Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Foreigners are people somewhere else, Natives are people at home; If the place youre at Is your habitat, Youre a foreigner, say in Rome. But the scales of Justice balance true, And tit leads into tat, So the man whos at home When he stays in Rome Is abroad when hes where youre at.
When we leave the limits of the land in which Our birth certificates sat us, It does not mean Just a change of scene, But also a change of status. The Frenchman with his fetching beard, The Scot with his kilt and sporran, One moment he May a native be, And the next may find him foreign.
Theres many a difference quickly found Between the different races, But the only essential Differential Is living different places. Yet such is the pride of prideful man, From Austrians to Australians, That wherever he is, He regards as his, And the natives there, as aliens.
Oh, Ill be friends if youll be friends, The foreigner tells the native, And well work together for our common ends Like a preposition and a dative. If our common ends seem mostly mine, Why not, you ignorant foreigner? And the native replies Contrariwise; And hence, my dears, the coroner.
So mind your manners when a native, please, And doubly when you visit And between us all A rapport may fall Ecstatically exquisite. One simple thought, if you have it pat, Will eliminate the coroner: You may be a native in your habitat, But to foreigners youre just a foreigner.
De Iers-Amerikaanse schrijver Frank McCourt werd geboren op 19 augustus 1930 in New York als zoon van een immigrantenfamilie. Toen hij vier jaar was keerde zijn familie naar Ierland terug. Daar groeide hij in armoedige omstandigheden op in het katholieke Limerick. Zijn vader was werkloos en gaf het meeste van zijn uitkering aan drank uit. In 1949 had McCourt genoeg geld om een ticket naar New York te kunnen betalen. Daar werkte hij in hotels en ging hij in het leger. Na zijn diensttijd verdiende hij het geld om een studie te betalen in pakhuizen en op doks. Hij werd leraar en doceerde tenslotte op de gerenommeerde Stuyvesant High School in New York. Na zijn oensionering verwerkte McCourt zijn moeilijke jeugd in de autobiografische roman Angela's Ashes. Het werd met zes miljoen verkochte exemplaren een internationale bestseller en leverde hem in 1997 de Pulitzer prijs op. Ook werd het boek in 1999 door Alan Parker verfilmd. Zie ook mijn blog van 19 augustus 2006.
Uit: Angela's Ashes
First Communion day is the happiest day of your life because of The Collection and James Cagney at the Lyric Cinema. The night before I was so excited I couldn't sleep till dawn. I'd still be sleeping if my grandmother hadn't come banging at the door.
Get up! Get up! Get that child outa the bed. Happiest day of his life an' him snorin' above in the bed.
I ran to the kitchen. Take off that shirt, she said. I took off the shirt and she pushed me into a tin tub of icy cold water. My mother scrubbed me, my grandmother scrubbed me. I was raw, I was red.
They dried me. They dressed me in my black velvet First Communion suit with the white frilly shirt, the short pants, the white stockings, the black patent leather shoes. Around my arm they tied a white satin bow and on my lapel they pinned the Sacred Heart of Jesus, a picture with blood dripping from it, flames erupting all around it and on top a nasty-looking crown of thorns.
Come here till I comb your hair, said Grandma. Look at that mop, it won't lie down. You didn't get that hair from my side of the family. That's that North of Ireland hair you got from your father. That's the kind of hair you see on Presbyterians. If your mother had married a proper decent Limerick man you wouldn't have this standing up, North of Ireland, Presbyterian hair.
James Gould Cozzens (19 augustus 1903 9 augustus 1978)
De Amerikaanse schrijver James Gould Cozzens werd geboren op 19 augustus 1903 in Chicago. Hij studeerde twee jaar aan de universiteit van Harvard, waar hij in 1924 zijn eerste roman Confusion publiceerde. Een paar maanden later, ziek en geplaagd door schulden, verliet hij Harvard, ging naar New Brunswick in Canada en schreef zijn tweede roman Michael Scarlett. Geen van de boeken verkocht goed. Cozzens vertrok naar Cuba om les te geven aan kinderen van Amerikanen. Hij begon korte verhalen te schrijven en verzamelde materiaal voor Cock Pit (1928) en The Son of Perdition (1929). Tijdens WO II diende hij bij de Amerikaanse luchtmacht. Zijn ervaringen daar vormden de basis voor Guard of Honor, zijn romaqn uit 1948 die hem in 1949 de Pulitzer prijs opleverde. Verrassenderwijs werd By Love Possessed in 1957 een enorm succes. Het boek stond vierendertig weken op de The New York Times Best Seller list.
Uit: Snow Falling on Cedars
At the intersection of Center Valley Road and South Beach Drive Ishmael spied, ahead of him in the bend, a car that had failed to negotiate the grade as it coiled around a grove of snow-hung cedars. Ishmael recognized it as the Willys station wagon that belonged to Fujiko and Hisao Imada; in fact, Hisao was working with a shovel at its rear right wheel, which had dropped into the roadside drainage ditch. Hisao Imada was small enough most of the time, but he looked even smaller bundled up in his winter clothes, his hat pulled low and his scarf across his chin so that only his mouth, nose, and eyes showed. Ishmael knew he would not ask for help, in part because San Piedro people never did, in part because such was his character. Ishmael decided to park at the bottom of the grade beside Gordon Ostrom's mailbox and walk the fifty yards up South Beach Drive, keeping his DeSoto well out of the road while he convinced Hisao Imada to accept a ride from him. Ishmael had known Hisao a long time. When he was eight years old he'd seen the Japanese man trudging along behind his swaybacked white plow horse: a Japanese man who carried a machete at his belt in order to cut down vine maples. His family lived in two canvas tents while they cleared their newly purchased property. They drew water from a feeder creek and warmed themselves at a slash pile kept burning by his children--girls in rubber boots, including Hatsue--who dragged branches and brought armfuls of brush to it.
De Amerikaanse dichter Li-Young Lee werd geboren op 19 augustus 1957 in Jakarta, Indonesië. Hij stamt uit een Chinese familie. In 1959 ontvluchtte zijn familie het land vanwege de anti Chinese stemming en kwam via Hongkong, Macau en Japan uiteindelijk in 1964 in de VS terecht. Lee bezocht o.a. de universiteit van Oittsburgh, waar hij zijn liefde voor het schrijven ontwikkelde. Daarna doceerde hij zelf aan verschillende universiteiten, waaronder Northwestern en de University of Iowa. Terukerende themas in zijn poëzie zijn ballingschap en de moed om te rebelleren.
The Gift
To pull the metal splinter from my palm my father recited a story in a low voice. I watched his lovely face and not the blade. Before the story ended, he'd removed the iron sliver I thought I'd die from.
I can't remember the tale, but hear his voice still, a well of dark water, a prayer. And I recall his hands, two measures of tenderness he laid against my face, the flames of discipline he raised above my head.
Had you entered that afternoon you would have thought you saw a man planting something in a boy's palm, a silver tear, a tiny flame. Had you followed that boy you would have arrived here, where I bend over my wife's right hand.
Look how I shave her thumbnail down so carefully she feels no pain. Watch as I lift the splinter out. I was seven when my father took my hand like this, and I did not hold that shard between my fingers and think, Metal that will bury me, christen it Little Assassin, Ore Going Deep for My Heart. And I did not lift up my wound and cry, Death visited here! I did what a child does when he's given something to keep. I kissed my father.
De Engelse schrijver Jonathan Coe werd geboren op 19 augustus 1961 in Birmingham. Coe studeerde aan de King Edward's School en aan Trinity College, Cambridge. Zijn romans, waarin hij vaak sociale en politike themas aansnijdt,kenmerken zich door humor en satire. Zijn roman The Rotter´s Club uit 2001 is autobiografisch getint. Het boek werd zowel voor de radio als voor de televisie bewerkt.
Werk o.a: The Accidental Woman (1987), A Touch of Love (1989), What a Carve Up! (1994), The Closed Circle (2004)
Uit: The House of Sleep (1997)
It was their final quarrel, that much was clear. But although he had been anticipating it for days, perhaps even for weeks, nothing could quell the tide of anger and resentment which now rose up inside him. She had been in the wrong, and had refused to admit it. Every argument he had attempted to put forward, every attempt to be conciliatory and sensible, had been distorted, twisted around and turned back against him. How dare she bring up that perfectly innocent evening he had spent in The Half Moon with Jennifer? How dare she call his gift 'pathetic', and claim that he was looking 'shifty' when he gave it to her? And how dare she bring up his mother--his mother, of all people--and accuse him of seeing her too often? As if that were some sort of comment on his maturity; on his masculinity, even...
He stared blindly ahead, unconscious of his surroundings or of his fellow pedestrians. 'Bitch,' he thought to himself, as her words came back to him. And then out loud, through clenched teeth, he shouted, 'BITCH!'
After that, he felt slightly better.
Huge, grey and imposing, Ashdown stood on a headland, some twenty yards from the sheer face of the cliff, where it had stood for more than a hundred years. All day, the gulls wheeled around its spires and tourelles, keening themselves hoarse. All day and all night, the waves threw themselves dementedly against their rocky barricade, sending an endless roar like heavy traffic through the glacial rooms and mazy, echoing corridors of the old house. Even the emptiest parts of Ashdown--and most of it was now empty--were never silent. The most habitable rooms huddled together on the first and second floors, overlooking the sea, and during the day were flooded with chill sunlight. The kitchen, on the ground floor, was long and L-shaped, with a low ceiling; it had only three tiny windows, and was swathed in permanent shadow. Ashdown's bleak, element-defying beauty masked the fact that it was, essentially, unfit for human occupation. Its oldest and nearest neighbours could remember, but scarcely believe, that it had once been a private residence, home to a family of only eight or nine. But two decades ago it had been acquired by the new university, and it now housed about two dozen students: a shifting population, as changeful as the ocean which lay at its feet, stretched towards the horizon, sickly green and heaving with endless disquiet.
Václav Bolemír Nebeský (18 augustus 1818 17 augustus 1882)
De Tsjechische dichter en vertaler Václav Bolemír Nebeský werd geboren op 18 augustus 1818 in Nový Dvůr. Hij studeerde filosofie, Griekse geschiedenis en Tsjechische literatuur aan de Karelsuniversiteit in Praag. In 1850 werd hij redacteur van het tijdschrift Muzejník, dat hij tot 1861 leidde. Daarnaast was hij secretaris van het Tsjechische museum. In 1874 werd hij ernstig ziek en ging hij met vervroegd pensioen. Zijn grootste liefde was de poëzie. Ook vertaalde hij dramatisch werk van Griekse dichters.
Es war Täuschung und süße Träumerei ...
Es war Täuschung und süße Träumerei, nie verwinde ich diese Zeit; die Erinnerung an meine Liebe macht wie Efeu auf Gräbern sich breit.
Die Erinnerung überglänzt bei weitem meiner Wehmut Abendrot am Horizont, in meinem Herzen will es tönen wie es abends vom Kirchturm kommt.
Für meine Seele wird deine Liebe ein Lied sein wie Nachtigallen, denen im nahen, verwilderten Hain zu spät es ist eingefallen.
De Oostenrijkse schrijver en journalist Hugo Bettauerwerd geboren op 18 augustus 1872 in Baden bij Wenen. In 1899 trok hij naar New York waar hij als correspondent en redacteur bij verschillende kranten werkte. Na zijn terugkeer naar Oostenrijk in 1910 was de Amerikaanse staatsburger redacteur bij de Neue Freien Presse en in 1924 richtte hij het tijdschrift Er und Sie op, Wochenschrift für Lebenskultur und Erotik, dat echter na vijf afleveringen moest stoppen. Zijn roman Die Stadt ohne Juden" uit 1922 werd verfilmd en was bij de première in 1924 aanleiding voor hevige demonstraties. Een half jaar later werd Bettauer in Wenen door een nationaalsocialistische fanaticus doodgeschoten. Ook zijn roman "Die freudlose Gasse" werd verfilmd, en wel met niemand minder dan Greta Garbo.
Uit: Die Stadt ohne Juden
Von der Universität bis zur Bellaria umlagerte das schöne, ruhige und vornehme Parlamentsgebäude eine einzige Menschenmauer. Ganz Wien schien sich an diesem Junitag um die zehnte Vormittagsstunde versammelt zu haben, um dort zu sein, wo sich ein historisches Ereignis von unabsehbarer Tragweite abspielen sollte. Bürger und Arbeiter, Damen und Frauen aus dem Volke, halbwüchsige Burschen und Greise, junge Mädchen, kleine Kinder, Kranke im Rollwagen, alles quoll durcheinander, schrie, politisierte und schwitzte. Und immer wieder fand sich ein Begeisterter, der plötzlich an den Kreis um ihn herum eine Ansprache hielt und immer wieder brauste der Ruf auf:
»Hinaus mit den Juden!«
Sonst pflegten bei ähnlichen Demonstrationen hier und dort Leute mit gebogener Nase oder besonders schwarzem Haar weidlich verprügelt zu werden; diesmal kam es zu keinem solchen Zwischenfall, denn Jüdisches war weit und breit nicht zu sehen, und zudem hatten die Kaffeehäuser und Bankgeschäfte am Franzens- und Schottenring, in weiser Erkenntnis aller Möglichkeiten, ihre Pforten geschlossen und die Rollbalken herabgezogen.
De Perzische dichter Moulana Nuruddin Abdorrahman Jami werd geboren op 18 augustus 1414 in een dorpje bij Jam, in het huidige Afghanistan. Zijn familie verhuisde naar Heart, waar hij wiskunde, natuurkunde, Arabische literatuur en islamitische filosofie kon studeren. Hij voltooide zijn studies in Samarkand. Zijn nalatenschap bestaat uit 81 werken, waaronder gedichtbundels, geschiedkundige, filosofische, taalkundige werken en commentaren.
One who travell'd in the Desert Saw MAJNUN where he was sitting All alone like a Magician Tracing Letters in the Sand. 'Oh distracted Lover! writing What the Sword-wind of the Desert Undeciphers so that no one After you shall understand'. MAJNUN answer'd --- 'I am writing Only for myself, and only "LAILA" ---if for ever "LAILA" Writing, in that Word a Volume, Over which for ever poring, From her very Name I sip In fancy, till I drink, her Lip'.
*
God said to the Prophet David-- 'David, whom I have exalted From the sheep to be my People's Shepherd, by your Justice my Revelation justify. Lest the misbelieving---yea, The Fire-adoring Princes rather Be my Prophets, who fulfill, Knowing not my WORD, my WILL'.
De Duitse schrijver Ulrich Woelk werd geboren op 18 augustus 1960 in Beuel bij Bonn. Tot 1987 studeerde hij natuurkunde in Tübingen, in 1991 promoveerde hij aan de Technische Universiteit in Berlijn. Tot 1994 was hij daar werkzaam als astrofysicus. Sinds 1995 leeft hij als zelfstandig schrijver in Berlijn. In 1990 ontving hij de Aspekte-Literaturpreis.
Werk o.a:Tod, Liebe, Verklärung (1992),Amerikanische Reise (1996), Die letzte Vorstellung (2002), Die Einsamkeit des Astronomen (2005)
Uit: Liebespaare (2001)
Ein Mann und eine Frau in einem Hotelzimmer auf einem Bett, dessen Decke dabei auf den Boden gerutscht ist. Haut und Nacht. Es ist zwei, halb drei vielleicht, draußen regnet es, der Schein der Straßenlaternen dringt von dort herein, und ein weiches Ineinander von Licht und Dunkelheit füllt den Raum. Neben ihr, auf dem Nachttisch, glimmen die roten Ziffern des Radioweckers, starr wie die Augen eines Tieres, das einen verschlingen wird. Zeit. Drei Uhr sieben, mit nutzloser Genauigkeit. Es ist kühl jetzt, so ohne Decke. Auf dem Boden liegen ihre Sachen, seine. Wirre Häuflein aus Dunkelheit. Einander ausziehen: Schultern, Arme, Nervosität. Jetzt liegt sein Körper reglos auf dem Laken, das Gelände seines Rückens weiß und flach wie der Mond. So nah und so fern. Mit den Händen seine Haut berühren, noch einmal darüberstreichen ... Als sie aufsteht vom Bett, behält das kurz aufraschelnde Laken ihre Warme zurück, einen unsichtbaren Abdruck ihres Körpers, der sich auflösen und bis zum Morgen verwehen wird. Der Flor des Teppichbodens schluckt das Geräusch ihrer Schritte, als wäre sie schon jetzt nicht mehr da. Sie geht zum Fenster und sieht hinaus auf den Platz, es ist der Gendarmenmarkt, kein Mensch dort unten jetzt, das Pflaster eine weite wäßrige Leere heute nacht, über den Türmen der beiden Dome vermischt sich der Regen mit den Lichtern der Stadt zum kuppelförmigen Glitzern eines riesigen Schüttelglases. Eine Puppenstadt. Ist alles nur ein Spiel, die Liebe.
De Duitse schrijver Marc Degens werd geboren op 18 augustus 1971 in Essen. Hij studeerde germanistiek en sociologie in Bochum. Sinds 1999 leeft hij als zelfstandig schrijver in Berlijn. Hij is lid van de band Superschiff en uitgever van het online magazine satt.org en van de serie Schöner Lesen die wordt uitgegeven door de Berlijnse uitgeverij SuKuLTuR en die, opvallend genoeg, sinds 2004 in Duitsland wordt verspreid via snoepautomaten. Uit 1997 stamt zijn roman vanity love. In 2006 verscheen het verhaal RÜCKBAU, geïllustreerd met eigen tekeningen.
Uit: unsere popmoderne
"vor uns, hinter uns, links, rechts, überall: polizei! sie knüppelten auf alles und jeden. auf frauen und männer, auf burschen und mädchen, jung und alt! wir waren eingekesselt. marijke schluchzte und schrie. ich hatte eine volle ladung tränengas abbekommen. ich konnte nicht mehr atmen, schien zu ersticken, sackte zu boden, sah nur noch schwarz. marijke nahm meine hand, zerrte mich in eine seitenstraße. blind stolperte ich hinterher. es war eine sackgasse. ich lehnte mich an die hauswand und übergab mich. marijke heulte vor wut. das können die doch nicht tun! das können die doch nicht tun! doch. wir alle waren friedlich gewesen. der protestzug hielt vor der absperrung, wir skandierten sprechchöre, keine gewalt, reckten transparente in die höhe, assediarne 8 per liberare tutti, niemand war vermummt, der schwarze block war ganz woanders."
De Nederlandse cabaretier, musicalster en schrijver Jos Brink is vanmiddag overleden. Jos Brink werd op 19 juni 1942 in Heiloo geboren. Hij verwierf ook grote bekendheid als predikant, hoorspelacteur en tv-presentator. Als dichter denkt men niet zo gauw aan hem, maar hij schreef ook wel poëzie.
De Franse dichter en schrijver Robert Sabatier werd geboren op 17 augustus 1923 in Parijs. Sinds 1971 is hij lid van de l'Académie Goncourt. Hij schrijft gedichten die de invloed verrraden van het surrealisme. In zijn proza draait het vaak om outsiders Sabatier schreef eveneens een Histoire de la Poésie française.
LES FEUILLES VOLANTES
Adieu mon livre, adieu ma page écrite, Se détachant de moi comme une feuille, Me laissant nu comme un cliché d'automne.
Je vous dédie une arche de parole Pour naviguer, mes amis, naviguer Dans ma mémoire où se taisent les loups.
Vole ma feuille au-dessus de la ville, Franchis le fleuve et détruis la frontière. Amour, amour, ô ma géographie!
Et si tu cours au fil de londe, un songe Recueillera mes images mouillées Que dans un pré le soleil séchera.
Poète ici, poète comme un arbre Offrant sa feuille à la terre gourmande Et dans lhumus herbe ressuscitant.
Un autre livre, une parole neuve, Les mêmes mots dans dautres mariages Et toujours lhomme et son tapis volant.
