Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
06-03-2017
Patrick deWitt, Gabriel García Márquez, Jeremy Reed, Marijke Hanegraaf, Thomas Acda, Günter Kunert, Clark Accord, Elizabeth Barrett Browning, Michelangelo
“These words played in Lucy’s head as he stood on the platform awaiting the Count and Countess’s arrival. As the train came into the station, he could hear a man’s wild cackling; when the Count emerged from his compartment he was quite obviously drunken, swaying in place, a cigar planted in the fold of his slick, blubbery mouth. His skull was a softly pink egg, his eyes blood-daubed yolks — he drew back from the sunlight as one scalded. Once recovered, he focused on Lucy, gripping him by the lapel. “Ah, Broom, happy to see you again, boy.” “Yes, sir, nice to see you, as well. Only I’m not Mr Broom; my name is Lucy.” “What?” “My name is Lucy, sir.” The Count stared. “You’re Broom.” “I’m not he, sir.” “Well, where has Broom run off to?” “He has died, sir.” The Count leaned back on his heels. Speaking over his shoulder and into the blackened compartment, he said, “Did you know about this?” “About what?” said the Countess. “Broom is dead.” “Who?” “The servant lad? Broom? You were so fond of him last time we visited.” “Oh, yes, him. Nice boy — nice colouring. He’s dead, you say?” “Dead as dinner, apparently.” “How did he die?” “I don’t know how.” The Count looked at Lucy. “How?” Lucy said, “He was possessed by a wickedness and so cast himself into the Very Large Hole, sir.” The Count made an irritable face. “Did he say a very large hole?” the Countess asked."
Uit: Memories of My Melancholy Whores (Vertaald door Edith Grossman)
“I live in a colonial house, on the sunny side of San Nicolás Park, where I have spent all the days of my life without wife or fortune, where my parents lived and died, and where I have proposed to die alone, in the same bed in which I was born and on a day that I hope will be distant and painless. My father bought the house at public auction at the end of the nineteenth century, rented the ground floor for luxury shops to a consortium of Italians, and reserved for himself the second floor, where he would live in happiness with one of their daughters, Florina de Dios Cargamantos, a notable interpreter of Mozart, a multilingual Garibaldian, and the most beautiful and talented woman who ever lived in the city: my mother. The house is spacious and bright, with stucco arches and floors tiled in Florentine mosaics, and four glass doors leading to a wraparound balcony where my mother would sit on March nights to sing love arias with other girls, her cousins. From there you can see San Nicolás Park, the cathedral, and the statue of Christopher Columbus, and beyond that the warehouses on the river wharf and the vast horizon of the Great Magdalena River twenty leagues distant from its estuary. The only unpleasant aspect of the house is that the sun keeps changing windows in the course of the day, and all of them have to be closed when you try to take a siesta in the torrid half-light. When I was left on my own, at the age of thirty-two, I moved into what had been my parents’ bedroom, opened a doorway between that room and the library, and began to auction off whatever I didn’t need to live, which turned out to be almost everything but the books and the Pianola rolls. For forty years I was the cable editor at El Diario de La Paz, which meant reconstructing and completing in indigenous prose the news of the world that we caught as it flew through sidereal space on shortwaves or in Morse code. Today I scrape by on my pension from that extinct profession, get by even less on the one I receive for having taught Spanish and Latin grammar, earn almost nothing from the Sunday column I’ve written without flagging for more than half a century, and nothing at all from the music and theater pieces published as a favor to me on the many occasions when notable performers come to town.”
Gabriel García Márquez (6 maart 1928 - 17 april 2014)
Mocht je me niet op je feestje uitnodigen ik zal aanwezig zijn.
Ik zal er zijn in jouw speciale aandacht om me niet uit te nodigen en in de ongestelde vragen van je gasten in de vermoedens, de gissingen.
Ik zal het gesprek sturen, want halverwege een zin die lastig op mij toeliep stokt iemand, ik ben het waar jullie overheen praten
wat je niet zegt doet ook mee het glipt in de stiltes die vallen en die jullie met zijn allen haastig zullen vullen. Vanwege mij kletsen jullie zoveel door elkaar
dat jullie het de hele avond over niets hebben en lacherig zijn, waarbij ongetwijfeld iemand denkt Hoe kan ik lachen als zij er niet is? zodat ik zelfs tussen jullie gelach zit.
De steen te ervaren
Iemand legde een steen op haar hoofd, maar ze wou dat het een hoed was.
Ze droeg hem als een hoge hoed. Zulke hoeden zijn zwaar, ze verplichten.
De steen droeg in zich de tijd die haar hals sterkte en rechtte en haar wekte:
ze droeg een steen. Het gelukkig moment de steen te ervaren
als een bot van de aarde, voornamer dan ieder gewicht dat de geesten scheidt.
“The year is AD 218. From where he stood, pointing his left cheekbone up for the mirror, Heliogabalus was aware that he was being watched. The sensation frisked his nerves, causing him to freeze. The idea that there was two of him, and that the other meant trouble, had been cooking in his unconscious for a long time. He could hear the rain outside knuckling the little yellow pompons of flowering mimosa. The unseasonable rains had been returning day after day, the rapping staccato of brilliant showers seeming even to break into his sleep and make noise in his dreams. He was fourteen years old. So much had happened already that he remembered highlights in his life with total recall. For weeks now, encouraged by his mother Symiamira and her entourage of lovers, Heliogabalus had dared to entertain the hope of becoming not only emperor but caesar. Was he not, after all, reputed to be the illegitimate son of the butchered Caracalla and as such the last of the Antonines? No matter how tenuous his claims to the imperial title, he knew instinctually that he was about to take up with his destiny. It was somewhere out there on the exhaustive highway that led to Rome. His mother had fed him with ambition the way a slow poison accumulates in the system. It was she who had condoned his wish to make up like a girl and live out his same-sex attractions. She had fine-tuned his aesthetic, allowed him to wear her dresses and been right behind him in his fanatical devotion to the god Elagabal. But more than anything she had impressed on him his difference. He was set apart, she claimed, by the data in his blood. An emperor's sperm had patterned menus in his genes. His imagination had needed little prompting. Already he saw himself dragging it in front of the Senate. It was his plan to affront their machismo by insisting that women should be introduced into the governing body. He had it in mind to subvert the whole gender-bias on which Roman society was founded. In the hours in which he was thrown in on himself and had nothing to do, he would create scenarios in his head, like shooting random footage. In these documentaries he was invariably in the process of entering Rome, and to his astonishment there was nobody there. He had come to a dead city.”
Jeremy Reed (Jersey, 6 maart 1951)
De Nederlandse cabaretier, acteur, schrijver en zanger Thomas Acda werd geboren in Amsterdam op 6 maart 1967. Zie ook alle tags voor Thomas Acdaop dit blog.
Uit:Onderweg met Roadie
“Ze kijkt me aan, ze weet dat ik wat wil zeggen. In haar hoofd legt ze waarschijnlijk haar in de afgelopen jaren verzamelde snedige antwoorden op een afvuurbaar rijtje klaar. Maar ik zeg niets, terwijl ik die vrouw toch met drie, vier zinnen had kunnen vloeren. ‘Echt? Twaalf? Wow? Thanks!’ hoor ik mezelf zeggen. Ben ik dat? Het klinkt nog gemeend ook. Het vóélt ook gemeend, net als wanneer ik speel en een filmscène lekker loopt. Het gevoel dat het klopt. Mijn tegenspeler en ik, goed in het moment. Dan voelt het alsof het sneeuwt om ons heen. ‘Je bent een van de twaalf,’ murmelt de vrouw nog wat na, opgelucht dat ik me weer gedraag zoals bezoekers dat hier behoren te doen. Dóórlopend. Vol verwondering. En met respect voor de suppoost, toch wel het luiste baantje ter wereld. In de niet te ontwijken museumshop neem ik geroutineerd de Charles en Ray Eames-dvd Powers of Ten uit het schap, mijn Catcher in the Rye. Als ik die dvd zie liggen, moet ik hem kopen. Mocht je mij willen uitnodigen op je verjaardag: tien tegen een dat ik kom opdagen met deze dvd. Omdat ik te laat ben geweest om een echt cadeau te kopen en ik deze dus in tientallen in de kast heb liggen, ongeopend. Papiertje eromheen en kijk eens hoe attent ik ben! Al zullen er, als we gemeenschappelijke kennissen hebben, best een paar mensen elkaar bevreemd aankijken. Maar toen zij jarig waren keken ze maar wat blij. Ik sluit me aan in de rij voor de kassa. Het witte evenbeeld van mijn zwarte vriendin met de geïmplanteerde kruk slaat met de worstjes onder aan haar arm zuchtend op de kassa. Ze slaat steeds te veel aan. De kassawereld is duidelijk nog niet klaar voor het obesitastijdperk. Deze vrouw is roze, oningepakt vet dat hier een kassabaantje heeft bemachtigd. Mocht je een erkende vijand van de Verenigde Staten zijn, dan zou ik niet meer investeren in wapens maar in suiker. En die, in welke snackvorm ook, voor een habbekrats verkopen aan de yank. Ze hebben nog maar een klein duwtje nodig. Alleen acteur en zanger Harry Dean Stanton is nog slank. Andere slanke mensen hebben nog steeds veel vet, maar hebben zich ervan laten scheiden.”
Wieder die Eimer mit Wasser fürsorglich gefüllt. Wieder unlöschbar die Brände, der Durst Sterbender. Kostengünstige Gasmasken neben den Betten. Auch der Haß ist fest installiert wie die Angst. Blinde und Krüppel sind abzuweisen von der Tür: Selig wessen noch eine eignet. Dunkelhäutigen droht Tod, ein Meister aus Deutschland keineswegs allein, vielmehr Herr der Welt. Hopliten ziehen durch die Straßen, sie trinken auf ihr Wohl unser Blut, genießen unser Fleisch. Die Greisin im Rinnstein lohnt nicht die Entbeinung. Ratten kehren aus der Literatur zurück in die wahnhafte Wirklichkeit, als Sieger verlorener wie gewonnener Schlachten.
Genesis
In die Endlichkeit hineingeboren und ganz und gar und gleich verschworen dem Maschinengang der Fakten, zurechtgemacht zum Unrecht, vergebens zum Verkauf bestellt, hauptsächlich geschlechtlich geschäftig dem kosmischen Gewölbe anheimgegeben, der Fortsetzung entgangen, verblieben fragmentarisch wie du weh dir.
Günter Kunert (Berlijn, 6 maart 1929) Kunert met zelfportret
Uit: The Queen From Paramaribo (Vertaald door Susan Massotty)
“It was infuriating, watching the man trying to bite,back a smile. But she wasn’t about to let him see how tense she was. “You mean it’ll be an honor for him to dance with me. At the Halikibe I’m known as the ‘Queen of the Black Bottom.’ Besides, I’ve spent weeks perfectin my style. I can dance better than any woman alive. The Black Bottom,the Charleston, the Rumba, the Tango – I can do ‘em all!” She tossed her head back challengingly. “They say he’s the best Black Bottom dancer in the West Indies. He never stops bragging about how good he is. I hea he likes to make a laughingstock out of his partners. If they aren’t good enough, he ups the tempo and makes quick rhythm changes. The poor girl stumbles around in his arms, and the crowd laps it up.” “Really? Well, I’m ready for him. Let him have a try. This twenty-six-year-old gal is gonna show him a thing or two! But there’s no need for you to worry. You concentrate on your driving skills, and I’ll see to the dancing.” “I was just trying to warn you.” Though she radiated calm, her stomach was churning. She was terrified at the thought of being turned into a laughingstock. If she made one wrong step or couldn’t keep up with him tonight, she’d be done for. So much for her fame as the sta of the Halikibe. She knew that the other girls would grab at the chance to topple her from her throne. Not to mention that the men would no longer be lining up to dance with her. The ticket price would hit rock bottom. And of course they’d all laugh themselves sick.“
I heard an angel speak last night, And he said 'Write! Write a Nation's curse for me, And send it over the Western Sea.'
I faltered, taking up the word: 'Not so, my lord! If curses must be, choose another To send thy curse against my brother.
'For I am bound by gratitude, By love and blood, To brothers of mine across the sea, Who stretch out kindly hands to me.'
'Therefore,' the voice said, 'shalt thou write My curse to-night. From the summits of love a curse is driven, As lightning is from the tops of heaven.'
'Not so,' I answered. 'Evermore My heart is sore For my own land's sins: for little feet Of children bleeding along the street:
'For parked-up honors that gainsay The right of way: For almsgiving through a door that is Not open enough for two friends to kiss:
'For love of freedom which abates Beyond the Straits: For patriot virtue starved to vice on Self-praise, self-interest, and suspicion:
'For an oligarchic parliament, And bribes well-meant. What curse to another land assign, When heavy-souled for the sins of mine?'
Elizabeth Barrett Browning (6 maart 1806 – 29 juni 1861) Portret van Elizabeth Barrett Browning en haar zoon, Robert, 1850-55 door Francesco Podesti
De Italiaanse beeldhouwer, schilder, architect en dichter Michelangelo werd geboren op 6 maart 1475 in Caprese. Zie ook alle tags voor Michelangeloop dit blog.
The Heavenly Birth Of Love And Beauty
This heart of flesh feeds not with life my love: The love wherewith I love thee hath no heart; Nor harbours it in any mortal part, Where erring thought or ill desire may move.
When first Love sent our souls from God above, He fashioned me to see thee as thou art- Pure light ; and thus I find God’s counterpart In thy fair face and feel the sting thereof.
As heat from fire, from loveliness divine The mind that worships what recalls the sun From whence she sprang, can be divided never:
And since thine eys all Paradise enshrine, Burning unto those orbs of light I run, There where I loved thee first to dwell for ever.
Vertaald door John Addington Symonds
Michelangelo (6 maart 1475 – 18 februari 1564) De replica van Michelangelo’s David voor het Palazzo della Signoria, Florence
Tags:Patrick deWitt, Gabriel García Márquez, Jeremy Reed, Marijke Hanegraaf, Thomas Acda, Günter Kunert, Clark Accord, Elizabeth Barrett Browning, Michelangelo, Romenu
In mijn ogen strek ik mij geweldig uit, ik ben in alles wat ik zie.
Al uren klimmen we, de bergen zinken weg, alleen de diepten klimmen mee. Ik zie een meertje dat gesprongen is, een in het ijs geslagen spinnenweb.
Mijn hond doet steeds meer dingen voor het laatst. Nog één keer deze hoogte en hij gaat nog één keer liggen en hij haalt nog één keer adem en hij valt in slaap.
In wat ik niet zie ben ik trouwens ook.
Stanley
Onverzadigbarekoekjesvrager stuiterendetennisballenjager gigantischgrotestokkendrager altijd tot nog extra werk bereid.
Er schoten twee schimmen over het pad de achterste mijn dappere hond en even later weer twee schimmen, nu in omgekeerde richting, de achterste een daverend everzwijn.
Tezamen op een heuveltje, hij met zijn gebroken rug, ik met mijn strelende hand. Ik zal je missen of met een roerend germanisme jij zult aan mij ontbreken.
Toen is hij opgestaan en zijn we maar naar huis gegaan.
“En voor het einde van het najaar werden zijn schreden verder geleid. Een hond die hem op den landweg had gezien liep achter zijn voeten, een reiziger vergezelde hem. De vreemdeling sprak gedurig terwijl zij voortgingen in den vochtigen dag, zijn gebaren waren niets dan vragen, en Tamalone luisterde met zijn hoofd zeer laag ter neder gebogen, want er was in de woorden die hij hoorde heugenis van een verleden dat hij geheim hield in zijn ziel. Maar wanneer de ander stil stond om op antwoord te wachten, keek hij rond naar het land waar de wilgen geel van gebladert, met de bochtige slingers van wingerdloof en een schielijk watertje daarneven, in dit vluchtige zonlicht de eenzaamheid tot een sierlijke vreugde maakten, en hij antwoordde niet, het zwijgen was hem liever dan donkere woorden en vragen zonder eind. En zwijgend vervolgden zij hun tocht, tot Meron Joseph met diepe stem, buigzaam en berustend van toon, verder sprak over voorzienigheid, over het onheil dat hij aanschouwd had, en zooveel verhaalde en zoo lang, dat Tamalone ten laatste enkel luisterde naar den klank zijner stem. Die was hem aangenaam geworden, hij wist niet hoe, maar het was voor het eerst sedert menigen dag dat het geluid en de aanwezigheid van een ander hem gevallig waren. Toen hij zijn reis begon had hij wel geweten dat de groote verwachting nog steeds in hem leefde, nochtans bij dit luttel behagen al vreesde hij voor ontrouw aan het liefste waar hij gedachten aan wijdde. Zijn wensch was alleen door de landen te loopen, immer alleen gelijk hij altoos gedaan had, gelijk naar zijn aard was, en de stad daarginder zou van veel dat zijn droevigen vrede kon storen wel vol zijn. Maar hij had uit de diepten de oude vraag van onnoozeler jaren, in zwaarderen toon thans, weer in zijn borst verstaan, of hij waarlijk aldus was geschapen voor het geluk te vroeg of te laat? - en hij was tot zijn bevreemding meer dan in den jongelingstijd verlangend geworden naar het onverwachte dat in de wereld geschiedt.”
Arthur van Schendel (5 maart 1874 – 11 september 1946) Portret door Jan Poortenaar, 1955
De Canadese (Franstalige) schrijfster Nelly Arcan - pseudoniem van Isabelle Fortier – werd geboren in Lac-Mégantic op 5 maart 1973. Zie ook alle tags voor Nelly Arcan op dit blog.
Uit: Folle
“Je disais que l'équilibre entre les hommes et les femmes aurait pu exister si Dieu avait permis que l'ovulation soit produite par l'orgasme et non par l'autonomie d'un système qui ne tient pas compte de la montée du plaisir ni de l'urgence de se vider ni même des états d'âme qui pourraient entraver la libération de l'ovule. À ça j'ajoutais que si les femmes pouvaient décharger leur fertilité comme les hommes, les hommes en perdraient leurs moyens de bander et que cette question de la décharge des femmes les absorberait entièrement. Je disais que la bipolarité qui supporte l'univers en agençant tous ses atomes et qui fait s'inverser les pôles sud et nord tous les x millions d'années donnerait aux hommes une nature de femme. Si mon grand-père m'avait entendue, il en aurait été retourné, mon grand-père ne croyait pas en l'évolution de l'espèce humaine, il croyait seulement en sa disparition. » (…)
« Ensemble on a pourtant vécu de bons moments. Un mois ou deux après notre première rencontre à Nova on s'est aimés en même temps. Entre nous il y a eu des moments magnétiques où on ne prenait plus la peine de terminer nos phrases tant l'un savait où l'autre voulait en venir : c'était le stade de la contemplation de soi dans l'autre. Entre nous il y a eu une courte période où on s'entendait sur tout et même sur le fait que les hommes et les femmes ne peuvent pas s'entendre. Je me souviens d'ailleurs de ce livre que tu avais lu où les hommes venaient de Mars et les femmes de Vénus, je me souviens que la mésentente y était expliquée de long en large et qu'à tes yeux ces explications avaient fait de nous un couple typique; l'un face à l'autre, nos sexes réagissaient comme prévu."
