Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
02-09-2010
Johan Daisne, Joseph Roth, Paul Bourget, Pierre Huyskens
Vor vielen Jahren lebte in Zuchnow ein Mann namens Mendel Singer. Er war fromm, gottesfürchtig und gewöhnlich, ein ganz alltäglicher Jude. Er übte den schlichten Beruf eines Lehrers aus. In seinem Haus, das nur aus einer geräumigen Küche bestand, vermittelte er Kindern die Kenntnis der Bibel. Er lehrte mit ehrlichem Eifer und ohne aufsehenerregenden Erfolg. Hunderttausende vor ihm hatten
wie er gelebt und unterrichtet.
Unbedeutend wie sein Wesen war sein blasses Gesicht. Ein Vollbart von einem gewöhnlichen Schwarz umrahmte es ganz. Den Mund verdeckte der Bart. Die Augen waren groß, schwarz, träge und halbverhüllt von schweren Lidern. Auf dem Kopf saß eine Mütze aus schwarzem Seidenrips,
einem Stoff, aus dem manchmal unmoderne und billige Krawatten gemacht werden. Der Körper steckte im halblangen landesüblichen jüdischen Kaftan, dessen Schöße flatterten, wenn Mendel Singer durch die Gasse eilte, und die mit hartem regelmäßigen Flügelschlag an die Schäfte der hohen Lederstiefel pochten.
Singer schien wenig Zeit zu haben und lauter dringende Ziele. Gewiß war sein Leben ständig schwer und zuweilen sogar eine Plage. Eine Frau und drei Kinder mußte er kleiden und nähren. (Mit einem vierten ging sie schwanger.) Gott hatte seinen Lenden Fruchtbarkeit verliehen, seinem Herzen
Gleichmut und seinen Händen Armut. Sie hatten kein Gold zu wägen und keine Banknoten zu zählen. Dennoch rann sein Leben stetig dahin, wie ein kleiner armer Bach zwischen kärglichen Ufern. Jeden Morgen dankte Mendel Gott für den Schlaf, für das Erwachen und den anbrechenden Tag.
Wenn die Sonne unterging, betete er noch einmal. Wenn die ersten Sterne aufsprühten, betete er zum dritten Mal.
Paul Déroulède (2 september 1846 - 30 januari 1914)
Portret door Jean-François Portaels, 1877
De Italiaanse schrijver Giovanni Verga werd op 2 september 1840 geboren als oudste zoon in een welgestelde liberale Siciliaanse familie in Catania op Sicilië. Zie ook mijn blog van 2 september 2009.
Uit:Cavalleria Rusticana and Other Stories (Vertaald door G. H. McWilliam)
The She-Wolf
She was dark-haired, tall and lean, with firm, well-rounded breasts, though she was no longer young, and she had a pale complexion, like someone forever in the grip of malaria. The pallor was relieved by a pair of huge eyes and fresh red lips that looked as though they would eat you.
In the village they called her the She-Wolf because, no matter what she had, she was never satisfied. The woman crossed themselves whenever they saw her coming, lone as a stray bitch, with the restless and wary appearance of a starving wolf. She would gobble up their sons and their husbands in the twinkling of an eye with those red lips of hers, and draw them to the tail of her skirt and transfix them with those devilish eyes, as though they were standing before the altar at St Agrippina's. Luckily the She-Wolf herself never set foot inside the church, either at Easter or at Christmas or to hear Mass or to go to confession. Father Angiolino of St Mary of Jesus, a true servant of God, had lost his soul on her account. Maricchia, poor girl, a good and worthy soul, shed tears in secret because she was the She-Wolf's daughter and nobody would ever want to marry her, even though she too had a fine trousseau tucked away in a chest and a patch of decent land in the sun, like any other girl in the village.
Then it happened that the She-Wolf fell in love with a handsome young fellow back from the army, when the two of them were hay-making on the notary's farm. She'd fallen for him lock, stock and barrel, her flesh burning beneath her thick cotton bodice, and, staring into his eyes, she was overcome with the kind of thirst you would experience down in the valley on a hot midsummer day. But he just kept scything calmly away, head down over the hay, saying "What's the matter, Pina?".
Giovanni Verga (2 september 1840 27 januari 1922)
Das Wetter war schauderhaft! Schnee und Regen durcheinander. Dabei scharfer Nordwind, und auf Straßen und Plätzen ein Schmutz, daß der kühne Fußwanderer Pfützen durchwaten und wahre Moräste durchschreiten mußte inmitten der lieben Hauptstadt des schönen Bayerlandes. Und zwar geschah solches nicht etwa im grauen, barbarischen Mittelalter, sondern in der aufgeklärten Zeit einer universellen Skepsis und des Glühlichts.
München bei Novemberregen!
In der fashionabeln Briennerstraße einige tiefgesenkte, hin und her schwankende Schirme; auf dem friedlichen Odeonsplatz kein einziger Fiaker; die ganze lange, klassische Ludwigsstraße bis hinauf zum feierlichen Siegestor kaum eine lebendige Seele.
Der Regen rauschte und rauschte, der Tag wurde trüber und trüber; aus dem durchweichten Boden, aus sämtlichen kleinen und großen Wasserlachen stiegen Dünste auf; vom Himmel sanken dichter und dichter die Nebel herab, die der Wind wie Rauchwolken vor sich her trieb.
Die winzigen, blauweiß angestrichenen Wagen der hauptstädtischen Pferdebahn, mit dem einen einzigen, lebensmüden Rößlein davor, glitten wie Nürnberger Riesenspielzeug durch den Dunst hin und her. Bei dem stattlichen Eckhaus, in dessen Erdgeschoß Thierry und Breuil die neuesten, allerliebsten Quincailleriekapricen Altenglands feilhält und die alte, biedere Brienner Bäckerei ihre Gäste mit gut bürgerlichem Kaffee und massiven Backwaren erquickt an dieser bedeutsamen Stelle des großstädtischen Verkehrs ertönte von Zeit zu Zeit, das Rauschen des Regens und das Brausen des Windes durchgehend, der schrille Pfiff des bedauernswerten Rosselenkers. Er und der Kondukteur hatten ihr leuchtendes Himmelblau unter dunkeln Hüllen verborgen, als müßten sie mithelfen, das Bild eines echten deutschen Regentages grau in grau zu malen.
Het is, edelachtbare heren, een groot voorrecht in een vrij en democratisch land te leven als het onze. Niet minder groot is het voorrecht dagbladschrijver te zijn in zulk een land, waar persvrijheid bestaat. Waar vrijheid van gedachten, vrijheid van geest al eeuwen dierbare goederen zijn, door het voorgeslacht met opoffering van goed en bloed verworven, door het nageslacht behoed als het kostbaarste kleinood dat het verleden ons nagelaten heeft.
De stem van zijn engel onderscheidde hij niet van de stem van zijn gedachten. Wat er op papier stond waren zijn gedachten op dat ogenblik niet en daardoor ging er dan ook van Alberegts voordracht niet de geringste bezieling uit. Want mijn stem kon hij niet tot zwijgen brengen en ik kon dat evenmin, omdat het denken van een engel altijd spreken is en zijn spreken denken.
Juist daarom, meneer de president, mogen wij niet nalaten dit goed, tot hoge prijs gewonnen, ook tot elke prijs te verdedigen. Juist omdat wij deze onmetelijke vrijheid van gedachten bezitten, juist daarom moeten wij zelf bepalen hoever wij in het uiten van die gedachten kunnen gaan. Het is dan ook toe te juichen dat de wetgever enige jaren geleden besloten heeft het in woord en geschrift beledigen van bevriende staatshoofden strafbaar te stellen.
Juist omdat de vrijheid ons hoogste goed is, dienen wij ons beperkingen op te leggen. Het zou niet aangaan dat ons land, door de onberaden uitlatingen van sommige pennevoerders, in den vreemde de reputatie zou krijgen dat hier de persoon van bevriende staatshoofden niet de bescherming zou genieten, die ook de gewone burger geniet.
Men kan over het regime dat door Adolf Hitler in Duitsland gevoerd wordt, zo zijn gedachten hebben. Uitdrukkelijk wil ik echter vaststellen dat het de zaak van de Duitsers is, niet de onze, te beslissen hoe en door wie zij wensen te worden geregeerd, Voorts in aanmerking genomen dat Nederland aan Duitsland grenst; dat Nederland klein is en Duitsland groot; dat allerwegen een vernietigende oorlog woedt; dat ons land tot dusverre voor de verschrikkingen van deze oorlog gespaard gebleven is. Daarbij ons afvragende wat de kleine pen van een kleine pennevoerder in een klein neutraal land zou vermogen te bewerkstelligen tegen vermeend groot onrecht in een grote en machtige buurstaat, komen wij tot de conclusie dat verdachte niet de zorgvuldigheid in acht genomen heeft die elke burger in een vrij land siert, toen hij het geïncrimineerde artikel over het Duitse staatshoofd aan het papier toevertrouwde.
De Nederzetting Op een vochtige avond als deze drijft de organische reuk van de kleine kaarsenfabriek laag en haast tastbaar over de nederzetting. Ons, de inboorlingen, schijnt die reuk niet te hinderen. Ook hij heeft er iets mee te maken: weer voel ik mij in het uitsterven van de nazomer een jaar ouder geworden. Nog steeds staan de gaslantarens nutteloos te branden in het landschap van mijn jeugd. Mijn laatste bezoekers voor vandaag waren een vrouw met een kind, dat aan heupgewrichtsontsteking lijdt: armoedzaaiers, zoals de anderen. Morgenvroeg zal ik het stedelijk hospitaal opbellen en horen, wat ze voor me doen kunnen. Het regende geruisloos toen ik hen uitliet. Bedachtzaam heb ik mijn pijp gestopt. Als beschutting tegen de tocht, hield ik de handen bol om de opvlammende lucifer heen. Het deed mij denken aan de vreemde lantarens, die wij als kind omstreeks deze tijd in de vorm van een doodshoofd uit geroofde bieten sneden en waarvoor wij zélf huiverden, als we er een kaars in opstaken. Ik rookte langzaam en aandachtig een goedkope, doch met overleg gekozen zware tabak, gemengd met eigen kweeksel. Daarna heb ik de luiken gesloten. Het geknars der scharnieren en het bonzen van het hout schonken mij één ogenblik die kleine rilling van destijds weder, wanneer moeder mij naar bed had gebracht.
Trans-Siberian Prose and Little Jeanne from France (Fragment)
I was in my adolescence at the time Scarcely sixteen and already I no longer remembered my childhood
I was 16,000 leagues from my birthplace I was in Moscow, in the city of a thousand and three belfries and seven railroad stations And they weren't enough for me, the seven railroad stations and the thousand and three towers For my adolescence was so blazing and so mad That my heart burned in turns as the temple of Epheseus, or as Red Square in Moscow When the sun sinks. And my eyes shone upon the ancient routes And I was already such a bad poet That I didn't know how to go all the way to the end.
The Kremlin was like an immense Tatar cake Crusted with gold, With great almonds of cathedrals all done in white And the honeyed gold of the bells
An old monk was reading to me the legend of Novgorod I was thirsty And I was deciphering cuneiform characters Then, suddenly, the pigeons of the Holy Spirit soared above the square And my hands also flew up, with the rustling of the albatross And these, these were the last recollections of the last day Of the entire last voyage And of the sea.
But I was a very bad poet. I didn't know how to go to all the way to the end. I was hungry And all the days and all the women in the cafés and all the glasses I would have liked to drink and to break them And all the shop windows and all the streets And all the homes and all the lives And all the wheels of the hackney cabs turning in a whirlwind on the bad cobblestones I would have wanted to thrust them into a furnace of swords And I would have wanted to crush all the bones And to tear out all the tongues And to liquefy all the big bodies strange and naked under the clothing that drives me to madness I sensed the coming of the great red Christ of the Russian revolution And the sun was a bad wound That split open like a burnt up inferno.
Vertaald door Ekaterina Likhtik
Blaise Cendrars (1 september 1887 21 januari 1961)
Uit: Kleine Geschichten (Vertaald door Uwe Englert)
Vor dem Beginn aller Zeiten öffnete GOtt das Buch der Schöpfung und riss eine Seite heraus, denn hätte ER dies nicht getan, wäre das Buch vollkommen und somit die Existenz GOttes unmöglich, da es eines von GOttes Attributen ist, das einzige Vollkommene zu sein. Danach begann ER zu lesen, und allmählich entstand das Universum, indem dessen Geschichte unter Seinen Augen vorüberglitt, doch als ER an die fehlende Seite gelangte und einfach weiterlas, gab es notwendigerweise etwas, das ER nicht wusste, womit Seine Existenz ebenfalls unmöglich war, denn ein weiteres Seiner Attribute ist Seine Allwissenheit. Da ER aber allwissend ist, wusste er von Beginn an, dass ER sich - unabhängig davon, ob er die Seite herausreißen würde oder nicht -, gezwungen sähe, Seine Existenz zu beenden; ergo haben weder GOtt, das Buch, noch beide zusammen jemals existieren können, was in jedem Fall bedeutet, dass auch diese Geschichte unmöglich ist. Es sei denn, ER ist noch nicht an die fehlende Seite gelangt.
chartreuse glaub das doch bitte nicht was man sagt, was man sieht die abgewedelten deprivationen der aufgehellte fleck, und frag nicht nach fahnen, am malen ist doch was dran, man kann auch taschenschirme klonen und behaupten, sie seien geklaut bis davon was sichtbar wird bleibt regen regen, »es läuft es rollt die leere fassade« hat es je jemanden interessiert
We have come home From the bloodless wars With sunken hearts Our booths full of pride- From the true massacre of the soul When we have asked What does it cost To be loved and left alone
We have come home Bringing the pledge Which is written in rainbow colours Across the sky-for burial But is not the time To lay wreaths For yesterdays crimes, Night threatens Time dissolves And there is no acquaintance With tomorrow
The gurgling drums Echo the stars The forest howls And between the trees The dark sun appears.