Roger Peyrefitte (17 augustus 1907 5 november 2000)
De Franse schrijver en diplomaat Roger Peyrefitte werd geboren op 17 augustus 1907 inCastres. Na zijn afstuderen ving hij een diplomatieke carrière aan als ambassadesecretaris in Athene van 1933 tot 1938. Zijn openbaar homoseksueel gedrag werd een tijdje gedoogd tot hij gedwongen werd ontslag te nemen om familiale redenen. Terug op de Quai dOrsay, het hoofdkwartier van de Franse diplomaten, gaf hij na enige tijd ontslag om persoonlijke redenen, maar werd in volle oorlogstijd in 1943 gereïntegreerd in de carrière. In februari 1945 zag hij zich verplicht, nu om politieke redenen, zich volledig uit de diplomatieke wereld terug te trekken. Ondertussen was hij een literaire loopbaan begonnen met de publicatie van de Amitiés, dat een overweldigend succes kende en meteen bekroond werd met de Renaudot-prijs. In 1964 werd het boek Les Amitiés particuliéres verfilmd.
Uit: Roy
« En un tournemain, il ôta sa robe de chambre pour se présenter sans voiles dans toute sa gloire. Puis, avec délices, il défit la ceinture de Bob, lui enleva le T-shirt de la strict éducation, son slip, son short, le contempla nu, avec ses chaussettes, ses baskets et son sexe, aussi raide que le sien. Cest Roy qui agissait avec lautorité de lacte final quil sapprêtait à accomplir. Un de ses doigts gagna lorifice dans lequel Jim avait joui ici, lautomne dernier. Bob, à son tour, le caressait au même endroit. « Ah ! ce cul toujours sans poils », dit-il. Roy continuait à tâter la place, si tendrement velue, qui avait encore la moiteur de la course. »
Jonathan Franzen (Western Springs, 17 augustus 1959)
De Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen werd geboren op 17 augustus 1959 in Western Springs, Illinois. Hij groeide op in St. Louis en studeerde in het begin van de jaren tachtig in Berlijn. In 1988 verscheen zijn debuutroman The Twenty-Seventh City. In 1992 volgde Strong Motion en in 2001 kreeg hij voor zijn derde boek The Corrections de National Book Award. In 2002 verscheen de bundel essays How to be alone.
Uit: The Corrections
The madness of an autumn prairie cold front coming through. You could feel it: something terrible was going to happen. The sun low in the sky, a minor light, a cooling star. Gust after gust of disorder. Trees restless, temperatures falling, the whole northern religion of things coming to an end. No children in the yards here. Shadows lengthened on yellowing zoysia. Red oaks and pin oaks and swamp white oaks rained acorns on houses with no mortgage. Storm windows shuddered in the empty bedrooms. And the drone and hiccup of a clothes dryer, the nasal contention of a leaf blower, the ripening of local apples in a paper bag, the smell of the gasoline with which Alfred Lambert had cleaned the paintbrush from his morning painting of the wicker love seat.
Three in the afternoon was a time of danger in these gerontocratic suburbs of St. Jude. Alfred had awakened in the great blue chair in which he'd been sleeping since lunch. He'd had his nap and there would be no local news until five o'clock. Two empty hours were a sinus in which infections, bred. He struggled to his feet and stood by the Ping-Pong table, listening in vain for Enid.
De Russische dichter Anton Delvig werd geboren op 17 augustus 1798 in Moskou. Hij studeerde samen met Aleksandr Poesjkin aan het lyceum Zarskoje Selo en raakte met hem bevriend. Samen gaven ze de Literaturnaya Gazeta uit (1830-1831). Delvig stond in de traditie van het Russische neoclassicisme.
Russisches Lied
Sang wohl, sang das Vögelein, Und verstummte. Ward dem Herzen Freude kund, Und Vergessen.
Vöglein, das so gerne singt, Warum schweigt es? Herz, was ist mit dir geschehn, Daß du traurig?
Ach, das Vöglein tötete Rauher Schneesturm, Und das Herz des Burschen brach Böses Reden.
Wär' das Vöglein gern geflogen Fort zum Meere, Wär' der Bursche gern entflohen In die Wälder.
In dem Meere treibt die Flut, Doch kein Schneesturm - Wilde Tiere birgt der Wald, Doch nicht Menschen.
1825
Vertaald door Friedrich Bodenstedt
Der Dichter
Lang verbirgt er im Herzen die tiefen Gefühl' und Gedanken: Scheint mit den Menschen, mit uns, nicht sie zu teilen bereit! Selten nur so - nach demWillen des Himmels? - beginnt er zu singen, Götter! dann bringt uns sein Lied Leben und Liebe und Glück, Ganz wie in uraltem Wein, dem teuren Gaste kredenzet, Schmeicheln den Sinnen zugleich: Farbe und Duft und Geschmack!
Theodor Däubler (17 augustus 1876 13 juni 1934) Portret door Otto Dix
De Duitse dichter en schrijver Theodor Däubler werd geboren op 17 augustus 1876 in Triëst. Daar, en in Venetië, groeide hij op. Däubler werd tweetalig (Duits en Italiaans) opgevoed. Na zijn eindexamen gymnasium trok hij met zijn ouders naar Wenen. Daarna begon voor hem een leven van voortdurend reizen, o.a. naar Napels, Berlijn, Parijs en Florence. Tijdens WO I woonde hij in Berlijn en in Wenen. Vanaf 1910 verschenen zijn eerste werken die door de dichters van het opkomende expressionisme enthousiast onthaald werden. Dat gold ook voor Das Nordlicht, een groots opgezet versepos in drie delen, waaraan Däubler al in 1898 begonnen was.
"Roger said one day, "My editor is coming to London soon. You know I do him a weekly letter about books and plays. I also drop the odd word about cultural personalities. He pays me ten pounds a week. I suppose he's coming to check on me. He says he wants to meet my friends. I've promised him an intellectual London dinner party, and you must come, Willie. It will be the first party in the Marble Arch house. I'll present you as a literary star to be. In Proust there's a social figure called Swann. He likes sometimes for his own pleasure to bring together dissimilar people, to create a social nosegay, as he says. I am hoping to do something like that for the editor. There'll be a Negro I met in West Africa when I did my National Service. He is the son of a West Indian who went to live in West Africa as part of the Back to Africa movement. His name is Marcus, after the black crook who founded the movement. You'll like him. He's very charming, very urbane. He is dedicated to inter-racial sex and is quite insatiable. When we first met in West Africa his talk was almost all about sex. To keep my end up I said that African women were attractive. He said, 'If you like the animal thing.' He is now training to be a diplomat for when his country becomes independent, and to him London is paradise. He has two ambitions. The first is to have a grandchild who will be pure white in appearance. He is half-way there. He has five mulatto children, by five white women, and he feels that all he has to do now is to keep an eye on the children and make sure they don't let him down. He wants when he is old to walk down the King's Road with this white grand child. People will stare and the child will say, loudly, 'What are they staring at, Grandfather?' His second ambition is to be the first black man to have an account at Coutts. That's the Queen's bank."
Tsegaye Gabre-Medhin (17 augustus 1936 25 februari 2006)
De Ethiopische schrijver Tsegaye Gabre-Medhin werd geboren op 17 augustus 1936 in Boda bij Ambo. Hij studeerde experimenteel theater in Londen en Parijs. Van 1961 tot 1971 was hij directeur van het Ethiopische Nationale Theater. Hij schreef gedichten, toneelstukken en essays. Zijn moedertaal was het Afaan Oromo, maar hij schreef in het Amhaars. Zijn landgenoten vergeleken hem met Shakespeare. Van hem vertaalde Gabre-Medhin ook werk, evenals van Brecht en Molière.
Prologue to African Conscience
Tamed to bend Into the model chairs Carpentered for it By the friendly pharos of its time The black conscience flutters Yet is taken in.
it looks right It looks left It forgets to look into its own self: The broken yoke threatens to return Only, this time In the luring shape Of luxury and golden chains That frees the body And enslaves the mind.
Into its head The old dragon sun Now breathes hot civilization And the wise brains Of the strong sons of the tribes Pant With an even more strange suffocation.
Its new self awareness (In spite of its tribal ills) Wishes to patch its torn spirits together: Its past and present masters (With their army of ghosts That remained to haunt the earth) Hook its innermost soul And tear it apart: And the african conscience Still moans molested Still remains drifting uprooted.
He loved her and she loved him. His kisses sucked out her whole past and future or tried to He had no other appetite She bit him she gnawed him she sucked She wanted him complete inside her Safe and sure forever and ever Their little cries fluttered into the curtains
Her eyes wanted nothing to get away Her looks nailed down his hands his wrists his elbows He gripped her hard so that life Should not drag her from that moment He wanted all future to cease He wanted to topple with his arms round her Off that moment's brink and into nothing Or everlasting or whatever there was
Her embrace was an immense press To print him into her bones His smiles were the garrets of a fairy palace Where the real world would never come Her smiles were spider bites So he would lie still till she felt hungry His words were occupying armies Her laughs were an assassin's attempts His looks were bullets daggers of revenge His glances were ghosts in the corner with horrible secrets His whispers were whips and jackboots Her kisses were lawyers steadily writing His caresses were the last hooks of a castaway Her love-tricks were the grinding of locks And their deep cries crawled over the floors Like an animal dragging a great trap His promises were the surgeon's gag Her promises took the top off his skull She would get a brooch made of it His vows pulled out all her sinews He showed her how to make a love-knot Her vows put his eyes in formalin At the back of her secret drawer Their screams stuck in the wall
Their heads fell apart into sleep like the two halves Of a lopped melon, but love is hard to stop
In their entwined sleep they exchanged arms and legs In their dreams their brains took each other hostage
De Duitse schrijfster Herta Müller werd geboren op 17 augustus 1953 in Nitzkydorf, Roemenië. Zij studeerde germanistiek en Roemeense literatuur aan de universiteit van het westen in Timişoara. Vanaf 1976 werkte zij als vertaalster in een machinefabriek, maar toen ze in 1979 niet wilde samenwerken met de Securitate werd zij ontslagen. Zij werkte tijdelijk als docente en privélerares. In 1982 kon haar eerste roman slechts in een gecensureerde versie verschijnen. In 1987 emigreerde zij met haar man naar de BRD. Ze kreeg in de volgende jaren verschillende leeropdrachten als writer in residence.
Uit: Der König verneigt sich und tötet
In der Dorfsprache so schien es mir als Kind lagen bei allen Leuten um mich herum die Worte direkt auf den Dingen, die sie bezeichneten. Die Dinge hießen genauso, wie sie waren, und sie waren genauso, wie sie hießen. Ein für immer geschlossenes Einverständnis. Es gab für die meisten Leute keine Lücken, durch die man zwischen Wort und Gegenstand hindurch schauen und ins Nichts starren mußte, als rutsche man aus seiner Haut ins Leere. Die alltäglichen Handgriffe waren instinktiv, wortlos eingeübte Arbeit, der Kopf ging den Weg der Handgriffe nicht mit und hatte auch nicht seine eigenen, abweichenden Wege. Der Kopf war da, um die Augen und Ohren zu tragen, die man beim Arbeiten brauchte. Die Redewendung: »Der hat seinen Kopf auf den Schultern, damit es ihm nicht in den Hals regnet,« dieser Spruch konnte auf den Alltag aller angewendet werden. Oder doch nicht? Warum riet meine Großmutter meiner Mutter, wenn es Winter und draußen nichts zu tun, wenn mein Vater ohne Unterlaß Tage hintereinander sturzbesoffen war: »Wenn du meinst, daß du nicht durchhältst, dann räum den Schrank auf.« Den Kopf still stellen durchs Hin- und Herräumen von Wäsche. Die Mutter sollte ihre Blusen und seine Hemden, ihre Strümpfe und seine Socken, ihre Röcke und seine Hosen neu falten und stapeln oder nebeneinander hängen. Frisch beieinander sollten die Kleider der Beiden verhindern, daß er sich aus dieser Ehe heraus säuft.