Uit:The Monster Man of Horror House (Vertaald door Heike Schrapper)
„In jeder Stadt, in jedem Viertel gibt es so ein gruseliges altes Haus: heruntergekommen, zugewuchert, vernachlässigt und vergessen. Bewohnt wird es in der Regel von einem gruseligen alten Mann, der mehr oder weniger den gleichen Eindruck macht. Vergammelt, verwittert und mit bröckelnder Fassade schlurft dieser alte Mann durch die Gegend und kümmert sich um seinen eigenen Kram, wie zum Beispiel das Durchwühlen der Bauschuttcontainer in der Nachbarschaft. Wenn er und sein muffiger Geruch kommen, um die Rente abzuholen, lichtet sich unweigerlich die Schlange vor dem Postschalter. Die Tatsache, dass er von allen als verschrobener Sonderling angesehen wird, ist ihm beneidenswerterweise überhaupt nicht bewusst. Er selbst hält sich für einen ruhigen, anspruchslosen Gesellen, unaufdringlich und weise – zwar ein Einzelgänger, aber auch ganz schön ausgefuchst. Und höchstwahrscheinlich macht er den klassischen Fehler zu denken, dass er sich einfach nur aus den Angelegenheiten anderer heraushalten muss, damit die anderen sich auch aus seinen heraushalten. Wenn es doch bloß so einfach wäre! Es hat ein paar Monate gedauert, bis ich herausfand, dass der gruselige alte Sonderling in meiner Straße ich selbst war. Bis dahin hatte ich mich einfach nur als John betrachtet: hart arbeitend, konservativ, sparsam und alleinstehend. An heißen Tagen vielleicht ein wenig streng riechend, aber was machte das schon, wenn ich sowieso allein lebte? In meinem eigenen Haus konnte ich schließlich riechen, wie ich wollte.“
La grotte ou saint Jean eut la révélation de l'Apocalypse ferme à midi.
Arrivés en retard, nous entrâmes de justesse — soulagés — car notre bateau partait le soir même.
Nous descendîmes rapidement les quelques dizaines de marches, ombragées de bougainvillées, qui conduisent au saint lieu. L'endroit est petit, bas, sombre, presque humide.
En quelques minutes (était-ce une éternité?) le vieux pope de service désigne à notre attention:
a) Une alvéole dans le roc, à ras du sol, où saint Jean appuyait sa tête pour se reposer.
b) Au-dessus, une croix taillée par l'Évangéliste selon la tradition.
c) A droite, une encoche où le grand exilé plaçait la main quand il voulait s'agenouiller pour prier, ou quand il voulait se relever.
d) Plus haut, une sorte de pupitre naturel inscrit à même la paroi, où Prochoros, disciple de l'ancien pêcheur de Tibériade, écrivit, sous la dictée, le texte de l'Apocalypse.
e) Enfin, au plafond, une fente en forme de croix, signe de la présence divine, et d'où Jean entendit Dieu lui dire: Je suis l'Alpha et l'Oméga.
The earth is your mother, she holds you. The sky is your father, he protects you. Sleep, sleep. Rainbow is your sister, she loves you. The winds are your brothers, they sing to you. Sleep, sleep. We are together always We are together always There never was a time when this was not so.
“It was Empire, the resistless subjugation of all this central world of the lakes and the prairies. Here, mid-most in the land, beat the Heart of the Nation, whence inevitably must come its immeasurable power, its infinite, infinite, inexhaustible vitality. Here, of all her cities, throbbed the true life - the true power and spirit of America; gigantic, crude with the crudity of youth, disdaining rivalry; sane and healthy and vigorous; brutal in its ambition, arrogant in the new-found knowledge of its giant strength, prodigal of its wealth, infinite in its desires. In its capacity boundless, in its courage indomitable; subduing the wilderness in a single generation, defying calamity, and through the flame and the debris of a commonwealth in ashes, rising suddenly renewed, formidable, and Titanic. Laura, her eyes dizzied, her ears stunned, watched tirelessly. “There is something terrible about it,” she murmured, half to herself, “something insensate. In a way, it doesn’t seem human. It’s like a great tidal wave. It’s all very well for the individual just so long as he can keep afloat, but once fallen, how horribly quick it would crush him, annihilate him, how horribly quick, and with such horrible indifference! I suppose it’s civilisation in the making, the thing that isn’t meant to be seen, as though it were too elemental, too - primordial; like the first verses of Genesis.”
Frank Norris (5 maart 1870 – 25 oktober 1902) Cover
Uit:Alles hat seine Zeit (Tempo di uccidere, Vertaald door Susanne Hurni)
"Ich hätte eine Abkürzung nehmen können, aber ich habe nicht allzu viel Vertrauen zu den Abkürzungen in Afrika. Und doch zweigte von der Straße, an der Seite zum Fluss, dann und wann ein Pfad ab, der nach kurzen Windungen steil abfiel zum Gehölz. Ich achtete also nicht auf die Abkürzungen, und nach zwei Stunden (die Hitze hatte zugenommen, und die Bäume waren erschreckend gewachsen, schienen aber immer mehr wie aus Pappkarton zu sein, immer älter und salbungsvoller, wie Heilige einer untergegangenen Religion) sah ich, dass der Buschwald dichter und die Straße heiß und sandig wurde. Der Fluss lag plötzlich vor mir. Man war dabei, eine neue Brücke zu bauen. Zwischen den dicken Bäumen standen noch ein paar Kreuze, und unter dem heißen Sand, in den Kisten, in denen Büchsenfleisch und Zwieback gewesen waren, lagen noch ein paar Leichen. Irgendein Soldat, der stehengeblieben war und gesagt hatte: «Ich schaff ’s nicht mehr»; es hatte wohl auch Mühe gekostet, den Feldwebel, dann den Oberleutnant und dann den Hauptmann zu überreden, dass sie ihn hier ausruhen ließen. Und irgendetwas in dieser Natur (vielleicht der graue Sand oder die Knospen der Bäume) hatte ihm wohl zu verstehen gegeben, dass seine Ruhe nun wirklich begann. Die Leute, die das Büchsenfleisch und den Zwieback in di Kisten packen, dort oben, Tausende von Kilometern entfernt, wissen nicht, wie kostbar dieses Holz ist. Wahrhaftig ein mit Sorgfalt zu behandelndes Holz! Eine Kiste ist immer nützlich, und wer auch nur eine besitzt, verschönt sich sein Zelt mit einem außergewöhnlichen Möbelstück; in ruhigen Zeiten kann er noch das Bild der geliebten Frau daraufstellen, zwischen ein Buch und den Tabaksbeutel. Es ist weniger schwierig, sich eine Frau zum lieben zu verschaffen, als eine Kiste. Kein einziger lastwagen. Die Arbeiter hatten wohl wegen der Hitze aufgehört zu arbeiten und aßen. Sie waren neu angekommen, nach den großen Sonnenbrillen zu schließen, die sie noch nicht weggeworfen hatten. Sie saßen vor ihren Zelten und plauderten mit dem Carabiniere des Postens, noch erstaunt darüber, dass es sie nach hier unten verschlagen hatte in dieses Land, das so anders war als jenes Afrika ihrer Vorstellung.“
Ennio Flaiano (5 maart 1910 – 20 november 1972) Standbeeld in Pescara
Durch meinen Garten flog ein Weihrauchwölkchen, Ein Kirchenduft der Maienprozession: Der Wohlgeruch gefiel dem Bienenvölkchen, Und süßer ward der Blumen bauch davon.
Indes die Knaben von Maria sangen, Die himmelfern auf mondner Sichel steht, Und ihre Stimmen in der Flur verklangen‚ Verrichteten die Immen ihr Gebet.
Sie zogen den blühenden Kapellen, Geweiht dem Kinde und der Lieben Frau, Und schöpften summend aus den Nektarquellen Das reine Wachs, den goldenen Honigtau.
Die Beete glänzten von Gewürzt und Kräutern, Gesegnet von der Maienprozession. Das Öl begann sich zärtlicher zu läutern, Von Vogelwipfeln glockte Glorienton.
Durch meinen Garten flog das Weihrauchwölkchen Und floß vergebend in die Gottesluft: Als zöge heimlich mit ein Engelswölkchen, Umwehte traumhaft mich ein Sternenduft.
Wenn meine Rose blüht
Wenn meine Rose blüht, bedarf es andrer Blumen nicht, sie heiligt mein Gemüt, und füllt mein Herz mit Licht.
Wie sollte da noch Platz für andre Blumen sein? Ein ganzer Rosengarten rankt in mich hinein.
„Und Goethe, den sie unter die glücklichsten Sterblichen rechnen, Goethe sagte am Abend seines Lebens zu Eckermann, daß wenn er die Summe seines Daseins zöge, kaum vier Wochen ungetrübten Glückes herauskämen. "Der Menschheit ganzer Jammer faßt mich an!" Wer dieses eine Wort dem Faust in den Mund legen konnte, der mußte die himmlischen Mächte kennen gelernt, der mußte mit dem alten Harfner im Wilhelm Meister die kummervollen Nächte weinend auf seinem Bette gesessen und sein Brot mit Thränen gegessen haben. Oder wer wollte behaupten, daß Justinus Kerner keine subjective Wahrheit, keine eigene Erfahrung ausspricht, wenn er singt:
Poesie ist tiefes Schmerzen, Und es kommt das echte Lied Einzig aus dem Menschenherzen, Das ein schweres Leid durchglüht. Doch die höchsten Poesien Schweigen wie der höchste Schmerz; Nur wie Geisterschatten ziehen Stumm sie durchs gebrochne Herz.
Es ist für Viele, nur nicht für Alle wahr was Freiligrath sagt, daß die Flamme der Dichtung ein Fluch, ihr Mal ein Kainstempel sei, es ist namentlich für diejenigen wahr welche das sittliche Maß und die Selbstbeherrschung des Geistes aus Uebermuth oder Schlaffheit gering achten; dem Nessushemd ward von Prutz mit Recht die Leukotheabinde der Dichtung entgegengehalten. Goethe sagt in einem Divansliede nach Hafis:
Ich will es gerne gestehn Ich singe mit schwerem Herzen; Sieh doch einmal die Kerzen, Sie leuchten indem sie vergehn.“
Moritz Carrière (5 maart 1817 – 19 januari 1895) Griedel
Ich mag so gerne liegen am Hügel in der Nacht und schau'n in dunkler Höhe die goldne Sternenpracht. Ich mag so gerne schauen der Rosen sanften Schein in ihrem Dufte schwelgend von Herzen fröhlich sein.
Ich mag so gerne lauschen im Hain im Dämmerlicht, vertrauten fernen Tönen daraus die Sehnsucht spricht. Und doch in deiner Nähe was ist dies Alles mir, was Sterne, Blumen, Töne bei Blick und Wort von dir?
Karl August Timotheus Kahlert (5 maart 1807 – 29 maart 1864) Breslau
Uit:Ik was het niet (Vertaald door Hilde Keteleer)
“Ik vroeg de anderen wat ze ervan vonden dat Felix Magath nu trainer van Schalke werd. Iedereen kende alleen maar Bayern München. Natuurlijk wist ik wel dat het zinvol was om met de collega’s iets te gaan drinken. Netwerken en zo. Het wás ook werk, maar niet zo productief dat je er een hele nacht aan hoefde te besteden. Waarom dronken ze niet gewoon twee pintjes, handelden intussen de hele riedel van Tottenham en Arsenal, Auditt, Range Rover en vrouwelijke collega’s af en gingen dan maffen? Eindelijk ging de kroeg dicht. Ik liep naar het hotel en had al op de liftknop geduwd toen Vikram, de in Bombay geboren Arsenalfan, aan mijn mouw trok en me meezeulde naar de hotelbar, waar iedereen bij elkaar zat. ‘We drinken Jägermeister, man’, had hij gezegd, alsof ik dan als Duitser geen nee kon zeggen. En dus dronk ik. Veroorzaakte een pijnlijke stilte toen ik zei dat ik geen auto had. Om drie uur deed ik alsof ik naar de wc moest, liep naar mijn kamer, kotste, douchte, dronk twee liter water, nam twee magnesiumtabletten, drie paracetamols en een Pantozol, pakte mijn koffer, nam een taxi naar Heathrow en stapte om 5.03 uur in dit vliegtuig terug naar Chicago. De stewardess nam mijn jasje aan en hing het op een knaapje, waaraan ze mijn instapkaart vastmaakte als een garderobenummer. Daarna kwam ze met een glas champagne. Ik moest me beheersen om niemand te laten merken hoe blij ik was met mijn stoel in de businessclass. Per slot van rekening was deze vlucht geen cadeau van Rutherford & Gold maar een noodzakelijke uitgave.”
“Later, when she was older, Mariam did understand. It was the way Nana uttered the wordnot so much saying it as spitting it at herthat made Mariam feel the full sting of it. She understood then what Nana meant, that a harami was an unwanted thing; that she, Mariam, was an illegitimate person who would never have legitimate claim to the things other people had, things such as love, family, home, acceptance. Jalil never called Mariam this name. Jalil said she was his little flower. He was fond of sitting her on his lap and telling her stories, like the time he told her that Herat, the city where Mariam was born, in 1959, had once been the cradle of Persian culture, the home of writers, painters, and Sufis. "You couldn't stretch a leg here without poking a poet in the ass," he laughed. Jalil told her the story of Queen Gauhar Shad, who had raised the famous minarets as her loving ode to Herat back in the fifteenth century. He described to her the green wheat fields of Herat, the orchards, the vines pregnant with plump grapes, the city's crowded, vaulted bazaars. "There is a pistachio tree," Jalil said one day, "and beneath it, Mariam jo, is buried none other than the great poet Jami." He leaned in and whispered, "Jami lived over five hundred years ago. He did. I took you there once, to the tree. You were little. You wouldn't remember." It was true. Mariam didn't remember. And though she would live the first fifteen years of her life within walking distance of Herat, Mariam would never see this storied tree. She would never see the famous minarets up close, and she would never pick fruit from Herat's orchards or stroll in its fields of wheat. But whenever Jalil talked like this, Mariam would listen with enchantment. She would admire Jalil for his vast and worldly knowledge. She would quiver with pride to have a father who knew such things. "What rich lies!" Nana said after Jalil left. "Rich man telling rich lies. He never took you to any tree. And don't let him charm you. He betrayed us, your beloved father. He cast us out. He cast us out of his big fancy house like we were nothing to him. He did it happily." Mariam would listen dutifully to this. She never dared say to Nana how much she disliked her talking this way about Jalil. The truth was that around Jalil, Mariam did not feel at all like a harami. For an hour or two every Thursday, when Jalil came to see her, all smiles and gifts and endearments, Mariam felt deserving of all the beauty and bounty that life had to give. And, for this, Mariam loved Jalil.”
wir zwei stehen hier also zu dritt und halten die Hand fester. so viel Grün, wie uns der Frühling schenkt, überrascht uns dann doch, das hätten wir nur im Traum gedacht. nicht im Traum aber spiegeln wir uns im Weiher, sehen Entenküken nach, die Spuren ziehen im Wasser. am Horizont leuchten Berge weiß, wir warten noch eine Weile, schwimmen weiter, dem Ufer zu
Heute, vor langer Zeit
siehst du, die Schaukel steht still in Sisak. siehst du, ein Kind sitzt darauf, das keinen Schatten wirft, bis es der Wind hebt ans andere Ufer. wir warten nicht dort, es ist schon zu spät, sagt man uns in der Lobby. alle frühzeitig abgereist. später werden wir die Rechnung zahlen, abfahren, ein einziges Mal zurückblicken, zu sehen, wer winkt
Einklang
Dieser ruhige Atem neben meiner Nacht. Diese kleine Hand in meiner Welt, die sich öffnet, die ich schließe in mir.
““Loudmouth grunted and tried to ignore her eulogy, but at the end of a fiery and vivid description of a brothel in Alexandria he called over to Arthur: "I hear you drink a lot, matey?" Arthur didn't like being called "matey." It put his back up straight away. "Middlin'," he answered modestly. "Why?" "What's the most you've ever drunk, then?" Loudmouth wanted to know. "We used to have boozing matches on shore- leave," he added with a wide, knowing smile to the aroused group of spectators. He reminded Arthur of a sergeant-major who once put him on a charge. "I don't know," Arthur told him. "I can't count, you see." "Well," Loudmouth rejoined, "let's see how much you can drink now. Loser pays the bill." Arthur did not hesitate. Free booze was free booze. Anyway, he begrudged big talkers their unearned glory, and hoped to show him up and take him down to his right size. Loudmouth's tactics were skilful and sound, he had to admit that. Having won the toss-up for choice, he led off on gins, and after the seventh gin he switched to beer, pints. Arthur enjoyed the gins, and relished the beer. It seemed an even contest for a long time, as if they would sit there swilling it back for ever, until Loudmouth suddenly went green halfway through the tenth pint and had to rush outside. He must have paid the bill downstairs, because he didn't come back. Arthur, as if nothing had happened, went back to his beer. He was laughing to himself as he rolled down the stairs, at the dull bumping going on behind his head and along his spine, as if it were happening miles away, like a vibration on another part of the earth's surface, and he an earthquake-machine on which it was faintly recorded. This rolling motion was so restful and soporific, in fact, that when he stopped travelling-having arrived at the bottom of the stairs-he kept his eyes closed and went to sleep. It was a pleasant and faraway feeling, and he wanted to stay in exactly the same position for the rest of his life.”
Alan Sillitoe (4 maart 1928 - 25 april 2010) Cover DVD
Ryszard Kapuściński, Jean-Joseph Rabearivelo, Annette Seemann, F. W. Bernstein, Giorgio Bassani
De Poolse schrijver dichter en journalistRyszard Kapuścińskiwerd geboren in Pinsk, Polen (thans Wit-Rusland), op 4 maart 1932. Zie ook alle tags voor Ryszard Kapuściński op dit blog.
Uit:Travels with Herodotus (Vertaald door Klara Glowczewska)
« Before Herodotus sets out on his travels, ascending rocky paths, sailing a ship over the seas, riding on horseback through the wilds of Asia; before he happens upon the mistrustful Scythians, discovers the wonders of Babylon, and plumbs the mysteries of the Nile; before he experiences a hundred different places and sees a thousand inconceivable things, he will appear for a moment in a lecture on ancient Greece, which Professor Bieiunska-Malowist delivers twice weekly to the first-year students in Warsaw University’s department of history. He will appear and just as quickly vanish. He will disappear so completely that now, years later, when I look through my notes from those classes, I do not find his name. There are Aeschylus and Pericles, Sappho and Socrates, Heraclitus and Plato; but no Herodotus. And yet we took such careful notes. They were our only source of information. The war had ended six years earlier, and the city lay in ruins. Libraries had gone up in flames, we had no textbooks, nobooks at all to speak of. The professor has a calm, soft, even voice. Her dark, attentive eyes regard us through thick lenses with marked curiosity. Sitting at a high lectern, she has before her a hundred young people the majority of whom have no idea that Solon was great, do not know the cause of Antigone’s despair, and could not explain how Themistocles lured the Persians into a trap. If truth be told, we didn’t even quite know where Greece was or, for that matter, that a contemporary country by that name had a past so remarkable and extraordinary as to merit studying at university. We were children of war. High schools were closed during the war years, and although in the larger cities clandestine classes were occasionally convened, here, in this lecture hall, sat mostly girls and boys from remote villages and small towns, ill read, undereducated. It was 1951. University admissions were granted without entrance examinations, family provenance mattering most-in the communist state the children of workers and peasants had the best chances of getting in.”
