Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
15-06-2009
Maria Dermoût, Christian Bauman, Silke Scheuermann, Roland Dorgelès, Ramon Lopez Velarde, François-Xavier Garneau, Trygve Gulbranssen
Niet zoals de oude meneer was gestorven omdat hij oud en ziek was; en bij hem paste niets van verschrikking.
Maar op een keer was Roos de naaister zo maar ineens 's morgens dood. Haar man, de schrijver van het fabriekskantoor, kwam het vertellen aan papa en mama, hij hurkte neer.
Ja... zo... erg benauwd was zij... zo ineens..., zei hij, en knikte een paar maal met zijn hoofd. En toen papa en mama verder vroegen, zei hij het nog eens, precies het zelfde.
Hij was een kleine stijve man, mager en gespierd, keurig gekleed; zijn ogen staarden recht en star voor zich uit, zonder enige uitdrukking.
Mama wond zich erg op. Maar waarom heb je ons niet geroepen?... en... en... en... Oerip? of Mangoen? de wasman? die woont toch vlak naast je! Maar hij herhaalde alleen maar, zo ineens... ja... Er zou een dokter moeten komen, maar de Hollandse dokter in de stad was al een tijdlang zelf ziek, en de Javaanse dokter juist die dag op reis. Papa en mama gingen wel kijken, maar Roos was dood, en moest begraven worden nog voor zonsondergang.
Op de trappen van de achtergalerij zaten 's middags Riek en de nichtjes en regen witte melatti's aan draden voor de begrafenis, dat had Oerip hen gewezen. Daarna was Oerip met mama naar de linnenkast gegaan, en even later kwam zij weer voorbij met een blok ongebleekt katoen in haar handen.
Voor Roos, om haar aan te kleden! fluisterde As-si gewichtig.
Riek keek haar aan. Roos in ongebleekt katoen! dat zo lelijk is en goor, met harde zwarte pukkeltjes, en dat muf ruikt!
En waarom niet in haar eigen batikkain en baadje? en haar onderlijfje met gouden pondjes?
Mag niet, zei Assi.
En haar ringen en oorknoppen en bloemen?
Mag ook niet, zei Assi.
Riek had ineens een hekel aan Assi, en reeg verder aan de slingers, zonder meer iets te zeggen. Het werden mooie lange witte bloemslingers, voor Roos.
Maria Dermoût (15 juni 1888 27 juni 1962)
Met haar beide kinderen, Ettie en Hans, in 1912
De Amerikaanse schrijver Christian Bauman werd geboren op 15 juni 1970 in Easton, Pennsylvania. Zijn opleiding kreeg hij aan de North Hunterdon High School nabij Clinton, New Jersey,. In 1983-84 bracht zijn familie een jaar door in Nepal en Sri Lanka. In zijn eerste twee romans verwerkte hij zijn ervaringen als soldaat. Hij ging in het leger toen hij 21 was en diende vier jaar, o.a. in Somalië in 1992-93 en in Haïti in 1994. De jaren die volgden op het leger bracht hij schrijvend en guitaar spelend door in het Noordamerikaanse folk circuit. In 2002 verscheen de roman The Ice Beneath You waarin een klein gedeelte van de verhalen die hij in die tijd schreef verwerkt is.
Uit: Voodoo Lounge
Dawn came with engines half, running the north side of Île de la Gonâve. The immense aircraft carrier Eisenhower stood a mile off their port quarter. The white hospital ship Comfort with the big red cross steamed closer and closing, a few points off the starboard quarter. It described an arc, the measure between the two bigger ships; a starting point and an ending.
Through the purple of sunrise she could see mountains now, misty gray-green jungle, glowing orange points of fire and black-blue plumes of smoke and cloud rising over it all. When they cleared Île de la Gonâve it was laid out in front of them, the inside of a crescent, green and shimmering, wind thick with salt and overripe fruit again, shades of charcoal and diesel and dung. And now, faintly, noise -- the sound of Haiti. A low thump with no steady rhythm, a deep-bass heartbeat working an invisible echo inside the bowl of the Port-au-Prince basin.
The kitchen private Cain crept up the catwalk to the bow with coffee in a canteen right before all this, right before the dawn. "Y'all kill 'em dead now, hear?" the skinny cook whispered, then scurried back to the house. Temple stowed the warm canteen then rolled to his side and pissed down into the open well-deck, sprinkling the tops of the unmanned trucks and Humvees lined up twenty feet below; their cargo, the port-opening package for 10th Mountain Division. Jersey, having thought this through, scrambled behind a mound of sandbags and, in the last moment before daylight made them visible to the bridge, pushed her pants down clear of hips and squatted over a Styrofoam cup. In one motion her left hand drew her BDUs back up while her right tossed the overfilled cup over the side.
"Nice," Temple said, packing his smiling jaw with a chew. "Be all you can be."
They heard Riddle's voice on the radio, asking the bridge if they were allowed to smoke yet.
Die Art wie Gedichte arbeiten indem sie glitzern in allergrößter Beiläufigkeit oder sich öffnen und hypnotisch leuchten oder wirklichkeitsfremd sind die Welt schwierig finden verfliegen Die Art wie Gedichte arbeiten gewöhnlich und fähig sich selbst zu illustrieren sich der Ferne zu nähern so dass sie fern bleiben darf Die Art wie Gedichte arbeiten mit Aufenthaltserlaubnis und Flugschein ist dem Winter durch Leugnen immer näher zu kommen Letztlich ein vollkommener Kreis um die Kälte und dabei immer ein wenig über ihr wie eine Boeing die noch nicht landen darf aber dadurch für alle unten sichtbarer wird Die Art wie Gedichte arbeiten um aufzufangen und die dreißig Seiten die nie irgendwer geschrieben hat in sich aufnehmen als Fracht die du in den Händen hältst in der du den Himmel erkennst den Atemzug abpasst der dich glücklich macht Die Art wie Gedichte arbeiten ist zufällig mutwillig und von gleißend heller Selbstverständlichkeit
"Ceux d'entre nous qui peignaient ne trouvaient, pour acheter leurs toiles, que des amateurs lésineurs ou bien des marchands en plein vent, qui leur offraient dix francs d'un paysage qu'on revendrait un jour vingt mille. Les écrivains devaient intriguer, jouer des coudes, pour parvenir à glisser un sonnet dans des revues insoupçonnées qu'eux seuls savaient découvrir chez quelque imprimeur famélique, et si, ayant besoin de manger, ils se risquaient dans la grande presse, on leur offrait deux sous la ligne pour rédiger des faits divers, ou bien on leur payait vingt francs un conte de deux colonnes, que le rédacteur en chef avait l'air de prendre avec des pincettes.
C'est un aveu qui me coûte, mais nos physionomies ne plaisaient guère aux gens en place. Ils nous trouvaient encombrants, insolents, arrivistes, ignorants, mal élevés, bref tout ce que les personnes d'un certain âge ont coutume de reprocher à leurs cadets. Pas un de nous, pas un seul, ne fut aidé par un aîné illustre -écrivain ou peintre arrivé- qui aurait pris le débutant par la main pour lui faciliter les premiers pas. Ce parrainage, sans doute, était passé de mode. Les hommes célèbres nous ignoraient résolument, et je crois que cela devait les distraire de nous voir nous débattre, rageurs et honteux, avec les marchands, les éditeurs, les directeurs, qui ne se lassaient pas de nous répondre "non" et multipliaient les embûches devant nous, comme si nous avions joué au jeu de l'oie."
she turns her face, quite voiceless, self-possessed,
because she takes the language straight to heart,
is thrifty with the words she speaks.
It's how
she is so reticent yet welcoming
when she comes out to face my panegyrics,
the way she says my name
mocking and mimicking, makes gentle fun,
yet she's aware that my unspoken drama
is really of the heart, though a little silly;
it's how, when night is deep and at its darkest,
we linger after dinner, vaguely talking
and her laughing smile grows fainter and then falls
gently on the tablecloth; it's the teasing way
she won't give me her arm and then allows
deep feeling to come with us when we walk out,
promenading on the hot colonial boulevard. . .
Because of this, your sighing, modest style
of love, I worship you, my faithful star
who like to cloud yourself about in mourning,
generous, hidden blossom; kindly
mellowness who have presided over
my thirty years with the self-denying singleness
a vase has, whose half-blown roses wreathe with scent
the headboard of a convalescent man;
cautious nurse, shy
serving maid, dear friend who trembles
with the trembling of a child when you revise
the reading that we share; apprehensive, always timid
guest at the feast I give; my ally,
humble dove that coos when it is morning
in a minor key, a key that's wholly yours.
May you be blessed, modest, magnificent;
you have possessed the highest summit of my heart,
you who are at once the artist
of lowly and most lofty things, who bear in your hands
my life as if it was your work of art!
O star and orange blossom, may you dwindle
gently rocked in an unwedded peace,
and may you fade out like a morning star
which the lightening greenness of a meadow darkens
or like a flower that finds transfiguration
on the blue west, as it might on a simple bed.
Vertaald door Michael Schmidt
Ramon Lopez Velarde (15 juni 1888 19 juni 1921)
De Canadese dichter en schrijver François-Xavier Garneau werd geboren op 15 juni 1808 in Ville de Québec. Hij schreef o.a. een driedelige geschiedenis van de Frans Canadese natie tussen 1845 en 1848. Het werk was een reactie op het Durham rapport waarin gepleit werd voor een assimilatie van het Franse Canada aan Engels Canada.
Au Canada (Fragment)
« Pourquoi mon âme est-elle triste? »
Ton ciel est pur et beau; tes montagnes sublimes
Élancent dans les airs leurs verdoyantes cimes;
Tes fleuves, tes vallons, tes lacs et tes côteaux
Sont faits pour un grand peuple, un peuple de héros.
A grands traits la nature a d'une main hardie
Tracé tous ces tableaux, oeuvres de son génie.
Et, sans doute, qu'aussi, par un dernier effort,
Elle y voulut placer un peuple libre et fort,
Qui pût, comme le pin, résister à l'orage,
Et dont le fier génie imitât son ouvrage.
