Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
08-09-2010
Siegfried Sassoon, Eduard Mörike, Perikles Monioudis, Frederic Mistral
De Zwitserse schrijver Perikles Monioudis werd geboren op 8 september 1966 in Glarus. Zijn Griekse ouders immigreerden twee jaar voor zijn geboorte uit het kosmopolitische Alexandrië naar Zwitserland, en Monioudis groeiede tweetalig (Duits en Grieks) op. Hij bezocht de kanton school Glarus school en studeerde in 1993 af in sociologie, politicologie en algemeen staatsrecht aan de Universiteit van Zürich (lic.phil.I). In 1991 richtte hij de schrijversgroep "Netz" op. Die Verwechslung, zijn eerste roman, verscheen in 1993 en werd bekroond met de boekprijs van de stad Zürich. Vanaf 1995 had hij verschillende woonplaatsen (Toronto, Philadelphia en anderen). Hij verhuisde naar Berlijn, nadat hij een beurs voor vijf maanden had gekregen van de Berlijnse Senaat voor het Literaire Colloquium Berlin. Voor zijn tweede roman, Das Passagierschiff (1995),ontving hij de prijs van de Zwitserse Schillerstiftung. Hij ontving verscheidene beurzen en gaf lezingen en werkte aan meer dan een dozijn universiteiten, zowel in de VS als in Europa.
Uit: Land
Nach dem Abendessen ging er nun, die Brise im Rücken, die Straße hinunter und erreichte einen ausgedehnten, mit Flutern erhellten Platz. Nur kurz versuchte er, sich den Stadtplan von Alexandria zu vergegenwärtigen, den er im Hotel, auf dem Nachttisch, liegengelassen hatte. Er schmeckte das Salz in der Brise. Der Reisende atmete auf, als ob er erst in diesem Augenblick am anderen, südlichen Rand des Mittelmeers angelangt wäre.
Als er sich umdrehte, stieß er gegen die hölzerne Bank. Einige Dutzend Sitzreihen waren vor der Bühne aufgestellt. Er betrachtete die alten Menschen, die vielen Familien und Gruppen junger Männer. Sie mußten, neugierig, wie sie sich umsahen, von den Dörfern im Nildelta angereist sein. Die bunten Beleuchtungen, Glühbirnen, an den Seiten des Platzes die Stände, an denen Erdnüsse geröstet und Maiskolben gebraten wurden. Er kaufte eine Handvoll Pistazien. Von hier also kam die Musik, die er schon von weitem, Straßen entfernt, gehört hatte: vom Band, aus aufgestapelten Lautsprecherboxen, schwarze, mannshohe Türme, links und rechts der Bühne mit Seilen an den ausgewachsenen Gummibäumen und Palmen festgemacht.
Wie auf einen Befehl hin füllten sich die Reihen. Die Menschen blinzelten, sie hielten die Hand vor die Stirn, die Scheinwerfer waren zum guten Teil auf sie und auf die Stände gerichtet, wo sich die Ansammlungen nun aufgelöst hatten. Sie bewegten die Lippen zum Text, schlossen die Augen, mit den Fingern schlugen sie den schleppenden Rhythmus, auf das Knie, mit der Sohle auf den gewalzten Sand.
Er mochte diese Musik. Er merkte, daß er sie vermißt hatte, nicht sehnsüchtig, eher erfüllte sich dabei eine lange währende Vorfreude. Von der Sängerin mit dem kratzigen Alt besaß sein Vater mehrere Kassetten, blau und rot arabisch beschriftet. Mit zwölf hatte der Junge eine nach der anderen abgespielt. Daß ihn diese Musik zum Tanzen gebracht, ihn übermütig die Hüften kreisen und die Arme in die Luft hatte werfen lassen, verwunderte ihn heute. War sie ihm näher als die Schullieder deutscher Sprache gewesen, näher als die Schlager im Fernsehen, vorgetragen von Einheimischen, von Menschen, die ihm nur außerhalb des Elternhauses begegneten?
Les Alpilles.La chanson de Maillane.Ma famille.Maitre Francois, mon pere.Delaide, ma mere.Jean du Porc.L'aieul Etienne.La mere-grand Nanon.La foire de Beaucaire.Les
fleurs de glais.
D'aussi loin qu'il me souvienne, je vois devant mes yeux, au Midi la -bas, une barre de montagnes dont les mamelons, les rampes, les falaises et les vallons bleuissaient du matin aux vepres, plus ou moins clairs ou fonces, en hautes ondes.C'est la chaine des Alpilles, ceinturee d'oliviers comme un massif de roches grecques, un veritable belvedere de gloire et de legendes.
Le sauveur de Rome, Caius Marius, encore populaire dans toute la contree, c'est au pied de ce rempart qu'il attendit les Barbares, derriere les murs de son camp; et ses trophees triomphaux, a
Saint-Rey sur les Antiques, sont, depuis deux mille ans, dores par le soleil.C'est au penchant de cette cote qu'on rencontre les troncons du grand aqueduc romain qui menait les eaux de Vaucluse dans les Arenes d'Arles: conduit que des gens du pays nomment _Ouide di Sarrasin_ (pierree des Sarrasins),parce que c'est par laque les Maures d'Espagne s'introduisirent dans Arles.C'est sur les rocs escarpes de ces collines que les princes des Baux avaient leur
chateau fort.C'est dans ces vals aromatiques, aux Baux, aRomanin et aRoque-Martine, que tenaient cour d'amour les belles chatelaines du temps des troubadours.C'est aMont-Majour que dorment, sous les dalles du cloitre, nos vieux rois arlesiens.C'est dans les grottes du Vallon d'Enfer, de Cordes, qu'errent encore nos fees.C'est sous ces ruines, romaines ou feodales, que git la Chevre d'Or.
Frederic Mistral (8 september 1830 25 maart 1914)
Es war eine dunkle, stürmische Nacht in den ersten Tagen des Novembers, im Jahre 1599, als die spanische Schildwache auf dem Fort Liefkenhoek an dem flandrischen Ufer der Schelde das Lärmzeichen gab, die Trommel die schlafende Besatzung wach rief und ein jeder - Befehlshaber wie Soldat - seinen Posten auf den Wällen einnahm.
Die Wellen der Schelde gingen hoch, und oft warfen sie ihre Schaumspitzen den fröstelnden Südländern über die Brüstungsmauern ins Gesicht. Scharf pfiff der Wind von Nordost von den "Provinzen" herüber, und die Spanier wußten schon lange, daß aus der Richtung ihnen selten etwas Gutes komme.
Auch auf dem Fort Lillo auf der brabantischen Seite des Flusses wirbelte die Trommel, klang das Horn: deutlich vernahm man durch das Getöse des Sturmes, durch das Brausen der Wasser fernen Kanonendonner, welcher nur von einem Schiffskampf auf der Westerschelde herrühren konnte.
Die Wassergeusen spielten ihr altes Spiel.
Was kümmerte dieses Amphibiengeschlecht der Sturm und die Finsternis? Waren Sturm und Nacht nicht seine besten Verbündeten? Wann hätte je ein Wassergeuse das stürmische Meer und die Finsternis gefürchtet, wenn es galt, seine Todfeinde zu überlisten, die Verwüster und Bedränger seines den Wogen abgekämpften Vaterlandes zu vernichten? Gräßlich aber war der Krieg ausgeartet.
Zweiunddreißig Jahre dauerte nun schon dieses fürchterliche Hin- und Herdrängen der kämpfenden Parteien, und noch war kein Ende davon abzusehen. Die Saat der Drachenzähne war üppig aufgegangen; wohl waren eiserne Männer emporgewachsen aus dem blutgedüngten Boden, und selbst die Frauen mußten verlernen, was Menschlichkeit und Milde sei. Es gab eine junge Generation, welche sich schon deshalb nicht nach dem Frieden sehnte, weil sie ihn gar nicht kannte.
Und war der Krieg schrecklich auf dem festen Lande, so war er noch viel fürchterlicher auf dem Meere. Auf dem Lande konnten immer noch Gefangene ausgewechselt oder losgekauft werden; Städte, Flecken und Dörfer konnten Brand und Plünderung abkaufen; auf der See gab es aber schon längst weder Pardon noch Ranzion. Für Barmherzigkeit wurde es geachtet, wenn man die gegenseitigem Gefangenen kurzweg niederstieß oder sie an der Rahe aufhing und sie nicht langsam auf die grausamste Art zu Tode marterte, sie nicht auf dem Verdeck kreuzigte und mit dem genommenen Schiff versenkte.
Wilhelm Raabe (8 september 1831 - 15 november 1910)
Peyton Place is the oddest name for a town Ive every heard.Who is it named for?
Oh, I dont know, said Corey, making unnecessary circular motions with a cloth on his immaculate counter.Theres plenty of towns have funny names.Take that Baton Rouge, Louisiana.I had a kid took French over to the high school.Told me Baton Rouge means Red Stick.Now, aint that a helluva name for a town?Red Stick, Louisiana.And what about that Des Moines, Iowa?What a crazy name that is.
True, said Markis.But for whom is Peyton Place named, or for what?
Mia Farrow en Ryan ONeal in de tv-serie Peyton Place(1964 1969)
Some feller that built a castle up here, back before the Civil War.Feller by the name of Samuel Peyton, said Corey, reluctantly.
A castle! exclaimed Makris.
Yep.A real, true, honest-to-God castle, transported over here from England, every stick and stone of it.
Who was this Peyton? asked Makris.An exiled duke?
Nah, said Corey Hyde.Just a feller with money to burn.Excuse me, Mr. Makris.I got things to do in the kitchen.
The old man at the end of the counter chuckled.Fact of the matter, Mr. Makris, said Clayton Frazier in a loud voice, is that this town was named for a friggin nigger.Thats what ails Corey.Hes delicate like, and just dont want to spit it right out
Grace Metalious (8 september 1924 - 25 februari 1964)
Gezwungen halb und ohne Phantasie Ging er zum dritten Male nach Athen. Dann nahm er alles, was er dort empfing, der Freuden Fülle, aus der Hand der Griechen. Des Lebens Silberstrick war frisch geflochten, wie Anastasia, und das Erdbeben schreckte ihn nicht.
Die Grenzen der Berge sind noch die alten. Das Gebliebene genügt: der Boden unter den Füßen, der Himmel und das Meer. Du findest noch die Stelle für den Kuss Und, dass ein Stein noch auf dem andern steht.
Hier, wo es über Griechenleichen ging, gehst du mit Griechen jetzt zum Wein und zechst in Turkobunia Hand in Hand, wo einst der Aberoff aus Haut und Knochen stand, vollgepfercht bis zum Exzess. Und immer wieder wurde frisch geladen.
Er war berufen des Untergangs Stufen
Er war berufen, des Untergangs Stufen noch einzuseifen und sich drauf zu versteifen, alles noch zu retten. Das Volk, teils in Ketten und teils in Waffen, illegal und offiziell; doch niemand gerüstet, ihm Luft zu schaffen zum letzten Appell. - Ach, wenn ihr wüsstet, was das war: Das Mundvoll Österreich beim Großen Zapfenstreich im Achtunddreißigerjahr!
Michael Guttenbrunner (7 september 1919 12 mei 2004)
Die Frau starrte wortlos und mit müden Augen die weiße Fremde an, während Anna sich neben den Teich setzte und hilflos zu der Gefangenen hinübersah. Wieder einmal erlebte sie die Gefühllosigkeit und Härte des Haremslebens hautnah selbst einen Verbrecher dürfte man nicht ungeschützt der tropischen Sonne aussetzen. Und hier saß eine halbnackte, harmlose Frau. Die Matte und die zerbrochenen Schirme deuteten darauf hin, dass sie der unerbittlichen Hitze und dem Regen schon eine ganze Weile ausgesetzt sein musste. Schlimmer hätte man sie nicht demütigen können, und dennoch lag eine unglaubliche Anmut in ihrer Sorge für dass Kind. Wer konnte nur für dieses tragische Schicksal verantwortlich sein? Anna hätte vor Zorn aufschluchzen können, doch sie hatte ihre Stimme nicht mehr unter Kontrolle. Endlich fragte sie die Frau nach ihrem Namen. [...] Anna blickte in das sonnenverbrannte Gesicht und hörte auf, die Sklavin mit leeren Versprechungen zu trösten. Nur Tatsachen konnten ihr wirklich helfen. Sie ließ die Frau mit dem Gesicht auf dem heißen Pflaster liegen und trat wieder durch das Tor. Die lange dunkle Straße war genauso menschenleer wie zuvor. Nachdem sie zwanzig Minuten auf den Straßen des Harems umhergelaufen war, gelangte sie in eine Gasse, die ihr bekannt vorkam. Als sie endlich die Schule erreichte, war es zwölf Uhr und ihre Schüler warteten bereits auf ihren Plätzen auf sie. In der gleichmäßigen Betriebsamkeit des Tempels erschien ihr das seltsame Erlebnis in dem fernen Winkel der Palaststadt plötzlich vollkommen unwirklich.
Margaret Landon (7 september 1903 4 december 1993)
Waar in West-Europa voel je je nog echt in het buitenland? Nergens, behalve in Engeland en Vlaanderen. Alleen een streng bewaakt isolement kan het exotische karakter van een land veilig stellen. Het water heeft veel gedaan voor het behoud van het absurde Engelse volkskarakter. Anders is het gesteld met het bewaken van de folklore in het Rijk van Koning Boudewijn. Daar wordt het isolement op ronduit geheimzinnige wijze gehandhaafd.
In schijn is België een land zonder grenzen; altijd groene stoplichten markeren begin en einde. Maar een web van snelwegen en een efficiënte bewaking van alles wat terzijde van die wegen ligt houden Vlaanderen van vreemde smetten vrij.
Het initiatief is uitgegaan van een Noordnederlandse schrijver. Jaren geleden heeft deze gevraagd om een tunnel onder België door. Dat zou hem in staat stellen Frankrijk sneller, veiliger en minder geërgerd te bereiken. Hij heeft zijn zin gekregen, met dien verstande dat men inzag dat zo'n tunnel net als een metro evengoed bovengronds kon worden aangelegd.
Sindsdien kunnen we België overslaan. We merken niet meer in welk land we zijn, in de vijf kwartier die we nodig hebben van Meer tot Menen.
De doortocht is te vergelijken met die Transitweg door de DDR, die Berlijn met West-Duitsland verbindt en die men zonder vergunning niet mag verlaten. Doet men het toch, dan is de kans op onaangenaamheden groot. Bij voorbeeld last met de politie.
De Batavieren zijn Duitsch volk, uit hun vaderland herwaarts afgezakt: niet (naar het schijnt) uit den woeligen geest van verhuizing, maar ter zake van inlandsche geschillen. Men rekent dit gebeurd te zijn eene eeuw voor onze jaartelling.
Ten tijde van Cezar waren zij nog nog niet lang in hun eiland gevestigd, en de overstroomingen noodzaakten hen ook over de rivier eenigen nog onbewoonden grond in te nemen.
Zij vonden het eiland woest en onbewoond, uit hoofde van de gedurige winteroverstroomingen waaraan 't onderhevig was, en waartegen zij zich zeer gebrekkig door ophooging van terpen beschermden. Ondanks de bedijkingen was het in de IV Eeuw nog moerassig, als blijkt uit eumenius, Panegyr.
Zij hadden geene betrekking tot de volken Noordof Zuidelijk van hun gezeten; en waren als verjaagde Germanen, den Germanen geen vrienden.
De Friezen aan wie zij onmiddellijk paalden, en die zich aan wederzijde van het Fliemeer vooral ten Oosten wijd uitstrekten, maar onder verschillende namen (meestal uit de geschapenheid van den grond ontleend) en samenscholingen, zonder gemeen hoofd of verband leefden, waren den nieuwen aankomelingen (natuurlijkerwijze) vijandig.
In dezen staat vindt hen Cezar. De naam van het Imperium Romanum was wijd en zijd verbreid en men droeg er ontzag voor. (De woeste volken van 't Noorden noemden naderhand den Keizer met den naam van den Koning der wareld1). Cezar was zachtaardig en hield de uitmuntendste krijgstucht. En dus waren de Batavieren uit ontzag, uit toegenegenheid voor Cezar, en uit hoofde van hunne ligging midden tusschen vijanden, in de beste gesteltenis om zich met de Romeinen te verbinden, aan wien zij steun en bescherming konden vinden, en met wien zij hun strijdbaren aart in alle hoeken der wareld oefenen konden.
Van daar de eerste betrekking tot de Romeinen, met wien zij dadelijk naar Brittanje overstaken; en ook elders in hun oorlogen deel namen; ja zelfs voor Cezar tegen Pompejus streden; en die zij op hunnen grond met blijdschap ontfingen, en gaarne een legerplaats inwilligden.
En dit is het eerste en oudste verbond, 't geen Tacitus in zijn tijd antiqua societas noemt.
Willem Bilderdijk (7 september 1756 18 december 1831)
Der Wolken düstre Regenhorde hat mir den Silbermond entführt. Die Giebel schwarzer Dächer kichern über meinen fremden Gang und funkeln mich mit bösen Fenstern an. Baumlange Schemen hüllen fahl sich in den dunstgebrämten Pelz der Nacht und tuscheln, wer da so allein den Schatten zwischen die Laternen führt, so mutterseelenallein. Unter blaugewachstem Sternenkorbe, weiter als die Hügelschlange kriecht und die flinken Flossenfische wetthüpfen mit den Meerschaumwellen, kauert eine weiße Hütte in die Schimmerzweige sich von Oleander und Zitronen. Gäben sie nur jetzt den Mondkahn frei, fände ich wohl einen Gruß in ihm und wüßte, daß er an mich denkt fern im gelben Sand der Brotfruchtbäume.
Jenny Aloni (7 september 1917 30 september 1993)
De Amerikaanse schrijver Henry Morton Robinsonwerd op 7 September 1898 in Boston, Massachusetts als oudste van elf kinderen geboren in een arme wijk. Hij diende in de Eerste Wereldoorlog bij de marine, studeerde af in 1924 en werd docent aan de Columbia University. Later werd hij hoofdredacteur van Reader's Digest. Zijn beroemdste werk, De kardinaal (1950), werd in 1963 verfilmd. Inhoud van dit boek is het conflict tussen een dienaar van God en de menselijke liefde.
Uit: The Cardinal
He found the system puzzling at first; only gradually did he begin to grasp its elaborate rules. He could easily understand why, in the great strongholds of Black Society, a special throne room was kept in readiness for the day His Holiness could again leave the Vatican and pay visits of honour to those who had remained faithful during his long imprisonment. (If no special room were set aside, a tapestried armchair was kept turned to the wall.) Stephen appreciated the profound loyalty and deep religious faith that buttressed these symbols, yet some of the trivia of Black Society annoyed him. He noticed, for example, that in certain houses many of the older men wore a glove only on the left hand, leaving the right hand bare. In other houses both hands were gloved, but the thumb of the right hand was exposed.
Whats this off-and-on glove business? he asked Roberto.
Two theoretic reasons lie behind it, explained Braggiotti. The glove was originally a patent of nobility. You never see a peasant with gloves on, do you? Traditionally, the glove is also associated with another symbol of rankthe sword. Some believe that the right hand must be kept unencumbered, the better to draw a sword in defense of your sovereign. Another school holds that you must be ungloved in order to accept the hand of your host the moment it is offered you. Any delay might be construed as unfriendly.
I see. But why the exposed right thumb?
Braggiotti smiled patronizingly. In all societies, there are degrees of intimacy. A seven-hundred-year-old family such as the Odaleschi, whose ancestors supported the Hildebrandine Popes against the German brigands, cannot be expected to give their entire hand to late-comers. Anyone arriving after the seventeenth centuryand that includes you, Americusis lucky to get a thumb and forefinger.
Do they take themselves that seriously?
Henry Morton Robinson (7 september 1898 13 januari 1961)
My name was Salmon, like the fish; first name, Susie. I was fourteen when I was murdered on December 6, 1973. In newspaper photos of missing girls from the seventies, most looked like me: white girls with mousy brown hair. This was before kids of all races and genders started appearing on milk cartons or in the daily mail. It was still back when people believed things like that didn't happen.
In my junior high yearbook I had a quote from a Spanish poet my sister had turned me on to, Juan Ramón Jiménez. It went like this: "If they give you ruled paper, write the other way." I chose it both because it expressed my contempt for my structured surroundings à la the classroom and because, not being some dopey quote from a rock group, I thought it marked me as literary. I was a member of the Chess Club and Chem Club and burned everything I tried to make in Mrs. Delminico's home ec class. My favorite teacher was Mr. Botte, who taught biology and liked to animate the frogs and crawfish we had to dissect by making them dance in their waxed pans.
I wasn't killed by Mr. Botte, by the way. Don't think every person you're going to meet in here is suspect. That's the problem. You never know. Mr. Botte came to my memorial (as, may I add, did almost the entire junior high school -I was never so popular) and cried quite a bit. He had a sick kid. We all knew this, so when he laughed at his own jokes, which were rusty way before I had him, we laughed too, forcing it sometimes just to make him happy. His daughter died a year and a half after I did. She had leukemia, but I never saw her in my heaven.
If Nicole Carrow was being absolutely honest with herself, her most substantial reason for believing Thomas McInnes was innocent was that he had made her a nice cup of tea. She hadn't been a lawyer long, but she still suspected she might need more than that in court. Her two weeks experiencing the practical application of Scots Law had demonstrated a few divergences from its more familiar English cousin, but she'd yet to find precedent for a special defence of Refreshing Herbal Infusion.
Nicole had anticipated an uncomfortable breaking-in period in Glasgow - acclimatising herself to the city, the people and the notorious weather - and was prepared for feeling like a fish out of water in the job for a while. However, her vision of in-at-the-deep-end had nonetheless proven short-sighted: she'd naively assumed it would be a bit more than a fortnight before she was representing the accused in a crime that had shaken the world.
Obviously the contents of the oh-so-mysterious envelope had raised her hopes and stiffened her resolve, but the sober reality was that - as Mr Campbell had pointed out - they merely thickened the plot her client was embroiled in, and apart from briefly delighting a few conspiracy theorists, would ultimately be of more use to the prosecution.
The coldfacts remained that McInnes, his son Paul, one Robert Hannah and one Cameron Scott had been apprehended fleeing the grounds of Craigurquhart House in Perthshire, that the Dutch media mogul Roland Voss, his wife Helene and their two bodyguards had been found murdered within, that when Paul McInnes was detained he was soaked in blood, and that an attempt had been made to open Voss's bedroom safe.
McInnes and Hannah had been members of the "Robbin' Hoods", as the tabloids had tagged them, a gang responsible for a series of country-house break-ins over a short but prolific period during the mid-1980s, the name referring to their profession of pilfering from the rich, and conveniently ignoring their omission of the giving-to-the-poor part.
Gibt es etwas Deprimierenderes als den Frühling? Die Vögel singen, prominente Liebespaare lassen sich halbnackt fotografieren, die Badesaison droht, und es muss ein neuer Bikini her.
Es soll ja Männer geben, die Frauen lieben - die Gestalter von Anprobekabinen in den Bademodenabteilungen von Kaufhäusern gehören definitiv nicht zu ihnen.
Das müssen die schlimmsten Frauenhasser unter der Sonne sein, denn warum sonst leuchten sie gnadenlos diese Kabuffs aus, in denen wir unser winterweißes Fleisch aus den zu eng gewordenen Jeans schälen, um fröhlich-bunte Bikinis anzuprobieren, die uns eigentlich Langnese-gute-Laune machen sollten.
Gute Laune? Von wegen! Mit vor Entsetzen starrem Blick in den Spiegel beschließen wir, nicht zu
glauben, was wir sehen. Dieses Dellengebirge sollen unsere Oberschenkel sein, dieser Michelin-Reifen unsere Taille? Unmöglich. Das kann nicht sein. Das grelle Licht von oben suggeriert einen völlig falschen Eindruck. Dann fällt uns ein: Die Sonne am Strand kommt auch von oben.
Soll das etwa heißen, die anderen Badegäste sehen, was wir gerade sehen?
Aaaargh! Flucht aus der Kabine, Rettung ins nächste Café, ein Stück Torte mit Sahne und einen süßen Kakao für die aufgewühlten Nerven. Gibt es nicht so was wie ein Recht auf körperliche und seelische Unversehrtheit?
Das Recht auf menschliche Behandlung, auch in Bademoden-Umkleidekabinen? Was wir dort
erleiden müssen, grenzt an eine Verletzung der Menschenrechte.
Silas has a broken head. It happened sometime last night, outside The Limited on Geary and Powell. None of us saw. Silas says the fight was over a woman, and that he won it. But you look like all bloody shit, my friend, Irish says, laughing, rolling the words off his accent. Silas says we shouldve seen the other guy.
He adjusts the bandage on his head and looks up at the palm trees, which make a sound over Union Square like its raining. Silas has that strong kind of shape, like high school guys who you know could pick you up and carry you like a bag. But his face is old. He wears a worn-out army jacket, the pockets always fat with something. Once, he pulled out a silver thimble and pushed it into my hand, not saying one word. It cant be real silver, but Ive kept it.
I think Silas fought in Vietnam. Once he said, Its 1974, and Im still alive, like he couldnt believe it.
So where is he? Irish asks, full of humor. Where is this bloke with half his face gone?
Angel and Liz start laughing, I dont know why. Wheres this woman you fought for? is what I want to ask.
Silas shrugs, grinning. Scared him away.
********
San Francisco is ours, weve signed our name on it a hundred times: SISTERS OF THE MOON. On the shiny tiles inside the Stockton Tunnel, across those building like blocks of salt on the empty piers near the Embarcadero. Silver plus another color, usually blue or red. Angel and Liz do the actual painting. Im the lookout. While theyre spraying the paint cans, I get scared to death. To calm down, Ill say to myself, If the cops come, or if someone stops his car to yell at us, Ill just walk away from Angel and Liz, like I never saw them before in my life. Afterward, when the paint is wet and we bounce away on the balls of our feet, I get so ashamed, thinking, What if they knew? Theyd probably ditch me, which would be worse than getting caughteven going to jail. Id be all alone in the universe.
27 octobre - Il ny a pas de saint qui ait un plus magnifique regard que Molière. Ce quil y avait de plus beau à lAcadémie, cétait son buste, que jai vu un jour pour tout jamais. Je lai regardé en songeant que je ne remettrais plus les pieds dans cette galère, cétait à lui que je disais adieu.
15 novembre - Pour en revenir à ce qui préoccupe bien des vivants, le monde actuel se cherche et ne se trouve guère. La fin dun siècle, et de plus dun millénaire, suscite des penseurs de lieux communs, des prophètes du désastre, aussi bien que des gourous de lutopie (la vie sera meilleure, etc.). En réalité, nous sommes revenus à lune de ces crises de croissance du monde et le bouleversement échappe à tout pouvoir. Ce ne sont pas tant les grandes émigrations en marche, le bafouillage des langues, la confusion des croyances et le désir de croire à un rassemblement humain dans le bien, le beau, le tolérant, qui changent quoi que ce soit. Loin de là. Arrière, quand on emploie labstrait, cela cache le pire. Lhomme nest pas un concept ; le sang, langoisse, la liberté ne sont pas des abstractions. Ce qui est triste pour un homme de mon âge et toujours passionné par tout ce qui concerne la vie, cest justement labandon de lêtre humain aux démons du bien. Ces démons-là sont des rêves qui conduisent droit aux barbelés des interdictions, aux miradors de la pensée bien pensante et unique, aux camps de luniformité. Ce qui se croit le plus avancé dopinion, le plus libéré, est déjà dans un cercle fermé. Par exemple, « mon corps est à moi », ce nest pas neuf, et dans le cas de lavortement, cest sen remettre à la dictature du plaisir. Après cela viendra une dictature sans plaisir et le monde aura basculé dans lépouvante des lois. On balisera la vie, comme on le fait déjà du travail et de la mort.
26 novembre - Le monde de limagination (musiciens, peintres, écrivains, architectes) retombe en enfance dans le mauvais sens du terme. Ce ne sont que gribouillages, balbutiements, graffitis, comme ceux denfants pas très doués. On appelle ça lart par dérision. Dire que ce sont les prolégomènes des oeuvres futures laisse envisager un effondrement de la civilisation universelle, à moins quun bon coup de balai ou de torchon vide les musées et les bibliothèques et que quelque tremblement de terre secoue les hideurs construites sans grâce, sans goût et sans génie. Quant à la musique daujourdhui, on a le droit entre un académisme ridicule qui siège à lInstitut et les crises de nerfs de marmots sourds.
Julien Green (6 september 1900 - 13 augustus 1998)
I wanted to believe Id come to the wrong apartment, but the good-natured old woman wore a smile of such sweet kindness that I was certain she was my grandmother.
Is that you, Gloria? she said in a whisper.
I shook my head, incapable of speaking, but she couldnt see me in the gloom.
Come in, come in, my child. What are you doing there? My God! I hope Angustias doesnt find out youve come home at this hour!
Intrigued, I dragged in my suitcase and closed the door behind me. Then the poor old woman began to stammer something, disconcerted.
Dont you know me, Grandmother? Im Andrea.
Andrea?
She hesitated. She was making an effort to remember. It was pitiful.
Yes, dear, your granddaughter. . . . I couldnt get here this morning the way I wrote I would.
The old woman still couldnt understand very much, and then through one of the doors to the foyer came a tall, skinny man in pajamas who took charge of the situation. This was Juan, one of my uncles. His face was full of hollows, like a skull in the light of the single bulb in the lamp.
As soon as he patted me on the shoulder and called me niece, my grandmother threw her arms around my neck, her light-colored eyes full of tears, and saying poor thing over and over again. . . .
There was something agonizing in the entire scene, and in the apartment the heat was suffocating, as if the air were stagnant and rotting. When I looked up I saw that several ghostly women had appeared. I almost felt my skin crawl when I caught a glimpse of one of them in a black dress that had the look of a nightgown. Everything about that woman seemed awful, wretched, even the greenish teeth she showed when she smiled at me. A dog followed her, yawning noisily, and the animal was also black, like an extension of her mourning. They told me she was the maid, and no other creature has ever made a more disagreeable impression on me.
Carmen Laforet (6 september 1921 28 februari 2004)
Selbstauskunft Geboren wurde ich am 6. September 1929 in Teheran. Mein Vater hatte in den dreißiger Jahren in Berlin an der Charité Medizin studiert und bei Sauerbruch promoviert. Er beschloß, seine zwei Söhne in Deutschland erziehen zu lassen. Ein solcher Entschluß wäre unverantwortlich, hätte man ein Kind aus einer Geborgenheit gerissen. Doch ich war in einer magischen Welt aufgewachsen, in der das Bedrohliche vorherrschte. So vertauschte ich eine Benommenheit mit einer anderen, als ich 1937 nach Berlin kam. Das Gefühl der Unwirklichkeit verließ mich in der neuen Umgebung nie, während die regenerativen Kräfte für Orientierungspunkte sorgten: Innerhalb eines Jahres hatte ich die Berliner Floskeln, die ich für meine Streifzüge auf dem Roller in der Fasanenstraße vonnöten hatte, auswendig gelernt. Noch immer ist es mir ein Rätsel, welche orientalischen Tricks in Anwendung gebracht wurden, daß ich kaum drei Jahre später in das renommierte Arndt-Gymnasium in Dahlem aufgenommen wurde.
Durch die Schludrigkeit eines Vormunds, der die Möglichkeit, meinen Bruder und mich in die Schweiz zu bringen, ungenutzt ließ, blieb ich bis Kriegsende in Deutschland. Als ich im Sommer 1945, nach acht Jahren Trennung, wieder nach Persien kam, hatte ich die persische Sprache verlernt. Beschämt hörte ich die Fragen meiner Mutter in persischer Sprache, auf die ich nicht antworten konnte. Langsam wurde mir meine Muttersprache wieder vertraut, doch der Wiedergewinn an Sprache reichte nicht aus, um in einer Klasse meiner Altersgruppe eine persische Schule zu besuchen. Auf meinen Wunsch wurde ich in die Schweiz geschickt, um meinen Schulbesuch fortzusetzen.
Het lezen stilde mijn honger, maar nooit genoeg; uiteindelijk bleven het verhalen van anderen en niet de echte.Niet die van mijn vader,Ik kon hem niets vragen. Bang dat hij mijn gretigheid zou zien, mijn intense nieuwsgierigheid zou ruiken. Bang dat ik zou verraden hoeveel kwaad er in me zat, en zo als vijand zou worden ontmaskerd. Bang dat ik niet genoeg kon huilen en dat de grimassen op mijn gezicht als lachen zouden worden uitgelegd.
(...)
Het digitale vliegtuigje vloog net boven Edinburgh toen de wereld ineens honderdtachtig graden begon te draaien. Mijn wereld. Het had niets te maken met de lage stem van de stewardess die turbulentie aankondigde. Had iemand me op dat moment iets gevraagd, dan nog betwijfel ik of ik een ander geluid had kunnen maken dan een benauwd gehijg. Van ongeloof, van schrik. Nog eens van ongeloof.
Als wij morgen klaar zijn met dansen slingers in luie bogen confetti op de vloer sterrennevels hier en daar een woord een gezicht al afgewend en de glazen halfvol niet meer beslagen snippers in het bier laten we dan naar de waterkant gaan en geld op de stroom strooien en vertellen over het einde van de wereld hoe de rotsen uit de aarde kwamen en weer verzonken ijzer bloed werd de mensen oud hoe het begon.
Greatest hits
Op een ochtend kraaien boven de eiken van je jeugd en de mist van vroege weiden ze ligt naast je. Je bent wakker geworden en nu ben je thuis.
De ochtend zingt er is zon alles is ver weg jij bent een lied
Uit: Nooit echtere stoelpoten dan op Internet (Column)
In de tekst op Internet waren een paar fragmenten cursief afgedrukt. Voordat ik kon vragen waarom dat was, klikte mijn zwager een cursief gedeelte aan en voordat ik wist of ik dit wel allemaal had gewild, hoorde ik mijn eigen stem. Mijn eigen stem die iets te berde bracht wat tien jaar eerder in een URGENTE-envelop op de post was gedaan. Maar op de achtergrond hoorde ik ook nog iets anders: ik hoorde hoe de poten van de houten stoel - dezelfde stoel waarop ik op dit moment zat - over de tegelvloer piepte, dezelfde tegelvloer in dezelfde serre-kamer waarin ik nu naar de Internet-pagina staarde. Alles was inmiddels op de radio uitgezonden - en alles was inmiddels, zoals dat gaat bij radio, op de ethergolven weggewaaid. Maar het was daar op dat moment in Barcelona dat ik me voor het eerst realiseerde dat het allemaal echt waar was. Dat ik er echt was geweest. Dat het allemaal niet bij elkaar gelogen was. Dat ik voortaan tegen eenieder, die mijn verblijf in Barcelona in twijfel zou trekken, kon zeggen: 'Klik het maar aan op Internet dan weet je dat ik hier niet zomaar wat uit mijn nek sta te ouwehoeren. Je moet vooral goed naar de stoel luisteren: naar hoe de stoelpoten over de vloer piepen.' Waar vind je anders zo'n tegelvloer ... ? -...dan in Barcelona? -...dan op Internet?
Lorsqu'au IXe siècle un riche commerçant construisit le village de Manama à l'intérieur des remparts, sur le lieu de passage des caravanes qui troquaient le sel et les dattes contre de l'avoine et de la verrerie, faisaient en plus des échanges sans malice ni esbroufe, revenaient avec des chameaux chargés de provisions, bimboloterie, bijoux, benjoin, cire, tissus, ustensiles et appareillages plus ou moins compliqués mais tellement nécessaires à la réalité quotidienne et au prolongement des rêves et autres mirages tatoués, à même les visages, liquoreux et charpentés, bois d'ébène dégoulinant de perles amères à la fois et salées, il avait la prétention de convertir cet endroit en une capitale, lien entre plusieurs civilisations et deux ou trois continents. Ce rêve insensé échoua, parce que le centre de gravitation du commerce du sel se déplaça un millier de kilomètres plus bas.
Die Sonne neigte sich bereits zum Untergang, als Agathon, der sich in einem unwegsamen Walde verirret hatte, von der vergeblichen Bemühung einen Ausgang zu finden abgemattet, an dem Fuß eines Berges anlangte, welchen er noch zu ersteigen wünschte, in Hoffnung von dem Gipfel desselben irgend einen bewohnten Ort zu entdecken, wo er die Nacht zubringen könnte.Er
schleppte sich also mit Mühe durch einen Fußweg hinauf, den er zwischen den Gesträuchen gewahr ward; allein da er ungefähr die Mitte des Berges erreicht hatte, fühlt er sich so entkräftet, daß er den Mut verlor den Gipfel erreichen zu können, der sich immer weiter von ihm zu entfernen schien, je mehr er ihm näher kam.Er warf sich also ganz Atemlos unter einen Baum hin, der eine kleine Terrasse umschattete, auf welcher er die einbrechende Nacht zuzubringen beschloß.
Wenn sich jemals ein Mensch in Umständen befunden hatte, die man unglücklich nennen kann, so war es dieser Jüngling in denjenigen, worin wir ihn das erstemal mit unsern Lesern bekannt machen.Vor wenigen Tagen noch ein Günstling des Glücks, und der Gegenstand des Neides seiner Mitbürger, befand er sich, durch einen plötzlichen Wechsel, seines Vermögens, seiner Freunde, seines Vaterlands beraubt, allen Zufällen des widrigen Glücks, und selbst der Ungewißheit ausgesetzt, wie er das nackte Leben, das ihm allein übrig gelassen war, erhalten möchte. Allein ungeachtet so vieler Widerwärtigkeiten, die sich vereinigten seinen Mut niederzuschlagen, versichert uns doch die Geschichte, daß derjenige, der ihn in diesem Augenblick gesehen hätte, weder in seiner Miene noch in seinen Gebärden einige Spur von Verzweiflung, Ungeduld oder nur von Mißvergnügen hätte bemerken können.
Christoph Wieland (5 september 1733 - 20 januari 1813)
'Opletten. Zorgen dat ik geen kwak krijg. De renner voor u zwiept even met zijn achterwiel tegen uw voorwiel. Niemand ziet het. Rotgevaarlijk. Voor ge het weet, ligt ge in de sloot. De trukendoos van de profs.'
(...)
Gustave: 'In een flits denk ik nog: ik hoop dat het iemand anders is. Ik ren ernaar toe; het is onze Georges. Hij ligt op de grond. Een wit gezicht en een pijnlijke grimas. Ik duw de mensen achteruit. Help hem uit zijn voethaken. Die stommelingen staan allemaal maar te kijken. Even blijft hij zitten. Voelt aan zijn rechterschouder. Krabbelt dan verdwaasd overeind. Kijkt om zich heen. Grabbelt naar zijn fiets. Wil er op stappen. Wankelt. Valt bijna. Gezoem van een camera en lichtflitsen. 'Nee, Georges, niet doen!' roep ik. Hij staart me aan, zonder enig benul. Ik schrik me rot van die rare blik in zijn ogen.'
Zomaar een dialoogje tussen Michel Wuyts en analist Hans de Clercq, opgevangen tijdens de laatste etappe bij het zoveelste helikopterbeeld. Uit de blote bol, dus bij benadering.
Wuyts: Er zal hier zal ongetwijfeld een kasteel staan, maar in Châtenay- Malabry is ook het beruchte dopinglab gevestigd dat onder andere Riccardo Ricco fataal is geworden.
De Clerq: Twee jaar geleden stonden ze hier langs de kant en wisten ze het al.
Wuyts: Wat?
De Clerq: Landis.
Wuyts: (zwijgen, alsof hij zich opeens bewust werd van de verschrikkelijke mogelijkheid dat de Tour nog wel eens een paar dagen langer zou kunnen duren.)
De Tour 2008 werd drie weken geleden weggeschoten als een marketingconcept. Het imago van de wedstrijd, nee het imago van het ganse wielrennen zou grondig worden opgepoetst. Op de tweede rustdag sprak de Tourdirectie triomfantelijk van een bijna gewonnen oorlog. Terug naar de romantiek, terug naar het ouderwetse lijden, dat is het kruid van het concept. ASO- baas Clerc riep het verzamelde journaille schaamteloos op hiervan uitbundig kond te doen.
We hebben gezien dat de Fransen houden van een harde hand. Wat zeg ik, soms werden de wapens uit de holsters getrokken. We hebben ook gezien dat het peloton en haar entourage, een paar uitzonderingen daargelaten, zich uitstekend heeft aangepast aan de nieuwe situatie. Zero tolerance, luidt de slogan in de meeste ploegen. Voor minder doen we het niet. Tegen de muur met de valsspelers. Wat valt er nog over te zeggen. Waar is de discussie over doping, medische begeleiding, waar de nuance? Dood. Iedereen is murw, iedereen over the top.
Der Doktor Negria nahm Anstoß an Marys Ehe. Er konnte nicht glauben, er vermochte es einfach nicht zu glauben, daß Marys Gattinnentreue zulängliche Grundlagen habe, er ärgerte sich maßlos über diese Treue, und dieser Ärger war mindestens gleichzeitig da mit dem ersten Affekte der Begehrlichkeit.
(Der Schriftsteller Kajetan von S. hätte hier zweifellos geschrieben er begehrte sie aus abgründiger Bosheit und bei Leuten seiner Art mag es ja solche im Grunde harmlose, auf groteske Manier zurechtfrisierte Dummheiten wirklich geben.) Das Verflixte bei dem Angelhaken, den der Doktor
Negria verschluckt hatte, war jedoch, daß jene untadelige Frau keineswegs unbewußt eine treue Frau war. Sie war zu wenig einfältig, ihrem Herzen waren schon in der Mädchenzeit während welcher sie durchaus als Frau fühlte, schon mit vierzehn verschiedene Falten bewußt geworden, und so hatte sie sich denn später auf jener Ebene entfaltet und reifend geglättet, welche zuständig wird für alle, die ihre Lebensbahn nicht zwischen fugenlosen Mauern der Unschuld wandeln, eine Straße ohne Ausblick wie die vom alten Athen zum Piräus. Mary ist aber unberührt in die Ehe mit ihrem Oskar getreten. Andererseits, wenn sie hier treu war, so blieb es auch nicht deshalb dabei, weil ein stabiler Gleichgewichtszustand bei ihr entstanden wäre aus einer Art von unwiderruflicher Entscheidung
und gewissermaßen Bekehrung zu ihren Aufgaben als Ga ttin und Mutter, als Mutter eines hübschen Kinderpaares, Mädel und Bub, jenes rötlichblond nach dem Vater, dieser dunkel-tizianrot
wie sie selbst.
Zwischen den angedeuteten Grundlinien stellte sich die Sache dem Doktor Negria (nicht der Frau Mary) dar, und die Konstruktion, welche er da einem sich darbietenden Sachverhalt unterschob, stimmte im großen und ganzen. Auf diesem untergezogenen Rost der aber am unentschiedenen Dahinleben des Gegenstandes durchaus nichts zu ändern vermochte briet er seinen Ärger.
Heimito von Doderer (5 september 1896 23 december 1966)
Zo'n Hollands halletje, altijd te nauw door de fietsen tegen de muur, zo'n Hollandse gang met een loper en een kapstok vol winterkleren en een spiegel in houten lijst met daarnaast een aan een koperen haakje opgehangen klerenborstel, een scheut licht door de halfgeopende keukendeur en een oerhollandse geur van zeepsop en boenwas en koffie. Mevrouw Verlaer leidde haar naar binnen; ruime hoge kamers vol glanzende roodbruine meubels, kleden op de vloer en op de tafels, kleedjes voor de haarden, gebloemde kussens in de fauteuils en op de elegant gewelfde bank waar ze moest gaan zitten, Ingrid had al bezit genomen van het rieten kinderstoeltje met de poppenwagen ernaast, mevrouw Verlaer nam plaats naast de theetafel met op het bovenblad een porseleinen servies waarover een met ingeweven bloemen versierd kanten kleed. Zo dadelijk staan we weer op straat, waar moeten we dan heen, de bus is onvindbaar, ik ken hier niemand. . . nerveus verbood Katharina Ingrid die begonnen was haar schoentjes uit te schoppen. In Ataka, dichtbij Port-Saïd, waren ze van het schip af grote loods in geleid waar hun kleren voor Europa werden aangepast - aan schoentjes was Ingrid nog niet gewend. De witharige vorstin leidde Ingrid af door haar een schaal met koekjes voor te houden, "daar mag jij er t'wéé van uitkiezen. . . . een, twee, goed zo, jij kan al een beetje tellen!" Als ik mijn kop thee opheb zal ze zeggen: ja mevrouw, ik vind het jammer, het spijt me vreselijk, maar u zult zelf wel begrijpen, zulke mensen als u kunnen we hier niet hebben, in zo'n huis als dit. . . natuurlijk niet, antwoordde Katharina in gedachten, wij horen hier niet. Het beeld sloeg door haar heen van de plek in Singapore waar ze tot aan de verdere evacuatie naar Holland waren ondergebracht: een bijna leeg huis, op palen, omgeven door modder; in andere kamers woonden, eveneens tijdelijk opgevangen, ex-geïnterneerden uit de Japanse kampen.
Margaretha Ferguson (5 september 1920 - 8 mei 1992)
De Duitse dichteres en schrijfster Daniela Danz werd op 5 september 1976 in Eisenach geboren Na het volgen van de school in Ruhla studeerde zij kunstgeschiedenis en germanistiek in Tübingen, Praag, Berlijn en Halle / Saale. Ze doceert aan de Universiteit van Osnabrück, en is deelneemster in het Peter Szondi collegium. Danz ' literaire werk omvat poëzie en korte verhalen. In haar werk houdt zij zich bezig met de klassieke canon, zoals de epen van Homerus of de Metamorfosen van Ovidius. Van daaruit experimenteert Danz met overgangen naar de meer recente geschiedenis, zoals de Tweede Wereldoorlog, en de huidige sociaal-politieke vraagstukken zoals migratie. Zie ook mijn blog van 14 april 2010.
der schöne tag mit durst vom schnee
zwei frauen im römischen bad sind wir und die schrift der lobpreisungen fließt in kaltem schwall über unsere glänzenden rücken schweigsame sätze schreibe ich in das davonrinnende wasser auf die fliesen das bist du sagst du beim entziffern von text auf meinem rücken mit elfenbein fingern rasuren tilgungen lücken in schriften meine gedanken gehn fort unterdessen: dies palastgrün mündet ins herzkammer dunkel warum ist nicht alles so anfangsfarbig
In sombere winternachten slapen Beer en ik samen in op het kleed voor de open haard. De sintels gloeien nog wat na en zullen langzaam doven, maar wij krijgen het warmer en warmer omdat we steeds dichter naar elkaar toe kruipen. Als ik af en toe wakker word, verheft zijn kanonskogelkop zich
waakzaam van mijn schouder: is er onraad? Het volgende ogenblik wrijft zijn stevige bakkes met de korte haartjes geruststellend tegen mijn wang, ik vermoed dat hij mij in het donker liefdevol aankijkt, hij hijgt er een beetje bij, ik streel hem en voel dat er druppeltjes aan zijn onderlip hangen.
Hij geniet met volle teugen van ons samenzijn. Hij nestelt zich zo dicht tegen mij aan dat mijn haren in zijn ogen en neus kriebelen, het moet hinderlijk zijn, maar daarvan laat hij niets blijken, hij kijkt we1 uit, voor geen prijs wil hij dat er iets verandert aan onze gelukzaligheid. Wij vrijen een beetje, maar altijd decent.
Beer zal er niet over peinzen om mij op koude, stormachtige nachten de straat op te schoppen, omdat hij zo nodig weer zon grietje van de G.J. de Jonghweg moet hebben. Mijn beste vriendinnen, mijn leerlingetjes met hun tassen vol bladmuziek op hun prille heupen, mijn naaister, mijn kapster, mijn pedicure, mijn Beer zou hen nu geen haar krenken, en zeer zeker zou hij nooit proberen ze allemaal achter mijn rug om te neuken.
Mijn Beer gaat nu waar ik ga, hij likt mijn hand en kijkt mij dwepend aan. Dat heb ik wel anders meegemaakt.
Un ventre fin. Un ventre de poudre ténue et comme en image.
Au pied du ventre, une grenade éclatée. La grenade déploie une circulation floconneuse qui monte comme des langues de feu, un feu froid.
La circulation prend le ventre et le retourne. Mais le ventre ne tourne pas.
Ce sont des veines de sang vineux, de sang mêlé de safran et de soufre,
mais dun soufre édulcoré deau.
Au-dessus du ventre sont visibles des seins. Et plus haut, et en profondeur,
mais sur un autre plan de lesprit, un soleil brûle, mais de telle sorte que lon pense que ce soit le sein qui brûle.
Et au pied de la grenade, un oiseau.
Le soleil a comme un regard. Mais un regard qui regarderait le soleil.
Le regard est un cône qui se renverse sur le soleil.
Et tout lair est comme une musique figée, mais une vaste, profonde musique, bien maçonnée et secrète, et pleine de ramifications congelées. Et tout cela, maçonné de colonnes, et dune espèce de lavis darchitecte
qui rejoint le ventre avec la réalité.
La toile est creuse et stratifiée. La peinture est bien enfermée dans la toile.
Elle est comme un cercle fermé, une sorte dabîme qui tourne,
et se dédouble par le milieu.
Elle est comme un esprit qui se voit et se creuse, elle est remalaxée et travaillée sans cesse par les mains crispées de lesprit. Or lesprit sème son phosphore.
Lesprit est sûr. Il a bien un pied dans le monde. La grenade, le ventre, les seins,
sont comme des preuves attestatoires de la réalité.
It was the first time he had ever heard the clock strike ten at night. If he had been asleep and waked to hear the strokes, it would have been different, a small manageable fragment broken off the unknown hugeness of night, from somewhere in the middle. He would have been a little uneasy, perhaps, in his waking solitude, and, if he heard anyone stirring, would have found something legitimate to call out for, such as a drink of water. Only babies called out about nothing. The ten months which had passed of his fifth year felt like at least half his remembered life, and he was used to his responsibilities. Tonight was unique. Tonight he had not been to sleep at all, and it was ten. Seven o'clock was familiar and domesticated. With luck and good management, at seven his mother might still be sitting on the edge of his bed with an unfinished story. Eight was unusual, and associated with trouble: having been punished, or being sick. Nine was the wild outpost of an unknown continent. Ten was the mountains of the moon, the burial-place of the elephants: white on the map. He lay staring with round birdlike eyes at the dim lapping of light on the ceiling, incredulous of the journey he had made alone. Outside a man passed the house, whistling. The noise had an absolute foreignness, like the note of a jungle bird. It had no link with humanity; it was simply a mysterious feature on the face of night. Somewhere, so far off that in the daytime one never heard it, a line of railway trucks was shunted together. The metallic clangs, melancholy with distance, not quite harsh and not quite musical, made a loose chain of sound, then stopped inconclusively, leaving the ear suspended and waiting.
Mary Renault (4 september 1905 - 13 december 1983)
My idea was growing, blooming. Now I was wondering just how the long fluffy white curtains would look if I lit a bunch of straws and held it under them. Would I try it? Sure. I pulled several straws from the broom and held them to the fire until they blazed; I rushed to the window and brought the flame in touch with the hems of the curtains. My brother shook his head.
"Naw," he said.
He spoke too late. Red circles were eating into the white cloth: then a flare of flames shot out. Startled, I backed away. The fire soared to the ceiling and I trembled with fright. Soon a sheet of saw her taut face peering under the edge of the house. She had found me! I held my breath and waited to hear her command me to come to her. Her face went away; no, she had not seen me huddled in the dark nook of the chimney. I tucked my head into my arms and my teeth chattered.
"Richard!"
The distress I sensed in her voice was as sharp and painful as the lash of a whip on my flesh.
"Richard! The house is on fire. Oh, find my child!"
Yes, the house was afire, but I was determined not to leave my place of safety. Finally I saw another face peering under the edge of the house; it was my father's. His eyes must have become accustomed to the shadows, for he was now pointing at me.
"There he is!"
"Naw!" I screamed.
"Come here, boy!"
"Naw!"
"The house is on fire!"
"Leave me 'lone!"
He crawled to me and caught hold of one of my legs. I hugged the edge of the brick chimney with all of my strength. My father yanked my leg and I clawed at the chimney harder.
Richard Wright (4 september 1908 28 november 1960)
Uit: Atala, ou les Amours de deux sauvages dans le désert
« CEST une singulière destinée, mon cher fils, que celle qui nous réunit dans le désert. Je vois en toi lhomme civilisé qui sest fait Sauvage ; tu vois en moi lhomme sauvage, que le grand Esprit, sans doute pour ses desseins, a voulu civiliser. Entrés lun et lautre dans la carrière de la vie, par les deux bouts opposés, tu es venu te reposer à ma place, et jai été masseoir à la tienne : ainsi nous avons dû avoir des objets une vue totalement contraire. Qui de toi ou de moi, a le plus gagné ou le plus perdu à ce changement de position ? Cest ce que savent les génies, dont le moins savant a plus de sagesse que tous les hommes ensemble.
A la prochaine lune des fleurs, il y aura sept fois dix neiges, et trois neiges de plus, que ma mère me mit au monde, sur les bords du Meschacebé. Les Espagnols sétoient depuis peu établis dans la baie de Pensacola, mais aucun blanc nhabitoit encore la Louisiane. Je comptois à peine dix-sept chûtes de feuilles, lorsque je marchai avec mon père le guerrier Outalissi, contre les Muscogulges, nation puissante des Florides. Nous nous joignîmes aux Espagnols nos alliés, et le combat se donna sur une des branches de la Maubile. Areskoui, et les Manitous ne nous furent pas favorables. Les ennemis triomphèrent ; mon père perdit la vie dans la mêlée, et je fus blessé deux fois en le défendant. Si jétois alors descendu dans le pays des ames, jaurois évité les malheurs qui mattendoient sur la terre ; mais les esprits en ordonnèrent autrement, et je fus entraîné, par les fuyards, à Saint-Augustin.
Dans cette ville, nouvellement bâtie par les Espagnols, je courois les risques dêtre enlevé pour les mines de Mexico, lorsquun vieux Castillan, nommé Lopez, touché de ma jeunesse et de ma simplicité, moffrit un asyle, et me présenta à une soeur, avec laquelle il vivoit, sans épouse.
René de Chateaubriand (4 september 1768 4 juli 1848)
Dat soo veel wondren dé, en soo veel wondren doet;
Van Mannen die vermant voor Mannen noyt en weken,
Van Zeilers die verzeilt voor Zeilers noyt en streken;
Heb ick van allen eerst tgroot Haring-nett gebreydt,
Van allen eerst gespreidt, van allen eerst verbreydt;
Ben ick de Zuyvel-mouw van voor en achter Stavren;
Ben ick soo verr ick sie de Vrouwe vande Klavren;
En vraegtmen hoe ick Hoorn van ouds herr heeten moet?
En heet ick anders recht als Hoorn van Overvloed?
OOGHEN-TROOST (Fragment)
Verdenckt den dichter niet die dese Penn beleidt. Hij heeft u vander jeughd met ydel vrolickheid, Met jock voor jock bericht: en t docht hem in die jaren Dat woorden sonder sout en lacchen, susters waren; En t docht u even soo. Nu weten Ghij en Hij Het suer en tsoet gesicht te stellen, naer het zij. Naer t nu is, voeght ons tsuer: maer tuschen tsuer en tsuere Valt keurigh onderscheid. Dellendigh avont-ure Daer God ons mede dreight vereischt een amper-soet, Een statigh-suer gelaet van ooghen en gemoed. Als tkind geslagen werdt betaemt hem eens te suchten: Maer knorr en kijven zijn ontydighe geruchten, Die noch een niewe Roeij verdienen van de hand Die deerste geessel gaf aen syn geliefde pand.
Constantijn Huygens (4 september 1596 28 maart 1687)
All day, the colors had been those of dusk, mist moving like a water creature across the great flanks of mountains possessed of ocean shadows and depths. Briefly visible above the vapor, Kanchenjunga was a far peak whittled out of ice, gathering the last of the light, a plume of snow blown high by the storms at its summit. Sai, sitting on the veranda, was reading an article about giant squid in an old National Geographic. Every now and then she looked up at Kanchenjunga, observed its wizard phosphorescence with a shiver. The judge sat at the far corner with his chessboard, playing against himself. Stuffed under his chair where she felt safe was Mutt the dog, snoring gently in her sleep. A single bald lightbulb dangled on a wire above. It was cold, but inside the house, it was still colder, the dark, the freeze, contained by stone walls several feet deep. Here, at the back, inside the cavernous kitchen, was the cook, trying to light the damp wood. He fingered the kindling gingerly for fear of the community of scorpions living, loving, reproducing in the pile. Once hed found a mother, plump with poison, fourteen babies on her back. Eventually the fire caught and he placed his kettle on top, as battered, as encrusted as something dug up by an archeological team, and waited for it to boil. The walls were singed and sodden, garlic hung by muddy stems from the charred beams, thickets of soot clumped batlike upon the ceiling. The flame cast a mosaic of shiny orange across the cooks face, and his top half grew hot, but a mean gust tortured his arthritic knees. Up through the chimney and out, the smoke mingled with the mist that was gathering speed, sweeping in thicker and thicker, obscuring things in partshalf a hill, then the other half. The trees turned into silhouettes, loomed forth, were submerged again. Gradually the vapor replaced everything with itself, solid objects with shadow, and nothing remained that did not seem molded from or inspired by it. Sais breath flew from her nostrils in drifts, and the diagram of a giant squid constructed from scraps of information, scientists dreams, sank entirely into the murk.
For a long time Alvarado contemplated his beaten enemy, his body slashed open, the quetzal feathers sprouting from his arms & legs, the wings broken, the triple crown of pearls, diamonds & emeralds...
The children seated in a circle around the poet will ask: "& all this you saw? You heard?"
"Yes."
"You were here?" the children will ask.
"No. None of our people who were here survived."
The poet will point to the moving clouds & the sway of the treetops.
"See the lances?" he will ask. "See the horses' hooves? The rain of arrows? The smoke? Listen," he will say, & put his ear against the ground, filled with explosions.
& he will teach them to smell history in the wind, to touch it in stones polished by the river, & to recognize its taste by chewing certain herbs, without hurry, as one chews on sadness.
Though patience is held to be a virtue most appropriate to women, especially aging women, Vinnie has always particularly disliked waiting for anything, and never does so if it can be avoided. Now, for instance, she elbows her way deftly past less experienced passengers who are searching for their seat numbers or are encumbered with excess luggage or with children, excusing herself in a thin pleasant voice. By crossing through the galley to the far aisle and back again between two rows of seats, she outflanks a massed confusion of obvious rubes with carry-on bags labeled sun tours. In less time than it takes to read this paragraph she has made her way to a window seat near an exit in the nonsmoking section, pausing only to extract the London Times and British Vogue from a magazine rack. (Once the plane is airborne, the stewardess will distribute periodicals to all the passengers, but those Vinnie prefers may vanish before they reach her.) Following her usual procedure, Vinnie slides into her place and unzips her boots. In stocking feet she climbs onto the seat and opens the overhead locker; since she is barely over five feet tall, this is the only way she can reach it. She removes two pillows and a loose-woven blue blanket, which she drops onto the center seat beside her handbag and her British periodicals, thus tacitly claiming this space ifas is likely in midweek and mid-Februaryit hasnt been assigned to anyone. Then she arranges her worn wool-lined raincoat, her floppy beige felt hat, and her amber-and-beige Liberty-print wool shawl in the locker, in such a way that only the rudest of fellow passengers will attempt to encroach upon them. She slams the locker shut with some difficulty, and sits down. She stows her boots under her own seat along with a carton of duty-free Bristol Cream sherry, and puts on a pair of folding slippers. She arranges one pillow beside her head and wedges the other between her hip and the arm of the chair. Finally she smooths her crisply cut graying hair, leans back, and with a sigh fastens the seatbelt across her tan wool sweater and skirt.
Uit: Kurz ist das Leben (Vertaald door Eric Boemer)
In ihrem Handtäschchen lag etwas, dass vom Umfang her nur etwas größer als der Miniaturbrowning für Frauen »Elita-16« war.
Regina Gasparjan stammte aus einer edlen russifizierten Familie. Ihr Vater war ein ziemlich bekannter Dozent des Stieglitz-Institutes. Als kommender Armenier beschäftigte er sich mit Kosmopolitismus. In den fünfziger Jahren schlug ihm der Forscher Čuev ein Album mit Reproduktionen von Degas in die Physiognomie.
Ihre Mutter war eine qualifizierte Übersetzerin. Kannte Kakin. Traf sich mit Rita Kovalëva. Einen Monat lang begleitete sie Caldwell bei seiner Tournee durch den Kaukasus. Sie wurde wegen ihres komplizierten Charakters und als exotische östliche Schönheit gerühmt.
In ihrer Jugend war Regina eine typische sowjetische Schülerin. Nahm an Aufführungen teil. Spielte die Soja Kosmodejanskaja. Der Vater, unter Chručëv rehabilitiert, nannte sie im Scherz »Sojka Komsomodejanskaja«.
Das Tauwetter brach heran. Im Haus des bekannten Künstlers Gasparjan versammelten sich junge Leute. Meistens Dichter. Hier fütterte man sie, und in der Hauptsache man hörte sie geduldig bis zu Ende an. Unter ihnen befanden sich auch Lipskij und Brejn.
Alle waren ein bisschen hinter der schönen, belesenen und gut gebauten Regina her. Man widmete ihr Verse. Meist lustige, humoristische. Brejn schrieb ihr zu Beginn der Damanischen Krise aus Soči:
Wart' auf mich, ich kehr' zurück, wartest du nur sehr, Warte, bis die Schwermut bringt gelbe Führer her
Es begannen die siebziger Jahre. Das Tauwetter, wie sich die Journalisten der Emigration gerne ausdrücken, wurde vom Raureif abgelöst. Die besten Freunde gingen in den Westen.
Sergej Dovlatov (3 september 1941 - 24 augustus 1990)
For years he had been paid to protect the king. Now he had orders to kill him.
And it needed to be done today.
Without witnesses. Without wounds. Before he could slip away.
Tracking his target from the nearby trees, he watched Ludwig as he left the castle grounds and strolled along the shoreline. The king wore an overcoat and carried an umbrella, protection from the threatening skies that had blanketed the region for much of the day. Normally the sun wouldnt set until quarter past nine, but the approaching storm made dusk come early.
A storm that would wash away any signs of foul play.
The assassin checked his watch and noted the time. Ten minutes to seven. Dinner would be served at eight and not a moment before. If his target was late, an alarm would be sounded and a search party would be formed. That much was certain. This was a turbulent time in Bavaria, and Ludwig was the central figure in all the drama, somehow loved and hated at the exact same time.
Some viewed him as a hero, a brilliant visionary who could do no wrong. Others saw him as a madman, a paranoid schizophrenic who had bankrupted the royal family with his flights of fancy. The assassin realized the truth was probably somewhere in between, though he couldnt care less about politics. He was there to do a job, and he would do it without mercy.
