Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
27-05-2010
Louis-Ferdinand Céline, Jan Blokker, Niels 't Hooft, Kaur Kender, Said, Adriaan Venema, John Barth
Uit: Reis naar het einde van de nacht (Vertaald door E.Y. Kummer)
Dat was het eind van deze dialoog, want ik herinner me goed dat hij nog net tijd had om te zeggen: En t brood? En toen niets meer. Daarna, alleen maar een vlam, met lawaai erbij. Maar dan een lawaai zoals je nooit zou geloven dat het bestond. Mn ogen, oren, neus en mond waren opeens zo vol lawaai dat ik werkelijk dacht dat dit het eind betekende, dat ik zelf vuur en lawaai was geworden.
Maar nee, de vlam verdween, het lawaai bleef lang in mn hoofd hangen, en mn armen en benen beefden alsof iemand ze van achteren heen en weer schudde. t Leek of mijn ledematen ervandoor gingen, maar ze bleven toch bij me. In de rook, die nog lang daarna in mn ogen prikte, bleef de scherpe geur van kruit en zwavel hangen, alsof men de luizen en vlooien van de hele wereld wilde verdelgen.
Onmiddellijk daarop dacht ik aan wachtmeester Barousse, die zo juist uit elkaar gespat was, zoals de andere knaap ons verteld had. Dat was goed nieuws. Prachtig! dacht ik meteen. Dat is een hele grote ploert minder in het regiment! Hij had me voor de krijgsraad willen slepen voor een blik conserven. Ieder zn privé-oorlogje! zei ik bij mezelf. Van die kant bekeken, scheen de oorlog zo nu en dan wel zn nut te hebben, dat moest ik toegeven! Ik kende nog wel drie of vier rotschoften in het regiment die ik, net als Barousse, graag aan een granaat had geholpen. Wat de kolonel betrof, die wenste ik geen kwaad toe. Toch was hij ook dood. Ik zag hem eerst niet meer. Dat kwam omdat hij door de ontploffing op het talud was geslingerd, languit op zn zij, in de armen van de cavalerist te voet, de boodschapper, die ook dood was. Ze omhelsden elkaar, die twee, nu en voor eeuwig, maar de cavalerist had geen hoofd meer, je zag alleen een opening boven in zn hals, met bloed erin dat klokkend sudderde, zoals jam in een pan. De buik van de kolonel was opengereten, zn gezicht was afschuwelijk vertrokken. t Had hem beslist pijn gedaan, toen het gebeurde. Zn eigen schuld! Als hij bij de eerste kogels weg was gegaan, was hem dit niet overkomen.
Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 - 1 juli 1961)
Hollanders, zegt Louis Seynaeve in Het verdriet van België tegen zijn vriendin, Hollanders verstaan geen kloten, Constance. Zij interesseren zich helemaal niet aan België.
Maar het land ligt wel bij ons om de hoek, ze spreken er voor de helft een taal die op de onze lijkt, ze hebben een federale minister-president die in vergelijking met Balkenende nog heel wat lijkt omdat hij in drie jaar nog pas twee kabinetten heeft verklungeld, maar daar staat tegenover dat hij in die tijd al drie keer naar zn koning terug moest omdat hij geen formatie rondkreeg, en dat hij het verschil niet kent tussen de Brabançonne en de Marseillaise. In het 1-uur-nieuws van de VRT vroegen ze aan de voorzitster van de Vlaamse socialisten of de geboren christen-democraat Leterme nog kans zal zien om Leterme II een doorstart te bezorgen. De voorzitster lachte vriendelijk, en zei: Ach, Leterme. Daar is geen depanneren aan.
We kunnen veel herkennen, maar niettemin: geen belangstelling. Toen vorige week de Vlaamse liberalen onaangekondigd met hun regering braken, had ons Journaal daar een itempje van twintig seconden voor over, in sommige avondkranten was het nieuws als kortje op een economiepagina terechtgekomen, en de volgende ochtend las ik de column van iemand die toegaf dat hij niets van dat BHV-gedoe begreep, maar uit wiens toon je kon afleiden dat hij er eigenlijk heel trots op was dat die onzin hem boven de pet ging. Wel columns schrijven, maar te lui om het nieuws van de buren bij te houden.
Je zei: Er zijn cafés in de straat, laten we daar eens naar toe gaan. Het was een onbekende buurt in een stad waar ik wel eens in winkels had geneusd. Mijn moeder op zoek naar mooie kleren die toch goedkoop zijn en ik naar plekken waar ze videogames verkopen. We liepen langs spiegels, voorbij het grofvuil. We zagen de reflectie van onze eigen benen en dat was tof. Het kon zo in een videoclip. Ik keek om me heen en probeerde de indrukken zo goed mogelijk in me op te nemen en vast te leggen, als het beste fototoestel van Nederland. Dit was het dan. Mijn nieuwe leven was begonnen. Als ik mijn Game Boy bij me had gedragen, dan had ik hem nonchalant achter me gegooid, want ik had hem niet meer nodig. Ik zag het grijze ding kletteren: het Dit Matrix scherm schoot los, zoals het van ouderdom vanzelf losging, het ketste tegen de straat en vloog omhoog, de klep van de batterijen vloog eraf, en de batterijen zelf, die doken erachteraan. Ik sprong erop. Krak, net als Mario dat doet om met zijn opponenten af te rekenen. In een flits was de kapotte Game Boy een blauwe schildpad met stekels; ik stelde me voor hoe ik erop landde, hoe de stekels zich een weg baanden door mijn schoenzolen en hoe ik het leven liet. Je moet het een keer meegemaakt hebben voordat je ze de volgende keer kunt ontwijken. Je kunt dan rustig een andere strategie bedenken. Zo sterk zien die beesten er niet uit, er moet een manier zijn om met ze af te rekenen zonder stekels in je zolen te krijgen. Het denkbeeldig gebroken plastic liet ik achter me. Ik probeerde je hand te pakken, maar dat stond je niet toe. Je vond dat stom, meer iets voor kinderen, of voor moeders met kinderen. Ik tuurde om me heen, hield onder mijn linkerarm een grote doos. Daar zat een Super Nintendo in. Die was anders dan de gameboy. Dierbaar, kostbaar, het nieuwste van het nieuwste of toch zeker pas drie jaar oud, iets om nog wat beter over na te denken voor ie zonder pardon in de goot werd geworpen of in de gracht, tussen de brokken piepschuim en de half gezonken boten.
De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009
Für mich riechen deine Hände nach Muskat und Kindertagen.
Für mich ist dein Mund ein sanftes Ufer, nahgespült und unbewacht.
Für mich hat sich das Blau deiner Augen zurückgezogen zu meinen Schiffen. Wir schlafen auf dem Flußbrett. Fische von damals kommen und küssen uns die Zehen.
*
Die Farbe der Liebe ist blau, ich weiß. Nur, daß diese Erde genarbt von unseren Küssen mit ihren gebrochenen Farben auf uns lastet. Der Fesselballon trägt die Wurzeln in der Hosentasche. Ich habe dich mit einer Wolke verwechselt.
Said (Teheran, 27 mei 1947) (Teheran, 27 mei 1947)
Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3B S. Vestdijk
Overigens had Vestdijk op 5 september al in Het Parool een artikel gepubliceerd, getiteld Wel Duitsch op school. Vestdijk nam hierin duidelijk stelling tegen hen die vonden dat het Duits als leervak op middelbare scholen niet gehandhaafd moest worden. Vrij Nederland behoorde tot de tegenstanders van het Duits als leervak. Het blad poneerde een mening die niet was mis te verstaan: Afschaffing van het Duitsch als leervak is een waardig, scherp en blijvend protest van het geheele Nederlandsche volk tegen de gebeurtenissen van 10 Mei 1940 tot 7 Mei 1945. Afschaffing van het Duitsch als leervak ontlast het overladen onderwijsprogramma en maakt tijd vrij, veel beter te besteden aan andere vakken als Nederlandsch, vaderlandsche geschiedenis, Engelsch en Fransch. Door afschaffing van het Duitsch als leervak beschermt het Nederlandsche volk zich tegen een naburigen haard van geestelijke besmetting, welks gevaarlijkheid nog vergroot wordt door de nauwe verwantschap van beide talen en door de geestesgesteldheid van zeer velen, wier moedertaal het Duitsch is.
Handhaving van het verplichte onderwijs in het Duitsch beteekent ernstige en onnodige verzwakking van de positie der Nederlandsche beschaving, dus van Nederland, tegenover een gevaarlijken buur.
We kunnen ons de geestelijke benauwenis die in de eerste naoorlogse jaren heerste en die mensen tot dit soort opinies bracht nauwelijks meer voorstellen. De afschaffing van het Duits als leervak, alleen omdat de nationaal-socialisten deze taal spraken en schreven, is al even benepen als, bijvoorbeeld, het taboe dat in het hedendaagse Israël rust op de muziek van Wagner, enkel en alleen omdat de nationaal-socialisten in die muziek, die ze zonder twijfel niet begrepen, wat van hun waanideeën terugvonden.
Vestdijk intussen had van een dergelijke benepenheid geen last. Hij was vóór het leervak Duits. Men las wel eens, dat het hier ging om een waardig protest tegen... ja, tegen wien of wat eigenlijk? schreef hij. Tegen Duitschland? Nederland heeft vijf jaar lang met voldoende waardigheid tegen de Duitsche overheersching geprotesteerd om dit eenigszins holle gebaar er niet aan toe te voegen. Men krijgt trouwens den indruk dat hier minder de behoefte aan protest in het spel is dan wel de zucht naar wraak.
Adriaan Venema(27 mei 1941 31 oktober 1993)
Vestdijk en zijn biograaf Nol Gregoor
De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. John Barth viert vandaag zijn 80e verjaardag. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009
Uit: Coming Soon!!!
Call me ditsy, call me whatchadurn please; just an old-fart Chesapeake proggers what I am, with more orneriness than good sense else I wouldnt be sitting here a-hunting and a-pecking on "Big Bitsys" ergonomic keyboard whilst the black wind roars and the black water rises and the power flickers and the cabin shakes. Idve hauled my bony butt across Backwater Strait to high ground over in Crassfield whilst the hauling was still doable, before the storm-surge from Zulu Two (stay tuned) puts Hick Fen Island* eight fingerforking feet under Backwater Sound.
"Whoa ho there, Dits," my minds ear hears the gentle reader gently interpose: "Wheres Hick Fen I.? Wherere Backwater Sound and ditto Strait and mainland Crassfield? Whos Zulu Two, and whaddafugs a progger, and whos thissere EARL character, that you havent even mentioned yet?"
All in good time, mon semblable et cet, which Yrs Truly dont happen to have a whole skif?oad of just now. Anyhow, old Ditsy-Belles a gal that likes her stories straight up, if you read me: Get things going, says I, then cut to the chase, or old Ditsll chase to the cut. Once upon a times about as far as well go in the way of wind-up for your pitch. You say It was a dark and stormy night? We copy, mate: now on with the story, ess vee pee.
Ditsy-Belle, Ditsy-Boy: Ive done time in my time as mainly male and ditto feem; have attained the age where whats between my legs matters less to either of us than whats between my ears or just twixt you and me. Which is to say, a certain high-density disk-in-the-hand that I progged from the bush this morning after Zulu One (a dark and stormy night forsooth) in the westmost marshes of B.E.W.A.R.(E.), the Backwater Estuarine Wetlands Area Reserve (East): a double-sided disk triple-zipped in a ZiplocTM baggie inside another inside another and hence bone-dry enough, as bones go hereabouts, that I could read its blot-free label through all three bags in the mucky marshgut whither itd wended from wherethefuckever.
"Mr. Keefer," said the judge advocate, "at any time prior to 18 December were you informed that Maryk suspected Queeg of being mentally ill?"
"Yes."
"Describe how you learned this fact."
"At Ulithi, about two weeks before the typhoon, Maryk showed me a medical log he'd kept on Queeg's behavior. He asked me to come with him to the New Jersey to report the situation to Admiral Halsey."
"What was your reaction to the medical log?"
"I was dumfounded to learn that Maryk had kept it."
"Did you consent to go with him?"
"Yes."
"Why?"
"Well, I was stunned. And I--that is, he was my superior officer and also my close friend. I didn't consider refusing.
"Did you believe that the log justified the relief of Queeg?"
"No. when we arrived aboard the New, Jersey, I told him as forcibly as I could that in my opinion the log would not justify the action, and that both of us would be liable to a charge of combining, to make a mutiny."
"What was his response?"
"He followed my advice. We returned to the Caine and no further reference was made by either of us to the log or to Queeg's mental condition."
"Did you inform the captain of Maryk's log?"
"I did not."
"Why not?"
"It would have been disloyal and contrary to the best interests of the ship to stir up my captain against my executive officer. Maryk had evidently abandoned his intention to pursue the matter. I considered the matter closed."
You can look all over the world but you wont find neighbors as kind and thoughtful as the people in Bullet Park.
He possesses for a moment the curious power of being able to frighten himself.
Oh, I wish it would never get darknever. I suppose you know all about that lady who was mistreated and strangled on Maple Street last month. She was my age and we had the same first name. We had the same horoscope and they never found the murderer
I heard her swear and a moment later I heard the noise of falling glass, and why is this sound so portentous, so like a doomcrack bell?
He turned on a light and saw how absorbed his son was in the lisping clown.
society had become so automative and nomadic that nomadic signals or means of communication had been established by the means of headlights, parking lights, signal lights and windshield wipers. Hang the child murderer. (Headlights.) Reduce the state income tax. (Parking lights.) Abolish the secret police. (Emergency signal.) The bishop had suggested that churchgoers turn on their windshield wipers to communicate their faith in the resurrection of the dead and the life of the world to come.
The place had long ago gone to seed and had then been abandoned. The water traps were dry, the windmill had lost its sails and the greens were bare concrete but most of the obstacles were intact and on summer nights men and boys still played the course although there were no trespassing signs all over the place.
I was feeling good too but we have a problem here and we cant evade it just because the veal birds smell good.
The man explained that he was after draft evaders because he had spent a year and a half in a POW camp in Germany, eating rats and mice. He wanted the younger generation to learn what it was all about.
I was leaning against the bar in a speakeasy on Fifty-second Street, waiting for Nora to finish her Christmas shopping, when a girl got up from the table where she had been sitting with three other people and came over to me. She was small and blonde, and whether you looked at her face or at her body in powder-blue sports clothes, the result was satisfactory. "Aren't you Nick Charles?" she asked.
I said: "Yes."
She held out her hand. "I'm Dorothy Wynant. You don't remember me, but you ought to remember my father, Clyde Wynant. You--"
"Sure," I said, "and I remember you now, but you were only a kid of eleven or twelve then, weren't you?"
"Yes, that was eight years ago. Listen: remember those stories you told me? Were they true?"
"Probably not. How is your father?"
She laughed. "I was going to ask you. Mamma divorced him, you know, and we never hear from him--except when he gets in the newspapers now and then with some of his carryings on. Don't you ever see him?"
My glass was empty. I asked her what she would have to drink, she said Scotch and soda. I ordered two of them and said: "No, I've been living in San Francisco."
She said slowly: "I'd like to see him. Mamma would raise hell if she found it out, but I'd like to see him."
"Well?"
"He's not where we used to live, on Riverside Drive, and he's not in the phone book or city directory."
Apres l'homme domestique ou l'ouvrier, il m'aurait plu de voir un nouveau Barye s'attaquer á l'homme fauve, préférer le truand au peinard, comme il célébra le tigre et le loup plutôt que le boeuf et le chien .
Et quel musicien transposerait en son art leurs insidieuses modulations, le timbre de leur voix gutturales, ces intonations imprévues, cette façon de redoubler, en s'appelant les uns les autres, la derniere voyelle de leur noms, par un coup de gosier semblable á un sanglot et qui me donne chaque
fois la chair de poule : Palu ...hul, Bugu...hutte ! Zwolu hue !..
Mais le verbe lui-même parviendrait-il á s'assimiler le fluide de ces enfants de la libre aventure ; le fumet de cette venaison humaine ? Par exemple, á certaines heures oú ils me paraissaient tellement saturés de vie et de jeunesse, que je m'évoque jusqu'au graillon de leur baiser et la saumure de leur salive !
L'autre jour, je m'imaginais être cet artiste absolu : poete, sculpteur, peintre et musicien, le tout á la fois . Que dis-je ? Un instant je crus même avoir usurpé la suprême béatitude réservée aux seuls dieux .
La force physique, l'adresse, la résistance musculaire fournissent le theme principal des causeries de mes inséparables et le prétexte á leurs jeux . Ce jour donc, ils m'entraînerent dans leur gymnase, pompeusement intitulé Arenes athlétiques . Représentez-vous, au fond d'un étroit boyau du quartier des Marolles, ironiquement appelé rue de la Philanthropie, un asez vaste hangar, ancien atelier de charron, ou magasin de chiffonniers, dans lequel on pénetre par un bouge ne différant des autres taudis de la ruelle que par les photographies des célébrités foraines accrochées aux parois .
Sur la lice jonchée de tan et de sciure de bois, dont l'odeur résineuse se mêle á des émanations humaines, s'éparpillent des halteres et des poids . A travers la buée opaque et rousse, á peine combattue par une fumeuse lampe á pétrole, je démêle les habitués de l'endroit, des apprentis pour la
plupart, venus en grand nombre á cause du samedi soir.
Uit: Beinahe ein Vorzugsschüler oder Pièce Touchée
Für die Palästinawanderung der vielen Tausenden, ja Zehntausenden von Prager Zionisten hatte die großmütige englische Regierung damals genau zehn Einwanderungserlaubnisse oder Zertifikate bereitgestellt, nicht mehr und nicht weniger. Sie hätte alle retten können; sie wußte, daß die Deutschen sich zum Einmarsch in Prag rüsteten, wußte, daß jeder Jude, der zurückblieb, verloren war sie machte auch einige schwache Rettungsansätze und brachte noch manch einzelnen in letzter Minute in Sicherheit , im ganzen aber zog sie es vor, den überwiegenden Rest der jahrhundertalten Gemeinde Prag an Hitlers Schlachtmesser zu liefern.
"THE dramatic moment of the birthday feast came A nearly at the end of the meal when Mrs. Mal- don, having in mysterious silence disappeared for a space to the room behind, returned with due pomp bearing a parcel in her dignified hands. During her brief absence Louis, Rachel, and Julianhero of the nighthad sat mute and somewhat constrained round the debris of the birthday pudding. The constraint was no doubt due partly to Julian's characteristic and notorious grim temper, and partly to mere anticipation of a solemn event. Julian Maldon in particular was self-conscious. He hated intensely to be self-conscious, and his feeling towards every witness of his self-consciousness partook always of the homicidal. Were it not that civilization has the means to protect itself, Julian might have murdered defenseless aged ladies and innocent young girls for the simple offense of having seen him blush. He was a perfect specimen of a throw-back to original ancestry. He had been born in London, of an American mother, and had spent the greater part of his life in London. Yet London and his motherseemed to count for absolutely nothing at all in his composition. At the age of seventeen his soul, quitting the exile of London, had come to the Five Towns with a sigh of relief as if at the assuagement of a long nostalgia, and had dropped into the district as into a socket. In three months he was more indigenous than a native. Any experienced observer who now chanced at a week-end to see him board the Manchester express at Euston would have been able to predict from his appearance that he would leave the train at Knype. He was an undersized man, with a combative and suspicious face. He regarded the world with crafty pugnacity from beneath frowning eyebrows.
"Stop!" whispered my old Mongol guide, as we were one day crossing the plain near Tzagan Luk. "Stop!"
He slipped from his camel which lay down without his bidding. The Mongol raised his hands in prayer before his face and began to repeat the sacred phrase: "Om! Mani padme Hung!" The other Mongols immediately stopped their camels and began to pray.
"What has happened?" I thought, as I gazed round over the tender green grass, up to the cloudless sky and out toward the dreamy soft rays of the evening sun.
The Mongols prayed for some time, whispered among themselves and, after tightening up the packs on the camels, moved on.
"Did you see," asked the Mongol, "how our camels moved their ears in fear? How the herd of horses on the plain stood fixed in attention and how the herds of sheep and cattle lay crouched close to the ground? Did you notice that the birds did not fly, the marmots did not run and the dogs did not bark? The air trembled softly and bore from afar the music of a song which penetrated to the hearts of men, animals and birds alike. Earth and sky ceased breathing. The wind did not blow and the sun did not move. At such a moment the wolf that is stealing up on the sheep arrests his stealthy crawl; the frightened herd of antelopes suddenly checks its wild course; the knife of the shepherd cutting the sheep's throat falls from his hand; the rapacious ermine ceases to stalk the unsuspecting salga. All living beings in fear are involuntarily thrown into prayer and waiting for their fate. So it was just now. Thus it has always been whenever the King of the World in his subterranean palace prays and searches out the destiny of all peoples on the earth."
Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 3 januari 1945)
Uit: Reise in die mittäglichen Provinzen von Frankreich im Jahre 1785-1786
Freund! Ich bin nun gerettet wie ein Fisch, der den Köder vom Faden gebissen hat, und mit dem Angelhaken in der Gurgel davon schwimmt. Hätte ich, zu einem Bettler herab gesunken, mein Land verlassen müssen, wo ich als König regierte, bänger hätte mir [313] kaum um das Herz seyn können, als da mir nun die Wohnung der Unschuld und Freude im Rücken und, abgeschnitten von allem, was mir lieb war, die ganze weite freudenlose Welt vor mir lag. Ach! nichts begleitete mich, als mein trauriger Schatten. Mir fehlte Margots sonorische Stimme ich vermißte den Nachtrab meines treuen schwatzhaften Johann, und mein zerstreuter Blick, der selbst manchmal sich nach meinem guten asthmatischen Mops umsah, kehrte betroffen über seinen Verlust zurück. Und o wie viele andere stachlichte Empfindungen die ich aus Zärtlichkeit gegen mich nicht berühren mag kletteten sich nicht an dieses belastende Gefühl von Trennung und Einsamkeit! Es war mir, als ob an jedem Pflasterstein, über den ich auf meinem Wege fortschritt, ein Theil meines Eigenthums hängen blieb, so daß ich es mit jeder Minute kleiner, unbedeutender werden, und zuletzt in ein Nichts verschwunden sah.
Ich konnte es nicht über mich gewinnen, auf der Chaussee fort bei der steinernen Bank vorbei zu gehen, auf der sich meine Eigenliebe, und, wie Du weißt, ganz ohne Noth, brüstete, und aus einem Mißverständnisse, das ich mir noch nicht vergeben kann, in so lebhafte Bewegung gerieth. In solchen Umständen, lieber Eduard, ist es sehr bequem, wenn man neben der Landstraße noch einen Rasenweg findet.
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 26 oktober 1817)
Uit: Die Schönheitslinie(Vertaald door Thomas Stegers)
Heute Abend, acht Uhr, war er zu einem Blinddate verabredet, und der heiße Augusttag war bestimmt vom Flimmern der Nerven, unterbrochen von Schönwetterperioden lüsterner Träumereien. Das Date war nicht gänzlich "blind" - "nur sehr kurzsichtig", wie Catherine Fedden sich ausgedrückt hatte, als Nick ihr das Foto und den Brief gezeigt hatte. Anscheinend gefiel ihr das Äußere des Mannes, der Leo hieß und auch gut ihr Typ hätte sein können, wie sie gestand; nur seine Handschrift erschreckte sie: Sie wirkte kunstvoll und gleichzeitig ungestüm. Catherine besaß ein Taschenbuch, 'Grafologie': 'Der Charakter in der Hand', das alle möglichen Warnungen vor den Neigungen und Hemmungen der Menschen enthielt ("Künstler oder Verrückter?", "Schoßhündchen oder Reißwolf?"). "Diese wahnsinnigen Oberlängen, Darling", sagte sie. "Dahinter steckt jede Menge Ego." Wieder hatten sie sich mit spitzen Lippen über den kleinen Bogen billigen, blauen Briefpapiers gebeugt. "Und das bedeutet nicht zufällig bloß einen starken Sexualtrieb?", fragte Nick. Sie hatte das verneint. Er war sehr aufgewühlt und sogar ziemlich gerührt über diesen Brief eines völlig fremden Menschen; aber es stimmte, der Text an sich weckte kaum Erwartungen. "Nick - OK! Habe deinen Brief erhalten. Arbeite in der Personalabteilung (London, Bezirk Brent). Wir können uns treffen, uns über Interessen und Wünsche unterhalten. Wann? Wo?" - und dann ein riesiges, wucherndes L für Leo, das die ganze untere Hälfte des Blattes einnahm. Wenige Wochen zuvor war Nick in das große, weiße Haus der Feddens in Notting Hill eingezogen. Sein Zimmer befand sich unterm Dach und war mit seinem Fluidum von Teenager-Heimlichkeiten und -Trotz eindeutig dem Kinderbereich zuzuordnen. Tobys aufgeräumte Bude lag am Kopf der Treppe, Nicks Zimmer ein Stück weiter den durch eine Dachluke erhellten Flur entlang und Catherines am Ende. Nick hatte keine Geschwister, aber hier konnte er sich in die Rolle eines verlorenen mittleren Kindes hineinversetzen. Es war Toby, der ihn hergebracht hatte, früher schon, in den Ferien, seine "Saison" in London über - eine lang anhaltende, anregende Auszeit von seiner eigenen, alles andere als glanzvollen Familie -; und es war Toby, dessen Gestalt, halb bekleidet, noch immer hier herumspukte.
Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)
De Egyptische schrijfster en literatuurwetenschapster Radwa Ashourwerd geboren op 26 mei 1946 in Caïro.
Uit: Siraaj. An Arab Tale(Vertaald door Barbara Romaine)
She had been a lisping child not four feet tall when her grandfather took her with him. It was a night when the full moon cast its light on the men and the sea. Mounted on camels, they made their way along the beach, singing. She was afraid, despite the singing, the moonlight, and her grandfather's strong arm encircling her as she rode before him on the camel. The sea was at ebb tide, and they advanced farther and farther into the wet sand, searching for ambergris. She stared at the moon in alarm, then turned and buried her head in her grandfather's shoulder, and began to cry, begging him to take her back to her mother. Did her heart know, then, and speak to her?
Men go to sea, they go and then they come back . . . they go and then they don't come back, so the women go out to wait for them, their shoulders rigid with fear, furrows of anxiety etched in their faces. Amina saw it all: the women striking their cheeks in lamentation, when they knew for certain, rending their garments, wailing with cries that split the air, cleaving it in two as the executioner's blade cleaves the living head from the body.
They say that the sea is generous; even as she fears its treachery, she never admits her fear, but rather dissimulates, even to her own heart.
Het type van Johan: de wijze, de succesfilosoof, de intellectueel aandoende, of een beeld gevend van wat cafévrouwen zich als romantische intellectuelen voorstellen. De rol spelend van de man met geld. De vlotte heer met rijzige gestalte, met maniertjes, de man die de wereld kent, de he-man met allure, de rustigheid van: Ik ben 37 jaar hoor, weet jij wel wat dat betekent? Maar wijven zijn mijn ongeluk, Peter, ze laten me niet met rust.
Ik glimlach, knik, gelijkgevend, dat heeft hij graag.
Ik kom ergens binnen, ik zie even rond, daar zit er al een mij te begluren. Maar zeg, ik word ook al eens moe, hoor. Ik ben geen jonge snaak meer. Ik ga naar de veertig. Maar wat wil je, ze hangen aan mijn arm, ze zuigen zich aan mij vast. Ook al was ik niets van plan: ze komen op me af als vliegen op een klontje suiker.
Tik (weer bier).
Het bier is weer best zeg ik.
Het bier is weer best herhaalt hij met kleine schokjes lachend. Hij rookt, blaast ostentatief, loert rond met zijn brutale oogjes.
We rijden met zijn Fiat 1800 met sport-knalpot, rukkend door de stad, zoeken weer een ander schuin café op. We proberen geregeld een nieuwe kroeg. Hij danst een beetje loom en totaal ontspannen met meiden, doet ze intussen lachen, overdondert met zijn zelfzekerheid, met zijn opdringerigheid. Een vliegenpikker moet opdringerig kunnen zijn. Zij speuren haast altijd naar stille vrouwen, naar de zwijgzamen. Dikwijls zijn de passieven gemakkelijke prooien. Soms zoeken ze zulke vrouwen onbewust. Of lelijke vrouwen, daar heb je een dankbare prooi aan, die zijn altijd verrukt, direkt verkocht, werpen zich open als een geslacht en gereinigd rund. Vele passieve, lelijke of onzekere vrouwen, zijn types die zich in toom houden, omdat ze angst hebben van zichzelf, van hun losbrekend zelf. Zij die huilend en krochend stukgaan. Daarnaar speuren zij, de geoefende vrouwenkenners.
Ik, zegt hij, ik schijn het te hebben voor de magere types. Als ik zo eens overschouw welke mijn figuren zoal waren, dan sta ik er zelf een beetje verbaasd over: mijn eerste vrouw, mijn tweede vrouw, die van mij weggelopen is, mijn derde, die je kent, dan Betty, Loulou van de Prado, en tenslotte mijn jong ding, kindje.
Il était une fois (cétait, ah ! mais il y a fort longtemps : en un temps où locéan recouvrait toutes terres), un pauvre pauvre pauvre pêcheur de perles qui vivait dans une hutte, sur le rivage effilé dun croissant de sable. Il plongeait chaque matin dans la mer turquoise, chaude, et claire, et calme. Il y plongeait longtemps, retenant son souffle, très profond, jusquau fond. Il y plongeait à la recherche de ces longues huîtres au cur dargent, desquelles il remontait ses perles noires.
Un jour (un de ces jours sans pareil mais tous les jours sont mortels, nest-ce pas ?), le pêcheur fut attiré par une lueur inhabituelle qui semblait venir des entrailles de la mer. Cette lueur lintrigua tant quil délaissa la parcelle perlière qui lui portait chance, pour découvrir lorigine de cette clarté surnaturelle. Il plongea de plus belle, senfonçant vers la nuit éternelle.
Il aperçut alors la béance gigantesque dun tridacne abyssal. Jamais un tel bénitier navait existé de mémoire de pêcheur de perles Il sen approcha lentement, presque respectueusement, et la crainte se mêlait en son sang à lexcitation. La lueur blafarde provenait du cur du coquillage monstrueux. Le pêcheur voulut sen approcher pour mieux voir, mais le tridacne resserra aussitôt ses mâchoires.
Il dut attendre à bonne distance, luttant contre lasphyxie. Et le bénitier souvrit à nouveau, brisant lobscurité sourde et oppressante. Cest à cet instant que le pêcheur la vit pour la première fois. Elle était dune beauté nacrée, à la fois fragile et éternelle. Elle semblait séveiller, et ses yeux dalbâtre grandissaient à mesure que, doucement, elle se dressait. Il voulut la regarder encore, mais son corps implorait, et il remonta.
Ivan O. Godfroid (Boussu, 26 mei 1971)
De Duitse schrijfster Isabella Nadolny (eig. Isabella Peltzer) werd geboren op 26 mei 1917 in München.
Uit: Die Stunden vor Morgengrauen
»Wenn wir«, sagte mein Bruder Leo, »jeden Sommer zu viert auf Sommerfrische gehen, so kostet
das pro Jahr . . . Wartet mal.« Er griff nach einem Blatt Papier und fragte mich über die Schulter:
»Wie lange dauern deine Ferien eigentlich?«
Ich gab mürrisch Auskunft. Gegen die Autorität eines um elf Jahre älteren Bruders war nichts
auszurichten.
»Und zwei Jahre mußt du doch noch zur Schule gehen ist sowieso wenig genug«, murmelte er, »zweimal Ferien à sechs Wochen. Also das macht . . .« Er blinzelte gegen den Rauch seiner
Zigarette und rechnete. »Da ist es viel billiger, wir bauen uns ein Sommerhaus.«
Er strich die Zahlen aus und begann einen Grundriß zu zeichnen. Wir saßen im Eßzimmer, Mama in dem Sessel unter dem Porträt, so daß man prüfen konnte, ob es ähnlich genug war. Nur drei der vielen Porträts, die von Mama gemalt worden waren, hatten in unserer Wohnung Platz gefunden, einer großen, altmodischen Wohnung mit hochherrschaftlichen Stuckdecken.
»Ein Sommerhaus«, sagte Mama und drehte mit gedankenvoll gerunzelter Stirn an ihrem Ring, »ein Sommerhaus wäre fein. Man könnte einen Hund dort halten!«
Hunde und Pferde waren vielleicht das einzige, was Mama seit jenem Tage entbehrt hatte, als sie neunzehnjährig das Schloß ihrer Ahnen verließ, um zu heiraten. Hätte sie, der Pferde und Hunde wegen, damals den ungarischen Offizier genommen, der sie so glühend verehrte, so wäre ich heute schwarzhaarig und braunäugig, was ich mir immer gewünscht habe. Sie verzichtete jedoch auf die
Pferde und Hunde und heiratete Papa. Das ist zu verstehen. Papa war reizend, hochmusikalisch und ungewöhnlich sprachbegabt, wenn auch etwas schüchtern. In seinem Paß stand als Berufsbezeichnung »Kaufmann«, ein dehnbarer Begriff, der nichts besagte, außer daß Papa Geld genug hatte, um nur gelegentliche weite Geschäftsreisen unternehmen zu müssen, und zwar von Moskau aus, wo er und seine ganze Verwandtschaft lebten.
J'ai vu là le fameux livre de La Popelinière, si longtemps désiré par lui et que Pichon ne lui a cédé que lors du procès de Lacour : il s'en débarrassa bien vite alors. C'est un gros maroquin rouge, avec des coqs pour armoiries; une grosse et riche impression sur papier de Hollande et des miniatures, dont une ou deux rappellent un peu Carmontelle, dont les autres ne nomment personne. Il n'y a dans ce livre même, comme dans tous les autres du même genre, que de la cochonnerie et point d'art. Chose incroyable, pas une saleté, même dans ce XVIIIe siècle si voluptueux, n'a été relevée par l'art. Comment un véritable artiste du temps n'a-t-il pas, en un jour de bandaison, jeté au papier quelque gouache verveuse; quelque polissonnerie chaude et spirituelle ? Cela me passe! Mais plus je vais - et ici, j'ai sous les yeux les plus beaux échantillons de l'obscénité - moins je trouve dans toutes ces scènes un coup de crayon ou de pinceau qui mérite d'arrêter les yeux des amateurs. Cela m'a fait bonne bouche, après cela, de feuilleter un album du Carrache. Quelle grandeur dans l'obscénité! Ce sont des amours cosmogoniques, des jouissances de Pasiphaé.
Nous montrant cela, Henkey parle et parle sans cesser, mais par arrêts, d'une voix un peu chantante, mais égale, qui va toujours, coupe les mots, les reprend, d'une voix jaillissante et toujours repartante, qui à la longue vous lasse, vous entre dans le crâne, dans les nerfs des tempes, comme une goutte d'eau qui tomberait et à tout moment redoublerait.
Il ne vous regarde pas, il regarde ses ongles, et comme nous regardons un de Sade :
«J'attends une peau, une peau de jeune fille qu'un de mes amis dit m'avoir. On la tanne Si vous voulez voir ma peau Il m'a proposé de la voir enlever devant moi Six mois pour la tanner Mais il faut deux femmes, c'est entre les cuisses, et alors, vous comprenez, il en faut deux Mais c'est désagréable, il faudrait enlever la peau sur une jeune fille vivante J'ai mon ami, le docteur Barth, vous savez Il voyage dans l'Afrique, et dans les massacres, il m'a promis de me prendre une peau, comme ça, pendant la vie Et alors, ce serait très bien »
Puis il ouvre une grande boîte. C'est un marbre qu'on dit être de Pradier, une scène de tribaderie, très mauvaise, veule et mal dessinée; il n'y a guère de Pradier qu'une main de femme, gracieusement et mollement infléchie par la jouissance.
Je suis sorti de chez cet homme comme d'un cauchemar, brisé, l'estomac en bas, comme après avoir bu, la tête vide.
Edmond De Goncourt (26 mei 1822 - 16 juli 1896)
Portret doorJean-François Raffaëlli
De Engelse schrijfster Lady Mary Wortley Montagu werd geboren in Thoresby Hall, Nottinghamshire, op 26 mei 1689.
Uit: Letters of the Right Honourable Lady My Wy Me
TO MRS. S. C.
_Nimeguen, Aug_.13. O. S. 1716.
I AM extremely sorry, my dear S. that your fears of disobliging your relations, and their fears for your health and safety, have hindered me from enjoying the happiness of your company, and you the pleasure of a diverting journey.I receive some degree of mortification from every agreeable novelty, or pleasing prospect, by the reflection of your having so unluckily missed the delight which I know itwould have given you.If you were with me in this town, you would be ready to expect to receive visits from your Nottingham friends.No two places were ever more resembling; one has but to give the Maese the name of the Trent, and there is no distinguishing the prospect.The houses, like those of Nottingham, are built one above another, and are intermixed in the same manner with trees and gardens.The tower they call Julius Caesar's, has the same situation with Nottingham castle; and I cannot help fancying, I see from it the Trentfield, Adboulton, places so well known to us.'Tis true, the fortifications make a considerable difference.All the learned in the art of war bestow great commendations on them; for my part, that know nothing of the matter, I shall content myself with telling you, 'tis a very pretty walk on the ramparts, onwhich there is a tower, very deservedly called the Belvidera; where people go to drink coffee, tea, &c. and enjoy one of the finest prospects in the world.The public walks have no great beauty but the thick shade of the trees, which is solemnly delightful.But I must not forget to take notice of the bridge, which appeared very surprising to me.It is large enough to hold hundreds of men, with horses and carriages.They give the value of an English two-pence to get upon it, and then away they go, bridge and all, to the other side of the river, with so slow a motion, one is hardly sensible of any at all.I was yesterday at the French church, and stared very much at their manner of service.The parson clapped on a broad-brimmed hat in the first place, which gave him entirely the air of _what d'ye call him_, in Bartholomew fair, which he kept up by extraordinary antic gestures, and preaching much such stuff as the other talked to the puppets.
Mary Wortley Montagu (26 mei 1689 21 augustus 1762)
De Nederlandse dichteres Machteld Brands werd geboren in 1986 in Kampen. Tijdens het studiejaar 2008 2009 was zij huisdichter van de Rijks Universioteit Groningen, waar zij Algemene Taalwetenschap studeert. Ze publiceerde met vaste regelmaat haar gedichten in de universiteitskrant.
Dagje UB
De portier denkt aan hoe ze ieder jaar weer jonger worden de meisjes
met hun slonzige staartjes en als het warmer wordt lachend en vrolijk flipfloppend door de gangen
de baliemedewerkster ziet wel daarbeneden wordt het elk jaar gezelliger
met Groninger gebabbel en als de dag bijna klaar is dansen om haar de haren klepperen de tenen
Friedrich Dieckmann, Egyd Gstättner, Claire Castillon, Eve Ensler, Robert Ludlum
De Duitse schrijver Friedrich Dieckmann werd geboren op 25 mei 1937 in Landsberg an der Warthe.
Uit: Freiheit ist nur in dem Reich der Träume (Schillers Jahrhundertwende)
Der Achtunddreißigjhrige, der, ein Windlicht in der Hand, am 11. Oktober 1798 durch das im Abenddämmer liegende Weimar geht, um seinQuartier aufzusuchen, die Gästewohnung im Schloß,
wo Frau und Schwägerin auf ihn warten, dieser hochgewachsene, etwas vornübergeneigt laufende Mann mit den blauen Augen, der schmalen, weit vorspringenden Nase, dem starken Kinn, kommt aus dem Theater, er hat der Generalprobe seines neuen, erst vor vier Tagen fertig gewordenen Stückes beigewohnt, »Wallensteins Lager«. Aber was heißt beigewohnt? Er hat es gesehen und gehört, zumeist aus dem Zuschauerraum, dem von Grund auf erneuerten, aber manchmal auch aus der Kulisse; zwischendurch hatte er dem Regisseur noch ein paar Textänderungen an die Hand gegeben, die ihm am Vormittag, ehe er in Jena mit Lotte und Caroline in die Kutsche gestiegen war, in den Sinn gekommen waren. Denn dem Regisseur, der zugleich der Intendant und beinahe auch der Bühnenbildner ist, seinem Freund, Kollegen, Kooperator, dem Geheimen Rat, Weimars oberster Kunstinstanz, war erst vor einer Woche noch etwas Lustiges zu seinem Stück eingefallen, eine drastische Priester-Ermahnung an die zügellose Soldateska.
Das hatte er ganz schnell machen und abliefern müssen, und es war, als es schon einstudiert wurde, noch gar nicht fertig gewesen.
Und nicht nur das war noch nicht fertig gewesen in der letzten Woche, ein Eingangslied für den Abend hatte auch noch gefehlt. Hätten sie besser dieses alte Volkslied von der Zerstörung Magdeburgs nehmen sollen, das der Goethe in petto gehabt hatte, mitsamt der Melodie? »O Magdeburg die Stadt, die schöne Mädchen hat« elf Strophen hatte es gehabt und war so traurig-schön, so herzzerreißend-schicksalsergeben gewesen, daß ers beiseite gelassen hatte. Es paßte nicht zu seinemStück, das auf einen andern, herzhaften Ton gestimmt war. Zusammen hatten sie versucht, ein
passendes Lied zu schreiben, jener war mit ein paar Strophen angekommen, er hatte noch einige zugesetzt es war simpel genug eraten, um fü diese Landsknechtsschar zu passen: »Es leben
die Soldaten, der Bauer gibt den Braten . . .«
Friedrich Dieckmann (Landsberg an der Warthe, 25 mei 1937)
Das Studium war meine Galgenfrist. Die ist jetzt zu Ende. Heute bin ich dreiundzwanzig, morgen bin ich Doktor, und übermorgen fängt das Leben an. Aber wie soll ich das machen: Leben? Was heißt das und wie geht das: Leben? Ich bin dazu weder qualifiziert noch ausgerüstet, Vladimiro! Ich müsste, um mein Leben zu leben, bei null anfangen mit meinen dreiundzwanzig Jahren. Das Leben ist etwas Unmögliches. Allein durch ihre Art zu leben, haben mich meine Eltern gelehrt, daß das Leben unheimlich kompliziert und widerwärtig ist. Nur das widerwärtige Leben ist das richtige Leben, das wahre, das eigentliche. Durch ihre Art zu leben haben mich meine Eltern gelehrt, daß das Leben etwas so Schwieriges ist, daß man es praktisch nicht schaffen kann: Ich jedenfalls auf gar keinen Fall. Ich kann ein bisschen zeichnen. Aber leben kann ich nicht. Zeichnen ist etwas für Kinder. Alle Kinder zeichnen. Und alle Erwachsenen hören zu zeichnen auf. Man müsste sich die Frage stellen, warum ich mit dreiundzwanzig Jahren noch immer nicht zu zeichnen aufgehört habe. Ich kann das Grab meines Bruders pflegen und eine Doktorarbeit schreiben. Aber leben kann ich nicht. Ich kann mit Paula, Fulvia und Argia ein paar Tage nach Piran fahren, Scampi essen und baden gehen. Aber leben kann ich nicht. Nur die hervorragendsten Repräsentanten der Menschheit schaffen es, ihr schwieriges Dasein zu bewältigen, indem sie Friseure werden. Die Philosophie ist dazu da, dass der Friseur während des Frisierens etwas zu plaudern hat. Meine Mutter und mein Vater sind unfehlbar: jedes Mal, wenn sie in ihrem Leben vor einer Entscheidung gestanden sind, haben sie mit Weisheit und Verstand die richtige jedenfalls bestmögliche Entscheidung getroffen.
Elle est belle, au-dessus de mon berceau, devant l'école, dans la voiture garée au coin, et puis maintenant, vingt ans plus tard, dans le café où elle m'attend pour boire un thé, vert, c'est à la mode, il paraît que ça peut faire maigrir, alors elle essaye, des fois qu'elle perde un os ou deux.
( )
Je marche vers elle, il va bien se produire un drame sur la route, m'arriver quelque chose, ou au moins une idée, depuis le temps que je la cherche, cette idée, pour la sauver et me perdre. Je marche et, quandj'arriverai, elle aura des ampoules, c'est ainsi qu'on fonctionne. Quandj'ai mal au ventre, on retire son colon ; quandj'ai mal à la tête, on lui trouve une bille cachée derrière un oeil. Sij'ai mal quelque part, aussitôt ma mère meurt. Sij'ai peur, elle appelle ; sij'ai soif, elle transpire ; on n'a pas vu donner autant et sans retour. Si je prends, elle donne. Si je marche, elle accourt. Si je pars, elle revient. Tiens,j'essaye. Ce serait bien.
Claire Castillon (Neuilly-sur-Seine, 25 mei 1975)
De Amerikaanse schrijfster en feminste Eve Ensler werd op 25 mei 1953 in New York geboren.
Uit: The Good Body
In the midst of a war in Iraq, in a time of escalatingglobal terrorism, when civil liberties are disappearingas fast as the ozone layer, when one out of threewomen in the world will be beaten or raped in herlifetime, why write a play about my stomach?
Maybe because my stomach is one thing I feel Ihave control over, or maybe because I have hopedthat my stomach is something I could get controlover. Maybe because I see how my stomach has cometo occupy my attention, I see how other womensstomachs or butts or thighs or hair or skin have cometo occupy their attention, so that we have very littleleft for the war in Iraqor much else, for that matter.When a group of ethnically diverse, economicallydisadvantaged women in the United States wasrecently asked about the one thing they wouldchange in their lives if they could, the majority ofthese women said they would lose weight. Maybe Iidentify with these women because I have boughtinto the idea that if my stomach were flat, then Iwould be good, and I would be safe. I would be protected.I would be accepted, admired, important,loved. Maybe because for most of my life I have feltwrong, dirty, guilty, and bad, and my stomach isthe carrier, the pouch for all that self-hatred. Maybebecause my stomach has become the repository formy sorrow, my childhood scars, my unfulfilled ambition,my unexpressed rage. Like a toxic dump, it iswhere the explosive trajectories collidethe Judeo-Christian imperative to be good; the patriarchal mandate that women be quiet, be less; the consumer-stateimperative to be better, which is based on the assumptionthat you are born wrong and bad, and thatbeing better always involves spending money, lots ofmoney. Maybe because, as the world rapidly dividesinto fundamentalist camps, reductive sound bites, andpolarizing platitudes, an exploration of my stomachand the life therein has the potential to shatter thesedangerous constraints.
Moira Trevor, standing in front of his desk at Georgetown University, asked the question so seriously that Jason Bourne felt obliged to answer.
"Strange," he said, "no one's ever asked me that before. David Webb is a linguistics expert, a man with two children who are living happily with their grandparents" --- Marie's parents --- "on a ranch in Canada."
Moira frowned. "Don't you miss them?"
"I miss them terribly," Bourne said, "but the truth is they're far better off where they are. What kind of life could I offer them? And then there's the constant danger from my Bourne identity. Marie was kidnapped and threatened in order to force me to do something I had no intention of doing. I won't make that mistake again."
"But surely you see them from time to time."
"As often as I can, but it's difficult. I can't afford to have anyone following me back to them."
"My heart goes out to you," Moira said, meaning it. She smiled. "I must say it's odd seeing you here, on a university campus, behind a desk." She laughed. "Shall I buy you a pipe and a jacket with elbow patches?"
Bourne smiled. "I'm content here, Moira. Really I am."
"I'm happy for you. Martin's death was difficult for both of us. My anodyne is going back to work full-bore. Yours is obviously here, in a new life."
"An old life, really." Bourne looked around the office. "Marie was happiest when I was teaching, when she could count on me being home every night in time to have dinner with her and the kids."
"What about you?" Moira asked. "Were you happiest here?"
= cloud passed across Bourne's face. "I was happy being with Marie." He turned to her. "I can't imagine being able to say that to anyone else but you."
My feet crackling splinters of glass and dried putty,
The half-grown chrysanthemums staring up like accusers,
Up through the streaked glass, flashing with sunlight,
A few white clouds all rushing eastward,
A line of elms plunging and tossing like horses,
And everyone, everyone pointing up and shouting!
She
I think the dead are tender. Shall we kiss? --
My lady laughs, delighting in what is.
If she but sighs, a bird puts out its tongue.
She makes space lonely with a lovely song.
She lilts a low soft language, and I hear
Down long sea-chambers of the inner ear.
We sing together; we sing mouth to mouth.
The garden is a river flowing south.
She cries out loud the soul's own secret joy;
She dances, and the ground bears her away.
She knows the speech of light, and makes it plain
A lively thing can come to life again.
I feel her presence in the common day,
In that slow dark that widens every eye.
She moves as water moves, and comes to me,
Stayed by what was, and pulled by what would be.
Theodore Roethke (25 mei 1908 - 1 augustus 1963)
De Franse schrijver en historicus Georges Bordonove werd geboren in Enghien-les-Bains op 25 mei 1920.
Uit: La vie quotidienne de Napoléon en route vers Saint-Hélène
Combien j'ai été fou de me jeter entre vos mains! Je m'étais fait une fausse idée de votre caractère national; j'avais UNE OPINION ROMANESQUE de la nation anglaise. A cette idée se joignait un peu d'orgueil. J'aurais rougi de me livrer à l'un des souverains dont j'avais conquis les États, et dans les capitales desquels j'étais entré en vainqueur; c'est ce qui m'a déterminé à me confier à vous que je n'avais jamais subjugués. Docteur, je suis bien puni de la haute opinion que j'avais conçue de votre nation!
Georges Bordonove (25 mei 1920 - 16 maart 2007)
De Amerikaanse schrijfster Jamaica Kincaid (eig.Elaine Cynthia Potter Richardson) werd geboren in Saint John's, Antigua en Barbuda, op 25 mei 1949.
Uit:Small Place
If you go to Antigua as a tourist, this is what you will see. If you come by aeroplane, you will land at the V. C. Bird International Airport. Were Cornwall (V. C.) Bird is the Prime Minister of Antigua. you may be the sort of tourist who would wonder why a Prime Minister would want an airport named after himwhy not a school, why not a hospital, why not some great public monument? You are a tourist and you have not yet seen a public monument in Antigua. As your plane descends to land, you might say, What a beautiful island Antigua ismore beautiful than any of the other islands you have seen, and they were very beautiful, in their way, but they were much too green, much too lush with vegetation, which indicated to you, the tourist, that they got quite a bit of rainfall, and rain is the very thing that you, just now, do not want, for you are thinking of the hard and cold and dark and long days you spent working in North America (or, worse, Europe), earning some money so that you could stay in this place (Antigua) where the sun always shines and where the climate is deliciously hot and dry for the four to ten days you are going to be staying there; and since you are on your holiday, since you are a tourist, the thought of what it might be like for someone who had to live day in, day our in a place that suffers constantly from drought, and so has to watch carefully every drop of fresh water used (while at the same time surrounded by a sea and an oceanthe Caribbean Sea on one side, the Atlantic Ocean on the other), must never cross your mind.
There is an old fashioned I-HOP on Lombard Street in San Francisco, probably one of the originals, blue roof, A-Frame, from the days when they were known as International House of Pancakes. Driving south on a hot afternoon, fresh out of both air conditioning and Diet Coke, we decided to stop for refreshment. A pleasant young woman greeted us and escorted us to a booth, my red-headed lady and I, brought us water and menus and an assurance that a waitress would soon be with us. She may have even supplied us with a name, "Barcelona will be your waitress this afternoon," I prefer waitresses who don't have names, I prefer an arm clutching a pencil with a yellow pad at the end of it. It was about 3:30 in the afternoon, Bermuda Triangle time in restaurants: the last of the lunch crowd has lurched out, belching martini fumes, time to wash the floors and scrape the food off the windows. We decided on what we wanted, I chose a chocolate malt, my red- headed lady decided on iced tea, then we visited the washrooms one at a time so in case the waitress came one of us would be there to give her the order. The waitress did not appear. She never appeared. There came a point when we simultaneously realized we had been waiting an extraordinarily long time for service. We stared around. There was only one other occupied table, far away. The silence was eerie. It reminded me of the Mary Deare. Food steaming on some tables, but no one in sight, especially a waitress. We waited a few more minutes. We finished our water. I really wanted a chocolate malt. No one came or went. "In another dimension, in another I-HOP, perhaps in Sacramento, or San Luis Obispo, or maybe even Honolulu, a tall, blond man and his red-headed lady have just been served a chocolate milkshake and an iced tea," I said. "They've drunk them up, received their check, and are now going to try and sneak out without paying. Look furtive," I said, standing up. "I'm going to walk sideways down the aisle. Try to look as if you have a sugar dispenser in your purse."
He said it doesn't look good he said it looks bad in fact real bad he said I counted thirty-two of them on one lung before I quit counting them I said I'm glad I wouldn't want to know about any more being there than that he said are you a religious man do you kneel down in forest groves and let yourself ask for help when you come to a waterfall mist blowing against your face and arms do you stop and ask for understanding at those moments I said not yet but I intend to start today he said I'm real sorry he said I wish I had some other kind of news to give you I said Amen and he said something else I didn't catch and not knowing what else to do and not wanting him to have to repeat it and me to have to fully digest it I just looked at him for a minute and he looked back it was then I jumped up and shook hands with this man who'd just given me something no one else on earth had ever given me I may have even thanked him habit being so strong
Waarom namen van goden uitspreken, sterren van schuim uit een onzichtbare oceaan, stuifmeel van de verste tuinen, als het leven ons pijn doet, als elke dag die komt ons het hart verscheurt, als elke nacht ineengekrompen, vermoord neervalt, als het lijden van iemand, van een mens ons onbekend maar straks aanwezig en slachtoffer, de vijand en de liefde en alles dat ons ontbreekt om volmaakt te zijn ons pijn doen? Zeg nooit dat de duisternis niet met één slok kan verslinden het geluk. Kijk om je heen: er is de andere, er is altijd de andere. Wat hij ademt is wat je verstikt, wat hij eet is jouw honger. Hij sterft met de zuiverste helft van jouw dood.
Vertaald door Henri Thijs
Chess
Because we were friends and sometimes loved each other,
perhaps to add one more tie
to the many that already bound us,
we decided to play games of the mind.
We set up a board between us:
equally divided into pieces, values,
and possible moves.
We learned the rules, we swore to respect them,
and the match began.
We've been sitting here for centuries, meditating
ferociously
how to deal the one last blow that will finally
annihilate the other one forever.
Rosario Castellanos (25 mei 1925 7 augustus 1974)
The University of South Midland, whose main campus is located in Cap City, has never had a Nobel laureate, but its football team has been the national champion three times in the last eight years, and its coach, Dr. John Strong, has been on the cover of Time, Newsweek, U.S. News, and Sports Illustrated (three times, twice as he was doused with Gatorade by his team and assistant coaches after a victory); the editorial page of The Wall Street Journal has even floated his name as a future Republican vice-presidential candidate because of his devotion both to winning and to American ideals. All the university sports teams are named the Rhinos, although there is no palaeontological evidence that herds of rhinoceroses ever roamed the empty vistas of the Great Plains. I teach a night school course in criminal law at Osceola County Community College in Cap City, and at the first class meeting each semester I tell my students that when I open the Kiowa Times-Ledger and the Capital City Herald every morning, I turn first to the obituary page. In an obit, I say, the spaces between the lines tell all. What is omitted is often more interesting than what is said. Example, from yesterdays Herald, the deceased, a forty-nine-year-old professor of agronomy at the university, unknown to me, killed by a hit-and-run driver in a Kmart parking lot; said driver, just turned fifteen and without a license, apprehended two blocks from the accident site after blindsiding a brand-new Volvo SUV on a pre-purchase trial spin: He is survived by his second wife, from whom he was recently divorced, and by a stepson from his first marriage. Think of the moral and sexual misdemeanors woven into that simple sentence, the mosaic of small, mean betrayals. The mind has difficulty entertaining all the agronomists sins and discontents, mortal and venial, the permutations and possibilities of discarded and discarding spouses. And that is before we consider the teenage jerkoff who thought the Kmart parking lot was the Talledega Superspeedway.
John Gregory Dunne (25 mei 1932 30 december 2003)
Frank hatte zwei Mal schnell hintereinander geschossen. Er schoss in dem Augenblick, als wir uns einig geworden waren, nicht zu schießen. Ich stand wie gelähmt, als die zwei dumpfen Schläge durch den Wald blafften; dann rannte ich einfach fort, ohne mich nach Frank umzusehen. Nur fort, versinken, unsichtbar machen oder einfach in Luft auflösen, und beim Laufen hörte ich die beiden Schüsse tausendfach an meine Ohren trommeln. Als ich Franks Wagen erreichte, den er in einer Feldeinfahrt geparkt hatte, schloss er gerade den Wagen auf. Bist du geflogen?, fragte ich keuchend. Mir war, als dauerte es Stunden, bis das Auto ansprang und Frank losfuhr, ich hatte den Eindruck, als bewegte er sich im Zeitlupentempo auf der schmalen Straße, die von Hagen nach Dortmund von der Ruhr bergauf führt. Fahr doch schneller!, schrie ich. Fahr! Fahr!
In looking round the wide and luminous circle of our great living Englishmen, to select one to whom I might fitly dedicate this work,one who, in his life as in his genius, might illustrate the principle I have sought to convey; elevated by the ideal which he exalts, and serenely dwelling in a glorious existence with the images born of his imagination,in looking round for some such man, my thoughts rested upon you. Afar from our turbulent cabals; from the ignoble jealousy and the sordid strife which degrade and acerbate the ambition of Genius,in your Roman Home, you have lived amidst all that is loveliest and least perishable in the past, and contributed with the noblest aims, and in the purest spirit, to the mighty heirlooms of the future. Your youth has been devoted to toil, that your manhood may be consecrated to fame: a fame unsullied by one desire of gold. You have escaped the two worst perils that beset the artist in our time and land,the debasing tendencies of commerce, and the angry rivalries of competition. You have not wrought your marble for the market,you have not been tempted, by the praises which our vicious criticism has showered upon exaggeration and distortion, to lower your taste to the level of the hour; you have lived, and you have laboured, as if you had no rivals but in the dead,no purchasers, save in judges of what is best. In the divine priesthood of the beautiful, you have sought only to increase her worshippers and enrich her temples. The pupil of Canova, you have inherited his excellences, while you have shunned his errors,yours his delicacy, not his affectation.
Edward Bulwer-Lytton (25 mei 1803 - 18 januari 1873)
Uit: The Essential Writings of Ralph Waldo Emerson (Introductie door Maty Oliver)
The distinction and particular value of anything, or any person, inevitably must alter according to the time and place from which we take our view. In any new discussion of Emerson, these two weights are upon us. By time, of course, I mean our entrance into the twenty-first century; it is almost two hundred years since Emerson's birth in Boston. By place, I mean his delivery from the town of Concord, and his corporeal existence anywhere. Now he is only within the wider, immeasurable world of our thoughts. He lives nowhere but on the page, and in the attentive mind that leans above that page. This has some advantage for us, for he is now the Emerson of our choice: he is the man of his own time--his own history--or he is one of the mentors of ours. Each of these possibilities has its attractions, for the man alive was unbelievably sweet and, for all his devotion to reason, wondrously spontaneous. Yet as time's passage has broken him free of all mortal events, we begin to know him more clearly for the labors of his life: the life of his mind. Surely he was looking for something that would abide beyond the Tuesday or the Saturday, beyond even his first powerful or cautionary or lovely effect.
of sterven van de dorst, dat gaat in Holland niet;
nog moeilijker is het om sporen na te laten
wanneer je op je fiets van huis wegrijdt,
laat staan wanneer je wegvaart. Holland-
herinneringen. En die breng je met geen dijk
of dam tot staan. 't Is in die zin dat ik
al vele malen langer leef in Holland
dan al die golven die daarginder rollen
zonder bestemming. Net als deze regels.
Elegie
Mn lieveling, de kroeg is nog hetzelfde, dezelfde rotzooi pronkt nog aan de muren, dezelfde prijzen. Beetre wijn misschien? Ik dacht van niet; niet beter en niet slechter. Een status quo, en ach, zo hoort het ook.
Een vliegenier zit sombertjes alleen, als een gevallen engel, drinkt zn wodka. Violen werken in op mijn verbeelding, vanwege vroeger. Buiten tekenen zich maagdlijk witte daken af, en ergens begint een klok te luiden. t Is al nacht.
Je loog, waarom? Waarom kan ik niet langer een leugen van de waarheid onderscheiden, en eis ik nieuwe woorden, steeds maar weer, gedempte, vreemde en jou onbekende, maar woorden welke, net als in t verleden, uitsluitend kunnen komen uit jouw mond.
Vertaald door Peter Zeeman
Odysseus to Telemachus
My dear Telemachus,
The Trojan War
is over now; I don't recall who won it.
The Greeks, no doubt, for only they would leave
so many dead so far from their own homeland.
But still, my homeward way has proved too long.
While we were wasting time there, old Poseidon,
it almost seems, stretched and extended space.
I don't know where I am or what this place
can be. It would appear some filthy island,
with bushes, buildings, and great grunting pigs.
A garden choked with weeds; some queen or other.
Grass and huge stones . . . Telemachus, my son!
To a wanderer the faces of all islands
resemble one another. And the mind
trips, numbering waves; eyes, sore from sea horizons,
Nine months Landsman's been flopping at the Hotel Zamenhof without any of his fellow residents managing to get themselves murdered. Now somebody has put a bullet in the brain of the occupant of 208, a yid who was calling himself Emanuel Lasker.
"He didn't answer the phone, he wouldn't open his door," says Tenenboym the night manager when he comes to roust Landsman. Landsman lives in 505, with a view of the neon sign on the hotel across Max Nordau Street. That one is called the Blackpool, a word that figures in Landsman's nightmares. "I had to let myself into his room."
The night manager is a former U.S. Marine who kicked a heroin habit of his own back in the sixties, after coming home from the shambles of the Cuban war. He takes a motherly interest in the user population of the Zamenhof. He extends credit to them and sees that they are left alone when that is what they need.
"Did you touch anything in the room?" Landsman says.
Tenenboym says, "Only the cash and jewelry."
Landsman puts on his trousers and shoes and hitches up his suspenders. Then he and Tenenboym turn to look at the doorknob, where a necktie hangs, red with a fat maroon stripe, already knotted to save time. Landsman has eight hours to go until his next shift. Eight rat hours, sucking at his bottle, in his glass tank lined with wood shavings. Landsman sighs and goes for the tie. He slides it over his head and pushes up the knot to his collar. He puts on his jacket, feels for the wallet and shield in the breast pocket, pats the sholem he wears in a holster under his arm, a chopped Smith & Wesson Model 39.
"I hate to wake you, Detective," Tenenboym says. "Only I noticed that you don't really sleep."
In einer Aufwallung von Direktheit und quasi sinnfreier Intentionalität hatte der Höllor, die Arme von sich werfend himmelwärts, ausgerufen: LOSLABERN: Traktat, Traktat über den Tod, über Wahn, Sex und Text, und, erheitert von diesem soeben durch ihn hindurchgefahrenen Expressivitätsereignis: Bericht!, der Herbst 2008!, dem davon Angestoßenen sofort stattgegeben und es geschehen lassen, dass da also LOSGELABERT würde, und dabei erzählt, wie ich, hier ja in Gestalt des Klagor noch, auf der Buchmesse 2008 bei Joachim Unseld auf dem Gang gestanden war, zu etwas vorgerückter Stunde schon, an dieser Ecke bei der Treppe, im Gespräch mit dem Schriftsteller Binswanger und dem Feuilletonredakteur Canetti, selbst schon etwas angetrunken, dadurch aber auch gesteigert animiert und verstärkt bei Sinnen, und wie es dort also zu diesen sofortistisch hochfahrenden Darlegungen über das LOSLABERN, eine entsprechend maximale Ethik der Schrift gekommen war, eine Moral des Schreibens, ich hatte in den Tagen zuvor diesbezüglich einige Notizen gemacht und war dadurch aktuell besonders besessen von diesen für mich verschiedene sehr existentielle Fragen lösenden Ideen, redete dadurch aber auch wie eingesperrt in diese Ideen daher, viel zu sehr gefesselt von ihnen, grotesk hysterifiziert durch sie, ich fing schon an, mich zum Ausgleich gegen das von mir selbst Gesagte nocheinmal auf das zuvor von Binswanger Gesagte konzentrieren zu wollen, während ich aber zugleich weiter über das LOSLABERN redete, es war mir jedoch entfallen, worauf genau ich eigentlich gerade zu antworten versuchte, der binswangersche Gesprächsbeitrag war von mir missbräuchlich nur in einen Anstoß für diesen meinerseitigen Moralmonolog umformatiert worden, ein Missbrauch der Kommunikationsfreiheiten nach Artikel 5 Grundgesetz (du sollst nicht missachten das Gesagte deines Gegenübers), es war mir jedoch viel weniger gegenwärtig, was er eben gesagt hatte, als das von mir in den vergangenen Tagen zur Moral der Schrift Zusammennotierte, und während ich gerade am Preisen der mit dieser Schriftmoral einhergehenden, ihr tatsächlich vorausgehenden richtigen Haltung zu den Realien des Sozialen im mitmenschlichen Kontakt gewesen war, war mir im staunenden Innersten meiner betrübten Seele klar, was für ein absolut absurder Irrsinn dies hier war, den Takt und die Tugenden der Geselligkeit als Basis für ein richtiges Schreiben zu preisen und dabei wie ein Verrückter und rücksichtslos monoman auf die direkt um einen Herumstehenden einzutexten und auch gar nicht mehr damit aufzuhören, das LOSLABERN, das einfach so dahergelaberte Schreiben, als höchste Textethik darzustellen, weil ja in ihm als vorher schon Gelöstes alles Entscheidende darin und enthalten und ausgesprochen sei usw usf, und in Wirklichkeit dabei selber daherzureden und aufzutreten wie der letzte Idiot, als, um hier zuletzt ganz an den Anfang, in die achternbuschischen Urgründe der Textmotorik zurückzukehren: DER DEPP.
Kamiel Vanhole, Henri Michaux, Bob Dylan, William Trevor
De Vlaamse schrijver Kamiel Vanhole werd geboren in Etterbeek op 24 mei 1954.
Uit: Simsalabim
(...) een rimram van klanken, dartel als kosmisch gruis, waarvan ik wou dat ik ze zelf had uitgevonden, dat woord dus, waarover Frans Kellendonk ooit zei dat het Bijbelse kracht bezat, dat specifieke woord hebt u intussen al lang in het oog gekregen, waarde lezer, aangezien het zich als kopje boven dit stuk bevindt en u zich niet altijd meer de moeite getroost om teksten in hun geheel te lezen, er verschijnt ook zoveel de jongste jaren, de bundels en de bladen en de bijlagen bulken van de Nederlandse woorden, ze fokken als konijnen, alleen van dit woord weet ik allerminst hoe het is ontstaan, het is dan ook een toverspreuk die net als alle andere woorden geheime luikjes in onze hersenschors openklapt en werelden ontvouwt, mensen, ikken, zo werken woorden en zo heeft voornoemde titel in zijn eentje alle andere woorden weten op te trommelen die ik voor deze zin nodig had, dat schijnt de mysterieuze drift van taal te zijn, en om de lezers te gerieven die gauw gauw naar de slotregel gaan kijken om zich al enig idee van de afloop te vormen en desgewenst op een volgend stuk over te springen, voor die geheide lezers zou ik nog een ander woord willen opgooien dat mij eveneens na aan het hart ligt, maar dat vooral een waardig slotakkoord mag vormen waar al het voorgaande in meezindert, dat woord, ik wil het best nog even uitstellen, mijn vingers hangen gereed boven het klavier, ik hoef ze slechts met een brede pianistengeste te laten neerkomen om er een punt achter te zetten, dat woord, beste lezer, dat volgens de jongste Van Dale van Westvlaamse origine is, als zulks u enig plezier kan doen, dat woord luidt apekool.
En sortant, je m'égarai. Il fut tout de suite trop tard pour reculer. Je me trouvais au milieu d'une plaine. Et partout circulaient de grandes roues. Leur taille était bien cent fois la mienne. Et d'autres étaient plus grandes encore.Pour moi, sans presque les regarder, je chuchotais à leur approche, doucement, comme à moi-même :
" Roue, ne m'écrase pas Roue, je t'en supplie, ne m'écrase pas Roue, de grâce, ne m'écrase pas. " Elles arrivaient, arrachant un vent puissant, et repartaient. Je titubais. Depuis des mois ainsi : " Roue, ne m'écrase pas Roue, cette fois-ci, encore, ne m'écrase pas. " Et personne n'intervient ! Et rien ne peut arrêter ça ! Je resterai là jusqu'à ma mort.
Ma vie sarréta
J'étais en plein océan. Nous voguions. Tout à coup le vent tomba. Alors l'océan démasqua sa grandeur, son interminable solitude.
Le vent tomba d'un coup, ma vis fit « toc ». Elle était arrêtée à tout jamais.
Ce fut une après-midi de délire, ce fut après-midi singulière, l'après-midi de « la fiancée se retire ».
Ce fut un moment, un éternel moment, comme la voix de l'homme et sa santé étouffe sans effort les gémissements des microbes affamés, ce fut un moment, et tous les autres moments s'y enfournèrent, s'y envaginèrent, l'un après l'autre, au fur au mesure qu'ils arrivaient, sans fin, sans fin, et je fus roulé dedans, de plus en plus enfoui, sans fin, sans fin.
Henri Michaux (24 mei 1899 19 oktober 1984)
De Amerikaanse zanger, songwriter en dichter Bob Dylan werd geboren als Robert Allen Zimmerman op 24 mei 1941 in Duluth, Minnesota.
Clothes Line
After a while we took in the clothes,
Nobody said very much.
Just some old wild shirts and a couple pairs of pants
Which nobody really wanted to touch.
Mama come in and picked up a book
An papa asked her what it was.
Someone else asked, what do you care?
Papa said, well, just because.
Then they started to take back their clothes,
Hang em on the line.
It was january the thirtieth
And everybody was feelin fine.
The next day everybody got up
Seein if the clothes were dry.
The dogs were barking, a neighbor passed,
Mama, of course, she said, hi!
Have you heard the news? he said, with a grin,
The vice-presidents gone mad!
Where? downtown. when? last night.
Hmm, say, thats too bad!
Well, theres nothin we can do about it, said the neighbor,
Its just somethin were gonna have to forget.
Yes, I guess so, said ma,
Then she asked me if the clothes was still wet.
I reached up, touched my shirt,
And the neighbor said, are those clothes yours?
I said, some of em, not all of em.
He said, ya always help out around here with the chores?
I said, sometime, not all the time.
Then my neighbor, he blew his nose
Just as papa yelled outside,
Mama wants you t come back in the house and bring them clothes.
Well, I just do what Im told,
So, I did it, of course.
I went back in the house and mama met me
And then I shut all the doors.
Bob Dylan (24 mei 1941)
De Ierse schrijver William Trevor werd geboren op 24 mei 1928 in Mitchelstown, County Cork.
Uit: Love and Summer
On a June evening some years after the middle of the last century Mrs Eileen Connulty passed through the town of Rathmoye: from Number 4 The Square to Magennis Street, into Hurley Lane, along Irish Street, across Cloughjordan Road to the Church of the Most Holy Redeemer. Her night was spent there. The life that had come to an end had been one of good works and resolution, with a degree of severity in domestic and family matters. The anticipation of personal contentment, which had long ago influenced Mrs Connultys acceptance of the married state and the bearing of two children, had since failed her: she had been disappointed in her husband and in her daughter. As death approached, she had feared she would now be obliged to join her husband and prayed she would not have to. Her daughter she was glad to part from; her son now in his fiftieth year, her pet since first he lay in her arms as an infant Mrs Connulty had wept to leave behind. The blinds of private houses, drawn down as the coffin went by, were released soon after it had passed. Shops that had closed opened again. Men who had uncovered their heads replaced caps or hats, children who had ceased to play in Hurley Lane were no longer constrained. The undertakers descended the steps of the church. Tomorrows Mass would bring a bishop; until the very last, Mrs Connulty would be given her due. People at that time said the family Mrs Connulty had married into owned half of Rathmoye, an impression created by their licensed premises in Magennis Street, their coal yards in St Matthew Street, and Number 4 The Square, a lodging house established by the Connultys in 1903. During the decades that had passed since then there had been the acquisition of other properties in the town; repaired and generally put right, they brought in modest rents that, accumulating, became a sizeable total. But even so it was an exaggeration when people said that the Connultys owned half of Rathmoye.
"I suppose he's imagining he's exercising his democratic rights. Well let me tell you, sir, if you'll forgive me lecturing you, sir, and I know I'm only a foolish old woman with everything finished and failed behind me, and you're a splendid young man with everything brave and shining ahead of him, let me tell you - democratic rights have their limitations. They have! Your democratic rights are limited by our democratic rights. And it's our democratic right not to have to breathe in the foul smoke of your cigarette or run the risk of going up in flames. What do you say to that?"
Uit: Gefährten zur linken Hand (Vertaald door Ursula Grützmacher-Tabori)
Ugo verschwand durch die Schwingtür in die Küche. Die Terrasse war jetzt leer bis auf Farkas und den Mann im weißen Anzug: Er saß, den Ellbogen auf der Lehne seines Korbstuhls ruhend, und rauchte nachdenklich. Aber Farkas wußte, er wartete nur auf eine Gelegenheit, um in ein paar Minuten aufzustehen, verlegen an seinen Tisch zu kommen, sich zu verbeugen und zu sagen, 'Entschuldigen Sie, sind Sie nicht der berühmte Stückeschreiber Stefan Farkas?' - oder etwas in der Art. Der Mann interessierte ihn nicht, auch sein unglücklicher Bruder nicht. Aber er langweilte sich und wollte noch nicht hinaufgehen. Er hätte ganz gern mit jemandem gesprochen, der zuhören konnte. Don Teofilo und der Doktor waren ihm heute auf die Nerven gegangen. Der fette Gnom hatte einen schmutzigen Witz nach dem anderen erzählt, die aus seinem Mund besonders widerwärtig klangen, als hätte er sie alle persönlich erlebt. Der Doktor war nocch schläfriger gewesen als sonst. Seine Lider waren immer wieder zugefallen, und er hatte kaum zugehört, als Farkas, um Don Teofilos pornographische Ausbrüche abzuwürgen, eine feinsinnige Anekdote aus dem siebzehnten Jahrhundert erzählt hatte.
Uit: Ein Menschenschicksal (Vertaald door Otto Braun)
Aber Onkel, ich bin doch noch gar kein Mann. Ich bin doch ein ganz kleiner Junge, und überhaupt friere ich nicht, nur die Hände sind kalt, weil ich mit Schneebällen gespielt habe. Der Vater nahm den halbleeren Rucksack ab, setzte sich erschöpft neben mich und sagte: Ein Kreuz ist es mit diesem Begleiter! Seinetwegen habe ich auch schlappgemacht. Schreitet man einmal tüchtig aus, so setzt er sich gleich in Trab, und einem solchen Infanteristen soll man sich nun anpassen. Wo ich einen Schritt machen müßte, da mache ich drei, und so gehen wir, jeder für sich, als wäre ein Pferd mit einer Schildkröte eingespannt. Und dabei darf man ihn nicht eine Sekunde lang aus den Augen lassen. Kaum schaut man weg, da watet er schon durch eine Pfütze oder bricht einen Eiszapfen ab und lutscht daran, als wäre es ein Bonbon. Nein, das ist keine Männersache, mit einem solchen Begleiter zu wandern. Er schwieg eine Weile und fragte dann: Und du, Kumpel, du wartest hier wohl auf deinen Chef? Es war mir peinlich, ihm sagen zu müssen, daß ich kein Kraftfahrer bin, und so antwortete ich: Ich muß hier auf jemand warten. Kommt er vom dortigen Ufer? Ja. Weißt du nicht, ob das Boot bald hier sein wird? Ungefähr in zwei Stunden. Ziemlich lange. Na, macht nichts, ruhen wir uns aus, ich habe keine Eile. Wie das so ist, ich komme vorbei und sehe, da aalt sich ein Kumpel von mir. Geh mal hin, sag ich zu mir, rauchen wir eine zusammen. Allein rauchen ist fast ebenso schlimm wie allein sterben. Oho, du hast es ja dick, du rauchst Zigaretten! Sind aber naß geworden, was? Na, mein Lieber, ausgelaugter Tabak ist wie ein kurierter Gaul, beide taugen nichts mehr. Wir wollen lieber meinen Knaster rauchen.
Michail Sjolochov (24 mei 1905 - 21 februari 1984)
En 1661, quand commença le douloureux pèlerinage, elle apparut, dans cette Cour de Madame, princesse dAngleterre, non comme une belle, mais seulement comme une jolie. La beauté, le XVIIe siècle, sans grande finesse esthétique, la voyait plutôt dans un jeu de lignes que dans un jeu de couleurs et de nuances. Certes, la blondeur était appréciée : Mademoiselle de La Fayette fut belle, quoique brune mais le beau officiel résidait plus dans une certaine affirmation de hauteur ; dans un maintien, peut-être, qui révélait la puissance et qui sappelait le grand air. Très peu de peintres ont su nous le révéler, même des plus habiles, et cest pourquoi nous comprenons si mal, en face des portraits, lengouement dont bénéficièrent les modèles quil nous est si particulièrement difficile de le faire saisir. Mais leurs pâtes lourdes et cernées, à ces maîtres, furent encore moins enclines à nous restituer ce qui retenait chez un être dirréalités ineffables tel que fut Mademoiselle de La Vallière : ce pastel, quil eût fallu traduire avec des pollens, des givres, des nuées...
Oui, ce qui fit dabord remarquer la jeune fille, ce fut sa nuance et le mouvement de ses traits plus que la régularité et le dessin. Elle sanimait de ce quelque chose qui correspond à la beauté du diable, par la mobilité, la variété expressive et léclat changeant, mais quon pourrait dire plus justement, en présence de toute cette fragilité si tendre, la beauté de lange.
THE FIRST ACT The scene represents a library in a country mansion. There is a door on the right, another on the left. A mul- lioned window set in a deep bay faces the spectator. To the left of this, another window, opening to the floor, gives access to a broad, stone-paved terrace. Beyond the terrace are the lawns and flower-gardens. The walls are lined with bookcases. A large writing- table stands in the middle of the room; on Its right is a writing-chair, on Its left a chair of an ordinary kind. A heap of unopened letters lies upon the blotting-pad, and among the various objects upon the table are three miniatures. In the bay-window there is a rapacious, high-backed chair and, by its side, a small table bearing a pile of Blue-books. On the left of the room is a settee covered with leather; on the right another settee of the same character. Close to these settees are other small tables laden with books and reviews; but, though there is evidence that the room is in use, everything appears to be strictly in its place. The green in the garden is the fresh green of spring. The sun is shining brilliantly and the window on the left is open. [FoRSHAW, a young man, is seated, gloved, upon the settee on the left, turning the leaves of a review. Harding, another young man, enters at the door on the right. Harding. [Referring to a visiting-card.] Mr. Forshaw? Forshaw. [Laying the review aside and rising. ] Yes. Harding. Good-morning. My name is Harding; I am Mr. Jes- son's secretary. [Shaking hands.] Mr. Jesson has gone to the station to meet his brother. He has asked me to receive you and show you round. Forshaw. Much obliged. Perhaps I may ...
Arthur Wing Pinero (24 mei 1855 - 23 november 1934)
Verdwaald voorbij de laatste wegen kwam ik mijn evenbeeld weer tegen. Hij hield mij staande en zag mij aan: wij zijn op aarde al lang vergaan, over ons wordt voorgoed gezwegen. Wij staan alleen onder de maan.
De maan scheen in zijn heldere ogen die waren leeg en onbewogen. Ik voelde mij erin vergaan en zei: wat hebben wij misdaan, was dan ons leven maar een logen? Hij zweeg en liep van mij vandaan. Ik bleef alleen onder de maan.
Ontroostbaar
Ik ging de duistere sparrenlaan tot aan de hoek waar achter struikgewas en keien een man bleef wachten tot hij zou vergaan, een diep bedroefde maar die niet kon schreien. Hij dacht aan haar die zijn hart meenam in haar graf: dat was al vele trage jaren geleden en al had het dan geen zin er aan te denken en er naar te staren, hij dacht er aan en staarde voor zich uit en fluisterde haar naam en wou niet weten dat zij er niet meer was en het geluid van zijn naam in haar stem nu was vergeten en dat het leven doorging als van ouds meedogenloos en door zou blijven dreunen en koud of warm zou zijn, en warm of koud, en dat geen mens er zich om zou bekreunen tot het einde der dagen als het nacht wordt en geen de ander ooit meer kan aanschouwen en wij, verlorenen van dit geslacht, teloor gaan in een overweer wantrouwen.
Naar de kroeg
Hield ik maar minder van het volle leven dat langzaam leegloopt en te sterven ligt. De afbraak begon, de trots gaat mij begeven, mijn oude botten kraken en ik zwicht de drempel over naar mijn bed. De dekens liggen nog net zo als vanmorgen vroeg toen ik opstond - zijn dit ook voortekens? Alles wijst naar de dood als naar een kroeg waar ieder stombeschonken kan inslapen en als het voor het laatste is zegt men zacht fluisterend: goedennacht. De predikant verklaart: hij is ontslapen.
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 - 5 augustus 1976)
Jan Slauerhoff, Adriaan Roland Holst en Eddy du Perron
Ik zal u door mijn kamer laten reizen tot het u duizelt! Ik zal u mijn kamer beschrijven precies zoals hij is, opdat mensen over duizend jaar weten hoe een kamer anno 1983 in Leiden, Nederland, eruitzag. Ik geloof dat iedereen graag wil weten hoe mijn kamer eruitziet, omdat hij of zij dan het arrangement van voorwerpen vergelijken kan met dat in de eigen kamer: Dus daar heeft hij de schemerlamp staan? Ik heb trouwens gemerkt dat mensen die mijn huis bezoeken altijd het liefst mijn kamer willen zien. Dus hier zit je nou altijd? vragen ze verbaasd alsof het eigenlijk niet mogelijk is. Wat doet het ertoe hoe groot het heelal is als mijn kamer voor mij al zo belangwekkend is?
Ik voer u eerst naar een grote foto achter glas in een zwarte lijst die boven mijn bed hangt. Daarop ziet u de kop van Nabokov die zelf door de leegte van het heelal reist. Hij kan niet meer schrijven, omdat hij dood is. Vladimir Nabokov is mijn grote voorbeeld, iedere dag denk ik aan hem. Een geniale grappenmaker. De foto is geknipt uit het Amerikaanse tijdschrift Life. Het moet in 1965 geweest zijn dat ik het blad met de foto van Nabokov vond en op de foto moet hij dus ongeveer zesenzestig jaar zijn. Hij heeft een kleine glimlach om zijn mond, draagt een gewoon jasje, een gewone das en overhemd. Maar op zijn neus zit de lorgnet van zijn grootmoeder geklemd en daardoor lijkt hij een beetje op een kip. Die foto is misschien het liefste ding dat ik in huis heb. Natuurlijk heb ik van mijn vader en moeder gehouden, maar hun portretten heb ik niet in mijn kamer hangen, ze hangen in de slaapkamer. Van het portret van Nabokov reizen wij met gezwinde spoed (een lunch zal worden gebruikt ter hoogte van de boekenkast en na de middag bent u vrij) naar mijn schrijfmachine. Die machine is een Remington uit 1912 en hij zal wat uiterlijk betreft niet veel verschillen van de Remington uit de Remingtonnaja komnata (De Remington-kamer) van Lev Tolstoj die, zoals u weet, Kreutzersonate, Anna Karenina en Vojna i mir heeft geschreven.
I once asked the Reb that most common of faith questions: why do bad things happen to good people? It had been answered countless times in countless ways; in books, in sermons, on Web sites, in tear-filled hugs. The Lord wanted her with him . . . He died doing what he loved . . . She was a gift . . . This is a test . . .
I remember a family friend whose son was struck with a terrible medical affliction. After that, at any religious ceremonyeven a weddingI would see the man out in the hallway, refusing to enter the service. I just cant listen to it anymore, he would say. His faith had been lost.
When I asked the Reb, Why do bad things happen to good people?, he gave none of the standard answers. He quietly said, No one knows. I admired that. But when I asked if that ever shook his belief in God, he was firm.
I cannot waver, he said.
Well, you could, if you didnt believe in something all-powerful.
An atheist, he said.
Yes.
And then I could explain why my prayers were not answered.
Right.
He studied me carefully. He drew in his breath.
I had a doctor once who was an atheist. Did I ever tell you about him?
No.
This doctor, he liked to jab me and my beliefs. He used to schedule my appointments deliberately on Saturdays, so I would have to call the receptionist and explain why, because of my religion, that wouldnt work.
Nice guy, I said.
Anyhow, one day, I read in the paper that his brother had died. So I made a condolence call.
After the way he treated you?
In this job, the Reb said, you dont retaliate.
De vrouw schudde haar hoofd, sloeg haar omslagdoek dichter om zich heen en porde in het vuur. Het was maar een armzalig vuurtje, veel warmte kwam er niet af. Ik hoop maar dat Grietje het brood niet aan de vogeltjes voert, zei ze. Ze heeft zon goed hart. En ze houdt van dansen, weet je dat? Welnee, zei de man. Hij slurpte. Dansen, wat een onzin. Gelukkig heeft ze Hans om op haar te passen. Hans is zon slimme jongen. Hij lijkt sprekend op jou. Waarom zeg je dat? vroeg de man wantrouwend. Nou, omdat het zo is. Hans heeft jouw ogen, jouw neus, en jouw voeten. Echt sprekend. En zo moedig, echt een zoon van jou. Ik heb het altijd een achterbaks joch gevonden, zei de man. Hij gooide zijn kom aan de kant en pakte de soeppot om hem uit te slurpen. Bedoel je soms te zeggen dat hij een koekoeksjong is? vroeg de vrouw met haar handen op haar heupen. Ze rechtte haar rug en ging pal voor haar man staan. Waar beschuldig jij mij van, man? Heb je hem daarom zo diep het bos in gebracht?
The walk down Tramps' Alley began soon to be less fun than he had expected. Will's ankles ached from the strain of kicking a way through the snow. The parcels were awkward to carry. The red-golden glow from the sun died away into a dull greyness. He was hungry, and he was cold.
Trees loomed high on his right: mostly elms, with an occasional beech. At the other side of the track was a stretch of wasteland, transformed by the snow from a messy array of rank weeds and scrub into a moon-landscape of white sweeping slopes and shaded hollows. All around him on the snow-covered track twigs and small branches lay scattered, brought down from the trees by the weight of the snow; just ahead, Will saw a huge branch lying right across his path. He glanced apprehensively upward, wondering how many other dead arms of the great elms were waiting for wind or snow-weight to bring them crashing down. A good time for collecting firewood, he thought, and had a sudden tantalising image of the leaping fire that had blazed in the fireplace of the great hall: the fire that had changed his world, by vanishing at the word of his command and then obediently blazing into his life again.
As he stumbled along in the cold snow, a sudden wild cheerful idea sprang up in his mind out of he thought of that fire, and he paused, grinning to himself. You gonna fix it? Well, no, friend, I probably can't get you a warm Christmas day really, but I could warm things up a bit here, now. He looked confidently at the dead branch lying before him, he said to it softly, mischievously, "Burn!"
1 karl sparschwein der name war ein pseudonym, das auf einen sparkassenbeamten im mittleren management gut passte , karl sparschwein also war der meinung, dass er sich ein originelles pseudonym ausgesucht habe.
2 karl sparefroh war schweizer, etwas einfachen gemüts und nicht besonders gut mit humor ausgestattet. von einem pseudonym hat man ihm abgeraten, was er, ohne die miene zu verziehen, befolgte.
3 karl sparschwein hat, wie man weiß, ein zusammengesetztes pseudonym verwendet. das spar bezog sich auf seinen beruf und das schwein auf ihn selbst.
4 franz freudenschuss war schweizer vom scheitel bis zur sohle, womit aber nicht bewiesen ist, dass er auch wirklich eine sohle hatte.
5 georg ungestüm war so lahmarschig, dass ihm sogar das von der gemeinde aufgezwungene pseudonym nichts nutzte.
6 milchreis ist kein name, erklärte unlängst der berühmte namensforscher hans-walther reisfleisch. milchreis nicht. 7 karl schweizer war siebenbürger. er trug diesen namen, weil die sachsen jene leute, die die kühe molken, schweizer nannten. in der schweiz war er nie. er durfte auch als kind beim blinde-kuh-spiel nie mitmachen.
es ist vier uhr früh. ich liege im romantikhotel stern in chur. ich habe jetzt sieben mal das licht aufgedreht und hoffe inbrünstig, dass mir keine blöde geschichte mehr einfällt. kaum hatte ich das licht wieder ausgedreht, kam ein anruf der schweizer landesverteidigung, sie hätten meine lichtsignale aus dem zimmer 306 (mit der bezeichnung: alt landammann dr. christian jost nationalrat und bankpräsident der gkb) empfangen, aber keinen passenden code. mich überkam ein berauschendes machtgefühl, und ich schlief sofort ein.
als vor meinem fenster ein böller krachte und ich nachschaute, was los war, sah ich, dass auf der straße niemand, jedoch vollmond war.
Die wenig gelungenen Stellen aus meinen kaum gelungenen Gedichten wird man auswählen, um zu beweisen, ich wäre euresgleichen.
Aber dem ist nicht so: Denn ich bin meinesgleichen.
So werde ich auch im Tode mich zu wehren haben, und über meinen Tod hinaus - wie lange wohl? - erklären müssen, dass ich meinesgleichen war und dadurch euresgleichen, aber nicht euresgleichen in eurem Sinne.
Indem ich mir glich, glich ich euch. Aber nur so.
Über das Sonett
Ich hielt gar lange das Sonettgeflecht
für eine Form, veraltet und verschlissen,
die alten Formen habe ich zerrissen
und dichtete mir neue, schlecht und recht.
Die neuen Formen, waren sie denn echt?
Und prägten sie der neuen Zeit Gewissen?
Die Form zu ändern all zu sehr beflissen,
ward ich dem neuen Wesen nicht gerecht.
Wenn ihr die alten Formen so zerbrecht
und wenn ihr meint, ein neues Formgepräge
nur täte not, die alte Form sei träge
und durch Gebrauch und Missbrauch abgeschwächt:
Bedenkt, die neuen Formen, die beginnen,
entstehen, uns kaum sichtbar und von innen.
Johannes R. Becher (22 mei 1891 - 11 oktober 1958)
Als ich Arnold Zweig zum erstenmal traf, war ich so um die dreißig Jahre alt, und er war um die vierzig und hatte den Sergeant Griscka" geschrieben und war ein großer Mann.
Auch ich hatte eben meinen ersten wirklichen Roman geschrieben sagen wir vorsichtigerweise: meinen ersten dicken Roman. Er hieß: Sintflut", ich habe ihn kürzlich wieder in der Hand gehabt, er ist so schauerlich schön wie am ersten Tag, und was mir damals ein kleines Rühmehen einbrachte, war, daß dieses Buch originellerweise keinen einzelnen Helden" hatte Held war das Kollektiv, die ganze hundertgesichtige Gemeinschaft einer großen Stadt, die zum Teil korrupt-kapitalistisch und zum Teil edel-revolutionär war und auch danach handelte.
Wien war damals gleich Budapest eine Exportstadt. Export-Wiener gingen nach Berlin, um berühmt zu werden. In Berlin herrschte Arnold Zweig. Wo ich damals von ihm in Audienz empfangen wurde, das weiß ich nicht mehr. Wohl aber weiß ich: er hatte Sintflut" gelesen und verurteilte mein Meisterwerk ungemein, junger Mann", sagte er, Koliektiv-Helden, das geht nicht. Sie müssen Individuen darstellen, unverwechselbare Charaktere, das Schicksal des einzelnen!"
Ich bin Arnold Zweig immer für diesen Rat dankbar geblieben. Ich hebe ihn befolgt, Zweig hat recht gehabt, er ist der Verantwortlicne für meine weitere Entwicklung. Damals natürlich protestierte ich heftig.
C'est sous Louis treize; et je crois voir s'étendre
Un coteau vert, que le couchant jaunit;
Puis un château de brique à coins de pierre,
Aux vitraux teints de rougeâtres couleurs,
Ceint de grands parcs, avec une rivière
Baignant ses pieds, qui coule entre les fleurs;
Puis une dame à sa haute fenêtre,
Blonde aux yeux noirs, en ses habits anciens,
Que dans une autre existence peut-être,
J'ai déjà vue...et dont je me souviens!
Caligula - Ier chant
L'hiver s'enfuit ; le printemps embaumé Revient suivi des Amours et de Flore ; Aime demain qui n'a jamais aimé, Qui fut amant, demain le soit encore !
Hiver était le seul maître des temps, Lorsque Vénus sortit du sein de l'onde ; Son premier souffle enfanta le printemps, Et le printemps fit éclore le monde.
L'été brûlant a ses grasses moissons, Le riche automne a ses treilles encloses, L'hiver frileux son manteau de glaçons, Mais le printemps a l'amour et les roses.
L'hiver s'enfuit, le printemps embaumé Revient suivi des Amours et de Flore ; Aime demain qui n'a jamais aimé, Qui fut amant, demain le soit encore !
Au brin d'herbe qu'elle a quitté Songe la cigale infidèle ; Meilleur exemple, l'hirondelle N'a qu'un nid pour plus d'un été.
Vaudras-tu la réalité, Bonheur rêvé qui fais fi d'elle ? Au brin d'herbe qu'elle a quitté Songe la cigale infidèle.
Pour fragile, hélas ! qu'ait été L'amour qui fut notre tutelle, Qui sait si notre âme, cette aile, N'était pas plus en sûreté Au brin d'herbe qu'elle a quitté ?
Sherlock Holmes nam zijn flesch van den schoorsteenmantel en zijn werktuig voor onderhuidsche inspuitingen uit zijn marokijnen foudraal. Met zijne lange, witte, zenuwachtige vingers bracht hij de fijne naald in orde, en schoof de linkermouw van zijn overhemd omhoog. Gedurende eenigen tijd bleven zijne oogen nadenkend op den gespierden voorarm en pols gericht, die met ontelbare teekenen van inprikkingen als bezaaid waren. Eindelijk trok hij de scherpe punt terug, drukte den kleinen piston omlaag en zonk met een langen zucht van voldoening in den fluweelen armstoel terug.
Driemaal per dag was ik reeds gedurende verscheidene maanden getuige geweest van deze verrichting, maar de gewoonte was bij mij in dit opzicht geen tweede natuur geworden. Integendeel, van dag tot dag stond mij het gezicht ervan meer tegen, en elken avond verweet ik mij mijn gebrek aan moed, om mij er tegen te verzetten. Herhaaldelijk had ik mij reeds ten stelligste voorgenomen om mij daaromtrent de noodige opheldering te verschaffen; maar er lag zooveel koele onverschilligheid in het voorkomen van mijn metgezel, dat elkeen zich wel in acht zou nemen zich eene onbescheidenheid tegenover hem te veroorloven. Zijn kracht, zijn gebiedend uiterlijk, en de ondervinding die ik bezat omtrent zijne vele buitengewone eigenschappen, dit alles hield mij ervan terug en maakte mij besluiteloos om hem in den weg te treden.
Maar, op bovenvermelden achtermiddag,--hetzij dan tengevolge van den meer dan gewonen en krachtigen wijn, dien ik bij mijn lunch gedronken had, of dat mijne zelfbeheersching ten einde was, gevoelde ik dat ik mij niet langer kon bedwingen.
Arthur Conan Doyle (22 mei 1850 7 juli 1930)
De Nederlandse schrijver en onderwijzer Anne de Vries werd geboren op 22 mei 1904.
Uit: Werken en droomen(Evert in turfland)
Evert was druk aan 't werk.
't Was Zaterdagmiddag en dan harkte hij altijd het erf en de tuinpaadjes op. Dat was zijn werk en hij deed dat graag.
's Zondags moest alles netjes zijn. Dan had moeder het fornuis ook glad gepoetst en de straatjes geschrobd. En vader veegde vanavond nog de deel schoon en zette het gereedschap op zijn plaats.
Zondag was de dag der rust. Dan was alles anders dan door de week, vond Evert. De baggermachines in 't veen waren anders, want uit hun lange, zwarte pijpen steeg geen rook en ze bromden ook niet. En váder was anders, want hij droeg dan een wit overhemd en was den heelen dag thuis. En moeder ging dan ook niet naar 't veen natuurlijk. Fijn was dat! Ja, de heele wereld was dan anders. 't Leek wel, alsof de zon anders scheen en het varken minder luid schreeuwde op dien dag.
Evert had zijn kiel er bij uitgetrokken, 't Was ook zoo warm! Het zweet stond in droppeltjes op zijn voorhoofd.
Vóór 't huis, bij den zandweg, was hij begonnen. Dien harkte je natuurlijk niet! Tòch had hij nog een strookje buiten het hek bewerkt. Dat stond zoo àf! Als vader dan vanavond thuis kwam, kon hij al dadelijk zien, dat alles weer in de puntjes was. Nu op zij langs het huis nog. Dat eerste stuk tot de deur was het moeilijkst. De grond was er zoo vast geloopen! Je moest heel hard drukken, om mooie duidelijke streepjes te maken.
Eigenlijk hoefde dat niet. Vader lachte er altijd om en zei: Harken is geen teekenen! Hij vond het genoeg als je alle strootjes en blaadjes maar goed meenam. Maar Evert was dat met vader niet eens. Hij móést streepjes zien. Dan werd het veel mooier. Dan kon je nog eens zien, dat je wat gedaan had ook. En daarom drukte hij er stevig op los en trok diepe, rechte lijnen door het harde pad.
Anne de Vries(22 mei 1904 29 november 1964)
Buste van Anne de Vries bij het streekmuseum in Rolde, het dorp van Bartje
De Nederlandse dichter Kees Winkler werd op 22 mei 1927 in Hoorn geboren.
Zondag
Spreeuwen kwetteren dat het lente is de tuinmeubelen tevoorschijn gehaald en in de zon gaan zitten kijken naar de mieren die een autostrada aanleggen op ons terras
Later, binnen, het strijklicht over de anemonen rose en paars gloeiend in de lenteavond ik dacht: God is een natuurkundige formule die het licht over de bloemen breken laat
Nog later gedachten over liefde hoe men ook met een ander had kunnen zijn met geregelde bewassing en een kopje koffie
Maar deze gedachten als defaitistisch verworpen en samen met Judy gekeken naar Venus die in conjunctie stond met de maan
De Nederlandse dichter Driek van Wissen, Oud Dichter des Vaderlands, is gisteren op 66-jarige leeftijd in Istanbul overleden. Driek van Wissen werd in 2005, na een intensieve campagne, benoemd op de vooraanstaande positie van Dichter des Vaderlands. Hij heeft deze functie tot 2009 vervuld. De stijl van zijn poëzie is extreem vormvast, waardoor hij rijmdwang niet schuwde. Hij muntte uit in lightverse, liedjes en snelsonnetten. Driek van Wissen werd geboren in Groningen op 12 juli 1943. Zie ook mijn blog van 12 juli 2007 en ook mijn blog van 12 juli 2008 en ook mijn blog van 12 juli 2009.
Sha-la-lie Sha-la-la
De woorden Shalala en Shalalie Zijn niet maar zo een tweetal loze kreten: Het is Afghaans, zo kwam ik laatst te weten, Een spreekwoord voor een halfzacht compromis.
Want Shalalie is: Wij gaan er vandoor En Shalala: Welnee, wij blijven, hoor!
Pekinees eten In China at ik vaak mijn buikje rond, Maar toen ik eenmaal happig wilde weten Hoe het gerecht tussen mijn stokjes heette Kreeg ik als antwoord kort en bondig: hond!
Mijn hemel, ik had zomaar hond gegeten, Besefte ik verschrikt met volle mond, Doch omdat ik de smaak best prettig vond Bekroop mij toch de lust om door te eten.
En toen het mormel mij voor ogen stond Dat thuis vaak op mijn stoepje had gescheten En dat ooit na een trap onder zijn kont Mijn dure broek aan stukken had gereten En mij vervolgens bloedig had verwond Heb ik de hond eens lekker teruggebeten.
Ich habe ja so wahnsinnig gelacht, rief Nanni in einer Atempause. Genau wie du ihn beschrieben hast, entsetzlich. Furchtbar fett für sein Alter, sagte die Mutter. Er sollte vielleicht Diät essen. Übrigens, Rita, weißt du, ob er ganz gesund ist? Rita setzte sich gerade und hielt sich mit den Händen am Sitz fest. Sie sagte: Ach, ich glaube schon, dass er gesund ist. Genau wie du es erzählt hast, weich wie ein Molch, wie Schlamm, rief Nanni. Und auch die Hand, so weich. Aber er hat dann doch auch wieder was Liebes, sagte Milene, doch Rita, ich finde er hat was Liebes, wirklich. Na ja, sagte die Mutter, beschämt fing auch sie wieder an zu lachen; recht lieb, aber doch grässlich komisch. Du hast nicht zu viel versprochen, Rita, wahrhaftig nicht. Jetzt lachte sie laut heraus. Auch hinten im Nacken hat er schon Wammen, wie ein alter Mann, rief Nanni. Er ist ja so fett, so weich, so weich! Sie schnaubte aus der kurzen Nase, ihr kleines Gesicht sah verquollen aus vom Lachen. Rita hielt sich am Sitz fest. Sie drückte die Fingerkuppen fest ans Holz. Er hat so was Insichruhendes, sagte Milene. Ich find ihn so ganz nett, Rita, wirklich komischerweise. Nanni stieß einen witzigen Schrei aus und warf die Hände auf den Tisch; die Messer und Gabeln auf den Tellern klirrten. Ich auch, wirklich, ich find ihn auch nett, rief sie. Könnt ihn immer ansehen und mich ekeln. Der Vater kam zurück, schloß die Eßzimmertür, brachte kühle nasse Luft mit herein. Er war ja so ängstlich, dass erseine letzte Bahn noch kriegt, sagte er.So was von ängstlich. Er lebt mit seiner Mutter zusammen, sagte Rita. Sie platzten alle heraus, jetzt auch Milene. Das Holz unter Ritas Fingerkuppen wurden klebrig. Sie sagte: Seine Mutter ist nicht ganz gesund, so viel ich weiß. Das Lachen schwoll an, türmte sich vor ihr auf, wartete und stürzte sich dann herab, es spülte über sie weg und verbarg sie: lang genug für einen kleinen schwachen Frieden. Als erste brachte die Mutter es fertig, sich wieder zu fassen. Nun aber Schluss, sagte sie, ihre Stimme zitterte, sie wischte mit einem Taschentuchklümpchen über die Augen und die Lippen. Wir können ja endlich mal von was anderem reden.
Gestern bin ich vierundneunzig Jahre alt geworden. Wir feierten, wie wir das immer an Geburtstagen tun. Susanne hatte einen Schokoladenkuchen gebacken, eine bäuerische Variante der Sachertorte, deren Rezept meine Mutter von ihrer Großmutter geerbt und das zwei Kriege und die Weltwirtschafts- krise überstanden hat. Noëmi, unsere Tochter, die alle Geburtstage liebt, nur ihren eigenen nicht, versuchte wie jedes Jahr, möglichst viele Kerzen in den Kuchen zu stecken. Diesmal hatte sie es geschafft, etwa fünfzig (sie kaufte das winzig - kleinste Kaliber) auf den rund hundert Quadratzentimetern des Kuchens zu verteilen. Die Schokolade war kaum mehr zu sehen und wohl tatsächlich von den Kerzen verdrängt worden. Die übrigen vierundvierzig standen in konzentrischen Kreisen um den Kuchen herum. Noëmi sah zufrieden auf ihr Werk und sagte: »Hundert darfst du aber nicht werden, Papa. Mehr Kerzen schaΣ ich nicht.«
Es war gar nicht so einfach, sie anzuzünden. Da brannte eine nahe dem Zentrum nicht, als längst alle Kerzen der Peripherie loderten, und dort, während Noëmi mit den letzten beschä∫igt war, gingen die ersten schon wieder aus. Noëmi verbrannte sich jedenfalls ein paar Mal die Finger.
Aber dann leuchteten endlich alle gemeinsam. Es sah wie ein nordisches Sonnenwendfeiersymbol aus, oder wie ein magisches Kultobjekt der Maya. Wir riefen Ah! und Oh!, und dann bliesen wir die Kerzen aus. Ich so ungefähr keine, Susanne zwei oder drei, Noëmi rund zwanzig, und Anni, meine
auch längst erwach sene Enkelin, den Rest. Das heißt, ihre zwei Buben halfen ihr dabei, bliesen tüchtig mit auf geblasenen Backen über das Feuer hinweg. Der Rauch, als der Brand gelöscht war, füllte das ganze Zimmer. Ich hustete, Susanne rieb sich die trä nenden Augen, Noëmi riss alle Fens ter auf, Anni lachte, und die beiden Buben kreischten.
Une fois lan au mois de mai, mois de Marie, qui était aussi celui de ma naissance, elle memmenait à la grotte dOostakker, le Lourdes flamand. Bien que fort modeste, ce déplacement prenait toujours lallure dune véritable expédition. Renâclant à la fois contre elle-même et contre labsurdité des pèlerinages mais tenue, jimagine, par quelque voeu fait au moment de ma naissance ou de la broncho-pneumonie qui avait failli memporter, remettant de jour en jour lexécution de sa promesse, cest dans les tout derniers jours du mois que brusquement elle se décidait, courant avec moi jusquà la porte dAnvers doù partait le chemin de fer vicinal de Lourdes. Nous sautions dans un wagon qui déjà sébranlait et à coups de trompe, de grincements affreux et de secousses, nous rendait finalement à destination vers midi.
Comme la campagne sentait bon, comme les jours étaient chauds, comme les blés étaient beaux en ce temps-là ! Ce champ splendide que nous avions à longer pour gagner la grotte me jetait dans de véritables transports. Je lui prêtais une âme, comme il résulte de mon premier poème Blés mouvants. En dépit de mes bonnes intentions et dun vers passable, ce poème, plus descriptif que lyrique, ne laisse rien paraître de livresse qui me soulevait. Le sacré matteignait là à létat pur. Je rendais grâce. Je remerciais dêtre au monde.
Suzanne Lilar (21 mei 1901 - 12 december 1992)
Suzanne Lilar met haar dochter Marie Fredericq-Lilar
Vertoeven in familie voor een keer. Wij zitten om de tafel bij elkaar. Hetzelfde woordgebruik en handgebaar komen nog altijd op hetzelfde neer.
Ik mag wel oppassen of ben alweer geworteld en voortdurend in gevaar dupe te worden van de evenaar die alles afweegt op een vast weleer.
Ik wil niet meer. Het is te veel verzuurd. De wereld schoof zich tussen toen en nu. Zo luchtig mogelijk ga ik vertrekken.
Om niet voortijdig argwaan op te wekken zeg ik in 't dode idioom aju en fiets hermetisch door de strenge buurt.
Hoonte
Vlak voor de ramen staat het boomtheater. Insecten trekken strepen langs de ruit en vlinders buit'len om elkanders buit. Een dikke duif vliegt in de groene krater
van bladeren, een duiker onder water, en komt er later even oud weer uit. Het leven, tegen dit decor gestuit, wordt speeltoneel terwijl ik kijk en staat er.
Ik heb van de natuur nog nooit genoten als hier op Hoonte in de Achterhoek. Mariahoeve heet het hoge huis.
Hier krijgt het ogenblik voldoende grootte en achtergrond, een eeuwig open doek voor de verbeelding van het paradijs.
Zwarte lente
In de zon is de dood begonnen. Hij heeft het zoete vreten aangevangen. De warme velden worden donker overronnen.
Wij lopen nu met vrome voeten over naakte wegen en zijn van zijne majesteit doorzegen. Ergens is er een onderspit gedolven.
En iedere vrouw is ons genegen haar bloed te mengen met de zwarte zonnen, die van de zomen van ons bloed zijn opgestegen.
On the sidewalk the old woman sits at a small table talking to her dog. She sips coffee, offers him crumbs from her paper plate. Croissant, she says, and the dog answers with a sneezy little bark that sounds exactly like the word flaky. They smile at each other, then pause for a moment to scratch at their fleas. The morning sun rises above the brick building across the street. It is a good sun, full of understanding and ancient wisdom.
Early Morning Haiku
My dear one asleep Gives pause to the rising sun How still is our room!
The morning traffic Sounds like the roar of the sur
I long for wet sand
Good morning scrub jay What new joy do you proclaim? A mate or the wind?
Warum, ach sag, warum geht nun die Sonne fort? Schlaf ein, mein Kind, und träume sacht, das kommt wohl von der dunklen Nacht, da geht die Sonne fort.
Warum, ach sag, warum wird unsere Stadt so still? Schlaf ein, mein Kind, und träume sacht, das kommt wohl von der dunklen Nacht, weil sie dann schlafen will.
Warum, ach sag, warum brennt die Laterne so? Schlaf ein, mein Kind, und träume sacht, das kommt wohl von der dunklen Nacht, da brennt sie lichterloh!
Warum, ach sag, warum gehn manche Hand in Hand? Schlaf ein, mein Kind, und träume sacht, das kommt wohl von der dunklen Nacht, da geht man Hand in Hand.
Warum, ach sag, warum ist unser Herz so klein? Schlaf ein, mein Kind, und träume sacht, das kommt wohl von der dunklen Nacht, da sind wir ganz allein.
Gedicht
Blume Anmut blüht so rot, Blume Huldvoll blaut daneben. Blume Anmut ist das Leben, Blume Huldvoll ist der Tod.
Süß und herbe ist das Leben, herb die Lust und süß die Not. Blume Leben blüht so rot Blume Tod blüht blau daneben.
Wolfgang Borchert (20 mei 1921 - 20 november 1947)