Mais, hélas! le destin sur ces hommes naissants
A jeté son courroux et maudit leurs enfants.
Il veut qu'en leurs vallons, chassés comme la poudre,
Il ne reste rien d'eux qu'un tombeau dont la foudre
Aura brisé le nom que l'avenir, en vain,
Voudra lire en passant sur le bord du chemin.
De nous, de nos aïeux la cendre profanée
Servira d'aliment au souffle de Borée;
Nos noms seront perdus et nos chants en oubli,
Abîme où tout sera bientôt enseveli.
François-Xavier Garneau (15 juni 1809 2 februari 1866)
Tweeëndertig was ik en Congo had tot die tijd een bescheiden rol gespeeld in mijn leven.
Als kind had ik me gewarmd aan de verhalen van heeroom van Congo, een statige, goedlachse man met een rafelige baard die me vertelde over de zwartjes die op blote voeten door het rode zand naar zijn missieschooltje liepen. Op mijn zevende werd Congo onafhankelijk en laaide de machtsstrijd zo hoog op dat wij zesduizend kilometer verderop op weg naar school zongen: In de Sahara tussen twee kamelen
Zat Kasavubu met Lumumba schoon te spelen
Maar onder t spelen kwam er een ambraske
En Kasavubu sloot Lumumba in een kaske.
Rond mijn twaalfde dook in mijn geboortedorp een halfbloed jongen op. Als ik s zondags met mijn grootmoeder naar de mis ging, zat hij enkele rijen voor ons en bestudeerde ik zijn kleine, chocoladekleurige oorschelpen, zijn zachte kroeshaar, zijn rechte rug. Ik wilde dichter bij hem komen, maar hoe? Na de mis schuifelde ik voetje voor voetje aan de arm van mijn grootmoeder naar buiten terwijl hij met bovenmaatse passen van ons wegliep.
Mijn wereld scheurde open en de jaren zestig sijpelden door alle gaten en kieren naar binnen. Ik leerde dat de jonge premier Patrice Lumumba in 1961 geofferd was op het altaar van de koude oorlog, dat koning Leopold II Congo Vrijstaat aan het einde van de vorige eeuw tot een wingewest had gemaakt en het startschot had gegeven voor de plundering van grondstoffen die tot vandaag doorgaat.
Ik leerde geloven in een universele samenleving waarin alle mensen gelijk zijn,
ongeacht hun afkomst. Maar de werkelijkheid achter die grote woorden was dat ik, toen ik in september 1985 aan wal ging in Matadi, nog nooit een Congolees had ontmoet en maar wat blij was dat een vroegere confrater van mijn heeroom zich door de zwarte menigte een weg baande in mijn richting.
Het oude België dat ik aantrof in de missieposten benauwde me. Op het terras klaagden de paters, uitkijkend op hun Vlaamse moestuintje, over de ondoorgrondelijkheid van de Congolese ziel. Gelukkig leeft mijn heeroom niet meer, dacht ik.
Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)
De Chinees-Amerikaanse schrijver Laurence Michael Yepwerd geboren op 14 juni 1948 in in San Francisco. Hij studeerde Engels aan de University of California, Santa Cruz, en de State University of New York in Buffalo. Het bekendst van hem is een serie boeken, Golden Mountain Chronicles, die het verhaal vertellen van de familie Young vanaf 1849, in China, tot 1955, in Amerika.
Uit: Mountain Light
I got ready with my knife when I heard the footsteps outside the house. If the Manchus were going to kill me, I'd try to take some of them with me; but knowing myself, that wasn't likely. I'd find some way to botch it. Id lived my life like a clumsy down, and I was going to die like one.
Smoke from the burning village drifted through the windows. When I had seen the corpses in the street and the houses burning, I had figured that the Manchus were up to their old tricks. Ever since they had conquered the Middle Kingdom two centuries ago, we'd been trying to get rid of them and they had kept coming back and killing. At any rate, I thought I would be safe enough for now because the Manchus had already swept through this village. But I'd been wrong--as usual, my uncle Itchy would have said.
He'd warned me that I'd been a fool to march off to fight against the Manchus. I could see his face, wrinkled like an old apricot, scowling at me. "Let other fools do the dying. That's what they're good for. You're one of the Laus of Phoenix Village. If you've got to fight anything, fight the beetles in our fields."
Not for the first time, I found myself wishing that I'd listened to him. joining the Revolution had sounded so glorious. I'd swaggered off expecting to find a camp of heroes waving banners and *instead had found a lot of dirty, flea-bitten bandits arguing with one another about who ought to get a bigger share of the loot. No wonder the Manchus had scattered us like a flock of geese.
Laurence Yep (San Francisco, 14 juni 1948)
De Britse schrijver Peter Maylewerd geboren in Brighton op 14 juni 1939. Hij is vooral bekend geworden door zijn boeken over de Luberon, een streek in de Provence. Mayle werkte tot 1975 in de reclamewereld. Sindsdien wijdt hij zich aan het schrijven. In 1987 verhuisde hij naar Ménerbes in de Provence. In 1989 publiceerde hij A year in Provence, dat een internationale bestseller werd. In 2007 kwam de verfilming van het boek van Mayle, A Good Year, uit.
Uit: Encore Provence
I think it was the sight of a man power-washing his underpants that really brought home the differences, cultural and otherwise, between the old world and the new.
It was a cold, still morning in early winter, and the pulsing thumpthump, thumpthump of a high-pressure hose echoed through the village. Getting closer to the sound, it was possible to see, over a garden wall, a laundry line totally devoted to gentlemen's underwear in a stimulating assortment of colors. The garments were under attack, jerking and flapping under the force of the water jet like hanging targets in a shooting gallery. Standing some distance away, out of ricochet range, was the aggressor, in cap and muffler and ankle-high zippered carpet slippers. He had adopted the classic stance of a soldier in combat, feet spread apart, shooting from the hip, a merciless hail of droplets raking back and forth. The underpants didn't stand a chance.
Only a few days before, my wife and I and the dogs had arrived back in Provence after an absence of four years. Much of that time had been spent in America, where we were able to slip back into the comfortable familiarity of a language that was relatively free--although not entirely--from the problems of being socially appropriate or sexually accurate. No longer did we have to ponder the niceties of addressing people as vous or tu, or to rush to the dictionary to check on the gender of everything from a peach to an aspirin. English was spoken, even if our ears were rusty and some of the fashionable linguistic flourishes took a little getting used to.
A friend of below-average height told us he was not considered short any more but "vertically challenged"; the hour, previously a plain old sixty minutes, had sprouted a "top" and a "bottom"; you were not seen leaving a room, but "exiting" it; the economy was regularly being "impacted," as though it were a rogue wisdom tooth; great minds "intuited" where once they had merely guessed; "hopefully," an agreeable word that never harmed a soul, was persistently abused. Important people didn't change their opinions, but underwent a significant "tactical recalibration."
Peter Mayle (Brighton, 14 juni 1939)
De Duitse schrijver Dieter Forte werd geboren op 14 juni 1935 in Düsseldorf. In 1960/61 liep hij stage bij het Düsseldorfer Schauspielhaus. In 1962/63 kreeg hij een schrijversbeurs en werkte hij als regie-assistent en lector bij de Norddeutsche Rundfunks in Hamburg. Daarna leefde hij als zelfstandig schrijver in Düsseldorf. Hij is vooral bekend geworden als dramaturg. Door talrijke hoorspelen en televisiefilms werd hij ook bij een breder publiek bekend.
Uit: Das Haus auf meinen Schultern
Giovanni Fontana liebte es, an heißen Nachmittagen in seinem stadtbekannten leichten karmesinroten Umhang im Schatten der Steineichen über die Wälle von Lucca zu promenieren. Es war Tradition in Lucca, dessen Bürger als vernünftig, stolz und freiheitsliebend galten, die freien Plätze, die Dächer der hohen Wohntürme, ja selbst den Stadtwall mit immergrünen Steineichen zu bepflanzen. Der Blick auf die Stadt war daher ein angenehmer Wechsel von dunklem Grün und warmem Ziegelrot verschachtelter Hausdächer, ein Bild voller Harmonie, das sich übergangslos in die Landschaft fügte. Auf dem Wall, unter einem lichtblauen Himmel, spürte man den Wind des nahen Meeres. Am Horizont sah man das harte, blendende Weiß der Marmorberge von Carrara und in der Ebene davor die geordneten Reihen der Maulbeerbäume. Die freie Republik Lucca in der Toscana war die Hauptstadt der Seide, und Giovanni Fontana hatte seinen Anteil daran. Er war Gonfaloniere seines Stadtviertels, Vorsteher der Seidenweber und bestimmte mit den Bankiers und Handelsherren der Stadt das Schicksal dieser Republik. Luccas Seidenstoffe waren kostbar.
Peter O. Chotjewitz, Jerzy Kosiński, Harriet Beecher Stowe, René Char, Thomas Graftdijk, Hermann Kant
De Duitse schrijver, vertaler en jurist Peter O. Chotjewitzwerd geboren op 14 juni 1934 in Berlijn. In 1945 trok zijn famile naar Hessen. Chotjewitz studeer rechten aan de universiteiten van Frankfurt am Main en München. Vanaf 1961 werkte hij bij het Berliner Kammergericht; daarnaast studeerde hij nog geschiedenis, filosofie en communicatiewetenschap. Vanaf 1965 leeft hij als zeldstandig schrijver. In de jaren zeventig was hij sterk politiek geengageerd. Er was veel discussie over zijn roman Die Herren des Morgengrauens, waarin hij zijn ervaringen tijdens de processen van de Baader-Meinhof-groep verwerkte. Chotjewitz vertaald uit het Italiaans. Hij woont tegenwoordig in Stuttgart.
Uit: Zwei alte Tanten gehen essen
Linde nickt telefonisch.
Linde weiß, wovon ich rede.
Linde hatte eine alte Tante namens Helene, die einen Elektroladen besaß.
Manchmal besuchte meine Freundin Linde ihre Tante Helene.
Dann stand die Tante vor ihrem Laden und schaute den Leuten zu, die auf der Marktstraße spazieren gingen. Oder einkaufen.