We have come home When the dawn falters Singing songs of other lands The death march Violating our ears Knowing all our loves and tears Determined by the spinning coin
We have come home To the green foothills To drink from the cup Of warm and mellow birdsong To the hot beaches Where the boats go out to sea Threshing the oceans harvest And the hovering, plunging Gliding gulls shower kisses on the waves
We have come home Where through the lighting flash And the thundering rain The famine the drought, The sudden spirit Lingers on the road Supporting the tortured remnants of the flesh That spirit which asks no favour of the world But to have dignity.To be loved and left alone
't Is winter. Een koude decembernacht houdt met kille vingers oud Hollands grijze academieveste den blinddoek voor de oogen.
Slechts een waardig trawant van den reuzengeest dezer eeuw voert strijd met den nacht en rukt er gedurig den blinddoek weêr los. Zie maar, de gazvlammen werpen van afstand tot afstand een vlugtig licht in de holle straten en ginds langs de sombere grachten.
Waartoe die kamp; waarvoor dat licht? Immers de stad ging ter ruste en slaapt.
Geloof het niet, want telkens moet ze wakker en ziende zijn, wakker en ziende om er te waken voor het onheil dat naderen kon.
En de oude stad, zij slaapt dan ook niet. Slechts bij wijlen bevangt haar een ligte sluimering, en 't schijnt u toe als droomde zij van heur alouden roem - even als de teedere loot van den grijzen vorst der Alpen, die zoetjes dommelt aan haren boezem, en murmelt en fluistert van de grootheid zijner afkomst.
Maar toch, hoe vlugtig ook haar sluimering zij - telkens turend over den blinddoek heen, om er te waken zelfs in den nacht, toch vermag zij het niet zoo als zij 't zou willen.
De arme is krank!
Ja, 't hoofd is wel helder, zelfs klaarder dan voorheen; ja heur harte klopt wel even luide voor deugd en voor trouw als in de dagen harer jeugd, nogtans, gij ziet het wel hoe heur regter-arm als verlamd daar ter nederligt.
Luister:
Een deel van heur eêlste sappen gingen over in onzuivere vochten; in vochten die zich vormden tot een afzigtelijke wonde; een wonde die hare krachten verteert, en welligt haar voert in het einde tot de slooping van haar glorierijk bestaan.
Paulvitch had taken to the jungle when he had seen the beasts of Tarzan and their savage lord swarm the deck of the Kincaid, and in his terror lest Tarzan pursue and capture him he had stumbled on deep into the jungle, only to fall at last into the hands of one of the savage cannibal tribes that had felt the weight of Rokoff's evil temper and cruel brutality. Some strange whim of the chief of this tribe saved Paulvitch from death only to plunge him into a life of misery and torture. For ten years he had been the butt of the village, beaten and stoned by the women and children, cut and slashed and disfigured by the warriors; a victim of often recurring fevers of the most malignant variety. Yet he did not die. Smallpox laid its hideous clutches upon him; leaving him unspeakably branded with its repulsive marks. Between it and the attentions of the tribe the countenance of Alexis Paulvitch was so altered that his own mother could not have recognized in the pitiful mask he called his face a single familiar feature. A few scraggly, yellow-white locks had supplanted the thick, dark hair that had covered his head. His limbs were bent and twisted, he walked with a shuffling, unsteady gait, his body doubled forward. His teeth were gone--knocked out by his savage masters. Even his mentality was but a sorry mockery of what it once had been. They took him aboard the Marjorie W., and there they fed and nursed him. He gained a little in strength; but his appearance never altered for the better--a human derelict, battered and wrecked, they had found him; a human derelict, battered and wrecked, he would remain until death claimed him. Though still in his thirties, Alexis Paulvitch could easily have passed for eighty. Inscrutable Nature had demanded of the accomplice a greater penalty than his principal had paid.
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 - 19 maart 1950)
in der unwirklichen Stille des lotrechten Lichts
während in der Tiefe die Nacht sich wälzt mit ihrem Gewürm
o dieser Augenblick im Gleichgewicht der den Atem anhält
bevor das Bild kentert.
Hinter Mir
Hinter meiner Mauer im Rücken meiner Undurchdringlichkeit im Licht drehen sich Gottes Spielzeuge um sich selbst Hinter mir diese Karusselle von Desastern: grell bemalt und von den blauen Netzen der Sonne verhüllt und fern in verstockter Musik.
Matière de la poésie
Das Meer verhüllt von Licht: verhüllt von Helligkeit ... im Sinn von Licht: ein Lilienweiß um nichts zu sein als Weiß der Lilien und Meer um nichts als Meer zu sein und ohne Maß: und Mond-Abwesenheit welch Leuchten das seine langer Überfahrt antritt und jedes Land vergisst auf nichts bedacht als Ewigkeit - das Meer: das nicht mehr Tag noch Nacht ist sondern Zeit.
It began in a Woman's Club in London on a February afternoon--an uncomfortable club, and a miserable afternoon--when Mrs. Wilkins, who had come down from Hampstead to shop and had lunched at her club, took up The Times from the table in the smoking-room, and running her listless eye down the Agony Column saw this:
To Those Who Appreciate Wistaria and Sunshine. Small mediaeval Italian Castle on the shores of the Mediterranean to be Let furnished for the month of April. Necessary servants remain. Z, Box 1000, The Times.
That was its conception; yet, as in the case of many another, the conceiver was unaware of it at the moment.
So entirely unaware was Mrs. Wilkins that her April for that year had then and there been settled for her that she dropped the newspaper with a gesture that was both irritated and resigned, and went over to the window and stared drearily out at the dripping street.
Not for her were mediaeval castles, even those that are specially described as small. Not for her the shores in April of the Mediterranean, and the wisteria and sunshine. Such delights were only for the rich. Yet the advertisement had been addressed to persons who appreciate these things, so that it had been, anyhow addressed too to her, for she certainly appreciated them; more than anybody knew; more than she had ever told. But she was poor. In the whole world she possessed of her very own only ninety pounds, saved from year to year, put by carefully pound by pound, out of her dress allowance. She had scraped this sum together at the suggestion of her husband as a shield and refuge against a rainy day. Her dress allowance, given her by her father, was L100 a year, so that Mrs. Wilkins's clothes were what her husband, urging her to save, called modest and becoming, and her acquaintance to each other, when they spoke of her at all, which was seldom for she was very negligible, called a perfect sight.
Mr. Wilkins, a solicitor, encouraged thrift, except that branch of it which got into his food. He did not call that thrift, he called it bad housekeeping. But for the thrift which, like moth, penetrated into Mrs. Wilkins's clothes and spoilt them, he had much praise. "You never know," he said, "when there will be a rainy day, and you may be very glad to find you have a nest-egg. Indeed we both may."
Elizabethvon Arnim (31 augustus 1866 9 februari 1941)
You didnt come to New York to tell the man you dont want to make a deal, did you?
I came to New York because he sent me a check for a thousand dollars, with no strings attached. I came to meet him, to hear him out, to examine the contract.
What kind of contract do you want?
What kind does he want? This is his idea, not mine. All hes got to do is put a deal in writing. All Ive got to do is read it carefully and say yes or no. I made that very clear in my letter.
What about the play?
What about it?
What kind of a play is it going to be?
If the contracts okay, and I sign it, its going to be a play that I write.
What kind of play, though?
The play isnt written. Well know the kind it is when it is written.
He wants you to write a play something like one of the plays of Shaw. I forget which one, but he feels youre the only playwright in the world who can write a play like that.
I dont write a play like a play somebody else once wrote. I write a play, thats all.
Have you got an idea for a play?
I dont need an idea. For fifteen years Ive written at least one new play a year. I havent earned a penny from any of them. Youve looked up this man in Dun and Bradstreet, and hes worth a lot of money. He wants me to write a play. He wants me to do something for him, for money, that I do anyway, for no money. I dont ask him how hes going to make his next million. I dont ask him anything. Until you phoned and wired and wrote, and he phoned and wired, I didnt even know he was alive. Now it turns out he is, and for some reason he wants me to write a play. All hes got to do is let me see the contract.
Sur le bord d'un canal profond dont les eaux vertes Dorment, de nénufars et de bateaux couvertes, Avec ses toits aigus, ses immenses greniers, Ses tours au front d'ardoise où nichent les cigognes, Ses cabarets bruyants qui regorgent d'ivrognes, Est un vieux bourg flamand tel que les peint Teniers. - Vous reconnaissez-vous ? - Tenez, voilà le saule, De ses cheveux blafards inondant son épaule Comme une fille au bain, l'église et son clocher, L'étang où des canards se pavane l'escadre ; - Il ne manque vraiment au tableau que le cadre Avec le clou pour l'accrocher.
Albertus, II
Confort et far-niente ! - toute une poésie De calme et de bien-être, à donner fantaisie De s'en aller là-bas être Flamand ; d'avoir La pipe culottée et la cruche à fleurs peintes, Le vidrecome large à tenir quatre pintes, Comme en ont les buveurs de Brawer, et le soir Près du poêle qui siffle et qui détonne, au centre D'un brouillard de tabac, les deux mains sur le ventre, Suivre une idée en l'air, dormir ou digérer, Chanter un vieux refrain, porter quelque rasade, Au fond d'un de ces chauds intérieurs, qu'Ostade D'un jour si doux sait éclairer !
Théophile Gautier (31 augustus 1811 23 oktober 1872)
Uit: Das Leben der Hochgräfin Gritta von Rattenzuhausbeiuns
Dann sah es wohl von weitem aus, wenn sich die Abendsonne in einem Schloßfenster spiegelte, als leuchte sie den alten Steinen - denn dafür hielt man die Ratten in der Ferne - zum Abendtanz, und man hatte Angst, sie würden einmal ganz davon laufen und den Besitzer ohne Besitz lassen. Es waren auch Türme an den Ecken, aber zerfallen, außer einem, der noch zierlich an das alte Nest geklebt war; aber aus den gotischen Rosen und Linien der Verzierungen wuchs Gras und Moos.
Dies war das Schloß von einem alten Grafen Rattenzuhausbeiuns, der mit einem Töchterchen dort wohnte. Ein schmaler Steg, wie man ihn sonst über die Bächlein legt, führte von einem vorragenden Fels aus, grade über den Talabgrund, vor die kleine Holztür des Schlosses, der ein Holunderbaum mit seinen Blüten zur Seite nickte. Der Wurm hatte viele Löcher hinein gebohrt, und die Spinnen viele Decken darüber gewebt. - Heute tönte schon das fleißige Rädchen Grittas herab, wie es schnurrte. Es kam ein Steingang, spitz und dunkel zugewölbt, mit verschiednen Löchern für Ratten und Mäuse; dann ein gewundnes Treppchen hinauf. Hier saß die kleine Hochgräfin Gritta, der emsig das Rädchen den feinen Faden aus den Fingern zog, während sie träumerisch zuschaute, und hier war am Ende des Ganges eins der drei Fenster des Schlosses zu finden, das rund und halb voll grüner Scheiben, halb mit dem halben Leibe des Ritters St. Georg, im blauen und roten Gewand, und dem des Drachen gefüllt war; auf dem Fenster stand ein Krügelchen mit Nelkenschößlingen, und die Sonne fiel durch den blau und roten St. Georg auf den hochgräflichen Goldblondkopf und spielte in wundermilden Farbentönen auf dem Steinboden, ihn erwärmend, obwohl es noch ziemlich kalt im Gang war.
Gisela von Arnim (30 augustus 1827 4 april 1889)
Malovanka, Marijänka, Drinopol die dritte Haltestelle hinter Pohorelec, früher Station »Denkmal
des Nationalen Schrifttums«; die Namen wechseln schnell seit einiger Zeit. Das Kloster Strahov
wurde im Rahmen der Restitution den Prämonstratensern zurückgegeben, wie lange die Manuskripte
des Nationalen Schrifttums dort noch aufbewahrt werden, ist unklar. Der alte Ortsname Pohorelec Brandstätte, ist geblieben, als Erinnerung an die häufigen Feuersbrünste in dieser Vorstadt von Hradcany. Ich steige aus. Die Zweiundzwanzig fährt weiter, am Gasthaus »Zur Kastanie« vorbei, dem Gründungsort der Sozialdemokratischen Partei, dann auf die Straße der Pioniere zu, mit dem ältesten Mönchskloster Böhmens und der Kirche der Heiligen Margarethe in Richtung Bilá Hora, Weißer Berg, wo in der Schlacht von 1620 der böhmische protestantische Adel vernichtet wurde. Endstation.
Nach dem November 1989 wurde die Straße der Pioniere in Patockova umbenannt, zur Erinnerung
an den Philosophen Jan Patocka, Mitbegründer der Charta 77, der mit siebzig Jahren nach einem elfstündigen Verhör durch die StB, die Geheime Staatssicherheit, an einem Hirnschlag starb. Bei seinem Begräbnis auf dem St. Margarethener Friedhof kreiste knatternd ein Polizeihubschrauber
über den Trauernden, so daß die Sprecher nicht zu hören waren. Jeder, der sich dem Friedhof
näherte, wurde gefilmt, wer eintreten wollte, mußte sich ausweisen und wurde registriert.
