Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
31-01-2011
Stefan Beuse, Marie Luise Kaschnitz, Kenzaburo Oe, Kurt Marti, John 'O Hara
Seit drei Monaten kannte ich nur seine Stimme, und obwohl ich ihn mir nie vorgestellt hatte, war ich überrascht von dem Mann, der am Flughafen auf mich wartete. Nicht, weil er dem Bild eines Professors widersprochen hätte, sondern weil er im Gegenteil genau so aussah, wie man sich einen Gelehrten vorstellt: Leicht nach vorn gebeugt und etwas windschief, die Arme verschränkt, als müsste er sich selbst festhalten; eine große, knochige Gestalt, die mitten in der winzigen Halle von Ithaca Airport stand und von der ich nie gedacht hätte, dass es sich um denselben Mann handeln könnte, der mich hierher bestellt hatte. Doch abgesehen von einer schattenhaften Frau, die den Bistrotisch eines verwaisten Stehimbisses abwischte, war niemand mehr da; meine De Havilland Dash-8 Turboprop aus Philadelphia war die letzte Maschine gewesen und der Rest der Passagiere längst im wirbelnden Schnee verschwunden. »Blizzard«, hatte die Frau von der Gepäckermittlung gesagt und dazu mit den Schultern gezuckt. »Passiert in dieser Zeit öfter. Manchmal landet hier drei, vier Tage lang gar nichts; seien Sie froh, dass nur Ihr Gepäck den Anschluss nicht geschafft hat, sonst säßen Sie jetzt in Philadelphia fest ...« Schon nach dem ersten Anruf des Professors hatte ich meine Wohnung gekündigt. Seine Einladung war wie die Erlaubnis gewesen, endlich nach Hause kommen zu dürfen, obwohl ich in ein Land flog, in dem ich noch nie gewesen war. Alles Wichtige hatte ich in meinen Rucksack gepackt und den Rest abholen lassen, von einem Händler, dessen erstes Angebot ich akzeptiert hatte; auch die Möbel. Ich besaß gerade soviel, wie ich in fünf Minuten zusammenraffen und forttragen konnte, das war immer so ein Grundsatz gewesen, ich wollte die Dinge nicht unnötig kompliziert machen. Doch jetzt hatte ich nur noch die Bücher in meinem Handgepäck, und mit denen konnte ich mich weder waschen, noch konnte ich sie anziehen.
»Ich will deine Kinder und Kindeskinder umbringen.«
Und sie stürzten sich mit erneuter Heftigkeit aufeinander. Von nun an aber schwiegen sie, und man hörte nur noch das Trommeln ihrer Füße, das Knirschen ihrer Zähne und das dumpfe Aufprallen ihrer stürzenden Leiber. Da versteckte das kleine Mädchen ihr Gesicht in den Händen, und auch der Knabe wandte sich ab. Und als sie wieder aufblickten war alles vorüber.
Es war so still, als sei der ganze fürchterliche Kampf nur ein Spuk gewesen, der nun davongezogen war. In dem zerwühlten Gang aber lagen zwei dunkle leblose Körper, die den Weg versperrten. Denn es gab keinen Sieger und keinen Besiegten, sondern nur zwei Tote.
Als der Knabe und das Mädchen das sahen, wurden sie sehr traurig. Es kam ihnen schrecklich und unheimlich vor, wie das Leben, das sich soeben noch so laut gebrüstet, so wütend verteidigt hatte, nun so plötzlich ganz erloschen sein sollte. Es hatte keinen Sinn, darüber nachzudenken, welcher von den beiden Gegnern im Recht gewesen sein mochte. Denn jetzt waren sie beide tot, und der schön gestampfte Gang, die aufgehäuften Vorräte waren keinem von ihnen mehr nutze.
»Wir wollen einen anderen Weg suchen«, bat das kleine Mädchen, das nicht länger in der Wohnung des Maulwurfs bleiben wollte. Da bogen die Kinder in den engen Gang ein, in dem sie vorhin ihre Zuflucht gefunden hatten. Das Lämpchen leuchtete auf und wurde immer heller, und die Kinder wanderten still, Hand in Hand, und sprachen leise von dem schrecklichen Erlebnis. Aber als sie eine Weile gegangen waren, wurde ihre Aufmerksamkeit auf etwas anderes gelenkt.
Marie Luise Kaschnitz (31 januari 1901 10 oktober 1974)
Uit:Tagame Berlin Tokyo (Vertaald door Nora Bierich)
- Wer soll an deine Stelle getreten sein, seit wir uns nicht mehr so oft sahen? Er stellte das Band wieder an, und als habe er Kogitos Reaktion genau vorausgesehen, fuhr Gorô angriffslustig fort: - Da wären Professor Musumi und auch Takamura, die an meine Stelle getreten sind. Du verstehst doch, in welchem Sinne ich sage, dass sie nicht solche Gangster waren wie ich. Verwirrt drückte Kogito erneut den Knopf und vollzog in Gedanken nach, was Professor Musumi und Takamura mit Gorô verband. Er dachte an die beiden mit großer Wehmut, doch obwohl er bei Professor Musumi studiert hatte, hätte er diesen großen Experten für die französische Renaissance nicht als seinen Mentor bezeichnen können, und auch bei dem Musiker Takamura verhielt es sich anders. Zugleich wollte er Gorô entgegnen: - Nein, du warst kein Gangster, du warst doch der Feind der Yakuza, dem ihr Boss seine Mörder auf den Hals schickt! Kogito drückte erneut die Wiedergabetaste - er schien an den Funktionen des Schildkäfers Gefallen zu finden -, und jetzt fuhr Gorô heiterer und mit einer für einen kurzen Moment schockierenden Offenheit fort: - Ich habe in Matchama eine Barriere errichtet, damit du keinen Selbstmord begehst ... Aber mir ist nicht klar, inwieweit ich mir dessen bewusst war. Wenn ich jetzt daran zurückdenke, stimmt das wohl. Es ist merkwürdig. Nicht alle, die ich in Matchama traf, habe ich mit Wohlwollen behandelt. Auch nicht unbedingt voller Bosheit. Aber du hattest für mich schon mit siebzehn, achtzehn Jahren etwas nicht recht Fassbares. Du warst ein viel schwierigerer Text, als du selbst zugegeben hättest. Obwohl du tief aus den Bergen stammtest, oder vielleicht gerade deswegen, warst du ein wirklich fremder Text.
Another and very satisfying discovery that Francis Townsend made was that few people-men, women, or children-came near his house at all. For a long, long time he had entertained the belief that the street outside was a busy thoroughfare, more or less choked with foot and vehicular traffic. "Iam really quite alone out here," he remarked to himself. This allowed for the fact that he had made his study of the muddy-sidewalk problem in the afternoon, when traffic was presumably lighter than in the morning, when, for instance, housewives would be doing their shopping. The housewives and others could not have made that much difference; even if the morning traffic were double that of the afternoon, it still was not considerable. It was, of course, impossible for Francis Townsend to make his study in the morning, except Sunday morning, for Francis Townsend's mornings were, in a manner of speaking, spoken for. Every morning, Francis Townsend would rise at six-thirty, shave and have his bath, and himself prepare first breakfast, which consisted of two cups of coffee and a doughnut. In the winter he would have this meal in the kitchen, cheerful with its many windows and warm because of the huge range. In the summer he would take the coffee and doughnut to the front room, where it was dark and cool all day. He would run water into the dirty cup and saucer and put them in the sink for the further attention of Mrs. Dayton, his housekeeper, who usually made her appearance at eight-thirty.
The two men stood on the porch looking out into the cold Virginia night, conversing softly. Well, Augustine, you are about to become a father again. How do you feel about it? Humble, I suppose, Augustine replied. Though Jane and I had children before she died, this child is Marys first, and we have many plans for him. If its a boy, we plan to call him George, after our sovereign. Ah, things will become differentquite differentIll wager, said the other man, between what you know of English royalty and what your George will know. You never were much of a hand to talk politics, and you seem not to care a hoot what becomes of these American colonies. If it is a boy, I predict that he will grow into a man who will take an interest in our conditions here. It would serve you right if he turned out not to be so loyal to the king he is going to be named after. But I will not bore you any more with such chatter. We must talk and think of what a beautiful night it was last night. And that great white screaming comet that paled all the starshow magnificent! This man Halley who calls himself an astronomer, his father boiled soap, made himself wealthy, and this son sees a cometwhen was it? 1682and predicts that it would show again seventy-six years later. By jove, he was right! It occurs to me that we wont either of us live to see the next one. A Negro slave girl came running out upon the porch and cried, Massa Washington, Massa Doctor, the time has come. * * * Four tranquil February the twenty-seconds passed over the Bridge Creek plantation, adding years to Augustines life, new cultivated acres to his plantation, and numbers to his slaves. Mary was fond of commenting on her young sons precociousness. Hes very much different from the others, she said often to her patient husband.
Reeds neigt uw levenszon naar 't Westen, Maar 't geen gij Neêrland zijt geweest, Verheft de jaren, die u resten, U tot een schitterend zegefeest. Welaan, al waait uw vlag aan flarden, Al bergt gij 't smetloos heldenzwaard, Wij blijven in den strijd volharden, Dien gij voor Neêrland hebt aanvaard. Geen nood of dood zal ons doen beven, Geen bange strijd, geen flikkrend staal, Aan 't Vaderland behoort ons leven, Aan 't heilig recht de zegepraal.
Anthony Winkler Prins (31 januari 1817 4 januari 1908)
Georges Sand integendeel ziet alles door het waas van hare verbeelding, van hare vooroordeelen, van de heerschende romantieke mode van haren tijd. O! die opgeblazene, hoogdravende gevoelens! dien gloeienden hartstocht! die onmogelijke avonturen! die verouderde draken van middeneeuwsche kasteelen, onderaardsche krochten, misvormde dwergen of kroppers! waarlijk eene penitentie is het door deze literatuur te moeten spartelen en onwillekeurig dobbert men tusschen het geeuwen en het lachen.
Eene overdrijving zou het echter zijn te beweren dat Georges Sand van alle verdienste beroofd was. - Hoe ware zij dan tot hare reputatie geraakt? Er is een kant van haar talent, dien wij tot hiertoe ongerept lieten en waardoor zij eene plaats in deze studiën vergt. Nevens hare romans van de hoogere, schitterende, wellustige wereld, schreef zij er andere, die als uit eene verschillige pen schijnen gevloeid - hare romans van het landleven.
Maria Elisa Belpaire (31 januari 1853 9 juni 1948)
Antwerpen,De Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience
My father left me a few musty books, which his father brought from England with him; but what help can I draw from a library consisting mostly of Scotch Divinity, the Navigation of Sir Francis Drake, the
History of Queen Elizabeth, and a few miscellaneous volumes? Our minister often comes to see me, though he lives upwards of twenty miles distant. I have shown him your letter, asked his advice, and
solicited his assistance; he tells me, that he hath no time to spare, for that like the rest of us must till his farm, and is moreover to study what he is to say on the sabbath. My wife (and I never do anything without consulting her) laughs, and tells me that you cannot be in earnest. What! says she, James, wouldst thee pretend to send epistles to a great European man, who hath lived abundance of time in that big house called Cambridge; where, they say, that worldly learning is so abundant, that people gets it only by breathing the air of the place? Wouldst not thee be ashamed to write unto a man who has never in his life done a single day's work, no, not even felled a tree; who hath expended the Lord knows how many years in studying stars, geometry, stones, and flies, and in reading folio books? Who hath travelled, as he told us, to the city of Rome itself! Only think of a London man going to Rome!
Jean de Crèvecur( 31 januari 1735 2 november 1813)
"Bij de meeste slakkensoorten hebben alle individuen een rechtsgewonden slakkenhuis - dat wil zeggen dat de mondopening van de slak beneden aan de rechterkant zit [...] maar een enkele maal komt er een linksgewonden exemplaar voor. Wanneer huisjesslakken paren worden ze in hun mogelijkheden beperkt doordat ze zo asymmetrisch zijn gebouwd, het huisje zit in de weg, vooral als het zoals bij de wijngaardslak een bolle vorm heeft. De geslachtsorganen van rechtsgewonden slakken zijn achter de rechterkant van hun kop geplaatst. Parende slakken wrijven net zo lang met de koppen tegen elkaar aan totdat hun genitale openingen contact maken, waardoor wederzijdse bevruchting mogelijk wordt. Het is een tijdrovend gedoe dat dagen in beslag kan nemen. Maar het kan nog erger. Wanneer een zeldzaam linksgewonden exemplaar met een rechtsgewonden slak probeert te copuleren, volgt een geslijm dat maandenlang kan duren en, vertaald in mensentermen, nog het meest doet denken aan een kabinetsformatie. Wekenlang schurken de slakken tegen elkaar aan en proberen de ander, op zoek naar hun respectieve geslachtsopeningen, de juiste wang toe te keren. Tevergeefs."
