen 1 en 3 uur in de nacht) met drie legioenen uit het kamp. Ik
bereikte de Helvetiërs die de rivier nog niet over waren. Ze waren zwaarbepakt
en niet op een aanval voorbereid. Ik doodde een groot aantal van hen. De rest
sloeg op de vlucht en verschool zich in de nabijgelegen bossen.
Julius
Caesar (13 juli ± 100 v. Chr. - 15 maart 44 v. Chr.)
Pablo Neruda, Carla Bogaards, Stefan George, Driek van Wissen, Bruno Schulz, Henry David Thoreau
De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto)
werd geboren in Parral op 12 juli 1904. Zie ook alle tags voor Pablo
Neruda op dit blog.
Uit:Honderd
liefdessonnetten
XI
Ik honger naar je mond, je stem, je haren
En vasten en stom loop ik door de straten,
Het brood voedt me niet, de ochtend ontwricht me,
Ik zoek je voetgeklater in de dagen.
Ik honger naar je losgeslagen lach,
Je handen, als het razend graan gekleurd,
Ik honger naar je bleke stenen nagels
En wil je huid, gave amandel, eten.
Ik wil eten de straal door je schoonheid verbrand,
Je neus, de vorstin van je trotse gezicht,
Ik wil eten de vluchtige schaduw van je wimpers
En hongerig besnuffel ik de schemer
Jou zoekend, zoekend naar je bloedwarm hart
Als poema in 't verlaten Quitratùe.
Vertaald doorCatharina Blaauwendraad
Vannacht kan ik
de treurigste verzen schrijven
Vannacht kan ik de treurigste verzen
schrijven.
Bijvoorbeeld schrijven: De nacht ligt aan
stukken,
en blauw huiveren de sterren, in de verte.
De nachtwind roert zich zingend in de hemel.
Vannacht kan ik de treurigste verzen
schrijven.
Ik hield van haar en soms hield zij ook van
mij.
In nachten als deze hield ik haar in mijn
armen.
Zo vaak heb ik haar onder het eindeloze
firmament gekust.
Zij hield van mij, soms hield ik ook van
haar.
Hoe zou ik niet gehouden hebben van haar
grote, stille ogen.
Vannacht kan ik de treurigste verzen
schrijven.
Bedenken dat ik haar niet meer heb. Betreuren
dat ik haar verloor.
Luisteren naar de onmetelijke nacht,
onmetelijker zonder haar.
En het vers valt in de ziel als op het
weiland dauw.
Wat geeft het dat mijn liefde haar niet kon
behouden.
De nacht ligt aan stukken, en zij is niet bij
mij.
Dat is alles. In de verte zingt een mens. In
de verte.
Mijn ziel heeft met het verlies van haar geen
vrede.
Alsof hij naar toe wil, zoekt mijn blik.
Mijn hart zoekt haar, maar zij is niet bij
mij.
Dezelfde nacht maakt wit dezelfde bomen.
Wij, die van toen, zijn niet dezelfden meer.
Ik houd niet langer van haar, nee, maar wat
hield ik van haar.
Mijn stem zocht naar de wind om aan haar oor
te komen.
Een ander. Een ander zal ze toebehoren. Zoals
ooit mijn lippen.
Haar stem, haar duidelijke lichaam. Haar
oneindige blik.
Ik houd niet langer van haar, nee, maar
misschien houd ik van haar.
De liefde duurt zo kort en zo lang duurt vergetelheid.
Omdat in nachten zoals deze ik haar in mijn
armen hield,
heeft mijn ziel met het verlies van haar geen
vrede.
Al is dit de laatste pijn die zij mij doet,
en al zijn dit de laatste verzen die ik voor
haar schrijf.
De eerste, onrijpe sneeuw viel als zuivere
kerstversiering
bedekte onmerkbaar de stationsgebouwen, de perrons,
de daken van de huizen in het noorden van Frankrijk,
er soesde een bodempje sneeuw op de landerijen.
De trein verwijderde zich schokkend van Parijs,
onwillig bemand door een man in uniform,
verstoten door de stad.
Ik liet me brood en wijn brengen in de restauratiewagen
en dankte god voor het grote geschenk,
Parijs, gedecoreerd met smaragden dennentakken,
fonteinen waar de os en de ezel gedrenkt worden,
bankovervallen, verkeersopstoppingen,
agenten met onbeschaamd witte handschoenen,
hoogmoedige jonge officieren, zeeschuimers
spektakel in het Cirque d'Hiver, spiegels in de zalen,
mijn borsten waren van mistletoe
de wildvreemde man met beeldhouwershanden,
zoete limonade in blikjes.
Vergeef me mijn leugenachtigheid, bad ik,
ik speel het spel van de liefde,
u bent de heerlijkheid van de liefde.