Auf der anderen Straßenseite stand Tante Helenes Freundin Luise vor der Drogerie, die sie von ihrem Mann geerbt hatte.
Wenn meine Freundin Linde sich an die beiden Frauen erinnert, stehen sie vor ihren Läden und reden miteinander.
Frau Croissant ist ziemlich klein, ziemlich rundlich und hat eine wunderbare Lache.
Um die Mittagszeit gehen die zwei eher alten als jungen Geschäftsfrauen gemeinsam Mittagessen. Meisten ins Gasthaus zum Bären.
Frau Croissant, sagt Linde, hat mir gut gefallen. In erster Linie wegen der Lache.
Hatte Klaus auch so eine Lache? frage ich.
Linde erinnert sich nicht.
Das müsstest Du doch wissen, sagt sie, aber auch ich erinnere mich nicht.
Er lächelte oft und seine Heiterkeit war ansteckend, sage ich.
Vielleicht war das Lächeln jener Teil seines Lachen, den er zeigen wollte, sagt Linde.
Wir plaudern also ein Weilchen hin und her, bis ich das Gefühl habe, dass wir jetzt genug darüber geredet haben, dass Klaus sehr nett und charmant war und überhaupt nicht aufdringlich, dass Linde damals in Franken wohnte und ich sie ganz unverblümt frage:
Also wie war das jetzt mit Klaus und Dir. Raus mit der Sprache.
Brandon Tartikoff: I imagine that you are constantly called upon to attest whether or not all the gothic happenings, bizarre sexual encounters, and horrific incidents described in your novels,are derived from your personal experience. How do you reconcile the autobiographical element in your writing with your personal definition of a novelist?
Kozinski: I never wrote my books as autobiographical; I never claimed them to be anything but novels. Why I wrote them in a manner that perhaps suggests autobiographical elements stems from my basic notion of who a novelist is. I write because I feel that a novelist has a lot in common with others, not because he differs from them.
This week has been unusually fatal. The disease in the city has been malignant and virulent. Hearse drivers have scarce been allowed to unharness their horses, while furniture carts and common vehicles are often employed for the removal of the deal. The sable trains which pass our windows, the frequent indications of crowding haste, and the absence of reverent decency have, in many cases, been most painful. Of course all these things, whether we will or no, bring very doleful images to the mind. ...
...July 10. Yesterday little Charley was taken ill, not seriously, and at any other season I should not be alarmed. Now, however, a slight illness seems like a death sentence, and I will not dissemble that I feel from the outset very little hope. I still think it best that you should not return. By so doing you might lose all you have gained. You might expose yourself to a fatal incursion of disease. It is decidedly not your duty to do so...
July 15. Since I last wrote our house has been a perfect hospital. Charley apparently recovering, but still weak and feeble, unable to walk or play, and so miserably fretful and unhappy. Sunday Anna and I were fairly stricken down, as many others are, with no particular illness, but with such miserable prostration. I lay on the bed all day reading my hymn-book and thinking over passages of Scripture...
Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 1 juli 1896)
Laat de zorg om te heersen over jouw hart niet over aan die tederheden verwant
aan de herfst waarvan zij de onverstoorbare allure en zijn hoffelijke agonie
hebben ontleend.Het oog plooit zich maar al te graag.Het lijden kent weinig
woorden.Verkies te slapen zonder gesel: jij zult dromen van de volgende dag en
jouw bed zal licht aanvoelen.Je zult dromen dat je huis geen ramen meer heeft.Je bent ongeduldig om de wind te vervoegen, de wind die op een nacht een heel
jaar doorloopt.Anderen zullen de klankrijke inlijving bezingen.De vleselijke
noden zullen niet meer belichaamd worden dan de tovenarij van de zandloper.Jij
zult de dankbaarheid die zich herhaalt vervloeken.Later, zal men jou
vereenzelvigen met een bepaalde ineengestorte reus, heer van het onmogelijke.
Nochtans.
Je hebt niets gedaan dan het gewicht van de nacht verzwaren.Je bent
teruggekeerd naar de visvangst aan de stadsmuren, naar de hitte zonder zomer.
Je bent razend op jouw geliefde temidden van een verstandhouding die doldraait.
Denk aan het volmaakte huis dat je nooit zult zien bouwen.Voor wanneer de
oogst van de afgrond?Maar je hebt de ogen van de leeuw verpletterd.Jij gelooft
de schoonheid boven de zwarte lavendels te zien passeren
Wie heeft jou eens te meer een beetje hoger opgetild zonder je te overtuigen?
Uit: Doctor Faustus (Vertaald door Thomas Graftdijk)
Met de grootste mogelijke stelligheid wil ik verzekeren dat het beslist niet is omdat ik mijn persoon op de voorgrond wens te schuiven, dat ik aan deze mededelingen over het leven van wijlen Adrian Leverkühn, deze eerste en ongetwijfeld zeer voorlopige biografie van die geliefde, zo zeer door het noodlot beproefde, opgeheven en neergeworpen mens en geniale musicus, enkele woorden over mijzelf en mijn omstandigheden vooraf laat gaan. Hiertoe beweegt mij alleen de veronderstelling dat de lezer of liever gezegd, de toekomstige lezer; want voorlopig is er geen schijn van kans dat mijn geschrift het licht van de openbaarheid zou kunnen aanschouwen tenzij het door een wonder onze rondom bedreigde vesting Europa zou kunnen verlaten, om degenen daarbuiten een aanduiding van de geheimen van onze eenzaamheid te geven; - ik verzoek een nieuwe aanloop te mogen nemen: alleen omdat ik erop reken dat men terloops over het wie en wat van de schrijver geïnformeerd zal wensente worden, laat ik aan deze mededelingen enkele notities betreffende mijn eigen persoon voorafgaan, - weliswaar niet zonder erop verdacht te zijn dat ik juist daardoor bij de lezer twijfels zal oproepen of hij zich welin goede handen bevindt, ik bedoel: of ik,met het oog op mijn existentie, wel de juiste man ben voor een taak, waartoe het hart mij misschien méér dringt dan dat de een of andere verwantschap van aard of karaker mij rechtvaardigt.
Thomas Graftdijk (14 juni 1949 10 februari 1992)
Omslag van de Nederlandse vertaling van Thomas Manns Doctor Faustus door Graftdijk (Geen portret beschikbaar)
Om het terrasje hing de lichte onbeschoftheid van een goed lopende, zonnige vakantiemiddag niet al te ver buiten het topseizoen. Ze dreigde schemerig, half verscholen, maar toch al veelvormig in de vele toeristen op de wijde tegel- en asfaltvlakken om het restaurant, vol felle zonnevlekken, geparkeerde bussen en rijen vonkende, hete auto's,bewaakt door propvolle papierkorven. De filmploeg had zich daar parkeertechnisch afgezonderd middels een eigen, in het rond gebouwd wagenparkje, waarin enkele auto's met statieven en veel lampen her en der, leren koffers en tassen op de grond en ertussen wat verachtelijk starende jongelui die traag uit plastic bekertjes dronken. De meesten waren in witte broek. Ze dreigde in de kinderstemmen, in het slaan van portieren, het loerend verveeld ge~ slenter, in de veel te blauwe lucht, maar het duidelijkst was ze aanwezig op het terras waar schei en luidruchtig een zwerm Amerikanen was neergestreken, een vlucht kwetteraars, beweeglijk en kleurrijk als papegaaien.
Het was een overwegend zwarte groep: leren, clowneske petjes, kroezige, blauwzwarte baardjes en snorren om uitdagend flitsende tanden, getailleerde leren jacks snoerend nauwe pijpen om benen vol onrust en tikketakkende, orthopedisch hoge hakken.
Beurtelings wit en rood van ergernis draafde de ober-eigenaar heen en weer, nerveus als een insect getreiterd tot het uiterste. Onophoudelijk wisselden de yanks van tafeltje, kirrend, giechelend met archaïsche keelgeluiden, zodat het snel aandravende bier en ijs, de cakeplakken en Käsetorten opeens verbijsterd in de lucht kwamen te hangen. 'Wrong guy man... this is shit man... get lost man...' 'Gleich zahlen,' siste de bezwete eigenaar die overal tegelijk was, en groot geld wiegde tergend aan het eind van lange zwarte vingers tussen roze nagels. 'Hurry up man... got to go man...' Ook om het terras was het onweersachtig, maar toch zuiverden. Langs de kiosk met de onvermijdelijke wandelstokken, kaarten en zonnebrillen was de Kainzhof te zien, ook zonbevlekt maar met hardnekkig somber groen-grijs, ernaast wat paarden met biergele manen.
C'est un drôle d'enfant C'est un oiseau Il n'est plus là Il s'agit de le trouver De le chercher Quand il est là Il s'agit de ne pas lui faire peur C'est un oiseau C'est un colimaçon. Il ne regarde que pour vous embrasser Autrement il ne sait pas quoi faire avec ses yeux Où les poser Il les tracasse comme un paysan sa casquette Il lui faut aller vers vous Et quand il s'arrête Et s'il arrive Il n'est plus là Alors il faut le voir venir Et l'aimer durant son voyage
LES ORMES
Dans les champs
Calmes parasols
Sveltes, dans une tranquille élégance
Les ormes sont seuls ou par petites familles.
Les ormes calmes font de l'ombre
Pour les vaches et les chevaux
Qui les entourent à midi.
Ils ne parlent pas
Je ne les ai pas entendus chanter.
Ils sont simples
Ils font de l'ombre légère
Bonnement
Pour les bêtes.
Hector de Saint-Denys Garneau(13 juni 1912 24 oktober 1943)
-21 juli 1944- "Het is me ten enenmale onmogelijk alles op te bouwen op de basis van dood, ellende en verwarring. Ik zie hoe de wereld langzaam steeds meer in een woestijn herschapen wordt, ik hoor steeds harder de aanrollende donder, die ook ons zal doden, ik voel het leed van miljoenen mensen mee, en toch, als ik naar de hemel kijk, denk ik, dat dit alles zich weer ten goede zal wenden, dat ook deze wreedheid zal ophouden, dat er weer rust en vrede in de wereldorde zal komen. Intussen moet ik mn denkbeelden hoog en droog houden, in de tijden die komen zijn ze misschien toch uit te voeren!"