Zij spreekt de plinten toe, hoger kan niet meer. Slechts hem die buigt, herkent zij weer. Reuzen duldt zij niet. Wie groeit heeft ongelijk.
Ik zit, een wereld te laag. Met stoel en bed als grens. Ik pas nog net. Bij koffie volgt haar groot geheim: graag zou ze toch, nu dat nog eenvoudig kan. Liefst recht omhoog. Want, zo is haar beloofd, daar zal ze alles zien.
Boswachter
Hij is even terug van weggeweest. Nu is nu en dan. Toch moet hij morgen naar het bos, zijn hoofd ligt nog vol hout. Een stapel zorgen in een begroeide geest.
Bij zijn bijl, op een sprei zoekt hij bomen in de kamer.
En te voorschijn in wit schort, uit een deur in het lover, komt een zoon, een jager die hem aan tafel vraagt. Hij knikt en komt binnenkort.
The expression, not calm but contained, was unrevealing. Siding with the man, the furniture supplied few clues: a secretary of dark wood was fitted in its top section with pigeonholes and small closed drawers. This desk had been so much part of the climate of family life, indivisible from his father's moods -- and even appearing, to the child, to generate them -- that the son had never until now inspected it with adult eyes. For that measure of detachment, a global conflict had been required, a wartime absence, a voyage across the world, a long walk through Asia; a wet morning and strange train. There was no telephone on the desk, no clock or calendar. A bowl of blown roses, implausibly prominent, had perhaps been borrowed, by the photographer, from another room. On the blotter, two handwritten pages were shielded by the tweedy sleeve. Pens and pencils fanned from a holder alongside new books whose titles, just legible, were those of Oliver Leith's novels in postwar translations. There were bills on a spike, a glass dish of chips, a paperweight in onyx. No imaginable colours, other than those of the foisted flowers; no object that invited, by its form or material, the pressure of a hand. No photograph. Nothing to suggest familiarity or attachment. The adult son thought the picture loveless. The father who had famously written about love -- love of self, of places, of women and men -- was renowned for a private detachment. His life, and that of his wife, his child, was a tale of dislocation: there were novels of love from Manchuria to Madagascar. The book newly to hand, outcome of a grim postwar winter in Greece, could be no exception. And was called Parthenon Freeze.
Nach einer glücklichen, jedoch für mich sehr beschwerlichen Seefahrt, erreichten wir endlich den Hafen. Sobald ich mit dem Boote ans Land kam, belud ich mich selbst mit meiner kleinen Habseligkeit, und durch das wimmelnde Volk mich drängend, ging ich in das nächste, geringste Haus hinein, vor welchem ich ein Schild hängen sah. Ich begehrte ein Zimmer, der Hausknecht maß mich mit einem Blick und führte mich unters Dach. Ich ließ mir frisches Wasser geben, und genau beschreiben, wo ich den Herrn Thomas John aufzusuchen habe: - »Vor dem Nordertor, das erste Landhaus zur rechten Hand, ein großes, neues Haus, von rot und weißem Marmor mit vielen Säulen.« Gut. - Es war noch früh an der Zeit, ich schnürte sogleich mein Bündel auf, nahm meinen neu gewandten schwarzen Rock heraus, zog mich reinlich an in meine besten Kleider, steckte das Empfehlungsschreiben zu mir, und setzte mich alsbald auf den Weg zu dem Manne, der mir bei meinen bescheidenen Hoffnungen förderlich sein sollte.
Nachdem ich die lange Norderstraße hinaufgestiegen, und das Tor erreicht, sah ich bald die Säulen durch das Grüne schimmern - »also hier«, dacht ich. Ich wischte den Staub von meinen Füßen mit meinem Schnupftuch ab, setzte mein Halstuch in Ordnung, und zog in Gottes Namen die Klingel. Die Tür sprang auf. Auf dem Flur hatt ich ein Verhör zu bestehn, der Portier ließ mich aber anmelden, und ich hatte die Ehre, in den Park gerufen zu werden, wo Herr John - mit einer kleinen Gesellschaft sich erging.
Adelbert von Chamisso (30 januari 1781 - 21 augustus 1838)
I nod to the gate. Ill never be ready, but now is as good a time as any.
Now! I cry, aloud or to myself I dont know. Everything has boiled down to this instant. Wheeling and spinning tilting and beating, my breath the song, the horse the dance. Time is gone. All the ordinary ways of things, the gettings from here to there, the ones and twos forgot. The crowd is the color, the whirl of a spun top. The noises blend into a waving band that flies around us like a ribbon on a string. Beneath me four feet dance, pounding and leaping and turning and stomping. My legs flap like wings. I sail above, first to one side, then to the other, remembering more than feeling the slaps of our bodies together. Things happen faster than understanding, faster than ideas. Im a bird coasting, shot free into the music, spiraling into a place without bones or weight.
It was because of Honoria. She had nearly killed him with her rejection of his marriage proposal. His heart was in mortal pain; there were no salves or ointments for this kind of wound. It wasn't just that she had said no, it was the way she had said it. With a horrified tone: "I could not live with a man who dealt daily with diseased bodies." Matthew didn't blame her. Honoria herself was frail, spending half her time on her retiring couch where she received visitors. Moreover, he himself was not made of heroic proportions. Matthew Lively knew very well what people saw when they looked at him: a pale, nervous young man who frequently stuttered, and, despite his college education, was altogether too unsure of himself.
Still, her rejection had wounded him, and so Matthew Lively, twenty-five years old and finishing his glass of milk, decided he was done with women forever.
Hannah Lively, daughter of Molly Prentice who had once been the love interest of Alexander Hamilton, came into the kitchen, a plain woman in black bombazine, a small lace cap on her head.
"Was it a good reading, Mother?" Matthew asked. He was proud of the fact that his mother was one of the most sought after spiritualists on the East Coast.
"The spirits came through very clear today. Even without the aid of the Blessing Stone." Then she gave him an expectant look.
"Mother, the stone pointed West!"
She nodded sagely. "The Guiding Spirit in the crystal knows where your destiny lies."
Sixty years old and considered a true prophetess by their many friends and neighbors, Hannah Lively believed absolutely in the power of the crystal, therefore Matthew didn't tell her that he had had to spin it eleven times before it finally pointed West. He reckoned the stone just needed warming up.
A host of spring flowers ran riot in a meadow sheltered from the north wind by a Florest trakt. They waited to be plucked but in vain; and so some of them were shedding their petaks already. A bee buzzed by, but no pikker was he, nor the butterfly that hovered over them.
So the flowers were beginning to lose hope and turned to God in despair, Andod sent them a boy who loved flowers and delighted in picking them.
And when the boy came to the meadow, the flowers were overjoyed and cried inchorus: Pluck me!
Pluck me! And their heady fragrance filled the air.
Exhilarated, the boy approached the first flower, and stretched out his hand to pluck it, when all at once a butterfly rose up in flight a coloured piece of silk, a gaudy bit of velvet that gleamed like a
jewel with a snowflakes deceptive luste.
It flew a few paces and again setted on a flower, spreading out is wings in the sunlight.
Let me catsh you! shouted the boy, forgetting all about the flowers.
Go ahead! the butterfly replied. Catch me if you can!
I wont hurt you, Ill just take a look and let you go again!
Catch me catch me if you can!
I promise not to touch you only let me have a look close at hand.
First catch me then d oas you pease!
And so the boy did his best to catch the butterfly.
He began by approaching it stealthily; but hardly had he taken a step when the butterfly flitted to another flower, just out of reach, fluttering its pretty wings asi f to tease the pursuer.
Anton Hansen Tammsaare (30 januari 1878 1 maart 1940)
Allerheiligen. Wie's im Leben eben geht: man ist bald heiter, bald mürrisch gestimmt, und nicht selten, daß die mürrische Stimmung sich gerade an denen ausläßt, die am wenigsten daran Schuld sind und unfern Herzen am nächsten stehen. Wie manche Mutter, wie manche Gattin haben von solcher Unart ost furchtbar zu leiden! Kein Essen können sie mehr gut genug bereiten; wo sie gehen und stehen, überall sind sie im Wege; was sie thun und reden und wüßten sie auch jeden Wunsch zu erfüllen, den sie den Ihrigen an den Augen absehen können : der Herr Sohn und der Herr Gemahl haben keine Anerkennung dafür.
Die Mißstimmung weicht freilich wieder; man sieht ein, daß man ungerecht, roh gegen Mutter und Gattin gewesen ist; aber man hat auch Charakter; man will es gleichwohl nicht eingestehen: denn das wäre ja eine Schwachheit!
Endlich sterben sie. Ihr letzter Hauch ist noch ein Gebet für das Glück der Hinterbliebenen. Das Herz, das so liebevoll für dich gefühlt, schlägt nicht mehr; das Auge, das so treu für dich gewacht, das so manche schmerzliche Thräne wegen dir geweint, ist für immer geschlosfen! Du kannst nicht mehr Vergebung anflehen für das, was du Unrechtes an ihnen gethan; du kannst all den Kummer, all die Trübsal, die du ihnen verursacht, nicht mehr gut machen durch stetes Bewahren deines Gleichnmths, durch aufmerksame Liebesbezeigungen. Man trägt sie hin auf den stillen Friedhos, und du seufzest: O war' ich besser gewesen, als es noch Zeit war!"
Solche schmerzliche Seufzer regten sich heute in mancher Brust und füllten die Augen mit wehmuthvollen Thränen. Von dem Kirchthurme der kleinen Gemeinde klangen zweitönig die Glocken über die auf dem Gottesacker versammelten Dorfbewohner. Es war Allerheiligen.
Franz von Sonnenfeld (30 januari 1821 5 maart 1888)
Uit: Die Dame mit dem Hündchen (Vertaald door Vera Bischitzky, Kay Borowsk e.a.)
Es war vor sechs, sieben Jahren, als ich in einem der Kreise des Gouvernements T. lebte, auf dem Herrenhof des Gutsbesitzers Belokurow, eines jungen Mannes, der sehr früh aufstand, in einem Schoßrock herumlief, den Abend mit Biertrinken zubrachte und sich stets bei mir beklagte, daß
er nirgends und bei niemandem Anerkennung finde. Er wohnte in einem Nebengebäude im Garten und ich im alten Herrenhaus, in einem riesigen Salon mit Säulen, in dem es außer einem breiten Diwan, auf dem ich schlief, sowie einem Tisch, an dem ich meine Patiencen legte, sonst keine weiteren Möbel gab. Sogar bei ruhigem Wetter brummte hier immer etwas in den alten Amossow-Öfen, und bei Gewitter bebte das ganze Haus, als ob es zerbersten wollte, und das war ein wenig unheimlich, besonders nachts, wenn die zehn großen Fenster plötzlich alle vom Blitz erleuchtet wurden.
Vom Schicksal zu stetigem Müßiggang verurteilt, tat ich rein gar nichts. Stundenlang pflegte ich aus meinen Fenstern den Himmel, die Vögel und die Alleen zu betrachten, alles zu lesen, was mir die Post brachte, und zu schlafen. Manchmal verließ ich das Haus und streifte bis zum späten Abend irgendwo umher. Einmal, auf dem Heimweg, geriet ich zufällig auf ein mir unbekanntes Landgut. Die Sonne ging gerade unter, und auf dem blühenden Roggen breiteten sich die abendlichen Schatten aus. Zwei Reihen alter, dicht gepflanzter, sehr hoher Tannen standen da wie zwei massive Mauern und bildeten eine schöne dunkle Allee. Mit Leichtigkeit kletterte ich über den Zaun und ging die Allee entlang, auf einer mehrere Zentimeter dicken Tannennadelschicht gleitend, die hier den Erdboden bedeckte. Es war finster und still, nur hoch oben in den Baumwipfeln zitterte hier und da ein heller goldener Schein und ließ ein Spinnennetz in den Farben des Regenbogens schillern. Es roch stark, fast beklemmend, nach Tannennadeln.
Zit ik rustig aan de oever van mijn stille binnenzee komt een scheepje langs gevaren met aan boord mijn liefste fee roept de stralende gestalte van de kleine boot mij aan loopt het tegen hoogtij, vraagt ze anders moet ik verder gaan.
Gooi het roer om lieve dame ga in godsnaam niet voorbij ik heb hier de dood gevonden hem met huid en haar verslonden en mijn leven dat ben jij.
Je ne crois pas, pour ma part, à un seul Dieu personnel, ni surtout à un Dieu de la seule douleur. Mais je crois que - douleur et joie mêlées, et avec elles toutes les formes de la vie - il n'est de Dieu que ce qui, dans l'homme et dans les hommes et dans l'univers, est une naissance perpétuelle. La Création se renouvelle, à chaque instant. La religion n'est jamais une uvre accomplie. Elle est l'acte et la volonté d'agir, sans repos. Elle est le jaillissement de la source. Jamais l'étang. Je suis d'un pays de rivières. Je les aime comme des êtres vivants. Et je comprends mes ancêtres qui leur versaient le vin et le lait. Or, de toutes les rivières, la plus sacrée est celle qui sourd, à tous moments, du fond de l'âme, de ses basaltes, de ses sables, et de ses glaciers. Là est la Force première, que je nomme religieuse. Elle est commune à l'art et à l'action, aux sciences et aux religions, à tout ce fleuve de l'Âme, que de l'insondable et sombre réservoir, entraîne l'irrésistible pente vers l'océan de l'Être, conscient, réalisé, dominé. Et, de même que l'eau remonte ensuite en vapeurs, de la mer aux nuées du ciel, qui réglementant le réservoir des fleuves, les cycles de création s'enchaînent sans interruption. Et de la source à la mer, et de la mer à la source, tout est la même Énergie, l'Être sans début ni fin, qu'il m'est indifférent qu'on nomme Dieu (et quel dieu ?) ou Force (et quelle force ?) Fût-elle dite Matière ; quelle matière est-ce donc qui désigne également les énergies de l'Esprit ?...
Romain Rolland (29 januari 1866 30 december 1944)
Theyre standing next to each other in the kitchen. Kunicki is dicing up parsley. He doesnt really want to get into it again, but he cant restrain himself. He can feel the words swelling up in his throat, and he cant quite swallow them back down. Meaning the old Well then what did happen? yet again.
She says in a tired voice, pointing out in a tone of Im-reciting-this-yet-again that hes being boring, that hes making things difficult, Here you go, one more time: I didnt feel well, I think I had food poisoning, I told you.
But he doesnt give up so easily. You didnt feel sick when you went off, he says.
Right, but then I got sick, I got sick, she repeats, with pleasure. And I guess I passed out for a minute, and then the baby started crying, and that brought me to again. He was scared, and I was scared, too. We started toward the car, but just because of everything we ended up going the wrong way.
Which way? Into town? Toward Vis?
Yes, toward Vis. No, I mean, I dont know, whether toward Vis or not, how was I supposed to know, if I had known, I would have come back, Ive told you this a thousand times. She raises her voice. When I figured out I had gotten us lost, we just sat down in this little grove, and the baby fell asleep. I was still feeling weak
Kunicki knows shes lying. He dices the parsley up and says in a sepulchral voice, not raising his eyes from the cutting board, There was no grove.
She just about screams, Of course there was!
No, there wasnt. All there was were individual olive trees and vineyards. What grove?
Theres a silence, and then she suddenly says with deadly seriousness, Okay. Youve cracked it. Good job. We were carried off by a flying saucer. They did experiments on us. They implanted chips in us, here, and she lifts up her hair to reveal the nape of her neck. Her gaze is icy.
For 30 years, I have done my best to champion all the styles of feminism that came to public attention. Though I disagreed with some of the strategies and was troubled by some of the more fundamental conflicts, it was not until feminists of my own generation began to assert with apparent seriousness that feminism had gone too far that the fire flared up in my belly. When the lifestyle feminists chimed in that feminism had gone just far enough in giving them the right to "have it all"--i.e., money, sex and fashion--it would have been inexcusable to remain silent. In 1970, the movement was called "women's liberation" or, contemptuously, "Women's Lib." When the name "libbers" was dropped for "feminists," we were all relieved. What none of us noticed was that the ideal of liberation was fading out with the word. We were settling for equality. Liberation struggles are not about assimilation, but about asserting difference, endowing that difference with dignity and prestige, and insisting on it as a condition of self-definition and self-determination. Women's liberation did not see the female's potential in terms of the male's actual; the visionary feminists of the late sixties and early seventies knew that women could never find freedom by agreeing to live the lives of unfree men. Seekers after equality clamoured to be admitted to smoke-filled male haunts. Liberationists sought the world over for clues to what women's lives could be like if they were free to define their own values, order their own priorities and decide their own fate.
Ich umarme ihn und heule in sein Fell, dass er ganz feucht wird am Hals. Oswald hält geduldig still. Er ist ein so wunderbarer Hund. Er merkt genau, dass ich ihn jetzt brauche, dass er auf keinen Fall weggehen darf. Deswegen sitzt er ganz brav neben mir, wartet meinen Heulausbruch ab und leckt mir über die Wange. Ich rappele mich vom kalten Boden auf und greife nach der Leine. Komm, Oswald, zurück. Und schon ist er an meiner Seite und wir gehen den Weg entlang, auf die gelben Lichter der Jugendherberge zu. Da denke ich plötzlich: Wenn ich blind wäre ... wenn ich wirklich blind wäre, dann hätte er nicht nur mein Portemonnaie gefunden, er würde mich nun auch sicher zur Herberge begleiten. Er wäre wie meine Augen und wie ein Stück meines Herzens. Wenn ich blind wäre, denke ich, wäre nichts wunderbarer als jemand, der für mich sieht.
Wenn ich auf mein vergangenes Leben zurückblicke, dann schaue ich auf Jahre der Einsamkeit, Erniedrigung, Fremdbestimmung und des Schweigens. Das Schweigen hatte seinen Grund. Wenn ich nicht sprach, bedeutete das nicht, dass ich nichts zu sagen hatte. Im Gegenteil: Es bedeutete vielmehr Unterlegenheit, Wehrlosigkeit und Angst vor Gewalt. Als Frau, als ein Mensch, fehlte mir, über Jahrzehnte hinweg, der Glaube an mich selbst. Damals wusste ich das nicht, dazu wurde ich weder ausgebildet noch erzogen. Neben dem Glauben an mich selbst fehlten mir auch Kraft und Mut. Mut, um meine Vorstellungen zu verwirklichen, um mir meine eigene Welt zu gestalten. Denn mir war der Weg der Anpassung gewiesen, eigene Wünsche waren nicht gestattet. Als ich begonnen hatte, mich zur Welt zu bringen, mich als ein Individuum, als einen unabhängigen Menschen zu betrachten, wollte ich die verlorene Zeit einholen. Ich hatte noch so viel zu lernen, so viel zu sehen, ich wollte alles kennen lernen. Ich wollte selbst steuern, anstatt mich steuern zu lassen. In dieser Welt, die ich hinter mir gelassen hatte, habe ich sehr gelitten. Ich kenne den Kampf gegen Diskriminierung von klein auf, und diese Welt hat mein Leben entscheidend bestimmt. Jeden Morgen, wenn ich heute die Augen aufmache, spüre ich die Lebenslust. Ich hatte vorher nur eine Ahnung davon, wie viel Lebensfreude und Energie in mir steckt. Jetzt erfahre ich es jeden Tag neu, ich bin auf alles, was der Tag mit sich bringt, gespannt und neugierig. Und ich durfte das Wunder erleben, nach und nach aufzublühen, ich fühlte mich wie ein Schmetterling, der nach der Verpuppung langsam und behutsam seine Flügel entfaltet.
Und trägt wieder seinen weißen Anzug und das hellblaue Hemd, das er, damit es so lange wie möglich hält, nie in die Wäscherei gab, sondern lieber selber wusch, unterm Wasserhahn in der Küche. Erst nach und nach wird ihr klar, daß sie sich täuscht und daß das nicht Kaspars Stimme, sondern die von dem Neuen ist... Weil Kaspar, wie ihr wieder einfällt, nun zum ersten Mal nicht mehr in seinem Zimmer, sondern auf dem Friedhof liegt. Da weint sie dann natürlich wieder. Komm, sage ich, sei nicht mehr traurig! Und streiche ihr, als ob ich ganz ruhig wäre, übers Haar, während ich denke: Was für ein Lärm! Und höre, daß sein Klavier, wie ich schon immer vermutet hatte, verstimmt ist und man nicht darauf spielen und dazu singen sollte. Was seine Stimme betrifft, so ist sie kräftig und roh. So kräftig, daß sie nicht nur sein Zimmer, sondern die ganze Wohnung, also auch unsere Zimmer, füllt. Selbst meine Frau, die, nachdem sie weiß, daß es nicht Kaspar ist, sich im Bett noch einmal umdreht und sich ein Kissen aufs Ohr legt, damit sie das Singen nicht hört, und noch etwas schlafen will, gibt es auf und springt, als ob wir es verabredet hätten, auf ihrer Seite zusammen mit mir aus dem Bett, gemeinsam setzen wir die Füße auf die Dielen. Was für ein Lärm, denke ich und stoße, damit er hinaus kann, sofort die Fenster auf. Sie geht an den Herd, kocht uns Kaffee, streicht uns die Frühstücksbrote. Beim Essen schauen wir aus dem Fenster hinaus zu unserem Gefängnis hinüber, wo es schön ruhig ist.
Washington on a bronze horse called across the park, "Ho, Bolívar, are you listening?" and the Liberator heard, Lifted up a brazen sword and answered through the dark, "Listening, my comrade! What will be your word?"
Lincoln in a marble chair propped his elbow on his knees, San Martín in a marble cloak attentively gave ear, Washington spoke boldly so that all of them might hear, And his speech flamed like a comet through the April trees:
"Yorktown and Ayacucho were one victory," he said; "At Aconcagua and at Valley Forge we prayed one prayer; The eagle and the condor the same symbol overhead, Our conquering banners made a single rainbow in the air!
"Yet the twenty-one republics for whose liberty we died I fear become forgetful of the oneness of their goal Each is proud and rich and mighty; but the greatness of the whole Will come only when they dwell as sisters side by side."
"You may be right," Bolívar said, and the sternness of his thought Made the sternness of the bronze a deeper shadow on his brow: "I fear they grow apart," said Lincoln, "they seem sometimes strangers now." Then a wailing cry of anguish to their startled ears was brought.
"It is Nicaragua weeping!" San Martín said, "In that cry The stricken land, the valiant land, is keening for her dead!" "Listen!" said Bolívar. Lincoln lifted up his head. "Help comes! Hope comes!" said Washington. "See them hurry by!"
Uit: The Four Horsemen of the Apocalypse (Vertaald door Charlotte Brewster Jordan)
Then Julio had made his trip to Buenos Aires, encountering in the other hemisphere the last smile of Autumn and the first icy winds from the pampas. And just as his mind was becoming reconciled to the fact that for him Winter was an eternal season--since it always came to meet him in his change of domicile from one extreme of the planet to the other--lo, Summer was unexpectedly confronting him in this dreary garden!
A swarm of children was racing and screaming through the short avenues around the monument. On entering the place, the first thing that Julio encountered was a hoop which came rolling toward his legs, trundled by a childish hand. Then he stumbled over a ball. Around the chestnut trees was gathering the usual warm-weather crowd, seeking the blue shade perforated with points of light. Many nurse-maids from the neighboring houses were working and chattering here, following with indifferent
glances the rough games of the children confided to their care. Near them were the men who had brought their papers down into the garden under the impression that they could read them in the midst of peaceful groves. All of the benches were full. A few women were occupying camp stools with that feeling of superiority which ownership always confers.
The iron chairs, "pay-seats," were serving as resting places for various suburban dames, loaded down with packages, who were waiting for straggling members of their families in order to take the train in the Gare Saint Lazare. . . .
Vicente Blasco Ibáñez (29 januari 1867 28 januari 1928)
Je moet onthouden Dat oude meisjes soms een bel Onder hun losgekomen vel Opblazen. Alsof wereldbollen Onder mijn handen doorrolden Kwamen hun gladde lijven langs. Der gladheid egels vol van angst.
Je moet onthouden Hoe stiekem een nijlpaard stond Te huilen aan de Vlaamse Kaai. Zijn hoedje was hem afgewaaid. Zijn bek lag heel lang op de grond. Van suiker hield hij zeker niet. Ik dacht niet dat hij me verstond.
Je moet onthouden Dat iemands oude ogen breken Als oud glazuur. Het bleken Haar wimpers zelf die toeklapten Vastkleefden en haar uitpakte. Ik ben de weg kwijt en ik weet Niet waar op ik mijn pijlen schiet.
Mij een beurt geven? vier lippen koffiezwart, bewegingen
uit Siam, bloeduitstorting; tot zover de wereld
van lijflijkheid die zich in twee getallen laat vangen:
zes, negen...
Liefde rookt als de revolver tussen je gebit
wat jij dan metaforisch noemt voor leven
...Als verschijnt daar een wraakengel, duikt achter je
rug de gedaante op van de - man die ijswit
oprijst uit een lichaam of hij door dat lichaam
uitgeblazen wordt dat hij vernietigt op zijn beurt - Dood.
De spiegel met mijn voeten erin.
Gekauwde korsten glas.
Het zijn lucifers zin met fotosnippers zinloosheid.
Wat hier?
Een prop verdriet.
En dit?
Mijn hart.
(De kleur van vlees
in marinade.)
Motorcycle boy
Als zwakke hielpezen in bottines met stalen neus;
zo verkeert ze met mij in de Violent Room,
vrouw gehurkt, met scharlaken hartjesmond
rond zwartmetalen penis: (Die tegen mijn been
oprijdt: Mevrouwtje Angst, met verkeerde vingers
naar mijn verkeerde buik; spartelende vis Genot
trekt ze als een zilverdraad uit mijn ruggewervels;
meisjesvinger rond de trekker dansend.) Schoonheid is het
sublieme geweld alleen. Wat zich dan ook voltrekt.
Boomhut (2)
Vanzelfsprekend word je hierdoor geneuried, een windstoot slist je naam (verkeerd): de zwelling aan je oog vloeit uit in vergezicht. Hoe je zover gekomen bent. De opgehaalde ladder als een lam been. Al het graaiende beneden mag een ziekte zijn, je wordt toch niet benaderd, hoewel het sap als bloed pulseert en driftig lustberichten doorseint. Je vraagt je af hoelang het duurt voor je voeten wortel schieten in de stam.
von fraktalen da steht ein bauzaun jetzt so bald die augen aber blinzeln vor flockensaum belügst du dich siehst die alte telefonzelle wieder sprichst muschelgetuschel ins leere liebesgezeter wie einst an die blechwand gelehnt da war noch platz zwischen bordstein und gelben gehäuse für moos und mäusegerste so verwahrt vor unkrautex und dioron zog es nachts sogar die nager dahin (zur wildrabatte) doch nun ziehst du schweigend davon und in der tasche klingelt leise dein mobiltelefon
Rolltreppe
metallische stufen wie können die fahren metallische stufen wie können die fahren ein fluch ist dahinter und eine kette ein fluch ist dahinter und eine kette
My childhood - ink-stained fingers, Bells in the morning, The muezzin at dusk, Collections of cigar boxes and old stamps, Trading one Ceylon For two Luxembourg. Thus they passed, Childhood days, Chasing after a rag ball, raising dust and cries, A rag ball, Made of grey Albanian rags.
And when my memory
And when my fading memory, Like the after-midnight trams, Stops only at the main stations, I will not forget you.
I will remember That quiet evening, endless in your eyes, The stifled sob upon my shoulder, Like snow that cannot be brushed off.
The separation came And I departed, far from you. Nothing unusual, But some night Someone's fingers will weave themselves into your hair, My distant fingers, stretching across the miles.
Our Cuban variant of the Spanish language is a spicy potato dish in which, among others the Spanish, the indo-West Indian, and the African of Yoruba, Bantu or Carabali origin have combined, just to mention only three African linguistic sources, in view of which we should also assume an objective position, not an embarrassing or discriminatory one. The world chévere, very Cuban, is used today in many countries in the Americas, where it arrived by way of Cuban music; however, its barely used in Cuba now. Asere and ecobio, also of African roots, have expanded as ways of addressing people, particularly the first one, among our youngsters since the 1960s. Today, their use is common in Cuban vocabulary and not necessarily poor Cubans. Theyre contributions from other languages that have been gradually incorporated into the Cuban Spanish and that are part of our culture. Words coming from religious systems or fraternity and mutual help societies like the Abakuá Society, but that have acquired a new semantic value, according to the persons using them and the intention with which they do.
Between all of us, we have gradually elaborated this rich spicy dish throughout the long cooking process identifying us as the Cuban linguistic community. Were not defending the use or abuse of vernacular words, because Cuban means not only what is popular, picturesque, and vulgar; thats not only a very narrow conception, but a wrong one. Cuban is also what is educated, more elaborate.
I have a white rose to tend In July as in January; I give it to the true friend Who offers his frank hand to me. And for the cruel one whose blows Break the heart by which I live, Thistle nor thorn do I give: For him, too, I have a white rose.
Because your eyes were two flames
Because your eyes were two flames And your brooch wasn't pinned right, I thought you had spent the night In playing forbidden games.
Because you were vile and devious Such deadly hatred I bore you: To see you was to abhor you So lovely and yet so villainous.
Because a note came to light, I know now where you had been, And what you had done unseen Cried for me all the long night.
In the 1880s, if he was in town on a Sunday and the weather was dry, Henry James would often walk from his rooms in Bolton Street, Piccadilly, or later from his more commodious quatrième in De Vere Gardens, South Kensington, up to the heights of Hampstead, to visit George Du Maurier.
Their acquaintance had begun at a time when Henry's social and artistic horizons were rapidly expanding. His second novel The American had made an impression on both sides of the Atlantic in 1877, and the novella Daisy Miller was a palpable "hit" in 1879. The appearance of Washington Square and The Portrait of a Lady a couple of years later consolidated his claim to be the coming man of the literary novel in the English-speaking world. His elegant, cosmopolitan essays appeared in the most prestigious reviews. Hostesses competed for his presence at their dinners and soirees. His diary was always full. Only by fleeing occasionally to France or Italy could he escape the relentless pressure of London social life.
So, as he himself was aware, it was a cause of puzzlement and even jealousy on the part of some of his friends that he gave so much of his time to the Du Mauriers, who were neither rich, nor "smart" nor dazzlingly clever. Poor Emma was certainly none of those things, and aspired to be nothing more than a comely, caring wife and mother. Du Maurier himself was good for light repartee at a dinner table, or a musical evening at home, but he was not intellectual; indeed, he was something of a philistine in cultural matters, constantly sniping at the Aesthetes in his cartoons from the conservative ramparts of Punch. Henry knew all this, but didn't care. He liked Du Maurier, he liked his family, and he liked spending Sundays with them.
Henry, who turned 40 in 1883, was 10 years younger than Du Maurier, but they might have been contemporaries as far as looks went, and in many ways Henry, with his bushy beard, balding pate and incipient paunch, appeared the older and more mature. Du Maurier always had a slightly boyish air about him, even when his hair began to turn grey, whereas Henry had cultivated a middle-aged persona as early in his life as he plausibly could.
Ich stehe an der Barriere. Ich kann nur zurückblicken. Oder den Propheten spielen. Schließlich halte ich mich an der Gegenwart, Einem Geländer, das abbricht. Je länger ich mit mir umgehe, um so weniger kenne ich mich. Gleich wird die Sonne untergehen. Die Nacht beginnt, die nie mehr endet. Es ist eine Finsternis, an die man sich nicht gewöhnt. Das Haus, das einstürzt. Schnee, der schmilzt. Eine Stimme, die aufhört. Ich hatte hundert Freunde. Tausende kannte ich beim Namen. Die Erde deckt sie. Ich sollte zweimal leben. Hatte ich andere Absichten? Verfehlte ich meine Träume? Bin ich abgestürzt und merkte es nicht? Jemand spricht öffentlich von meinem Alter. Wer hieß ihn meine Jahre zählen? Ich habe also weniger Haare und Zähne? Ich bin der ich bin. Einer der mit Schatten spielt. Ein Erfinder von Figuren, Erzähler absurder Geschichten aus deinem und meinem Leben. Ich amüsiere mich über die komischen Repetitionen Meinesgleichen. Sie sehn wie Götter aus, die schon im Anfang aufhören. In einer Welt, die ein Hiatus ist, Ein Vexierrätsel, das keinen vexiert. Ich gehe und blicke mich um. Ruft er mich schon?
Manchmal, scheints tröstlich, gehen auch die Könige baden, siehe der zweite Ludwig, soeben war er noch da, nun sucht er Atlantis. Die Immunität von Pinochet wurde zu spät aufgehoben, Franco starb friedlich im Bett wie Stalin, der Mörder von Luther King sollte nie gefunden werden. Warum nur, fragt sich der kleine Mann in der Wanne (und seis drum: Müller-Lüdenscheidt) etabliert sich das Unrecht so weltweit und immer wieder, ganz sentimental- faschistoid-heimatliebend, Mr. President? Usedoms genannte Kaiserbäder sagen ein Herzliches Willkommen wie auch den Diktatoren der Kontinente, aber die waschen sich, hört man, anderswo in aller Unschuld das Blut von den Fingernägeln. Und es hilft ja auch nichts, regelmäßig die Kurtaxe zu zahlen.
The segment was part of MSNBCs latest experiment in primetime news, Hard Time with Jim Traficant, starring the flamboyant former Ohio congressman and convict with the Davy Crockett hairpiece. From prison Jim had seen me on TV and become a fan. When MSNBC approached him, he demanded I join the ensemble. You get me that Mo. He works my funnybone real good.
Unfortunately Hard Time was scheduled against the mighty Bill OReilly. If OReilly and his two million viewers occupied a no-spin zone at the nucleus of cable news, we were a negatively charged speck in the outermost valence shell.
This was hardly the kind of work I envisioned when as a boy I dreamed of covering presidential politics. It was humbling, to say the least. (Only moments earlier C-SPANs Brian Lamb had gone ballistic on me for overheating his Sara Lee cheese Danish. Youre supposed to poke a hole in the plastic before you nuke it, retard! he shouted.) To make matters worse I was saddled with a 315-pound cameraman named Phil, who spent most of the day on his cell phone, strategizing with the other co-plaintiffs from his never-ending class action obesity suit against McDonalds. You heard it here first, girlfriend. Our payday is coming! he screamed into his phone that morning. If I tried to get sharp with him, he only threw it back in my face, reminding me of his own glory days. When Morley interviewed Betty Ford, guess who did the light-meter reading, he gloated.
Aber da spielte Ditschi schon im ersten Club der Stadt. Und natürlich hatte er, wie jeder ordentliche Mensch, einen richtigen Nachnamen. Aber der tat nichts zur Sache und interessierte nur die Zeitungen, in denen er nun jeden Montag stand als der, der an allen vorbei, an dem niemand vorbei. Für das Territorium spielte er viele Male. Und noch immer, wenn die Wochenschau ihn zeigte, wirkte er dabei weich, schlaksig, fast pomadig. Aber machte er dann ernst, tanzte er die Gegner aus, glitt um sie herum, als habe sich die Brillantine irgendwann wie ein auratischer Film um seinen Körper gelegt. Tatsächlich war er am Ende der einzige mir bekannte Mensch, der die Redensart beglaubigte, daß jemand wie ein Fragezeichen aussah. Zum Glück hatte er es da schon nicht mehr nötig, nach überhaupt etwas auszusehen. Er war längst Ehrenbürger der Stadt, besaß Mietshäuser und ließ es sich nicht nehmen, hieß es, im Verzugsfall auch mal persönlich zu kassieren. Und die Betroffenen waren so geschmeichelt, daß sie lieber mal auf eine neue Kinderkarre, den dringend notwendigen Wintermantel verzichteten, als einem wie ihm was schuldig zu bleiben. So war ich auch nicht überrascht, als ich, vor einigen Jahren, in einen Findling am Eingang zu einem kleinen Stück Grün mit Büschen und Bänken im Zentrum des Viertels seinen Namen eingemeißelt fand. Man hatte das Grün zum Park erklärt und, nachdem Ditschi einen Verkehrsunfall nicht überlebt hatte, nach ihm benannt. Seitdem sitze ich oft da. Nicht unbedingt wegen Ditschi, sondern weil es dort an ersten sonnigen Frühlingstagen wärmer als woanders, weil windstill, ist. Auch sind große Läden gleich in der Nähe und ein Blumenstand mit einer Hutzel, von deren angegrauten Rosen meine Frau, die Blumen liebt, behauptete, schönere und billigere gebe es nirgendwo.
Chers bois! Je les connais tous; je les ai battus si souvent. Il y a les bois-taillis, des arbustes qui vous agrippent méchamment la figure au passage, ceux-là sont pleins de soleil, de fraises, de muguet, et aussi de serpents. J'y ai tressailli de frayeurs suffocantes à voir glisser devant mes pieds ces atroces petits corps lisses et froids; vingt fois je me suis arrêtée, haletante, en trouvant sous ma main, près de "la passe-rose", une couleuvre bien sage, roulée en colimaçon régulièrement, sa tête en dessus, ses petits yeux dorés me regardant; ce n'était pas dangereux, mais quelles terreurs! Tant pis, je finis toujours par y retourner seule ou avec des camarades; plutôt seule, parce que ces petites grandes filles m'agacent, ça a peur de se déchirer aux ronces, ça a peur des petites bêtes, des chenilles velues et des araignées des bruyères, Si jolies, rondes et roses comme des perles, ça crie, c'est fatigué, insupportables enfin.
Allison could feel her heart pounding. Her lungs burned as she fought forair. The treadmill's digital display told her she was passing the two-milemark. She punched the speed button to slow the pace and catch her breath.Perspiration soaked her, pasting the nylon sweat pants and extra-large T-shirtto her trim forty-eight-year-old body. It was her favorite T-shirt, whitewith bright red and blue lettering.
It read, "Leahy for President--A New Millennium."
After nearly four years as the United States attorney general, Allison wasjust fifteen days away from the historic date on which voters would decidewhether the nation's "top cop" would become its first woman president.The race was wide-open and without an incumbent, as her boss--DemocraticPresident Charlie Sires--was at the end of his second and final four-yearterm. Allison was his second-term attorney general, part of the president'sshake-up of his own cabinet upon reelection in 1996. Eight months ago, Allisondidn't consider herself a serious presidential contender. But when the Republicansnominated Lincoln Howe, the nation's most beloved black man, the polls madeit clear that the only Democrat who could beat him was a charismatic whitewoman.
Ironically, thirty minutes of walking in place on the treadmill had actuallyput Allison thirty miles closer to her afternoon rally in Philadelphia.She was on the last leg of a two-day bus tour through Pennsylvania, a criticalswing state with twenty-four electoral college votes. Her campaign bus hadlogged nearly ten thousand miles in the past six months.
Abspann, schnell raus, und ein Lob an Til Schweiger, da ist ihm etwas Außerordentliches gelungen. Kein Strafzettel, Schweiger hat unübersehbar zur Zeit das, was man einen Lauf nennt. Im Auto dann dezidierteres Lob, auch einzwei dezent kritische Anmerkungen - da wird Schweigers Blick blitzkühl, er tritt jetzt ziemlich aufs Gas. Und, auch, was soll`s denn auch. Schweiger kann momentan jeder Kritik den Mittelfinger zeigen, via Rückspiegel. Ohnehin sitzt er in dieser Sorte Wagen, die einem das Gefühl vermittelt, man könne, wenn sich ein kleines, hupendes Nichts einem entgegenstellt, zur Not auch glatt drüberwegfahren.
Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)
Presently she began again. 'I wonder if I shall fall right through the earth! How funny it'll seem to come out among the people that walk with their heads downward! The Antipathies, I think - ' (she was rather glad there was no one listening, this time, as it didn't sound at all the right word) ' - but I shall have to ask them what the name of the country is, you know. Please, Ma'am, is this New Zealand or Australia?' (and she tried to curtsey as she spoke - fancy curtseying as you're falling through the air! Do you think you could manage it?) 'And what an ignorant little girl she'll think me for asking! No, it'll never do to ask: perhaps I shall see it written up somewhere.' Down, down, down. There was nothing else to do, so Alice soon began talking again. 'Dinah'll miss me very much to-night, I should think!' (Dinah was the cat.) 'I hope they'll remember her saucer of milk at tea-time. Dinah my dear! I wish you were down here with me! There are no mice in the air, I'm afraid, but you might catch a bat, and that's very like a mouse, you know. But do cats eat bats, I wonder?' And here Alice began to get rather sleepy, and went on saying to herself, in a dreamy sort of way, 'Do cats eat bats? Do cats eat bats?' and sometimes, 'Do bats eat cats?' for, you see, as she couldn't answer either question, it didn't much matter which way she put it. She felt that she was dozing off, and had just begun to dream that she was walking hand in hand with Dinah, and saying to her very earnestly, 'Now, Dinah, tell me the truth: did you ever eat a bat?' when suddenly, thump! thump! down she came upon a heap of sticks and dry leaves, and the fall was over.
Il n'y a pas de vol entre époux. La serrure toute simple, ancienne, ne devait pas poserde problème. Elle avait été lubrifiée, sans doute pourpouvoir être fermée à clef facilement. Avec un rayon de roue, pris sur un vieux vélo, je fis rebondir le crochet, en app iquant une pression régulière sur les goupilles. Je me concentrais sur le geste et non sur l'ouverture. Mes mains étaient correctement positionnées : certaines articulations immobiles, d'autres en mouvement. Pendant que le majeur et l'annulaire fournissaient un point d'appui, l'index manipulait le rayon. Il fallait visualiser la serrure pour en venir à bout. À force de tâtonnements, je commençais à m'en faire une image précise. Je remarquai qu'une seule goupille bloquait l'ouverture des deux plaques. Grâce au crochet, je forçai sur la serrure en poussant sur la plaque du bas.Tout en maintenant l a pression, je consu tai ma montre : il ne devait pas revenir avant deux heures. Même s'il ne m'avait jamais fait la surprise de rentrer plus tôt, je redoutais une arrivée intempestive. Les oreilles dressées comme un chien pour entendre la porte d'entrée s'ouvrir, j'étais prête à bondir à la minute même où il surgirait. La serrure semblait de plus en plus réceptive. Je la sentis prête, cette fois, à céder. Je tentais de rester calme. Encore un tout petit effort. Enfin, j'entendis le déclic. La porte s'ouvrit.
Uit: Only in Miami (About making The End of America)
I had lived in Miami - specifically, in increasingly trendy South Beach - for almost eight years, and had written a book about the insanity of everyday existence there called Life On Mars, but of course by the time we came to make the documentary I had moved to Los Angeles, and thus we had to find a justification for me coming back. One of the reasons I had written a non-fiction book about the place was that when I tried to write a novel, I realised that the people I knew - John Hood, for instance, an affluently born white boy who lived his life like a 50s B-movie gangster, right down to the suit and hat - were stranger than anything I could invent.
So for the documentary we thought we'd try the same approach: I would return to Miami from LA to research a movie script, also to be called The End Of America, and we would film me meeting Miami natives - many of them teenagers, like the club kids I had written about in the book - and try to persuade them actually to perform in the drama they inspired. That way, we could make a film which explored, in true docu-soap fashion, the real lives of these characters, while also seeing how those lives might be shaped into some kind of fiction - a loose plot I had developed based on an incident a friend had told me about, when she had shot a gun at a wall in frustration, and realised that she might have accidentally killed someone on the other side.
And who came rank one, may I ask? Mrs. Klingers boy, alas. Already the phone was ringing. Yes, yes, my mother said to Mrs. Klinger, congratulations, and what does the eye doctor say about Riva, poor kid, to have a complex at her age, will they be able to straighten them . Parochial school was a mixed pleasure. The old, underpaid men who taught us Hebrew tended to be surly, impatient. Ear-twisters and knuckle-rappers. They didnt like children. But the girls who handled the English-language part of our studies were charming, bracingly modern, and concerned about our future. They told us about El Campesino, how John Steinbeck wrote the truth, and read Saccos speech to the court aloud to us. If one of the younger, unmarried teachers started out the morning looking weary, we assured each other that she had done it the night before. Maybe with a soldier. Bareback. From parochial school, I went on to a place I call Fletchers Field High in the stories and memoirs that follow. Fletchers Field High was under the jurisdiction of the Montreal Protestant School Board, but had a student body that was nevertheless almost a hundred percent Jewish. The school became something of a legend in our area. Everybody, it seemed, had passed through FFHS: Canadas most famous gambler. An atom bomb spy. Boys who went off to fight in the Spanish Civil War. Miracle-making doctors and silver-tongued lawyers. Boxers. Fighters for Israel. All of whom were instructed, as I was, to be staunch and bold, to play the man, and, above all, to
Strive hard and work With your heart in the doing. Up play the game, As you learnt it at Fletchers.
Again and again we led Quebec province in the junior matriculation results. This was galling to the communists among us, who held we were the same as everyone else, but to the many more who knew that for all seasons there was nothing like a Yiddish boy, it was an annual cause for celebration.
Grand Hotel: The Round Table The revolution collected its poster children in yet another hotel, the Algonquin, just a few months after Cole Porter claimed his cozy little corner in the Ritz. Here, at 59 West Forty-fourth Street, in Frank Case's twelve-story inn of special appeal to the performing arts and literary worlds, one gazed upon a clutch of truly familyless celebrities. Some were the offspring of people only recently settled in America after emigration from unglamorous parts of Europe. Others came from geo graphical footnotes in the midwest or a city like Pittsburgh. One was even raised on a commune modeled on the Fourier phalange. Imagine the child of such eerie utopia mixing with the Astors! But the revolution thought nothing of it; if anything, it flavored one's résumé positively. It was only old Society that feared novelty. None of the these newcomers to the great world had any money to speak of or was ever likely to not in the way Society understood money. As Mrs. Stuyvesant Fish put it, We are only moderately well off : because the Fishes had no more than a few million dollars. Nor did this new group assemble in places thought elitein the opera box or at Grace Church. Instead, the Algonquinites were theatregoersespecially on first nights, because many of them were theatre critics or knew a fewand essentially heathen. While society's leaders sought prominence within their set but anonymity elsewhere, the Algonquinites wanted to make their names, magnify them. The core group were all writers, but over the decade or so of its existence the Algonquin Round Table hosted actors, publishers, musicians, publicists, and sidekicks of various kinds. Achievers and the friends of achievers were welcome. Those whose achievement consisted in having great- great- grandfathers were not.
Uit : Une descente aux Enfers. À propos de Hugo von Hofmannsthal
Lunivers des poèmes du jeune Hofmannsthal se partageait encore entre un Haut et un Bas sans compromis. Y succéda, tel ladulte émergeant de ladolescent, lapprentissage de ce qui apparaît à lécrivain comme étant le réel, autrement dit ce qui est contrainte, opacité mauvaise, objet de désarroi et de cruauté. Sans doute doit-il cette vue dont le pessimisme rejoint laversion, à son expérience militaire à Göding, « une morne garnison de Marovie ». Lennui et la vulgarité qui y règnent, le souvenir des « grandes cours vides des casernes » imprègnent le Conte de la 672nuit, ainsi que la correspondance. Le passage de Hofmannsthal à la prose, davantage en prise directe avec sa part autobiographique, toujours ébranlée de tempêtes intimes, dantagonismes que commandent le Haut et le Bas, réclamera de lui lenracinement en des Märchen initiatiques et des souvenirs de voyages.
Dans ces derniers on voit, par moment, comment léloignement suscite son contraire : la proximité. Si le temps ne nous était pas mesuré, on pourrait établir une relation entre ce phénomène et le refus dOdilon-Jean Périer de sapproprier lobjet de son amour.
Ringsum klingt die Sense, die Sichel; Lieder bald fröhlich wie Lerchen, bald trauernd sehnsuchtsvoll wie Nachtigallen steigen aus der Ebene empor. Die Ernte ist im vollen Zuge. Die weite podolische Fläche wogt im leichten Sommerwinde, ein gelbes Meer, Hügel an Hügel scheinen sich wie große Wogen zu heben und wieder zu senken, auf einzelnen kleinen Inseln wimmelt es von Schnittern wie von kleinen, schwarzen Insekten.
Um mich, oder eigentlich um den ostgalizischen Edelhof, in dem ich vor einer Woche etwa vom Pferde gestiegen und bis heute ein Gefangener russischer Gastfreundschaft bin, dehnt sich ein Stück dieser unendlichen Ebene, das hat seine Korn- und Weizenwellen in riesigen Garben zusammengebunden. Zu dreien aneinander gelehnt, stehen sie weithin in langen Reihen, gleich Zelten eines ausgedehnten Lagers, nur am Horizonte von einem kleinen Wäldchen, das wie ein dunkler Gartenzaun dasteht, und von dem Dorfe Turowa begrenzt, dessen niedere, von Strohdächern tief überhangene Hütten mit einzelnen emporragenden Stangen man von weitem für längliche Heuschober halten könnte.
Der Edelhof, ein langgestrecktes, ebenerdiges Gebäude, steht mit seinen Ställen, Schuppen, Scheuern auf einem Hügel. Ein Fußpfad führt zwischen Felder, die nur noch dürre Stoppeln zeigen, in Krümmungen gegen das Dorf hinab. An ihm lehnt ein flacher, kahler Erdaufwurf, das Volk nennt ihn den Tartarenhügel, und jenseits desselben steht das Kornfeld, von dem aus die Lieder der Schnitter herübertönen, dann noch eins und noch eins.
Ich nehme meine Flinte und trete aus dem Hause.
Da sitzt auf der Veranda der Herr des Edelhofes, mein Wirt Wasyl Lesnowicz. Ein würdiger Mann, nicht eben klein, knochig, mit starker Stirne, unverwüstetem, weißem Haare, langem Schnurrbart, fester Nase und dickem Kinn. Die blauen Augen unter den struppigen Augenbrauen wie verborgene Flämmchen lebhaft und feurig.
Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 9 maart 1895)
Ich seh, daß du mich siehst. Ich seh dich im Spiegel. Ich seh dich im Spiegel des Herzens. Den Brief in der Hand. Die Hand auf dem Tisch. Der Tisch vor dem Fenster. Du siehst, daß ich dich seh. Du siehst mich im Spiegel. Ich seh, daß du siehst, daß ich dich seh. Du siehst, daß ich seh, daß du mich siehst. Du siehst mich mit deinem Herzen. Vor dem Fenster der Tisch. Auf dem Tisch die Hand. In der Hand den Brief.
They take some Russians home, mistreat them, make them lose their wits by hunger, to the point that they eat grass and worms, and then a repulsive German with a stinking cigar can philosophise: "Are these perhaps human beings?" We know everything. We remember everything. We have understood: Germans are not human beings. Henceforth the word German means to us the most terrible curse. From now on the word German will trigger your rifle. We shall not speak any more. We shall not get excited. We shall kill. If you have not killed at least one German a day, you have wasted that day. If you think that instead of you, the man next to you will kill him, you have not understood the threat. If you do not kill the German, he will kill you. If you cannot kill your German with a bullet, kill him with your bayonet. If there is calm on your part of the front, if you are waiting for the fighting, kill a German before combat. If you leave a German alive, the German will hang a Russian and rape a Russian woman. If you kill one German, kill another - there is nothing more amusing for us than a heap of German corpses. Do not count days; do not count miles. Count only the number of Germans you have killed. Kill the German - this is your old mother's prayer. Kill the German - this is what your children beseech you to do. Kill the German - this is the cry of your Russian earth. Do not waver. Do not let up. Kill.
Ilja Ehrenburg (27 januari 1891 31 augustus 1967)
Die Ebene liegt noch in Banden, aber in dem tiefen Schweigen der Nacht hort man unter der Schneedecke schon das Murmeln der erwachenden Bache. In Schluchten und Hohlwegen steigert sich dieses Murmeln zu einem dumpfen Brausen und warnt den Wanderer, dass der Weg an diesen
Stellen vom Schmelzwasser unterwuhlt ist. Aber der Wald schweigt noch, vom Reif niedergedruckt
wie ein Marchenheld von seiner Eisenkappe. Der dunkle Himmel ist mit Sternen ubersat, die ihr
kaltes, zitterndes Licht zur Erde hinabsenden. In ihrem trugerischen Schein schimmern die hinter
hohen Schneehugeln versunkenen Dorfer wie traurige Punktchen auf. Verwaist, verlassen, verarmt liegt die starre Ebene, der stille Feldweg. Alles ist gefesselt, hilflos und stumm, wie unter dem Druck eines unsichtbaren, schweren Jochs. Doch da ertonte am einen Ende der Ebene das Drohnen einer mitternachtlichen Glocke; von der entgegengesetzten Seite antwortete eine andere Glocke, eine dritte,
eine vierte. Die leuchtenden Spitzen der Kirchenturme zeichneten sich scharf gegen den dunklen
Hintergrund der Nacht ab, und das Land ringsum erwachte.Dorfbewohner zogen in langen Reihen die Strasse entlang. An der Spitze gingen schlichte, arme Leute, zerqualt vom Leben und von der Not, Menschen mit zerrissenen Herzen und gesenkten Kopfen. Sie trugen ihre Demut und ihre Seufzer in die Kirche; das war alles, was sie dem auferstandenen Gott zu geben vermochten.
Mikhail Saltykov-Shchedrin (27 januari 1826 10 mei 1889)
En inderdaad, toen ik eenmaal aan de Amstel was, kende ik de weg weer. Bij huis aangekomen trok ik aan het touwtje waarmee de deur openging; ik tuimelde onze kelder binnen, maar toen ik hem zo leeg zag, zo helemaal zonder één levende ziel, werd ik zo bang en bedroefd door wat ik had gedaan, dat ik me op de grond liet zakken en daar bleef huilen en om moeder schreeuwen. Moeder, moeke, waar ben je? Moeketje, kom terug, ik zal het nooit meer doen; ik houd van niemand zoveel als van jou, moedertje, kom toch terug, ik ben je lieve meisje, hoor nou toch. Maar je komt natuurlijk nooit meer, en Hein en Naatje ook niet. Moeder, waar ben je, moeder! Kom terug! Als je niet komt ga ik dood!
Ik had zo al een hele tijd zitten jammeren toen moeder thuiskwam, verwilderd, onder 't zweet en met de huilende kinderen achter zich aan. Ik sprong overeind; zij stortte zich op me om me een pak rammel te geven, maar ik sloeg mijn armen om haar hals, en weerloos omhelsde ze mij toen ook. Allerlei lieve woordjes hakkelend zoenden wij elkaar af, moeder moest ervan hijgen. De kunstenmakers hebben je dus niet meegenomen mijn schatje, mijn Keetje, mijn pareltje, mijn fluwelen duifje.
De baby krijste; Dirk moest een plasje doen; allemaal balkten ze om eten. Maar moeder hoorde het niet en toen zij tenslotte aan het werk ging, bleef ze haar hand langs mijn hals strijken en ik drukte me stijf tegen haar aan, armen om haar rokken. De hele avond, ook toen zij de baby aan de borst nam, mocht ik op haar ene knie blijven zitten, en ondanks het gemopper van vader stond zij erop dat ik tussen hen beiden in sliep.
Uit: Rudolf Geel In: 'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren
In de zomer van 1988 overkwam het mij dat ik met enkele schrijvers een reis maakte naar het Verre Oosten. De laatste plaats die wij zouden aandoen was Bangkok, waar wij van plan waren de befaamde Schrijvers Lounge in het Oriental Hotel te bezoeken. Daar zaten wij dan schrijver te zijn, op de plaats waar eens zulke befaamde voorgangers als Joseph Conrad, Somerset Maugham en Noel Coward zich hadden laten vollopen, terwijl zij wazig uitkeken over de bruine rivier. Ik vertel u dit omdat u het zelf ook belangrijk genoeg vond u te laten fotograferen naast het beeldje van Camoës, in Macao. Voordat wij in Bangkok aankwamen, landden wij in Hongkong, waar wij twee dagen zouden blijven. Het was er zo vochtig heet dat mijn brillenglazen in een fractie van een seconde geheel wit sloegen als ik vanuit de hitte het hotel binnenkwam. De tweede en laatste dag namen wij de vleugelboot naar Macao, dat toen nog niet in Chinese handen was, waardoor ik mij kon voorstellen dat het daar nog een beetje hetzelfde was als in uw dagen. Toen wij aankwamen, huurden wij een gids en een taxi en legden uit waar wij naartoe wilden. Natuurlijk, ook wij wilden op de foto naast het beeldje van Camoës, op dezelfde plaats waar u had gestaan. De foto ligt hier naast mij. Daar sta ik met mijn naar de huidige maatstaven veel te grote zonnebril, mijn strooien hoed tegen de borst. Door de scherpe tegenstelling tussen licht en donker is het beeldje vrijwel zwart. Wel kan ik de tekst lezen onder de torso van de dichter: Luiz Camoes, links nasceo 1524, rechts morreo 1560. Ook al niet oud geworden dus. Wat leeftijd aangaat heeft u hem nog twee jaar overtroffen. Maar toch, twee vroege doden. Heeft uw fascinatie voor de Portugese dichter met dat korte leven te maken?
»Bis hierher und nicht einen Schritt weiter, lieber Johannes, gestatte ich Dir, mich zu begleiten. Gieb mir daher die Reisetasche und laß uns scheiden, scheiden als das, was wir einander stets gewesen sind und bleiben werden, als unveränderliche, treue Freunde.«
»Eigentlich wollte ich mich erst im Dorf von Dir trennen, nachdem ich mich überzeugte, daß Du in dem Hauderer ein gutes Plätzchen gefunden und die Tasche, meine gute Anna, sie ist nicht leicht, wirklich, es wäre besser, ich trüge sie bis dahin.«
»Nein nein, Johannes, hier laß uns scheiden, bedenke, im Dorfe wohnen Leute, die ich kenne und denen ich ebenfalls Lebewohl sagen möchte, ständest Du aber dabei und ich könnte Dir meine Zeit nicht ganz allein schenken, so wäre mir das zu schmerzlich. Ferner kann es vier, fünf Uhr werden, bevor der Hauderer eintrifft; was sollte nun Deine arme Mutter glauben, kehrtest Du so spät heim, während Du sie jetzt gerade von ihrem Mittagsschläfchen erwacht findest.«
»Nur noch bis an den Meilenstein,« bat Johannes freundlich, »auf der Bank dort wollen wir ein Weilchen rasten wer weiß, wo und wann wir uns wiedersehen und wenn es denn nicht anders sein kann ja, Anna, so will ich eben umkehren.«
»Gut, lieber Johannes, diese Strecke gebe ich noch zu,« entschied Anna, »jedoch nur unter der Bedingung, daß Du mir die eine Handhabe überläßt und wir die Tasche gemeinschaftlich tragen.«
Balduin Möllhausen (27 januari 1825 28 mei 1905)
De Nederlandse dichter en kunstenaar Armando is de winnaar van de VSB Poëzieprijs 2011. Hij krijgt de jaarlijkse prijs voor Nederlandstalige poëzie voor zijn dichtbundel Gedichten 2009. Dat maakte de organisatie woensdag bekend tijdens de prijsuitreiking in het stadhuis van Utrecht. Armando ontving een geldbedrag van 25.000 euro en een glaskunstwerk van kunstenares Maria Roosen. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.en ook mijn blog van 18 september 2009en ook mijn blog van 18 september 2010.
Voorzichtig
Ze liepen voorzichtig, en lieten het landschap binnenkomen, ze merkten dat hun tred bewonderd werd. Heel voorzichtig gingen ze door de deuren, langs het lusteloze strand, bezichtigden de bomen, ze dachten dat de struiken ontvlambaar waren en de hemel onder handbereik. Zie, ze houden zich voorzichtig vast.
Nooit meer
Nergens is de lente. Onverschrokken de helden van weleer. Nooit meer. Nooit meer.
Geen geestverwanten, geen drempel van de oogst. Je denkt toch niet dat sneeuw nog smelt. Met zn hoevelen waren ze.
Turing Nationale Gedichtenwedstrijd gewonnen door Henk van Loenen
Henk van Loenen wint Turing Nationale Gedichtenwedstrijd
De Nederlandse dichter Henk van Loenen die onder het pseudoniem Juliën Holtrigter vier dichtbundels heeft gepubliceerd, heeft met het gedicht Onder de sterren de tweede editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd gewonnen. De prijs werd gisteren in de Amsterdamse Stadsschouwburg aan hem uitgereikt. Aan de prijs is een bedrag van 10.000 euro verbonden. Henk van Loenen (Hilversum, 1946), publiceerde al in 1969 in het tijdschrift Kentering. Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen bij uitgeverij Mozaïek. In 2004 verscheen Het verlangen te verdwalen en in 2006 Het stilteregister, beide bij uitgeverij De Harmonie. In april komt zijn vierde bundel uit met als werktitel De onaanraakbaarheid van de ruimte. Hij was werkzaam in het onderwijs als tekendocent, maar is altijd blijven schrijven.
Onder de sterren
Onder de sterren geslapen. Lang in de tijd liggen kijken, in de ijlende, krijsende ruimte. De vreemde vreugde die dat ondenkbare schept.
Ik zag een foto die iemand vanuit een kuil had genomen. Uitzicht vanuit een graf, stond eronder. Je zag een stuk van de hemel en de dunne kruinen van bomen.
Ik denk aan mijn vader, heel ver van huis, niet meer bij machte terug te keren. En aan mijn ex die ik plots bij mijn tandarts aantrof boven mijn wijdopen mond, mooier en harder dan ooit, met een slang in haar hand om het gruis en het vocht weg te zuigen. Daar lag ik.
Ik zou zo graag licht willen reizen, met in mijn rugzak niet meer dan wat kleren, een veldfles, een pen en papier
Sedert ik ingezien heb, dat de vooroordeelen in Nederland niet erger zijn dan elders, durf ik weer van Nederland houden, van zijn individualistische huisdeuren, van zijn koffiemaaltijd, van zijn laatsten krijgsheld van Speyck, van zijn volksuniversiteiten en het weekblad De Prins. Maar er is een tijd geweest, waarin ik dit alles haatte, omdat het niet van mij afgevallen was, omdat het voor mij een probleem beteekende, Nederlander te zijn van afstamming en gemoed, geen Nederlander te willen zijn in eruditie en formuleering. Thans, nu ik afscheid genomen heb van Nederland en zijn dominees, nu ik voor mijzelf niet langer behoef te loochenen, dat ik in plaats van in Arles in het land van Revius en Cats ter wereld ben gekomen, thans blijkt dit afscheid tevens een wederzien... Ik besef, dat deze laatste zin nog zoo duidelijk de sporen van den dominee-in-mij draagt, dat ik mij, bij het verschijnen van deze twee bundels studies uit vijf jaren, rekenschap moet geven van dien Engelbewaarder van mijn jeugd in gekleede jas, die op mijn eerste wankele schreden steeds zoo zorgvuldig acht heeft geslagen.
De onverbiddelijke erfelijkheid bestemde mij, bijna, tot dominee. Mijn overgrootvader was niet de eerste, die het ambt in mijn familie bracht; maar hij was een dominee, wiens ijzeren gehechtheid aan het moraliseeren alleen reeds een gansch nageslacht zou kunnen bestemmen tot volmaakte ethici. Hij schreef dag in dag uit dagboek na dagboek vol en hield aan zijn oude doopsgezinde geloof vast, terwijl zijn zoons hem in den steek lieten. De overtuiging, dat er iets Hoogers was, gaf hem voldoende steun, om het Evangelie op één der waddeneilanden te blijven verkondigen.
Pauline Ostrova and Edward Durant Jr. were made for each other and never should have met. He was practical and thorough, she was not. The first time he ever insulted her, he said she was as complicated and bustling as a beehive. It became his nickname for her. She laughed in his face and said she'd rather be that than a key or a pencil, like him, which served exactly one boring purpose and thus was constantly forgotten or lost.
Both kids were brilliant and moody. Durant had lived his life in the shadow of his important and powerful father. Pauline's dad was a mechanic.
That's how they met, one afternoon when Edward's car wouldn't start. He had the hood up and was futzing around with the hoses and whatever else he could turn with his fingers. He knew squat about car engines but all men pop the hood and fiddle helplessly when their cars don't start; it's in the genes.
Pauline had just finished a freshman philosophy class where once again college proved to be a disappointment. Her peers were mostly interested in doing things she considered old hat: screwing and drinking, staying up all night cramming for tests because of all the classes they'd missed screwing and drinking.
Die glücklichen Tage waren geblieben, und das Glück würde nicht vergehen. Das Wetter versprach, vom strahlenden Siegesgesang noch strahlender zu werden. Weit ging der Blick über die Ostsee und über Stadt und Land. Schönwetterwolken trieben am Maihimmel. Der Maiwind blies kühl. Das liebliche Osterfest war ohne Auferstehung an den Menschen vorbeigegangen. Das liebliche Pfingstfest stand vor der Tür. Erst mal Himmelfahrt, Leute.
Zum Baden war das Wasser an diesem 5. Mai noch zu kalt. Wer den Fuß eintauchte, zog ihn zurück. Ein Blick auf die Uhr ergab: drei Minuten nach sechs. Die einzige stille Morgenminute war unwiderruflich abgelaufen. Schon erwachte die Neugier. Oben auf der Steilküste standen viele Schaulustige, herbeigelaufene Flüchtlinge und Einheimische, Junge und Alte. Sie waren vom wieder-
kehrenden, dumpfen Bum-Bum der Unterwasser-Detonationen, vom Orgeln, Seufzen und Stöhnen der auf den Grund der Geltinger Bucht sinkenden U-Boote geweckt worden.
Das erste U-Boot war frühmorgens um vier Uhr zehn in die Tiefe gesunken. Bis spätestens acht musste die Aktion «Regenbogen» beendet sein, denn danach galt der mit Feldmarschall Montgomery ausgehandelte Waffenstillstand. Warum die U-Boote versenkt wurden, darüber lässt sich gut spekulieren. Der unausgesprochene Herzenswunsch des Großadmirals, des frisch gebackenen deutschen Reichspräsidenten Karl Dönitz, also des Staatsoberhaupts, war der Wunsch der Kriegsmarine und sollte in Erfüllung gehen.
Von jeher war es in aller Herren Länder Marine-Tradition: Kein Boot, kein Schiff darf in Feindeshand fallen. Kurz vor acht bäumte sich ein Boot auf mit einem Flagge schwenkenden Matrosen. Nein, er hatte sich die Flagge um den Körper gewickelt, hielt sich noch mit einer Hand am Turm fest, als der Bug bereits zum Himmel zeigte. Das sinkende Boot orgelte und stöhnte von der entweichenden
Luft, die dem einlaufenden Wasser Platz machte und zu allen Luken und Löchern hinauspfiff.
Wij besluiten eerst naar Braga te rijden en vervolgens via Ponte de Lima naar de kust te gaan. In Braga wordt veel gebeden, zeggen de Portugezen. Maar in Fatima gebeuren de wonderen, voegen ze er stiekem aan toe. Braga is Portugals heilige stad en dus ruim voorzien van kerken en bisschoppelijke paleizen. De kathedraal ziet er echter van buiten niet bepaald indrukwekkend uit. Dat is wel het geval met de Igreja do Bom Jesus do Monte (Kerk van de Goede Jezus op de Berg), een bedevaartsoord aan de rand van de stad. Het heiligdom ligt op de pelgrimsroute van Fatima naar het Spaanse Santiago de Compostela. De ware pelgrim maakt de lange klim over de zigzaggende trap van de voet naar de top en werpt onderweg een blik op de grotten en kapelletjes die de via sacra, de heilige weg, omzomen. Met de auto of per kabelbaan naar boven kan ook. Het is echter beslist niet de bedoeling om joelend en rennend de trappen af te dalen, zoals groepen schoolkinderen graag doen. In de naaste omgeving houden zich nog enkele bedevaartkerken op. Zo is in Sameiro een witte koepelkerk verrezen, omringd door bordessen, trappen, beelden, pleinen en parkeerplaatsen. Net als in Lourdes en Fatima wordt het religieuze spektakel hier in een massaregie opgevoerd.
Everybody should fear only one person, and that person should be himself.
That was a favorite saying of the Operator.
The Operator had also spoken much of love, saying that the person most feared should also be much loved.
The man known to some as X or the Mysterious Stranger neither loved nor feared himself the most.
There were three people he had loved more than he loved anybody else.
His wife, now dead, he had loved but not as deeply as the other two. His foster mother and the Operator he loved with equal intensity or at least he had once thought so.
His foster mother was light-years away, and he did not have to deal with her as yet and might never. Now, if she knew what he was doing, she would be deeply ashamed and grieved. That he couldnt explain to her why he was doing this, and so justify himself, deeply grieved him.
The Operator he still loved but at the same time hated.
Now X waited, sometimes patiently, sometimes impatiently or angrily, for the fabled but real Riverboat. He had missed the Rex Grandissimus. His only chance now was the Mark Twain.
If he didnt get aboard that boat . . . no, the thought was almost unendurable. He must.
Yet, when he did get on it, he might be in the greatest peril hed ever been in, bar one. He knew that the Operator was downRiver. The surface of his grail had shown him the Operators location. But that had been the last information he would get from the map.
Philip José Farmer (26 januari 1918 - 25 februari 2009)
De stilte Hangt Op de lippen De wimpers Kussen Elkaar Nu ook De adem Is ontslapen Is de tijd Tot niet tijd Ontbonden Dit leven Tot de dood Gepromoveerd
Der Bahnhof von Eydtkuhnen mit seinem schwärzlichgelben Gebäude, noch einmal Zusammenfassung preußischster Nüchternheit,entläßt den Reisenden kasernenniäßig. Wirballen ist überstanden; ander Stelle des russischen Gendarmen stand ein Männlein vom Bodensee;wie geht sie einem hier zu Herzen, die dunkelblaue Dienstmütze mitder schwarzroten württembergischen Kokarde, Das Land beginnt sichaufzutun; unter der Memelbrücke liegt die dörfliche Stadt /Coze'wo; Aufdem von grünen Festungskegeln beherrschten Bahnhof ist feiertägliche Leere. Unter grauen Wolken, die in der Ferne schwärzhch werden undsich regnend ausschütten wie angeschnittene Säcke, wogen litauischeHügel. Ockerbraune hölzerne Stationsgebäude stehen unter hohen zot-
tigen Tannen. Lokalzüge mit Landvolk, offene Güterwagen mit grauenSoldaten halten an, und hellgrüne Birkenzweige an den Geschützenwehen Abschied von den tiefen Wäldern. In Wilna geht ein Alltag zuEnde, voll Gewöhnung an das Leiden, vom Schicksal abseits gestellt zusein, bis eines Tages das Weitere geschehen wird. Die bronzene KaiserinKatharina, nach rascher Eroberung einst Herrin dieser Stadt, hat sichnach unbekanntem Ort begeben. Die rötlichen Marmorquadern ihres
Denkmals klaffen, kunstgerecht zerlegt, vor den Laubkulissen der öffentlichen Anlage. Volk ist über die warmen Straßen ausgeschüttet, bäuerlich langsam geht es einher, oder steht bettlerhaft vor Kircheneingängehingepflanzt oder kleinhandelsmäßig in Läden beschäftigt. Landsturmleute mit gelben Blasinstrumenten gehen durch Geschäftsstraßen in derRichtung auf das Kasino. Aus oberen Stockwerken bellen Grammophone. Ein ländlich gebogener Fluß in hängenden Ufern umschimmert
Flöße, gibt Anglern ihr dunkles Spiegelbild. Die weiße Kathedrale, griechisch und barock, bewacht den weiten Platz vor dunkel dämmerndenBäumen des Stadtgartens.
Mijnheer Snepvangers en Madame Snepvangers, geboren Verstraete, hadden jaren gediend bij Notaris Boeykens in de Hobokenstraat. In het statig, oude huis werd de vrijage van den heerenknecht met de keukenmeid niet opgemerkt of stilzwijgend geduld. Daarbij gaf de minnehandel geen aanstoot, geen stoornis in den dienst. Beiden waren zeer degelijk en ernstig, en alle aardsche zotternij was hun oogenschijnlijk vreemd. Om de veertien dagen profiteerden zij van een half Zondagmiddagverlof om te wandelen en om plannen voor de toekomst te beramen. De andere Zondagen, wanneer bovenmeid en koetsier op gang waren, zaten zij gezellig voor het keukenraam uit te rekenen wat er nog aan hun spaarpot ontbrak. Jaren lang hadden zij zoo hun leven gesleten, gierig gespaard hun loon En de fooien, tot zij eindelijk een flinken duit bezaten. En op een Zondag, zij waren toen zes-en-dertig jaar geworden, was de beslissing gevallen. Een eenige gelegenheid bood zich aan om een bloeiende kruidenierszaak over te nemen en hun eigen meester te worden. Spitsvondig onderzochten zij de kansen om noch Mevrouw noch den Notaris te krenken, vermits zij in de buurt bleven en de oude meesters goede klanten konden wezen. Daarbij was de bescherming niet te versmaden voor kleine lieden! Toen zij het eens waren dat Snepvangers M. Boeykens onder vier oogen om raad zou vragen, zaten zij in de schemering te staren naar de poort van het krijgsgasthuis aan den overkant der straat. En toen het tijd werd om voor het avondmaal te zorgen, overviel hun voor de eerste maal het gevoel vreemden, ondergeschikten in dit huis te zijn.
Na het souper zat de Notaris meestal nog een uurtje op zijn bureel en las er, onder pruttelend gaslicht, zijn gazet. Snepvangers talmde niet, waagde het voor den eersten keer zijn meester te storen in zijne rustige afzondering.
Uit: The Mysteries of Paris (Vertaald door Henry C. Deming)
A few days after the murder of Madame Séraphin, the death of the Chouette, and the arrest of the gang of desperadoes taken by surprise at Bras-Rouge's house, Rodolph paid another visit to the house in the Rue du Temple.
We have already observed that, with the view of practising artifice for artifice with Jacques Ferrand, discovering his hidden crimes, obliging him to repair them, and inflicting condign punishment should the guilty wretch, either by skill or hypocrisy, continue to evade the just punishment of the laws, Rodolph had sent to fetch from one of the prisons in Germany a young and beautiful creole, the unworthy wife of the negro David. This female, lovely in person as depraved in mind, as fascinating as dangerous, had reached Paris the preceding evening, and had received the most minute instructions from Baron de Graün.
The reader will recollect that in the last interview between Rodolph and Madame Pipelet, the latter having very cleverly managed to propose Cecily to Madame Séraphin, as a servant to the notary in place of Louise Morel, her proposition had been so well received that the femme de charge had promised to speak to Jacques Ferrand on the subject; and this she had done, in terms most flattering to Cecily, the very morning of the day on which she (Madame Séraphin) had been drowned at the Isle
He splashed about for a few minutes in the sea; it was too shallow to swim in and for fear of sharks he could not go out of his depth; then he got out and went into the bath-house for a shower. The coldness of the fresh water was grateful after the heavy stickiness of the salt Pacific, so warm, though it was only just after seven, that to bathe in it did not brace you but rather increased your languor; and when he had dried himself, slipping into a bath-gown, he called out to the Chinese cook that he would be ready for breakfast in five minutes. He walked barefoot across the patch of coarse grass which Walker, the administrator, proudly thought was a lawn, to his own quarters and dressed. This did not take long, for he put on nothing but a shirt and a pair of duck trousers and then went over to his chief's house on the other side of the compound. The two men had their meals together, but the Chinese cook told him that Walker had set out on horseback at five and would not be back for another hour.
Mackintosh had slept badly and he looked with distaste at the paw-paw and the eggs and bacon which were set before him. The mosquitoes had been maddening that night; they flew about the net under which he slept in such numbers that their humming, pitiless and menacing, had the effect of a note, infinitely drawn out, played on a distant organ, and whenever he dozed off he awoke with a start in the belief that one had found its way inside his curtains. It was so hot that he lay naked.
He turned from side to side. And gradually the dull roar of the breakers on the reef, so unceasing and so regular that generally you did not hear it, grew distinct on his consciousness, its rhythm hammered on his tired nerves and he held himself with clenched hands in the effort to bear it.
The thought that nothing could stop that sound, for it would continue to all eternity, was almost impossible to bear, and, as though his strength were a match for the ruthless forces of nature, he had an insane impulse to do some violent thing. He felt he must cling to his self-control or he would go mad.
William Somerset Maugham (25 januari 1874 16 december 1965)
As the streets that lead from the Strand to the Embankment are very narrow, it is better not to walk down them arm-in-arm. If you persist, lawyers clerks will have to make flying leaps into the mud; young lady typists will have to fidget behind you. In the streets of London where beauty goes unregarded, eccentricity must pay the penalty, and it is better not to be very tall, to wear a long blue cloak, or to beat the air with your left hand. One afternoon in the beginning of October when the traffic was becoming brisk a tall man strode along the edge of the pavement with a lady on his arm. Angry glances struck upon their backs. The small, agitated figuresfor in comparison with this couple most people looked smalldecorated with fountain pens, and burdened with despatch-boxes, had appointments to keep, and drew a weekly salary, so that there was some reason for the unfriendly stare which was bestowed upon Mr. Ambroses height and upon Mrs. Ambroses cloak. But some enchantment had put both man and woman beyond the reach of malice. In his case one might guess from the moving lips that it was thought; and in hers from the eyes fixed stonily straight in front of her at a level above the eyes of most that it was sorrow. It was only by scorning all she met that she kept herself from tears, and the friction of people brushing past her was evidently painful. After watching the traffic on the Embankment for a minute or two with a stoical gaze she twitched her husbands sleeve, and they crossed between the swift discharge of motor cars. When they were safe on the further side, she gently withdrew her arm from his, allowing her mouth at the same time to relax, to tremble; then tears rolled down, and, leaning her elbows on the balustrade, she shielded her face from the curious. Mr. Ambrose attempted consolation; he patted her shoulder; but she showed no signs of admitting him, and feeling it awkward to stand beside a grief that was greater than his, he crossed his arms behind him, and took a turn along the pavement.
Agnes ziet de zwarte oogjes uitpuilen van schrik. Haar mond wordt kurkdroog. Ze hoort in de verte, in een ander tijdperk, iemand roepen: 'Pas op!'Robert, het was Robert die dat riep, tegen haar andere broers. Robert die zijn hele spaarvarken had omgekeerd om een pop met echte haren voor haar te kopen toen ze uit het ziekenhuis was ontslagen. Haar kapotte oog was genezen, de wereld was weer wijd en diep en groots. Bij haar thuiskomst had Justus haar onder het slaken van vreugdekreten in de tuin in de lucht gegooid en weer opgevangen. 'Pas op!'Frank die zijn fiets in het grind had neergesmeten om haar tegemoet te rennen. Benjamin die over het voorwiel struikelde in zijn haast deel uit te maken van de feestvreugde. 'Er is taart, Aggie,' riep hij terwijl hij in zijn val tegen Justus aan smakte. 'Pas op!' schreeuwde Robert toen Justus eveneens omviel. En Agnes kraaide van plezier toen ze voelde hoe Robert haar uit de lucht greep, en toen ze samen omver rolden lachte ze nog steeds. Robert stortte, haar tegen zich aanklemmend, met zijn volle gewicht boven op haar, en met een gekraak alsof haar hele schedel werd versplinterd, boorde het handvat van Franks fietsstuur in haar oogkas.
We then went to eat french fries at McDonald's and he taught me how to play pinball. He even made a joke that because of me he got to skip an afternoon of school and asked me if I wanted to help him work on his Camaro. I guess I was pretty messy because he never let me work on his Camaro before.
At the guidance counselor sessions, they asked the few of us who actually liked Michael to say a few words. I think they were afraid that some of us would try to kill ourselves or something because they looked very tense and one of them kept touching his beard.
Bridget who is crazy said that sometimes she thought about suicide when commercials come on during TV. She was sincere and this puzzled the guidance counselors. Carl who is nice to everyone said that he felt very sad, but could never kill himself because it is a sin.
This one guidance counselor went through the whole group and finally came to me.
"What do you think, Charlie?"
What was so strange about this was the fact that I had never met this man because he wasa "specialist" and he knew my name even though I wasn't wearing a name tag like they do in open house.
"Well, I think that Michael was a nice guy and I don't understand why he did it. As much as I feel sad, I think that not knowing is what really bothers me."
I just reread that and it doesn't sound like how I talk. Especially in that office because I was crying still. I never did stop crying.
In the summer of 1919, not long before the great Victory Parade marched up Whitehall, the Major left hospital and went to Ireland to claim his bride, Angela Spencer. At least he fancied that the claiming of her as a bride might come into it. But nothing definite had been settled.
Home on leave in 1916 the Major had met Angela in Brighton where she had been staying with relations. He now only retained a dim recollection of that time, dazed as he was by the incessant, titanic thunder of artillery that cushioned it thickly, before and after. They had been somewhat hysterical Angela perhaps feeling amid all the patriotism that she too should have something personal to lose, the Major that he should have at least one reason for surviving. He remembered declaring that he would come back to her, but not very much else. Indeed, the only other thing he recalled quite distinctly was saying goodbye to her at an afternoon thé dansant in a Brighton hotel. They had kissed behind a screen of leaves and, reaching out to steady himself, he had put his hand down firmly on a cactus, which had rendered many of his parting words insincere. The strain had been so great that he had been glad to get away from her. Perhaps, however, this suppressed agony had given the wrong impression of his feelings.
Although he was sure that he had never actually proposed to Angela during the few days of their acquaintance, it was beyond doubt that they were engaged: a certainty fostered by the fact that from the very beginning she had signed her letters 'Your loving fiancée, Angela'. This had surprised him at first. But, with the odour of death drifting into the dug-out in which he scratched out his replies by the light of a candle, it would have been trivial and discourteous beyond words to split hairs about such purely social distinctions.
J. G. Farrell (25 januari 1935 11 augustus 1979)
Uit: Vrouw op de vlucht voor een bericht (Vertaald door Ruben Verhasselt)
Ook de volgende nacht verscheen hij voor twaalven in haar deuropening om haar op haar kop te geven en te klagen dat ze in haar slaap lag te zingen, dat ze hem en de hele wereld wakker maakte. Ze lachte in zichzelf en vroeg of zijn kamer echt zo ver weg was, en pas toen viel hem op
dat haar stem niet klonk vanaf dezelfde plek als de vorige of eervorige nacht.
Omdat ik nu zít, legde ze uit. Hij polste voorzichtig: Waarom zit je eigenlijk?Omdat ik niet sliep, zei ze. En ik was niet aan het zingen. Ik zat hier rustig op jou te wachten.
Ze hadden allebei het idee dat de duisternis nog zwarter werd. Een nieuwe golf van hitte, die misschien niets te maken had met haar ziekte, kroop vanuit Oras tenen omhoog en ontstak rode vlekken in haar hals en haar gezicht. Gelukkig is het donker, dacht ze en ze hield met haar hand
de kraag van haar ruime pyjama dicht.
Daarna schraapte hij, in de deuropening, zachtjes zijn keel en zei: Goed, ik moet terug. En toen ze vroeg waarom eigenlijk, zei hij dat hij zich dringend in de pek en veren moest gaan wentelen. Ze snapte het niet meteen, maar even later begon ze hard te lachen en zei: Kom op, sufferd, nou is het genoeg met die toneelstukjes van je, ik heb hier naast me een stoel voor je klaargezet.
Hij tastte zijn weg af langs een deurpost, stalen kastjes en bedden, tot hij ergens bleef staan uithijgen als een oud pakpaard, leunend op een leeg bed. Ik ben hier, kreunde hij.
Frankrijk, de reizen over zee, de geur van de moerbeibomen in Lavilledieu, de stoomtreinen, de stem van H?ne. Herv?oncour bleef maar over zijn leven vertellen, zoals hij nog nooit in zijn leven had gedaan. Dat meisje bleef hem maar aanstaren, met een heftigheid die elk woord van hem de verplichting ontlokte om gedenkwaardig te klinken. De kamer leek inmiddels in een roerloosheid zonder weg terug te zijn gegleden toen zij ineens, en volkomen stil, een hand uit haar jurk stak en hem over de stromat voor haar liet glijden. Herv?oncour zag die bleke vlek aan de rand van zijn gezichtsveld verschijnen, zag haar het kopje thee van Hara Kei beroeren en daarna, absurd genoeg, doorglijden totdat ze zonder aarzeling het andere kopje vastpakte, wat onverbiddelijk het kopje was waaruit hij had gedronken, het lichtjes optillen en met zich meevoeren. Hara Kei was onophoudelijk uitdrukkingsloos naar de lippen van Herv?oncour blijven staren. Het meisje tilde lichtjes haar hoofd op. Voor het eerst maakte ze haar ogen los van Herv?oncour en richtte ze op het kopje. Langzaam draaide ze het totdat ze het exacte punt waar hij had gedronken onder haar lippen had. Ze sloot haar ogen half en dronk een slokje thee. Ze nam het kopje van haar lippen weg. Ze liet het terugglijden naar waar ze het had gepakt. Ze liet haar hand onder de jurk verdwijnen. Ze legde haar hoofd weer op de schoot van Hara Kei.
Actually he distinguished two kinds of logic. He called one Perfect Logic, and the other Good Logic. They were not always in agreement with each other. Sometimes they were like cog wheels, Platos Heaven or Dantes Earth, rotating each other in opposite directions. His Perfect Logic would start from some firm convictions and march remorselessly forward, goose step by goose step, coûte que coûte, to some final solution. His Good Logic was different. It had safeguards built into it in case the axioms were wrong. His axioms were spelt out in the Statute book. They could be changed only by an Act of Parliament. Thus, when he saw that the perfect logical conclusion was going to be unjust to the man, the woman, or the child, he, the judge, unable to change the Act of Parliament, would cheat by mincing the steps of his logic, and thats why he called it good. Because (and here he would quote Queen Victoria?) Goodness is the only thing that never loses it value.
Stefan Themerson (25 januari 1910 - 6 september 1988)
Odyseus: I am one of ten suitors too in my own house, ten years have gone and the sea is black, I am ten suitors and I've lost the sea, it's the sea of another man, All the time I've the sky in my eyes, the sky is jealous, just as we are The mowers in the sky are jealous, not only here at the earth, but also in the sky, that is empty: our thoughts are sky-walking.
There's the sea, the seafarer is near to the pervert star, his brown bears copper, silver and hallmarked gold, his journey is cursed, he will never arrive, it's his ship's last sail, we envied his rambles the whole ten years, the land waited for his bones' rest,
There's the sea., the sea is his, the sky and Penelope, all these does not scale less than his mourning, most of all we envied his mourning, the morning on his brown: the guests invited, all of them welcome, my house is debauched: I am Odysseus.