Auf das Leben und den Tod Maximins: Das Zweite:
Wallfahrt
Im trostlos graden zug von gleis und mauer
Im emsigen gewirr von hof und stiege
Was sucht der fremde mit ehrfürchtigem schauer?..
Hier · Bringer unsres heils! stand deine wiege.
Im längs umbauten viereck wo die flecken
Von gras durchs pflaster ziehen und verschroben
Bei magren blumen die verschnittnen hecken:
Hast du zuerst den blick im licht erhoben.
Wie staubt der platz! von welchem lärme pocht er!
Getrab von tritten und geroll von wagen ...
Wie ihre last Maria Annens tochter
Hat hier die mutter dich verkannt getragen.
Nur einst als frühling war fiel grau und silbern
Vom himmel tau und sprühte duftige funken
Und allen kindern haben blau und silbern
Die magren blumen lächelnd zugewunken.
Dies allen gleiche haus ist ziel der reise.
Wir sehn entblössten haupts die nackte halle
Aus der du in die welt zogst ... Sind drei weise
Doch einst dem stern gefolgt zu einem stalle!
Das
Dritte
Du wachst über uns
in deiner unnahbaren glorie:
Schon wurdest du eins
mit dem Wort das von oben uns sprach.
Wir fragen bei all
unsren schritten des tags deine milde.
So macht ihr diener
das lächeln der könige reich.
Doch senkt sich der abend
in der dir geweihten memorie:
Dann zittert die sehnsucht
dann greifen die arme dir nach ·
Dann drängen die lippen
zu deinem noch menschlichen bilde
Als wärst du noch unter uns ·
wärst uns noch Herrlicher! gleich.
Noch zwingt mich treue über dir zu wachen...
Noch zwingt mich treue über dir zu wachen
Und deines duldens schönheit dass ich weile
Mein heilig streben ist mich traurig machen
Damit ich wahrer deine trauer teile.
Nie wird ein warmer anruf mich empfangen
Bis in die späten stunden unsres bundes
Muss ich erkennen mit ergebnem bangen
Das herbe schicksal winterlichen fundes.
Uit Engeland bereiken ons berichten
Dat schapen minder dom zijn dan men meent:
Een beetje schaap herkent mits goedgetraind
Zo'n vijftigtal verschillende gezichten.
Ik dacht meteen jaloers: kon ik dat maar.
Ik houd geen vijftig schapen uit elkaar.
Warming-up
Op de planeet die ik sinds kort bewoon
Heb ik als mens het voor elkaar gekregen
Dat wereldwijd de warmte is gestegen,
Doch ondank is ook dit keer 's werelds loon:
Ik doe mijn best de wereld warm te houden,
Maar telkens maakt de wereld mij verkouden.
Driek van Wissen (12 juli 1943 21 mei 2010)
De Poolse
schrijver, schilder en graficus Bruno Schulz werd geboren op12 juli 1892 in Drohobycz, in
Galicië. Zie ook alle tags voor Bruno Schulz op dit blog.
Uit:Augustus (Vertaald door Gerard Rasch)
Heel de grote zomer trok elke dag dwars door
de donkere woning die zich op de eerste verdieping van een huis op de markt
bevond: de stilte van de trillende luchtlagen, de zonbeschenen vierkanten van
het parket die vurig op de vloer lagen te dromen; de melodie van een
straatorgel, gedolven uit de diepste goudader van de dag; twee, drie maten van
een refrein die ergens keer op keer een piano werden gespeeld en, verloren in
het vuur van de diepe dag, in de zon op de witte trottoirs bezwijmden. Wanneer
Adela de kamers had gedaan, deed ze de linnen gordijnen dicht en hulde zo ons
huis in het donker. Dan werden de kleuren een octaaf lager, de kamers, die
weggezonken leken in het licht van het diepst van de zee en nog matter
weerkaatst werden in de groene spiegels, vulden zich met schaduw, terwijl al de
hitte van de dag neersloeg op de gordijnen die zachtjes golfden in de dromen
van het middaguur
s Zaterdagsmiddags ging ik altijd met moeder uit wandelen. Uit het halfduister
van het voorhuis kwamen we meteen in het zonnebad van de dag. Wadend in goud
knepen de voorbijgangers van de hitte hun ogen half dicht, alsof er honing aan
kleefde, terwijl hun opkrullende bovenlip hun tandvlees en tanden ontblootte.
Sometimes a mortal
feels in himself Nature
-- not his Father but his Mother stirs
within him, and he becomes immortal with her
immortality. From time to time she claims
kindredship with us, and some globule
from her veins steals up into our own.
I am the autumnal sun,
With autumn gales my race is run;
When will the hazel put forth its flowers,
Or the grape ripen under my bowers?
When will the harvest or the hunter's moon
Turn my midnight into mid-noon?
I am all sere and yellow,
And to my core mellow.
The mast is dropping within my woods,
The winter is lurking within my moods,
And the rustling of the withered leaf
Is the constant music of my grief...