Ryszard Kapuściński (4 maart 1932 - 23 januari 2007) Getekend door Angelero
On ne sait si c’est de l’Est ou de l’Ouest qu’est venu le premier appel ; mais maintenant,dans leur huttes transpercées par les étoiles et les autres sagaies des ténèbres, les coqs se dénombrent, soufflent dans les conques marines et se répondent de partout jusqu’au retour de celui qui est allé dormir dans l’océan et jusqu’à l’ascension de l’alouette qui va à sa rencontre avec des chants imbus de rosée.
Read
Make no sound, do not speak: off to explore a forest, eyes, heart, mind, dreams . . .
Secret forest; yet you can touch this forest with your hands.
Forest astir with stillness, forest where the bird is gone, the bird to catch, catch in a trap and make him sing or make him cry.
Make him sing or make him cry and tell the place where he was hatched.
Forest. Bird. Secret forest, bird hidden in your hands.
Vertaald door John Reed en Clive Wake
Jean-Joseph Rabearivelo (4 maart 1901 – 22 juni 1937)
“Als alte Frau, im Jahr 1845, legt Christophine Reinwald die sogenannten Notizen über meine Familie nieder, in denen sie die Herkunft vor allem des Bruders beschreibt, doch freilich auch auf sich selbst zu sprechen kommt. So setzt dieser Text mit den Worten ein: »Ob ich schon vermute, daß die bisherigen Lebensbeschreibungen von meinem sel[igen] Bruder fast alles berhrt haben, was meine Familie betrifft, so könnte doch vielleicht teilnehmenden Freunden nicht unwillkommen sein, was ich als älteste Schwester in meinen Erinnerungen noch aufbewahrt habe, und es hiermit aufzeichne.« Die »teilnehmenden Freunde« sind es, diejenigen, die dereinst den Nachlaß ordnen wrden – namentlich war dies die einzige damals noch lebende Nichte Emilie von Gleichen-Rußwurm (1804-1872). Damit ist ein zentrales Lebensthema Christophine Reinwalds genannt: die Freundschaft, die ihr fast wichtiger als die Liebe war. Trotz hoher moralischer und geistiger Ansprche gewann sie lebenslang viele Freunde, fast ausschließlich Frauen. Ein zweites Identifikationsmerkmal stellt sie dem Leser in diesem ersten Satz vor: »Christophine Reinwald, geborene Schiller« – so sollte sie im Alter fast alle Briefe unterzeichnen. Sie sah sich in erster Linie als »Schillers lteste Schwester«. Diese Identität schloß andere Identitäten aus,die gleichwohl einen Großteil ihres Lebens ausmachten: Tochter von Johann Caspar und Elisabeth Dorothea Schiller, Schwester von Louise und Christiane Schiller, Ehefrau von Wilhelm Reinwald, oder einfach nur: Christophine Reinwald, begabte Zeichnerin und Malerin! Sie fährt fort: »Unser lieber Vater, Johann Caspar Schiller, ward in Bittenfeld, einem Dorfe unweit Ludwigsburg in Württemberg, 1723 geboren. Sein Vater war daselbst Schultheiß, den er aber sehr früh verlor, und seine Mutter,Witwe mit sieben Kindern, mußte sich sehr einschränken und konnte nicht viel auf seine Ausbildung verwenden. Sie wollte ihn daher nur für ländliche Geschäfte erziehen, und er mußte sich mit großer Mühe einige Kenntnisse verschaffen.“
Annette Seemann (Frankfurt am Main, 4 maart 1959) Cover
Guten Morgen! O Morgenröte um halb acht, Die kalte Nacht vergangen. Ich lebe und bin aufgewacht, Der Tag hat angefangen.
O Bademantelmorgenstund! Ein Stückchen Schokolade? Die Heizung gluckert glücklich und ich zieh mich aus und bade.
Die bildenden Künste
Wichtig ist das Kleinformat weil’s uns was zu sagen hat. Große Bilder zeigen Farb und Form und schweigen.
Waldunsinn
Pü Reh rennt wiehernd durch den Tann, weil es sich selber melken kann. Das Veilchen platzt; die Nelken welken, sie können sich nicht selber melken. Pü Reh tut weiter wiehern, statt sie zu erziehern.
Uit:The Garden of the Finzi-Continis (Vertaald door Jamie McKendrick)
'Ask that gentleman back there,' he said, jerking his thumb towards me. Giannina turned. Her mouth hidden by the top of the seat, she gave me a rapid glance, severe, filled with mistrust. I waited for her to repeat the question. But she didn't: she promptly turned around and looked straight ahead. Coming down the road, which continued to rise slightly, flanked by a double row of cypresses, groups of villagers were approaching us, girls and young men. It was the Sunday stroll. Arm in arm, the girls at times formed chains that stretched to the center of the road. At the moment we passed them, we felt ourselves inspected through the windows by their laughing eyes, in which curiosity was mixed with a kind of strange pride, barely dissimulated contempt. "Papà,' Gianninia asked again, 'why is it that ancient tombs are not as sad as new ones?' A group more numerous than the others, occupying a good part of the road, and singing in chorus with no thought of making way for us, had forced the car almost to a stop. Her father shifted into second. 'That's obvious,' he answered. 'People who have just died are closer to us, and so we are fonder of them. The Etruscans, after all, have been dead for a long time' – again he was telling a fairy tale – 'so long it's as if they had never lived, as if they had always been dead.' Another longer pause. At the end of it (we were already near the open space I front of the entrance to the necropolis, full of automobiles and buses), it was Giannina's turn to impart the lesson. 'But now, if you say that,' she ventured softly, 'you remind me that the Etruscans were also alive once, and so I'm fond of them, like everyone else.' Our visit then to the necropolis, I recall, was completely affected by the extraordinary tenderness of this sentence. Giannina had prepared us to understand. It was she, the youngest, who somehow guided us."
Ach, vandaag was er niets op de berg, zelfs geen snipper van een vod. Daarom bevind ik mij hier op de hoge toren bij de gepolijste vlaggestok. - En ik hijs de vlag en ik strijk de vlag en hijs de vlag en strijk de vlag. en ik woeker met haar kleuren.
Roet
Ik was tot aan de grens van de zee bijna bij het einde toen een loktoon mij terugvoerde naar dit veren bed op gras dat reeds lang verdord is. Iedere avond kom jij dan nog in 't half-duister schuivend aan en gooit roet in m'n kleurloos eten.
Dans un vieux square où l'océan Du mauvais temps met son séant Sur un banc triste au yeux de pluie C'est d'une blonde Rosse et gironde Que je m'ennuie Dans ce cabaret du Néant Qu'est notre vie.
Amour tremblant
Amour tremblant . Crainte de proie. J'aime vos deux instincts frappants. Crainte tenace. Amour tremblant. Je sais ton style heureusement. Je suis le maître dans la nuit. Amour tenace. Amour tremblant. Tu t'es posé sur le rebord De l'âme la plus misérable. comme un aigle sur un balcon ! Amour tenace. Amour tremblant. L’horloge creuse la mort Je l'honore dans tes beaux yeux, Je la distingue aux seins blessants. Les fleurs qu'on ne voit que la nuit C'est ce qui fait qu'on réfléchit. Mais veuille surveillez nos yeux. Quand nous souffrons fais-nous pleurer. lorsqu'on pleure on est presque heureux. Amour tenace. amour tremblant !
Léon-Paul Fargue (4 maart 1876 – 24 november 1947)
De Duits-sorbische dichter, schrijver en vertaler Kito Lorencwerd geboren op 4 maart 1938 in Schleife (Oost-Sachsen). Zie ook alle tags voor Kito Lorenc op dit blog.
Singende Amsel
Als die steinerne Stadt unter Sirenenrufen ans Sonnenufer rollte und Rauchopfer aufstiegen ins Blau, früh, als ich heimkam sah ich dich auf deinem Mast: Gelbe Flöte schwarzes Herz – es schwingt noch das Mundstück aus Horn vor der leis zitternden Säule zarter Luft. Kleines bebendes Herz, glühst rötlich durch dein schwarzes Gefieder, geflügeltes Herz, so zu singen Angesicht in Angesicht: Sonne und Herz
Nous n’appartenons qu’au sentier de montagne Qui serpente au soleil entre la sauge et le lichen Et s’élance à la nuit, chemin de crête, À la rencontre des constellations. Nous avons rapproché des sommets La limite des terres arables. Les graines éclatent dans nos poings. Les flammes rentrent dans nos os. Que le fumier monte à dos d’hommes jusqu’à nous ! Que la vigne et le seigle répliquent À la vieillesse du volcan ! Les fruits de l’orgueil, les fruits du basalte Mûriront sous les coups Qui nous rendent visibles. La chair endurera ce que l’œil a souffert, Ce que les loups n’ont pas rêvé Avant de descendre à la mer.
L'angle du mur
Ma méditation ton manteau se consument
Pour te perdre mieux Ou te mordre blanche.
La tour délivrée de son lierre croule.
La terreur conduit sous terre ma semence, L'éclairé et la refroidit. J'attends la déflagration.
Et je tutoie les morts, les nouveaux venus. Celle que j'aime est dans leur camp, Fourche, flamme et minerai.
Le sang qui brille sur la page de garde Ne sera jamais le sien.
“In response to his wife's uncertain inquiry about the political speaking, Colonel Miltiades Vaiden called back from his gate that he did not think there would be any ladies at the courthouse that evening. By laying stress on the word "think" the Colonel not only forecasted a purely masculine attendance in Courthouse Square that summer evening in Florence, Alabama, but at the same time he subtly expressed his own personal disapproval of women appearing at political gatherings at any place or time whatsoever. The heavy wife in the doorway hesitated at the Colonel's implication. She had wanted to go. She felt the gregarious impulse of fleshy persons to foregather with crowds, to laugh and fraternize with the audience, to propel her large body among her lighter fellows with the voluptuous and genial ruthlessness of a fat person. However, on the other hand, her feminine fear of being the only woman in the audience stood in her path. But behind these two antagonistic impulses lay another cause of depression which the ponderous wife knew too well but which she never frankly had admitted even to herself. This was that her husband did not want her to go with him to this or to any other public gathering; it was ... that he was ashamed of her. This fact wavered in the woman's mind until she expelled it by calling out: "Oh, Mr. Milt, there'll be a lot of leading men down there, I expect. Maybe some of 'em will offer you a—a better position...." At this mention of position a disagreeable tickle went through the husband's chest, but he answered in an impassive, corrective tone: "Not likely such a topic will come up at a political meeting, Ponny." "Well ... if it does ... you ... you mustn't repulse 'em, Mr. Milt."
„Im Deutschen werden Personennamen ohne Artikel gebraucht. Für Vornamen gelten regional geprägte Eigenheiten, mal mit, mal ohne Artikel. Wer die Sippschaft meint, sollte also sagen: Bei Manns wurde Weihnachten seit Generationen groß gefeiert. Und doch heißt es längst überall Die Manns, als handle es sich um eine Firma, ein Unternehmen, ein Markenzeichen. Dabei schwingt etwas Abschätziges mit, im Sinne von »diese Manns«, mit denen es, wie man ja wisse, etwas Besonderes auf sich habe. Auf ihrer Weltreise von 1927 traten Klaus und Erika Mann als »die literarischen Mann Zwillinge« auf, als Angehörige eines Kollektivs wie Kinder aus einer berühmten Zirkusfamilie. Vielleicht hatte sie Rudolf Grossmanns bebilderter Artikel »Die Romanzwillinge. Thomas und Heinrich Mann« auf diese Idee gebracht, der am 9. Februar 1926 im Berliner Tageblatt erschienen war. Die Pluralform bezog sich ursprünglich auf das schreibende Brüderpaar mit seinen Unterschieden in Schreib- und Lebensstil, im Denken und öffentlichen Auftreten. Im November 1918 wurden in München Postkarten mit den beiden Türmen der Frauenkirche gedruckt, deren Kuppeln jeweils die Köpfe der beiden Romanciers darstellten: »Feindliche Brüder?« Links der schmunzelnde Heinrich über einer roten Fahne, rechts Thomas, missmutig hinüberschielend und von lästigen Krähen umschwärmt. Schon als junger Autor war Klaus Mann Gegenstand von Karikaturen. Th. Th. Heine zeichnete ihn 1925 im Simplicissimus mit einem Manuskript in der Hand, hinter seinem Vater stehend: »Du weißt doch, Papa, Genies haben niemals geniale Söhne, also bist du kein Genie.« Egon Friedrich Maria Aders illustrierte seinen Artikel »Die Dichterdynastie Mann«, der 1927 in der Essener Wochenschauerschien, mit eigenen Zeichnungen: »Heinrich: Aristokrat und Grandseigneur in Gang und Haltung, Manieren und Kleidung, nicht aber im Zuschnitt der Lebensführung, der Behausung und der Repräsentation«. Thomas skizzierte er flau, glatt, konturlos; im Text hieß es, man würde ihn nie für einen Dichter halten, gleichwohl umgebe ihn ein besonderer Glanz im Gegensatz zu Heinrich. »Klaus Mann, der älteste Sohn von Thomas, auch bereits als Dichter bekannt, ist ein sehr begabter Junge, jedenfalls besser als seine allzu scharfen Kritiker.«
Manfred Flügge (Kolding, 3 maart 1946) Thomas en Heinrich Mann in New York, 1940
Het onbereikbare geeft je reden van bestaan. Jij hebt je zinnen op het onbestaanbare gezet, jou spreekt het onuitsprekelijke aan.
Pijnig je geest tot gekwordens toe tot je de ervaring van de dichter evenaart, zich boven zich verheffend in de dreiging der ravijnen, tot hij van extase vrijwel buiten westen raakt.
O de aanwakkerende vrees compleet te verdwijnen nu je echt begonnen bent te worden als een kind - beeld je daarbij het naadloze Vuurlandse duister eens in, dat je omringt, je penetreert, tot overgave dwingt...
Die ochtend
Die ochtend was zij doodgewoon van huis gegaan in een metallieke limousine met een rozenkrans van schedels en trompetten stekend uit edele delen, om ze te bedekken tevens; en ’s avonds was zij nog niet thuis
Ik heb die nacht in onze gemeenschappelijke stilte rondgewaard maar ditmaal bleef zij zwijgen Ze was er wel, ze was zelfs overal maar ik ben niet meer met haar aan de praat geraakt
Er was mijn moeder die vlees braadde voor een mevrouw verderop omdat die mevrouw niet tegen braadlucht kon.
Er was het naast mijn moeder in de keuken staan. Ze prikte in het vlees en ze keek naar de pan. We zeiden niets en ik keek naar het vlees, door het raam en ook een beetje naar mijn moeder. Niet te veel, ze mocht het niet merken.
Er was een vraag die ik haar graag wilde stellen. Er was het wachten op hét moment. Als ze het vlees omdraait bijvoorbeeld. Dan zeg ik heel snel wat ik zeggen wil, hoop dat ze het niet merkt, toch hoort en dat ze dan per ongeluk antwoord geeft.
Er was mijn moeder die het vlees omdraaide. 'Mama, ziet God mij altijd?' Mijn moeder bleef maar naar de pan kijken. 'Dacht je dat?', zei ze tegen de pan.
'Dacht je dat hij niets beters te doen heeft dan naar jou te kijken?'
Envelop met foto’s I
Dit zijn dus de foto's die ze om ik weet niet welke reden niet meer in een boek liet.
De meeste hebben de kwaliteit van industrieterrein - niet bedoeld om er te zijn, als je er niet hoeft te zijn, niet bedoeld om er te wandelen op zondag.
Juist daarom kom ik er zo graag. Ik neem het kind dat ik niet heb ermee naartoe.
Hier is de tijd die per ongeluk overbleef. Hier is de onbedoelde ruimte. Mijn broer leerde me er bochtjes achteruit.
The dog's tail thumping. Mademoiselle sketching Costumes for a coming harem drama To star the goosegirl. All too soon the swift Dismantling. Lifted by two corners, The puzzle hung together – and did not. Irresistibly a populace Unstitched of its attachments, rattled down. Power went to pieces as the witch Slithered easily from Virtue's gown. The blue held out for time, but crumbled, too. The city had long fallen, and the tent, A separating sauce mousseline, Been swept away. Remained the green On which the grown-ups gambled. A green dusk. First lightning bugs. Last glow of west Green in the false eyes of (coincidence) Our mangy tiger safe on his bared hearth.
Before the puzzle was boxed and readdressed To the puzzle shop in the mid-Sixties, Something tells me that one piece contrived To stay in the boy's pocket. How do I know? I know because so many later puzzles Had missing pieces – Maggie Teyte's high notes Gone at the war's end, end of the vogue for collies, A house torn down; and hadn't Mademoiselle Kept back her pitiful bit of truth as well?
James Merrill (3 maart 1926 – 6 februari 1995)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Kola Boofwerd (naar eigen zeggen) geboren als Naima Bint Harith op 3 maart 1972 in Omdurman, Soedan. Zie ook alle tags voor Kola Boofop dit blog.
Uit: The Sexy Part of the Bible
« He ignores this information, but at last, he gets to the point. “I could help you, you know.” I hadn’t expected it, but he jumps right in, his clouded eyes casting me as a stain. “The Michael Jackson Pill is difficult to purchase since they made the new anti-bleaching laws in West Cassavaland and Senegal, and not everyone can afford it. Unless you know someone with connections, you get over-charged and your usage gets interrupted. But I’ve got unlimited access to a regular supply straight from Europe. That’s where they make it you know. Kindis-Europa (magnificent Europe). I can get you Nadinola skin bleaching cream from Canada and Mexico and wigs and human hair from Korea, too. I could keep you supplied with all that.” In his eyes I see young black schoolgirls and desperate housewives of DakCrete giving him sex in exchange for these products, but of course, I have no proof that what I see in his eyes is true. Still, you’d better believe it. “What about Percy Commey?” I ask him, and as I say that name, it’s as if I’ve placed burning coals beneath his feet. Percy Obliteri Commey, of course, is the celebrated Ghanaian boxer who made international headlines in 2001 when the right side of his face literally fell apart during a boxing match because of his chronic use of skin bleaching agents. One small cut on Commey’s cheek, courtesy of his opponent, had progressed during the match into small skin-cracks around his nostrils and then another cut at his right ear until all the skin on his right side began peeling off before the whole world like a bleeding black mask. Not only did Commey lose his National Super Featherweight belt when it was discovered by the boxing league that he was a bleacher, but also the respect of the West African people, including those who were fellow bleachers and swallowers, because along with the shame of being a national figure caught bleaching, he had also brought his sexuality into question by entering the boxing ring wearing a Jheri-Curl (niggerlox). »
The only man tonight, I arrive late, avoid the chatter, content to yield to instructor: a new mother praises our various amateur poses.