-1 augustus 1944- "In gezelschap is de lieve Anne dus nog nooit, nog niet één keer te voorschijn gekomen, maar in het alleenzijn voert zij haast altijd de boventoon. Ik weet precies wat hoe ik zou willen zijn, hoe ik ook ben van binnen, maar helaas, ik ben het enkel voor mezelf. En dat is misschien, neen, heel zeker de reden waarom ik mezelf een gelukkige binnennatuur noem en andere mensen me een gelukkige buitennatuur vinden. Van binnen wijst de reine Anne me de weg, van buiten ben ik niets dan een van uitgelatenheid zich losrukkend geitje"
Anne Frank is in meer dan 60 talen vertaald, zelfs in het Urdu (Pakistan). Als voorbeeld uit het Duits:
Uit: Das Tagebuch der Anne Frank (Vertaald door Anneliese Schütz)
Dienstag, 7. März 1944
Liebe Kitty!
Wenn ich so über mein Leben von 1942 nachdenke, kommt es mir so unwirklich vor. Dieses Götterleben erlebte eine ganz andere Anne Frank als die, die hier jetzt vernünftig geworden ist. Ein Götterleben, das war es. An jedem Finger fünf Verehrer, ungefähr zwanzig Freundinnen und Bekannte, der Liebling der meisten Lehrer, verwöhnt von Vater und Mutter, viele Süßigkeiten, genug Geld - was will man mehr?
Du wirst mich natürlich fragen, wie ich denn all die Leute so um den Finger gewickelt habe. Peter sagt "Anziehungskraft", aber das stimmt nicht ganz. Die Lehrer fanden meine schlauen Antworten mein lachendes Gesicht und meinen kritischen Blick nett, amüsant und witzig. Mehr war ich auch nicht, nur kokett und amüsant. Ein paar Vorteile hatte ich, durch die ich ziemlich in der Gunst blieb, nämlich Fleiß, Ehrlichkeit und Großzügigkeit. Nie hätte ich mich geweigert, jemanden, egal wen, abschauen zu lassen, Süßigkeiten verteilte ich mit offenen Händen, und ich war nicht eingebildet.
Ob ich bei all der Bewunderung nicht übermütig geworden wäre? Es ist ein Glück, dass es mittendrin, auf dem Höhepunkt des Festes sozusagen, plötzlich in der Wirklichkeit landete, und es hat gut ein Jahr gedauert, bevor ich mich daran gewöhnt hatte, dass von keiner Seite mehr Bewunderung kam...
Early in 1880, in spite of a well-founded suspicion as to the advisability of perpetuating that race which has the sanction of the Lord and the disapproval of the people, Hedvig Volkbein, a Viennese woman of great strength and military beauty, lying upon a canopied bed, of a rich spectacular crimson, the valance stamped with the bifurcated wings of the House of Hapsburg, the feather coverlet an envelope of satin on which, in massive and tarnished gold threads, stood the Volkbein arms, - gave birth, at the age of forty-five, to an only child, a son, seven days after her physician predicted that she would be taken.
Turning upon this field, which shook to the clatter of morning horses in the street beyond, with the gross splendour of a general saluting the flag, she named him Felix, thrust him from her, and died. The child's father had gone six months previously, a victim of fever. Guido Volkbein, a Jew of Italian descent, had been both a gourmet and a dandy, never appearing in public without the ribbon of some quite unknown distinction tinging his buttonhole with a faint thread. He had been small, rotund, and haughtily timid, his stomach protruding slightly in an upward jutting slope that brought into prominence the buttons of his waistcoat and trousers, marking the exact centre of his body with the obstetric line seen on fruits, - the inevitable arc produced by heavy rounds of burgundy, schlagsahne, and beer.
The autumn, binding him about, as no other season, with racial memories, a season of longing and of horror, he had called his weather.Then walking in the Prater he had been seen carrying in a conspicuously clenched fist the exquisite handkerchief of yellow and black linen that cried aloud of the ordinance of 1468 issued by one Pietro Barbo, demanding that, with a rope about its neck, Guido's race should run in the Corso for the amusement of the Christian populace, while ladies of noble birth, sitting upon spines too refined for rest, arose from their seats, and, with the red-gowned cardinals and the Monsignori, applauded with that cold yet hysterical abandon of a people that is at once unjust and happy; the very Pope himself shaken down from his hold on heaven with the laughter of a man who forgoes his angels that he may recapture the beast.
Uit: Een beetje koorts (Vertaald door Willem Timmermans)
Mijn metgezel praatte niet, wellicht uit natuurlijke verlegenheid. Maar toen ik iets zei, antwoordde hij overvloedig en met veel enthousiasme, blij dat hij zijn natuurlijke vuur aan iemand kon geven. Hij kon het niet laten me te laten weten dat hij achttien was, niet ouder. Hij vertelde me binnen enkele minuten over zijn meest intieme dingen, over zijn ouders, over zijn vrienden, over zijn pleziertjes, alsof ik op het punt stond een oude vriend van hem te worden. En ik was echt vertederd door deze warme onschuld. Ik verbaasde me erover die in een jongen tegen te komen die al man was, uit een burgerlijk milieu, met gewone gelaatstrekken, precies een jongen zoals alle andere. Doch het leven wil ons elke dag, of het in een brandende zon is of in een herfstregen, tegen elke prijs een mogelijkheid bieden onze stompzinnige verveling te loochenen en geeft ons een frisse zoen, nu eens op het kuise voorhoofd, dan weer op de gloeiende mond. Deze keer was het mijn kuise voorhoofd dat gekust werd. En die kus duurde wat langer dan voorzien, met bij mij een zuiver genot van binnen, omdat we de brug wegens werkzaamheden gesloten vonden. We moesten een gedeelte van de afgelegde weg weer aflopen en daarna een ingewikkelde route volgen over glibberige hellingen en weggetjes waar we steeds over plassen moesten springen. En we genoten van dit alles, vastbesloten om de paraplu niet los te laten, de druk op elkaars armen niet te laten verslappen. Dit gaf mij de illusie dat ik ook nog een jongen was zoals mijn metgezel. Maar toen hij vervolgens uit beleefdheid mij helemaal tot aan de halte van de tram wilde vergezellen, voelde ik me een moment in de war en vernederd, als bij een teleurstelling in de liefde.
nachdem die schreie fertiggeschrieen sind, ringelt sich die tüllweiße natter des verbands um betroffene glieder, eine gipsfarbene hülle über einen stadtplan voller unfälle oder, kleiner noch, über die genauere karte eines viertels der verletzungen, inneren, äußeren, über adern, die sich zu schmerzblauen seen ausweiten.
los angeles, manhattan oder das suburbe wien durch ein klinisch einwandfreies sieb auf die melancholischen reste eines infantilen nässer gerüttelt erscheinen am horizont, ein fröstelnder stich durch die männliche psyche, ein fiebriger durch die weibliche. oder ist es der pistolenschuss durch ein blutgefülltes reagenzglas, das man wieder hinzukriegen sucht mittels saftigem leukoplast?
immer heißt es recht haben und die schatten des unrechts verteidigen, schatten, die wie menetekel an knallharten wänden sozialer anstalten aufkommen, taugiftig, wundrosig, geschwollen, benarbt, auf prothesen laufend, mit armstümpfen flehend...
um diese zeit klagen viele, es ist februar. inzwischen ist es mai bis juni geworden, eine schreckliche gasse vorbei an schillernden rissen und rinnsalen verschiedener abgänge, durch seitenwege, die verstopften stirnhöhlen oder nasen ähnelten, durch die engen kanäle blutverlassener venen. einer notiert den neurotischen austritt durch das antiseptische fenster des animalischen ablebens - kein noch so sauberer mantel, der das verdecken kann.
Also gut, sagte er, fangen wir von vorne an. Stimmt, ich fahre gerne schnelle Autos, kann aber lesen und schreiben und habe sogar Abitur. Ist doch schon 'ne Menge für den Anfang? Warum? fragte ich flau, noch immer unter dem Einfluß des Gongs. Was warum? fragte er zurück, und danach ging es Schlag auf Schlag wie in einem imaginären Ring, ernst und ohne Mätzchen. Warum von vorne
anfangen? sagte ich. Na ja, irgendwie muß man doch anfangen! Aber warum gerade du und ich? Ich habe keine Ahnung, vielleicht weil es die Sterne so wollen. Wo ist das Problem? Ich weiß nicht mehr, wie es geht. Wie was geht? fragte er perplex, und ich war erstaunt, daß mir die Wahrheit so leicht fiel: Der Anfang, sagte ich. Ich weiß nicht mehr, wie das geht. Seltsam,
nicht?
Da gibts sicher noch andere Möglichkeiten. Er blieb. Das muß man ja nicht so eng sehen, sagte er, dann starten wir eben von der Mitte. Das war ein zweiter Versuch, aber ich zog die Reißleine. Ich wollte keine schnelle Einigung für eine Nacht. Ich mochte das stumpfe Aufwachen am nächsten Morgen nicht mehr. ... und ab der Mitte gibt es nur Streß, da wird beim Essen gefurzt, beim Fernsehen gekotzt, und beim Reden brauchste einen Dolmetscher, weil jeder eine andere Sprache spricht, und das sind nur die statistischen Mittelwerte, da sind die Abgründe in den Betten noch gar nicht drin ... Halt, stop! Warte, darüber redet man frühestens nach der zehnten Runde, sagte er. Das hängt von der Kondition ab, antwortete ich, die Mehrheit der Menschen geht schon in der ersten Runde k.o.
Leigh Owen looked back at 1963 as if she were watching other people, almost strangers; not herself and her three roommates - so far away and different they all seemed. Sometimes it embarrassed her to see those distant girls, with their innocence and their juiciness, their long-limbed breathless sexuality, and sometimes it made her jealous. They were twenty-three years old, young and pretty and arrogant, excited about being in New York at their first jobs, living together in a nice, but small, apartment they could only afford because they all lived together. A town house on the Upper East Side: a brownstone (except that it was gray) with one bedroom for all of them, crammed together in their little single beds, a kitchen you couldn't even sit down in, a bathroom. Since the living room was used to entertain men, they put up with their dormitory-style sleeping arrangements: because the purpose of being young and pretty was to meet men, and eventually to marry.
Before they married they planned to live fully, of course. They were filled with wonder and optimism and looking forward to adventures. None of them was a native New Yorker, and to them New York was the magical city. Everything would happen here, whatever everything was.
When she looked at the few photographs she had of thefour of them in those days, Leigh was surprised at how soft their faces looked, almost un-formed. Almost blank. But there were all kinds of emotions hiding underneath those unrevealing faces: anxiety, doubt (despite the arrogance), and often confusion. At times they felt deeply inadequate. They knew they were naove, and they wanted to learn.
Vom freundlichen Dorfe Maienfeld führt ein Fußweg durchgrüne, baumreiche Fluren bis zum Fuße der Höhen, dievon dieser Seite groß und ernst auf das Tal herniederschauen. Wo der Fußweg anfängt, beginnt bald Heideland mit dem kurzen Gras und den kräftigen Bergkräutern dem Kommenden entgegen-zuduften, denn der Fußweg geht steil und direkt zu den Alpen hinauf.Auf diesem schmalen Bergpfade stieg am hellen, sonnigen Junimorgen ein großes, kräftig aussehendes Mädchen dieses Berg-landes hinan, ein Kind an der Hand führend, dessen Wangen soglühend waren, dass sie selbst die sonnverbrannte, völlig braune Haut des Kindes flammend rot durchleuchteten. Es war auch kein Wunder: Das Kind war trotz der heißen Junisonne so ve-packt, als hätte es sich eines bitteren Frostes zu erwehren. Das kleine Mädchen mochte kaum fünf Jahre zählen; was aber seine natürliche Gestalt war, konnte man nicht ersehen, denn es hatte sichtlich zwei, wenn nicht drei Kleider übereinander angezogenund drüberhin ein großes, rotes Baumwolltuch um und um gebunden, so dass die kleine Person eine völlig formlose Figurdarstellte, die, in zwei schwere, mit Nägeln beschlagene Bergschuhe gesteckt, sich heiß und mühsam den Berg hinaufarbeitete. Eine Stunde vom Tal aufwärts mochten die beiden gestiegensein, als sie zu dem Weiler kamen, der auf halber Höhe der Almliegt und im Dörfli heißt.
I was feeling in my mind a sensation close to, but indescribably different from, actual pain. This leads me to touch again on the elusive nature of such distress. That the word indescribable should present itself is no fortuitous, since it has to be emphasized that if the pain were readily describable most of the countless sufferers from this ancient affliction would have been able to confidently depict for their friends and loved ones (even their physicians) some of the actual dimensions of their torment, and perhaps elicit a comprehension that has been generally lacking; such incomprehension has usually been due not to a failure of sympathy but to the basic inability of healthy people to imagine a form of torment so alien to everyday experience. For myself, the pain is most closely connected to drowning or suffocationbut even these images are off the mark. William James, who battled depression for many years, gave up the search for an adequate portrayal, implying it near-impossibility when he wrote in The Varieties of Religious Experience: It is a positive and active anguish, a sort of psychical neuralgia wholly unknown to normal life.
The pain persisted during my museum tour and reached crescendo in the next few hours when, back at the hotel, I fell onto the bed and lay gazing at the ceiling, nearly immobilized and in a trance of supreme discomfort. Rational thought was usually absent from my mind at such times, hence trance. I can think of no more apposite word for this state of being, a condition of helpless stupor in which cognition was replaced by that positive and active anguish. And one of the most unendurable aspects of such an interlude was the inability to sleep. It had been my custom of a near-lifetime, to settle myself into a soothing nap in the late afternoon, but the disruption of normal sleep patterns is a notoriously devastating feature of depression; to the injurious sleeplessness with which I had been afflicted each night was added the insult of this afternoon insomnia, diminutive by comparison but all the more horrendous because it struck during the hours of the most intense misery.
De Franse schrijver Jean-Pierre Chabrol werd geboren op 11 juni 1925 in Chamborigaud. Hij groeide op in het hart van de Cévennes en kreeg zijn opleiding in Alès. In 1944 sloot hij zich aan bij het Franse verzet. Hij werkte als journalist en tekenaar voor lHumanité. Louis Aragon spoorde hem aan om zijn eerste roman te schrijven, La dernière cartouche. Hij raakte bevriend met mensen als Georges Brassens, Léo Ferré, Jacques Brel, Pierre Mac Orlan, werkte veel mee aan radio en televisieprogrammás en maakte talrijke reizen.
Uit: Le crève Cévenne
Cest long de mourir. Cest insupportable, une langueur ! Y aurait de quoi se flinguer un bon coup. Surtout quand il ne sagit pas que de sa propre mort, quand se mourir soi-même ne suffit plus, quand il faut bien, se mourant, mourir aussi son pays. Crever sa mort dans la mort de sa terre. On ne peut que rester le soir au coin de sa cheminée, quand on en a encore une, à regarder flamber les dernières bougnes des derniers mûriers. Mais il y a pire, mais il est des soirs, des nuits, lhiver surtout, par des temps à ne pas mettre un assureur dehors, où personne ne passe, où personne ne vient saccroupir dans lautre coin, outre-flammes. Alors on se résout à sortir, à chercher un toit, un autre feu, un autre coin, un autre agonisant, un mourant veinard qui voit, lui guilleret, quelquun venir mourir avec lui dans la crève du vieux pays. Les feuilles mortes ont un tel poids quelles font crier le sol. À ne plus passer sous les arbres. Les voitures ont de bons freins. La rue-route du village, lartère unique, est une immensité de frissonnantes grisailles. À cette heure, en ce lieu, un cri denfant paraît déplacé, choquant même, cest une atteinte aux bonnes murs. Le vieux Socrate est couché, sans connaissance depuis quatre semaines. Son cousin Platon en est à sa troisième attaque, je lentends gémir derrière les volets de la fenêtre à gauche de ce cadran solaire qui porte en exergue, sous les heures : « Chacune dentre elles blesse, la dernière tue ».
Jean-Pierre Chabrol (11 juni 1925 1 december 2001)
Uit: On Tsotsi(Interview in The Morning After, 2006)
I wrote Tsotsi at the same time that I was writing the first of my plays to really receive recognition within South Africa, and then ultimately outside of South Africa: The Blood Knot. It went to London where good old Ken Tynan killed it stone dead. It launched my career, really, [it was a] watershed play.
I felt I had arrived, then, at a kind of crossroads. I had to choose disciplines. Of course theyre such very, very different disciplines. To this day, I still dont think that I really know how to write a novel. I really mean that. I know I took the plunge [at the] deep end with Tsotsi.
I think I just naturally gravitated -- by virtue of my chemistry as a man, my metabolism as a writer -- towards theatre. And that snuffed out the possibility of being a prose writer, a novelist. I dont think I could do the two in tandem. I dont know if you really can... Can you think of any successful novelist who is also a good playwright --
Uit: First Snow on Fuji (Vertaald door Michael Emmerich)
Takako read "This Country, That Country" in the Sankei Daily Times a second and even a third time on the eve of Culture Day, which is to say on November second. The column printed curious and interesting articles about occurrences abroad, more like stories or seeds of stories than hard news.
The previous day's edition had given rather extensive coverage to an announcement made by England's Princess Margaret, in which she had said that she would not marry Group Captain Townshend after all. It was only natural that one of the stories in today's "This Country, That Country" should concern the princess's love affair:
One often comes across mounds of stones in the Scottish highlands. In the past, these mounds were erected in memory of heroes who fell in battle, but now it's said that lovers who add stones to these mounds achieve "eternal love." Four years ago, at a time when Princess Margaret and Group Captain Townshend were both staying in Balmoral, they placed a stone on a mound located in the middle of an overgrown field some three miles outside of town, swore their love for one another, and by this act leapt instantly into fame. The princess's love affair has now ended.
There was a picture of the mound at the end of the article. Its size could be estimated from the size of the people who stood around itthe pile itself was almost as tall as a man, and the individual stones that formed it were a good deallarger than a person's head. A few stones were as wide across as a person's shoulders.
Of course it was impossible to tell which of the stones the princess and the group captain had placed on the pile, but none looked as though the princess could have lifted it alone. She and Group Captain Townshend must have lifted the stone together, and even so it must have been heavy.
Yasunari Kawabata (11 juni 1899 16 april 1972)
De Franse schrijver Jules Vallès werd geboren op 11 juni 1832 in Puy-en-Velay, Haute-Loire. Vallès was een van de kopmannen van de Parijse Commune van 1871. Na de bloedige week wist hij te ontsnappen naar Engeland en kon pas in 1880 terugkeren. Als schrijver was hij vergeten totdat hij in Frankrijk zo'n 20 jaar geleden werd (her)ontdekt. Hij wordt nu als een van de grootste schrijvers uit de 19e eeuw gezien.In zijn boeken beschrijft hij het leven in Frankrijk en Parijs voor en tijdens de Commune van Parijs. Hij was een strijdmakker van o.a. Paul Lafargue, de schoonzoon van Karl Marx en van Eugène Pottier, de dichter van de Internationale. Hij werkte onder andere mee aan de dagbladen 'La Révolution française' en 'Cri du Peuple', het eerste grote revolutionaire dagblad na de Commune.
Uit: LEnfant
"Ai-je été nourri par ma mère?Est-ce une paysanne qui m'a donné son lait?Je n'en sais rien.Quel que soit le sein que j'ai mordu, je ne me rappelle pas une caresse du temps où j'étais tout petit; je n'ai pas été dorloté, tapoté, baisotté; j'ais été beaucoup fouetté.
Ma mère dit qu'il ne faut pas gâter les enfants, et elle me fouette tous les matins; quand elle n'a pas le temps le matin, c'est pour midi, rarement plus tard que quatre heures.
Mlle Balandreau m'y met au suif.
C'estune bonne vieille fille de cinquante ans. Elle demeure au-dessous de nous. D'abord elle était contante: comme elle n'a pas d'horloge, ça lui donnait l'heure.
"Vlin! Vlan! Zon! Zon!-voilà le petit Chose qu'on fouette; il est temps de faire mon café au lait."
Mais un jour que j'avais levé mon pan, parce que ça me cuisait trop,et que je prenais l'air entre deux portes, elle m'a vu; mon derrière lui a fait pitié.
Elle voulait d'abord le monter a tout le monde, ameuter les voisins autour; mais elle a pensé que ce n'était pas le moyen de le sauver, et elle a inventé autre chose.
Lorsqu'elle entend ma mère me dire: "Jacques, je vais te fouetter!
-Madame Vingtras, ne vous donnait pas la peine, je vais faire ça pour vous.
De Engelse dichter en vertaler Barnabe Googe werd geboren op 11 juni 1540 in Londen of Kent. Hij studeerde aan het Christ's College, Cambridge. Hij verhuisde daarna naar Staple's Inn, waar ook zijn neef William Lovelace verbleef. Hij begon te dichten en ontmoette ook andere dichters en schrijvers als Jasper Heywood en George Turberville. Ook had hij nauwe contacten met het hof van koningin Elisabeth. Hij begeleidde Sir Thomas Challoner op een diplomatie missie naar Spanje.
Of Money
Give money me, take friendship whoso list,
For friends are gone, come once adversity,
When money yet remaineth safe in chest,
That quickly can thee bring from misery;
Fair face show friends when riches do abound;
Come time of proof, farewell, they must away;
Believe me well, they are not to be found
If God but send thee once a lowering day.
Gold never starts aside, but in distress,
Finds ways enough to ease thine heavin.
Barnabe Googe (11 juni 1540 1594)
Een bewaard gebleven 16e eeuws steegje in Londen, West End.
Ook de ramen links zijn 16e eeuws. (Geen portret beschikbaar)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Catalaanse dichter, schrijver en vertaler Eduard Escoffet werd geboren in Barcelona in 1979. Het zwaartepunt ligt bij zijn gedichten op klankpoëzie en performance, Ook vertaalde hij werk van Goethe, Quasimodo en M. Lenz. Ook was hij initiatiefnemer tot het festival voor experimentele literatuur PROPOSTA. Zijn eigen werk verschijnt wel in allerlei tijdschriften en bloemlezingen, maar uit ecologische overwegingen heeft hij nog geen eigen bundel uitgegeven.
sie haben alle schulen geschlossen
sie haben alle schulen geschlossen. es wird dort nicht mehr lesen gelernt. es wird dort nicht mehr schreiben gelernt. wir haben alle wörter geschlossen. da die körper nicht mehr so lange halten, wie sie sollten so wie die nacht und das blinde feuer der minnenden , ist es besser, die wörter beiseite zu lassen. heute sorgen sich die mütter nicht mehr um die kinder und die schule und die stunden. heute kümmern sich die mütter, weit entfernt von der väterwärme, nur noch um die uniformen. und die söhne werkeln oder verformen ihre körper. sie haben alle kleidungsstücke verfleckt. trotzdem: sie können nicht mehr schreiben, und lesen können sie auch nicht mehr. und die nacht, schwach und kurz, nimmt zwei körper auf, die sich verformen. wie die wörter, aber ohne wörter.
Uit: Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan...
De diepe basstem van Steyn klonk in de vestibule.
- Kom Jack, kom hond, kom je meê met den baas! Kom je meê!?
De blijde blaf van den terrier galmde op, en néêr over de trap stormde zijn uitbundige vaart, als struikelde hij over zijn eigen pooten.
- O, die stem van Steyn! siste mama Ottilie tusschen hare tanden, en zij sloeg driftig bladen om van haar boek.
Charles Pauws zag haar rustig aan, met zijn glimlachje, zijn lach om mama. Hij zat, vóór hij naar Elly zoû gaan, na den eten bij zijn moeder en hij dronk zijn kopje koffie. Steyn ging met Jack uit; de avondstilte effende zich door het kleine huis, en in de zitkamer, onpersoonlijk en ongezellig, suisde het gas. Charles Pauws keek naar de punten van zijn bottines, en vond, dat ze goed zaten.
- Waar is Steyn naar toe? vroeg mama, en hare stem siste, ongerust.
- Gaan wandelen met Jack, zei Charles Pauws; thuis noemde men hem Lot; zijn stem klonk zacht en kalmeerend.
- Naar zijn meid is hij toe! siste mama Ottilie.
Lot had een beweging van moê-zijn.
- Hè, mama, zeide hij. Wees nu kalm, en denk niet meer aan de scène. Ik ga straks naar Elly, en nu zit ik nog een oogenblikje gezellig bij u, niet waar. Steyn is toch je man... Je moest niet altijd zoo met hem kibbelen, en zulke dingen zeggen, of denken. Je bent weêr net een kleine furie geweest. Dat geeft rimpels, zoo boos te zijn.
- Ik ben tòch een oude vrouw.
- Maar je hebt nog een heel zacht velletje...
Mama Ottilie glimlachte en Lot stond op.
- Kom, zeide hij; geef me een zoen. Wil je niet? Moetik je een zoen geven? Kleine, booze moesje... En waarom? Om niets. Ik weet het ten minste niet meer, waarom. Ik zoû het niet meer kunnen analyzeeren. Ja, zoo gaat het... Hoe ben ik toch zoo kalm, met zoo een kleine furie van een mama.
- Als je denkt, dat je vader kalm was...!
Lot lachte, zijn lachje; antwoordde niet. Mevrouw Steyn de Weert las rustiger door; zij zat voor haar boek als een kind. Zij was een vrouw van zestig jaren, maar haar blauwe oogen waren als van een kind, teeder mooi, lief en onschuldig, en haar stem, wat schelletjes, klonk altijd kinderlijk, en had nu geklonken als van een stoùt kind. Kleintjes en recht in haar stoel, las zij nu door, met aandacht, zich kalmeerende, omdat Lot zoo kalm gesproken had en haar zoo lief had een zoen gegeven. Het gas suisde en Lot dronk zijn koffie, en ziende naar zijn bottines, vroeg hij zich af, waarom hij ging trouwen.
If I am out of my mind, it's all right with me, thought Moses Herzog.
Some people thought he was cracked and for a time he himself had doubted that he was all there. But now, though he still behaved oddly, he felt confident, cheerful, clairvoyant, and strong. He had fallen under a spell and was writing letters to everyone under the sun. He was so stirred by these letters that from the end of June he moved from place to place with a valise full of papers. He had carried this valise from New York to Martha's Vineyard, but returned from the Vineyard immediately; two days later he flew to Chicago, and from Chicago he went to a village in western Massachusetts. Hidden in the country, he wrote endlessly, fanatically, to the newspapers, to people in public life, to friends and relatives and at last to the dead, his own obscure dead, and finally the famous dead.
It was the peak of summer in the Berkshires. Herzog was alone in the big old house. Normally particular about food, he now ate Silvercup bread from the paper package, beans from the can, and American cheese. Now and then he picked raspberries in the overgrown garden, lifting up the thorny canes with absent-minded caution. As for sleep, he slept on a mattress without sheets it was his abandoned marriage bed or in the hammock, covered by his coat. Tall bearded grass and locust and maple seedlings surrounded him in the yard. When he opened his eyes in the night, the stars were near like spiritual bodies. Fires, of course; gases minerals, heat, atoms, but eloquent at five in the morning to a man lying in a hammock, wrapped in his overcoat.
Uit alle macht smeet Dannie het rotankrukje de kamer in. De zitting vloog eraf en brak een ruit van de tuindeuren, kledingstukken fladderden naar buiten en bij het neerkomen van het krukje sloeg de tegen de bodem aangestopte rest van het wasgoed in een hoekige prop over de rand. Met een langgerekte gil rende Coby naar de keuken. Dannie merkte het niet, hij zocht een volgend voorwerp om zijn woede op te koelen, greep de stoel, sloeg hem tegen de muur tot het onderstel afbrak en zonder op de richting te letten wierp hij de rugleuning van zich af. Hanna gaf een schreeuw van pijn. Van een afstand hoorde ze haar zusters laarzen over het zeil. Even was het stil en toen begon Coby te lachen, eerst zenuwachtig, dan in lange uithalen en ten slotte liet ze zich onder een stroom van tranen op haar knieën vallen. Het bloed was uit zijn gezicht getrokken. Hij bracht zijn hand omhoog, raakte met zijn vingers de vork die Coby in zijn nek geplant had en trok hem eruit.
In de periode dat hij ieder jaar een boek voltooide, was Jan Wolkers een dagschrijver. Hij stond om zeven uur op. Na de ochtendgymnastiek en het ontbijt ging hij van de Zomerdijkstraat in Amsterdam-Zuid naar zijn huisje in de volkstuin aan de Amstel. Tussen de bamboe en de Hindoe-Javaanse beelden schreef hij daar van tien tot twee.
Het koele ochtendlicht, vertelde hij me, is een goed begin. Vroeger verwarmde ik het huisje met een petroleumkachel, die een vochtige hitte gaf. Na een uur besloegen de ramen en zo vormde zich vanzelf een scherm om me heen.
Van twee tot zes was hij op zijn atelier, waar hij schilderde of beeldhouwde. Tijdens dat werk kwam hij volledig tot rust. s Avonds konden voor Wolkers wel boeiende passages ontstaan, maar ze moesten de volgende morgen met een koel en nuchter oog gecontroleerd worden. Wolkers schreef zeven dagen per week. Het boek liet hem geen minuut los. Als hij s nachts naar de wc moest, liep hij langs zijn bureau en nam hij de tekst mee die hij overdag geschreven had. Plus een potlood. Anders zou hij, als hij op de wc zat en een fout in het manuscript ontdekte, onmiddellijk opstaan om alsnog een potlood uit zijn atelier te halen. Met alle vieze gevolgen van dien.
Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)
De Duitse schrijver Peter Kurzeckwerd geboren op 10 juni 1943 in Tachau, Bohemen. In 1946 werd zijn familie uit Tsjechoslowakije verdreven. Vanaf 1977 woont hij afwisselend in Frankfurt am Main en in Zuidfrankrijk. Kurzeck schrijft sterk autobiografische romans en verhalen, waarin Hessen en Frankfurt am Main vaak een grote rol spelen.Sinds het midden van de jaren negentig werkt hij aan een meerdelig romanproject, een minitieuze kroniek van een enkel jaar uit zijn leven
Uit: Oktober und wer wir selbst sind
Wieder Oktober. Du kommst aus dem Haus. Am Morgen, noch früh. Die Straße ist naß. Du kommst aus dem Haus und mußt stehenbleiben, so riecht es nach Herbst. Das abgefallene Laub. Gerade eben hast du aus der Nacht deinen Traum noch gewußt und jetzt ist er weg. Du spürst noch, wie er sich entfernt. Ein Luftzug, ein Vorhang, der sich bewegt. Flügel, die sich sacht regen, die Schatten von Flügeln, und dann ist er gegangen. Weg für immer. Die Tür fällt hinter dir zu. Man kommt aus dem Haus. Das Leben ist fremd.
Schon Herbst? Der Erzähler geht mit Frau und Kind hinter Bockenheim am Bahndamm entlang. Immer auf den Horizont zu und mit den Augen die Ferne suchen. Überall Kinder. Lassen Drachen steigen. Müssen rennen im Wind. Aber wo sind die Indianerwiesen hin, die noch kürzlich hier waren?
Das Jahr 1983. Ein Frankfurter Herbst, durch den wir gehen, als sei es ein einziger langer Tag. Man geht und denkt, man weiß genau, wer man ist und dann kommt man abends heim und das Telefon klingelt.
Sein Freund Jürgen. Er ruft aus Frankreich an, aus Barjac, einer Kleinstadt weit im Süden. Dort hat er mit Pascale, die er liebt, ein winziges Restaurant, ein Restaurant mit drei Tischen. Der Erzähler am Telefon und sieht alles vor sich.
Peter Kurzeck (Tachau 10 juni 1943)
De Roemeense schrijver Ion Creanga werd geboren op 10 juni 1839 in Humuleşti. Hij volgde een opleiding tot priester en leraar. Zijn exentrieke gedrag en zijn kritiek op kerkelijke functionarissen brachten hem vaak in moeilijkheden. In 1875 leerde hij de dichter Mihai Eminescu kennen toen die als onderwijsinspecteur naar zijn school kwam. Zij raakten bevriend en Eminescu stimuleerde hem om de verhalen die hij vaak vertelde op te schrijven. Het grootste deel van zijn werk, waaronder ook de herinneringen aan zijn jeugd, ontstond tussen 1875 en 1883.
Uit: Memories of My Boyhood (Vertaald door Ana Cartianu and R.C. Johnston)
I sometimes stop and call to mind the customs and people there used to be in my part of the world at the time when I had, so to speak, just begun to put a foot over the threshold of boyhood in my home in the village of Humuleşti. It faced the town on the other side of the waters of the River Neamţ; it was a large and cheerful village, divided into three closely connected parts: the village itself, the Deleni and the Bejeni. Moreover, Humuleşti in those days was not just a village of ne'er-do-wells but a prosperous and ancient village of freeholders, its reputation and standing having long since been assured, with farmers who knew their job, with stalwart young men and comely girls who could swing in the dance and swing the shuttle too, so that the village would buzz with the sound of looms on every side. It had a fine church and outstanding clergy, church elders and parishioners, who were a credit to their village. As for Father Ion, who lived at the foot of the hill, Lord, what an active and kindly man he was! On his advice lots of trees were planted in the graveyardwhich graveyard was surrounded by a high fence of thick planks with eaves of shinglesand the fine room at the gate of the church precincts was built to serve as a village school. You should have seen this untiring priest going round the village, entering one house after another, together with one of his elders, Master Vasile, the son of Ilioaia, a sturdy, good-looking, handsome bachelor. The two of them would persuade people to send their children to get some schooling, and you should have seen the number of boys and girls who flocked into the school from all parts, myself among them, a puny, timid lad, afraid of my own shadow!
Ion Creanga (10 juni 1839 31 december 1889)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Maltese dichter Norbert Bugejawerd geboren in Siġġiewi in 1980. Hij studeerdeEngelse Taal-en Literatuur aan de universiteit van Malta en werkt momenteel aan een proefschrift aan de universiteit van Warwick. Zijn gedichten verschen o.a. in tijdschriften als Cadences, Rodopi, The Drunken Boat.
Zijn eerste eigen publicatie verscheen onder de titel Stay, Fairy tale, Stay! Memoirs of a City Cast Adrift.
BALLADE FOR A REDHEAD
Where does this wind hail from? Where from this darkness? Why are these ripe words falling from the trees?
From the street's end a voice was heard announcing: the city's lost itself in the poet's hair! Deep in the green bone-marrow of time-worn doors, accents which slept through centuries crack open, sentences invade the narrow alleys, words ride the rain like earrings, each syllable woven into a red mane which screams its way amongst the curling streets. In rue de l'union at five a.m. the elderly Arab gazes at the sky: Somewhere a slightly alien phrase must have been uttered, and the city's lost control of her own body.
On the city's outskirts, a little girl emerges, her eyes dancing together with the roadsigns: why all this wind, mama, why all this darkness? And then she gets up on her bike without another word and disappears in the anarchy of cadence.
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus en filosoof Maarten Doorman werd geboren op 9 juni 1957 in Medina Sidonia (Spanje). Hij studeerde cum laude af op het pessimisme van Schopenhauer (1984). Sinds 1985 publiceerde hij zes dichtbundels. Doorman was redacteur van de literaire tijdschriften De Tweede Ronde (1987-1989) en Hollands Maandblad (1994-2000), en van het filosofische tijdschrift KRISIS (1994-1995). Hij werkt als filosoof aan de Universiteit van Maastricht, en is bijzonder hoogleraar Journalistieke kritiek van kunst en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Doorman was vanaf 1987 medewerker NRC Handelsblad (non fictie en poëzie) en vanaf 2006 bij de Volkskrant . Ook schreef hij voor Vrij Nederland en de Groene Amsterdammer en was van 1997 tot 2002 panellid van Zeeman met Boeken (VPRO). In 2004 publiceerde hij een cultuurfilosofische studie, De romantische orde , en in 2007 Paralipomena. Opstellen over kunst, filosofie en literatuur.Doormans poëzie verscheen o.a. in De Gids, Hollands Maandblad, Revolver, NRC Handelsblad, The Literary Review, De Revisor en de Volkskrant en werd in tientallen bloemlezingen opgenomen.
Yucca of een andere plant
Eens was kennis poëzie, mijn Gouden Horizon encyclopedie in het lemma aanpassing zei: niemand zal het in zijn hoofd halen midden in een bos op jacht te gaan naar een haai.
Maar iemand dacht ik heeft het gedaan. Iemand met zacht lawaai in zichzelf. Iemand die het artikel aanpassing besloot met een zin nee met hoop want
de yuccaboom kan zelfs leven op plaatsen waar een andere plant onmiddellijk zou verdorren en sterven.
Zo stond het geschreven in mijn encyclopedie eerste band, mijn eerste bundel poëzie.
Hortus conclusi
Weer het voorjaar, de dagen
die niet donker willen worden.
Weer knipt de tuinschaar
langs de hagen.
Vanuit het zolderraam zie ik
hekken rond de strookjes grond en
stukjes garnituur.
Hier, onder de pannen strekt het uur zich
sloom, zelfgenoegzaam uit.Hoe dat alles steeds weer opkomt en ontluikt
tussen schutting en schuur,
ongeschonden en vruchtbaar.
Tuinen zijn doorgaans te klein, plant en ding zijn
Verstil zoekt glazen voor de cola, maar Linda heeft haar armen over elkaar geslagen.
De bejaarde dame stapt van haar krukje, schudt onze handen, gaat in het licht staan en trekt haar badjas uit. Verstil overhandigt Linda een glas cola en mompelt dat hij een ander doek zal gebruiken.
Het is mij allemaal om het even, zegt hij twee keer. Linda kleedt zich in de hoek van de kamer uit. Als ze naakt naast de bejaarde dame gaat staan, is Verstil al begonnen met schilderen.
Niet poseren, dames. Niets doen dan gewoon zo blijven staan. Naast elkaar. Thats it.
Later gaan we samen bij Florencia een ijsje eten. De Italiaanse vrouw die het ijs verkoopt, heeft een moedervlek op haar wang. Er groeien lange, donkere haren uit. Ik raak mijn ijs niet aan, maar de lippen van Linda.
Je bent mooi, zeg ik.
Ze knikt en likt wat straciatella-ijs van haar bovenlip.
Buiten eten duiven de resten van de ijscohoorntjes van de grond. Een tram raast gehaast door de Torenstraat.
Ik weet een goede verfwinkel waar we terecht kunnen, zegt ze.
Ik knik. Morgen hebben we een drukke dag. We gaan samen de trams van de stad overschilderen.
Der dunkelgrüne Wagen flog fast, als er aus dem Wäldchen auftauchte und herauspreschte in Richtung Paris. Es war ein trüber Mittag Anfang Januar mit beständigem Nieseln. Diesiges Licht und in der Ferne Krähen und Elstern, die versprengt über Felder und Äcker längs der Chaussee durch die Lüfte gaukelten. Kein Schnee und keine Sonne. Aber beinahe dottergelb waren die zwei Paar Scheinwerferkegel, die da durchs Unterholz brannten und das Zwielicht zwischen den Bäumen auf einen Schlag zunichtemachten. Es schien, das triste Grau der Birken würde im selben Tempo zerplatzen, mit dem der fremde Wagen näher kam und hineinraste in die winterliche Stille des Tages.
Es war ein Tag, der dem Treiben von allem und jedem so zärtlich und so gleichgültig gegenüberstand wie jeder Tag vor ihm und jeder danach nur ein gewöhnlicher Montag, wäre er nicht der erste Montag des Jahres gewesen. Am 4. Januar 1960 kam der grüne Wagen durch den Wald. Die Fahrbahn war regennass. Auf dem Asphalt spiegelte sich der Himmel. Und in den Pfützen schwammen Abbilder von Wolken, die seit Tagen von den Britischen Inseln herüberkamen und ihren Regen dem Land spendeten zwischen Seine, Marne und Yonne, rasche, tief dahinziehende Wolken aus Somerset und Cornwall.
Was dort herandonnerte, musste ein tonnenschweres Geschoss auf vier Rädern sein, ein Projektil, das durch den Tag flog und in dessen Innern Leute saßen, denen es offenbar darum ging, Zeit zu gewinnen. Der so dachte, stand in sein Regencape gehüllt, mit nassem Gesicht und beschlagener Brille am Straßenrand auf einem schmalen, schmutzig grünen Streifen zwischen Graben und zwei der uralten Platanen, die die Nationalstraße säumten. Vom Sattel auf die Rahmenstange gesprungen, hatte Paul Cassel, ein Bauer aus der Ortschaft Villeblevin, sein Fahrrad zum Stehen gebracht. Es kam nicht oft vor, dass derartiger Lärm die Mittagsstille durchbrach, Lärm wie von einem herabstoßenden Flugzeug. Paul Cassel hatte in den Ardennen gekämpft. Er war in Sachsen in Gefangenschaft gewesen.
Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)
De Vlaamse dichter en)schrijver Willy Roggeman werd geboren in Ninove op 9 juni 1934. Roggeman studeerde germanistiek aan de Rijksuniversiteit te Gent; daarna was hij werkzaam als leraar. Hij was redacteur van de tijdschriften Tijd en Mens, Gard Sivik en Komma en criticus van het dagblad Vooruit (van 1955 tot 1965). Roggemans werkte van 1953 tot 1976 aan een reeks boeken, die hij vanaf 1969 als een samenhangend, gesloten oeuvre opvatte, zijn Opus finitum. Van de 30 boeken waaruit deze reeks bestaat zijn er 19 gepubliceerd, in een andere volgorde en voorzien van een ander opusnummer dan men op grond van de tijd van ontstaan zou verwachten.
Uit:Die Wolga entspringt in Europa (Vertaald door Hellmut Ludwig)
Jassy, 22. Juni 1941
Der Krieg gegen Sowjetrußland hat heute in der Morgendämmerung begonnen. Seit zwei Monaten hatte ich keinen Kanonendonner mehr gehört; zuletzt im April, unter den Mauern Belgrads. Vor den endlosen Korn- und Getreideflächen, vor den riesigen Sonnenblumenwäldern erlebe ich nun abermals den Krieg in der Präzision seiner metallenen Ordnung, im stählernen Leuchten seiner Maschinen, im ununterbrochenen, gleichmäßigen Dröhnen seiner tausend Motoren (Honegger, Hindemith). Der Geruch von Benzin überwältigt wiederum den Geruch von Mensch und Pferd. Als ich gestern in nordwestlicher Richtung den Pruth entlangfuhr, längs der sowjetischen Grenze von Galatz nach Jassy, begegnete ich an den Straßenkreuzungen wieder den unerschütterlich ruhigen, ernsten Feldgendarmen, mit ihrem Blechschild vor der Brust, die weiß-rote Befehlsscheibe in der Hand. »Halt!« Zwei Stunden lang stand ich an einer Straßenkreuzung, um eine deutsche Wagenkolonne vorbeifahren zu lassen. Es war eine motorisierte Division, der eine Abteilung schwere Panzer vorausfuhr. Sie kamen aus Griechenland. Sie waren durch Attika, Böotien, Thessalien, Mazedonien, durch Bulgarien und Rumänien gerollt. Von der dorischen Säulenhalle des Parthenon zur stählernen Säulenhalle des Piatiletka. Die Soldaten hockten auf den quergelegten Sitzbrettern der offenen Lastwagen, ganz mit einer weißen Staubschicht bedeckt. Auf den Kühler jedes Fahrzeugs war mit weißem Lack ein griechischer Tempel gemalt, ein kindliches Säulengebilde mit Gebälk, in "Weiß auf dem schmutzig-grauen Metall der Motorhaube. Unter der Staubmaske ahnte man von der Sonne geschwärzte, vom griechischen Wind verbrannte Gesichter. Die Soldaten hockten auf den Bänken in seltsamer Reglosigkeit, sie wirkten wie Statuen. Wie aus Marmor, so weiß von Staub waren sie.
"Ben, Mr. Robinson and I have been practicing law together in this town for seventeen years. He's the best friend I have."
"I realize that."
"He has a client over in Los Angeles that he's put off seeing so he could be here and welcome you home from college."
"Dad -- "
"Do you appreciate that?"
"I'd appreciate it if I could be alone!"
His father shook his head. "I don't know what's got into you," he said, "but whatever it is I want you to snap out of it and march right on down there."
Suddenly the door opened and Benjamin's mother stepped into the room. "Aren't you ready yet?" she said.
"No."
"We'll be right down," his father said.
"Well what's wrong," she said, closing the door behind her.
"I am trying to think!"
"Come on, Ben," his father said. He took his arm and began leading him toward the door.
"Goddammit will you leave me alone!" Benjamin said. He pulled away and stood staring at him.
"Ben?" Mr. Braddock said quietly, staring back at him, "don't you ever swear at your mother or me again."
Benjamin shook his head. Then he walked between them and to the door. "I'm going for a walk," he said. He stepped out into the hall and closed the door behind him.
He hurried to the head of the stairs and down but just as he had gotten to the front door and was about to turn the knob Mr. Terhune appeared out of the living room.
"In vain I sought my loved ones grave; Despair plunged me in deepest woe. Overwhelmed with bursting sobs I cried: O where are you, my Suliko?"
In solitude upon a bush A rose In loveliness did grow; With downcast eyes I softly asked: "Isn't that you, O Suliko ?"
The flower trembled in assent As low it bent its lovely bead; Upon its blushing cheek there shone Tears that the morning skies had shed.
Midst rustling leaves a nightingale Was singing to the rose below; I hailed the bird and gently asked: "Isn't that you, O Suliko ?"
The songster fluttered nearer to The rose, and on it pressed a kiss; Disburdening its soul in song That breathed of ecstasy and bliss.
A twinkling star shed shimmering light Upon me in a silver glow; I turned to it, and whispered low; "Isn't that you, O Suliko ?"
As I gazed on the star that shone In light that glimmered bright and clear A gentle breeze came passing by And stopped to whisper in my ear.
"What thou dost seek is found at last. Henceforth your heart but calm will know; The night will bring you sweet repose. And lay will chase away your woe.
"Your Suliko was changed into A nightingale, a star and rose; Your souls that true love bound as one To realms divine in heavens rose."
I seek no more my loved one's grave, No more do I in sorrow weep, The world no longer hears me sigh; Nor sees me drowned in anguish deep. None can express the bliss I feel To hear the nightingale from far, To breathe the essence of the rose; And gaze upon the shining star.
My bosom throbs once more in joy; No more am I oppressed by woe; I seek no tomb, for now I see Thy dwellings three, my Suliko !"
Dieser Taufe obwohl ich dabei so vieles geschworen und abgeschworen habe ich nicht beigewohnt. Unter »ich« verstehe ich nämlich nicht die lebendige körperliche Form, in der dasselbe enthalten ist, sondern jenes Selbstbewußtsein, das sowohl in der ersten Kindheit, als auch öfters im ganzen Lauf des Lebens abwesend ist: im Schlaf, in der Ohnmacht, in der Narkose und in gar vielen Augenblicken, wo man nur atmet und nicht denkt, nicht schaut, nicht hört, wo man nur so vegetativ weiterexistiert, bis das Ich wieder in Funktion tritt.
Prag war also die Stadt, in der meine Wiege, an der, wie an allen Wiegen, so manches nicht gesungen wurde, gestanden hat. Meine Mutter, die bei meiner Geburt schon Witwe war, ist aber bald nach Brünn übersiedelt, und was mir aus der Kindheit im Gedächtnis geblieben, das spielte sich in der mährischen Hauptstadt ab.
Dort sehe ich mich am Fenster stehen fünf Jahre alt und auf den »großen Platz« hinausschauen, wo eine lärmende Menge sich wälzt. Ein neues Wort schlägt an mein Ohr: Revolution. Alle [17] schauen zum Fenster hinaus, alle wiederholen das neue Wort und sind sehr aufgeregt. Was ich empfunden habe, weiß ich nicht mehr, jedenfalls war ich auch erregt, sonst hätten das Bild und das Wort sich dem Geiste nicht eingeprägt. Daneben ist aber nichts. Das Bild weckt kein Verständnis, das Wort hat keinen Sinn. So sieht meine erste Erfahrung eines historischen Ereignisses aus.
Aber mein Gedächtnis reicht weiter zurück und zeigt mir einen Auftritt, den ich im Alter von drei Jahren erlebte und der mich viel heftiger bewegt hat als die politischen Umwälzungen des Jahres 1848.
Nach der Gründung der zwei deutschen Staaten wollten -oder sollten - die Schriftsteller zwischen Elbe und Oder ihren eigenen Verband gründen. Zu diesem Kongreß wurde auch ich, obwohl ich noch keine Zeile in deutscherSprache veröffentlicht hatte, aus mir unbekanntem Grund eingeladen. Ich fuhr also hin, fand den richtigen Saal, setzte mich in die leere viertletzte Reihe, ganz außen und nur auf die halbe Backe, bereit aufzuspringen, sobald jemand mein durch nichts als die simple Einladung ausgewiesenes Eindringen bemerken und, sei es auch nur durch einen verweisenden Blick, rügen würde. Das tat niemand, ich setzte mich ein wenig bequemer hin und versuchte - Zeitungsfotos im Kopf - zu erkennen, wer wohl wer sei. Ein Präsidium wurde gewählt, sechs oder sieben Leute nahmen auf der Bühne Platz, ein Ehrenpräsidium wurde beklatscht, obwohl keiner - weder Stalin noch Mao Tse-tung - erschien, und dann begann Arnold Zweig eine Rede vorzutragen, über Unbewußtes im Unterbewußten wohl. