Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
17-05-2013
Lars Gustafsson, Peter Høeg, Gary Paulsen, Henri Barbusse, Virginie Loveling, Mischa Andriessen
Uit: Smilla's Sense of Snow (Vertaald
door Tina Nunnally)
But out in the
darkness, like the bow of a ship, the walls of Vestre Prison loom; we are in
Copenhagen.
The Greenlanders' cemetery is part of Vestre Cemetery. A procession follows
Isaiah in his coffin--Juliane's friends, who are now holding her upright, the
pastor and the verger, the mechanic, and a small group of Danes, among whom I
recognize only the social worker and the investigator.
The pastor is now saying something that makes me think he must have actually
met Isaiah, even though, as far as I know, Juliane has never gone to church.
Then his voice disappears, because now the other women are weeping along with
Juliane.
Many have come, perhaps twenty, and now they let their sorrow wash over them
like a black flood, into which they dive and let themselves be carried along in
a way that no outsider could understand, no one who has not grown up in
Greenland. And even that might not be enough. Because I can't follow them,
either.
For the first time I look closely at the coffin. It's hexagonal. At a certain
point ice crystals take the same form.
Now they are lowering him into the ground. The coffin is made of dark wood, it
looks so small, and there is already a layer of snow on it. The flakes are the
size of tiny feathers, and that's the way snow is, it's not necessarily cold.
What is happening at this moment is that the heavens are weeping for Isaiah,
and the tears are turning into frosty down that is covering him up. In this way
the universe is pulling a comforter over him, so that he will never be cold
again.
The moment the pastor throws earth on the coffin and we are supposed to turn
around and leave, a silence falls that seems to last for a long time. The women
are quiet, no one moves, it's the sort of silence that is waiting for something
to burst. From where I'm standing, two things happen.
First, Juliane falls to her knees and puts her face to the ground, and the
other women leave her alone.
The second event is internal, inside of me, and what bursts through is an insight.
All along I must have had a comprehensive pact with Isaiah not to leave him in
the lurch, never, not even now.
I have spent an
inordinate amount of time in wilderness woods, much of it in northern
Minnesota, some in Canada and some in the Alaskan wilds. I have hunted and
trapped and fished and have been exposed to almost all kinds of wilderness
animals; Ive had bear come at me, been stalked by a mountain lion, been bitten
by snakes and punctured by porcupines and torn by foxes and once pecked by an
attacking raven, but I have never seen anything rivaling the madness that seems
to infect a large portion of the moose family.
I first witnessed this insanity when I was twelve, in northern Minnesota. I had
just started hunting with a rifle. Back then there were none of todays modern
hunting weapons and I was, to put it mildly, financially disadvantaged. I worked
hard at setting pins in a bowling alley, selling newspapers in bars at night
and laboring on farms in the summer (hoeing sugar beets for eleven dollars an
acre and picking potatoes for five cents a bushel) to make enough money to buy
clothing and supplies for school. There was little left for fancy weapons, and
after saving for a long time I finally managed to come up with enough money for
a Remington single-shot .22 rifle. It was bolt action, with a twist safety on
the rear of the bolt, and had to be loaded for each shot by opening the bolt,
which extracted the empty shell if you had just fired. Then you put a new
cartridge into the chamber by hand, closed the bolt and fired. It was a long
process and the end result was that it forced the shooter to pay attention to
his first shot and make certain it was accurately placed. It also made the
hunter careful not to waste his shot. Withing a short time I was very accurate
with this little rifle and was steadily bringing home rabbits and ruffed
grouse, which I cleaned and cooked.
Just as they do
today, game wardens had a great deal of say in how game laws were enforced, and
if a family was poor or there were other special conditions, the wardens would
sometimes overlook minor infractions. The legal hunting seasons were in fall
and winter, but sometimes I hunted in spring as well, and it gave me food at
times when my parents were on long drunks and didnt keep the refrigerator
filled. I would like to thank those game wardens who looked the other way now
and then when they saw a scruffy kid come out of the woods with a
not-quite-legal grouse or rabbit hanging on his belt.
L'hôtesse, Mme Lemercier, me laissa seul
dans ma chambre, après m'avoir rappelé en quelques mots tous les avantages
matériels et moraux de la pension de famille Lemercier. Je m'arrêtai, debout,
en face de la glace, au milieu de cette chambre où j'allais habiter quelque
temps. Je regardai la
chambre et me regardai moi-même. La pièce était grise et renfermait une odeur
de poussière. Je vis deuxchaises dont
l'une supportait ma valise, deux fauteuils aux maigres épaules et à l'étoffe
grasse, une table avec un dessus de laine verte, un tapis oriental dont
l'arabesque, répétée sans cesse, cherchait à attirer les regards. Mais à ce
moment du soir, ce tapis avait la couleur de la terre. Tout cela m'était
inconnu; comme je connaissais tout cela, pourtant: ce lit de faux acajou, cette
table de toilette, froide, cette disposition inévitable des meubles, et ce vide
entre ces quatre murs...
La chambre est usée;
il semble qu'on y soit déjà infiniment venu. Depuis la porte jusqu'à la
fenêtre, le tapis laisse voir la corde: il a été piétiné, de jour en jour, par
une foule. Les moulures sont, à hauteur des mains, déformées, creusées,
tremblées, et le marbre de la cheminée s'est adouci aux angles. Au
contact des hommes,
les choses s'effacent, avec une lenteur désespérante. Elles s'obscurcissent
aussi. Peu à peu, le plafond s'est assombri comme un ciel d'orage. Sur les
panneaux blanchâtres et le papier rose, les endroits les plus touchés sont
devenus noirs: le battant de la porte, le tour de la serrure peinte du placard
et, à droite de la fenêtre, le mur, à la place où l'on tire les cordons des
rideaux.
In 't zuiden heerst een eeuwge lent,
En aarde en hemel lacht.
In 't hoge Noorden nijpt de kou,
Daar ligt de sneeuw, daar is de rouw,
De schemering en de nacht
Waarom bewoont de Noorderman
Die streek der duisternis?
Omdat hij dáar zich wel bevindt
Omdat de mens het plekje mint,
Waar hij geboren is.
Hij vraagt geen-rozen aan de Mei,
Geen vruchten aan de herfst.
Hij mint zijn groen fluwelen mos,
Hij jaagt de ijsbeer en de vos,
Die in de vlakten zwerft.
En keert hij weer door mist en sneeuw,
Van jacht of kleine reis,
Dan haakt zijn hart, vol ongeduld,
Ook naar zijn hut met rook vervuld,
Als naar een lustpaleis.
Hij ziet toch, als de bleke dag
Voor 't lange duister zwicht,
De sterren aan de hemel staan,
Hij heeft het licht der klare maan,
En 't rode noorderlicht.
Waar ook de mens zijn woning vest,
Gaan lief en leed gepaard :
De vreugdestralen van 't gemoed,
Zij zijn de ware zonnegloed,
In elke streek der aard.
Het donker van je
eigen
schaduw op de muur zien
en schrikken. Niets is gevaarlijker
dan wat je kunt begrijpen.
Het is jouw arm in de mouw
die over de muur kruipt,
jouw leegte die je achterlaat
als je de jas op de kapstok hangt.
Adrienne Rich, Paul Gellings, Friedrich Rückert, Jakob van Hoddis, Juan Rulfo
De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd
16 mei 1929 geboren te Baltimore. Adrienne Rich overleed op 27 maart van dit
jaar op 82-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Adrienne
Rich op dit blog.
Translations December 25,
1972
You show me the poems ofsome
woman
my age, or younger
translated from your language
Certain words occur: enemy, oven, sorrow
enough to let me know
she's a woman of my time
Obsessed
with Love, our subject:
we've trained it like ivy to our walls
baked it like bread in our ovens
worn it like lead on our ankles
watched it through binoculars as if
it were a helicopter
bringing food to our famine
or the satellite
of a hostile power
I begin to see that woman
doing things: stirring rice
ironing a skirt
typing a manuscript till dawn
trying to make a call
from a phonebooth
The phone rings endlessly
in a man's bedroom
she hears him telling someone else Never mind. She'll get tired.
hears him telling her story to her sister
who becomes her enemy
and will in her own way
light her own way to sorrow
ignorant of the fact this way of grief
is shared, unnecessary
and political
De tijgers van
tante Jennifer
De tijgers van tante pareren over een gaas
Bewoners van een groene wereld, helder
topaas,
Ze vrezen de mannen niet onder de boom
Ze stappen vol zekerheid, trots en loom
De vingers van tante frutselen met wol en
draad
En ivoren naald die stroef door het
borduursel gaat
Ze weet niet hoe laat het is. Of het
een ochtend, een middag of een avond is. Of de dageraad misschien. Maar dit is
geen dageraad en al evenmin een droom. Ze verbaast zich over de verlaten kamers
in haar anders zo springlevende huis. Dan daalt ze de trap af en laat de
voordeur geluidloos achter zich dichtvallen.
Hoe kan ik het doen? denkt ze bij het betreden van het
parkje aan de overkant. Ik heb me niet eens aangekleed.
Maar aan de andere kant van het parkje merkt ze dat ze
een wit T-shirt en een geruite bermuda draagt. Niet dat het veel uitmaakt in de
toestand waarin ze verkeert en niemand haar waarschijnlijk ziet als er al
iemand zou zijn op dit vreemde uur, in deze stad die wel en niet haar
woonplaats is, en die ze gaat verlaten.
Voor haar nu een lege straat geflankeerd door blinde
muren. Bijna een abstract schilderij. Alles grijsachtig zonder aanwijsbare
lichtbron. Geen verschiet. Ze voelt geen trottoir onder haar voeten of voelt
ze haar voeten zelf niet? Je zou het zweven kunnen noemen als je het per se in
woorden wilt uitdrukken.
Alle ramen in de laatste huizenblokken ogen zwart als
pupillen. Op één na, in een soort landhuis dat niets te zoeken heeft in deze
stadse omgeving. Het staat wijd open, met een brandende kroonluchter erachter
en laat klarinetspel naar buiten vloeien, donkere tonen, alt.
Wie woont daar? Wie speelt daar? Er is geen schaduw of gestalte te zien, geen
beweging waar ze wat wijzer van zou kunnen worden, alleen een lichtbruine muur
met een okergeel landschapje waarvan ze de details niet goed kan zien.
Ze zou wel even halt willen houden onder dat raam, maar
dat gaat niet. Dus gaat ze half omgedraaid verder, in de hoop dat ze er geen
kramp in haar nek van krijgt. Ze voelt alleen geen pijn en op het moment dat de
stilte haar omhult als dons kijkt ze weer voor zich, een tikkeltje weemoedig
vanwege de weggestorven klanken.
Ein starker Wind sprang
empor.
Öffnet des eisernen Himmels blutende Tore.
Schlägt an die Türme.
Hellklingend laut geschmeidig über die eherne Ebene der Stadt.
Die Morgensonne rußig. Auf Dämmen donnern Züge.
Durch Wolken pflügen goldne Engelpflüge.
Starker Wind über der bleichen Stadt.
Dampfer und Kräne erwachen am schmutzig fließenden Strom.
Verdrossen klopfen die Glocken am verwitterten Dom.
Viele Weiber siehst du und Mädchen zur Arbeit gehn.
Im bleichen Licht. Wild von der Nacht. Ihre Röcke wehn.
Glieder zur Liebe geschaffen.
Hin zur Maschine und mürrischem Mühn.
Sieh in das zärtliche Licht.
In der Bäume zärtliches Grün.
Horch! Die Spatzen schrein.
Und draußen auf wilderen Feldern
singen Lerchen.
Der
Todesengel
IV
Die Braut friert leise
unterm leichten Kleide.
Der Engel schweigt. Die Lüfte ziehn wie krank.
Er stürzt auf seine Knie. Nun zittern beide.
Vom Strahl der Liebe, der aus Himmeln drang.
Posaunenschall und dunkler Donner lachen.
Ein Schleier überflog
das Morgenrot.
Als sie mit ihrer zärtlichen und schwachen
Bewegung ihm den Mund zum Küssen bot.
Uit: No Dogs
Bark (Vertaald door George
D. Schade)
"I can't see where I'm going any
more," the father said. No answer.
The son up there was illumined by the moon. His
face, discolored, bloodless, reflected the opaque light. And he here below.
"Did you hear me, Ignacio? I tell you I
can't see you very well."
No answer.
Falteringly, the father continued. He hunched
his body over, then straightened up to stumble on again.
"This is no road. They told us Tonaya was
behind the hill. We've passed the hill. And you can't see Tonaya, or hear any
sound that would tell us it is close. Why won't you tell me what you see up
there, Ignacio?"
"Put me down, Father."
"Do you feel bad?"
"Yes."
"I'll get you to Tonaya. There I'll find
somebody to take care of you. They say there's a doctor in the town. I'll take
you to him. I've already carried you for hours, and I'm not going to leave you
lying here now for somebody to finish off."
He staggered a little. He took two or three
steps to the side, then straightened up again.
"I'll get you to Tonaya."
"Let me down."
His voice was faint, scarcely a murmur. "
I want to sleep a little."
"Sleep up there. After all, I've got a
good hold on you."
The moon was rising, almost blue, in a clear
sky. Now the old man's face, drenched with sweat, was flooded with light. He
lowered his eyes so he wouldn't have to look straight ahead, since he couldn't
bend his head, tightly gripped in his son's hands.
Ik zie de mens, maar ik begrijp hem niet:
Hij eet van 't leven al wat lekker smaakt,
En proeft van ál zijn passies: zijn mond raakt
Iedere vrucht, die iedre hand hem biedt.
Hij zoekt in dronkenschap een droom, die vliedt,
In 't leven, tot hij, moede en koud, ontwaakt,
Naakt en gebroken: op zijn lippen smaakt
Des levens droesem bitter als verdriet.
En dan noemt hij de wijn, die vreugde geeft
Zijn passie zonde, en nuchterzijn zijn deugd,
Daar hij zich dwaas dronk in een mooie droom,
En in het leven schijn zocht, die niet leeft.
Hij vleit zich met de erinn'ring zijner vreugd,
Maar durft geen appel proeven zonder schroom.
De handdruk
Er is zoveel waar 't wonderlijk begeren
Ongaarn naar reikt; want wij zijn zo gemaakt
Dat wij niet enkel wat ons scha doet weren,
Maar onze trots ook wat wil helpen wraakt.
Op andren niet alleen maar op ons eigen
Verhalen wij het leed dat de andre ons deed,
En voeden lust in pijn en wonden krijgen
En noemen de andre en weten zelf ons wreed.
Dan staan we op 't laatst in het heelal, verbijsterd
Dat zoveel schoons als toch moet zijn, niet blijkt:
Wij voelen ons gelijk een boom, geteisterd
Door wind, weer, bliksem, schoon hij niet bezwijkt.
Wij staan alleen: dan sluipt zich in ons voelen,
Dan dringt zich door naar 't aarzelend verstand,
Gemeenschap, zwijgend, vol verstaan bedoelen:
De warme druk van een bevriende hand.
Van de liefde
die vriendschap heet
3
Ik had uw hart mij tot een huis gewijd:
De wierook brandde de opgeslagen blaân
Der schriften gloorden de ark zag k openstaan
Ik had mijn wolk rondom mijn huis gespreid.
En zie, in mijn huis zit een wisslaar aan,
Midden in mijn mysteriën, als beidt
Hij mijne komst: opent de poorten wijd,
Strooit lovers, dat mijn voet moog binnengaan!
Wee mij! straks zal mijn levensmoede ziel,
Droef als een vlam, die half omsluierd gloort,
Rijzen naar waar àl bleke zielen zijn.
Om daar te branden met den matten schijn
Van onbegrepen liefde en t onverhoord
Bidden te horen van wie na mij kniel.
Albert
Verwey(15 mei 1865 -
8 maart 1937)
Dichters groepsfoto:, circa 1900. Boven:Alfred Schuler, Stefan George
Bemeden: Karl Wolfskehl, Ludwig Klages,Albert Verwey
Fritz, Theodor Theodor
tritt zuerst ein, er hat den Überzieher auf dem Arm, nimmt den Hut erst nach
dem Eintritt ab, hat auch den Stock noch in der Hand.
Fritz
spricht draußen Also es war niemand da?
Stimme des Dieners Nein, gnädiger Herr.
Fritz
im Hereintreten Den Wagen könnten wir eigentlich wegschicken?
Theodor
Natürlich. Ich dachte, du hättest es schon getan.
Fritz wieder
hinausgehend, in der Tür Schicken Sie den Wagen fort. Ja... Sie können übrigens
jetzt auch weggehen, ich brauche Sie heute nicht mehr. Er kommt herein. Zu
Theodor Was legst du denn nicht ab?
Theodor
ist neben dem Schreibtisch Da sind ein paar Briefe. Er wirft Überzieher und Hut
auf einen Sessel, behält den Spazierstock in der Hand.
Fritz geht
hastig zum Schreibtisch Ah!...
Theodor
Na, na!... Du erschrickst ja förmlich.
Fritz Von
Papa... Erbricht den anderen von Lensky...
Theodor
Laß dich nicht stören.
Fritz durchfliegt
die Briefe.
Theodor
Was schreibt denn der Papa?
Fritz
Nichts Besonderes... Zu Pfingsten soll ich auf acht Tage aufs Gut.
Theodor Wäre
sehr vernünftig. Ich möchte dich auf ein halbes Jahr hinschicken.
Fritz
der vor dem Schreibtisch steht, wendet sich nach ihm um.
Theodor Gewiß!
Reiten, kutschieren, frische Luft, Sennerinnen
Fritz Du,
Sennhütten gibt's auf Kukuruzfeldern keine!
Arthur
Schnitzler (15 mei 1862 - 21 oktober 1931)
Liebelei,
uitvoering in het Wiener Volkstheater, 2007
Wij drentelden aan de voet van Poseidons
zuilen
(hij schudde de landpunt met zijn drietand op)
vonden geen beschutting bij de immense pilaren
van het vergane heiligdom.
Nog een uur voordat de zonnewagen
in zijn baan om de aarde striemend rood op
de kim achterlaat en Venus in het donker
gelegerd, helder verlicht.
Smoorhitte vertraagt onder hoeden en petten
onze hersenactiviteit nog door onbestemdheid versterkt.
Tijddodende bezichtiging tussen nagelaten stenen van tombes
en tempels brengen goden en mensen niet thuis.
Zijn dat zwarte zeilen die achteloos
aan de horizon verschijnen? Uit het historisch graf
opgestaan, houdt koning Aigeus een hand tegen de zon
boven zijn ogen. Zoon! Ach mijn zoon is gebleven
Een toerist schraapt tussen chaotisch
rondliggend puin brokstukken groter dan gruis,
zoekt op de grond scherp terechtgewezen:
deze plek mag alleen leven op fotos van stenen.
Pem Sluijter (15 mei 1939 - 18 december 2007)
Pem Sluijter,
haar man Bram Rutgers en de gids in het museum van Anna Achmatova in
Sint-Petersburg
Shakespeare was de schrijver die Pé
Hawinkels het liefst vertaalde. Meer dan eens heeft hij me toevertrouwd dat de
hoogste top die hij als vertaler zou willen beklimmen Antony and Cleopatra was. Hij had toen Der Zauberberg al achter de rug. Ik heb wel eens geprobeerd hem
ervan te overtuigen dat hij ook Doktor
Faustus aan moest pakken, maar hij schrok terug voor het Lutheraanse
volksduits van de duivel in het 25e hoofdstuk, waarvoor hij geen Nederlands
equivalent wist te vinden. Ik vermoed echter dat de laatste jaren zijn voorkeur
voor het vertalen van poëzie steeds sterker werd. Op een tijdens een receptie
terloops gedaan voorstel om van T.S. Eliots Four Quartets een tweetalige uitgave te maken met een vertaling
van zijn hand en commentaar van de mijne, reageerde hij enthousiast. Hij had
vroeger al eens The Love Song of J. Alfred Prufrock vertaald (Raam, juni 1967). Voordat over deze
plannen een gesprek kon plaatshebben met Johan Polak, die zich als uitgever
geïnteresseerd had getoond, verscheen, voor ons alledrie onverwachts, de
tweetalige uitgave van de Leuvense hoogleraar Herman Servotte (De Nederlandse
Boekhandel, 1974).
Doordat hij de laatste jaren zo'n
veelgevraagd vertaler van proza en toneelstukken was, waren Hawinkels'
kwaliteiten als poëzie-vertaler wat in het vergeetboek geraakt. In de jaren
zestig had hij indrukwekkende vertalingen van (onder andere) zeventiende-eeuwse
Engelse poëzie laten verschijnen, in tijdschriften als Merlyn en Raam,
die al vooruitwijzen naar zijn belangstelling voor Shakespeare. Deze werd pas
gerealiseerd toen hij voor het seizoen 1975-1976 van Zuidelijk Toneel Globe de
opdracht kreeg Measure for Measure
te vertalen. As You Like It en Julius Caesar volgden, in opdracht
van de Haagse Comedie. Inmiddels was er weer contact gelegd met Johan Polak
over de mogelijkheid een of meer bundels met stukken van Shakespeare in Pé's
vertaling uit te brengen.
W.J.M.
Bronzwaer (15 mei 1936 20 januari 1999)
De Schotse dichter, schrijver en vertaler Edwin Muir werd
geboren op 15 mei 1887 in Deerness op de Orkney-eilanden. Zie ook alle tags voor Edwin Muir op dit
blog.
Abraham
The rivulet-loving wanderer Abraham
Through waterless wastes tracing his fields of pasture
Led his Chaldean herds and fattening flocks
With the meandering art of wavering water
That seeks and finds, yet does not know its way.
He came, rested and prospered, and went on,
Scattering behind him little pastoral kingdoms,
And over each one its own particular sky,
Not the great rounded sky through which he journeyed,
That went with him but when he rested changed.
His mind was full of names
Learned from strange peoples speaking alien tongues,
And all that was theirs one day he would inherit.
He died content and full of years, though still
The Promise had not come, and left his bones,
Far from his father's house, in alien Canaan.
Weemoed van kweeperen in cognac
zomers boudoir achter
lichtschuw inmaakglas
waar ik naar tracht
als naar een haardvuur
in een huis met
geblinde ramen.
Stroomafwaarts
in lopende plooien
van mijn huid
is de herfst geboren
als in een zwijgend laken
of in een handpalm
bespannen met opalen vlies
van witte eierschalen.
De boomgaard met blaren
wisselt feestelijk van vacht
naast de kweeperelaar
op het vloerkleed gras .
Zwijgen
Zwijgen
is
dieper graven
vlinder die de nacht bevoelt
met vingertoppen duisternis
-ik ben het blauw van Raveel verloren-
vaak heb ik de vroegste morgen
uit je wuivende vleugels geperst
je wieg was me meer
dan een wijngaard stilte
en op je rug
heb ik mezelf vertekend
ik huil om zinloosheid
van opgesteven woorden
om weemoed die de traan
niet kent.
Unter diesem Gewölbe
sah ich ihn zum ersten Mal. Er hatte seinen Blick nicht nach oben gerichtet, er
ahnte nicht, dass es dort etwas, vielleicht sogar ihn selber zu entdecken gab.
Er ging im Tross, wie im Hôtel-Dieu jeder im Tross zu gehen hat, er folgte den
anderen, und ich folgte ihm, aus dem Krankensaal in den Ehrenhof, von dem sich
uns der beste Blick auf das weitverzweigte Bauwerk
bot, auf die bunten
Dachziegel, die mit Schnitzereien verzierten Dachluken, die Schieferplatten,
und an dessen Rand ein Brunnen mit filigranem schmiedeeisernem Zierrat steht;
ich folgte ihm, der anderen folgte, vom Ehrenhof in den kleineren Saal
Saint-Hugues, in dem einst die Kranken und Alten untergebracht waren, die längerer
Pflege bedurften, von dort in den Saal Saint- Nicolas, in dem die Todkranken
und Sterbenden ihrem Ende entgegensahen, wir waren zusammen in der Apotheke,
der Küche, den Räumen,
in denen die Alltagsgeräte längst vergangener Tage ausgestellt werden.
Er war etwa so alt wie
ich, drahtig, mit einem kantigen Gesicht, hatte kurzgeschorenes Haar und einen
kuriosen Bart, der als dünner weißer Strich von der Unterlippe zum Kinn
herunterführte, wie eine schmerzende Kerbe. Er schien aufmerksam bei der Sache,
zeigte einer neben ihm stehenden Frau mit ausgestrecktem Arm etwas an der
Fassade, verzog bald für ein paar darüber er schreckende Kinder schmerzhaft das
Gesicht, als sie vor einer Amputationsschere, einem Ausstellungsstück des
achtzehnten
Jahrhunderts, standen, gesellte sich dann einer Gruppe von Männern zu, die sich
im Hof ihre Zigaretten angezündet hatten.
Karl-Markus
Gauß (Salzburg, 14 mei 1954)
De Ierse schrijver Eoin Colfer (zijn voornaam wordt uitgesproken als Owen)
werd geboren in Wexford op 14 mei 1965. Zie ook alle tags voor Eoin
Colfer op dit blog.
Uit:Artemis Fowl
Artemis felt that
lump in his throat again.
"Perhaps we
should open the curtains, Mother."
"No," his
mother sobbed, releasing him from her grasp. "No. Because then I could see
them, too."
"Mother,
please."
But it was no use.
Angeline was gone. She crawled to the far corner of the bed, pulling the quilt
under her chin.
"Send the new
girl."
"Yes,
Mother."
"Send her with
cucumber slices and water."
"Yes,
Mother."
Angeline glared at
him with crafty eyes. "And stop calling me Mother. I don't know who you
are, but you're certainly not my little Arty."
Artemis blinked back
a few rebellious tears. "Of course. Sorry, Moth - Sorry."
"Hmmm. Don't
come back here again, or I'll have my husband take care of you. He's a very
important man, you know."
"Very well, Mrs
Fowl. This is the last you'll see of me."
"It had better
be." Angeline froze suddenly. "Do you hear them?"
Artemis shook his
head. "No. I don't hear any - "
"They're coming
for me. They're everywhere."
Angeline dived for
cover beneath the bedclothes. Artemis could still hear her terrified sobs as he
descended the marble staircase.
The Book was proving
far more stubborn than Artemis had anticipated. It seemed to be almost actively
resisting him. No matter which program he ran it through, the computer came up
blank.
Sie waren am späten
Nachmittag von Puerto Portals aushierhergefahren. Als Einheimischer kannte Andrés jeden Winkel
von Mallorca und hatte sie zu diesem einsamen Strand geführt, der, tief in eine
Felsenlandschaft eingebet-tet, ein seltenes, vom Tourismus noch unentdecktes
Kleinod war. Es waren diese wenigen Stunden, die sie sich davonstahlen, wenn
der mittägliche Ansturm im Restaurant vorbei und bis zu den Abendstunden noch
Zeit war. Andrés, seit Kurzem Geschäftsführer im Amici miei, einem der angesagtesten Restaurants der
Insel, nahm seine Aufgabe ernst, und Clara unterstützte ihn. Ihren Traum, als
Innenarchitektin auf Mallorca zu arbeiten, hatte sie zunächst hintangestellt.
Clara seufzte wohlig und
ließ sich in den warmen Sand zurücksinken. Der Himmel über ihr war wolkenlos
blau, und das Rauschen des Meeres fand sie noch immer unvergleichlich schön.
Der gleichmäßige Schlag der Wellen be-ruhigte sie, und wenn sie zusah, wie die
Gischt schäumend über den Sand züngelte, dann fühlte sie sich wie Robinson
Crusoe, wie eine Pionierin der ersten Stunde, frei, ungebunden, abenteuerlich.
Gaby Hauptmann (Trossingen, 14 mei 1957)
De Italiaanse dichter Dante Alighieri werd tussen 14 mei en 13 juni 1265 (volgens
hemzelf in de Divina Comedia in de Goede Week en in het teken van de
Tweelingen) in Florence geboren. Zie ook alle tags voor Dante
Alighieri op dit blog.
Uit:Divina Comedia
Canto I (Fragment)
Thou art not on the
earth as thou believ'st;
For light'ning scap'd from its own proper place
Ne'er ran, as thou hast hither now return'd.
Although divested of
my first-rais'd doubt,
By those brief words, accompanied with smiles,
Yet in new doubt was I entangled more,
And said: Already
satisfied, I rest
From admiration deep, but now admire
How I above those lighter bodies rise.
Whence, after
utt'rance of a piteous sigh,
She tow'rds me bent her eyes, with such a look,
As on her frenzied child a mother casts;
Then thus began:
Among themselves all things
Have order; and from hence the form, which makes
The universe resemble God. In this
The higher creatures
see the printed steps
Of that eternal worth, which is the end
Whither the line is drawn. All natures lean,
In this their order,
diversely, some more,
Some less approaching to their primal source.
Thus they to different havens are mov'd on
Through the vast sea
of being, and each one
With instinct giv'n, that bears it in its course;
This to the lunar sphere directs the fire,
This prompts the
hearts of mortal animals,
This the brute earth together knits, and binds.
Nor only creatures, void of intellect,
Vertaald door H. F. Cary
Dante Alighieri (14 mei/13 juni 1265 - 13/14 september
1321)
this road that I have
walked on all these years
does not exist. As if
the struggle was against nothing
shadows and easy promises
empty air and reflections
but no road to walk on.
this window I have
stared through
for a full season of my life
has no purpose. There is nothing to see
on the other side, only
more of the same. It is not
as I imagined.
the only feeling I
have
is that of drifting. Along
some corridor in my mind
that leads into soft madness
like a cloud of cotton
behind my nose
In September
In September I see
boots before
the first rain, vast migrant flocks
flying before the last late sunset
threatens: a strange, nervous pox
which might never find a certain cure
where the stricken fly in nervous flocks
In September I can't
focus, I
am estranged, staring out
at the passional leaves so proud
to be falling so many
dreams happily dying and by
each day these old colors flushing out.
Is that not the way,
in September
of all things answering to
love? To be sudden, elegant
and trampled like the fallen truth
in September when time is so fast
and every moment is the last
Het stapeltje bladeren waar ik me voor had
gezet is alweer
tot nul herleid. Nul: niets, problematisch oorsprong van alles.
Zie ik nu ijskoude staaltjes werkelijkheid?
Verklaren oogbewegingen in het donker welke beelden
zich vormen onder de hersenpan? Ik bedoel,
werpen ze er een licht op?
Of juist niet?
Blijf ik gedoemd snappshots te schieten met waar ik
veel kegeltjes heb op mijn netvlies.
Van dit landschap zie ik wat bloesem op een tak
van een - alles bij elkaar genomen -
verbluffende kersenboom.
Van je gezicht zie ik de komma, rechts,
vlak naast je mondhoek.
Gedicht/Niet-gedicht
deel 2
Bij Rainer Maria Rilkes 'Lied vom Meer'
Oeroud waaien van meer, zeewind bij nacht
Jou ontgaat geen die wacht of zien zal hoe
Oeroud waaien van meer, zeewind des nachts
Jij zult weerstaan! Oeroud waaien van meer
Jou ontgaat wachten niet, noch verwijzen
Verstenigd weze van ruimte rijzen
Jij zult weerstaan! Aldoor waaien van meer
Zo gevoel je varen, diep in maanschijn
Verstrengeld wezen van ruimte rijze
Zo gevoel je varen, in maanschijn diep
And I saw myself,
out alone on a green head land, scanning the horizon for the advance of the
cloud.
And yet we hoped to
survive the blast. We started an Emigration Committee and made plans to settle
in some far corner of the earth. We pored over atlases. We learned the
direction of prevailing winds and the likely patterns of fall-out. The war
would come in the Northern Hemisphere, so we looked to the Southern. We ruled
out Pacific Islands for islands are traps. We ruled out Australia and New
Zealand, and we fixed on Patagonia as the safest place on earth.
I pictured a low
timber house with a shingled roof, caulked against storms, with blazing log
fires inside and the walls lined with the best books, somewhere to live when
the rest of the world blew up.
Then Stalin died and
we sang hymns of praise in chapel, but I continued to hold Patagonia in reserve.
( )
Roberts added that
Wilson had been a companion of Duffy (Harvey Logan), in Patagoniaand in Montana
where they had done a train robbery. This can only be the Wagner TrainHold-up
on June 3rd 1901. The composition of the gang was: Harvey Logan, ButchCassidy,
Harry Longabaugh, Ben Kilpatrick The Tall Texan, with O. C. Hanks and
Jim Thornhill in charge of horses.
Robertss letter
assumes that Evans and Wilson and Ryan and Place were four separateindividuals.
But his descriptions tally exactly with those for Cassidy and the Kid, except
inthe matter of age. This is not an insuperable problem. The Welsh policeman
never sawthe outlaws face to face. And I found, in Patagonia, that people had
the habit of underestimating age by ten to fifteen years.
No waves would come
to ruffle this dream water, and no bulk of cloud, wind-driven from the west,
obscure the clarity of this pale sky. I turned again to the house, and though
it stood inviolate, untouched, as though we ourselves had left but yesterday, I
saw that the garden had obeyed the jungle law, even as the woods had done. The
rhododendrons stood fifty feet high, twisted and entwined with bracken, and
they had entered into alien marriage with a host of nameless shrubs, poor,
bastard things. that clung about their roots as though conscious of their
spurious origin. A lilac had mated with a copper beech, and to bind them yet
more closely to one another the malevolent ivy, always an enemy to grace, had
thrown her tendrils about the pair and made them prisoners. Ivy held prior
place in this lost garden, the long strands crept across the lawns, and soon
would encroach upon the house itself. There was another plant too, some
halfbreed from the woods, whose seed had been scattered long ago beneath the
trees and then forgotten, and now, marching in unison with the ivy, thrust its
ugly form like a giant rhubarb towards the soft grass where the daffodils had
blown.
Nettles were
everywhere, the van-guard of the army. They choked the terrace, they sprawled,
about the paths, they leant, vulgar and lanky, against the very windows of the
house. They made indifferent sentinels, for in many places their ranks had been
broken by the rhubarb plant, and they lay with crumpled heads and listless
stems, making a pathway for the rabbits. I left the drive and went on to the
terrace, for the nettles were no barrier to me, a dreamer, I walked enchanted,
and nothing held me back.
Moonlight can play
odd tricks upon the fancy, even upon a dreamer's fancy. As I stood there,
hushed and still, I could swear that the house was not an empty shell but lived
and breathed as it had lived before.
For a moment, the
line seemed to go dead. Then, dimly in the distance, a television announcer
began to tell Mary Anns father about the temporary relief of hemorrhoids.
Finally, her mother spoke: Now youre being silly, darling.
Mary Ann tried to
stay calm. Im not being silly, Mom. I really feel comfortable here. I mean,
it seems like home to me already.
More silence.
Mom, Ive thought
about this for a long time.
Youve only been out
there five days.
I know, Mom, but Im
really sure about this. Its got nothing to do with you and Daddy. I just want
to start making my own life, have my own apartment . . .
Oh, that. Well, of
course you can, darling. As a matter of fact, your Daddy and I thought those
new apartments out at Ridgemont might be just perfect for you. They take lots
of young people, and theyve got a swimming pool and one of those sauna things,
and I could make some of those darling curtains like I made for Sonny and Vicki
when they got married. You could have all the privacy you . . .
Mary Anns voice was
gentle but firm. Mom, you arent listening to me. It isnt the privacy or
living with you and Daddy or . . . any of that. Its just me. I love it here.
Im grown up now and . . .
Lente. De stilte is krols.
Een lach komt ten val
aan geluk.
Twee vliegen breken
het raam, weten
dat het je de das omdoet
als je voorgoed je lijfs-
behoud aan gene zijde
ervan zoekt
rommelt de lucht
nabij, stommelt
een vrouw
op de trap
geur van lokroep
verlaten vlinders
bijtijds onderkomens
om vogels, naar vlinders
op zoek.
Gevonden ben je allang.
Hoe ben je anders bij mij.
Je lichaam
Je lichaam ja je
lichaam
je behaarde onbeschaamde lichaam
je zinderend witte lichaam
je languit liggende lichaam
dat mij aanstaart met gaten en gleuven,
met dotsels, kroezen en poezeligs
of zich schuilhoudt in mazen en lakens
of puilt uit pakken omvatsels,
het is almaar je lichaam je lichaam
je lonkend luibekkige lichaam
je kronkelig wiggende lichaam
je onzichtbaar opwinderig lichaam
je zonder schaamte aankomende lichaam
je lawaaiig klaarkomende lichaam
je zich naar mij omdraaiende lichaam
je zich ook wel afwendende lichaam
je mij nooit onwennige lichaam
je mij nooit onbekende lichaam
je mij nooit onbeminde lichaam
je altijd aanwezige lichaam.
Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)
De Nederlandse
schrijver en dichter Bertus Aafjes (pseudoniem Jan Oranje) werd geboren in
Amsterdam op 12 mei 1914. Zie ook alle tags voor Bertus Aafjes op dit blog.
Verliefde duiven
Verliefde duiven koeren in de bloemen:
"Broeders en zusters, wie is nu de bruid,
Die als Jehovah met geen naam te noemen,
Slechts in vertedering wordt aangeduid?"
En in het hoog gewirwar van de palmen
Vlechten zij haastig en bedeesd het bed,
Uit een gevonden keur van zachte halmen
En gouden spijlen in elkaar gezet.
Waar zijt gij nu, mijn kleinood,
Die licht te vangen waart en te ontroeren,
En die ik als een duif kon laten koeren,
Als ik u vaster in mijn armen sloot?
Ik mis haar daaglijks, meer dan spijs en drank,
Die zoete stroom van onverstaanbre klank.
De hemel
De hemel staat met
sterren volgegoten
Als met gesmolten zilveren metaal;
De nacht is krank van zwangre bloesemloten,
Waartussen ik gedwongen ademhaal.
En steeds als ik in uiteindelijk erbarmen
Rijst uit de nacht uw beeltnis, naakt en blank;
Mijn droom omhelst u met onzichtbre armen,
Mijn lippen kussen u schier zonder klank.
Gij zijt er zo onloochenbaar en zuiver,
Gelijk een kaarsvlam, in zijn ernst verstard,
Soms weggetild als in een lichte huiver
Onder de snelle aandrang van mijn hart:
Dan beeft gij plotseling op in uw bestaan,
Alsof gij vreest teloor te zullen gaan.
Bertus Aafjes (12 mei 1914 - 22 april 1993)
Voor kasteel Hoensbroek, waar Aaafjes tussen 1951 en 1973
woonde.
Het scheen hem dat
hij zich iets moest herinneren... Er was iets gebeurd, het was hem alsof hij,
in wie weet welk drama, een vergeten rol had gespeeld, heel-en-al vergeten...
Gedroomd... hij had zeker gedroomd, dezen nacht...
En zijn geest neêr
in een korte duizeling... En, ineens, zo hij voor den spiegel stond, deed dat
spiegelvlak hem denken aan een kalm breed water, ergens gezien, - elders...
Maar 't was vergeten,... verloren!...
Neen, hij zag het
nu terug in een vluggen schijn: hij had gedroomd van een hoofd, een
vrouwehoofd, een lang kwijnend gezichtje, heel dun de lippen en glimlachend
vreemd. Maar in welk ingebeeld en geestelijk land had hij dat gezien? in welke
pleinen van dromen?... O ja, hij wist nu: een lange vlakte lag, van groenlichtend
water, en weggedampt in horizonnen. Alles te schoon, ontrustend schoon. En hij
was daar, vond alles heel natuurlijk. Hij zag hoe 't water stil asemde, - en
uit de slingeringen en de rappe groenglansen was opengebloeid en gerezen, met
de twee ovalen der ogen die waren als zeer vreemde zeebloemen, dat vrouwehoofd.
Hij wist dat het
komen moest, en was eerst niet verwonderd. Het wiegelde langzaam in
kringelingen van licht, en alleen bleef onbeweeglijk de blik der groenachtige
krystalogen, de dichtgenepen lipjes wenkten met den glimlach van een versmadend
en pruilend kind. En men raadde het lichaam stengelslank, en twee zeer kleine
borsten, met daarrond de zoutringen van 't water.
Hij werd nu
bevreesd dat alles zo bladstil bleef, rond dat geheimzinnig hoofdje dat
onbekende, geduchte machten moest bezitten... Waarom daar ineens zo opgeboren
voor heur eigen schoonheid, ach zo tenger? En wat scheen dat hoofdje haar te
zwaar, het broze meisje!... Het wiegelde langzaam heen en weer boven het water
in een onverschillig lui gedans...
Nun war sie tot, wir begruben ihre Urne, und ihr
Garten schlief noch immer tief. Schnee fiel in diesem Winter, nicht viel, aber
genug, um alles gleich aussehen zu lassen ihren Garten und die
Nachbargärten. Über die hatte sie sich oft lustig gemacht: Schwarzwald für
Arme. Nagelscherenrasen.
Manchmal war sie auch neidisch: Schau dir diese
Maréchal Niel an. Bei mir das reinste Läusefestival!
In den drei Jahren, die sie nach dem Tod meines
Vaters allein verbrachte, beschwerte sie sich manchmal über ihren Garten wie
über ein Lebewesen, das unmäßige Forderungen stellt.
Elfhundert Quadratmeter, viel zuviel für einen
einzelnen Menschen. Du weißt ja nicht, was das heißt, du mit deinem Handtuch!
Und schon war es wieder da, unser zuverlässiges Begleitge
spenst: das schlechte Gewissen.
Nicht, daß mein Vater der große Gartenhelfer
gewesen wäre, sein Gebiet war eher die Grenzüberschreitung zwischen Erdarbeiten
und Utopie: Da muß ein Teich hin! Hier könnte man ein Gartenhaus brauchen!
Jetzt fehlten ihr die Pläne, gegen die sie sich
hätte wehren können, um dann irgendwann doch nachzugeben. Man könnte sagen, daß
aus Zukunft eine zunehmend mühevolle Abfolge von Gegenwärtigkeit geworden war.
Schon wieder Hecken schneiden, schon wieder mähen, schon wieder jäten.
Momente des Entzückens stellten sich seltener ein
die blühende Spalieraprikose an der Südwand, die lodernde weiße
Strauchpäonie, unter der unser erster Kater, Angkor, begraben lag er war ein
ganz besonderer Liebling gewesen. Die Katzen, die ihm gefolgt waren, hatten ihr
Friedhöfchen in der
dunklen Kompostecke, jede mit eigenem Stein, auf
dem ihr Namen stand: Michi, Afra, Amu, Thymian. Geblieben war ihr Pascha, der
vierundzwanzigjährige Kater, der sie um eineinhalb Jahre überleben sollte.
ich mache ein paar fliegen
in der kopiermaschine alle
und nenne den ausdruck
impression eines sommers
in schwarzweiß schwimmt
mein eingemachtes herz
in dosen gegen den stromausfall
deiner haut habe ich tausend
volt in meinen küssen und
lege feuerwerke frei in
deinem keller erinnert sich
ein fenster an mein gesicht.
kleine welt (für meinen Vater)
das kind der umwege
das mit dem gewicht des hauses ging
brach sich in fremden sprachen das genick
tanzte mit halben hunden um den reim
& alles
war eine antwort auf liebe,
verbliebene lücken im raum.
The month of June was growing old. It had been
a year since Jamie Macnair left Toronto, the city of his birth, to take up a
new life in the subarctic forests of northern Canada. Beside the shores of
Macnair Lake the tamaracks were greening now after the winters blackness. Out
on the lake great loons cried shrilly. As Jamie squatted in front of the log
cabin, helping his uncle bale up the winters catch of furs, he tried to
remember how he had felt on that day, a year past, when he climbed out of the
train at the lonely frontier town called The Pas to meet his uncle.
Jamies uncle, Angus Macnair, had been a trader in the arctic, the master of a
sealing schooner in the Bering Sea, and finally a trapper who roamed over the
broad forests of the north. To Jamie, his uncle was almost a legend, and when
the telegram came from him it filled the boy with excitement.
ARRANGEMENTS MADE FOR YOU TO JOIN ME AT THE PAS STOP LETTER WITH DETAILS
FOLLOWS.
ANGUS MACNAIR
That eagerly awaited letter had brought with it some unhappiness for Jamie. It
had reminded him sharply of the tragedy of his parents deaths in a car
accident seven years ago. And it had made clear something he had never really
faced before that apart from his uncle, whom he had never seen, he was truly
alone. During the past seven years he had taken the security of the boarding
school for granted. But, reading Angus Macnairs letter, he realized that it
was no real home, and had never been one.
Farley Mowat (Belleville, 12 mei 1921)
De Engelse schilder en dichter Dante Gabriel Rossetti werd op 12 mei 1828
inLonden geboren. Zie ook alle tags
voor Dante Gabriel Rossetti
op dit blog.
From The House Of Life The Sonnet
A Sonnet is a moment's monument,
Memorial from the Soul's eternity
To one dead deathless hour. Look that it be,
Whether for lustral rite or dire portent,
Of its own arduous fulness reverent:
Carve it in ivory or in ebony,
As Day or Night may rule; and let Time see
Its flowering crest impearl'd and orient.
A Sonnet is a coin: its face reveals
The soul,--its converse, to what Power 'tis due: --
Whether for tribute to the august appeals
Of Life, or dower in Love's high retinue,
It serve; or, 'mid the dark wharf's cavernous breath,
In Charon's palm it pay the toll to Death.
For The Holy Family By Michelangelo
TURN not the prophet's page, O Son! He knew
All that Thou hast to suffer, and hath writ.
Not yet Thine hour of knowledge. Infinite
The sorrows that Thy manhood's lot must rue
And dire acquaintance of Thy grief. That clue
The spirits of Thy mournful ministerings
Seek through yon scroll in silence. For these things
The angels have desired to look into.
Still before Eden waves the fiery sword,
Her Tree of Life unransomed: whose sad Tree
Of Knowledge yet to growth of Calvary
Must yield its Tempter,Hell the earliest dead
Of Earth resign,and yet, O Son and Lord,
The seed o' the woman bruise the serpent's head.
Dante
Gabriel Rossetti (12 mei 1828 - 9 april 1882)
Hinter dem
Platz lauert die Dunkelheit. Zwei Farben nur hat die Landschaft, weiß und grau,
das Dorf ist schmutzig am Tag und schon finster am Nachmittag, abends ist es
ein böses, geschundenes, heimtückisches Tier, zu Tode erschöpft und gierig. Es
ist ein Tier auf der Lauer, ein Tier in der Agonie, es hat sich verborgen in
der Dunkelheit, es schweigt. Der Platz aber ist hell, er täuscht Wärme vor und
Lebendigkeit.(...) Der Platz aber ist hell, und die Menschen hier hungern nach
Helligkeit stärker und verzweifelter als anderswo. Im Gebirge sind sie fremd,
untertage sind sie allein, allein mit sich und dem Berg, allein mit ihren
Hoffnungen, ihren Zweifeln, ihrer Gleichgültigkeit, allein mit der Dunkelheit
und der Gefahr. Die Dunkelheit ist um sie und in ihnen, und ist auch kein
bestirnter Himmel über ihnen, da ist nur der Berg mit seiner tödlichen Last und
seiner Stille. Als Glücksritter sind sie aufgebrochen, als Gestrandete,
Gezeichnete, Verzweifelte, als Hungrige. Sie sind über das Gebirge hergefallen
wie die Heuschrecken. Jetzt zermürbt sie das Gebirge mit seinen langen Wintern,
seiner Eintönigkeit, seiner Nacktheit und Härte. Wenn nichts sie mehr
erschüttern kann, nach allem, was hinter ihnen liegt, das Licht erschüttert
sie. Wenn sie nichts mehr ernst nehmen, das Glück auf nehmen sie ernst.
Uralte Verlockung der Jahrmärkte. Locker sitzen die Fäuste in den Taschen, die
Messer, die zerknüllten Hundertmarkscheine, der Rubel rollt.
Armes Herz du, immer wieder
jubelst du die Sehnsuchtslieder
deiner Liebe laut empor . .
armes Herz, und immer wieder
steht du vor verschlossenem Tor!
Aber . . lass es dich nicht grämen,
lass dir, was du glaubst, nicht nehmen,
und erfüllt es sich dir nie . .
einsam, wie du stets gewesen,
wandere deine Wege weiter,
ohne jemand anzuklagen,
ohne Grollen
was auch fällt . .
lern, von niemand was zu wollen,
lern, in dir allein zu tragen,
was dich hält,
und die Sehnsucht deiner Liebe
sing sie wunschlos in die Welt!
There was an Old Man of the Hague,
Whose ideas were excessively vague;
He built a balloon
To examine the moon,
That deluded Old Man of the Hague.
There was an Old Person of Berlin
There was an Old Person of Berlin,
Whose form was uncommonly thin;
Till he once, by mistake,
Was mixed up in a cake,
So they baked that Old Man of Berlin.
There was a Young Person of Smyrna
There was a Young Person of Smyrna,
Whose Grandmother threatened to burn her;
But she seized on the cat,
And said, 'Granny, burn that! You incongruous Old Woman of Smyrna!'
The Soviet System
does not intend to restore Stalinism, or to persecute the members of the
intelligentsia, or to help those who do not ask for it. It just wants
everything to be unchanged. People should recognize authority, the
intelligentsia should be quiet, and dangerous reforms should not threat the
system. The Soviet regime does not attack. It just protects itself. Its slogan
is: Let everything be unchanged. It must have been the most humane goal of
the Soviet System. That's why the Soviet citizens, also the heads of industry,
writers, and producers are less free than they were fifteen years earlier. The
authorities tried to make reforms. As a result, the old bureaucratic elite
would be replaced with a new, more intelligent and open-minded society. But we
know that there have never been clever persons in the history of Russia. And
the history of mankind has never meant progress. The process of liberalization
is often hindered and degraded instead of hastening. That's why we doubt in its
success. There was an impression that the plan of liberalization has been drawn
up and that the reforms were made, but actually there was not any plan of
liberalization. There were only
attempts of decorating the bureaucratic system.
"Le poème,
qu'est-ce que c'est ?
M'a demandé une fillette :
Des pluies lissant leurs longues tresses,
Le ciel frappant à mes volets,
Un pommier tout seul dans un champ
Comme une cage de plein vent,
Le visage triste et lassé
D'une lune blanche et glacée,
Un vol d'oiseaux en liberté,
Une odeur, un cri, une clé ?"
Et je ne savais que
répondre
Jeu de soleil ou ruse d'ombre ? -
Comment aurais-je su mieux qu'elle
Si la poésie a des ailes
Ou court à pied les champs du monde ?
Uit: The
Chess Set in the Mirror (Vertaald
door Estelle Gilson)
And now, he
continued, getting more heated, its time you knew the facts. You should know
that chess pieces are much, much older than people. Humans were created many
centuries after chess pieces, and they are gross imitations of pawns and
bishops, kings and queens. Even their horses are imitations of ours. Then they
built towers to imitate what we had. After that, they did a lot of other
things, but those are superfluous. And everything that occurs among human
beings, especially the most important things, which one studies in history, are
nothing more than confused imitations and a hodgepodge of variants of the great
games of chess we have played. We are the exemplars and governors of humanity.
Those things I told you before concerned the other images, and I feel sorry for
them, but we are truly eternal. And we, effectively, are in charge of the
world. We are the only ones who have a raison
dêtre and an ideal.
De lucht was als een perzik,
de maan een diamant,
zwellende lentenevels
bloeiden aan alle kant.
Over de donzen heuvels
lokte een ver verschiet;
wij wilden zwervend worden,
zwervend en anders niet.
De voeten gingen samen,
de hand lag in de hand,
de harten opgedragen;
aarde, waar is uw band?
In dreven en valleien
geklommen en gedaald
in schaduwen geloken
in open licht bestraald
En onze zielen togen
naar nieuwe zaligheid
in het voorbij voorbije
wankelend ingeleid
Waar lillend lichtaanbreken
en ochtendhelderte is
met parelende vreugde
en met ontsteltenis...
De dauw hangt
parelen
De dauw hangt parelen aan takken en aan
blaren
in kettingen en snoeren;
de kusmond van de wind, als hij ze aan wil roeren,
doet ze ontstellen, sidderen zonder bedaren
en stort ze allen neer, de wankelbaren.
God heeft een
huis gebouwd en dak
God heeft een huis gebouwd en dak
en zoldering bespannen strak
met kommer, druk en droefenis,
weedom er de bevloering is
en alle wanden zijn bekleed
met zorgen en met harteleed
en in betreuren ingehuld;
Hij heeft de goeden er in weggeloken
en toegesproken:
de sleutel van uw deur is het geduld.
Zo kom tot rust. Vertrouw u aan de nacht,
te slapen gaat nu alles op de aarde -
en geef verloren wat uw hart bezwaarde,
langs verre stromen wordt het thuis gebracht.
Zo kom tot rust - en hoor naar het gestadig
ruisen des levens. Al wat is geschapen
doorwoont het, aan zijn hartslag moogt gij slapen:
Ook in u zelve arbeidt het gestadig.
Zo kom tot rust - en vindt de diepe dalen
van slaap. De sterren gaan, de waat'ren stromen;
zo wordt dan op hun ritme mee genomen
gerust.- Nog wacht de nacht: uw ademhalen.
De ratten
's Nachts hoorden wij in 't holle huis
de ratten rennen langs de binten.
Zij scheurden spaanders van de plinten;
in kasten viel de kalk tot gruis...
De Rotte gistte van bederf. -
Uw fierheid heeft geen kamp gegeven:
ge hebt het vaal gespuis verdreven,
nog: de boerin op eigen erf.
Maar later, 's nachts in het gewelf
der kelders hoorden wij u vloeken;
uw bezem bonkte - in lege hoeken:
De ratten zaten in uzelf.
De afwijzing
Ik schrijf u met de ravenveer,
Mijnheer.
Mijn eer en uw eer
uw hart mijn hart
heeft niets gemeen.
Ik schrijf u met de ravenveer.
Ik schrijf u met het ravenzwart
het teken: neen.
Uit: Vast Emotions and
Imperfect Thoughts (Vertaald door
Clifford E.Landers)
That would be a cheap syntactical trick that
would weaken the scene even further and deprive the spectator of the tension
that Babel had built up. But did that matter? Who among the millions of
semi-illiterates produced by the educational institutions, consumers of a
comfortable art represented by pop music, by the movies and television, would
be familiar with Babel? All they would know of Babel would be my film. In other
words, very little.
It was time to go and see my
brother. In the taxi I thought: Afonka puts a shot in Dolguchov's mouth. Fine.
What kind of shot? Babel doesn't say. I had Afonka using a revolver. How would
the scene play with a rifle?
It was after eleven when I
got to Jose's mansion, one of the last remaining in Ipanema.
Alone in the living room, he
was watching the video I had made. He wasn't wearing the girdle he normally
used so the faithful wouldn't see the size of his paunch. `You're late,' he
said softly. He hated waiting, but he had learned to control his irritation. He
saved it for his preaching, when he inveighed against sin and the devil.
`Gislaine has already gone to bed.' Gislaine was the woman he'd married back in
the days when he still sold used cars.
He rewound the tape. `I like
the film, you know. The photography is beautiful, and I come out of it well. I
liked your idea of putting in that young couple, the woman believing in what I
say from the start and the man doubting, and then, when I finish my sermon, the
man is convinced and nodding his head in agreement with what I'm saying.'
`You'll find
that in the publicity films of any televangelist,' I said, knowing he didn't
like to be called that. But Jose pretended to ignore my observation.
`Only here, in this short bit at the end, we could add what I spoke to you
about.' Jose froze the image. `Here I could make a frank and direct appeal to
the members of the congregations, asking them to contribute to the spread of
our Church and to the upkeep of its social work. No hypocrisy. As the prophet
Malachi said, "Bring ye all the tithes into the storehouse, that there may
be meat in my house, and prove me now herewith." A direct kind of
message.'
Zur Wüste gehört wesensmäßig der Durst. Man
erträgt ihre grausame Wirklichkeit nur, wenn man den Durst erträgt. Dort, wo es
Wasser gibt, verwandelt sich die Wüste in ihr Gegenteil: in eine Oase. Das
Problem in meinem Falle: Ich bin leider kein Asket, jedenfalls kein
freiwilliger. Ich bin ein Oasenmensch. Ich lagere am liebsten neben der Quelle,
in einem gewissen Abstand allerdings, der verhindern soll, dass ich in den
Brunnen falle und ertrinke. Das gilt für die Liebe genauso wie für die Stillung
meines Wissensdurstes. Asket zu sein ist eine mir völlig fremde Form der
umgekehrten Völlerei; es ist eine Art negativer Hedonismus. Ich bin weder Asket
noch Hedonist, sondern irgendetwas Undefiniertes dazwischen, wie eigentlich die
meisten anderen Menschen auch. Unglücksvermeidung statt Glücksbesessenheit ist
meine vornehmliche Lebensstrategie.
Vor einigen Jahren habe ich damit begonnen, mich mit meinem Namen zu
beschäftigen. Namen sind auch in unserer aufgeklärten Zeit immer noch mehr als
bloße Erkennungsmarken. Zuweilen scheinen sie ein magisches Substrat zu
erhalten, das das Wesen oder das Leben des Trägers beeinflusst. Piet ist ein
Allerweltsname. Er trägt sich angenehm wie eine kleine, leichte Maske der
Anonymität. Ganz anders mein Nachname. Er ist ein Schwergewicht, er hat einen
anspruchsvollen Klang. Und er ist wenig verbreitet, obwohl ihn Dürer durch
seinen berühmten Kupferstich "Der heilige Hieronymus im Gehäus" auch
den theologisch desinteressierten Zeitgenossen bis heute gegenwärtig hält.
Vielleicht hat sich dieser Name so wenig durchgesetzt, weil jener große
Gelehrte und zwielichtige Mann zum Symbol von Askese und Gelehrsamkeit wurde.
Und wer will schon diese beiden Tugenden zu seinem erklärten Lebensideal machen!
Heute frage ich mich, warum mir nicht mein anderer großer Namensvetter ähnlich
wichtig war wie der heilige Hieronymus: jener rätselhafte Maler aus
Hertogenbosch, der den Zeugnissen nach ein ganz normales bürgerliches Leben
führte und, wie manche vermuten, geschützt von dieser Fassade, Mitglied einer
verbotenen adamitischen Sekte war, deren Anhänger auf ihren Seancen völlig
nackt auftraten und sich obskuren Ausschweifungen hingaben. Seine Bilder
jedenfalls wirken durch ihre bizarren Darstellungen von Albträumen, ihre
Monster und Chimären auf uns heute so modern, dass manche in ihm einen
Vorläufer des Surrealismus sehen wollen und andere die Psychoanalyse mit ihrer
Methode der Traumdeutung bemühen, um seine Bilder zu verstehen.
Uit:The Family of Pascual Duarte (Vertaald door
Anthony Kerrigan)
The bell tower was
the same height as the clock tower, and in the summertime, when the storks came
to nest, some went to one tower and some to the other, each of them remembering
which of the two towers it had used the year before. One little lame stork, which
managed to last through two winters, belonged to the church nest, from which it
had fallen while still very young, when pursued by a hawk.
My house lay
outside the village, a good two hundred paces from the last cluster of houses.
It was a cramped one-story house: narrow quarters, befitting my station in
life. I came to feel affection for the place, and there were even times when I
was proud of it. In actual fact the kitchen was the only room that was really
decent; it was the first room as you entered the house, and it was always clean
and kept whitewashed. True enough, the floor was earthen, but it was so well
trodden down and the small paving stones were set in such nice patterns and
designs that it was in no way inferior to many other floors where the owner had
laid down cement in order to be modern. The hearth was roomy and clear; a shelf
ran around the chimneypiece, which was in the semicircular shape of a funnel,
and on the shelf we had ornamental crockery, jugs with mottoes painted in blue,
and plates with blue and orange drawings. Some of the plates were decorated
with a face, others with a flower, others with a name, and others with a fish.
Emma Knightley, handsome, clever and rich,
with a husband whose affection for her was only equalled by her affection for
him, had passed upward of a year of marriage in what may be described as
perfect happiness; certainly this is how she described it to herself as she sat
at her writing desk from which she had an excellent view of her father, Mr
Woodhouse, taking a turn round the shrubbery on the arm of her beloved Mr
Knightley.
Emma smiled as she watched them, smiled and repressed a sigh as she saw the
tender way in which Mr Knightley she would never bring herself to call him
George put his upright, manly self between the cool autumnal breeze and the
frail figure of her father. Since she, herself, usually performed this daily
office for her father Mr Knightley often being occu¬pied in the mornings when
her father felt the air most conducive to good health seldom did she have the
opportunity of seeing her parent as he appeared at a distance to the objective
eye.
His walking was tentative, it could not be denied, but then he had never been
quick, or never since she could remember him. It was possible Emma considered
the idea from the heights of her still new stature as a wife that his sense
of himself as an invalid had stemmed from the early death of Mrs Woodhouse,
causing him to distrust health. If that were the cause and, by his
affectionate accounts of his wife, she had possessed all the vivacity,
intellectual vigour and good health that any woman could wish for then it was
understandable that her adoring husband's tempera¬ment should receive a severe
shock at her unexpected death; that he would never be the same, but always
fearful, not just for himself, but for his daughters (Emma had an elder sister,
Isabella), their husbands, Isabella's five children (soon to be six), his
friends, acquaintances and, in short, the whole world, small as it was, that he
inhabited.
He broke off and sat tearing the foxglove
bells to pieces. The silence was so long and deep that he looked up, wondering
why the Padre did not speak. It was growing dark under the branches of the
magnolia, and everything seemed dim and indistinct; but there was light enough
to show the ghastly paleness of Montanellis face. He was bending his head
down, his right hand tightly clenched upon the edge of the bench. Arthur looked
away with a sense of awe-struck wonder. It was as though he had stepped
unwittingly on to holy ground.
My God! he thought; how small and selfish I
am beside him! If my trouble were his own he couldnt feel it more.
Presently Montanelli raised his head and looked
round. I wont press you to go back there; at all events, just now, he said
in his most caressing tone; but you must promise me to take a thorough rest
when your vacation begins this summer. I think you had better get a holiday
right away from the neighborhood of Leghorn. I cant have you breaking down in
health.
Where shall you go when the seminary closes,
Padre?
I shall have to take the pupils into the
hills, as usual, and see them settled there. But by the middle of August the
subdirector will be back from his holiday. I shall try to get up into the Alps
for a little change. Will you come with me? I could take you for some long
mountain rambles, and you would like to study the Alpine mosses and lichens.
But perhaps it would be rather dull for you alone with me?
Padre! Arthur clasped his hands in what Julia
called his demonstrative foreign way. I would give anything on earth to go
away with you. Only I am not sure He stopped.
You dont think Mr. Burton would allow it?
He wouldnt like it, of course, but he could
hardly interfere. I am eighteen now and can do what I choose. After all, hes
only my step-brother; I dont see that I owe him obedience. He was always
unkind to mother.
Dichterschap Is dit genoeg; een stuk of wat gedichten, voor de rechtvaardiging van een bestaaan In t slecht vervullen van onnoozle plichten Om den te karigen broode allengs verdaan?
En hierom zijn der op een doel gerichten bevredigende dagen mij ontgaan; Hierom blijft mij slechts zelf en lot betichten in t zicht van t eind der onherkeerbre baan.
van al de dingen die k droomen zocht Erger: van alle, die ik wel vermocht, Is, nu hun tijd voorbij is, niets geworden
En ik kan zelfs niet, als mijn onbevreesd erkennen mij verwijst naar de verdorden, Aanvoeren: maar mijn bloei is schoon geweest.
Het kerkhof aan het meer
Een klein rond
perk, met weinge witte stenen;
Hier zijgt de tijd, een vege zwaan,terneer.
Erachter dampt,door grijze zon beschenen,
Een gelukzalig lentemeer.
Daar rusten,na het enkelvuldig leven
Van eeuwoud werk in weide en stal en schuit,
De eertijds ontslapenen in deze dreven
Van hun gelijke daden uit.
En als de voorjaarswind de lege kruinen
Doet beven van de' onheuchelijken nood
Tot bloeien boven woekerende puinen,
Suizelt de onsterfelijke dood.
Voorjaar
De zon brak door de
barre voorjaarslucht.
Plotseling kantelde er een vogelvlucht.
Op de aarde smolt de dungezaaide sneeuw.
Hart, gij zijt vrij; gij waart om niets beducht.
Uit het land van
Boon en de Coninck
Uit de achtertuin van de Wispelaere
Uit Gezelle en Claus gekropen, als maden
Uit Van Ostaijen, Elsschot, Minne en Van Nijlen
Uit het donkere hart van het Nederlands
Uit het gestotter van onuitspreekbare gedachten
Uit de strot van dichtgeknepen klanken
uit Buitenland
uit dat land van kot en kavel
beton- en hinderpalen
een paradijs voor kip en konijn
mijn duivenkotland
mijn varkensstrontland
mijn rolluikenland
dikkepensenland
kloteland
wielertoeristenland
rodebakstenenland
land van stofzuiger en javel
hogedrukreinigerland
grasmachineland
braakland
dromenland
dwingeland
Wij komen
met de wrede verbeelding van Terrin
met de sardonische blik van Van Heulendonk
met de grijns van Vekeman en Seghers
met Lut de Block en Pat Donnez
met de maskerades van Luuk Gruwez
een bonte stoet tronies en bijna-doodskoppen
de blijde intrede in Amsterdam
van de gastarbeiders van het Nederlands
de arbeiders van het Vlams
de knechten van het Brugs, het Gents, het Antwerps
onder spandoeken en banderolles
met vaandels en banieren
en wij zingen
niet, nee wij schreeuwen
niet.
Wij schrijven:
Wij komen uit het land van Boon en de Coninck
Uit de achtertuin van de Wispelaere
Uit Gezelle en Claus gekropen, als maden
Een ferme stoot is liefde
om maar te zwijgen
van tranen, beven
sidderen en strelen
Dat ze nog eens op zou duiken
en lelijk uithalen om mij te vloeren
in de eerste seconde
van de openingsronde
van de paringsdans,
de vermenigvuldigingsdans.
Liefde (dat simpel spel uit de hel)
smaakt soms zo zoet, smaakt soms zo zout,
witregels op een bed.
Dat wij ons alleen kunnen uitleven
in clichés: dat is drama.
Zo heb ik mijn lijf, mijn lief,
gelaafd aan de nacht,
nadat ik mijn ziel heb laten hangen
aan de kapstok bij jou.
Die Fahrt kommt einem endlos vor. Es ist heiß,
dieLuft über dem Gleisgewirr zittert.
Pappelsamen fliegtim Abteil herum. Ein
alter S-Bahnwagen mit Holzbänken, wie es sie in Westberlin schon längst nicht
mehrgibt; der Feuerlöscher wackelt, die
geöffneten Fensterrappeln in den
Rahmen, Türen schnellen zu mit hartem Knall. Die Stationen haben ungewohnte
Namen:Ostkreuz, Wuhlheide, Rummelsburg.
Vor den langen,mit Graffitis besprühten
Ställen der Trabrennbahn inKarlshorst
dösen Pferde in der Sonne. Es wird immergrüner, und die Menschen reden kaum und blicken
aus dem Fenster mit Gesichtern, denen man
wenigHumor zutraut. Viele Männer tragen
Hemden mit
verblichenen Mustern, unglaublichen, wie auf Sofasvon Möbel-Discountern. Strohfarben das Haar
der Frauen, billig der Schmuck, und der zementfarbeneTeint wird noch etwas grauer, die Lippen
schmaler,wenn sie bemerken, dass man
sie anschaut. Obwohlsie hemmungslos
gegafft haben, als Alina und er den Wagen betraten, ist ein Blick auf sie offenbar
nicht erwünscht, auch kein freundlich gemeinter. In Köpenickausgestiegen, dreht sich eine Frau noch
einmal nachihnen um, und als Wolf ihr
zunickt, schüttelt sie denKopf und geht
beleidigt davon in ihren Sandalen ausdem anderen Staat.
Noch mehr Pappelsamen, ohne dass man die
Bäumesähe. Auf dem Bahnsteig in
Hirschgarten kein Mensch.Spatzen picken
Moos aus den Fugen der Betonplatten,deren Relief an Kopfsteinpflaster erinnern soll, undAlina trinkt einen Schluck Wasser aus einer
kleinen Plastikflasche. Heimlich beobachtet er ihre Spiegelung inder Wagenscheibe, die verzitterte
Silhouette.
Ralf Rothmann (Schleswig, 10 mei 1953)
De Amerikaanse toneelschrijver Jeremy Gablewerd geboren op 10 mei
1982 in Lakenheath, Suffolk, in Engeland. Zie ook alle tags voor Jeremy Gable op dit blog.
Uit:The 15th Line
JANUARY 28TH
PATRICK: Did President Obamas State of the Union address help diminish our
nations fears? Read our analysis in todays City Press.
ANGELA: Three days since the accident, and Brandon hasnt called. I guess
I know now that were done. Cross that loose end off my list.
DUSTIN: I just declined a newspaper interview. I cant possibly say
anything right now.
PATRICK: @turnbullseth Wed love to hear your story, if you still want to tell
it. You can Direct Message me if you want.
SETH: @pattycitypress No, never mind. Dont worry about it.
SETH: Keep hearing about the heroes. What makes these people the
heroes? When was being safe not the courageous thing to do?
ANGELA: The newspaper just interviewed me. Again, the word miracle was
used. Im a miracle. If only my poo could cure cancer.
PATRICK: @angiannini89 Great interview today, Angela. Look for it
tomorrow.
DUSTIN: Thanks to everyone for all of your prayers. You can stop
now. Its all over.
PATRICK: Breaking News - The death toll for the 15th Line subway derailment has
risen to 30.
Jeremy Gable (Lakenheath, 10 mei 1982) Hier als acteur met
Christina Martinez in het stuk The Remote
Uit: Letters to
my son on the love of books (Vertaald
door N. S. Thompson)
Sometimes you feel afraid, Francesco, although
it's not that you axe a fearful child. Sometimes you ask me to go along with
you. You take my hand and, a little worried, you say "Come on,
Daddy." You don't like going into a dark room and, on occasion, you like
being accompanied to the end of the hall. I try to explain to you that you
shouldn't be afraid, and invite you to show some courage, but I don't force you
because a little fear is good for you; it helps you, makes you stronger when
you're an adult, especially if your fears are reasonable ones and you learn
both to overcome and respect them. But I also realize that when you take my
hand and lead me down the hall, that you want me to accompany you to a place of
adventure, somewhere faraway. You want to see what will happen. You're still so
young that the distant island where anything can happen is either the kitchen
or the dark study. But in that kitchen and in that study, there is a world you
have to come to grips with, because that is where you will find pirates and
unexpected traps. It is in the far-off places that one comes to grips with
life. It is not by chance that Jim Hawkins begins his tale with the words,
"I remember him as if it were yesterday." The things that strike you
most remain clear in the mind, losing none of their color. They remain there, fixed,
like the best of your memories or the worst of your nightmares.
Treasure Island is the story of a nightmare, painted in
garish colors; an adventure that is exotic, but still a nightmare. People will
tell you it is a book for children. At home, we have many editions of it, some
of them with illustrations, and even an old edition your mother found on a
bookstall in Bologna that she gave me as a present with a very loving
dedication. As you look through them, you will, at first, be convinced that it is
a story about pirates. You will then begin to feel a slight anxiety, the same
one that grips a reader when they begin The Turn of the Screw by Henry James,
except that Stevenson is not as explicit--you have to be well practiced at
reading between the lines. In James's novella the two children come to a
terrible fate, and you know that it will end in disaster.
Im Laufe der Zeit hatte sie viele Kerle. Zu Gesicht bekamer nur selten einen. Meist kamen sie
vormittags, wenner in einem Klassenraum
saß und «nicht für die Schule,sondern
fürs Leben lernte». Was für ein Quatsch! Nichtsvon dem, was er fürs Leben brauchte, hatte er in der Schule
gelernt.
Sein Vater schuftete währenddessen bei fünfzig odernoch mehr Grad in einer Aluminiumgießerei, um
der Schlampe ein angenehmes Leben zu bieten und ihr jedenWunsch zu erfüllen. Sie musste nur eine
Andeutungmachen, dann überschlug sich
der Alte, um sie zufriedenzustellen.
Sein Vater war fünfzehn Jahre älter als sie, ein großer,bulliger Mann, vor dem viele einen
Heidenrespekt hatten.Hätte man ihm eine
Lederjacke mit entsprechendenSchriftzügen angezogen und ihn auf ein Motorrad gesetzt,die halbe Welt hätte Reißaus vor dem
vermeintlichen Höllenengel
genommen. Er sah aus, als könne er mit Leichtigkeitein Gesicht zu Brei schlagen. Aber er hatte
das Gemüteines Schafs, ließ sich von
der Schlampe ausnutzen undauf der Nase
herumtanzen, statt sie einmal in die Schrankenzu weisen.
Sein Vater tat immer so, als wüsste er nicht, dass siefremde Kerle ins Ehebett ließ, während er
sich an der Aluminiumpressedie Seele
und seinen Stolz aus dem Leibschwitzte.
Aber vermutlich wusste er es ganz genau, littwie ein getretener Hund und fraß den Schmerz in sichhinein, bis der ihn umbrachte.
Herzinfarkt mit achtundfünfzig, auf der Fahrt zur Arbeit,Kontrolle übers Auto verloren und so weiter.
Alsdie Rettungskräfte an der
Unfallstelle eintrafen, warsein
Vaterbereits tot. Allerdings war er
nicht an dem Infarktgestorben, sondern
an einem Genickbruch. Für dieSchlampe
zahlte sich das in barer Münze aus, weil der Toddamit als Unfallfolge durchging.
Er war neunzehn, seine Mutter dreiundvierzig. Sie bezogfortan Witwen- und Unfallrente, und nicht zu
knapp.
Binnen bij de vissenkom telt een grijsaard de
seconden
binnen bij de
vissenkom telt een grijsaard de seconden
's avonds eet hij kreeft van dik damast
en heft zijn kristal naar niets
dan kaarslicht in een spiegel.
op straat de lokroep van de haat langs gelaten tralies,
ineengedoken Vietnamezen, de slagregen van de skins.
werkeloze fietsen op naar de failliete
villa's der gevluchte vaderen.
traag spoelt de zon een bloedgolf
door de haren van het meisje dat T'ai Chi
beoefent aan de vijver - de naakte schaduw
van haar spreidstand golvend over 't gras.
ZELFPORTRET ALS WEDUWNAAR
Ik heb heimwee naar
waar ik niet terug kan
en houd fel van haar die niet langer bestaat.
Ik werd een schim tussen jongen en man
en denk steeds vaker: het wordt te laat.
Te laat voor de
strijd nu de krachten afnemen,
te laat voor triomf die niet meer kan bekoren,
te laat om nog echt tot de mensen te horen,
te laat voor het inslaan van andere wegen.
Hier sta ik, dit
ben ik, dit heb ik gedaan:
de duinen, een doler, enorm veel gedicht.
Wat rijgen de dagen
zich kalm aan elkaar
in het scherphelder oktoberse kustlicht.
Niets hoeft er
meer, alles is wel gedaan
Is het juist daarom dat ik mij steeds opricht
Kultuurvreten: ketch-up yoga op hot-dog karma,
Bahavadgita lezen bij licht van wierook
terwijl de wensdroom Witte Licht op lage pit
in de gaarkeuken van het moderne denken verpietert.
Tussen acupunctuur-pop en zen-beat
met spreuk spiritisme en dooddoener drugs
wordt slijk tot golem en tot god gekneed:
in zijn dode mond is mode het baalsjem,
hij wankelt door het brein op lemen voeten.
Ik weet van een hogere wereld, van geesten
van het land aan gene zijde en ik klim
doorheen miljarden liter water opwaarts
weg uit het Atlantis van dit heelal.
Kabbala is al lang mijn blokkendoos
waarmee ik boven als beneden
in stilte bouw aan de mystieke roos
des harten.
Een
stille ontmoeting
Even kwam ik je tegen,
het was al laat in de avond
en ik liep weer in de regen.
A
world's disappearing.
Little street,
You were too narrow,
Too much in the shade already.
You had only one dog,
One lone child.
You hid your biggest mirror,
Your undressed lovers.
Someone carted them off
In an open truck.
They were still naked, travelling
On their sofa
Over a darkening plain,
Some unknown Kansas or Nebraska
With a storm brewing.
The woman opening a red umbrella
In the truck. The boy
And the dog running after them,
As if after a rooster
With its head chopped off.
The Oldest Child
The night still frightens you.
You know it is interminable
And of vast, unimaginable dimensions.
"That's because His insomnia is permanent,"
You've read some mystic say.
Is it the point of His schoolboy's compass
That pricks your heart?
Somewhere perhaps the lovers lie
Under the dark cypress trees,
Trembling with happiness,
But here there's only your beard of many days
And a night moth shivering
Under your hand pressed against your chest.
Oldest child, Prometheus
Of some cold, cold fire you can't even name
For which you're serving slow time
With that night moth's terror for company.
Über den englischen Schriftsteller William
Somerset Maugham wird berichtet, er habe beim Schreiben immer einen speziellen
Hut aufgesetzt, bevor er seine Geschichten erfinden konnte. Popautor Jack
Kerouac zündete stattdessen eine Kerze an. Der jüngst verstorbene Johannes
Mario Simmel brauchte, bis zum Entzug, edle Havannas und guten Whiskey. In
Amerika gibt es inzwischen sogar Videos, in denen erklärt wird, wie ein Buch
geschrieben wird, in Anlehnung an Skateboard- und DJ-DVDs, die Tricks, Sprünge
und Scratches verraten. Wer schreiben will, sucht Rituale. Das kann der Hut von
Maugham sein, oder auch eine spezielle Uhrzeit. Thomas Mann hat vormittags an
seinen Romanen geschrieben und nachmittags Post beantwortet.
Franz Kafka musste bis zum Bürofeierabend warten.
Aber alle Zeiten, Hüte und Kerzen haben nur einen Zweck: Sie bringen den
Künstler in Stimmung. Es ist wie in einer katholischen Kirche. Spirituell wird
es erst, wenn die Lichter leuchten, das Glöckchen bimmelt, wenn die Orgel
ertönt und Weihrauch durch die Reihen zieht. Mit der neuen Zeit, der anderen
Kopfbedeckung, mit dem warmen Licht oder fremden Duft beginnt der langsame Gang
von der einen (Alltags-)Welt in die andere, erdachte, verträumte
(Literatur-)Welt. Wer sich tief spürt, weit weg von allen Rollen, Erwartungen,
weit weg vom Stress in Schule, Studium, Beruf, wer bereit ist, in sich zu
ruhen, der wird schreiben, von allein. Wer sich tief spürt, der ist offen für
neue Bilder oder längst verschüttete Erinnerungen, für echte Gefühle und
wahrklingende Worte. Und dann kommt, mit jedem neuen Text, das Glück zurück.
July Fourth started hot and grew hotter, early
light on the peaks descending, occupying, the few clouds bright and shapely and
unpromising of rain, nitro beginning to ooze out of dynamite sticks well before
the sun had cleared the ridge. Among stockmen and rodeo riders, today was known
as "Cowboy's Christmas," but to Webb Traverse it was more like
Dynamite's National Holiday, though you found many of the Catholic faith liked
to argue that that ought to be the Fourth of December, feast of St Barbara,
patron saint of artillerymen, gunsmiths, and by not that big of a stretch,
dynamiters too.
Everybody today,
drovers and barkeeps, office clerks and hardcases, gentle elderly folks and
openmouth reckless youth, would be seized sooner or later by the dynamitic
mania prevailing. They would take little fractions of a stick, attach cap and
fuse, light them up and throw them at each other, drop it in reservoirs and
have all-day fish fries, blast picturesque patterns in the landscape that'd be
all but gone next day, put it lit into empty beer barrels to be rolled down
mountainsides, and take bets on how close to town before it all blew to bits -
a perfect day all round for some of that good Propaganda of the Deed stuff,
which would just blend right in with all the other percussion.
Webb staggered up out of his bedroll after one
of those nights when he did not so much sleep as become intermittently
conscious of time. Already warm-up blasts could be heard up and down the
valley. Today's would be a fairly routine job, and Webb was looking forward to
a little saloon time at the end of it. Zarzuela was out by the fence waiting,
having known Webb long enough to have an idea that whatever the day held in
store, it would include explosion, which the colt was used to and even looked
forward to.
Today, we were coming home
from the building site. Wed got a load of six-inch nails and a few bits of
plank for making boats, and wed been pushing bricks into a trench full of wet
cement when Aidan started running away. We could hear his asthma, and we all
ran as well. We were being chased. I had to wait for Sinbad. I looked back and
there was no one after us but I didnt say anything. I grabbed Sinbads hand
and ran and caught up with the rest of them. We stopped when we got out of the
fields onto the end of the road. We laughed. We roared through the gap in the
hedge. We got into the gap and looked to see if there was anyone coming to get
us. Sinbads sleeve was caught in the thorns.
-The mans coming! said Kevin,
and he slid through the gap.
We left Sinbad stuck in the
hedge and pretended wed run away.
We heard him snivelling. We
crouched behind the gate pillars of the last house before the road stopped at
the hedge, ODriscolls.
- Patrick ., Sinbad whinged.
- Sin-bahhhd ., said Kevin.
Aidan had his knuckles in his
mouth. Liam threw a stone at the hedge.
- Im telling Mammy, said
Sinbad.
I gave up. I got Sinbad out of
the hedge and made him wipe his nose on my sleeve. We were going home for our
dinner; shepherds pie on a Tuesday.
In deck-chairs all
along the front the bald pink knees of Bradford businessmen nuzzled the sun.
Blly Prior leant on
the sea-wall. Ten or twelve feet below him a family was gathering its things
together for the trek back to boarding-house or railway station. A fat,
middle-aged woman, swollen feet bulging over lace-up shoes, a man with a
lobster-coloured tonsure -my God, he'd be regretting it tomorrow -and a small
child, a boy, being towelled dry by a young woman. His little tassel wobbled as
he stood, square-mouthed with pain, howling, 'Ma-a-am.' Wet sand was the
problem. It always was, Prior remembered. However carefully you tiptoed back
from that final paddle, your legs got coated all over again, and the towel
always hurt.
The child wriggled
and his mother slapped him hard, leaving red prints on his chubby buttocks. He
stopped screaming, gulped with shock, then settled down to a persistent
grizzle. The older woman protested, 'Hey, our Louie, there's no need for that.'
She grabbed the towel. 'C'mon, give it here, you've no bloody patience, you.'
The girl-but she was
not a girl, she was a woman of twenty-five or twenty-six, perhaps -retreated,
resentful but also relieved. You could see her problem. Married, but the war,
whether by widowing her or simply by taking her husband away, had reduced her
to a position of tutelage in her mother's house, and then what was the point?
Hot spunk trickling down the thigh, the months of heaviness, the child born on
a gush of blood -if all that didn't entitle you to the status and independence
of a woman, what did? Oh, and she'd be frustrated too. Her old single bed back,
or perhaps a double bed with the child, listening to snores and creaks and
farts from her parents' bed on the other side of the wall.
Dann jedoch trat ein, woran sich jeder erinnern
wird, der damals einen Garten oder ein Feld zu bestellen hatte: in einer Reihe
trockener Sommer war jener Sommer der trockenste. Zu allen anderen Plagen kam
die Plage der Dürre über unser Land. Wochenlang fiel kein Regen, über den
halbzerstörten Städten kochte die Hitze. Jeden Nachmittag erhob sich ein
glühender Wind, er trieb den roten Ziegelstaub von den Trümmerstätten hoch, der
Staub quälte unsere Kehlen und unsere Lungen. Die Brunnen versiegten, und die
Behörden gaben den Erlaß heraus, daß Gärten und Rasen - bei hoher Strafe -
nicht mehr aus den nur noch unergiebig fließenden Leitungen besprengt werden
dürften.
Wir Gartenleute trauerten. Der eine oder andere
ließ es sich nicht nehmen, ein Tönnchen voll Wasser aus dem Fluß
heraufzukarren. Den meisten war das zuviel Mühe. Sie, die kühleren Köpfe,
rechneten richtig, wenn sie sagten, sie könnten so viel Kraft nicht an das
lumpige Grünzeug vergeuden. So müsse es eben verdorren.
Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)
Sara Gomez had watched the whole scene from
her bedroom window, closed tightly against the wind. She was fastening the
shutters when she spotted the figure of a tall, brunet man in the distance,
followed closely by a girl who was also brunette, hair falling at her shoulders
and with the disproportionately long legs of a child who has just had a growth
spurt. She studied them closely because that day, the 13th of August, a Sunday,
the stores were closed and the Levanter was blowing, a combination of
circumstances that obliged her to take her leisure against her will. She had
been very busy in recent weeks. Furnishing a new house, what with its infinite
details and her perfectionist's streak-which forced her to consider every
detail essential-was turning out to be a much more time-consuming task than she
had expected. Once she finally found a cheese grater she liked, she realized
that she needed a garlic press, and when she found that, she noticed that the
mirror in the guest bathroom was too small or that she couldn't let another day
pass without mosquito-netting for each bedroom. Time was flying by in the
parking lots of shopping centers, the summer was slipping rapidly away, along
with the seaside heat that she had pursued to this place, a landscape so
different from the city where she had been born and raised, where she had spent
the unremarkable fifty-three years of her life. For this reason she had decided
not to let a single sunny morning pass without swimming in the sea, nor any
fair afternoon without walking along the damp sand at low tide until she had
left the last sunbather far behind. September's proximity agitated her. Despite
the fact that she couldn't remember making a decision that had pleased her so
much as the purchase of that house, she didn't yet know what it was like to
spend October next to the ocean, in a village where the taxis didn't have
meters and where you could walk any place.
Von dort, wo er stand, konnte er die Apostle
Islands sehen, zweiundzwanzig Eilande, die ihren Namen den französischen
Missionaren aus dem siebzehnten Jahrhundert verdankten, die sich in dieser
Gegend angesiedelt und irrtümlicherweise nur zwölf Inseln gezählt hatten. Da
draußen gab es noch immer viele Schiffe, die Duluth ansteuerten, weil sie dort
festmachen konnten.
Danny seufzte.
Davon sollte er singen. Genau davon wollte er singen.
Von den Männern, die nach Hause kommen. Von der glasklaren Liebe, die sie in
den Augen ihrer Frau erkennen, von dem Glück, das jedes Wort sogar im Streit
verheißt.
Danny schüttelte den Kopf.
Das dunkle schulterlange Haar trug er jetzt offen, der Vollbart, der
zwischenzeitlich sein Gesicht bedeckt hatte, war wieder verschwunden und nur
ein schmales Kinnbärtchen geblieben. Um den Hals trug er ein Lederband mit
einem Stein, den Sunny ihm geschenkt hatte.
Seit Wochen hatte er nicht mehr arbeiten können.
Billy Ray Asther, sein Agent aus Nashville, hatte ihm vor nicht mal einer
Stunde die Hölle heißgemacht: "Du hast gerade vier Songs, und wir brauchen
mindestens zehn."
"Ich weiß." Er hatte aufgelegt, einfach so.
Billy Ray würde jetzt wütend in seinem Büro auf und ab laufen und allerlei
Schimpfwörter benutzen, um die derzeitige Situation von Dylan's Dogs, Dannys
Band, gebührend darzustellen. Treffend würden sie allemal sein, dessen war
Danny sich sicher.
Erschöpft betrachtete er den Leuchtturm, in dem er lebte.
Er krallte sich an einer felsigen Anhöhe fest und war nicht ganz so hoch wie
die Leuchttürme weiter nördlich, an den kanadischen Ufern des großen Sees.
Sunny und er hatten ihn gekauft, weil niemand ihn haben wollte.
Sie hatten mit den Restaurationsarbeiten begonnen und sich auf diese Art und
Weise langsam ein Zuhause geschaffen. Viele Räume waren noch nicht fertig, weil
sie im letzten Jahr mit Dylan's Dogs auf Tour gewesen waren.
Dazu war dann noch ein Studioalbum gekommen, eine Hommage an Pete Seeger - und,
so viel sei angemerkt, kein schlechter Erfolg.
Zonsopkomst had
altijd iets van wakker worden uit slaap: een flits en een onthulling tegelijk.
En o wee je gebeente als ze je kregen! Buurman van de zusterappels was van
zichzelf een vriendschappelijk man. Ma' zie je, z'n vrouw baja! Ze kon d'r
buurtkinderen, die leba's, nie uítstaan! Zelf had ze geen enkele. Jaloezie?
Nee!
Voorwaar, bij
Jaja's honderd kleinkleinkinderen niet! Maar dat ze haar niet telden, hun
vrijpostigheid...! Om te durven te komen op dat stukje erf dat je had...! Om je
als grootmens ongehoorzaam te wezen...! Met hun langgerektgierigaardse
vreetsmoel midden in hun aangelaat!
De appels vlogen in
Gunno's hemd, nadat hij binnen twee woorden was gaan staan boomschudden. Een
rijpe oogst verdween achter zijn nek, tussen hemd en rug, gestuit door kont en
broekriem. Drew drukte: mmmm, mmm. Het prikkeldraad moest wijd opengesperd
blijven voor in geval van nood op onverdachte komst!
Sipisapa! Snelle
Gunno hoorde ochtendkuchen. Tijgerkatsnel dook hij met een sprint tussen de
draadmond die daar wijdgesperd stond voor 'em.
Aan zijn
erfkantviel hij recht op z'n smoel. Maar dat was niet zo erg. Weg was weg!
Buiten de handen van buurman die nu zijn houten achterdeur openkrekte.
Jongens, ik
wáárschuw júllie! Dalek nemen ze die voetaarde waarop jullie hebben gelopen om
met kwaaie geest te werken! Wáárom is júllie hoofd zo hard?! Mamsi's
waarschuwing, telaat alweer in de gedachten! Want buurman stond recht te kijken
in hun smoel: hij tjekte!
Nog voordat ze op
hem konden reageren, klonk een wreeddadig soort gegrouw achter ze: Me jezes!
Pappa Bochum! Zijn fiets, waarmee hij net het zijhuis verliet, vloog op het
viertal. Bringering! Brambram! Ze renden voor hun leven. In een gloeiend moment
had hij, telaat op voor z'n werk, de ochtenddieven schóón gekregen.
Said Abner, ``At last thou art come! Ere I tell, ere thou speak,
``Kiss my cheek, wish me well!'' Then I wished it, and did kiss his cheek.
And he, ``Since the King, O my friend, for thy countenance sent,
``Neither drunken nor eaten have we; nor until from his tent
``Thou return with the joyful assurance the King liveth yet,
``Shall our lip with the honey be bright, with the water be wet.
``For out of the black mid-tent's silence, a space of three days,
``Not a sound hath escaped to thy servants, of prayer nor of praise,
``To betoken that Saul and the Spirit have ended their strife,
``And that, faint in his triumph, the monarch sinks back upon life.
II.
``Yet now my heart leaps, O beloved! God's child with his dew
``On thy gracious gold hair, and those lilies still living and blue
``Just broken to twine round thy harp-strings, as if no wild beat
``Were now raging to torture the desert!''
De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa heeft de Libris
Literatuur Prijs 2013 gewonnen voor zijn roman "Dit zijn de namen". De winnaar
werd maandagavond in het Amstel Hotel in Amsterdam bekendgemaakt door Clairy
Polak, voorzitter van de jury.Zie ook alle tags voor Tommy
Wieringa op dit blog.
Uit: Dit zijn de namen
Allemaal
waren ze alleen op weg gegaan, toeval had ze bij elkaar gebracht, niemand
was verantwoordelijk voor een ander. Zo lang je kon lopen, behoorde je tot de
groep, zolang je kon lopen, maakte je haar sterker. Als de groep voor haar
afzonderlijke leden moest gaan zorgen, verzwakte ze. Altruïsme betekende haar
einde. Strikt eigenbelang vergrootte de kans op overlevering.
( )
Hij weet dat ze
vooruitgeschoven posten zijn van hun familie, hun dorp, hun gemeenschap. In hun
voetspoor reist een onzichtbaar gezelschap van vaders, moeders, broers,
zusters, ooms en tantes en neven en nichten mee. Op hen is alle hoop gevestigd.
Zij zijn het pioniersgewas - alles kun je ze aandoen, honger, dorst, hitte en
kou, ze zullen alles overleven.'
( )
De kandelaar wees
hem zijn plaats in het verleden. Hij herinnerde hem aan het kind dat hij was,
dat door de slaapkamer van zijn ouders sloop en de voorwerpen in het hoekkastje
in zich opnam, en vertelde hem dat hij geboren was uit een joodse vrouw, die
haar afkomst verborgen had gehouden- zoals ze ook de menora onder de voile had
weggemoffeld. Hij twijfelde niet meer- hij zou een jood zijn- nee, hij was er
een. Dat was zijn plaats in de wereld, deel van een volk, van een gemeenschap.
Een op één na uitgestorven gemeenschap. Dat hij ergens bij hoorde, dat was de
ontroering.
( )
De rabbijn had
gezegd dat elke Jood, waar en wanneer hij ook ter wereld was, zichzelf
moest beschouwen als een vluchteling uit Egypte, een zwerver in de woestijn, zo
belangrijk waren de vlucht en de veertig zwerfjaren voor het volk van Israël.
Elke voetstap van een Jood herinnerde aan de uittocht en voerde hem terug tot
de geboorte van een volk in de woestijn.
Ik
ben te veel een mens geweest,
Een mens, die gilde en klaagde en schreide,
Die dronk zijn glas en vierde feest
En diep-gevoelde dingen zeide.
Nú ben k een delicaat artiest,
Verliefde van zijn fantasieën,
Maar die zich t allerliefst verliest
In zijn kokette melancholieën
Melancholie-om wie? om wat?
Ik weet niets meer, kan niets meer voelen
Dan zoet gespeel met dit en dat
Van rijmen, zachte, klare, koele.
Geen
tranen zullen op mijn graf-stee vallen
Geen tranen zullen op mijn graf-stee vallen,
Maar lachen onderdrukt-half, of zacht-luid,
En vele mensen zullen vuisten ballen
Tegen dit mens, dat dan niets meer beduidt.
Zij zullen elkaar aanstoten in zacht mallen
Om mij, arm mens, die sprak zó hooglijk-luid
In 't Leven Mijn, die leefde van geluid
Alleen, en van veel opstaan na veel vallen.
O 't Leven is één Melancholie
Van veel verlangen en veel krijgen, om weer
Te grijpen naar het aller-onverkrijgbaarst,
Hoog in de wolken zwemend, onbereikbaarst
Geluk. Geluk? O Mens, wat zijt gij dom weer:
Heel 't Leven is Eén reine Melodie.
Infernale
impressies
De gekken zitten in hun kerkgebouw
Als stomme mummiën: met stenen ogen
Staren ze onwendbaar langs de lage bogen
En horen van Geloof en Liefde en Trouw
Uit 's herders mond, die kalmpjes staat en nauw
Iets hoorbaars voor een oirbaar mens kan pogen
Te geven aan de onzaal'gen, die bedrogen
Om 's werelds eêlste goed, zien lauw en flauw.
Dan kerend zaal-waarts naar mijn vreemde voêr,
Denk ik gedwee: 'k ben een verloren worm maar,
En ga dan stil wat schrijven of wat lezen.
Maar mèt begint het hortende rumoer,
Lawaaiend langs de wanden of 't een storm waar...
Mensen, aanschouw: ik word als een van dezen.
Willem Kloos (6 mei 1859 31 maart 1938)
De Chileens-Amerikaanse toneelschrijver, essayist,
dichter, novellist, cartoonist Ariel Dorfmanwerd op 6 mei 1942 in Buenos Aires
geboren. Zie ook alle tags voor Ariel Dorfman op dit blog.
Uit: The
Nanny and the Iceberg
There's a reason why I've refused to show you
my face, to meet you when you've come to New York to visit. The first thing you
asked for when we reconnected through the Internet. "Send me a photo,
please send me a photo, to see how much you've changed since I left for
Seattle." What I didn't want you to know is that it hasn't changed. Not at
all. That it's the same face you last saw walking out the door of your parents'
house nine years ago. At twenty-four, I look like I'm still fifteen. Easy to
deceive you, tell you I looked thirty, thirty-five.
Not the only lie. I'm not American. Fooled you
when we first met, when we almostand kept on fooling you when we hooked up
again to couple in cyberspace. Didn't want you to know I was Chilean. I came
here from Chile when I was five. Me and my mother. Exiled. That's the mystery
country I returned to eighteen months ago. That long dagger of a country on the
Pacific Ocean. Means the end of the world in Quechua, Chile does. Even the
Peruvian Indians thought it was too far away, too inaccessible and destitute to
be conquered. Driest desert on earth, the Atacama, to the north; the Andes
forbidding safe passage to the east; to the west that ocean, with no land for
thousands of miles, except for the tiny isle of Juan Fernández, where poor
Robinson Crusoe was shipwrecked, and Easter Island and then nothing until
Polynesia. And to the south ... I went there, to the mythical continent south
of the south, first to Patagonia, then to Antarctica: I went to the white
continent that for most of humanity's history did not even exist on a map. Only
in dreams. I watched an iceberg being hacked from that floating mountain in
Paradise Bay as the snow flurries licked my face and I tricked my father into
telling me how he had fucked more women on this planet than any other man
alive. As we watched that ice nobody had ever seen before in human history.
Ariel Dorfman (Buenos
Aires, 6 mei 1942)
De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en
vertaler Erich Fried werd
geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Erich Fried op dit
blog.
Uit: Almost Transparent Blue(Vertaald
door Nancy Andrew)
I
took a fragment of glass about the size of my thumbnail out of my pocket and
wiped the blood off it. The little fragment with its smooth hollow reflected
the brightening sky. Under the sky stretched the hospital and far away the
tree-lined street and the town. The horizon of the shadowy reflected town made
a delicate curving line. Its curves were the same, the same as the time I'd
almost killed Lilly on the runway in the rain, that white curved line that
burned for an instant with the thunder. Like the wave-filled foggy horizon of
the sea, like a woman's white arm, a gentle curve.
All
the time, since I didn't know when, I'd been surrounded by this whitish
curving.
The
fragment of glass with the blood on its edge, as it soaked up the dawn air, was
almost transparent.
It
was a boundless blue, almost transparent. I stood up, and as I walked toward my
own apartment, I thought, I want to become like this glass. And then I want to
reflect this smooth white curving myself. I want to show other people these
splendid curves reflected in me.
The
edge of the sky blurred with light, and the fragment of glass soon clouded
over. When I heard the songs of birds, there was nothing reflected in the
glass, nothing at all.
Beside
the poplar in front of the apartment lay the pineapple I'd thrown out
yesterday. From its moist cut end there still drifted the same smell.
I
crouched down on the ground and waited for the birds.
If
the birds dance down and the warm light reaches here, I guess my long shadow
will stretch over the gray birds and the pineapple and cover them.
We fished up the Atlantic cable betweeen
Barbados and Tortuga,
held up our lanterns
and patched over the gash on its back,
fifteen degrees north and sixty-one west.
When we put our ears to the gnawed part
we heard the murmuring of the cable.
One of us said: Its the millionaires in Montreal and St John´s
discussing the price of Cuban sugar
and the lowering of our wages.
We stood there long, thinking, in a lantern circle,
we patient cable-fishers,
then lowered the mended cable
back to its place in the sea.
Vertaald door Robin Fulton
Listeners
I was small in the days of
listening
the old ones sat around the hearth
rocking their supposed sins toward
the final day, when a
crucified saviour would wash them clean.
The cat purred, the fire burned,
the chimney dampers howled,
someone sang the blows and lamented the song
about the maid who stepped on the loaf of bread.
Late autumns toothless mouths told
of leprous marsh grain and
the bitter flower of the ergot.
I froze at my childhoods hearth.
Aan het eind van
de middag liep Abel met zijn polsstok het weiland in, gevolgd door zijn
broertje.
Het was of er iets in de lucht hing vanaf de dag dat de verhuizing was
aangekondigd. Abel had zichzelf van een stok voorzien en met een oud aardappelmes
tekens in de bast gesneden, geïnspireerd door een oudere jongen in de buurt die
zon stok bezat. Zijn moeder had het griezelig gevonden zoals hij tekens kerfde
in de bast van die stok en hem er van boven tot onder mee bedekte. Hij nam zijn
stok mee naar bed en betastte in het donker de tekens. De stok leek hem te
beschermen. Maar op deze laatste dag had hij ervan afgezien om het ding bij
zich te hebben.
Abel liep het weiland in. Hij droeg zijn polsstok niet op zijn schouder, maar
sleepte hem achter zich aan door het gras, zodat hij vanaf de weg niet te zien
zou zijn. Naast hem liep Otto, die een hompje klei kneedde. Hij zou er een
paard van maken. Al dagen was hij bezig om paarden van klei te maken.
Ze liepen, waadden soms haast, door het gras, dat tot hun heupen reikte, rood
en geel van zuring en boterbloem. De zon daalde, maar brandde nog steeds op hun
gezicht. Hoog boven hen hing een leeuwerik in de lucht. Hij zong onophoudelijk,
een hartstochtelijk en stralend gekweel, nu eens dichtbij, dan weer wat
verderaf. Abel hoorde de wind, het gras dat langs zijn laarzen en de polsstok
ritste en de vogel hoog in de lucht. Een vage angst greep hem aan. Hij keek om
naar de huizen, maar hij kon al niet meer terug.
Ze liepen naar de
sloot die er altijd was geweest. In zijn kleine universum was dit een van de
meest geheimzinnige plekken. Bijna alle sloten liepen recht door het land, maar
deze kronkelde. Hij was niet door mensen gegraven. Een van de oudere jongens
had gezegd dat hij er altijd was geweest. Het was een oude geul uit de tijd
dat de zee door een netwerk van geulen nog diep doordrong in het land. Het was
de kronkeling die dit water voor de jongen op een onzegbare manier geheimzinnig
maakte. Het weiland liep er wat omhoog ook dat was anders. En het water was
breder en dieper. Toen Abel ervoor stilstond en een windvlaag over het water
zag strijken, werd hij nog banger. Het was of hij hier niet hoorde.
De Nederlandse dichteres Hélène Gelèns werd geboren in Bergschenhoek op 6 mei 1967. Gelèns studeerde sterrenkunde, neerlandistiek, geschiedenis en wijsbegeerte in Leiden en Amsterdam waarvan ze alleen wijsbegeerte in Amsterdam afrondde. Haar debuutbundel “niet beginnen bij het hoofd” verscheen in 2006 en haar tweede bundel “zet af en zweef” in 2010. Voor haar eerste bundel werd ze genomineerd voor de C. Buddingh'-prijs en in 2010 won ze de Jan Campertprijs met haar tweede bundel. Ze schreef ook het libretto voor het oratorium “Voices”, gecomponeerd door André Arends, dat in 2007 verscheen.
stamel de naam!
adem rustig in en uit, adem in en uit, denk aan de naamdrager, in en uit in en uit, goed zo, in en spreek de naam uit
hap naar de naam, probeer te happen naar de naam als naar adem, zo ongeveer: haphap, happen naar de naam, haphap
niet hoesten, happen haphap, niet hoesten adem rustig in en uit, adem in en uit, niet hoesten, adem in adem in
snak naar adem als naar de drager van de naam hap naar adem, probeer te happen naar adem, je moet nog stamelen, hap! hap!
en nu
verklaar je de dood aan je verraad
hoe? ga je het vermoorden met ware woorden in braafheid of gebeden smoren ga je het vergelden met zelfkastijding
of lach je het weg
ga je het verdelgen met ditjes en datjes onder drukdrukdruk bedelven ga je
Frans Pointl, Petra Else Jekel, Miklós Radnóti, Morton Rhue, Christopher Morley, George Albert Aurier
Bij 5 mei
Nationaal
Canadees Bevrijdingsmonument door Henk Visch bij Paleis Het Loo
Moeder
hoe de doden in haar woelden
s nachts ijlde ze hun namen af
henriëtte, fanny, vader, mams,
serah, simon, martha, sem!
ik amper dertien beluisterde
angstig ademloos die dodendraf
in haar ontmenselijkte stem
dan stond ze op
lopend dromend
trok de koffer van onder het bed
verwilderd krijsend:razzia, razzia!
dan hield ik haar staande
roepend het is 1946 1946
en voorbij voorbij
in haar bleef het klagend gaande
zoals zij gaande en klagend
blijft in mij
ik heb
mijn wapen al gekozen en splijt
het water ermee in drank en gif en drink
van beide evenveel. de mix werkt slechts
als appetizer. ik tel het geld vast dat ik nog
zal krijgen en droom dat het genoeg is om
terug over te varen. met een borst koop ik
de veerman om. de melkzee wacht op ons,
valt droog als we eenmaal buitengaats zijn.
Kein Blick zurück, kein Zauber
Wie in des Apfels Kernhaus der braune Kern, so schwoll
bis jetzt in meinem Herzen all der geheime Groll,
ich wußte, ein Schwert-Engel geht mit in meinem Rücken,
paßt auf und schützt mich notfalls vor Widrigkeit und Tücken.
Wer eines wilden Morgens jedoch erwacht darüber,
daß alles eingestürzt ist, sich aufmacht wie ein trüber
Spuk, weg von seinem Krimskram, und ist mehr nackt als nicht,
in dessen schönem Herzen mit leichten Sohlen bricht
nachdenklich, reif und wortkarg die Demut auf, geläutert,
empört er sich und meutert, dann nicht mehr seinetwegen,
dem Fernglanz freier Zukunft eilt er nun schon entgegen.
Ich hatte nichts, und nichts mehr wird mir gehören, kein
Besitz, im reichen Leben ein Weilchen Träumer sein
genüge, hier, nicht Zorn mehr, nicht Rache fällt mir ein,
wird mein Gedicht verboten, - doch wird aus neuem Stein
die neue Welt, ihr klingt dann im Fundament mein Wort,
was hinter mir liegt, lebe ich schon inwendig fort,
ich schaue nicht mehr rückwärts, wohl wissend, mich behütet
kein Blick zurück, kein Zauber, - ein Unheilsmittel brütet
ob mir, winkt ab, Freund, kehr mir den Rücken, sieh nicht her.
Jetzt ist, wo einst Engel mit dem Schwert stand,
vielleicht gar niemand mehr.
Vertaald
door Markus Bieler
For A Copy Of Steep Road
I'm
a poet and nobody needs me,
not even if I mutter wordlessly:
u-u-u- no matter, for instead of me,
prying devils will sing relentlessly.
And believe me, believe you me,
the cautious suspicion is justified.
I'm a poet who's fit for the stake's fire
because to the truth he's testified.
One, who knows that the snow is white,
the blood is red, as is the poppy,
and the poppy's furry stalk is green.
One, whom they will kill in the end,
because he himself has never killed.
Miklós Radnóti
(5 mei 1909 9 november 1944
De Amerikaanse schrijver Morton Rhue (pseudoniem van Todd Strasser) werd geboren op 5
mei 1950 in New York. Zie ook alle tags voor Morton Rhue op dit blog.
Uit: Asphalt Tribe
I
sipped cold coffee from a paper cup. At night we drank coffee to stay awake. It
was safer to sleep during the day.
A
man and a woman came around the corner wearing raincoats and sharing a red
umbrella. They slowed down when they saw us. The woman slid her arm through the
man's and said something in his ear. Probably wanted him to turn around and go
another way. But the man shook his head. Taking stiff strides, they walked
toward us.
When
they got near, the woman wrinkled her nose like something smelled bad.
"Have
fun tonight?" Maggot asked, kind of menacing.
The
couple broke stride. "Yes, we did," the man answered.
"No
work tomorrow, huh?" Maggot said. "Get to sleep in."
"That's
right."
"Day
after that it's back to the old nine-to-five grind," Maggot said.
"You
could say that," answered the man.
"Happy
New Year," said 2Moro, not in a friendly way.
"Same
to you," said the man. He and the woman hurried past. She kept glancing
over her shoulder at us until they reached the next corner.
"Robots,"
Maggot said. "Just following the rules. Work till they die. Then new
robots replace them."
"Check
this." 2Moro tilted her head down the sidewalk. A man came toward us,
unsteady, dragging the toes of his shoes. The shoulders of his suit were dark
with water and his white shirt collar was open, a blue-and-red tie hanging like
an upside down noose. His face was clean-shaven, and even though his wet hair
fell flat on his forehead, you could see that it had been recently trimmed.
Morton Rhue / Todd Strasser (New York, 5
mei 1950)
Ton sang na point fondu la neige de ces toiles!
Sous ton sein dur, hélas, aucune aile ne bouge
Me laisseras-tu danc voler seul ai ciel rouge
Dont nos baisers seraient les mutines étoiles?
Ton ventre est lautel dor du temple dAphrodite!
Je sui le rêtre impur qui noffre point de cierges
Et qui veux, sur lautel desservi par les vierges,
Chanter le rituel de la messe maudite
Je suis le mage expert en lart du Trismégiste!
Pourquoi me repousser de ton rire morose?
Concède que, devant le Tabernacle-Rose,
S&genouille mes voeux de malin théurgiste,
Que ma langue de miel chante la cantilène
Et les hymnes brûlants pleins de rimes choisies
Que Sappho récitait, à lèvres dambroisies,
Aux Nymphes fleurissant les prés de Mitylène!
Oh! rhythmer loraison de la messe maudite
Après la bouche en fleurs des hiérodules vierges,
Prètre blasphémateur qui noffre point de cierges,
Sur ton ventre, autel dor du temple dAphrodite!
George Albert Aurier
(5 mei 1865 5 oktober 1892)
»Corbulo! Beim Bakchos, er ist der wahre
Kriegsgott, der leibhaftige Mars, ein großer Feldherr und dabei aufbrausend,
ehrlich und töricht. Ich liebe ihn, wenn auch nur deshalb, weil Nero ihn
fürchtet.«
»Corbulo ist durchaus nicht töricht.«
»Vielleicht hast du recht; aber es ist alles eins.
Die Torheit ist, wie Pyrrhon sagt, um nichts schlechter als die Weisheit und
unterscheidet sich in nichts von ihr.«
Vinicius begann nun vom Kriege zu erzählen; als
aber Petronius die Lider von neuem schloß, änderte der Jüngling, der seine
müden und etwas eingefallenen Züge bemerkte, den Gegenstand der Unterhaltung
und begann ihn mit einiger Besorgnis nach seiner Gesundheit zu fragen.
Petronius schlug wieder die Augen auf.
Gesund! ... Nein, er fühle sich nicht wohl. Soweit
sei es allerdings noch nicht mit ihm gekommen wie mit dem jungen Sissena, der
so stumpfsinnig geworden sei, daß er, wenn man ihn früh ins Bad bringe, frage:
»Sitze ich schon?« Aber er sei nicht gesund. Vinicius habe ihn ja dem Schutze
des Asklepios und der Kypris empfohlen. Man wisse aber nicht einmal, wessen
Sohn dieser Asklepios sei, ob der Arsinoe oder der Koronis, und wenn die Mutter
zweifelhaft sei, was solle man dann erst vom Vater sprechen! Wer könne
heutzutage überhaupt dafür bürgen, daß er der Sohn seines Vaters sei!
Hier begann Petronius zu lachen und fuhr dann
fort: »Ich schickte wirklich vor zwei Jahren drei Dutzend lebende Hähne und
einen goldenen Becher nach Epidauros, aber weißt du auch, warum? Ich sagte mir
nämlich: mag es helfen oder nicht, auf keinen Fall schadet es mir. Obgleich die
Menschen auf der Erde den Göttern noch immer Opfer darbringen, so glaube ich
doch, daß sie alle derselben Meinung sind wie ich. Alle! mit Ausnahme
vielleicht der Eseltreiber, die sich den Reisenden an der Porta Capena vermieten.
Außer bei Asklepios hatte ich ganz dieselbe Erfahrung bei den Söhnen des
Asklepios zu machen, als ich voriges Jahr etwas an der Blase litt. Sie wachten
eine Nacht im Tempel für mich. Ich sah, daß es Betrüger waren, aber gleichmütig
sagte ich mir: was schadet dies mir? Die Welt will betrogen werden, und das
Leben selbst ist eine Täuschung.
Henryk Sienkiewicz (5
mei 1846 - 15 november 1916)
Ein anderes Gedicht aus seinen Papieren, "In
das Schmelzen einer Abendstunde", löst alle Bürden in einer schwebenden
Gewißheit auf, und nur die letzte Strophe verrät, aus welcher Unzeit das
Gedicht stammt -
Dann wissen wir: das Schwere wird verschwinden,
Einst singen alle Geigen in dem Saal,
Die sich an diesem hohen Klang entzünden
Und tausend helle Bogenstriche münden
Zu einem großen jubelnden Choral.
Als ich seine [Kolbens] Gedichte in meine Sammlung tippte, war er längst dem
Tode nahe, denn ein eifriger Mitschüler aus dem Gymnasium Stefansgasse erkannte
ihn in einer Straßenbahn als Juden ohne Stern und denunzierte ihn der Gestapo,
die ihn nach Mauthausen transportierte (gestorben im Außenlager Kauffering,
1944). Einige seiner Gedichte erschienen später mit meiner Einleitung im Wiener
Plan (wo Otto Basil auch die ersten deutschen Poesien Paul Celans publizierte),
und ich wünschte mir, daß ein letzter Wunsch des Schreibenden nicht ganz
unerfüllt bliebe -
Und jetzt: - zu andern kommen, dann und wann,
Da tritt mit mir Verstummen in den Raum,
Bemüht euch nicht, was hilft der dünne Flaum,
Den eine Phrase drüber flechten kann.
Doch wenn ich einst mit Menschen klingen werde,
Das sei wie Tanz aus alten Gartenschenken
Und Sommerfernen, bebendes Verschränken,
Gedämpftes Lied aus Bergen, Meer und Erde.
Laat mij maar
liggen bovengronds
afgescheiden van lof en ironie
geweerd van de speen
waarover we het laken heen en weer trokken.
Ik stel het wel in
mijn houten huis
zo ver en even dicht bij u.
Laat mij maar liggen
bovengronds
wachtend op een licht, een toehappend inzicht
laat mij de rug keren van al wie heeft getracht.
Ik heb u goed
begrepen
en werd al zoveel bemind.
Wouter Steyaert (Gent, 1982)
Gent
De Romeinse dichter Gaius Valerius Catullus werd geboren in 87 v. Chr, in Sirmione bij Verona Zie ook alle tags voor Catullusop dit blog.
Carmen VIII
Arme Catullus, word
toch eindlijk wijs!
Wat eens verloren ging, komt nooit weerom.
Eens was het louter
lentezonneschijn,
toen jij haar willig volgde, waar zij riep,
bemind, zooals geen tweede wordt bemind.
Dan was het dartelheid en minnespel.
Al wat je wou, zij liet je graag begaan.
Toen was het louter
lentezonneschijn.
Zij wil niet meer.
Wil niet, wat toch niet kan!
Loop haar niet langer na, betreur haar niet
maar wees verstandig en verman dit hart!
Vaarwel, Catullus
heeft zijn hart vermand.
Hij vraagt je bijzijn, vraagt je gunst niet meer.
En jij ..., het zal
je rouwen, maar te laat.
Rampzalige, wat zal je leven zijn?
Wie mag je naderen, je schoonheid zien?
Wie zal je liefde hebben, wie je lijf?
Wien bijt je kus, je kus, de lippen wond?
Zwijg stil,
Catullus, en verman dit hart!
Carmen LXXII
Eens was het, Lesbia, zoo, dat je niets van
een ander wou weten,
zelfs niet van Jupiter zelf, als naar je liefde hij dong.
Toen heb ik van je gehouden, niet zoo als Jan Rap van zijn meisje,
neen, maar zooals van hun zoons ouders, de hoop van hun huis.
Nu ben ik niet meer verblind, en al laait nu mijn hartstocht nog feller,
achting gevoel ik niet meer, eerbied verdween uit mijn hart.
Vraag je nog, hoe dat kan zijn? Zulk een krenking verandert de liefde:
zinnenlust steigert omhoog, teederheid schrompelt ineen.
Vertaald
door A. Rutgers van der Loeff
Catullus (87 v. Chr 54 v.
Chr.)
Catullus Reading His Poems door Sir Laurence Alma
Tadema, 1870