My favorites: tadasana, mountain pose, shavasana, corpse pose, and final lotus pose, hands folded, head bowed, our teacher chants in Sanskrit, and we finish with namaste.
At the front desk is a new woman, a temp. She is missing when I return from the men’s room, as are all the other women, and I am locked inside the Wellness Center, with no cell phone, no wallet, no modern convenience but the dead computer and the phone at the desk, which I use to call 911.
»Uns geht das jedenfalls nichts an.« Auf ihre künstlich geblondeten Locken fiel jetzt die Sonne. Sie hob ihr schmales Gesicht, auf dem sich schon Falten und Tränensäcke abzuzeichnen begannen. Von den Flügeln der scharfgeschnittenen Nase fielen tiefe Furchen durch die flaumige Haut zu den Mundwinkeln. Die braunen Augen blinzelten in den Himmel. »Ist das nicht ein Aasgeier?« fragte sie überrascht. »Aber wo ist das Aas?« Er überhörte ihre Frage. Statt dessen sagte er: »Wir sollten dem Personal zu verstehen geben, daß das Haus auch ohne Ernesto nicht herrenlos ist. Hast du heute eigentlich den Gärtner schon gesehen?« »Du meinst Victor, den Chauffeur? Ja, er hat schon vor Sonnenaufgang den Rasen gesprengt. Ich war früh wach.« Sie blieben beim Schwimmbad stehen und betrachteten die Villa, deren Dach in der Morgensonne schimmerte. Herta Köberle fand die Gitter vor den Fenstern häßlich. Auch die Gartenmauer störte sie. »Wenn schon eine Mauer«, meinte sie, »warum dann so hoch, und noch dazu mit Glassplittern gespickt? Bei uns daheim in Koblenz kann man sich über den Zaun hinweg sehen und unterhalten.« »Ernesto wird sich schon was dabei gedacht haben«, sagte er. »Vielleicht soll sie ein Schutz gegen Straßenlärm und Hundegebell sein.« »Aber Ernestos Hunde bellen am lautesten, und die sind innerhalb der Mauer. Und was gibt’s denn schon für Lärm auf so einer Villenstraße wie hier?« Sie warfen zwei lange Schatten auf den Rasen. Meistens überdeckte der breite den schmalen: Kurt Köberle war einen Kopf größer als seine Frau und doppelt so schwer.“
Gudrun Pausewang (Wichstadt, 3 maart 1928) Bij een signeersessie op een school in Frankenberg/Eder, 2010
„Auf der Fahrt von Toulouse nach Lagrasse, mit den Aufzeichnungen "Gestern unterwegs", aus dem Fenster des Autos schauend, sehe ich in einem Dorf die modernen Stromerzeuger als rotierende, den Wind köpfende Heiligenscheine. Eine Elster pickt vom Straßenrand - zwischeneiner langen Reihe Holundersträuchern stehen unzählige Büsche gelber Ginster - einen Regenwurm auf und fliegt, auch angetrieben vom Fahrtwind des vorbeirauschenden Autos, über die noch grünen Getreidefelder. Das Auto überrollt einen bereits überfahrenen Igel mit seinem aus dem Stachelfell herausgequetschten Fleisch. Vor den Zypressen, die ringsum einen Friedhof einrahmen, stehen Warntafeln, auf denen schwarze Schafe und Hirsche aufgemalt sind. Angekommen im stillen mittelalterlichen Dorf Lagrasse, unweit von den Pyrenäen, höre ich als erstes beim Aussteigen aus dem Auto einen Hahnenschrei. In der Mitte des grünen, im Sekundenabstand immer wieder aufleuchtenden Apothekerkreuzes tauchen abwechselnd Uhrzeit und Außentemperatur auf. Auf der Vitrine eines kleinen, altmodischen Gemischtwarenladens steht als Zierde ein Hahn aus Keramik, nur ein paar Stücke Käse und eine einzige luftgetrocknete Wurst liegen in der Vitrine. Der kleine, aber laut plätschernde Bach, über den eine mittelalterliche Brücke führt, trägt den Namen "L'Orbien". Am Bachufer steht ein großer Feigenbaum mit breit ausladender Krone und großen, gezähnten Blättern. Im angrenzen den Feld, das voller Mohnblumen ist, liegen auf einem runden Plastiktisch mehrere umgekippte weiße Plastiksessel. Auf einem Plastiksessel klebt ein verwittertes Heiligenbild von Giovanni Bellini mit der Madonna und dem auf einem weißen Polster mit Kordel splitternackt sitzenden Jesukind, das seine Augen zum Himmel hinaufdreht, während die Madonna mit leicht verschobener Unterlippe zur linken Seite schielt.“
“It was nearly dark when the bus arrived in Chetumal. Friday night —a shopping night in this five block city of appliance stores. A city founded so Belizeans and Guatemalans who weren’t rich enough to shop in Dallas or Miami could still buy duty-free TVs. The benefits of civil war? I took a taxi to the Guatemalan embassy but it was closed. Fittingly, there’s a huge new glass and steel Museum of the Mayan Indian with very little in it at the edge of Chetumal. On the bus all afternoon I’d been reading the autobiography of Guatemalan rebel leader Rigoberta Menchú and thinking about Jane Bowles. Two different kinds of misery, alertness. After that, I checked in to a twenty dollar a night hotel.The next morning I got up early to take a walk around Chetumal. According to the map it was a coastal town. The bus to Guatemala didn’t leave ’til later on that afternoon. I caught a local city bus and time slowed down. Suburban Chetumal looked kind of like Mar Vista—stucco bungalows and tiny yards—except there were no bus stops, the bus stopped for anyone who flagged it down. And then seven miles and 60 minutes later the bungalows thinned out and the bay leapt out of nowhere when the road curved round. Sleepy dullness opening up to startlingly blue water, every particle of air locked into a glistening frame. The coastal land was jungly. I got off and walked along a jungly path to a waterfront cafe at the end of a round peninsula but it was closed. I gasped when I saw a tree monkey tethered to a pole. Finally a man came out and said in English that he’d bought the cafe and the beachfront and the monkey after working in a car shop in America. The monkey didn’t seem to mind. I watched it, squatting, tracing circles on the ground. Its fur was dusty, cream smudged with cinders. It had ten perfectly articulated fingers, scrunched up toes.”
Tags:Manfred Flügge, Hans Verhagen, Tjitske Jansen, James Merrill, Kola Boof, Clifton Snider, Gudrun Pausewang, Josef Winkler, Chris Kraus, Thomas Mann, Heinrich Mann, Romenu
“Doch mijn moeder keek hem stralend aan en noemde hem een malle.
Ik heb later meermalen de gelegenheid gehad op te merken hoe gering de belangstelling van vrouwen is in zaken van politieke strekking. Zelfs mijn eigen lieve Catharina kende het verschil niet tussen de Eerste en Tweede Kamer, en wanneer het gesprek die kant opging werd zij onrustig en trachtte de aandacht te vestigen op de jampot of op andere voorwerpen welke in generlei verband stonden met het besprokene. Misschien is dit te verklaren uit een zekere vrees voor de ernst van het leven. In elk geval is het beter terug te keren tot de loop der gebeurtenissen, waarvan mijn geboorte het begin was. Ik moet die eerste dag geweldig geschreeuwd hebben; doch daar het juist de verjaardag van koning Willem III was, stak hierin niets opvallends. Van dat eerste levensjaar kan ik mij, hetgeen te verontschuldigen is, niets herinneren. Het is het noodlot van memoires dat zij haperen op de twee belangrijkste punten: het einde en het begin, de dood en de geboorte. Omtrent het eerste kan de schrijver niets mededelen zonder met zichzelf in tegenspraak te geraken en omtrent het laatste is hij letterlijk genoodzaakt zich naar bakerpraatjes te richten. De bijzonderheden, die ik nochtans weet, zijn mij overgeleverd bij monde van Anna, een grote dikke vrouw, waarvan ik mij alleen haar twee blinkende zwarte ogen herinner. Ik moet dan een bijzonder groot hoofd gehad hebben, dat ik reeds toen gewoon was een weinig schuin te houden, een gewoonte waarvan, zoals ge weet, duur mijn politieke tegenstanders zulk een laaghartig gebruik is gemaakt. Naar aanleiding hiervan schijnt mijn oom Jozef in scherts gezegd te hebben dat er nog een minister uit mij Zou groeien. Deze voorspelling kwam mij echter pas ter ore toen ik minister was, hetgeen de betrouwbaarheid aanzienlijk vermindert. Een neiging tot spelen schijn ik niet gehad te hebben; gewoonlijk lag ik stil op mijn rug naar boven te kijken ‘alsof ik over iets nadacht’. Ik groeide snel op en reeds in mijn eerste jaar kon ik lopen. Ook mijn bevattingsvermogen was al vroeg rijp; zo zal ik wel de enige in Holland zijn die zich de begrafenis van burgemeester Sanders weet te herinneren. Hij stierf toen ik drie jaar was en ik kan mij de stoet nog zeer goed voorstellen.”
Godfried Bomans (2 maart 1913 - 22 december 1971) Ilustratie uit Pieter Bas door Harry Prenen
De Nederlandse schrijver Multatuli(pseudoniem van Eduard Douwes Dekker werd geboren in Amsterdam op 2 maart 1820. Zie ookalle tags voor Multatuliop dit blog.
Uit:Max Havelaar
“Een meisje wier vader bankroet maakte, werkt om de familie te onderhouden. Heel goed. Daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu eens de steken die ze doet gedurende het hele bedrijf. Ze praat, ze zucht, ze loopt naar 't venster, maar werken doet ze niet. De familie die van deze arbeid leven kan, heeft weinig nodig. Zo'n meisje is natuurlijk de heldin. Ze heeft enige verleiders de trappen afgeworpen, ze roept gedurig: `O mijne moeder, o, mijne moeder!' en stelt dus de deugd voor. Wat is dat voor een deugd, die een vol jaar nodig heeft voor een paar wollen kousen? Geeft dit alles niet valse denkbeelden van deugd, en `werken voor de kost'? Alles gekheid en leugens! Dan komt haar eerste minnaar -- die vroeger klerk was aan 't kopieboek, maar nu schatrijk -- opeens terug, en trouwt haar. Ook weer leugens. Wie geld heeft, trouwt geen meisje uit een gefailleerd huis. En als ge meent, dat dit op het toneel er door kan als uitzondering, blijft toch mijn aanmerking bestaan, dat men de zin voor waarheid bederft bij het volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke zedelijkheid ondermijnt, door het te gewennen iets toe te juichen op het toneel, wat door elk fatsoenlijk makelaar of koopman voor een bespottelijke krankzinnigheid wordt gehouden in de wereld Toen ik trouwde, waren wij op 't kantoor van mijn schoonvader -- Last & Co. -- met ons dertienen, en er ging wat om! En nog meer leugens op het toneel. Als de held met zijn stijve komediestap weggaat om 't verdrukte vaderland te redden, waarom gaat dan de dubbele achterdeur altijd vanzelf open? En verder, hoe kan de persoon die in verzen spreekt, voorzien wat de ander te antwoorden heeft, om hem 't rijm gemakkelijk te maken? Als de veldheer tot de prinses zegt: `Mevrouw, het is te laat, de poorten zijn gesloten', hoe kan hij dan voor uit weten, dat zij zeggen wil: `Welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontbloten'? Want als zij nu eens, horende dat de poort toe was, antwoordde dat ze dan wat wachten zou tot er geopend werd, of dat zij een andermaal eens terug zou komen, waar bleef dan maat en rijm Is het dus niet een pure leugen, als de veldheer de prinses vragend aanziet, om te weten wat ze doen wil na 't poortsluiten? Nogeens: als 't mens nu eens lust had gehad te gaan slapen, in plaats van iets te ontbloten? Alles leugens!”
Multatuli (2 maart 1820 - 19 februari 1887) Peter Faber als Max Havelaar in de film van Fons Rademakers uit 1976.
“Hi! Noem mij Faust. Benjamin Faust. Ik ben briljant. Luister. Gooi uw leven aan de kant. Uw uitgeteerde dromen, uw afgetrapte gedachten, uw voorspelbare verwachtingen, uw banale driften, uw brochureverlangens, uw mediameningen, uw huisdierengeluk. Dat hele miezerige bestaan van u: weg ermee. Wie niet leeg is kan niet lezen. Neem koffie. Sluit de ramen. Zet uw televisie uit. ZET UW TELEVISIE UIT. Daar zit u dan, nieuwsgierig en sterfelijk, in uw lkeastoel. Aan uw lkeatafel. Op uw Ikeabed. Tussen uw planten in uw wanstaltige veranda, tussen uw pockets en uw laptop, op uw trimfiets, in uw peperdure pergola. In uw overvolle forenzentrein. Op een bankje in het park, op een handdoek in de duinen. Tussen de andere zieken in de wachtkamer. Op een caféterras. Huisvrouwen, onderwijzers, copywriters, moordenaars, autohandelaars, hartchirurgen, sopranen, senatoren, matrozen, nonnen, bloggers, priesters, joggers, narren, hardlopers, filosofen, astronomen, soldaten, straathoekwerkers, business development managers, vertalers, varkenskwekers, software engineers, polderboeren, piloten – gipsen tuinkabouters altegader, verenigd in uw ten hemel schreiende nietigheid: allemaal welkom! Wees ongerust: ik Wil niet vermaken. Ik wil verminken. In naam van de schepper, de wreker en het scheermesscherpe intellect: Halleluja! Welkom in Penulthima Thule. Ik ben een Ámerican scholar. Ik moet er niet aan denken dat ik als Europeaan ter wereld was gekomen. Of als Afrikaan. Of als vrouw. Of als homoseksueel. Ik heb geluk gehad. Ik ben een blanke, onsentimentele man. Fate. La puta! (Gelezen, ergens.) Verwekt tussen glas en ijs op de bovenste verdieping van het Brigham and Women’s Hospital in Boston, Massachusetts, was ik vanaf mijn geboorte een fenomeen. Ofschoon de professoren die mij aan de Harvard Medical School hebben samengesteld nee, nee, lettere gretto, dit is niet wat u denkt - hun minder verlichte collega’s elders in het land wel vaker met genetische huzarenstukjes tot ontredderende bewondering dwongen, was mijn geboorte zelfs voor de wetenschappers die mijn bestaan hadden bedacht weinig minder dan een mirakel. Kloeke zin. Of noem mij despoot.”
“If Vienna had been dying, or already dead, in his time there with his mother, Garp felt that something ew but common had grown in the old city's place. At the same time, Carp liked showing Duncan and Helen around. He enjoyed his personal history tour, mixed with the guidebook history of Vienna. 'And this is where llitler stood when he first addressed the city. And this is where I used to shop on Saturday mornings. “This is the fourth district, a Russian zone of occupation; the famous Karlskirche is here, and the Lower and Upper Belvedere. And between the Prinz-Eugen-Strasse, on your left, and the Argentinierstrasse is the little street where Mom and l…” They rented some rooms in a nice pension in the fourth district. They discussed enrolling Duncan in an English-speaking school, but it was a long drive, or a long Strassenbahn ride every morning, and they didn’t really plan on staying even half the year. Vaguely, they imagined Christmas at Dog's Head Harbor with Jenny and Roberta and Ernie Holm. John Wolf finally sent the book, complete book Jacket and all, and Carp’s sense of the Under Toad grew unbearably for a few days, then kicked deeper, beneath the surface. It appeared to be gone. Garp managed a restrained letter to his editor; he expressed his sense of personal hurt, his understanding that this had been done with the best, businesswise. But . . . and so forth. How angry could he really be - at Wolf? Carp had provided the package; Wolfhad only promoted it. Carp heard from his mother that the first reviews were ‘not nice,’ but Jenny - on John Wolf’s advice - did not enclose any reviews with her letter. John Wolf clipped the first rave from among the important New York reviews: The women's movement has at last exhibited a significant influence on a significant male writer,’ wrote the reviewer, who was an associate professor of women’s studies somewhere. She went on to say that The World According to Bensenhaver was the first in-depth study, by a man, of the peculiarly male neurotic pressure many women are made to suffer.’ And soforth.“
John Irving (Exeter, 2 maart 1942) Robin Williams als Garp en John Lithgow als Roberta in de gelijknamige film uit 1982
De Amerikaanse schrijver en journalistTom Wolfewerd geboren op 2 maart 1930 in Richmond, Virginia. Zie ook alle tags voor Thomas Wolfeop dit blog.
Uit:The Bonfire of the Vanities
“Sherman was startled, bowled over. Campbell was looking up at, him with a perfectly ordinary expression, as if she had just asked what those yellow flowers were called. "Who said there isn't any God?" "But what if there isn't?" "What makes you think—did somebody tell you there wasn't any God?" What insidious little troublemaker in her class bad been spreading this poison? So far as Sherman knew, Campbell still believed in Santa Claus, and here she was, beginning to question the existence of God! And yet . . . it was a precocious question for a six-year-old, wasn't it? No two ways about that. To think that such a speculation— "But what if there isn't!" She was annoyed. Asking her about the history of the question was no answer. "But there is a God, sweetie. So I can't tell you about if there isn't.' " Sherman tried never to lie to her. But this time he felt it the prudent course. He had hoped he would never have to discuss religion with her. They had begun sending her to Sunday school at St. James' Episcopal Church, at Madison and Seventy-first. That was the way you took care of religion. You enrolled them at St. James', and you avoided talking or thinking about religion again. "Oh," said Campbell. She stared out into the distance. Sherman felt guilty. She had brought up a difficult question, and he had ducked it. And here she was, at the age of six, trying to piece together the greatest puzzle of life. "Daddy?" "Yes, darling?" He held his breath. "You know Mrs. Winston's bicycle?"
rolling near the surface like a king sized sheet flashing by in a washing machine filled with dark green ink the white underside of a 150 lb. sting ray slicing by for a fraction of etern ity then diving as if sucked down a drain fiberglass composite rod broomstick thick arches downward toward the moon’s reflected static scribbled across the waves twenty feet below the pier a catapult the instant before sword slices rope and our guy is hanging tight and time stops and solidifies like the briny residue of sea spray crystallizing in the corner of one’s mouth while we wait seconds tick tick ticking away each of us expecting the line to snap
but he’s hanging tight when most wou ld have cut it loose by now a sting ray is a garbage fish after all not fit for food too expensive for taxidermist’s bench but it’s become a matter of principle to the kid and finally the rod slowly unbends like an arching dinosaur’s neck the fish breaks the surface and surrenders
Michael Salinger (Cleveland, 2 maart 1962) Portret door Larry Zuzik, 2009
« And, I can tell you, the Germans don’t want trouble on this front. They would not attempt to hold down an unwilling Rumania. As it is, the country has fallen to pieces, the Iron Guard is in power and the Germans have been invited to walk in at their convenience. In short, our policy has played straight into enemy hands.” Sir Brian jerked up his head. He briskly asked: “So it’s now too late?” “Too late,” David agreed. The chairman gave Wheeler a glance, no longer mischievous. He had asked for facts but clearly felt the facts were getting out of hand. Wheeler, too, was losing patience. “I really think ...” he began. “Dear me, yes.” Sir Brian shot out his hand to David, to Guy to Harriet, concluding the discussion. “It’s all been very interesting. Very interesting, indeed!” The charm was well sustained, but something had gone wrong with it. He led the way round the side of the house, the others followed. He was talking, affable again, but his affability was for Wheeler. It was almost dark. There was no sign of light or life about the house, but the front door still stood open and through it Harriet glimpsed the white jacket of a servant whose keys clinked in his hand. He was waiting to lock up when they, the last of the British, had taken their departure. While Wheeler opened his car-door, Sir Brian looked back at the three young people and lifted his umbrella-handle to his hatbrim before getting into the car. He did not smile. Wheeler said nothing at all but slammed the door furiously and made off. Watching the red tail-light draw away, Guy said: “We’re all in it together, are we? The bastard!” David remained indulgent. “The duplicity of office! And Wheeler is a prize ass. He once said to me: ‘If diplomacy were as simple as it appears to the outsider, my dear Boyd, we’d never have wars at all.’”
Olivia Manning (2 maart 1908 - 23 juli 1980) Cover luisterboek
De Amerikaanse dichter en criticus John Taggart werd geboren in 1942 in Guthrie Center, Iowa. Hij studeerde cum laude af in 1965 aan het Earlham College in Indiana, met een B.A. in Engelse literatuur en filosofie. In 1966 ontving hij een M.A. in Engelse literatuur en creatief schrijven aan de Universiteit van Chicago, en in 1974 voltooide hij een Ph.D. In het Humanities Interdisciplinary Studies programma aan de Universiteit van Syracuse. Tijdens de late jaren 1960 en begin jaren 70 was Taggart de redacteur en uitgever van Maps, een bekend literaire tijdschrift. In 1978 redigeerde hij een aflevering van "Truck" gewijd aan het werk van Theodore Enslin. Zijn werk is wijd verspreid en gebloemleesd, en vanaf 1978 had zijn unieke stijl invloed op zijn collega's, en dichters zoals Rachel Blau DuPlessis en Gil Ott. Gedurende vele jaren was hij hoogleraar Engels en directeur van het Interdisciplinary Arts programma aan de universiteit van Shippensburg; In 2001 ging hij met pensioen. Taggart's benadering van het gedicht is sterk geworteld in de objectivistische poëzie, met name het werk van Louis Zukofsky en George Oppen.
Orange Berries Dark Green Leaves
Darkened not completely dark let us walk in the darkened field trees in the field outlined against that which is less dark under the trees are bushes with orange berries dark green leaves not poetry’s mixing of yellow light blue sky darker than that darkness of the leaves a modulation of the accumulated darkness orange of the berries another modulation spreading out toward us it is like the reverberation of a bell rung three times like the call of a voice the call of a voice that is not there.
We will not look up how they got their name in a book of names we will not trace the name’s root conjecture its first murmuring the root of the berries their leaves is succoured by darkness darkness like a large block of stone hauled on a wooden sled like stone formed and reformed by a dark sea rolling in turmoil.
Precious Lord
1 Not sweet sixteen not even sweet sixteen and she’s moaning not even sixteen years old and she’s moaning not even sweet sixteen and she’s moaning the words moaning out the words to “Precious Lord” she says “ain’t no harm to moan” and she’s moaning it’s Aretha in the New Bethel Baptist Church in Detroit in 1956 words moaned out so that she becomes denuded no more little black dress she has nothing to hide no more little black dress she has nothing left to hide.
Thomas Dorsey wrote the words wrote the words and the music Thomas Dorsey wrote the words and the music for “Precious Lord” Thomas Dorsey aka Georgia Tom wrote other songs one of the other songs “Deep Moaning Blues” Thomas Dorsey: “I like the long moaning groaning tone” Georgia Tom moaned “Deep Moaning Blues” with Ma Rainey Georgia Tom and Ma Rainey moan they moan and groan their moaning and groaning make you see moaning and groaning you’re made to see they have nothing.
I Because I do not hope to turn again Because I do not hope Because I do not hope to turn Desiring this man’s gift and that man’s scope I no longer strive to strive towards such things (Why should the agèd eagle stretch its wings?) Why should I mourn The vanished power of the usual reign?
Because I do not hope to know The infirm glory of the positive hour Because I do not think Because I know I shall not know The one veritable transitory power Because I cannot drink There, where trees flower, and springs flow, for there is nothing again
Because I know that time is always time And place is always and only place And what is actual is actual only for one time And only for one place I rejoice that things are as they are and I renounce the blessèd face And renounce the voice Because I cannot hope to turn again Consequently I rejoice, having to construct something Upon which to rejoice
And pray to God to have mercy upon us And pray that I may forget These matters that with myself I too much discuss Too much explain Because I do not hope to turn again Let these words answer For what is done, not to be done again May the judgement not be too heavy upon us
Because these wings are no longer wings to fly But merely vans to beat the air The air which is now thoroughly small and dry Smaller and dryer than the will Teach us to care and not to care Teach us to sit still.
Pray for us sinners now and at the hour of our death Pray for us now and at the hour of our death.
T. S. Eliot (26 september 1888 – 4 januari 1965) De kathedraal van St Louis, Missouri, de geboorteplaats van T. S. Eliot
Voor het eerst dat ik sliep in een tent, voor het eerst naar een ruisen geluisterd dat voor het ruisen van regen, het vallen van regen te zacht was en ook voor de wind te gelijk, te gelijk aan zichzelf.
En 's ochtends gezien hoe water bijna rechtstandig, toch zonder te breken, naar lager water kan gaan, onzichtbaar verschietend.
Hadden wij zo kunnen leven, zo blijven leven als toen in die tent, in dat gras
Geen woede, geen andere hartstocht, geen weten wie zo stil overstroomt in wie.
Ik liep in een straat
Ik liep in een straat die doodliep, op het spoor van iemand die hier gelopen had maar die nu dood was. In kieren tussen de keien groeide fris gras want doodlopende straten bieden meer levenskans dan straten die doorlopen naar mensen die nog volop leven.
Een ijzersterke mist
Eerste najaarsnevel boven de sloot tussen spoorbaan en snelweg en heel dat doen alsof wordt nu het zwijgen opgelegd.
Het lijkt blijvend door afwezigheid van wind. Het is ijl en standvastig. Waarom trekt dit versterven meer dan bloesemtak of eerste sneeuw?
Alle begin verheldert, roept beelden op van eerdere aanvang die te snel verliep om dicht te slibben, tijdstippen met de gedegen zwaarte van een eeuw.
Maar deze nevel laat geen modder na, wekt geen verwachting, lost slechts op en laat toch in 't voorbijgaan weten dat wij nog niet, nog lange niet zijn uitgekeken.
Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)
De Engelse schrijver Jim Cracewerd geboren op 1 maart 1946 in St. Albans, Hertfordshire. Zie ook alle tags voor Jim Craceop dit blog.
Uit:Harvest
“Now that we have reached our master's paddocks and his garths, we can smell and taste the straw. The smoke and flames are coming not from his home but from his hay lofts and his stable roofs. His pretty, painted dovecote has already gone. We expect to spot his home- birds' snowy wings against the smoke- gray sky. But there are none. I know at once whom we should blame. When Christopher and Thomas Derby, our only twins, and Brooker Higgs came back from wooding last evening, they seemed a little too well satisfied, but they weren't bringing with them any fowl or rabbit for the pot, or even any fuel. Their only spoils, so far as I could tell, were a bulky, almost weightless sack and immodest fits of laughter. They'd been mushrooming. And by the looks of them they had already eaten raw some of the fairy caps they'd found. I did the same myself in my first summer of settlement here, a dozen or so years ago, when I was greener and less timid, though not young. I remember eating them. They are beyond forgetting. Just as yesterday, the last sheaf of that year's harvest had been cut and stood. And, just as today, we'd faced a break from labor, which meant that I could sleep my mischief off. So in the company of John Carr, my new neighbor then, my neighbor still, I went off that afternoon to Thank the Lord for His Munificence by hunting fairy caps in these same woods. I'll not forget the dancing lights, the rippling and the merriment, the halos and the melting trails that followed anything that moved, the enormous fearlessness I felt, the lasting fear (yes, even now), or how darkly blue the moon became that night, and then how red. I wish I'd had the courage since to try to find that moon again. Last evening, when the twins and Brooker Higgs jaunted past our cottages and waved at us with gill stains on their fingertips, I asked these merry men, "Had any luck?" They bared their sack of spoils at once, because they were too foxed and stupefied to conceal them, even though they understood my ancient closeness to the manor house. I pulled aside the dampening of leaves and inspected their few remaining fairy caps, saved for later revels, I suppose, plus a good number of golden shawls, which, stewed in milk and placed inside a dead man's mouth, are meant to taste so good they'll jolt him back to life. Accounting for the bulk of their sack was a giant moonball, its soft, kid- leather skin already smoking spores, and far too yellowy and dry to cook. Why had they picked it, then? Why hadn't they just given it a satisfying kick? What kind of wayward lads were these?”
“Je donnerais tout, mes livres, mes encyclopédies, mes vêtements, mon ordinateur, pour qu'elle ait une vraie vie, avec un lit, une maison et des parents pour l'attendre. Je pense à l'égalité, à la fraternité, à tous ces trucs qu'on apprend à l'école et qui n'existent pas. On ne devrait pas faire croire aux gens qu'ils peuvent être égaux ni ici ni ailleurs. Ma mère a raison. C'est la vie qui est injuste et il n'y a rien à ajouter. Ma mère sait quelque chose qu'on ne devrait pas savoir. C'est pour ça qu'elle est inapte pour son travail, c'est marqué sur ses papiers de sécurité sociale, elle sait quelque chose qui l'empêche de vivre, quelque chose qu'on devrait savoir seulement quand on est très vieux. On apprend à trouver des inconnues dans les équations, tracer des droites équidistantes et démontrer des théorèmes, mais dans la vraie vie, il n'y a rien à poser, à calculer, à deviner. C'est comme la mort des bébés. C'est du chagrin et puis c'est tout. Un grand chagrin qui ne se dissout pas dans l'eau, ni dans l'air, un genre de composant solide qui résiste à tout. » (…)
" ... Il y a cette ville invisible, au coeur même de la ville. Cette femme qui dort chaque nuit au même endroit, avec son duvet et des sacs. À même le trottoir. Ces hommes sous les ponts, dans les gares, ces gens allongés sur des cartons ou recroquevillés sur un banc. Un jour, on commence à les voir. Dans la rue, dans le métro. Pas seulement ceux qui font la manche. Ceux qui se cachent. On repère leur démarche, leur veste déformée, leur pull troué. Un jour on s'attache à une silhouette, à une personne, on pose des questions, on essaie de trouver des raisons, des explications, et puis on compte. Les autres, des milliers. Comme le symptôme de notre monde de malade. Les choses sont ce qu'elle sont. Mais moi je crois qu'il faut garder les yeux grand ouverts. Pour commencer.”
Delphine de Vigan (Boulogne-Billancourt, 1 maart 1966)
De Zwitserse dichter, schrijver, cabaretier en liedjesmaker Franz Hohlerwerd geboren op 1 maart 1943 in Biel. Zie ook alle tags voor Franz Hohler op dit blog.
Weiss noch jemand
Weiss noch jemand wo das Denkmal stand für die Prinzessin aus dem Morgenland die mit dem Sternenmantel durch die Wälder ritt bevor der grosse Krieg darüber schritt?
Weiss noch jemand wo der Garten war mit den Sommergästen und der Kinderschar auf den der Mond in verzauberten Nächten schien und den die Eule besuchte und der Hermelin?
Weiss noch jemand wo der Geiger blieb der uns zu ausgelassenen Tänzen trieb mit seinen kühnen Läufen und der schmelzenden Terz? Er weckte die Sehnsucht und brach uns das Herz.
Weiss noch jemand wo der Grabstein ist auf dem der Todesengel den König küsst und ihn so fest in seinen Armen hält dass ihm die Krone vor die Füsse fällt?
Weiss noch jemand wo der Wildbach floss im Bergwald mit dem Raubritterschloss aus dessen Wasser die weisse Schlange trank bevor sie im eisigen Stausee versank?
Weiss noch jemand wie die Inschrift hiess die man fand im dunklen Kellerverlies in dem der Zar so schmählich zu Tode kam und man der ganzen Familie das Leben nahm?
Weiss noch jemand wie das Volkslied geht in dem das Mädchen am Morgen am Fenster steht und die Fahne in der Ferne flattern sieht hinter der sein Liebster zum Kampfe zieht?
Prinzessin und Geiger König und Zar Schloss und Schlange und Kinderschar die Gärten – was ist nur mit ihnen geschehn und dem Burschen und dem Mädchen die sich nie wieder sehn?
“Victoria understood very well the meaning and the attractions of power and property, and in such learning the English nation, too, had grown to be more and more proficient. During the last fifteen years of the reign — for the short Liberal Administration of 1892 was a mere interlude imperialism was the dominant creed of the country. It was Victoria's as well. In this direction, if in no other, she had allowed her mind to develop. Under Disraeli’s tutelage the British Dominions over the seas had come to mean much more to her than ever before, and, in particular, she had grown enamoured of the East. The thought of India fascinated her; she set to, and learnt a little Hindustani; she engaged some Indian servants, who became her inseparable attendants, and one of whom, Munshi Abdul Karim, eventually almost succeeded to the position which had once been John Brown's. At the same time, the imperialist temper of the nation invested her office with a new significance exactly harmonising with her own inmost proclivities. The English polity was in the main a common-sense structure, but there was always a corner in it where common-sense could not enter — where, somehow or other, the ordinary measurements were not applicable and the ordinary rules did not apply. So our ancestors had laid it down, giving scope, in their wisdom, to that mystical element which, as it seems, can never quite be eradicated from the affairs of men. Naturally it was in the Crown that the mysticism of the English polity was concentrated — the Crown,with its venerable antiquity, its sacred associations, its imposing spectacular array. But, for nearly two centuries, common-sense had been predominant in the great building, and the little, unexplored, inexplicable corner had attracted small attention. Then, with the rise of imperialism,there was a change. For imperialism is a faith as well as a business; as it grew, the mysticism in English public life grew with it; and simultaneously a new importance began to attach to the Crown. The need for a symbol — a symbol of England's might, of England's worth, of England's extraordinary and mysterious destiny — became felt more urgently than ever before. The Crown was that symbol: and the Crown rested upon the head of Victoria. Thus it happened that while by the end of the reign the power of the sovereign had appreciably diminished, the prestige of the sovereign had enormously grown.”
Lytton Strachey (1 maart 1880 – 21 januari 1932) The Mill at Tidmarsh, 1918. Een schilderij van Dora Carrington van de "Mill House", Tidmarsh, Pangbourne, op de Upper Thames, waar veel van “Queen Victoria”werd geschreven.
“Ik staar naar de witte muur tegenover me en probeer mijn hoofd met dezelfde leegte te vullen, maar de gedachten beginnen door mijn hersens te krioelen en veranderen de wereld in een verontrustend grijs. Als ik mijn vingers op het toetsenbord leg, voelt het alsof iedere molecuul in mijn lichaam krijsend zo ver mogelijk bij de computer vandaan probeert te kruipen. Ik klem mijn kiezen op elkaar en mijn vingers kruipen over de toetsen, maar dan is de mail af. Niet in staat om te werken, ha! Grimmig sluit ik het mailprogramma af. Warrige gedachten beginnen over elkaar heen te buitelen maar ik duw ze weer terug op hun plek. Niet nadenken – vooral niet nadenken! – gewoon doen. Iets doen. Naar het toilet. Als ik de gang in wil lopen, verandert die in een moeras waar ik steeds verder in wegzak. Ik weet met veel moeite langs de muur vooruit te waden, maar als de uitgeefster van het geschiedenisfonds de hoek om komt, spring ik weer in het gelid. ‘Hé, Emma, nog hier? Ik dacht dat je allang weg zou zijn.’ ‘Nog drie uur, dan begint de vakantie!’ zeg ik met een schrille lach. Is dit mijn stem? ‘Volgens mij kun je die wel gebruiken. Ga je nog iets leuks doen?’ ‘Helemaal niets,’ antwoord ik met een bravoure die ik niet voel. ‘Slapen, luieren, in de zon liggen en alleen een boek lezen als ik dat zelf wil. Heel saai dus.’ ‘Klinkt hemels. Als je maar niet aan de uitgeverij denkt, want het wordt weer een gekkenhuis met de nieuwe aanbiedingscatalogus. Ik zie je hier over vier weken weer – geen moment eerder!’
Myrthe van der Meer (Den Bosch, 1 maart 1983)
De Oostenrijkse schrijver, dichter en schilderFranzobelwerd geboren op 1 maart 1967 in Vöcklabruck. Zie ook alle tags voor Franznbel op dit blog
Uit:Groschens Grab
“Eines sage ich Ihnen gleich, schrie die Frau ins Telefon, mit der Polizei will ich nichts zu tun haben. Nichts! Nur damit das klar ist. Sie müssen dieses Gespräch auch nicht zurückverfolgen, weil ich stehe in einer öffentlichen Telefonzelle ... Ja, so etwas gibt es noch! – Woher haben Sie meine Nummer? Warum rufen Sie nicht im Kommissariat an? Groschen sah auf die Uhr, es war sieben Uhr morgens. Die weibliche Stimme am anderen Ende der Leitung klang heiser und überdreht, so, als ob die Frau nachts nichts geschlafen und sich Mut für diesen Anruf angetrunken hätte. – Um als Aktennotiz zu landen? Glauben Sie, ich weiß nicht,wie es bei Ihnen zugeht? Die kleinen Beamten würden das als lächerlich abtun. Aber Sie als Kommissar, Sie werden sich darum kümmern. Sie nehmen das ernst. – Worum geht es denn? – Entführung! Menschenraub! Am helllichten Tag, gestern um halb fünf in der Klagbaumgasse, sagte die verrauchte, leicht hysterisch klingende Stimme. Ich bin im Rubenspark gesessen ... Kennen Sie? Vierter Bezirk, Wirtschaftskammer, Mittersteig, Caritas ... – Ist mir bekannt. – Da sehe ich eine alte Dame, ich denke mir noch, die ist aber elegant, eine richtige Lady. Plötzlich kommt ein Auto, bremst, bleibt stehen, einer springt heraus und zerrt sie in den Wagen. Sie will schreien, aber der hält ihr den Mund zu. Sie will sich wehren, aber der ist stärker. Während ich noch überlege, um Hilfe schreien will, rauscht das Auto schon davon. Und das in Wien, wo es immer heißt, hier passiert nichts, Wien ist sicher. Pha! Da sieht man ja, wie sicher Wien ist. Sie werden mich jetzt für verrückt halten, aber ich habe die Gewalt gespürt, die Verzweiflung. Das war Kidnapping!“
“This didn't happen. It was the work of moments to locate the source of the glittering he had glimpsed from above. Aidan's heart quickened as his hands closed around his prize. For a moment he floated there, suspended like some strange river creature, the Lady's strong arms tugging at him, his bare feet clinging to a rock for ballast. The object that had caught his attention was a knife. Not just any knife, though. Not some fisherman's blade tumbled overboard, but something wholly alien to his experience. It was gold, wreathed with gems about its handle, its two-hand length of blade as gently curved as a shark's tooth. Young Aidan found it so beautiful that he almost forgot the need for breath. His aching lungs would no longer be denied. Gripping his prize tightly, Aidan released the rock and kicked back toward the sun. Sound and scent and taste inundated him as he held the blade high. His father's strong arm clasped his, lifting Aidan from the river with effortless ease. "What have you, boy?" Aidan panted. His breathlessness owed more to excitement than lack of air. "A knife, Da." He smoothed his fingers over its surface, tracing every knob and etching. "A golden knife!" Shadows flitted over Mahon O'Dere's face. The expression was darker than mere curiosity, but before Aidan could put a name to the shade it was gone. His father stretched out his arm. Reluctantly, Aidan placed the blade in Mahon's calloused hand.”
Chanson pour mourir d'amour au temps de carnaval (Louis Aragon)
Bij Carnaval
Le Carnaval de Cassel door Alexis Bafcop, 1876
Chanson pour mourir d'amour au temps de carnaval
Dimanche et Lundi nettoyez Paris Dimanche pleurons que mardi je rie Lundi domino sans poudre de riz L'amour se perdra dans ta féerie Mardi Mardi gras tous les toits sont frits Mardi Mardi gras Mardi Mardi gris Par où t'en viens-tu Mercredi des Cendres
Mardi Mercredi Mon cœur s'y perdit
Mercredi me fait un signe de croix Mercredi menteur veux-tu que je croie Qu'Amour est en terre et déjà tout froid Il est mon Seigneur et je suis sa proie La nuit sera longue et le lit étroit Le ciel est ouvert tout rouge à l'endroit Par où tu t'en vas Mercredi descendre
Mardi Mercredi Mon cœur s'y perdit
Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982) Neuilly-sur-Seine, de geboorteplaats van Louis Aragon
Here are the ragged towers of vines Stepped down the slope in terraces.
Through torn spaces between spearing leaves The lake glows with waters combed sideways, And climbing up to reach the vine-spire vanes The mountain crests beyond the far shore Paint their sky of glass with rocks and snow.
Lake below, mountains above, between Turrets of leaves, grape-triangles, the labourer stands.
His tanned trousers form a pedestal, Coarse tree-trunk rising from the earth with bark Peeled away at the navel to show Shining torso of sun-burnished god Breast of lyre, mouth coining song.
My ghostly, passing-by thoughts gather Around his hilly shoulders, like those clouds Around those mountain peaks their transient scrolls.
He is the classic writing all this day, Through his mere physical being focussing All into nakedness. His hand With outspread fingers is a star whose rays Concentrate timeless inspiration Onto the god descended in a vineyard With hand unclenched against the lake's taut sail Flesh filled with statue, as the grape with wine.
He Will Watch The Hawk
He will watch the hawk with an indifferent eye Or pitifully; Nor on those eagles that so feared him, now Will strain his brow; Weapons men use, stone, sling and strong-thewed bow He will not know.
This aristocrat, superb of all instinct, With death close linked, Had paced the enormous cloud, almost had won War on the sun; Till now, like Icarus mid-ocean-frowned, Hands, wings are found.
Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995)
De Vlaamse schrijver Bart Koubaa(pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaaop dit blog.
Uit:Een goede vriend
“Ik zag een wit T-shirt met in het midden een Picasso-achtige sardien waaronder in stevige zwarte letters dream stond, daarna een zwart behaarde hand die uit het halfdonker tevoorschijn kwam. ‘Ivan,’ zei een man met een hartelijke glimlach op zijn bebaarde ronde gezicht en nadat hij me stevig de hand had geschud, stapte hij in het zuiderse zonlicht en omklemde het uittrekbare handvat van mijn koffer. Zo staken we de kalme straat over, hij voorop, mijn koffer achter zich meetrekkend, ik met mijn schoudertas om. Ik volgde hem over een lommerrijke strook op een breed voetpad vol drukke terrassen en statige winkels; links, op het zonovergoten plein dat als een oceaan van zwart-witte tegeltjes voor het theater golfde, herkende ik de Griekse zuil met de donkere koning erop. Nadat we dezelfde kalme straat rond het plein nog een keer hadden overgestoken, kwamen we in een brede winkelstraat met aan het einde de triomfboog waardoor ik een glimp van de Taag kon opvangen. Ivan wierp me af en toe een glimlach toe en stak ter hoogte van een krantenkiosk een hand naar links uit, als een fietser. Kort daarna stopte hij voor een souvenirwinkeltje. Hij deed de deur van het winkeltje dicht en toonde me hoe je die met een trucje kon openen. ‘Easy,’ zei hij en hij trok mijn koffer naar binnen, groette de winkeljuffrouw die een kruiswoordraadsel aan het invullen was en liep langs met prullaria volgestouwde rekken, vitrinekasten, bakken en draaibare kaartenrekken naar wat hij breed glimlachend de echte ingang van het appartement noemde. Voor hij die deur openmaakte, legde hij me nog uit dat ’s avonds in het winkeltje twee ijzeren rolluiken werden neergelaten, waardoor een gang van de straatdeur naar de tweede deur binnen ontstond. Het appartement dat ik voor een maand had gehuurd was helemaal boven op de vijfde verdieping, er was geen lift, en Ivan stond erop mijn koffer te dragen. ‘Sardienen,’ pufte hij toen hij op de tweede verdieping even stopte en zich met een draaiende handbeweging voor zijn snuivende neus de walm van geroosterde vis en knoflook toewaaide in de kille, rijk betegelde gang. Voor we het appartement in konden was er een poortje van traliewerk, dat je ook met een trucje kon openmaken. Na een paar trappen duwde hij een laatste deur voor me open en nodigde me met een breed handgebaar uit naar binnen te gaan. Daarna liep hij naar mijn koffer, die hij naast het poortje had laten staan en trok hem hortend en stotend over de trappen tot in de hal van het appartement.”
Like dolmens round my childhood, the old people. Jamie MacCrystal sang to himself, A broken song without tune, without words; He tipped me a penny every pension day, Fed kindly crusts to winter birds. When he died his cottage was robbed, Mattress and money box torn and searched. Only the corpse they didn't disturb.
Maggie Owens was surrounded by animals, A mongrel bitch and shivering pups, Even in her bedroom a she-goat cried. She was a well of gossip defiled, Fanged chronicler of a whole countryside: Reputed a witch, all I could find Was her lonely need to deride.
The Nialls lived along a mountain lane Where heather bells bloomed, clumps of foxglove. All were blind, with Blind Pension and Wireless, Dead eyes serpent-flicked as one entered To shelter from a downpour of mountain rain. Crickets chirped under the rocking hearthstone Until the muddy sun shone out again.
Mary Moore lived in a crumbling gatehouse, Famous as Pisa for its leaning gable. Bag-apron and boots, she tramped the fields Driving lean cattle from a miry stable. A by-word for fierceness, she fell asleep Over love stories, Red Star and Red Circle, Dreamed of gypsy love rites, by firelight sealed.
Wild Billy Eagleson married a Catholic servant girl When all his Loyal family passed on: We danced round him shouting "To Hell with King Billy," And dodged from the arc of his flailing blackthorn. Forsaken by both creeds, he showed little concern Until the Orange drums banged past in the summer And bowler and sash aggressively shone.
Curate and doctor trudged to attend them, Through knee-deep snow, through summer heat, From main road to lane to broken path, Gulping the mountain air with painful breath. Sometimes they were found by neighbours, Silent keepers of a smokeless hearth, Suddenly cast in the mould of death.
Ancient Ireland, indeed! I was reared by her bedside, The rune and the chant, evil eye and averted head, Fomorian fierceness of family and local feud. Gaunt figures of fear and of friendliness, For years they trespassed on my dreams, Until once, in a standing circle of stones, I felt their shadows pass
Into that dark permanence of ancient forms.
John Montague (28 februari 1929 – 10 december 2016)
De Belgische-Franse dichter, schrijver, essayist, dramaturg en scenarioschrijver Luc Dellissewerd geboren op 28 februari 1953 in Brussel. Zie ook alle tags voor Luc Delisse op dit blog.
Uit:L'Invention du scénario
"Dans le cas d’un scénario de long métrage, vous vous lancez dans une entreprise qui peut durer un an ou davantage. Vous y engagez votre temps, votre conscience, et la maîtrise de votre projet. Vous aurez à défendre, argumenter, modifier, sacrifier vos plus belles trouvailles. Le but de ce livre n’esr pas de faire passer un te5t, ni de décourager les vocations : mais l’écriture eEecdve et efficace d’un scénario doit reposer sur une nécessité forte et non sur un malentendu. QU’EST-Œ QU’UN RÉCIT Un récit n’est pas une simple histoire. Un récit esr une histoire organisée et menée à bien. Dans un récit, il y a autre chose que les matériaux bruts et péle-méle d’une histoire : il y a en outre tous les élé- ments de consrrucfion, de direcdon, d’enchänemenr des faits et de résolution. Il n’y a place ni pour le flou (tout doit être perceptible), ni pour les coïncidences (tout doit être cohérent ou préparé). Le terme intrigue s’impose lorsque tous les éléments ont trouvé leur jusre place, sans séquences inutiles, sans aucme perte d’énergie ou de sens ; lorsque le récit esr parfaitement struœuré."
Luc Dellisse (Brussel, 28 februari 1953) Cover
De Franse dichter, schrijver, dramaturg en regisseur Marcel Pagnolwerd geboren op 28 februari 1895 in Aubagne, Bouches-du-Rhône. Zie ook alle tags voor Marcel Pagnolop dit blog.
Uit: Eléments d’une thermodynamique nouvelle
"Les cours de Physique et Chimie étaient faits par M.Oneto. Il avait une petite barbiche noire, il ressemblait à Méphistophélès, mais en beaucoup plus jeune ; il avait beaucoup d’autorité, et une grande bonté. Comme M.Cros, il roulait les r ; comme M.Cros, il avait pour nous une sorte d’affectueux mépris. Un programme parfaitement imbécile exigeait qu’il enseignât, en cent cinquante leçons, toute la Physique et toute la Chimie, à des gaillards qui ne savaient pas résoudre une équation du premier degré, et qui lui arrivaient en droite ligne du cours de Philosophie : c’est-à-dire complètement écrémés par Beckerley, Fichte-grain-de-sable, l’impératif catégorique, le Pragmatisme, Auguste Comte et Baralipton. Alors, avec beaucoup de patience, et pour amuser les grands idiots que nous étions, il faisait des expériences. Lorsque je pense à ces classes de sciences je vois un morceau de fil de fer qui brûle dans un bocal d’oxygène ; une lampe à mercure qui verdit la barde, pourtant si noire, de M.Oneto ; une éprouvette qu’il secoue en disant : « Vous allez voir : ça va tourner au bleu » (et ça tourne au rouge le plus vif) ; enfin, je vois –apothéose de mes classes de physique – un morceau de sodium affolé qui tire des bordées foudroyantes à la surface d’une sorte de pot de chambre, et qui jette des éclairs subits, avec des crachotements irrités, au sein d’un incendie sous-marin."
Marcel Pagnol (28 februari 1895 – 18 april 1974) Op een afiche n.a.v. zijn 120e geboortedag in 2015
„Zwei Verkäuferinnen, deren Geschäfte es nicht mehr gab, waren so langsam zu Fuß unterwegs, als sollten die zweihundert Meter, die sie noch hatten, bloß nicht enden, während ein Radfahrer nach dem anderen sie umkurvte, einer gar absteigen musste. Er hatte ein so langsames Gehen nicht erwartet und den Bremspunkt an einer Verengung falsch berechnet. Gegenüber stand ein alter Mann auf dieselbe Weise wie immer an seinem Fenster und schaute zu denselben Stellen wie immer schon. Neuerdings belegte ein Schuttcontainer eine der Parkbuchten, erst noch in tiefem Schatten, im nächsten Moment im Sonnenlicht, und gleich darauf wieder im Schatten. Eine Straßenseite war trocken, die andere nass. Ich saß an der Scheibe eines Cafés und sah mich selbst vorübergehen. Als ich mich über eine bestimmte Gestalt, die ich seit Jahren oder Jahrzehnten vom Sehen kannte, innerlich lustig machen wollte, fiel mir ein, dass ich selbst einmal solch eine Erscheinung gewesen war. Sah ich nicht einsam aus, wie ich vor mir selbst vorüberging? Ja, ich sah einsam und verloren aus, aber nicht zurückgezogen vor anderen, sondern vor mir selbst. Sah aus wie einer, der sich für alles Mögliche interessierte, nur nicht für sich. In welch friedlicher Gegend ich doch gewohnt hatte. Bis dorthin drangen die Kämpfe nicht vor. Was einen in meiner alten Straße umwehte, konnte man für den perfekten Frieden halten. Zwar wurde viel geklagt, doch waren Anlässe nicht zu erkennen. Man saß in Cafés, im Sommer davor, und hörte man von Sorgen, so schienen deren Schauplätze so fern zu sein wie die Nordatlantikströmung, wie brasilianische Regenwälder oder wie ein Waffentest im Südpazifik. Gleichzeitig wurden Sorgen um Globales als allerpersön.”
„Weshalb?" "Man hatte im Computertomogramm eine Hirnprellung festgestellt, und der Arzt entschied, Sie in Narkose zu behalten und den Hirndruck zu überwachen. Wenn er gestiegen wäre, hätte das geheissen, dass das Hirn anschwillt oder eine Blutung auftritt." "Was passiert dann?" "Es ist nicht angeschwollen." "Ich war in einem künstlichen Koma?" "In einer Langzeitnarkose. Zwei Tage." Fabio fielen die Augen zu. "Wo ist meine Freundin?" "Ich nehme an, zu Hause. Es ist kurz nach Mitternacht." "Ist sie schon lange gegangen?" "Ich weiss nicht. Ich bin die Nachtschwester", antwortete die Stimme. Jetzt wieder von jenseits des Flusses. Norina wusch seinen Bauch mit einem weichen Lappen. Er spürte ihre leichte Hand und die Wärme des Lappens. Er lag mit leicht gespreizten Beinen da und stellte sich schlafend. Er hörte es plätschern, wenn sie den Lappen auswrang, und konnte es kaum erwarten, bis sie ihn wieder berührte. Sie seifte Schamhaare und Leisten ein. Endlich spürte er ihre Finger an seinem Penis. Sie hob ihn an - und ein stechender Schmerz durchzuckte ihn. Fabio schrie auf. "Pardon." Eine Männerstimme. Er schlug die Augen auf. Ein Mann stand neben dem Bett. Er war etwa in seinem Alter und trug das weissblond gefärbte Haar millimeterkurz. Er hatte eine blaue Baumwollhose an und darüber eine blaue, lose, kurzärmelige Bluse mit einem Namensschild. Er hob die Hände bedauernd in die Höhe. "Der Blasenkatheter, sorry. Wissen Sie, wo Sie sind?" Fabio schaute sich um. Neben dem Bett ein Infusionsständer, an der Wand ein Tisch mit einem Blumenstrauss, darüber ein Kruzifix. "Sieht nach Krankenhaus aus."
The skyscrapers of New York will never know the coolness that comes down on Kifisia but when I see the two cypress trees above your familiar church with the paintings of the damned being tortured in fire and brimstone then I recall the two chimneys behind the cedars I used to like so much when I was abroad.
All through March rheumatism wracked your lovely loins and in summer you went to Aidipsos. God! what a struggle it is for life to keep going, as though it were a swollen river passing through the eye of a needle. Heavy heat till nightfall, the stars discharging midges, I myself drinking bitter lemonades and still remaining thirsty; Moon and movies, phantoms and the suffocating pestiferous harbour.
Verina, life has ruined us, along with the Attic skies and the intellectuals clambering up their own heads and the landscapes reduced by drought and hunger to posing like young men selling their souls in order to wear a monocle like young girls — sunflowers swallowing their heads so as to become lilies.
The days go by slowly; my own days circulate among the clocks dragging the second hand in tow. Remember how we used to twist breathless through the alleys so as not to be gutted by the headlights of cars. The idea of the world abroad enveloped us and closed us in like a net and we left with a sharp knife hidden within us and you said ‘Harmodios and Aristogeiton'.
Verina, lower your head so that I can see you, though even if I were to see you I'd want to look beyond. What's a man's value? What does he want and how will he justify his existence at the Second Coming? Ah, to find myself on a derelict ship lost in the Pacific Ocean alone with the sea and the wind alone and without a wireless or strength to fight the elements.
Yórgos Seféris (29 februari 1900 - 20 september 1971)
Political Reflection loquitur the sparrow in the Zoo
No bars are set too close, no mesh too fine To keep me from the eagle and the lion, Whom keepers feed that I may freely dine. This goes to show that if you have the wit To be small, common, cute, and live on shit, Though the cage fret kings, you may make free with it
The Beautiful Lawn Sprinkler
What gives it power makes it change its mind At each extreme, and lean its rising rain Down low, first one and then the other way; In which exchange humility and pride Reverse, forgive, arise, and die again, Wherefore it holds at both ends of the day The rainbow in its scattering grains of spray.
De Tsjechische dichter, schrijver, journalist en politicus Josef Svatopluk Macharwed geboren op 29 februari 1864 in Kolín als zoon van een molenaar. Machar bezocht het gymnasium in Praag, voltooide daarna de eenjarige militaire school en vond in 1891 een baan als bediende in een bank in Wenen, waarbij hij op hetzelfde moment voor diverse tijdschriften ging schrijven. Hier ontmoette hij T. G. Masaryk en werd hij een belangrijke vertegenwoordiger van de Realistische Partij. Al voor de Eerste Wereldoorlog trad hij op als tegenstander van het holle patriottisme. Na 1918 keerde hij op verzoek van Masaryk naar Tsjecho-Slowakije terug en werd hij benoemd tot inspecteur-generaal van het Tsjechoslowaakse leger. Deze functie legde hij in 1924 wegens openlijk meningsverschillen met Masaryk neer en hij sloot zich aan bij het kamp van radicaal rechts. In zijn werken schreef hij over de burgerlijke maatschappij. Hij bekritiseerde haar onverschilligheid, hypocrisie en valse patriottisme. Zijn kritiek raakte ook de kerk en de jonge Tsjechen. Hij schreef subjectieve en politieke poëzie en lyrische epen, vermengd met satire, ironie en sarcasme. Aldus trad hij in het voetspoor van Karel Havlicek Borovsky en Jan Neruda. Hij werd echter ook beschouwd als problematisch schrijver met fascistische opvattingen. Hij keerde zich in zijn “Satiricon” boek en in zijn essay “Amnestie” echter tegen het antisemitisme. In de strijd tussen de oudere en jongere literaire generatie richtte hij samen met andere jonge schrijvers de vereniging “Česká Moderna”op en schreef daartoe een bijbehorend manifest.
Uit: Dreißig Jahre
“Wir quartierten uns im Hotel Hammerand ein. [...] Und nun begannen wir in dieser fremden Stadt irgendwie die Scheu abzulegen. Wie ein Mensch, der schwimmen lernt, von Tag zu Tag versucht, weiter in den Strom vorzudringen, gingen wir Morgen für Morgen aus dem Hotel, immer weiter und weiter weg, tauchten in die Gassen ein, in den Lärm und in das Menschengewimmel, schauten nach Häusern und Geschäften aus, suchten Punkte, an denen wir uns beim nächsten Mal orientieren würden, kurzum, wir waren bedacht, den Körper und die Seele der unbekannten Stadt kennenzulernen, die nun unsere Heimat sein sollte. Auf die Ringstraße, den Graben, in die langen Straßen in den Bezirken, in die Kirchen, Museen, die Parks, zu den Monumenten gingen wir. Eine große ausgedehnte Stadt – aber es ist nicht Prag. Das hier, das ist ein großes Camp von Häusern, die in manchmal geraden, manchmal krummen Reihen von Gassen Habtacht stehen, ein Haus wie das andere, ihre Uniform ist keineswegs etwas Besonderes, einmal sauberer, einmal schmutziger, hie und da steht neben und zwischen ihnen wie ein Korporal eine Kirche, hie und da, wie ein Offizier, ein Palais, ein Bauwerk – die Universität, das Parlament, die kaiserlichen Museen, der Neubau der Hofburg, des Burgtheaters – aus allen Zeiten und Kulturen zusammengetragene Stile ohne Patina der Vergangenheit, ohne Charakter und Tradition, ein Leben ohne Geschichte und ohne inneren Sinn – das ist nicht Prag, das ist nicht unser Prag. Dem Abend zu, wenn sich der Himmel rötete, kam die Traurigkeit. Die Seele dieser Stadt war mir fremd, sie sprach nicht zu mir, und wenn sie zu mir sprach, war sie mir zuwider. Es war die Seele eines Weibes, das sich aushalten ließ, das sich in seinem Luxus bemüht, den Eindruck einer vornehmen Dame zu erwecken. Und wieder erinnerte ich mich und verglich: Prag ... eine ausgeraubte und verarmte Adelige, sie lebt und kämpft armselig um jeden Tag ihres Lebens, aber sie ist eine Adelige, hat eine ehrenvolle Vergangenheit, und ehrenhaft ist auch die Armut ihres Heute. Mit jedem Wölkchen, das gegen Norden schwamm, wäre ich gerne zurückgekehrt, ich beneidete die Vögel um ihre Flügel und um ihre Freiheit.“
Josef Svatopluk Machar (29 februari 1864 - 17 maart 1942)
Despite the enormous evening sky spreading over most of the canvas, its moon no more than a tarnished coin, dull and flat,
in a devalued currency; despite the trees so dark themselves, stretching upward like supplicants, utterly leafless; despite what could be a face, rinsed of feeling, aimed in their direction,
the two small figures at the bottom of this picture glow bravely in their carnival clothes, as if the whole darkening world were dimming its lights for a party.
Linda Pastan (New York, 27 mei 1932) Een Mardi Gras penthouse party op Fifth Avenue, New York
“The policeman opened the door, looked at the deep mud of the yard, and got deliberately out. Set back from the window, the man watched him through the gap in the curtains. He watched him scan the place. The policeman was young and he was not a policeman the big man had seen before. The policeman bent through the car door and pushed the horn twice. What do I do here? thought the man. He wished he’d left one of the big dogs off but knew even through the coal it would scent the badger and bother it. If I stay in the house, he’ll start looking round, thought the man. Ag. The policeman had started to walk toward the house from the car and the big man came out. Afternoon, sir. It’s clearing up, the policeman said. The policeman looked at the man and looked out as if at the weather over the valley. The big man just nodded. Few questions, really, sir. The policeman was light and inoffensive the way they are and the man moved to bring him away from the house. Can you tell me what you were doing last night, or early this morning? The big man didn’t reply. The policeman looked around at the yard and privately noticed the two sets of tire tracks that were cut into the mud and that were not filled with overnight rain. He saw the old red van and guessed one set belonged to that. The policeman took in the many dumped engines and tires and the wastage of vehicles and machines about. We’ve had a report of fly-tipping. He waited. I just wanted to ask whether you would know anything about that. What did they tip? asked the man. The policeman didn’t respond. He was looking at the junk and the big man saw and said, Does it look like I throw things away?”
“Then I found a telescope sight I had to have, and waited while it was mounted on the rifle, and in the process got to know everyone in the shop and any customers who entered. With the gun in a vise and the bolt out, we zeroed the new sight on a chimney three blocks away, and later when I got to shooting the little gun I found no reason to change it. I spent a good part of a morning at this, mostly because I wanted to stay. But I see that, as usual, love is inarticulate. Montana has a spell on me. It is grandeur and warmth. If Montana had a seacoast, or if I could live away from the sea, I would instantly move there and petition for admission. Of all the states it is my favorite and my love. At Custer we made a side trip south to pay our respects to General Custer and Sitting Bull on the battlefield of Little Big Horn. I don’t suppose there is an American who doesn’t carry Remington’s painting of the last defense of the center column of the 7th Cavalry in his head. I removed my hat in memory of brave men, and Charley saluted in his own manner but I thought with great respect. The whole of eastern Montana and the western Dakotas is memory-marked as Injun country, and the memories are not very old either. Some years ago my neighbor was Charles Erskine Scott Wood, who wrote Heavenly Discourse. He was a very old man when I knew him, but as a young lieutenant just out of military academy he had been assigned to General Miles and he served in the Chief Joseph campaign. His memory of it was very clear and very sad. He said it was one of the most gallant retreats in all history. Chief Joseph and the Nez Percés with squaws and children, dogs, and all their possessions, retreated under heavy fire for over a thousand miles, trying to escape to Canada. Wood said they fought every step of the way against odds until finally they were surrounded by the cavalry under General Miles and the large part of them wiped out. It was the saddest duty he had ever performed, Wood said, and he had never lost his respect for the fighting qualities of the Nez Percés. “If they hadn’t had their families with them we could never have caught them,” he said. “And if we had been evenly matched in men and weapons, we couldn’t have beaten them. They were men,” he said, “Real men.”
John Steinbeck (27 februari 1902 - 20 december 1968) Cover
“It was cold in the street and I crossed to the lighted blaze of shops in Rue Fuad. In a grocer’s window I saw a small tin of olives with the name Orvieto on it, and overcome by a sudden longing to be on the right side of the Mediterranean, entered the shop: bought it: had it opened there and then: and sitting down at a marble table in that gruesome light I began to eat Italy, its dark scorched flesh, hand-modelled spring soil, dedicated vines. I felt that Melissa would never understand this. I should have to pretend I had lost the money. I did not see at first the great car which she had abandoned in the street with its engine running. She came into the shop with swift and resolute suddenness and said, with the air of authority that Lesbians, or women with money, assume with the obviously indigent: ‘What did you mean by your remark about the antinomian nature of irony?’ — or some such sally which I have forgotten.” (…)
“Idle’ she writes ‘to imagine falling in love as a correspondence of minds, of thoughts; it is a simultaneous firing of two spirits engaged in the autonomous act of growing up. And the sensation is of something having noiselessly exploded inside each of them. Around this event, dazed and preoccupied, the lover moves examining his or her own experience; her gratitude alone, stretching away towards a mistaken donor, creates the illusion that she communicates with her fellow, but this is false. The loved object is simply one that has shared an experience at the same moment of time, narcissistically; and the desire to be near the beloved object is at first not due to the idea of possessing it, but simply to let the two experiences compare themselves, like reflections in different mirrors. All this may precede the first look, kiss, or touch; precede ambition, pride or envy; precede the first declarations which mark the turning point — for from here love degenerates into habit, possession, and back to loneliness.”
Lawrence Durrell (27 februari 1912 – 7 november 1990) Standbeeld in Corfu-stad
De Canadese dichter, schrijver en essayist André Roywerd geboren op 27 februari 1944 in Montréal. Zie ook alle tags van André Royop dit blog.
C’est la nuit où nous sommes
C’est la nuit où nous sommes toi, moi, nous, les autres pareils à nous. Encore l’action, la structure de la pensée dans l’action. Monde moderne des forêts et des eaux. Tu appartiens aux forains, à nos ancêtres les vampires. Les villes, les maisons, les lits où nous avons pensé être mystérieux, impossibles, immortels, quelle folie ! Le désir coule; nous pourrions nous tuer pour la connaissance du désir.
Actions, roues, horloges
Actions, roues, horloges. Les images où nous nous imaginons grands, désirés, symboliques varient avec le temps. Une histoire succède à notre histoire, nos corps produisent des contre-corps. La lumière fond sur la toile, blancheur qui coule, ça devient action. Le corps se refait au cinéma, il y vit, il y meurt, il y ressuscite; il est l’autre que moi je suis, de ce que je connaîtrai dans la peur.
Under a spreading chestnut-tree The village smithy stands; The smith, a mighty man is he, With large and sinewy hands; And the muscles of his brawny arms Are strong as iron bands.
His hair is crisp, and black, and long, His face is like the tan; His brow is wet with honest sweat, He earns whate'er he can, And looks the whole world in the face, For he owes not any man.
Week in, week out, from morn till night, You can hear his bellows blow; You can hear him swing his heavy sledge, With measured beat and slow, Like a sexton ringing the village bell, When the evening sun is low.
And children coming home from school Look in at the open door; They love to see the flaming forge, And hear the bellows roar, And catch the burning sparks that fly Like chaff from a threshing-floor.
He goes on Sunday to the church, And sits among his boys; He hears the parson pray and preach, He hears his daughter's voice, Singing in the village choir, And it makes his heart rejoice.
It sounds to him like her mother's voice, Singing in Paradise! He needs must think of her once more, How in the grave she lies; And with his hard, rough hand he wipes A tear out of his eyes.
Toiling,--rejoicing,--sorrowing, Onward through life he goes; Each morning sees some task begin, Each evening sees it close Something attempted, something done, Has earned a night's repose.
Thanks, thanks to thee, my worthy friend, For the lesson thou hast taught! Thus at the flaming forge of life Our fortunes must be wrought; Thus on its sounding anvil shaped Each burning deed and thought.
Henry Longfellow (27 februari 1807 - 24 maart 1882) Standbeeld in Portland
hast du den vogel gesehen der dies und das tat ich sah ihn hast du den fisch gesehen mit dem vielen und wenigen ich sah ihn hast du das pferd gesehen mit dem neben und fernen ich sah es
der vage] glühte im meer der fisch bewanderte das Land das pferd zog den himmel ab
sage nicht der morgen ist. rot sage nicht laut wir bereisen
die nacht
Regen
einmal geschah es da trank ich die ewigkeit aus und den regen
ein andermsl geschah es da ertrank der regen in meiner ewigkeit
doch dann geschah es daß es regnete die stimme des regens meines regens kleine stimme wie kann das sein? wird morgen das gras grün sein? morgen wird das gras grün sein und sonst wird nichts sein? sonst nichts
Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013) Cover
“He had walked home with her. All along Indiana Avenue, he had been liking her, wanting to kiss her. Now, he remembered that day as clearly as if it had just happened. He remembered it better than the day when he was just a punk and he had bashed the living moses out of that smoke who pulled a razor on him over in Carter Playground, and a gang of guys had carried him around on their shoulders, telling him what a great guy he was, and how, when he grew up, he would become the white hope of the world, and lick Jack Johnson for the heavyweight championship. He remembered the day with Lucy, and his memory of it was like having an awful thirst for a drink of clear cold water or a chocolate soda on a hot day. It had been a windy day in March, without any sun. The air had seemed black, and the sky blacker, and all the sun that day had been in his thoughts of her. He had had all kinds of goofy, dizzy feelings that he liked. They had walked home from school, along Indiana Avenue, he and Lucy. They hadn’t spoken much, and they had stopped every little while to look at things. They had stopped at the corner of Sixtieth, and he had shown her the basement windows they had broken, just to get even with old Boushwah, the Hunkie janitor, because he always ran them off the grass when they goofed on their way home from school. And she had pretended that it was awful for guys to break windows, when he could see by the look in her eyes that she didn’t at all think it so terrible.”
James T. Farrell (27 februari 1904 – 22 augustus 1979)
De Amerikaanse schrijver Irwin Shawwerd geboren op 27 februari 1913 als Irwin Gilbert Shamforoff in New York. Zie alle tags voor Irwin Shawop dit blog.
Uit: The Girls In Their Summer Dresses
"I'm wonderfully happily married," Michael said patiently. "I am the envy of all men between the ages of fifteen and sixty in the state of New York." "Stop kidding," Frances said. "I have a fine home," Michael said. "I got nice books and a phonograph and nice friends. I live in a town I like the way I like and I do the work I like and I live with the woman I like. Whenever something good happens, don't I run to you? When something bad happens, don't I cry on your shoulder?" "Yes," Frances said. "You look at every woman that passes." "That's an exaggeration." "Every woman." Frances took her hand off Michael's arm. "If she's not pretty you turn away fairly quickly. If she's halfway pretty you watch her for about seven steps. . . ." "My Lord, Frances!" "If she's pretty you practically break your neck . . ." "Hey, let's have a drink," Michael said, stopping. "We just had breakfast." "Now, listen, darling," Mike said, choosing his words with care, "it's a nice day and we both feel good and there's no reason why we have to break it up. Let's have a nice Sunday." "I could have a fine Sunday if you didn't look as though you were dying to run after every skirt on Fifth Avenue." "Let's have a drink," Michael said. "I don't want a drink." "What do you want, a fight?" "No," Frances said, so unhappily that Michael felt terribly sorry for her. "I don't want a fight. I don't know why I started this. All right, let's drop it. Let's have a good time."
De Portugese dichter, vertaler en essayist Ruy de Moura Belo werd geboren op 27 februari 1933 in São João da Ribeira, nabij Rio Maior. Hij begon aan de Universiteit van Coimbra rechten te studeren in 1952 en voltooide deze studie in 1956 aan de Universiteit van Lissabon. Daarna studeerde hij canoniek recht aan de Gregoriaanse Universiteit van Thomas van Aquino in Rome. Kort daarna promoveerde hij op het onderwerp literaire fictie en kerkelijke censuur. Tijdens zijn verblijf in Rome was Ruy Belo ook lid van de katholieke organisatie Opus Dei. Na zijn terugkeer in Portugal werkte Belo als adjunct-afdelingshoofd bij het toenmalige Ministerie van Onderwijs. Door zijn deelname aan de academische algemene staking in 1962, en zijn plaatsvervangende kandidatuur voor de Comissão Eleitural de Unidade Democrática (verkiezingscommissie van democratische eenheid) moest hij het ministerie, op dat moment nog steeds onder het fascistische Salazar regime, verlaten. In 1961 ontving Belo een beurs voor literair onderzoek. In de loop van zijn onderzoek verliet hij de organisatie Opus Dei. In 1967 studeerde hij Latijnse filologie aan de Universiteit van Lissabon. In de jaren 1971 tot 1977 werkte hij als docent Portugees in Madrid. Na zijn terugkeer in 1978 nam Belo een baan als leraar aan aan de technische school in Cacém. In juni 2003 werd een standbeeld van Belo, evenals twintig andere belangrijke Portugese schrijvers, in de Parque dos Poetas in Oeiras geplaatst. Ruy Belo schreef in de jaren zestig en zeventig en wordt beschouwd als een van de grote existentialistische schrijvers in de Portugees sprekende wereld, Terwijl Belos eerste werk “Aquele Grande Rio Eufrates” en in het bijzonder “O Problema da Habitação - Alguns aspectos” zich met het vraagstuk van de innerlijke mens en de confrontatie met de buitenwereld bezighouden, behandelen zijn latere werken, in het bijzonder “Boca Bilingue” en “Homem de Palavra (s)” meer religieuze en metafysische vraagstukken. Ruy Belo publiceerde in totaal acht poëziebundels en twee essaybundels. Verder vertaalde hij werken uit het Frans en het Spaans in de Portugese taal.
On The Hill Of This Moment
A hint of absinthe fills the air when the beetles emerging from the rotten bark of the old oaks begin their flight in the month of june Picking hazelnuts we walk through the garden where the lindens’ aroma wafts in the breeze The coolness of the fruit defeats the declining sun We are who we used to be walking so softly with so much childlike dignity that here not even death would remember us nor would the monstrous flower of other destinies or any other of the republics of hatred stir up the calm sea of this late afternoon It is to the sacred celebration of chance to the feast of the world’s mineral essence that the sun is proceeding in this temple’s inner sanctum The afternoon is everything and everything is pathways We are the chosen assistants to this hour Here summer’s insanity doesn’t arrive and I quit loathing my ancestors and I rise as the last light flickers For a moment I am I and here no one died O my life that process I left behind
And Everything Was Possible
When I was still young before I left home ready to travel around in the world I already knew about the waves’ breaking from the pages of all the books I’d read
When may rolled around everything was flowers the morning turtledove flew here flew there and to hear the dreamer just speak of life was like it having actually happened
Everything took place in another life and there was always a way out when needed When was all this? Not even I can say
I know only that I had a child’s power all things were close to me and everything was possible I only had to want it
Die Fastnacht bringt uns Freuden zwar Vielmehr denn sonst ein ganzes halbes Jahr, Ich macht mich auf und thät spazieren gehen, An einen Tanz, Mir ward ein Kranz Von Blümlein Glanz, Des erfreut ich mich gar sehr.
Ich bot der Jungfrau meinen Gruß, Ganz freundlich trat sie mir auf meinen Fuß, Sie sprach: "Gut Gesell, wenn ich dir sagen sollt, Wenn du nur wollst, Ich wär dir hold. Kein Silber und Gold Ist meiner Lieb ein Sold.
Hinter meins Vaters Hof steht ein Thür, Da ist weder Schloß noch Riegel dafür, Da geh hinein, daß man dich nicht seh noch spür, Sie ist geschmiert, Daß sie nicht klirrt, Kein Mensch dich irrt, Tritt fröhlich hinein zu mir."
Des Nachts hob sich ein Wetter groß, Das über Berg und tiefe Thal herfloß, Desselben Wegs mich nie keinmahl verdroß; Ich stahl mich aus, Still wie ein Maus, Und kam ins Haus, Und lebt im Saus, Mit der Lieben die ganze Nacht.
Achim von Arnim (26 januari 1781 - 21 januari 1831) Berlijn, Nikolaiviertel. Achim von Arnim werd geboren in Berlijn
Uit: De kaart en het gebied (Vertaald door Martin de Haan)
“Op het schilderij staat Houellebecq tegenover een bureau bezaaid met beschreven of halfbeschreven vellen papier. Achter hem, op een afstand die naar schatting vijf meter bedraagt, is de witte muur volledig behangen met naadloos tegen elkaar geplakte, met de hand beschreven vellen. Ironisch genoeg, zo benadrukken de kunsthistorici, lijkt Jed Martin in zijn werkwijze bijzonder veel belang aan de tekst te hechten, zich volledig op de tekst te concentreren, zonder enige verwijzing naar de werkelijkheid. Alle literatuurhistorici bevestigen evenwel dat Houellebecq in de loop van zijn werkfase weliswaar graag de muren van zijn kamer volhing met allerhande documenten, maar dat het meestal foto’s betrof, afbeeldingen van de plaatsen waar hij de scènes van zijn romans situeerde; en zelden geschreven of halfgeschreven scènes. Toch, hoewel hij hem afbeeldt te midden van een wereld van papier, heeft Jed Martin waarschijnlijk geen standpunt willen innemen omtrent het vraagstuk van het realisme in de literatuur; evenmin heeft hij getracht Houellebecq in verband te brengen met een formalistisch standpunt, dat de schrijver trouwens expliciet had verworpen. Waarschijnlijk is de waarheid veel eenvoudiger en heeft hij zich laten meeslepen door een zuiver plastische fascinatie voor het beeld van die vertakte, onderling verbonden tekstblokken, die elkaar voortbrengen als een gigantische poliep. Hoe dan ook besteedden weinig mensen bij de presentatie van het schilderij aandacht aan de achtergrond, die in de schaduw werd gesteld door de ongelofelijke expressiviteit van het personage. De schrijver, vereeuwigd op het moment dat hij net een door te voeren correctie heeft aangegeven op een van de vellen op het bureau vóór hem, lijkt in een trancetoestand te verkeren, bezeten van een furie die sommigen niet geschroomd hebben als demonisch te betitelen; zijn hand met de corrigerende pen, behandeld met een lichte bewegingsonscherpte, werpt zich op het vel ‘met de snelheid van een cobra die zich ontspant om toe te happen,’ zoals Wong Fu Xin het beeldend formuleert, waarschijnlijk met een ironische knipoog naar de clichés van metaforische overdaad die traditioneel met auteurs uit het Verre Oosten worden geassocieerd (Wong Fu Xin zag zichzelf in de eerste plaats als dichter; maar zijn gedichten worden nauwelijks meer gelezen en zijn zelfs niet eenvoudig meer te verkrijgen; terwijl zijn essays over het werk van Martin in kunsthistorische kringen nog altijd als een onontkoombare referentie gelden)."
Michel Houellebecq (Réunion, 26 februari 1958)
De Franse dichter en schrijver Victor Hugowerd geboren in Besançon (Franche-Comté) op 26 februari 1802. Zie ook alle tags voor Victor Hugoop dit blog.
Uit De klokkenluider van de Notre Dame (Vertaald door Halbo C. Kool)
“In 1482 was Quasimodo dan groot geworden. Sinds verscheidene jaren was hij klokkenluider van de Notre-Dame geworden, dank zij zijn pleegvader Claude Frollo, die aartsdiaken van Iosas was geworden, dank zij zijn leenheer de edele heer Lodewijk van Beaumont, die bisschop van Parijs was geworden in 1472. bij het overlijden van Willem Chartier, dank zij zijn beschermer Olivier Damhert, barbier van Lodewijk XL koning bij de gratie Gods. Quasimodo was dus klokkenluider van de Notre-Dame. Met de tijd was een soort innige band ontstaan die de klokkenluider met de kerk verenigde. Voor immer van de wereld gescheiden door het dubbele noodlot van zijn kindsheid in de dubbele onverbreekbare kring opgesloten, had de arme ongelukkige zich er aan gewend niets van deze wereld te zien buiten de vrome muren. die hem in hun schaduw hadden opgenomen. De Notre-Dame was voor hem, naarmate hij opgroeide en zich ontwikkelde, achtereenvolgens geweest: het ei‚ het nest, het huis. Het vaderland. het heelal. En zeker bestond er een soort geheimzinnige en voorbestemde harmonie tussen dit wezen en dit bouwwerk. Toen hij, nog heel klein. zich slingerend en met schokken voortsleepte door de schemering van die gewelven, scheen hij met zijn menselijke gelaat en zijn dierlijke gestalte de natuurlijke wangeboorte van deze vochtige en sombere vloerstenen, waarop de schaduw der romaanse kapitelen zulke vreemde vormen tekende.”
Victor Hugo (26 februari 1802 – 22 mei 1885) Mandy Patinkin als Quasimodo in de film “The Hunchback of Notre Dame” uit 1997
At Thurgarton Church (Fragment) To the memory of my father
At Thurgarton Church the sun burns the winter clouds over the gaunt Danish stone and thatched reeds that cover the barest chapel I know.
I could compare it with the Norse longboats that bore burning the body forth in honour from the shore of great fjords long ago.
The sky is red and cold overhead, and three small sturdy trees keep a hold on the world and the stone wall that encloses the dead below.
I enter and find I stand in a great barn, bleak and bare. Like ice the winter ghosts and the white walls gleam and flare and flame as the sun drops low.
And I see, then, that slowly the December day has gone. I stand in the silence, not wholly believing I am alone. Somehow I cannot go. Then a small wind rose, and the trees began to crackle and stir and I watched the moon by degrees ascend in the window till her light cut a wing in the shadow.
George Barker (26 februari 1913 – 27 oktober 1991) Cover
“Ich saß in der Dachstube und probierte Gedichte. Mir schien's, als sei ich endlich aus dem Zustand des Schweblers, wie Grillparzer zu sagen pflegte, befreit worden und hätte gemerkt, daß es in der Lyrik auf konkrete Bilder ankommt. Ich lernte Georg von der Vring kennen, dem ich aber nicht verriet, daß ich Gedichte machte. Er sagte eines Nachmittags zu mir: Es kann doch nicht sein, daß Sie sich für Lyrik interessieren, ohne selbst sowas zu probieren. Zeigen Sie mir mal was. Ich tat's und legte ihm unter anderen mein Gedicht Das Blatt vor, das nicht gerade von hochfahrendem Selbstgefühl zeugt und das so geht:
In ein gerolltes Einblatt möcht' ich kriechen, Sein mürbes Sterben knistern hören, um In Spinnenfasern lässig hinzusiechen Bei einer Wespe brüchigem Gebrumm.
Der rote Schimmer dieser dünnen Hülle Erglühte im Oktober tierfellwarm. Es flüsterte der Wind wie späte Grille, Verwirrte launisch einen Mückenschwarm.
Ich summte dort und schaute auf das Rechte: Wie zittrig und verstört die Spinne näht Und wie im zart verästeten Geflechte Der Blätteradern schon kein Saft mehr geht.
Ganz nett, wie? Die Verse wurden mehrmals zitiert und als charakteristisch für meine introvertierte Veranlagung empfunden. Georg von der Vring gefiel das Gedicht. Er sagte tierfellwarm, das sei gut, da spüre man das warme Fell, und er rieb Daumen und Zeigefinger aneinander. [...] Vring schickte mehrere meiner Gedichte an Heinrich Ellermann nach Hamburg, und mir wurde in Aussicht gestellt. daß zehn meiner Gedichte gedruckt und in der Reihe "Die Jungen" erscheinen würden.“
Under the noontime air the earth is baking, nothing before you, just one poplar stately, yellowed all round, grass, desiccated, flaking, paltry paired cabbage whites, all motion lately; from the cracked earth the beetles come a-leaving, with gold-leaf sunlight captured carapaces, spurge, willowherb and widow-flow’r sighs, heaving, in woozy wafts. A plain of ploughed up races, in rows of pits, ravines and waterholes deserted years before, encircling, brown- yellow in opaque pools, a sunning vole, a weald of dandelions sheds eiderdown.
By The Gorge
Here is the finest place for grass-laid resting, And in fixed timid stare your gaze appending, Thinking of nothing, wanting nothing, nestling Your head onto the grassy pillow…sending The spilling clouds ahead till they’re submerging Beyond the hilltops… All for your cajoling, Buzzing of insects, grass, clumps, upward surging, Butterflies’ languid flight… Past your lids scrolling A glint as though from water bright flash captured. A peace quite unbeknown by your head posing. You grasp how the deceased may dream, enraptured, The earth’s own lullaby made for reposing.
Vertaald door Václav Z J Pinkava
Antonín Sova (26 februari 1864 – 16 augustus 1928) Gedenkplaat in Praag aan het huis waar Sova in de periode 1918-1925 woonde.
De Franse schrijver, scenarioschrijver en acteurJean Teuléwerd geboren op 26 februari 1953 in Saint-Lô, Manche. Zie ook alle tags voor Jean Teulé op dit blog
Uit: Charly 9
« - En voilà bien, tout d'un coup, des scrupules, mamma ! s'amuse le monarque. Vous étiez moins embarrassée, hier vendredi, quand Maurevert avait le doigt sur la gâchette. - C'est-à-dire que... hésite mamma, pour ce qu'on veut dorénavant accomplir, il nous faut obligatoirement ton autorisation qui a force de loi. Quand Coligny, cette fois-ci, sera exterminé à la hache, il faudrait ensuite aller égorger La Rochefoucauld. - Foucauld, mon ami ? Lui aussi ? - Deux morts ? - Enfin, deux... balance en l'air, du plat de la main, un maréchal en uniforme. Un peu plus, Majesté... car on devra également cogner à l'huis de chez Andelot afin de l'éventrer comme on le fera dans la foulée, pendant qu'on y est, pour quelques autres... Disons les grands chefs protestants. En tout, on devrait arriver à six. - Six morts ? Près d'une petite table dans ce cabinet aux poutres dorées et murs alourdis d'allégories alambiquées, le monarque dilate ses pupilles naïves vers le maréchal : - Mais, sieur de Tavannes, je croyais que, lundi, on avait marié ma catholique soeur Marguerite avec le protestant Henri de Navarre en signe de réconciliation entre les deux religions... Et en fait, ce samedi soir, vous voudriez faire tuer les chefs huguenots venus de la France entière pour assister à la noce ? »
„In einem linksliberalen Garten mit Au-pair1 und Teich. Auf dem Gartentisch: ein Monopoly-Spiel. Neben dem Teich: ein roter Spielzeugtraktor. Um den Tisch herum: die Familie. HERR SCHUSTER Im Jahre 1934 – Am Ende des Tisches thront der Patriarch.3 Der Patriarch hat die Spielanleitung in der Hand und den Laden fest im Griff. HERR SCHUSTER – führte der Amerikaner Charles B. Darrow aus Pennsylvania der Geschäftsleitung der Firma Parker Brothers ein Spiel namens Monopoly vor. Die Ehefrau gähnt hinter vorgehaltener Hand. DIE SCHWIEGERMUTTER Der kommt doch eh nicht. HERR SCHUSTER Obwohl es dort wegen 52 Spielfehlern abgelehnt wurde, gab Darrow seine Idee nicht auf. Wie viele andere Amerikaner war auch er zu dieser Zeit arbeitslos – DIE SCHWIEGERMUTTER Nie im Leben schleppt der seine alten Knochen hierher. Die Schwiegermutter drückt vehement eine ihrer selbstgedrehten Zigaretten im Aschenbecher4 aus. Die Ehefrau lässt ihren Blick lange auf der ausgedrückten Zigarette ruhen. HERR SCHUSTER – und so beschloss er, das aufregende Spiel um Handel und Besitz auf eigene Faust zu produzieren. Wer sagt’s denn: Zum Einstieg was fürs Gemüt. Eine Erfolgsgeschichte aus den Sternstunden des Kapitalismus.“
Ulrike Syha (Wiesbaden, 26 februari 1976)
De Nederlandse dichter, schrijver, letterkundige en theoloog Elias Annes Borgerwerd geboren in Joure op 26 februari 1784. Zie ook alle tags voor Elias Annes Borgerop dit blog.
Op de bevalling der prinses van Oranje (Fragment)
Nu klapt de Faam de vlugge vlerk Op Kasans wijdbefaamde kerk, En roept van den gewijden top Den keizerlijken hofstoet op, Ten vromen optogt naar Gods tempel - Die in zijn gevelspitse draagt Den kuischen naam der Moedermaagd - Om op den smetteloozen drempel Te knielen met een diepen val Voor God, die de Erfprinses beveiligd En haar tot Moeder heeft geheiligd, Die Neêrlands Moeder worden zal. Over het gehele werk
Maar zoo elk dak, o Keizerstad! Dat ge in uw breeden wal bevat, Een domkerk was, en 't zwaar gebrom Der koopren klok van elken dom Door 't Noorden klonk en rolde als donder, Tot glorie van de Grootvorstin; Nog deed die toon, voor 't hart te min, Voor Hollands hartetoonen onder, Die klinken, met een reiner val, Voor God, die de Erfprinses beveiligd, En hem tot Vader heeft geheiligd, Die Neêrlands Vader worden zal.
Elias Annes Borger (26 februari 1784 – 12 oktober 1820)
De Franse schrijver en karikaturist Jean Bruller alias Vercors werd geboren op 26 februari 1902 in Parijs. Zie ook alle tags voor Vercorsop dit blog.
Uit: Le silence de la mer
« Il y a un très joli conte pour enfants, que j'ai lu, que vous avez lu, que tout le monde a lu. Je ne sais si le titre est le même dans les deux pays. Chez moi il s'appelle: Das Tier und die Schöne, la Belle et la Bête. Pauvre Belle ! La Bête la tient à merci, impuissante et prisonnière, elle lui impose à toute heure du jour son implacable et pesante présence... La Belle est fière, digne, elle s'est faite dure... Mais la Bête vaut mieux qu'elle ne semble. Oh! elle n'est pas très dégrossie ! Elle est maladroite, brutale, elle paraît bien rustre auprès de la Belle si fine !... Mais elle a du coeur, oui, elle a une âme qui aspire à s'élever. Si la Belle voulait !... La Belle met longtemps à vouloir. Pourtant, peu à peu, elle découvre au fond des yeux du geôlier haï une lueur, un reflet où peuvent se lire la prière et l'amour. Elle sent moins la patte pesante, moins les chaînes de sa prison... Elle cesse de haïr, cette constance la touche, elle tend la main... Aussitôt la Bête se transforme, le sortilège qui la maintenait dans ce pelage barbare est dissipé : c'est maintenant un chevalier très beau et très pur, délicat et cultivé, que chaque baiser de la Belle pare de qualités toujours plus rayonnantes... Leur union détermine un bonheur sublime. Leurs enfants, qui additionnent et mêlent les dons de leurs parents, sont les plus beaux que la terre ait portés... N'aimiez-vous pas ce conte ? Moi je l'aimai toujours. Je le relisais sans cesse. Il me faisait pleurer. J'aimais surtout la Bête, parce que je comprenais sa peine. Encore aujourd'hui, je suis ému quand j'en parle.”
"Vous êtes tous des artistes (...)" dit l'homme, "moi, je ne suis pas artiste, je suis boucher aux environs de Paris, mais j'aime beaucoup les arts, la musique surtout, la grande musique même. J'aime particulièrement la musique religieuse. Ca m'élève l'âme et ça me pousse à toutes les extrémités. Nous avons tous une petite idée derrière la tête, tous, sans exception ; cette idée-là, nous la connaissons mal nous-mêmes, elle est comme un veau mort-né, un foetus, un poulet à ses débuts dans l'oeuf. Il faut éviter de trouver à ses dépens le produit qui donne à cette idée une vie normale et puissante, une puissance plus forte que celle que possède le boeuf dans sa tête et dans son cou. Une idée qui vous morcelle le raisonnement à coups de cornes. Voilà ce qu'il faut éviter de trouver. Pour les uns, c'est la femme, pour les autres, comme moi, c'est la musique qui donne de la volonté et du mouvement à cette arrière-pensée. Pour les plus vulgaires, c'est le sang. Le sang est un excellent révélateur de la force inconnue qui travaille le crâne des idiots. (...) Je tue tous les vendredis deux boeufs, deux veaux et trois moutons. Je connais la valeur du sang, ses reflets, son odeur et les idées qui se cognent les unes contre les autres entre les quatre murs de l'abattoir. C'est l'arrière-boutique de la pensée des hommes. Nous possédons tous, très loin dans l'arrière-boutique de notre pensée, un abattoir qui pue. Quelquefois, mais rarement, il sent bon. C'est également parce que nous possédons tous, vous le savez aussi bien que moi, un petit coin pour ranger ce qui reste d'un peu propre en nous-même. Il y a des souvenirs de famille" (il baissa la voix), "les enfants. De temps en temps, j'aime à regarder là-dedans. J'aime à mettre mes mains dans le linge propre et dans les fleurs desséchées qui sentent la tisane. J'ai besoin de fraîcheur dans mes mains quand je reviens de l'abattoir. .. »
Pierre Mac Orlan (26 februari 1882 – 27 juni 1970)
Darvör wold ick tho danck einn kleinen Schimp benehmen Miner Wolldederin, de sick sunst müste schämen. Denn wen dat Junckfrewlin leet einen heemlick gahn, So kond se seggen, »Fi, dat hefft min Swaenke daen, De sick nicht richtig hölt.« Se konde sick verdrysten, Wen ick men by er wehr, frie ohne schimp tho vysten. Doch dat is nichtes werth: ein Minsch geit över all, Allein dat men nicht weht, wat men sick wünschen schall. Vör groter Herren Stand wert my Gott wol behöden, Dat ick ock hen und her mi scholde laten föden, Vnd prachern vör der Dör, dat kan ick wünschen nicht, Dat ein is altho hoch, dat ander altho schlicht, Dat Middel is dat best. Myn wünschent wil ick wenden, Dat ick möcht einer syn van den twen Middelstenden. Dat ick schold Kopman syn, mi dünckt dat wehr kein raet, Ick würd tho sehr braveern, und föhren groten Staet. Ein Hus ick köpen würd vor Gottsgeldt twe Ducaten, Dat sülve müst ick den prechtig stafferen laten: Wen alle Volck den dacht, ick seet in grotem Gut, So würd ick segn Adieu, und gahn thom Dohr henuth. Wat hed ick den darvan, als dat ick müst anhören Van den de mit Vernufft und Ehr den Handel föhren, »Du bist ein loser Droch, ein lichtferdiger Man, Dewyl du unsem Ordn sülck Schimp und Spott deist an.«
Johann Lauremberg (26 februari 1590 – 28 februari 1658) Cover
Lonely you sit now songbird of mine, Sad and listless in bondage, Fading your music once was so fine, Nothing to you now the world as you pine, Songbird of mine, Stilled by the prison darkness.
Remember your freedom in meadows green, Sad and listless in bondage, Remember the hills and the woods you have seen, Memories of wings that so light have been, Shadows between Hide from the silent captive.
Of what are you dreaming now as you rest, Sad and listless in bondage, Seeing again the trees you loved best, Evening song to the sun in the west, Home to your nest Freed from the cruel prison.
Vertaald door N. S. Kiernan
Janus Djurhuus (26 februari 1881 – 31 augustus 1948) Op een bankbiljet
Hör’, es mochte doch gescheiter sein, Daß wir hergereist sind alle beide. Unterm Vierundsechzigsten der Breite Schneit’ uns jetzt bereits der Winter ein. Jenes reiche Leben scheint uns jetzt so schal! Jene Titelgroßen wurden vor uns Zwerge, Und die wahren Herzensriesen suchen wir im Tal! Nimmer werd’ ich hier vom Neid gebissen, Nimmer reizt ein Narr mich zum Pasquill, Denn die Nachbarn wandeln ihren Weg so still, Haben unterm groben Rock ein fein Gewissen, Wollen immer, was die. Bibel will ...
Der Stein im Teiche
Und wär' es auch nur Schein, Daß wir in's Meer der Ewigkeit -- ein Stein -- Versänken ! -- doch mich der Gedank' erheitert Daß er noch s i n k e n d seinen Kreis erweitert.