Schwarzkoppe nannte ich diesen Berg, als ich ihn zum erstenmal sah", sagte Birg leise. "Čerchov", murmelte Boleslav. "Gut hast du den Namen gewählt. Schon von weitem erinnerte sein Vrchol, sein Gipfel, an einen gewaltigen Kohlenmeiler, der osamělý, einsam, in der Wildnis glost. Jedenfalls pak, dann, wenn Wolkenschatten ihn überstrichen." Der Helläugige nickte, dann deutete er nach Nordosten. "Der Aufstieg auf den Čerchov, wie du ihn nennst, hat uns vom geraden Weg abgebracht", erklärte er. "Doch von hier aus kannst du bereits das Tal erkennen, zu dem ich dich führen wollte. Dort drüben, wo die Nord- und Südhänge sich sanft gegeneinander neigen, schlängelt sich ein Flüßchen durch den Wald, welches nach meiner Schätzung später in die Radbuza mündet -so wie du mir ihren Lauf neulich beschrieben hast. Ich entdeckte das Gewässer im vorigen Jahr, als ich in dieser Gegend pirschte. Der Boden dort ist gut, reichlich steht das Wild in den Wäldern. Und am Sonnenhang des einen Hügels sah ich Wildemmer wachsen, so daß dort sicher auch Korn geerntet werden kann." Der Sorbe schenkte seinem Freund einen dankbaren Blick: Dann schätzte er die Wegstrecke ab, die sie noch von ihrem Ziel trennte. "Vor Sonnenuntergang werden wir es bohuel, leider, nicht mehr bis dorthin schaffen", sagte er zuletzt mit bedauerndem Unterton in der Stimme. Birg stimmte ihm zu: "Die Zeit reicht gerade noch für den Abstieg und den Bau einer Unterkunft aus. Doch morgen wird der Tag noch nicht alt sein, bis wir dort angekommen sind, wo du mit deinen Leuten siedeln wirst - vorausgesetzt, der Platz sagt dir wirklich zu." "Ich habe das Pocit, das Gefühl, er wird es tun", erwiderte Boleslav. "Und ich werde dann immer den Čerchov vor Augen haben, von dem aus ich dohromady, zusammen, mit dir die neue Heimat zum erstenmal sah."
Manfred Böckl (Landau an der Isar, 2 september 1948)
Vor vielen Jahren lebte in Zuchnow ein Mann namens Mendel Singer. Er war fromm, gottesfürchtig und gewöhnlich, ein ganz alltäglicher Jude. Er übte den schlichten Beruf eines Lehrers aus. In seinem Haus, das nur aus einer geräumigen Küche bestand, vermittelte er Kindern die Kenntnis der Bibel. Er lehrte mit ehrlichem Eifer und ohne aufsehenerregenden Erfolg. Hunderttausende vor ihm hatten
wie er gelebt und unterrichtet.
Unbedeutend wie sein Wesen war sein blasses Gesicht. Ein Vollbart von einem gewöhnlichen Schwarz umrahmte es ganz. Den Mund verdeckte der Bart. Die Augen waren groß, schwarz, träge und halbverhüllt von schweren Lidern. Auf dem Kopf saß eine Mütze aus schwarzem Seidenrips,
einem Stoff, aus dem manchmal unmoderne und billige Krawatten gemacht werden. Der Körper steckte im halblangen landesüblichen jüdischen Kaftan, dessen Schöße flatterten, wenn Mendel Singer durch die Gasse eilte, und die mit hartem regelmäßigen Flügelschlag an die Schäfte der hohen Lederstiefel pochten.
Singer schien wenig Zeit zu haben und lauter dringende Ziele. Gewiß war sein Leben ständig schwer und zuweilen sogar eine Plage. Eine Frau und drei Kinder mußte er kleiden und nähren. (Mit einem vierten ging sie schwanger.) Gott hatte seinen Lenden Fruchtbarkeit verliehen, seinem Herzen
Gleichmut und seinen Händen Armut. Sie hatten kein Gold zu wägen und keine Banknoten zu zählen. Dennoch rann sein Leben stetig dahin, wie ein kleiner armer Bach zwischen kärglichen Ufern. Jeden Morgen dankte Mendel Gott für den Schlaf, für das Erwachen und den anbrechenden Tag.
Wenn die Sonne unterging, betete er noch einmal. Wenn die ersten Sterne aufsprühten, betete er zum dritten Mal.
Paul Déroulède (2 september 1846 - 30 januari 1914)
Portret door Jean-François Portaels, 1877
De Italiaanse schrijver Giovanni Verga werd op 2 september 1840 geboren als oudste zoon in een welgestelde liberale Siciliaanse familie in Catania op Sicilië. Zie ook mijn blog van 2 september 2009.
Uit:Cavalleria Rusticana and Other Stories (Vertaald door G. H. McWilliam)
The She-Wolf
She was dark-haired, tall and lean, with firm, well-rounded breasts, though she was no longer young, and she had a pale complexion, like someone forever in the grip of malaria. The pallor was relieved by a pair of huge eyes and fresh red lips that looked as though they would eat you.
In the village they called her the She-Wolf because, no matter what she had, she was never satisfied. The woman crossed themselves whenever they saw her coming, lone as a stray bitch, with the restless and wary appearance of a starving wolf. She would gobble up their sons and their husbands in the twinkling of an eye with those red lips of hers, and draw them to the tail of her skirt and transfix them with those devilish eyes, as though they were standing before the altar at St Agrippina's. Luckily the She-Wolf herself never set foot inside the church, either at Easter or at Christmas or to hear Mass or to go to confession. Father Angiolino of St Mary of Jesus, a true servant of God, had lost his soul on her account. Maricchia, poor girl, a good and worthy soul, shed tears in secret because she was the She-Wolf's daughter and nobody would ever want to marry her, even though she too had a fine trousseau tucked away in a chest and a patch of decent land in the sun, like any other girl in the village.
Then it happened that the She-Wolf fell in love with a handsome young fellow back from the army, when the two of them were hay-making on the notary's farm. She'd fallen for him lock, stock and barrel, her flesh burning beneath her thick cotton bodice, and, staring into his eyes, she was overcome with the kind of thirst you would experience down in the valley on a hot midsummer day. But he just kept scything calmly away, head down over the hay, saying "What's the matter, Pina?".
Giovanni Verga (2 september 1840 27 januari 1922)
Das Wetter war schauderhaft! Schnee und Regen durcheinander. Dabei scharfer Nordwind, und auf Straßen und Plätzen ein Schmutz, daß der kühne Fußwanderer Pfützen durchwaten und wahre Moräste durchschreiten mußte inmitten der lieben Hauptstadt des schönen Bayerlandes. Und zwar geschah solches nicht etwa im grauen, barbarischen Mittelalter, sondern in der aufgeklärten Zeit einer universellen Skepsis und des Glühlichts.
München bei Novemberregen!
In der fashionabeln Briennerstraße einige tiefgesenkte, hin und her schwankende Schirme; auf dem friedlichen Odeonsplatz kein einziger Fiaker; die ganze lange, klassische Ludwigsstraße bis hinauf zum feierlichen Siegestor kaum eine lebendige Seele.
Der Regen rauschte und rauschte, der Tag wurde trüber und trüber; aus dem durchweichten Boden, aus sämtlichen kleinen und großen Wasserlachen stiegen Dünste auf; vom Himmel sanken dichter und dichter die Nebel herab, die der Wind wie Rauchwolken vor sich her trieb.
Die winzigen, blauweiß angestrichenen Wagen der hauptstädtischen Pferdebahn, mit dem einen einzigen, lebensmüden Rößlein davor, glitten wie Nürnberger Riesenspielzeug durch den Dunst hin und her. Bei dem stattlichen Eckhaus, in dessen Erdgeschoß Thierry und Breuil die neuesten, allerliebsten Quincailleriekapricen Altenglands feilhält und die alte, biedere Brienner Bäckerei ihre Gäste mit gut bürgerlichem Kaffee und massiven Backwaren erquickt an dieser bedeutsamen Stelle des großstädtischen Verkehrs ertönte von Zeit zu Zeit, das Rauschen des Regens und das Brausen des Windes durchgehend, der schrille Pfiff des bedauernswerten Rosselenkers. Er und der Kondukteur hatten ihr leuchtendes Himmelblau unter dunkeln Hüllen verborgen, als müßten sie mithelfen, das Bild eines echten deutschen Regentages grau in grau zu malen.
Het is, edelachtbare heren, een groot voorrecht in een vrij en democratisch land te leven als het onze. Niet minder groot is het voorrecht dagbladschrijver te zijn in zulk een land, waar persvrijheid bestaat. Waar vrijheid van gedachten, vrijheid van geest al eeuwen dierbare goederen zijn, door het voorgeslacht met opoffering van goed en bloed verworven, door het nageslacht behoed als het kostbaarste kleinood dat het verleden ons nagelaten heeft.
De stem van zijn engel onderscheidde hij niet van de stem van zijn gedachten. Wat er op papier stond waren zijn gedachten op dat ogenblik niet en daardoor ging er dan ook van Alberegts voordracht niet de geringste bezieling uit. Want mijn stem kon hij niet tot zwijgen brengen en ik kon dat evenmin, omdat het denken van een engel altijd spreken is en zijn spreken denken.
Juist daarom, meneer de president, mogen wij niet nalaten dit goed, tot hoge prijs gewonnen, ook tot elke prijs te verdedigen. Juist omdat wij deze onmetelijke vrijheid van gedachten bezitten, juist daarom moeten wij zelf bepalen hoever wij in het uiten van die gedachten kunnen gaan. Het is dan ook toe te juichen dat de wetgever enige jaren geleden besloten heeft het in woord en geschrift beledigen van bevriende staatshoofden strafbaar te stellen.
Juist omdat de vrijheid ons hoogste goed is, dienen wij ons beperkingen op te leggen. Het zou niet aangaan dat ons land, door de onberaden uitlatingen van sommige pennevoerders, in den vreemde de reputatie zou krijgen dat hier de persoon van bevriende staatshoofden niet de bescherming zou genieten, die ook de gewone burger geniet.
Men kan over het regime dat door Adolf Hitler in Duitsland gevoerd wordt, zo zijn gedachten hebben. Uitdrukkelijk wil ik echter vaststellen dat het de zaak van de Duitsers is, niet de onze, te beslissen hoe en door wie zij wensen te worden geregeerd, Voorts in aanmerking genomen dat Nederland aan Duitsland grenst; dat Nederland klein is en Duitsland groot; dat allerwegen een vernietigende oorlog woedt; dat ons land tot dusverre voor de verschrikkingen van deze oorlog gespaard gebleven is. Daarbij ons afvragende wat de kleine pen van een kleine pennevoerder in een klein neutraal land zou vermogen te bewerkstelligen tegen vermeend groot onrecht in een grote en machtige buurstaat, komen wij tot de conclusie dat verdachte niet de zorgvuldigheid in acht genomen heeft die elke burger in een vrij land siert, toen hij het geïncrimineerde artikel over het Duitse staatshoofd aan het papier toevertrouwde.
De Nederzetting Op een vochtige avond als deze drijft de organische reuk van de kleine kaarsenfabriek laag en haast tastbaar over de nederzetting. Ons, de inboorlingen, schijnt die reuk niet te hinderen. Ook hij heeft er iets mee te maken: weer voel ik mij in het uitsterven van de nazomer een jaar ouder geworden. Nog steeds staan de gaslantarens nutteloos te branden in het landschap van mijn jeugd. Mijn laatste bezoekers voor vandaag waren een vrouw met een kind, dat aan heupgewrichtsontsteking lijdt: armoedzaaiers, zoals de anderen. Morgenvroeg zal ik het stedelijk hospitaal opbellen en horen, wat ze voor me doen kunnen. Het regende geruisloos toen ik hen uitliet. Bedachtzaam heb ik mijn pijp gestopt. Als beschutting tegen de tocht, hield ik de handen bol om de opvlammende lucifer heen. Het deed mij denken aan de vreemde lantarens, die wij als kind omstreeks deze tijd in de vorm van een doodshoofd uit geroofde bieten sneden en waarvoor wij zélf huiverden, als we er een kaars in opstaken. Ik rookte langzaam en aandachtig een goedkope, doch met overleg gekozen zware tabak, gemengd met eigen kweeksel. Daarna heb ik de luiken gesloten. Het geknars der scharnieren en het bonzen van het hout schonken mij één ogenblik die kleine rilling van destijds weder, wanneer moeder mij naar bed had gebracht.
Trans-Siberian Prose and Little Jeanne from France (Fragment)
I was in my adolescence at the time Scarcely sixteen and already I no longer remembered my childhood
I was 16,000 leagues from my birthplace I was in Moscow, in the city of a thousand and three belfries and seven railroad stations And they weren't enough for me, the seven railroad stations and the thousand and three towers For my adolescence was so blazing and so mad That my heart burned in turns as the temple of Epheseus, or as Red Square in Moscow When the sun sinks. And my eyes shone upon the ancient routes And I was already such a bad poet That I didn't know how to go all the way to the end.
The Kremlin was like an immense Tatar cake Crusted with gold, With great almonds of cathedrals all done in white And the honeyed gold of the bells
An old monk was reading to me the legend of Novgorod I was thirsty And I was deciphering cuneiform characters Then, suddenly, the pigeons of the Holy Spirit soared above the square And my hands also flew up, with the rustling of the albatross And these, these were the last recollections of the last day Of the entire last voyage And of the sea.
But I was a very bad poet. I didn't know how to go to all the way to the end. I was hungry And all the days and all the women in the cafés and all the glasses I would have liked to drink and to break them And all the shop windows and all the streets And all the homes and all the lives And all the wheels of the hackney cabs turning in a whirlwind on the bad cobblestones I would have wanted to thrust them into a furnace of swords And I would have wanted to crush all the bones And to tear out all the tongues And to liquefy all the big bodies strange and naked under the clothing that drives me to madness I sensed the coming of the great red Christ of the Russian revolution And the sun was a bad wound That split open like a burnt up inferno.
Vertaald door Ekaterina Likhtik
Blaise Cendrars (1 september 1887 21 januari 1961)
Uit: Kleine Geschichten (Vertaald door Uwe Englert)
Vor dem Beginn aller Zeiten öffnete GOtt das Buch der Schöpfung und riss eine Seite heraus, denn hätte ER dies nicht getan, wäre das Buch vollkommen und somit die Existenz GOttes unmöglich, da es eines von GOttes Attributen ist, das einzige Vollkommene zu sein. Danach begann ER zu lesen, und allmählich entstand das Universum, indem dessen Geschichte unter Seinen Augen vorüberglitt, doch als ER an die fehlende Seite gelangte und einfach weiterlas, gab es notwendigerweise etwas, das ER nicht wusste, womit Seine Existenz ebenfalls unmöglich war, denn ein weiteres Seiner Attribute ist Seine Allwissenheit. Da ER aber allwissend ist, wusste er von Beginn an, dass ER sich - unabhängig davon, ob er die Seite herausreißen würde oder nicht -, gezwungen sähe, Seine Existenz zu beenden; ergo haben weder GOtt, das Buch, noch beide zusammen jemals existieren können, was in jedem Fall bedeutet, dass auch diese Geschichte unmöglich ist. Es sei denn, ER ist noch nicht an die fehlende Seite gelangt.
chartreuse glaub das doch bitte nicht was man sagt, was man sieht die abgewedelten deprivationen der aufgehellte fleck, und frag nicht nach fahnen, am malen ist doch was dran, man kann auch taschenschirme klonen und behaupten, sie seien geklaut bis davon was sichtbar wird bleibt regen regen, »es läuft es rollt die leere fassade« hat es je jemanden interessiert
We have come home From the bloodless wars With sunken hearts Our booths full of pride- From the true massacre of the soul When we have asked What does it cost To be loved and left alone
We have come home Bringing the pledge Which is written in rainbow colours Across the sky-for burial But is not the time To lay wreaths For yesterdays crimes, Night threatens Time dissolves And there is no acquaintance With tomorrow
The gurgling drums Echo the stars The forest howls And between the trees The dark sun appears.
We have come home When the dawn falters Singing songs of other lands The death march Violating our ears Knowing all our loves and tears Determined by the spinning coin
We have come home To the green foothills To drink from the cup Of warm and mellow birdsong To the hot beaches Where the boats go out to sea Threshing the oceans harvest And the hovering, plunging Gliding gulls shower kisses on the waves
We have come home Where through the lighting flash And the thundering rain The famine the drought, The sudden spirit Lingers on the road Supporting the tortured remnants of the flesh That spirit which asks no favour of the world But to have dignity.To be loved and left alone
't Is winter. Een koude decembernacht houdt met kille vingers oud Hollands grijze academieveste den blinddoek voor de oogen.
Slechts een waardig trawant van den reuzengeest dezer eeuw voert strijd met den nacht en rukt er gedurig den blinddoek weêr los. Zie maar, de gazvlammen werpen van afstand tot afstand een vlugtig licht in de holle straten en ginds langs de sombere grachten.
Waartoe die kamp; waarvoor dat licht? Immers de stad ging ter ruste en slaapt.
Geloof het niet, want telkens moet ze wakker en ziende zijn, wakker en ziende om er te waken voor het onheil dat naderen kon.
En de oude stad, zij slaapt dan ook niet. Slechts bij wijlen bevangt haar een ligte sluimering, en 't schijnt u toe als droomde zij van heur alouden roem - even als de teedere loot van den grijzen vorst der Alpen, die zoetjes dommelt aan haren boezem, en murmelt en fluistert van de grootheid zijner afkomst.
Maar toch, hoe vlugtig ook haar sluimering zij - telkens turend over den blinddoek heen, om er te waken zelfs in den nacht, toch vermag zij het niet zoo als zij 't zou willen.
De arme is krank!
Ja, 't hoofd is wel helder, zelfs klaarder dan voorheen; ja heur harte klopt wel even luide voor deugd en voor trouw als in de dagen harer jeugd, nogtans, gij ziet het wel hoe heur regter-arm als verlamd daar ter nederligt.
Luister:
Een deel van heur eêlste sappen gingen over in onzuivere vochten; in vochten die zich vormden tot een afzigtelijke wonde; een wonde die hare krachten verteert, en welligt haar voert in het einde tot de slooping van haar glorierijk bestaan.
Paulvitch had taken to the jungle when he had seen the beasts of Tarzan and their savage lord swarm the deck of the Kincaid, and in his terror lest Tarzan pursue and capture him he had stumbled on deep into the jungle, only to fall at last into the hands of one of the savage cannibal tribes that had felt the weight of Rokoff's evil temper and cruel brutality. Some strange whim of the chief of this tribe saved Paulvitch from death only to plunge him into a life of misery and torture. For ten years he had been the butt of the village, beaten and stoned by the women and children, cut and slashed and disfigured by the warriors; a victim of often recurring fevers of the most malignant variety. Yet he did not die. Smallpox laid its hideous clutches upon him; leaving him unspeakably branded with its repulsive marks. Between it and the attentions of the tribe the countenance of Alexis Paulvitch was so altered that his own mother could not have recognized in the pitiful mask he called his face a single familiar feature. A few scraggly, yellow-white locks had supplanted the thick, dark hair that had covered his head. His limbs were bent and twisted, he walked with a shuffling, unsteady gait, his body doubled forward. His teeth were gone--knocked out by his savage masters. Even his mentality was but a sorry mockery of what it once had been. They took him aboard the Marjorie W., and there they fed and nursed him. He gained a little in strength; but his appearance never altered for the better--a human derelict, battered and wrecked, they had found him; a human derelict, battered and wrecked, he would remain until death claimed him. Though still in his thirties, Alexis Paulvitch could easily have passed for eighty. Inscrutable Nature had demanded of the accomplice a greater penalty than his principal had paid.
Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 - 19 maart 1950)
in der unwirklichen Stille des lotrechten Lichts
während in der Tiefe die Nacht sich wälzt mit ihrem Gewürm
o dieser Augenblick im Gleichgewicht der den Atem anhält
bevor das Bild kentert.
Hinter Mir
Hinter meiner Mauer im Rücken meiner Undurchdringlichkeit im Licht drehen sich Gottes Spielzeuge um sich selbst Hinter mir diese Karusselle von Desastern: grell bemalt und von den blauen Netzen der Sonne verhüllt und fern in verstockter Musik.
Matière de la poésie
Das Meer verhüllt von Licht: verhüllt von Helligkeit ... im Sinn von Licht: ein Lilienweiß um nichts zu sein als Weiß der Lilien und Meer um nichts als Meer zu sein und ohne Maß: und Mond-Abwesenheit welch Leuchten das seine langer Überfahrt antritt und jedes Land vergisst auf nichts bedacht als Ewigkeit - das Meer: das nicht mehr Tag noch Nacht ist sondern Zeit.
It began in a Woman's Club in London on a February afternoon--an uncomfortable club, and a miserable afternoon--when Mrs. Wilkins, who had come down from Hampstead to shop and had lunched at her club, took up The Times from the table in the smoking-room, and running her listless eye down the Agony Column saw this:
To Those Who Appreciate Wistaria and Sunshine. Small mediaeval Italian Castle on the shores of the Mediterranean to be Let furnished for the month of April. Necessary servants remain. Z, Box 1000, The Times.
That was its conception; yet, as in the case of many another, the conceiver was unaware of it at the moment.
So entirely unaware was Mrs. Wilkins that her April for that year had then and there been settled for her that she dropped the newspaper with a gesture that was both irritated and resigned, and went over to the window and stared drearily out at the dripping street.
Not for her were mediaeval castles, even those that are specially described as small. Not for her the shores in April of the Mediterranean, and the wisteria and sunshine. Such delights were only for the rich. Yet the advertisement had been addressed to persons who appreciate these things, so that it had been, anyhow addressed too to her, for she certainly appreciated them; more than anybody knew; more than she had ever told. But she was poor. In the whole world she possessed of her very own only ninety pounds, saved from year to year, put by carefully pound by pound, out of her dress allowance. She had scraped this sum together at the suggestion of her husband as a shield and refuge against a rainy day. Her dress allowance, given her by her father, was L100 a year, so that Mrs. Wilkins's clothes were what her husband, urging her to save, called modest and becoming, and her acquaintance to each other, when they spoke of her at all, which was seldom for she was very negligible, called a perfect sight.
Mr. Wilkins, a solicitor, encouraged thrift, except that branch of it which got into his food. He did not call that thrift, he called it bad housekeeping. But for the thrift which, like moth, penetrated into Mrs. Wilkins's clothes and spoilt them, he had much praise. "You never know," he said, "when there will be a rainy day, and you may be very glad to find you have a nest-egg. Indeed we both may."
Elizabethvon Arnim (31 augustus 1866 9 februari 1941)
You didnt come to New York to tell the man you dont want to make a deal, did you?
I came to New York because he sent me a check for a thousand dollars, with no strings attached. I came to meet him, to hear him out, to examine the contract.
What kind of contract do you want?
What kind does he want? This is his idea, not mine. All hes got to do is put a deal in writing. All Ive got to do is read it carefully and say yes or no. I made that very clear in my letter.
What about the play?
What about it?
What kind of a play is it going to be?
If the contracts okay, and I sign it, its going to be a play that I write.
What kind of play, though?
The play isnt written. Well know the kind it is when it is written.
He wants you to write a play something like one of the plays of Shaw. I forget which one, but he feels youre the only playwright in the world who can write a play like that.
I dont write a play like a play somebody else once wrote. I write a play, thats all.
Have you got an idea for a play?
I dont need an idea. For fifteen years Ive written at least one new play a year. I havent earned a penny from any of them. Youve looked up this man in Dun and Bradstreet, and hes worth a lot of money. He wants me to write a play. He wants me to do something for him, for money, that I do anyway, for no money. I dont ask him how hes going to make his next million. I dont ask him anything. Until you phoned and wired and wrote, and he phoned and wired, I didnt even know he was alive. Now it turns out he is, and for some reason he wants me to write a play. All hes got to do is let me see the contract.
Sur le bord d'un canal profond dont les eaux vertes Dorment, de nénufars et de bateaux couvertes, Avec ses toits aigus, ses immenses greniers, Ses tours au front d'ardoise où nichent les cigognes, Ses cabarets bruyants qui regorgent d'ivrognes, Est un vieux bourg flamand tel que les peint Teniers. - Vous reconnaissez-vous ? - Tenez, voilà le saule, De ses cheveux blafards inondant son épaule Comme une fille au bain, l'église et son clocher, L'étang où des canards se pavane l'escadre ; - Il ne manque vraiment au tableau que le cadre Avec le clou pour l'accrocher.
Albertus, II
Confort et far-niente ! - toute une poésie De calme et de bien-être, à donner fantaisie De s'en aller là-bas être Flamand ; d'avoir La pipe culottée et la cruche à fleurs peintes, Le vidrecome large à tenir quatre pintes, Comme en ont les buveurs de Brawer, et le soir Près du poêle qui siffle et qui détonne, au centre D'un brouillard de tabac, les deux mains sur le ventre, Suivre une idée en l'air, dormir ou digérer, Chanter un vieux refrain, porter quelque rasade, Au fond d'un de ces chauds intérieurs, qu'Ostade D'un jour si doux sait éclairer !
Théophile Gautier (31 augustus 1811 23 oktober 1872)
Uit: Das Leben der Hochgräfin Gritta von Rattenzuhausbeiuns
Dann sah es wohl von weitem aus, wenn sich die Abendsonne in einem Schloßfenster spiegelte, als leuchte sie den alten Steinen - denn dafür hielt man die Ratten in der Ferne - zum Abendtanz, und man hatte Angst, sie würden einmal ganz davon laufen und den Besitzer ohne Besitz lassen. Es waren auch Türme an den Ecken, aber zerfallen, außer einem, der noch zierlich an das alte Nest geklebt war; aber aus den gotischen Rosen und Linien der Verzierungen wuchs Gras und Moos.
Dies war das Schloß von einem alten Grafen Rattenzuhausbeiuns, der mit einem Töchterchen dort wohnte. Ein schmaler Steg, wie man ihn sonst über die Bächlein legt, führte von einem vorragenden Fels aus, grade über den Talabgrund, vor die kleine Holztür des Schlosses, der ein Holunderbaum mit seinen Blüten zur Seite nickte. Der Wurm hatte viele Löcher hinein gebohrt, und die Spinnen viele Decken darüber gewebt. - Heute tönte schon das fleißige Rädchen Grittas herab, wie es schnurrte. Es kam ein Steingang, spitz und dunkel zugewölbt, mit verschiednen Löchern für Ratten und Mäuse; dann ein gewundnes Treppchen hinauf. Hier saß die kleine Hochgräfin Gritta, der emsig das Rädchen den feinen Faden aus den Fingern zog, während sie träumerisch zuschaute, und hier war am Ende des Ganges eins der drei Fenster des Schlosses zu finden, das rund und halb voll grüner Scheiben, halb mit dem halben Leibe des Ritters St. Georg, im blauen und roten Gewand, und dem des Drachen gefüllt war; auf dem Fenster stand ein Krügelchen mit Nelkenschößlingen, und die Sonne fiel durch den blau und roten St. Georg auf den hochgräflichen Goldblondkopf und spielte in wundermilden Farbentönen auf dem Steinboden, ihn erwärmend, obwohl es noch ziemlich kalt im Gang war.
Gisela von Arnim (30 augustus 1827 4 april 1889)
Malovanka, Marijänka, Drinopol die dritte Haltestelle hinter Pohorelec, früher Station »Denkmal
des Nationalen Schrifttums«; die Namen wechseln schnell seit einiger Zeit. Das Kloster Strahov
wurde im Rahmen der Restitution den Prämonstratensern zurückgegeben, wie lange die Manuskripte
des Nationalen Schrifttums dort noch aufbewahrt werden, ist unklar. Der alte Ortsname Pohorelec Brandstätte, ist geblieben, als Erinnerung an die häufigen Feuersbrünste in dieser Vorstadt von Hradcany. Ich steige aus. Die Zweiundzwanzig fährt weiter, am Gasthaus »Zur Kastanie« vorbei, dem Gründungsort der Sozialdemokratischen Partei, dann auf die Straße der Pioniere zu, mit dem ältesten Mönchskloster Böhmens und der Kirche der Heiligen Margarethe in Richtung Bilá Hora, Weißer Berg, wo in der Schlacht von 1620 der böhmische protestantische Adel vernichtet wurde. Endstation.
Nach dem November 1989 wurde die Straße der Pioniere in Patockova umbenannt, zur Erinnerung
an den Philosophen Jan Patocka, Mitbegründer der Charta 77, der mit siebzig Jahren nach einem elfstündigen Verhör durch die StB, die Geheime Staatssicherheit, an einem Hirnschlag starb. Bei seinem Begräbnis auf dem St. Margarethener Friedhof kreiste knatternd ein Polizeihubschrauber
über den Trauernden, so daß die Sprecher nicht zu hören waren. Jeder, der sich dem Friedhof
näherte, wurde gefilmt, wer eintreten wollte, mußte sich ausweisen und wurde registriert.
Libue Moníková (30 augustus 1945 12 januari 1998)
. . . I have also been for 10 days to Windsor --where I rambled to my old haunts. Windsor--Eton &c is the only spot of English ground for which I have an affection. We were delighted each morning too by hearing the King's band practise for an hour & a half--the finest band in the world perhaps consisting of 44 wind instruments, whose effect is so much finer than those scraping strings--In sacred pieces they rose to the majesty of an organ--in lighter airs their delicate execution seemed the work of fayry powers. The grand disappointment was that I could not obtai[n] a sight of my liege Lord his Sacred Majesty--It was too provoking--I prepared my best curls & smiles & curtsey & walked up Each day to the castle with my companion vainly--The servants in waiting began to know us & one old fat footman commiserated our fate mightily when we asked for the last time whether his Majesty was expected & told him that it was our last chance--"I am quite sorry, ladies--I am sure his majesty would have been glad to see you--he is always glad to see & be seen by ladies."--What a flattering prospect--the while thus we fished the object of our angling was seated calmly in a boat fishing for less fish on Virginia Water.
De Nederlandse schrijver Appie Baantjer, schrijver van de populaire politieserie 'Baantjer', is zondag op 86-jarige leefijd overleden. Albert Cornelis (Appie) Baantjer werd geboren in Urk op 16 september 1923. Op zijn zestiende ging hij werken in een handel in vetten en spijsoliën. In 1945 meldde hij zich bij het hoofdbureau van de Amsterdamse politie, nadat zijn vader daar voor hem had gesolliciteerd. In 1948 ging hij werken bij Vijf maal acht, de Radio-, Auto en Motordienst te Amsterdam. Over dat bedrijf schreef hij later zijn eerste boek. In 1952 trouwt hij met Marretje van der Vaart. Een jaar later begon hij met zijn opleiding als rechercheur, totdat hij terecht kwam op bureau Warmoesstraat in Amsterdam in 1955. Hij werkte daar 38 jaar. In 1959 schreef hij zijn eerste boek, 5x8, maar dat werd geen succes.In de jaren erna schreef hij nog een paar boeken en begin jaren 60 kwam hij met het personage De Cock. Dit personage is gebaseerd op twee collega's van hem. In 1963 schreef hij zijn eerste boek over De Cock, "De Cock en een strop voor Bobby." In totaal verschenen er zon 70 boeken.
Uit: De Cock en moord op termijn
Rechercheur de Cock van het oude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, trok met een gebaar van ingehouden woede een blad van een proces-verbaal uit zijn schrijfmachine en begon te lezen. De tikfouten in bijna elke regel ergerden hem. Sinds de luitjes van de afdeling Voorzieningen zijn oude Remington bij hem hadden weggehaald en vervangen door een grommend elektrisch schrijfmonster, dat al ratelend in beweging kwam waneer zijn te dikke vingers maar even de toetsen raakten, kwam er geen behoorlijk werkstuk meer uit zijn handen. Wat wild duwde hij de schrijfmachine van zich af en keek naar Vledder, zijn assistent. De jonge rechercheur gniffelde. Zal ik het even voor je overtypen? De Cock knikte gelaten. Als ze vandaag of morgen een computer voor mijn neus zetten, bromde hij, ga ik onmiddellijk met pensioen. Hij reikte het blad met tikfouten aan Vledder. Vroeger schreven we die dingen met de hand.
Scene uit Baantjer
Dat waren nog eens tijden, Snoof de jonge rechercheur spottend. De Cock reageerde fel. Ja dat waren nog eens tijden. De wereld zat toen heel wat gemakkelijker in elkaar dan tegenwoordig. Vledder pakte een blanco vel uit de lade van zijn bureau en schoof dat in de machine. toen, sprak hij achteloos, werden er ook moorden gepleegd. De Cock knikte. Zeker maar niet zo veelvuldig. Het schokte de mensen nog. Men sprak erover. Moord was nieuws voor de frontpagina. Dagenlang. En nu zes regels op pagina vier, derde kolom. Vledder glimlachte. Zijn vingers gleden over de toetsen. Je hebt alleen maar de pest in omdat je die machine niet te baas kunt. De Cock zweeg.
Appie Baantjer (16 september 1923 - 29 augustus 2010)
Pascal (Clermont 1623-Parijs 1662) en Frans Kellendonk (Nijmegen 1951-Amsterdam 1990) hebben meer gemeen dan welk koppel van een Franse en een Nederlandse schrijver ook. Hun sociale afkomst, hun levensloop, hun schrijfstijl, hun levensprobleem, en hun oplossing daarvan, hun ziekte en hun dood vertonen opvallende overeenkomsten.
Er zijn natuurlijk ook verschillen. Pascal was ingenieur en filosoof. Kellendonk anglist en schrijver. Pascal was zijn hele leven ongelukkig - van Frans is mij dat niet bekend. Pascal is wereldberoemd, Kellendonk nog niet. Maar gezien de afstand van 330 jaren en 330 mijlen zijn de overeenkomsten frappant.
De jongen werd geboren in een goed-katholiek, welvarend gezin in een provincieplaats ver van de hoofdstad, waar hij later natuurlijk ging wonen en waar hij in aanraking kwam met stromingen die het traditionele rooms-katholicisme bestreden. Hij is de enige zoon - er zijn nog drie zussen, van wie er een veel invloed op hem heeft. Hij is duidelijk intelligent en krijgt een goede opvoeding. Al vroeg raakt hij - in kleine kring - bekend. Hij heeft venijnige vijanden. Zijn openbare leven is zeer beperkt. Hij blijft ongetrouwd en van enige belangstelling voor een lid van het vrouwelijk geslacht is nooit sprake. Aan het eind van zijn leven lijdt hij aan een ernstige ziekte waar geen kruid tegen gewassen is. Zijn dood is een verlossing. Die dood komt kort na zijn negenendertigste verjaardag.
Over welk onderwerp hij ook schrijft (ketterse opvattingen, kritiek op de wetenschap van de tijd), hij schrijft altijd kristalhelder, klassiek proza. Wat Pascal betreft: er zijn weinig Franse schrijvers uit de zeventiende eeuw die nog zo leesbaar zijn. Het zal me niet verbazen als dat in de drieëntwintigste eeuw ook over Kellendonk gezegd wordt.
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
Uit: The Double Garden(Vertaald door Alexander Teixeira De Mattos)
I HAVE lost, within these last few days, a little bull-dog. He had just completed the sixth month of his brief existence. He had no history. His intelligent eyes opened to look out upon the world, to love mankind, then closed again on the cruel secrets of death.
The friend who presented me with him had given him, perhaps by antiphrasis, the startling name of Pelléas. Why rechristen him? For how can a poor dog, loving, devoted, faithful, disgrace the name of a man or an imaginary hero?
Pelléas had a great bulging, powerful forehead, like that of Socrates or Verlaine; and, under a little black nose, blunt as a churlish assent, a pair of large hanging and symmetrical chops, which made his head a sort of massive, obstinate, pensive and three-cornered menace. He was beautiful after the manner of a beautiful, natural monster that has complied strictly with the laws of its species. And what a smile of attentive obligingness, of incorruptible innocence, of affectionate submission, of boundless gratitude and total self-abandonment lit up, at the least caress, that adorable mask of ugliness! Whence exactly did that smile emanate? From the ingenuous and melting eyes? From the ears pricked up to catch the words of man? From the forehead that unwrinkled to appreciate and love, or from the stump of a tail that wriggled at the other end to testify to the intimate and impassioned joy that filled his small being, happy once more to encounter the hand or the glance of the god to whom he surrendered himself?
Pelléas was born in Paris, and I had taken him to the country. His bonny fat paws, shapeless and not yet stiffened, carried slackly through the unexplored pathways of his new existence his huge and serious head, flat-nosed and, as it were, rendered heavy with thought.
For this thankless and rather sad head, like that of an overworked child, was beginning the overwhelming work that oppresses every brain at the start of life. He had, in less than five or six weeks, to get into his mind, taking shape within it, an image and a satisfactory conception of the universe. Man, aided by all the knowledge of his own elders and his brothers, takes thirty or forty years to outline that conception, but the humble dog has to unravel it for himself in a few days: and yet, in the eyes of a god, who should know all things, would it not have the same weight and the same value as our own?
Maurice Maeterlinck (29 augustus 1862 - 6 mei 1949)
Mein Vater, ein hochgewachsener und strenger Mann, unterrichtete während beinahe vier Jahrzehnten die siebte bis neunte Klasse von Tannwiler. Als lediger Junglehrer hatte er zuerst ein Zimmer im Dorf gemietet und war dann, nach der Heirat mit der Tochter eines Sägereibesitzers, ins Häuschen unterhalb des Schulhauses gezogen. Dort wurde ich geboren, dort wuchs ich auf, dort lernte ich Geige spielen. Das Geigenspiel wurde später zu meinem Beruf. Oft habe ich mein Schicksal verwünscht, Lehrersohn zu sein. Von Lehrerkindern erwartet man, dass sie gute und angepasste Schüler sind; genau dafür werden sie dann verachtet und verspottet. Wenn sie aber aufmucken, heißt es gleich, ein Lehrerkind solle dem eigenen Vater keine Schande machen. Ich gehörte lange zur ersten Sorte, zu den Stillen und Unauffälligen, und hatte darunter zu leiden, dass ich mich an einfältigen Streichen nicht beteiligen mochte. Das änderte sich erst, als ich mich am Ende der vierten Klasse mit Christian, dem Sohn des Posthalters, verbündete. Er war ein Einzelgänger wie ich, aber zarter in der Konstitution, schweigsam und empfindlich. Er las viel, interessierte sich für Geschichte, für Ausgrabungen und Monumente, während ich damals Musik und Malerei entdeckte und stundenlang in den Kunstbänden meines Vaters schmökerte. Wir hatten beide, in den Augen unserer bäuerlichen Klassenkameraden, absonderliche Interessen. Christian war erst im Lauf der vierten Klasse nach Tannwiler gekommen. Ich hatte ihn an seinem Fensterplatz wochenlang beobachtet, bevor ich ihn anzusprechen wagte. Ich war fasziniert von seinem Profil, das einem bestimmten Kinderbild aus einem der Kunstbände glich; ich konnte nicht wegsehen, wenn am späten Morgen die Sonne den Flaum in seinem Nacken schimmern ließ. Es war derselbe Flaum, den ich später auch an Christians Schwester Barbara entdeckte, als ich zum ersten Mal ihre seidenen Haare aus dem Nacken hob und die Haut darunter berührte; der Flaum reichte, kaum erkennbar, den Rücken hinunter und lief in einer zarten Spitze aus. Aber das war viel später.