Libue Moníková (30 augustus 1945 12 januari 1998)
. . . I have also been for 10 days to Windsor --where I rambled to my old haunts. Windsor--Eton &c is the only spot of English ground for which I have an affection. We were delighted each morning too by hearing the King's band practise for an hour & a half--the finest band in the world perhaps consisting of 44 wind instruments, whose effect is so much finer than those scraping strings--In sacred pieces they rose to the majesty of an organ--in lighter airs their delicate execution seemed the work of fayry powers. The grand disappointment was that I could not obtai[n] a sight of my liege Lord his Sacred Majesty--It was too provoking--I prepared my best curls & smiles & curtsey & walked up Each day to the castle with my companion vainly--The servants in waiting began to know us & one old fat footman commiserated our fate mightily when we asked for the last time whether his Majesty was expected & told him that it was our last chance--"I am quite sorry, ladies--I am sure his majesty would have been glad to see you--he is always glad to see & be seen by ladies."--What a flattering prospect--the while thus we fished the object of our angling was seated calmly in a boat fishing for less fish on Virginia Water.
De Nederlandse schrijver Appie Baantjer, schrijver van de populaire politieserie 'Baantjer', is zondag op 86-jarige leefijd overleden. Albert Cornelis (Appie) Baantjer werd geboren in Urk op 16 september 1923. Op zijn zestiende ging hij werken in een handel in vetten en spijsoliën. In 1945 meldde hij zich bij het hoofdbureau van de Amsterdamse politie, nadat zijn vader daar voor hem had gesolliciteerd. In 1948 ging hij werken bij Vijf maal acht, de Radio-, Auto en Motordienst te Amsterdam. Over dat bedrijf schreef hij later zijn eerste boek. In 1952 trouwt hij met Marretje van der Vaart. Een jaar later begon hij met zijn opleiding als rechercheur, totdat hij terecht kwam op bureau Warmoesstraat in Amsterdam in 1955. Hij werkte daar 38 jaar. In 1959 schreef hij zijn eerste boek, 5x8, maar dat werd geen succes.In de jaren erna schreef hij nog een paar boeken en begin jaren 60 kwam hij met het personage De Cock. Dit personage is gebaseerd op twee collega's van hem. In 1963 schreef hij zijn eerste boek over De Cock, "De Cock en een strop voor Bobby." In totaal verschenen er zon 70 boeken.
Uit: De Cock en moord op termijn
Rechercheur de Cock van het oude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, trok met een gebaar van ingehouden woede een blad van een proces-verbaal uit zijn schrijfmachine en begon te lezen. De tikfouten in bijna elke regel ergerden hem. Sinds de luitjes van de afdeling Voorzieningen zijn oude Remington bij hem hadden weggehaald en vervangen door een grommend elektrisch schrijfmonster, dat al ratelend in beweging kwam waneer zijn te dikke vingers maar even de toetsen raakten, kwam er geen behoorlijk werkstuk meer uit zijn handen. Wat wild duwde hij de schrijfmachine van zich af en keek naar Vledder, zijn assistent. De jonge rechercheur gniffelde. Zal ik het even voor je overtypen? De Cock knikte gelaten. Als ze vandaag of morgen een computer voor mijn neus zetten, bromde hij, ga ik onmiddellijk met pensioen. Hij reikte het blad met tikfouten aan Vledder. Vroeger schreven we die dingen met de hand.
Scene uit Baantjer
Dat waren nog eens tijden, Snoof de jonge rechercheur spottend. De Cock reageerde fel. Ja dat waren nog eens tijden. De wereld zat toen heel wat gemakkelijker in elkaar dan tegenwoordig. Vledder pakte een blanco vel uit de lade van zijn bureau en schoof dat in de machine. toen, sprak hij achteloos, werden er ook moorden gepleegd. De Cock knikte. Zeker maar niet zo veelvuldig. Het schokte de mensen nog. Men sprak erover. Moord was nieuws voor de frontpagina. Dagenlang. En nu zes regels op pagina vier, derde kolom. Vledder glimlachte. Zijn vingers gleden over de toetsen. Je hebt alleen maar de pest in omdat je die machine niet te baas kunt. De Cock zweeg.
Appie Baantjer (16 september 1923 - 29 augustus 2010)
Pascal (Clermont 1623-Parijs 1662) en Frans Kellendonk (Nijmegen 1951-Amsterdam 1990) hebben meer gemeen dan welk koppel van een Franse en een Nederlandse schrijver ook. Hun sociale afkomst, hun levensloop, hun schrijfstijl, hun levensprobleem, en hun oplossing daarvan, hun ziekte en hun dood vertonen opvallende overeenkomsten.
Er zijn natuurlijk ook verschillen. Pascal was ingenieur en filosoof. Kellendonk anglist en schrijver. Pascal was zijn hele leven ongelukkig - van Frans is mij dat niet bekend. Pascal is wereldberoemd, Kellendonk nog niet. Maar gezien de afstand van 330 jaren en 330 mijlen zijn de overeenkomsten frappant.
De jongen werd geboren in een goed-katholiek, welvarend gezin in een provincieplaats ver van de hoofdstad, waar hij later natuurlijk ging wonen en waar hij in aanraking kwam met stromingen die het traditionele rooms-katholicisme bestreden. Hij is de enige zoon - er zijn nog drie zussen, van wie er een veel invloed op hem heeft. Hij is duidelijk intelligent en krijgt een goede opvoeding. Al vroeg raakt hij - in kleine kring - bekend. Hij heeft venijnige vijanden. Zijn openbare leven is zeer beperkt. Hij blijft ongetrouwd en van enige belangstelling voor een lid van het vrouwelijk geslacht is nooit sprake. Aan het eind van zijn leven lijdt hij aan een ernstige ziekte waar geen kruid tegen gewassen is. Zijn dood is een verlossing. Die dood komt kort na zijn negenendertigste verjaardag.
Over welk onderwerp hij ook schrijft (ketterse opvattingen, kritiek op de wetenschap van de tijd), hij schrijft altijd kristalhelder, klassiek proza. Wat Pascal betreft: er zijn weinig Franse schrijvers uit de zeventiende eeuw die nog zo leesbaar zijn. Het zal me niet verbazen als dat in de drieëntwintigste eeuw ook over Kellendonk gezegd wordt.
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
Uit: The Double Garden(Vertaald door Alexander Teixeira De Mattos)
I HAVE lost, within these last few days, a little bull-dog. He had just completed the sixth month of his brief existence. He had no history. His intelligent eyes opened to look out upon the world, to love mankind, then closed again on the cruel secrets of death.
The friend who presented me with him had given him, perhaps by antiphrasis, the startling name of Pelléas. Why rechristen him? For how can a poor dog, loving, devoted, faithful, disgrace the name of a man or an imaginary hero?
Pelléas had a great bulging, powerful forehead, like that of Socrates or Verlaine; and, under a little black nose, blunt as a churlish assent, a pair of large hanging and symmetrical chops, which made his head a sort of massive, obstinate, pensive and three-cornered menace. He was beautiful after the manner of a beautiful, natural monster that has complied strictly with the laws of its species. And what a smile of attentive obligingness, of incorruptible innocence, of affectionate submission, of boundless gratitude and total self-abandonment lit up, at the least caress, that adorable mask of ugliness! Whence exactly did that smile emanate? From the ingenuous and melting eyes? From the ears pricked up to catch the words of man? From the forehead that unwrinkled to appreciate and love, or from the stump of a tail that wriggled at the other end to testify to the intimate and impassioned joy that filled his small being, happy once more to encounter the hand or the glance of the god to whom he surrendered himself?
Pelléas was born in Paris, and I had taken him to the country. His bonny fat paws, shapeless and not yet stiffened, carried slackly through the unexplored pathways of his new existence his huge and serious head, flat-nosed and, as it were, rendered heavy with thought.
For this thankless and rather sad head, like that of an overworked child, was beginning the overwhelming work that oppresses every brain at the start of life. He had, in less than five or six weeks, to get into his mind, taking shape within it, an image and a satisfactory conception of the universe. Man, aided by all the knowledge of his own elders and his brothers, takes thirty or forty years to outline that conception, but the humble dog has to unravel it for himself in a few days: and yet, in the eyes of a god, who should know all things, would it not have the same weight and the same value as our own?
Maurice Maeterlinck (29 augustus 1862 - 6 mei 1949)
Mein Vater, ein hochgewachsener und strenger Mann, unterrichtete während beinahe vier Jahrzehnten die siebte bis neunte Klasse von Tannwiler. Als lediger Junglehrer hatte er zuerst ein Zimmer im Dorf gemietet und war dann, nach der Heirat mit der Tochter eines Sägereibesitzers, ins Häuschen unterhalb des Schulhauses gezogen. Dort wurde ich geboren, dort wuchs ich auf, dort lernte ich Geige spielen. Das Geigenspiel wurde später zu meinem Beruf. Oft habe ich mein Schicksal verwünscht, Lehrersohn zu sein. Von Lehrerkindern erwartet man, dass sie gute und angepasste Schüler sind; genau dafür werden sie dann verachtet und verspottet. Wenn sie aber aufmucken, heißt es gleich, ein Lehrerkind solle dem eigenen Vater keine Schande machen. Ich gehörte lange zur ersten Sorte, zu den Stillen und Unauffälligen, und hatte darunter zu leiden, dass ich mich an einfältigen Streichen nicht beteiligen mochte. Das änderte sich erst, als ich mich am Ende der vierten Klasse mit Christian, dem Sohn des Posthalters, verbündete. Er war ein Einzelgänger wie ich, aber zarter in der Konstitution, schweigsam und empfindlich. Er las viel, interessierte sich für Geschichte, für Ausgrabungen und Monumente, während ich damals Musik und Malerei entdeckte und stundenlang in den Kunstbänden meines Vaters schmökerte. Wir hatten beide, in den Augen unserer bäuerlichen Klassenkameraden, absonderliche Interessen. Christian war erst im Lauf der vierten Klasse nach Tannwiler gekommen. Ich hatte ihn an seinem Fensterplatz wochenlang beobachtet, bevor ich ihn anzusprechen wagte. Ich war fasziniert von seinem Profil, das einem bestimmten Kinderbild aus einem der Kunstbände glich; ich konnte nicht wegsehen, wenn am späten Morgen die Sonne den Flaum in seinem Nacken schimmern ließ. Es war derselbe Flaum, den ich später auch an Christians Schwester Barbara entdeckte, als ich zum ersten Mal ihre seidenen Haare aus dem Nacken hob und die Haut darunter berührte; der Flaum reichte, kaum erkennbar, den Rücken hinunter und lief in einer zarten Spitze aus. Aber das war viel später.
...En met de geur van water in de schaduw, een groene. Ik kantelde de bemoste stenen om de zilvervisjes weg te zien glibberen. Het was een droom over het plezier van het omkeren, die wetenschap dat je van alle kanten... en dan toch niet verloren raken! De vrijheid om vanuit elk opzicht het uitzicht... Zoals dieren ruiken dat het gaat regenen, terwijl de lucht nog blauw is. Ja, dat moest ik beter begrijpen. Ook wolken behoren tot het landschap. Niet altijd denken dat omhoog kijken meteen het zwaard naar beneden laat suizen.
Het was een droom over kristalhelderheid, waarin ik mijn eigen bewegingen zag, die ik maakte in slaap. Een slaapvattend mij. Eerst een slaapdronken ademen en dan het kneden van droom door de hersens om met veel zuurstof wakker te worden. Uit bed gesprongen om vlug in de spiegel te zien wat erin zat die dag. De zilvervisjes, die van onder uit de slaap naar boven waren geschoten door mijn gezicht en zich hadden verborgen in de schaduw bij de mond de ogen de haargrens. Ik telde mijn geld en liep in de dag met een zilvergezicht.
Elma van Haren (Roosendaal, 29 augustus 1954)
De Zwitserse dichter, schrijver en vertaler Herbert Meier werd op 29 augustus 1928 in Solothurn geboren. Reeds op school begon hij gedichten en stukjes schrijven. Hij studeerde literatuur, geschiedenis, filosofie en kunstgeschiedenis in Bazel, Wenen, Parijs en Fribourg, en sloot zijn studie af met een proefschrift over de toneelstukken van Ernst Barlach. Hij is opgeleid als acteur bij Ernst Ginsberg. Hij werkte als redacteur in Parijs en Poitiers, en was als toneelschrijver en acteur bij het Städtebundtheater Biel / Solothurn actief. Van 1977 tot 1982 was hij de belangrijkste toneelschrijver van het Schauspielhaus in Zürich. Aan de universiteiten van Sankt Gallen en Zürich doceerde hij drama en hij werd benoemd in 1986 als schrijver in residence aan de University of Southern California in Los Angeles. Van 1994 tot 1998 was hij gastheer van de show "Sternstunde Philosophie" op de Zwitserse televisie. Sinds 1955 werkt hij als freelance schrijver en vertaler in Zürich.
Iemand die van Herman Gorter helemaal niets af weet, kan een encyclopedie of een literatuurgeschiedenis opslaan, en leert dan, behalve de jaartallen 1864-1927, dat er vier dichters naar die naam hebben geluisterd: de maker van Mei, de enige echte sensitivist, een volgeling van Spinoza, en een doorgewinterde communist. Aan dat vierkoppige beeld verandert, wanneer zo'n lezer zich verder in de figuur verdiept, en een hele boekenkast vol studies en artikelen door worstelt, betrekkelijk weinig. Het kwartet wordt soms tot een tweetal teruggebracht: er was eerst de Tachtiger Gorter; na een crisis, gemarkeerd door de Kenteringssonnetten van 1891-1893, werd hij de dichter van een Idee, en uiteindelijk marxist - nog altijd een Januskop. Meestal komt daar een waardering aan te pas: sommigen (Coster, Prinsen hielden het ervoor dat de tweede Gorter een ondermaats poëet was, anderen (Brandt Corstius, Van Ravesteijn vonden dat het eerst met het dichtwerk van de latere Gorter menens werd.
Het beeld van Herman Gorter in hand- en schoolboek berust op verkaveling en vierendeling, en op het eerste gezicht valt daar heel weinig tegen in te brengen. Gorter heeft zelf zijn ontwikkeling meermalen geperiodiseerd, en vooral zijn kennismaking met het socialisme als een scheepsramp voorgesteld, waaruit hij als krachtig schipbreukeling van het schip der bourgeoisie in het land der arbeiders aangekomen is.
Jacques Kruithof (29 augustus 1947 7 maart 2008)
Depuis deux ou trois ans James Joyce a obtenu, parmi les gens de lettres de sa génération, une notoriété extraordinaire. Aucun critique ne s'est encore occupé de son uvre et c'est à peine si la partie la plus lettrée du public anglais et américain commence à entendre parler de lui ; mais il n'y a pas d'exagération à dire que, parmi les gens du métier, son nom est aussi connu et ses ouvrages aussi discutés que peuvent l'être, parmi les scientifiques, les noms et les théories de Freud ou de Einstein. Là, il est pour quelques-uns le plus grand des écrivains de langue anglaise actuellement vivants, l'égal de Swift, de Sterne et de Fielding, et tous ceux qui ont lu son Portrait de l'Artiste dans sa Jeunesse s'accordent, même lorsqu'ils sont de tendances tout opposées à celles de Joyce, pour reconnaître l'importance de cet ouvrage ; tandis que ceux qui ont pu lire les fragments d'Ulysse publiés dans une revue de New-York en 1919 et 1920 prévoient que la renommée et l'influence de James Joyce seront considérables. Cependant, si, d'autre part, vous allez demander à un Membre de la « Société (américaine) pour la Suppression du Vice » : Qui est James Joyce ? Vous recevrez la réponse suivante : C'est un Irlandais qui a écrit un ouvrage pornographique intitulé Ulysse que nous avons poursuivi avec succès en police correctionnelle lorsqu'il paraissait dans la Little Review de New-York. Il s'est en effet passé pour Joyce aux États-Unis ce qui s'est passé chez nous pour Flaubert et pour Baudelaire. Il y a eu plusieurs procès d'intentés contre The Little Review à propos d'Ulysse. Les débats ont été parfois dramatiques et plus souvent comiques, mais toujours à l'honneur de la directrice de The Little Review, Miss Margaret Anderson, qui a combattu vaillamment pour l'art méconnu et la pensée persécutée.
Valery Larbaud (29 augustus 1881 2 februari 1957)
In einem hochgewölbten, engen gotischen Zimmer Faust, unruhig auf seinem Sessel am Pulte.
FAUST: Habe nun, ach! Philosophie, Juristerei und Medizin, Und leider auch Theologie Durchaus studiert, mit heißem Bemühn. Da steh ich nun, ich armer Tor! Und bin so klug als wie zuvor; Heiße Magister, heiße Doktor gar Und ziehe schon an die zehen Jahr Herauf, herab und quer und krumm Meine Schüler an der Nase herum- Und sehe, daß wir nichts wissen können! Das will mir schier das Herz verbrennen. Zwar bin ich gescheiter als all die Laffen, Doktoren, Magister, Schreiber und Pfaffen; Mich plagen keine Skrupel noch Zweifel, Fürchte mich weder vor Hölle noch Teufel- Dafür ist mir auch alle Freud entrissen, Bilde mir nicht ein, was Rechts zu wissen, Bilde mir nicht ein, ich könnte was lehren, Die Menschen zu bessern und zu bekehren. Auch hab ich weder Gut noch Geld, Noch Ehr und Herrlichkeit der Welt; Es möchte kein Hund so länger leben! Drum hab ich mich der Magie ergeben, Ob mir durch Geistes Kraft und Mund Nicht manch Geheimnis würde kund; Daß ich nicht mehr mit saurem Schweiß Zu sagen brauche, was ich nicht weiß; Daß ich erkenne, was die Welt Im Innersten zusammenhält, Schau alle Wirkenskraft und Samen, Und tu nicht mehr in Worten kramen.
O sähst du, voller Mondenschein, Zum letzenmal auf meine Pein, Den ich so manche Mitternacht An diesem Pult herangewacht: Dann über Büchern und Papier, Trübsel'ger Freund, erschienst du mir! Ach! könnt ich doch auf Bergeshöhn In deinem lieben Lichte gehn, Um Bergeshöhle mit Geistern schweben, Auf Wiesen in deinem Dämmer weben, Von allem Wissensqualm entladen, In deinem Tau gesund mich baden!
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 22 maart 1832)
Buste van Alexander Trippel in de Anna-Amalia-Bibliothek in Weimar
Tenslotte belandde hij op de 's-Gravendijkwal van zijn woonplaats (Rotterdam). Een verouderde wel wat van een open gevangenis weghebbende dependance. Hij kreeg een tweepersoons slaapkamer twee hoog. Dag en nacht klonk het opbeurende lawaai van doorgaand verkeer uit en naar de Maastunnel. Binnen de recreatieruimtes vernam hij Skyradio met ordinaire zangstemmen en optimistische reclames en praatjes.
Zeer besteed aan het gewone volk plus medepatiënten schijnbaar, doch een ware hel voor zijn zich traag herstellend gemoed. Er was een rookhok met uitzicht op een binnenplaats. Feitelijk sinds zijn longontsteking tot de niet-rokers behorend voor ruim een maand, kwam hij in de verleiding af en toe een sigaret te bietsen. Eerst werd hij daar misselijk van, allengs echter ging dat over, zeker naarmate hij er diverse zelf gekochte pakjes op liet volgen. Van zijn vroegere sprankelendheid was niks meer over. Hiervoor in de plaats was een via lithiummedicatie getemperde desgeïnteresseerde stemming gekomen. Twee grote witte tabletten moest hij zelf beneden komen ophalen rond tien uur 's avonds, terwijl hij toch al uren lang in bed wezenloos het verkeerslawaai lag te beluisteren.
Kortom, hij zakte in een uitzichtloze diepte weg.
Nog in de kliniek te Capelle verblijvend, mocht hij op een avond zich naar zijn huisadres begeven per openbaar vervoer. Maar hij bezat geen huissleutels. De groene gordijnen waren gesloten. Noch de bovenbuurman bleek thuis, noch de zich over zijn katten ontfermd hebbende overbuurman. Ontmoedigd liep hij de donkere straat weer uit en belde bij de stuurman om de hoek aan. Deze leeftijdgenoot, een goeie kennis, was alweer ettelijke jaren met een veel jongere Caboverdiaanse gehuwd. Gastvrij werd hij ontvangen en zelfs door de heer des huizes vergezeld richting Capelle. Er stond een venijnige oostenwind. Het lopen werd bemoeilijkt wegens de in linkerschoen knellende pijnlijke kleine teen. Bovendien bleek hij te licht gekleed op deze barre maartse kou. De stuurman sprak hem moed in. Moeilijk bereikbaar was de kliniek en beide voetgangers wisten, na bij een bushalte vergeefs gewacht te hebben, de juiste weg niet meer.
Scheidungen, Taufen, Firmenjubiläen. Es hatte sich wohl herumgesprochen, dass man auf mich bauen konnte, was die Bilder anging. Ich sorgte für die gute Erinnerung. Darin erkannte ich nach und nach die Aufgabe meines Lebens. Man war ja für irgendetwas angetreten, die Gene wussten Bescheid. Meine Gene sagten: Mach ihnen etwas, damit sie bestimmte Momente im Leben nicht vergessen. Gib ihnen etwas in die Hand, damit sie zumindest glauben, dass dies ein wichtiger Moment war. Mache ihnen den Moment wichtig. Ich war kein Philosoph, jedenfalls nicht in dieser neu entstandenen Vergangenheit, ich war kein Kfz-Mechaniker, ich war kein Vertreter von biologisch
geprüften landwirtschaftlichen Produkten. Alle diese Leute versuchten, den Leuten bestimmte Momente schmackhaft zu machen: gute Autos, gute Gedanken, gutes Essen. Aber eigentlich waren das alles Ablenkungen vom Augenblick. Ich dagegen sage einfach:
»Moment mal « und schon ist etwas geschehen.
» Das mag ja alles sein «, sagte Manja. » Aber wie gesagt, ich hatte den Eindruck, dass deine letzten Bilder dich irgendwie von diesen fixierten Momenten des gesellschaftlichen Lebens abgerückt haben. Auf dem letzten Bild eines Geburtstags habe ich gesehen, dass du dem alten Mann einen Zopf angedichtet hast und seiner Mamsell einen Schnurrbart. Dich scheint der Hafer zu stechen! Ich sehe dich abstürzen mit heiß genähten Flügeln aus Wachs. Also hab ich dich angesprochen, damit du wieder für die Gesellschaft im positiven Sinne produktiv wirst. «
Nadat zijn vader in 1937 slachtoffer werd van Jozef Stalins zuiveringen verhuisde het gezin Trifonov echter naar een onderkomen communale woning (welke later model zou staan voor het huis aan de kade), tegenover het Kremlin. Tijdens de oorlog diende Trifonov bij een Moskouse vliegtuigfabriek. Van 1944 tot 1949 studeerde hij literatuur en vervolgens wierp hij zich op het schrijverschap.
Trifonov staat bekend om zijn zogenaamde stadse proza en schetst de alledaagse problemen van het leven in de Sovjet-Unie. In de psychologische uitwerking liet hij zich sterk inspireren doos Anton Tsjechov. Bekende romans van Trifonov (ook in het Nederlands vertaald) zijn Het huis aan de kade (1972), Het andere leven (1976) en De oude man (1978).
In Het huis aan de kade beschrijft Trifonov het intellectuele klimaat tijdens de laatste jaren van Stalins bewind. Hij behandelt het leven van alledag van een Sovjet-geleerde die het uiteindelijk in de jaren zeventig tot een aanzienlijke post heeft gebracht. Daarnaast is het een geschiedenis van meerdere generaties in het huis aan de kade, hun vechten en compromissen, hun cynisme en illusies, hun zuiverheid en omgang, symbolisch voor een tijdperk.
Uit: Zeit des Zögerns (Bespreking van Die Zeit der Ungeduld" door Heinrich Böll in Die Zeit, 1975)
Eine Zigeunerin in Paris hatte dem Zaren Alexander II. prophezeit, sieben Attentate würde er überleben. Das sechste fand im Februar 1880 statt und bestätigte die Wahrsagerin: Es war dem Tischler Stepan Ghaltürin gelungen, sage und schreibe 150 Kilogramm Dynamit in das Winterpalais zu schmuggeln, und der Zar hatte diese fürchterliche Explosion überlebt. Chalturin entkam, während die Zündschnur noch schwelte; Wachsoldaten und Personal entkamen nicht. Und obwohl die Zeichen ungünstig standen (er hatte am Abend vorher beim Whist sein eigenes Bild vom Tisch gestoßen), ließ Alexander II. sich schon .wenige Wochen später, am 1. März 1880, ausfahren, um eine Parade abzunehmen und bei deiner Lieblingskusine Tee zu trinken. Wie konnte er ahnen, daß im siebten Attentat das achte enthalten war? (Ein Zwillingsattentat, das als Drilling geplant war, denn als neuntes Attentat war Scheljabows Dolchstoß in Reserve gewesen, doch war Scheljabow im letzten Augenblick verhaftet worden.) So entging der Zar dem siebten Anschlag, Ryssakows Schuß, und erlag dem achten, Grinewitzkijs Bombe, die wenige Sekunden später geworfen wurde.
Vorbereitungen und Ausführungen des geglückten Anschlags und einiger mißglückter Attentate bilden den Handlungsfaden dieses erstaunlichen Buches von - ' Jurij Trifonow: Die Zeit der Ungeduld". Trifonow begibt sich: in die spannungsgeladene Tradition russischer Langatmigkeit" und wird doch weder konventionell noch spekulativ. Man muß den Glücksfall der Übersetzung von Alexander Kaempfe hinzuzählen, wenn man sich fragt: was ist das für ein Land, für ein Volk, eine Sprache, die nicht nur den Stoff für einen solchen Roman vor der Tür liegen haben, sondern wo ein solcher Roman auch noch geschrieben wird? Wir sollten uns, denke ich, auf einiges gefaßt machen, nicht nur von Trifonow oder Woinowitsch. In Trif onows Roman wird vom Autor weder gerichtet noch hingerichtet; Trifonow hält sich an keinerlei Klischee, weder ideologisch noch in seinen Formalitäten. Er bietet keine Revolutionärs- Ikonographie und hält sich an kein gängiges Kritiker-Klischee, nach dem ein Roman in eine.bestimmte Kategorie zu gehören hat.
Upstairs in the attic Grace wondered at the nature of those who allow others to enter a room where their deepest secrets lie.
She sat before Philip's huge desk, considering the drawers and pigeonholes crammed with papers and letters and the Imperial Portable typewriter on the desk with a sheet of paper thrust in it, naked for all the world to see! Somewhere in one of the drawers perhaps Philip's novel lay typed and bound. How could he dare to give a stranger permission to enter this room! Or was this room not the repository of his secrets? Perhaps he himself had no access to his treasures; perhaps he hoarded them elsewhere without ever recognizing them; perhaps he discarded them one by one without ever having known them?
Telling herself that in spite of temptation it is not kind to explore the papers of another whether or not they are admitted secrets, Grace turned her attention to the window which was small, overlooking the golf course and the rigid death-posed trees that stood in their monumental anguish like the thorn trees that are the suicides in hell.
The room, Grace decided, would be a perfect place to write in, although not because of the view, for in writing the studied landscape is not the Holly Road back garden, the Winchley golf course; nor the Old Brompton Road, the car salesroom, the jet cotton-trails in the sky; it is some mysterious place out of the world's depths where the waves are penetrated by the faint gleam of the drowning sun and the last spurts of light escape like tiny sparkling fi sh into the dark folds and ceaselessly moving draperies of the water; it is the inner sea; you may look from every window in Winchley, London, New Zealand, the World, and never fi nd the Special View. Yet here, in the attic, Grace decided, little effort or encouragement would be needed to draw aside the curtains of the secret window, to smash the glass, enter the View; fearful, hopeful, lonely; disciplining o'e's breath to meet the demands of the new element; facing again and again the mermaid'n's conflict to go or stay; to return through the window whose one side is a mirror, or inhabit the blood-cave and slowly change from one who gazed at the view to one who is a part or whole of the view itself; and from there (for creation is movement) when all the mirror is a distorted image of oneself, bobbing in the dark waves with stripes of light like silver and gold bars imprisoning'one's face and body, to pass beyond the view, beyond oneself to where?
Though not a large place it is truly describable as a city. That word is now used of any large settlement, and Salterton is big enough to qualify; but a city used to be the seat of a bishop, and Salterton was city in that sense long before it became one of the latter. It is, indeed, the seat of two bishoprics, one Anglican and one Roman Catholic. As one approaches it from the water the two cathedrals, which are in appearance so characteristic of the faiths they embody, seem to admonish the city. The Catholic cathedral points a vehement and ornate Gothic finger toward Heaven; the Anglican cathedral has a dome which, with offhand Anglican suavity, does the same thing. St. Michael's cries, "Look aloft and pray!"; St. Nicholas' says, "If I may trouble you, it might be as well to lift your eyes in this direction." The manner is different; the import is the same.
William Robertson Davies (28 augustus 1913 2 december 1995)
De Nederlandse schrijfster, dichter en beeldend kunstenaar Maria Barnas werd geboren in Hoorn in 1973..Maria Barnas studeerde aan de Rietveld Academie en de Rijksacademie te Amsterdam. Beeldend werk van haar was te zien in het buitenland bij galerie Du Jour in Parijs, Buro Friedrich en Klemms Gallery in Berlijn. Ze schrijft voor NRC Handelsblad. Van 2008-2010 wekelijkse columns in het Cultureel Supplement. Eerder schreef zij voor De Groene Amsterdammer en De Volkskrant
En dit is het relaas van een beroerte, vernietigend als een inwendige blikseminslag, en van de tergende aftakeling die zich daarna twee jaar lang voltrok aan een vijfvoudig moederdier en amateuractrice eersteklas. Ze had haar bestaan altijd ten dienste gesteld van het gesproken woord, van werklust en gezonde kost voor heel de familie, van profijtelijk genieten en betaalbare hygiëne van kop tot teen. En toch werd uitgerekend zij, door het leven dat ze altijd had geëerd met bescheiden middelen en tomeloze ambitie, met trotse koppigheid en koppige trots beloond met kwade dank en botte wreedheid.
Ze verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop.
Wie haar kende, had altijd verwacht dat het anders zou gaan. Dat haar hart, hoe broos en krakkemikkig ze het zelf ook altijd noemde, geen twee jaar zou wachten. Het zou met kloppen stoppen zodra die mond van haar niet meer kon spreken, niet meer kon kijven, prijzen, proeven, monkelen en declameren en dan laat ik het discuteren nog achterwege, en het zuinige trekken aan haar, met de jaren, steeds lichtere filtersigaretten, en ook ga ik voorbij aan het misprijzende samenknijpen van haar dunne lippen als iets haar niet beviel, ik maak zelfs geen gewag van het schampere optrekken van haar ene mondhoek en de tegenovergestelde wenkbrauw, als ze te kennen wilde geven dat niemand haar iets moest komen wijsmaken aangaande haar stiel, haar opvoedingsmethodes, haar kookboeken, haar visie op treffelijk theater of op de rest van het menselijk bestaan.
En ik waarschuw u graag, lezer. Indien u niet houdt van geschriften die grotendeels berusten op waarheid en de onbrekende delen er gewoon bij fantaseren; indien u afknapt op een roman die volgens velen geen roman zal mogen heten omdat hij een deugdelijke kop mankeert, een schone krulstaart en een ordentelijk middenstuk, laat staan dat hij bij wijze van darmstelsel een fatsoenlijk samenhangend verhaal bevat; en indien u onwel wordt van teksten die tegelijk een klaagzang zijn, een eerbewijs en een krakende vlok, omdat ze handelen over het leven zelf en tegelijk slechts één dierbare verwant van de auteur opvoeren dan is voor u nu al het moment aangebroken om dit boek te sluiten.
My mother called me Silver. I was born part precious metal part pirate.
I have no father. There's nothing unusual about that - even children who do have fathers are often surprised to see them. My own father came out of the sea and went back that way. He was crew on a fishing boat that harboured with us one night when the waves were crashing like dark glass.
His splintered hull shored him for long enough to drop anchor inside my mother.
Shoals of babies vied for life.
I won.
I lived in a house cut steep into the bank. The chairs had to be nailed to the floor, and we were never allowed to eat spaghetti. We ate food that stuck to the plate - Shepherd's Pie, Goulash, Risotto, scrambled egg. We tried peas once - what a disaster - and sometimes we still find them, dusty and green in the corners of the room.
Some people are raised on a hill, others in the valley. Most of us are brought up on the flat. I came at life at an angle, and that's how I've lived ever since.
At night my mother tucked me into a hammock slung cross-wise against the slope. In the gentle sway of the night, I dreamed of a place where I wouldn't be fighting gravity with my own body weight. My mother and I had to rope us together like a pair of climbers, just to achieve our own front door. One slip, and we'd be on the railway line with the rabbits.
'You're not an outgoing type' she said to me, though this may have had much to do with the fact that going out was such a struggle. While other children were bid farewell with a casual, 'Have you remembered your gloves?' I got, 'did you do up all the buckles on your safety harness?'
Why didn't we move house?
My mother was a single parent and she had conceived out of wedlock. There had been no lock on her door that night when my father came to call. So, she was sent up the hill, away from the town, with the curious result that she looked down on it.
Jeanette Winterson (Manchester, 27 augustus 1959)
De Franse schrijfster Lolita Pille werd geboren op 27 augustus 1982 in Sèvres. Pille groeide op in Boulogne-Billancourt, nabij Parijs. Na de middelbare school begon ze rechten te studeren, voordat ze begon te schrijven. Ze werd ontdekt door het enfant terrible van de Franse literaire scene Frederic Beigbeder. Haar eerste roman Hell was een bestseller. Bovendien is het interessant dat zij de inspiratie voor haar debuut vond op de juridische faculteit van de universiteit van Parijs. In 2005 werd het boek verfilmd met de Franse actrice Sara Forestier. De film kwam op 1 Maart 2006 in de Europese bioscopen. Haar tweede boek Bubble Gum was even succesvol en ging evenals het eerste boek over de leegte in het bestaan van de jonge upper class en het leven van de jet-set.
Uit: Hell
On vit...comme des cons. On mange, on dort, on baise, on sort. Encore et encore. Et encore... Chaque jour est l'inconsciente répétition du précédent : on mange autre chose, on dort mieux, ou moins bien, on baise quelqu'un d'autre, on sort ailleurs. Mais c'est pareil, sans but, sans intérêt. On continue, on se fixe des objectifs factices. Pouvoir. Fric. Gosses. On se défonce à la réaliser. Soit on ne les réalise jamais et on est frustrés pour l'éternité, soir on y parvient, et on se rend compte qu'on s'en fout. Et puis on crève. Et la boucle est bouclée. Quand on se rend compte de ça, on a singulièrement envie de boucler la boucle immédiatement, pour ne pas lutter en vain, pour déjouer la fatalité, pour sortir du piège. Mais on a peur. De l'inconnu. Du pire. Et puis qu'on le veuille ou non, on attend toujours quelque chose. Sinon on presserait sur la détente, on avalerait la plaquette de médocs, on appuierait sur la lame de rasoir jusqu'à ce que le sang gicle... On tente de se distraire, on fait la fête, on cherche l'amour, on croit le trouver, puis on retombe. De haut. On tentede jouer avec la vie pour se faire croire qu'on la maîtrise. On roule trop vite, on frôle l'accident, on prend tropde coke, on frôle l'overdose. Ça fait peur aux parents, des gènes de banquiers, de PDG, d'hommes d'affaires, qui dégénèrent à ce point là, c'est quand même incroyable. Il y en a qui essaient de faire quelque chose, d'autresqui déclarent forfait. Il y en a qui ne sont jamais là, qui ne disent jamais rien, mais qui signent le chèque à la fin du moi. Et on les déteste, parce qu'ils donnent tant et si peu.
Lolita Pille (Sèvres, 27 augustus 1982)
De Nederlandse dichter en schrijver Lernert Engelberts werd geboren op 27 augustus 1977 in Leerdam. In 1995 besloot Engelberts te stoppen met zijn havo-opleiding. Hij vertrok naar Ierland en vervolgens naar Israël zonder zijn ouders in te lichten. Engelberts werkte in Israël op een kibboets.
Hij publiceerde onder andere in het cultureel humoristische magazine Mens & Gevoelens en het literaire tijdschrift Maatstaf.Engelberts debuteerde in 1996 op 19-jarige leeftijd met zijn dichtbundel 'Oedipoes werpt jongen'. In 1996 trad Engelberts op tijdens het Crossing Border Festival en in 1997 las hij voor tijdens de Nacht van de poëzie.In 1997 verscheen'Ivoren toren te huur',de tweede gedichtenbundel. Engelberts schrijft voor onder meer Rails. Ook werkt hij als redacteur van VPRO's Waskracht!Voor Waskracht! schreef hij samen met Arnoud Holleman het script van de in India opgenomen televisiefilm Driving Miss Palmen, een parodie op de Nederlandse literaire wereld.
Verlaten terrein
Het mooitste van de kermis was niet het schelle geluid van botsende auto's het lonkende licht, de grijparm die het horloge miste of de zoete geur van de suikerspinwagen, maar
de bleke vierkanten in het gras, de afdruk die de kermis op de grasmat van het park achterliet.
En dat ik dan met mijn zusje aan de hand naar die plek terugkeerde en zei: 'Kijk, daar stond de draaimolen, daar de schiettent, en hier de jongen die kaartjes verkocht voor het spookhuis.'
Stilte Dit zijn woorden voor alle ouders die in stilte rouwen om hun gestorven kinderen, de kinderen voor wie geen boom wordt geplant, geen mars georganiseerd, geen bergen bloemen neergelegd, geen petities getekend, geen comités opgericht, geen ballonnen opgelaten, geen bos aangelegd, geen verontwaardigde brieven geschreven, geen volkswoede gevreesd, geen. Dit zijn woorden voor de vrouw die me achter in een propvolle kerk tijdens de begrafenis van een hoogbejaarde vage kennis aanklampte om het verhaal van haar doodgeboren kind te vertellen. Ik zou het immers begrijpen, zei ze, ik zou weten wat het betekende, maar in alle eerlijkheid, hoezeer haar verhaal me ook aangreep, ik kan me niet beginnen voor te stellen wat het betekent om van een dood kind te bevallen, om vooraf te weten dat de baby in je buik dood is, maar dat je hem toch uit je lijf moet persen, hij kan er niet blijven zitten. Goddank weet ik niet echt wat dat betekent. Maar deze woorden zijn voor haar en voor al wie deze bittere weg heeft moeten gaan. En ook voor de vrouw van wie de schijnbaar kerngezonde zoon zomaar dood neerviel, hij was dertig, haar lieveling, ze had al twee kindjes op erg jonge leeftijd verloren, en ook door haar man was ze in de steek gelaten, hij was er met een ander vandoor. Haar familie begreep niet dat ze na één jaar het verlies van haar zoon nog altijd niet had verwerkt, vond dat het tijd was om op te houden met huilen en jammeren en de morbide details van zijn dood herkauwen. Waarom liet ze zich zo gaan? Tja, waarom? Dit zijn woorden voor de zwangere vrouw die, opgenomen in een ziekenhuis, s nachts alleen was toen ondanks de medicatie de geboorte op gang kwam en haar eigengereide tweeling niet langer in haar buik wilde blijven, al kwam hun voortvarendheid op een zelfmoordactie neer, ze waren immers nog lang niet levensvatbaar.
He is the bird-lover and the solemn mender Of shoes; in shop half-light endures the leer Of a ceiling, leathers irritation, the taste Of tacks and the petulant thump of a hammers head Beating above the tremor of his heart. Around his feet the chips of leather fall And tumble like the crumbs he throws to wagtails, sparrows And pardalotes in spring, when weekend means A closed shop door, an open heart, and the songs Of a valley miles away by zig-zag track, A wing by a thought of love... The valleyed trees
There brush from him the dungeon-dust that smells of drab routine. Cupped in the earths contours, He drinks a thousand lyric syllables To toast the day and sits against a rock Lit with flecks of congealed sunset, feeling A legend warm his bones... Here he pounds A mite of pointed steel into a shoe Which, in its dark restored perfection, seems To his dreaming eyes a moment like a bird At rest... and he fondles it with rough hands.
Aladdin And The Ghost At The Guilty Door - To The Fallen -
Theres no pleasing anyone once you go to war. Theres more to survival than returning. One climbs fast as the rest fall down, and to the ghost at the guilty door, who does get home, goes nothing.
In the whole household of his life the sly ones keep on thieving. They pick his pocket while hes dining, perhaps to find in his heart a leaf of the tree of knowledge they resent, or a wound still there that they badly want.
Up the steps of their masked dungeon, damp to a medieval door, they slide like confessional instruments to extract and possess his worst offence. The worst wound of his woebegone war healed to their want of the wonderful lamp
of some Aladdin, a sesame magic like his at their guilty door. Even the most residual gift of a genie should have been theirs like logic. Theres no pleasing the angels of theft once you go to war.
JUST BEFORE THE MOON ROSE to full glory over the city of Bordeaux in that June of 1137, a young man who had been moving swiftly and secretively through the deserted streets came to the end of his journey at the foot of a tall round tower. There he stood for a moment in the shadow and then, emerging cautiously, moved away a little, took in his right hand one of three small stones which he carried in his left palm, and aimed it at the narrow, unglazed arrow-slit near the tower's top. His aim was accurate and the stone disappeared into the opening. He stepped back into the shadow and waited while a man might have counted, with deliberation, to fifty. He was fingering a second stone when a door close beside him opened silently and a voice whispered,
"Richard?"
In his excitement he momentarily forgot to be cautious and said, "Eleanor . . ." in a loud, normal voice. The girl who had been waiting for him said,
"Sh! Danger everywhere!" She drew him into the complete black darkness of the tower and guided his hand to the wall. "Keep to this side," she whispered. "There are eighty-four steps; be careful." She closed the door, which swung silently on its well-oiled hinges, but she did not replace its heavy iron bar.
The eighty-four steps were worn hollow and smooth and dangerous, for they were part of the original castle and in the fardistant times of the Roman occupation of Aquitaine had formed the main approach to the lookout turret at the top of the tower; for the past two hundred and fifty years they had been used only by those on secret errands, by lovers and assassins, by grave men on worthy but unadvertised business, by hurried men carrying secret messages from popes and kings and sultans to successive Dukes of Aquitaine. The staircase ended at a doorway, always locked and concealed by a hanging tapestry within arm's reach of the bed in the Duke's own sleeping chamber. Tonight this door stood open and, as young Richard de Vaux rounded the last curve of the spiral staircase, he could see the glimmer of light ahead. Moving more swiftly, he gained the room and stood aside as Eleanor, who had been hard on his heels, entered and half closed the door behind her.
Although she herself was ill enough to justify being in bed had she been a person weakminded enough to give up, Rose Sayer could see that her brother, the Reverend Samuel Sayer, was far more ill. He was very, very weak indeed, and when he knelt to offer up the evening prayer the movement was more like an involuntary collapse than a purposed gesture, and the hands which he raised trembled violently. Rose could see, in the moment before she devoutly closed her eyes, how thin and transparent those hands were, and how the bones of the wrists could be seen with almost the definition of a skeletonÌs.
The damp heat of the African forest seemed to be intensified with the coming of the night, which closed in upon them while they prayed. The hands which Rose clasped together were wet as though dipped in water, and she could feel the streams of sweat running down beneath her clothes as she knelt, and forming two little pools at the backs of her bent knees. It was this sensation which helped most to reconcile RoseÌs conscience to the absence, in this her approaching middle age, of her corset Ûa garment without which, so she had always been taught, no woman of the age of fourteen and upwards ever appeared in public. A corset, in fact, was quite an impossibility in Central Africa, although Rose had resolutely put aside, as promptings of the evil one, all the thoughts she had occasionally found forming in her mind of wearing no underclothing at all beneath her white drill frock.
Under the stress of this wet heat that notion even returned at this solemn moment of prayer, but Rose spurned it and bent her mind once more with anguished intensity to the prayer which Samuel was offering in his feeble voice and with his halting utterance. Samuel prayed for heavenly guidance in the ordering of their lives, and for the forgiveness of their sins. Then, as he began to utter his customary petition for the blessing of God upon the mission, his voice faltered more and more.
Cecil Scott Forester (27 augustus 1899 2 april 1966)
But then he hears Sir! right behind him, and he turns and its Kenny. Kenny has come running up silently in his sneakers. George supposes he will ask some specific question such as what book are they going to read next in class, and then leave again. But no, Kenny drops into step beside him, remarking in a matter-of-fact voice, I have to go down to the bookshop. He doesnt ask if George is going to the bookshop and George doesnt tell him that he hasnt been planning to.
Did you ever take mescaline, sir?
Yes, once. In New York. That was about eight years ago. There werent any regulations against selling it then. I just went into a drugstore and ordered some. Theyd never heard of it, but they got it for me in a few days.
And did it make you see thingslike mystical visions and stuff?
No. Not what you could call visions. At first I felt seasick. Not badly. And scared a bit, of course. Like Dr. Jekyll might have felt after hed taken his drug for the first time. And then certain colors began to get very bright and stand out. You couldnt think why everybody didnt notice them. I remember a womans red purse lying on a table in a restaurantit was like a public scandal! And peoples faces turn into caricatures; I mean, you seem to see what each one is about, and its very crude and simplified. Ones absurdly vain, and another is literally worrying himself sick, and another is longing to pick a fight. And then you see a very few who are simply beautiful, just cause they arent anxious or aggressive about anything; theyre taking life as it comes. . . . Oh, and everything becomes more and more three-dimensional: Curtains get heavy and sculptured-looking, and wood is very grainy. And flowers and plants are quite obviously alive. I remember a pot of violetsthey werent moving, but you knew they could move. Each one was like a snake reared up motionless on its coils. . . . And then, while the thing is working full strength, its as if the walls of the room and everything around you are breathing, and the grain in woodwork begins to flow, as though it were a liquid. . . . And then it all slowly dies down again, back to normal. You dont have any hangover. Afterwards I felt fine. I ate a huge supper.
You didnt take it again after that?
No. I found I didnt want to, particularly. It was just an experience Id had. I gave the rest of the capsules to friends. One of them saw pretty much what I saw, and another didnt see anything. And one told me shed never been so scared in her whole life. But I suspect she was only being polite. Like thanking for a party
Christopher Isherwood (26 augustus 1904 4 januari 1986)
Ah! voici les consultants. (A la cantonade.) Une douzaine, déjà? Prévenez les nouveaux arrivants qu'après onze heures et demie je ne puis plus rece voir personne, au moins en consultation gratuite. C'est vous qui êtes la première, madame? (Il fait entrer la dame en noir et referme la porte.) Vous êtes bien du canton?
LA DAME EN NOIR
Je suis de la commune.
KNOCK
De Saint-Maurice même?
LA DAME
J'habite la grande ferme qui est sur la route de Luchère.
KNOCK
Elle vous appartient?
LA DAME
Oui, à mon mari et à moi
KNOCK
Si vous l'exploitez vous-même, vous devez avoir beaucoup de travail?
LA DAME
Pensez, monsieur! dix-huit vaches, deux bceufs, deux taureaux, la jument et le poulain, six chèvres, une bonne douzaine de cochons, sans compter la basse-cour.
KNOCK
Diable! Vous n'avez pas de domestiques?
LA DAME
Dame si. Trois valets, une servante, et les journaliers dans la belle saison.
KNOCK
Je vous plains. Il ne doit guère vous rester de temps pour vous soigner?
LA DAME
Oh! non.
KNOCK
Et pourtant vous souffrez.
LA DAME
Ce n'est pas le mot. J'ai plutôt de la fatigue.
KNOCK
Oui, vous appelez ça de la fatigue. (Il s'approche d'elle.) Tirez la langue. Vous ne devez pas avoir beaucoup d'appétit.
Jules Romains (26 augustus 1885 14 augustus 1972)
Kaum stand sie vor dem Spiegel im Badeziminer, um sich herzurichten, als ihre Mutter aus dem Zimmer nebenan zu ihr hereinkam, unter dem Vorwand, sie wolle sich nur die Hände waschen.
Also doch! Wie immer, wie fast immer.
Elsas Mund krampfte sich zusammen. Ihre Finger spannten sich. Ihre Augen wurden schmal. Ruhig bleiben!
Sie hatte darauf gewartet, daß ihre Mutter auch dieses Mai hereinkommen würde, voller Behutsamkeit: mit jener scheinbaren Zurückhaltung, die durch ihre Aufdringlichkeit die Nerven freilegt. Sie hatte - behext, entsetzt, gepeinigt - darauf gewartet, weil sie sich davor fürchtete.
- Komm, ich mach dir Platz, sagte sie zu ihrer Mutter und lächelte ihr zu.
- Nein, bleib nur hier, ich bin gleich soweit, antwortete die Mutter und lächelte.
- Aber es ist doch so eng, sagte Elsa, und ging rasch hinaus, über den Flur, in ihr Zimmer. Sie behielt einige Augenblicke länger als nötig die Klinke in der Hand. wie um die Tür mit Gewalt zuzuhalten. Sie ging auf und ab, von der Tür zum Fenster, vom Fenster zur Tür. Vorsichtig öffnete ihre Mutter. Ich bin schon fertig, sagte sie.
Elsa tat, als ob ihr inzwischen etwas anderes eingefallen ware, und machte sich an ihrem Tisch zu schaffen.
- Du kannst weitermachen: sagte die Mutter.
- Ja, gleich.
Die Mutter nahm die Verzweiflung ihrer Tochter nicht einmal als Ungeduld wahr.
Wenig später allerdings verließ Elsa das Haus, ohne ihrer Mutter adieu zu sagen. Mit der Tram fuhr sie in die Stadt, in die Gegend der Post. Dort sollte es eine Wohnungsvermittlung geben, hatte sie einmal gehört. Sie hätte zu Hause im Telefonbuch eine Adresse nachsehen können. Sie hatte nicht daran gedacht, als sie die Treppen hinuntergeeilt war.
"Eleven twenty-four took my baby away-ay..." Babs had taken so many trains in her life, she liked to go by train if in the end there was some friend waiting for her, if Ronald softly put his hand on her hip the way he was doing now, sketching out the music on her skin, "Eleven-thirty'll carry her back one day," obviously some train would bring her back, but who knows if Jelly Roll was going to be on that platform, at that piano, that time he sang the blues about Mamie Desdume, the rain on a Paris skylight at one o'clock in the morning, wet feet, and a whore who muttered "If you can't hand me a dollar then hand me a rotten dime," Babs had said things like that in Cincinnati, ever woman had said things like that somewhere, even in the bed of a king, Babs had a very special idea of what the bed of a king was like but in any case some woman must have said something like, "If you can't give me a million, give me a lousy grand," a matter of proportions, and why was Jelly Roll's piano so sad, so much that rain that woke Guy up, that was making La Maga cry, and Wong who wasn't coming with the coffee.
"It's too much," Etienne said, sighing. "I don't know why I stand for that garbage. It's moving, but it's garbage."
"It's no Pisanello medal, of course," Oliveira said.
"Or opus whatever-you-want by Schoenberg," said Ronald. "Why did you want to hear it? Besides intelligence you also lack charity. Have you ever stood with your feet in a puddle at midnight? Jelly Roll has, you can tell when he sings, it's something you learn, man."
"I can paint better if my feet are dry," Etienne said. "And don't come around with any Salvation Army arguments. Why don't you put on something more intelligent, like those Sonny Rollins solos. At least those modern guys make you think of Jackson Pollock or Tobey, it's easy to see that they've left the age of the pianola and the box of watercolors."
"He's capable of believing in progress in art," Oliveira said yawning. "Don't pay any attention to him, Ronald, and with that hand you have free dig out that little record of the "Stack O'Lee Blues," when all's said and done I think it has a fine piano solo on it."
Julio Cortázar (26 augustus 1914 - 12 februari 1984)
Was ein Sonntag ist? Wollte ich wissen. Denn heute war Sonntag. Das sagte mir die Ärztin. Also fragte ich sie, was das sei, ein Sonntag? Und sie antwortete: Ein Sonntag ist ein Tag. Ein Tag neben anderen Tagen. Es gibt nicht nur einen, sondern viele Tage. Heute ein Tag, morgen ein Tag, übermorgen ein Tag Das war einleuchtend.
Ich wollte eine Zahl wissen, eine grobe Zahl, wie viele Tage es ungefähr geben könnte: 300 Tage, 600 Tage, 1000 Tage? Nein, sagte die Ärztin, es sind sieben Tage. Nur sieben Tage? Das war wenig. Sie fragte, ob ich einige dieser Tage kennen würde? Nein, ich kannte keinen dieser Tage. Sie nannte zum Beispiel den Sonntag. Das sei ein Tag, sagte sie. Ob mir vielleicht andere Tage einfielen? Und ich sagte Mondtag. Das war ein Tag, der mir einfiel. Und sie sagte: Ja, fast richtig, Montag, ohne Mond, und sie nannte weitere Tage, Dienstag, Mittwoch, und ich nannte ihr die restlichen Tage, Donnerstag und Freitag und Samstag, und sie war glücklich.
Sieben Tage, vier Jahreszeiten, zehn Finger, zwölf Monate, neunundzwanzig Buchstaben und zahlreiche andere Zahlen, die ich kannte. Zum Beispiel mein Geburtsdatum. Oder die Geheimnummern meiner Scheckkarten. Oder einige Telefonnummern.
Die Ärztin fragte nach diesen Nummern, und ich nannte ihr die Nummern in rasender Geschwindigkeit, und das überraschte sie.
Sie blieb bei mir und sprach von Lücken.
Lücken?
Jawohl, Lücken.
Welche Lücken?
Sie meinte Lücken in meinem Kopf. Namenslücken, Freundeslücken, Familienlücken, Berufslücken, Landschaftslücken, Er innerungslücken, Wortlücken und andere Lücken Sie setzte sich auf einen Stuhl und fand immer weitere Lücken.
Ich fragte sie, was das sei, eine Lücke? Sie antwortete: Eine Lücke sei etwas, das nicht mehr ist, wo vorher etwas war. Vielleicht ist bei einer Lücke aber auch etwas nicht da, wo vorher auch nichts da war. Wie will man das wissen?
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
Hamburg steht im Novemberzwielicht da wie immer, unbeeindruckt vom Sturm der Welt und nicht sehr beflissen, irgendeinen Eindruck auf die Welt zu machen, ohne allzu viel Gesicht durch eine Geschichte durchgekommen, die immer anderswo gemacht wird, gut betucht, aber bemüht, es nicht zu zeigen, den Kragen des Backsteinmantels hochgeschlagen gegen Nieselregen und Atlantikböen. Florian hastet durch Sankt Georg, vom Hauptbahnhof zu Hans durch jene Lange Reihe, wo die steife Hansestadt beinahe Kiez wird: Asia-Märkte und Trödelläden neben altehrwürdigen Buchhandlungen und Apotheken, vergilbte Tavernen und Trattorien neben schicken Bistros mit Regenbogenfahne. Bei Sonnenschein betrachtet nur ein paar, und bei jedem Wetter zu wenige Schritte für eine Taxifahrt, die aber lang werden, wo es einem den Schirm aus der Faust windet und von unten in die Hosen regnet. Der Bär, in dessen Souterrainhöhle voller Teekisten und Wasserpfeifen, falschem Ethno-Schmuck und echter Airport-Art er nun endlich hinein tröpfelt, haut ihm zur Begrüßung auf den Rücken: "Alter Kalter! Sind euch die Fellmützen ausgegangen im Osten?" Als wir uns kennenlernten, denkt Florian fröstelnd, hast du mir immer noch auf den Hintern gehauen Pierre konnte ohnehin unmöglich begeistert sein von dem Besucher, der bald nach der Eröffnung in die Galerie geschwappt war wie eine Sturmflut: Ein aufgeschwemmter Oberbayer in Cowboystiefeln und Lederweste, mit den hübschen Zügen von Hitlers kunstsinnigem Reichsluftmarschall und dem Organ eines Fischmarktschreiers, der alles ungefragt in die Pranken nahm und zu jedem Stück eine ungebetene Expertise abgab: Fand Florian. Pierre dagegen war von diesem Hans, der "Zeig mir mal dein zweitbestes Stück!" dröhnte, "Das Beste ist ja wohl der junge Mann hier " durchaus angetan: Mochte er aussehen, wie er wollte, dieser Aussteiger der ersten Generation kannte nach drei Jahrzehnten auf dem Weg nach Shangri-La jeden Buddha und jeden Tempel zwischen Japan und Java, und wenn er eine Datierung anzweifelte, hatte er unfehlbar recht: "So, und du spielst hier also den House-Boy - aber du gehst doch auch schon auf die dreißig!"
Wie die sieben Schwaben weiter ziehen, und welchen Weg sie einschlagen
Der Allgäuer, der an der Spitze ging, stimmte sein Posthörnle an und blies ein Trompeterstückle; hinter ihm kam der Seehaas und dann der Nestelschwab, der ihm seinen Bünkel [Fußnote]Bündel. auf dem Buckel trug; drauf folgte der Blitzschwab, der sang: »Es geht ein Butzemann im Reich herum, Didum, Bidi, Bum.« Dann kam der Spiegelschwab, und ganz hintennach grattelte [Fußnote]schwerfällig gehen. und pfnauste [Fußnote]schnauben. der Knöpfleschwab mit seinen Häfen und Pfannen. Und sie trugen zusammen, Mann für Mann, den Spieß, und sahen schier aus wie ein Widle [Fußnote]Weidenrute, auf der man Vögel, Frösche usw. aufreiht. gespießter Lerchen. Sie waren aber schon eine ziemliche Weile gegangen, da fiel's ihnen erst ein, zu überlegen, welchen Weg sie einschlagen sollten nach dem Bodensee, wo das Ungeheuer hauste, das zu erlegen war. Der Allgäuer meinte, sie sollten der Wertach nachgehen, dann kämen sie ans Gebirg, und dann könnten sie nimmer fehlen. Der Gelbfüßler aber sagte: Über das Gebirg sei es ein Umweg; sie sollten ihm folgen bis an den Neckar; der Neckar fließe in den Rhein, und der Rhein in den Bodensee. »Potz Blitz!« sagte der Blitzschwab, »ein braver Mann geht gradaus.« Und die andern lobten ihn deshalb, und sie beschlossen, gradaus zu gehen, zwischen Göggingen und Pfersen durch, und weiter. Und so wateten sie denn durch die Wertach, weil die Brücke abseiten lag, und gingen weiter über Stock und Stein, über Wiesen und Felder, durch Wüsten und Wälder, Berg auf Berg ab, bis sie an Ort und Stelle kamen.
It's a Sunday afternoon, and the smooth and sinuous asphalt strip that leads ever higher into the mountains is not as desolate as I would have wished it to be. Cars pass me or return down into the valley, toward Schirmeck, and the volume of tourist traffic disrupts, defiles, even, the calm I had anticipated. Admittedly, my car and I are now a part of the motorized procession. I had hoped that if there was no other traffic but me, my former intimacy with this place would keep my intrusion from distorting the dreamlike images that have lived untouched in the shadows of my mind ever since the war. I realize that some vague resistance is forming in meresistance to the fact that this mountainous region, such an integral part of our inner world, should be laid bare, made accessible. My resistance is tinged with jealousy, because these outsiders are coming to sightsee in the place that witnessed our anonymous captivity. Butand I sense this unmistakablytheir eyes will never see the abyss of desolation that was our punishment for believing in mans dignity and freedom. At the same time I feel an unbidden and gently persistent satisfaction that this mountain in the Vosges is no longer the site of a distant, self-consuming fury of destruction; that it has become, instead, the destination of endless crowds which, naïve and guileless though they may be, are sincere in their wish to experience just a hint of the inconceivable fate of their lost brothers.
Maybe in the ascent here there is something of the fervor of religious pilgrimages to the remote peaks of holy mountains. But nothing in this pilgrimage is even remotely connected to the blind idolatry that Primus Truber so fervently opposed when he exhorted the Slovenes to discover their own inner enlightenment and not spend themselves in superficial, pompous ritual. People all over Europe are coming together on high mountain terraces where human evil wrung victory after victory out of human pain and nearly set the seat of permanence on destruction. It isnt the search for miracle that brings these modern pilgrims. They come here to tread on truly holy ground, to pay homage to the ashes of fellow creatures who by their mute presence have raised, in our hearts, an immovable landmark of human history.
Frederick Forsyth, Charles Wright, Maxim Biller, Martin Amis
De Engelse schrijver Frederick Forsyth werd geboren in Ashford, Kent, op 25 augustus 1938. Hij werd geplaatst op de beroemde Engelse Tonbridge School, een kostschool die deel uitmaakt van de Etongroup. Na Tonbridge studeerde Forsyth aan de Universiteit van Granada in Spanje. Al na vijf maanden staakte hij zijn studie en keerde terug naar Engeland. In mei 1956 sloot hij zich op zijn negentiende aan bij de RAF als één van de jongste piloten. In 1958 zwaaide hij af en werd journalist bij de Eastern Daily Press in Norfolk. In 1961 ging hij bij Reuters werken, eerst in Parijs en later in Oost-Europa. In 1965 keerde hij terug naar Engeland en werd verslaggever voor de BBC. In 1967 brak er in Nigeria een burgeroorlog uit. De provincie Biafra was in opstand gekomen en er woedde een strijd tussen rebellen en regeringstroepen. Forsyth verbleef van juli tot september in Biafra en versloeg de oorlog voor zijn werkgever. In 1970 had hij genoeg van de oorlog en keerde weer terug naar Engeland. Hij begon te werken aan een roman over een huurmoordenaar die in opdracht van de OAS een aanslag wil plegen op president De Gaulle. Forsyth gebruikte voor zijn roman de kennis die hij had opgedaan toen hij als correspondent voor Reuters in Parijs werkte. Elk feitje is gecontroleerd, elke straat, plein, regeringsinstelling of functionaris klopt. Ondanks al deze moeite werd het boek aanvankelijk geweigerd totdat uitgeverij Hutchinson het manuscript aankocht en uitgaf onder de titel, The Day of the Jackal. Het boek werd een bestseller en is inmiddels twee keer verfilmd. Na The Day Of The Jackal schreef Forsyth nog een groot aantal romans en verhalenbundels., waarbij steeds zijn voorliefde voor feiten wordt vermengd met spannende, thrillerachtige verhalen.
Uit: The Day of the Jackal
Colonel Marc Rodin stared at the man from London. The visitor, apparently in his early thirties, was about six feet tall, with a lean athletic build. The face was suntanned, with regular but not remarkable features. He looked like a man who retained control of himself, but the eyes bothered Rodin. The flecked grey irises seemed smoky, and it took Rodin a few seconds to realise that they had no expression at all. Whatever thoughts did go on behind the smoke screen, nothing came through, and Rodin felt a worm of unease. We know who you are, he began abruptly. I had better introduce myself. I am Colonel Marc Rodin I know, said the Englishman. You are chief of operations of the OAS. You are Major René Montclair, treasurer, and you are Monsieur André Casson, head of the underground. He stared at each in turn as he spoke, and reached for a cigarette. Then he lit up, leaned back and blew out the first stream of smoke. Gentlemen, let us be frank. I know what you are and you know what I am. We both have unusual occupations. I operate for money, you for idealism. But we are all professionals. Therefore we do not need to fence. You have been making enquiries. It was important to me to know who was so interested in me. As soon as I discovered the identity of the organisation, two days among the French newspaper files in the British Museum were enough to tell me about you. Bon. What I would like to know is what you want. There was a silence for several moments; then Rodin spoke. I will not bore you with the motivations behind our organisation. We believe France is now ruled by a dictator and can only be restored to Frenchmen if he dies. Our attempts to eliminate him so far have misfired. We are now considering engaging the services of a professional. However, we do not wish to waste our money. The first thing we would like to know is if it is possible.
Ich mag keine Gedichte, sie sind mir fremd, und ich verstehe auch nichts von bisexuellen russischen Poetessen à la Marina Zwetajewa. Bei meiner Mutter jedoch liegt der Fall anders, und obwohl man mit der Behauptung vorsichtig sein sollte, sie lebe ganz allein und für sich in einer kleinen, engen Welt aus Jamben, Trochäen und Daktylen, ist doch etwas dran, denn Lyrik bedeutet ihr sehr viel.
Früher, erinnere ich mich, verschwand sie manchmal für ganze Nachmittage im Schlafzimmer, um zu lesen. Wenn sie mich dann plötzlich von dort rief, wußte ich genau, daß sie mich an ihren Versabenteuern beteiligen wollte. So stand ich in der Tür, trat von einem Fuß auf den anderen und sah sie an. Die Gardinen waren zugezogen, nur die Bettlampe gab ein gedrängtes, ockergelbes Licht ab. Meine Mutter lag am äußersten Rand des Ehebettes, im Morgenrock, zugedeckt, den Rücken von dicken Kissen hochgestützt, die Beine angewinkelt. Auf ihren Knien ruhte ein Buch von Mandelstam, das sie seit Wochen studierte. Bestimmt las sie schön, und ich hatte auch nie etwas gegen ihre russischen Gedichte aber sie interessierten mich eben nicht. Manchmal ließ ich das Ganze über mich ergehen, manchmal nicht, weshalb ich dann sofort angeödet die Schlafzimmertür von außen schloß.
Die Mandelstam-Phase ist längst vorbei. Ich lebe jetzt in München, doch meine Eltern wohnen nach wie vor in dem alten Bürgerhaus am Hamburger Rotherbaum, wo wir 1974 auf unserem Weg von Moskau über Wien, Israel und New York schließlich untergekommen waren, zufrieden über jene lebensnotwendige Portion materieller und ziviler Sicherheit, die Deutschland uns bot.
What happened, El?' said Vernon Presley to his son, one day in 1956. Elvis was twenty-one at the time, and a multimillionaire. 'The last thing I can remember is I was working in a can factory and you were driving a truck.' Elvis laughed. 'I don't know what it is,' he later told a reporter. 'I just fell into it, really.'
What happened was this. The Presleys were Depression-shoved nomads from the deep rural South. Elvis's uncle, Vester Presley, was a teenager before he owned his first pair of shoes. Looking for work, the family straggled into Memphis. Elvis was a half-employed slum spiv when he did his first audition. He recorded the rockabilly classic 'That's All Right, Mama'and suddenly the tenement Okies found themselves in Graceland, a Doric mansion at the far end of Elvis Presley Boulevard.
It was during Elvis's much-publicized stint of military service in Germany that the present writers came into the story. Dee Stanley was the wife of a morose sergeant stationed in Bad Nauheim. On a bored impulse Dee gave El a call, to offer him some Southern hospitality. They arranged to meet for coffee. As it happened, Elvis was on manoeuvres; but Dee was greeted and squired by the courtly, personable and recently widowed Vernon... On her return to the US, Dee got a divorce and ensconced herself at Graceland, with her three small sons, Billy, Rick and David.
Elvis, We Love You Tender is their story, cobbled together twenty years on with the excitable help of journalist Martin Torgoff. Elvis's entourage was divided into TCBers and TLCers: those who Took Care of Business and those who gave Tender Loving Care when the exhausted menfolk returned from the road.
Jógvan Isaksen, U Tchicaya Tam'si, Thea Astley, Brian Moore, Johann Herder
De Faeröerse schrijver Jógvan Isaksen werd geboren op 25 augustus 1950 in 25/08/1950 in Tórshavn, Faröer Eilanden. Na zijn afstuderen in 1970 in Tórshavn studeerde hij Scandinavistiek aan de universiteit van Aarhus n werd hijin 1982 Master in de Scandinavische literatuur. Sinds 1986 is hij docent aan de Universiteit van Kopenhagen en doceert hij Faeröisch. Sinds 2000 is hij redacteur van het tijdschrift Nordisk literatuur van de Noordse Raad. Sinds 1978 is Isaksen actief als schrijver. In 1994 kreeg hij de Literatuurprijs van de Faeröer voor zijn leerboek Literaturwissenschaftliches Í hornatøkum vid Procrustes over de schrijver Andreassen Hanus (Hanus Kamban), maar ook voor zijn hoofdwerk, dat de Faeröer literatuur als belangrijkste onderwerp heeft. De detective Blid á Føroyalandi summarnátt uit 1990 was de eerste misdaadroman ooit in de Faeröische taal en werd onmiddellijk vertaald in het Deens en IJslands en later in het Duits en Engels.
Uit: Endstation Färöer (Vertaald door Christel Hildebrandt)
Das Feuer loderte zum dämmrigen Himmel empor. Die Flammen rissen sich von ihrem heißen Ursprung los und führten für einen kurzen Augenblick ihr eigenes Leben. Der Nachtwind kam langsam herangestrichen und mit ihm stieg und fiel der Funkenregen, tanzte umher und verschwand gen Himmel. Die Gesänge waren verstummt und die Meisten standen nur da und starrten ins Feuer. Sie versuchte, etwas zu finden, wohinter sie sich hocken konnte. Nun hatte sie so lange ausgehalten, jetzt war sie an der Reihe. Sie war etwas unsicher auf den Beinen und sagte zu sich selbst, dass sie aufpassen musste, wenn sie noch etwas von der Nacht haben wollte. Und sie wollte viel haben. Mehr als irgendeiner dieser Ignoranten, die jetzt damit angefangen hatten, aus dem Liederbuch des Färöischen Volkes zu singen, sich erträumen konnte. Aber sie musste aufpassen und einen klaren Kopf bewahren. Warum war die Hochebene nur so kahl? Es gab nicht einmal einen passenden Stein, um sich dahinter zu verstecken. Sie war jetzt so weit von den anderen entfernt, dass sie meinte, hier würde auch ein kleinerer Stein genügen. Während sie dasaß, hörte sie es irgendwo im Dunkeln atmen. Eine Gänsehaut überlief sie, aber das war nicht der richtige Augenblick für schwache Nerven. Wahrscheinlich war es ein Schaf. Oder ein Mensch, der wie sie nach einem Ort suchte, an dem er der Natur freien Lauf lassen konnte. Die Götter waren Zeuge, dass reichlich getrunken wurde. Auf dem Weg zurück sah sie auf dem nördlichen Ende der Hochebene die Umrisse einer Person sich gegen den Himmel abzeichnen. Jetzt ist die Stunde gekommen, dachte sie plötzlich. Und ihr wurde im gleichen Moment klar, dass man weit davon entfernt ist, nüchtern zu sein, wenn einem solche Worte einfallen. Sie blieb stehen. Hatte sie Schritte auf dem Kies gehört? Nein, da war nichts. Nur von der Versammlung dröhnte es herüber: Und Menschen verschwinden wie Schatten von Pfaden und taufeuchten Grasmatten
Jógvan Isaksen (Tórshavn, 25. augustus 1950)
De Congolese dichter en schrijver U Tchicaya Tam'si werd geboren op 25 augustus 1931 in Mpili. Zijn officiële naam is Gerald-Felix Tchicaya; zijn artiestennaambetekent zoiets als: een kleine krant die namens een land in Kikongo. U Tam'si bracht zijn jeugd door in Frankrijk, waar hij werkte als journalist, totdat hij in 1960 terugkeerde naar zijn vaderland. Terug in Congo bleef hij werken als journalist en tijdens deze periode heeft hij contact onderhouden met de politicus Patrice Lumumba. In 1961, begon hij te werken voor de UNESCO. Sinds 1989 wordt in de kleine Marokkaanse stad Asilah om de twee jaar de Tchicaya U Tam'si-Award uitgereikt voor Afrikaanse poëzie.U Tam'si's poëzie bevat elementen van het surrealisme, heeft vaak levendige historische beelden en geeft commentaar op het Afrikaanse leven en de Afrikaanse maatschappij, evenals op de mensheid in het algemeen.
The Belly Remains
Sure the belly remains chaste
under a treasure of white bones
then open to a fighter's song
lost body and soul
in the flames of his passion
As at Mont Ségur
As elsewhere where
a feast of fallow bodies
invents tortures.
Bannered at the spectacle made of it
one hears chimings a-rattle
from one song to the other
under an own sky
when one no longer knows
in what night were lost
the body and wherewithal of a crown
got it in the spine and on the chine.
Sure, the belly remains.
Is it more filthy than chaste?
Because of certain heartbreaks?
Love for love's
sake is as depressing as the rest.
But love for life's sake
the one one gives with the belly
the earth takes charge of it
Thank god the visionaries fall
most often on their backs
most often with arms open wide
most often
with their belly skyward!
Vertaald door Pierre Joris
Forest, Part III (of V)
- Where are the flowers that smell of the warm flesh under the armpits? - In paradise on the victim's burial mound Those that as a child I lapped closed my burning eyes the sun itself on my cropped head through it was all red lead ah! I still danced though I had no woman hilarious toads and astounding pythons as if my dead returned through them
U Tchicaya Tam'si (25 augustus 1931 - 22 april 1988)
De Australische schrijfster Thea Astley werd geboren op 25 augustus 1925 in Brisbane. Ze was een productief schrijfster, die vanaf 1958 meer dan 40 jaar bleef publiceren. Op het moment van haar dood, had ze meer Miles Franklin Awards, de belangrijkste literaire onderscheiding in Australië, gewonnen dan welke andere schrijver ook. Astley werd opgeleid aan de All Hallows 'School, studeerde kunsten aan de Universiteit van Queensland en werd vervolgens opgeleid om leraar te worden.Na haar huwelijk met Jack Gregson in 1948 verhuisde ze naar Sydney waar ze doceerde aan verschillende middelbare scholen, maar zij bleef ook altijd schrijven..Ze begeleidde studenten aan de Macquarie University van 1968 tot 1980, toen zij full-time ging schrijven en zij en haar man verhuisden naar Kuranda in Noord-Queensland. In de late jaren 1980 verhuisden ze naar Nowra op de NSW South Coast, en, na de dood van haar man in 2003, verhuisde ze naar Byron Bay.Astley vond haar materiaal in de krant en op haar reizen, maar meestal in de verschillende gemeenschappen waarin zij en haar man woonden.
Uit:It's Raining in Mango
Cornelius Laffey had slipped ashore, father told her often enough, from the dinghy of the sailing ship Jeannie Dove, one steamy late March day, onto burning sand in a place that would later be called Bowen.The nothingness appalled him, quite apart from the heat, the mangroves, the flies.His soft northern skin, attuned to the Canadian maritime provinces, crisped as if it had been placed on a griddle. He thought momentarily of the grey waterfront of St. John, but flies alone kept him busy. For days the ship's party had been camped offshore on Stone Island, because the mainland natives-foolishly, all the crew agreed-were preventing their landing.Stone Island was nothing like the tropical nirvana his dreamy Celtic soul had imagined. His hands were pulpy from trapping fish in reef pools, his feet skinned and bleeding from coral. He was convinced of error, of misjudgement. He had celebrated his twenty fourth birthday gutting mackerel hauled from the shallows of the most virulent blue waters he had ever seen. His scaling knife slipped and cut his thumb. Scales clung like spangles. From across the channel came the sound of rifle fire as officious colonisers showed the indigenous people what's what in a ratatat, idiot anticipation of another civil war half a world and half a week away.It was 1861.That early day in April when the township, cleared of black landowners, was proclaimed, Cornelius was looking for and expecting a frontier magic he still failed to find a month later. Scowling at the hopeless canvas village that scabbed the bay-line, he resolved his stay would be the shortest. He had come to this new southern land as a journalist, trained for something more than sandflies and heat, he thought aggrievedly. With a yearning affection he recalled his old newspaper offices in St. John.
The first thing Miss Judith Hearne unpacked in her new lodgings was the silver-gramed photograph of her aunt. The place for her aunt, ever since the sad day of the funeral, was on the mantelpiece of whatever bed-sitting-room Miss Hearne happened to be living in. And as she put her up now, the photograph eyes were stern and questioning, sharing Miss Hearne's own misgivings about the condition of the bed-springs, the shabbiness of the furniture and the run-down part of Belfast in which the room was situated. After she had arranged the photograph so that her dear aunt could look at her from the exact centre of the mantelpiece, Miss Hearne unwrapped the white tissue paper which covered the coloured oleograph of the Sacred Herat. His place was at the head of the bed, His fingers raised in benediction. His eyes kindly yet accusing. He was old and the painted halo around His head was beginning to show little cracks. He had looked down on Miss Hearne for a long time, almost half her lifetime. The trouble about hanging the Sacred Heart, Miss Hearne discovered, was that there was no picture hook in the right place. She had bought some picture hooks but she had no hammer. So she laid the Sacred Heart down on the bed and went to the bay window to see how the room looked from there. The street outisde was a university bywater, once a good residential area, which had lately been reduced to the level of taking in paying guests. Miss Hearne stared at the houses opposite and thought of her aunt's day when there were only private families in this street, at least one maid to every house, and dinner was at night, not at noon. All gone now, all those people dead and all the houses partitioned off into flats, the bedrooms cut in two, kitchenettes jammed into linen closets, linoleum on the floors and 'To Let' cards in the bay windows. Like this house, she thought.
Wij zien de herder op een helling Daar laat hij al zijn schaapjes uit Ze grazen nu eens naar beneden En dan weer grazen zij omhoog
Maar overal zijn zij tevreden
Dit was deel 1 van mijn betoog
'Het wordt eentonig zegt de herder
Ik denk dat ik eens verder trek
Helaas, daar is een wegversperder Een huizenhoog metalen hek
De herder zegt: We moeten stoppen De schaapjes stoppen allemaal
En blaten droevig met hun koppen
Maar ik ga door met mijn verhaal
En wat doet nu de slimme herder? Wat hij moet doen bedenkt hij vlug
Hij zegt: We kunnen hier niet verder
'En daarom gaan we maar terug'
En om de schaapjes op te fleuren
Blaast hij een wijsje op zijn fluit
Dat hoort u binnenkort gebeuren
Want deze fabel is nu uit.
De afsluitdijk (1932)
Scheepvaartbedrijvigeid!
Talloze zeedieren!
Toen kwam de afsluitdijk -
Ging de zaak dicht
Pech voor de zeldzame
Coloratuurgarnaal
Die men te laat, helaas
In had gelicht.
Het goede boek
Het goede boek - je kunt het zomaar kopen Je neemt het mee, je zet het in een kast Het zal je nimmer voor de voeten lopen Maar legt, zodra je wilt, een wereld open En daarin ben je dan zijn eregast.
Ik was bij de een en dacht na over de ander toen ik schreef over de zon Ik kan niet kiezen tussen passie of geluk. Lik mijn oor Kus mijn schouder Wees plat wees vloers Bijt mijn hart heb ik met potlood in jouw oksels gefluisterd Maar je was blind voor de regen in mijn zon- negedicht Elke zin is een traan die het dansen heeft gemist
Bij hem
Terwijl hij zijn schoenveter strikte keek ik uit het raam en zag hoe de zon al verdween achter het dak van de buren
nu wij zo lang vruchteloos hadden zitten praten over een later dat ontbreekt in ons verschiet Kijk,
het betrekt, zei ik Hij lachte, niet vrolijk, niet triest en we gingen tóch naar buiten omdat het binnen donker was
I have often felt a hot flare of shame inside me when I listen to my fellow Britons casually jeering at the perceived depth of American ignorance, American crassness, American isolationism, American materialism, American lack of irony and American vulgarity. Aside from the sheer rudeness of such open and unapologetic mockery, it seems to me to reveal very little about America and a great deal about the rather feeble need of some Britons to feel superior. All right, they seem to be saying, we no longer have an Empire, power, prestige or respect in the world, but we do have taste and subtlety and broad general knowledge, unlike those poor Yanks.
What silly, self-deluding rubbish! What dreadfully small-minded stupidity! Such Britons hug themselves with the thought that they are more cosmopolitan and sophisticated than Americans because they think they know more about geography and world culture, as if firstly being cosmopolitan and sophisticated can be scored in a quiz and as if secondly (and much more importantly) being cosmopolitan and sophisticated is in any way desirable or admirable to begin with. Sophistication is not a moral quality, nor is it a criterion by which one would choose ones friends. Why do we like people? Because they are knowledgeable, cosmopolitan and sophisticated? No, because they are charming, kind, considerate, exciting to be with, amusing there is a long list, but knowing what the capital of Kazakhstan is will not be on it.
Uit: The Book of Sand and Shakespeare's Memory (Vertaald door Andrew Hurley)
The Disk
I am a woodcutter. My name doesn't matter. The hut I was born in, and where I'm soon to die, sits at the edge of the woods. They say these woods go on and on, right to the ocean that surrounds the entire world; they say that wooden houses like mine travel on that ocean. I wouldn't know; I've never seen it. I've not seen the other side of the woods, either. My older brother, when we were boys he made me swear that between the two of us we'd hack away at this woods till there wasn't a tree left standing. My brother is dead now, and now it's something else I'm after, and always will be. Over in the direction where the sun goes down there's a creek I fish in with my hands. There are wolves in the woods, but the wolves don't scare me, and my ax has never failed me. I've not kept track of how old I am, but I know I'm oldmy eyes don't see anymore. Down in the village, which I don't venture into anymore because I'd lose my way, everyone says I'm a miser, but how much could a woodcutter have saved up?
I keep the door of my house shut with a rock so the snow won't get in. One evening I heard heavy, dragging footsteps and then a knock. I opened the door and a stranger came in. He was a tall, elderly man all wrapped up in a worn-out old blanket. A scar sliced across his face. The years looked to have given him more authority than frailty, but even so I saw it was hard for him to walk without leaning on his stick. We exchanged a few words I don't recall now. The finally the man said:
I am without a home, and I sleep wherever I can. I have wandered all across Saxony.
His words befitted his age. My father always talked about Saxony; now people call it England.
There was bread and some fish in the house. While we ate, we didn't talk. It started raining. I took some skins and made him a pallet on the dirt floor where my brother had died. When night came we slept.
Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 14 juni 1986)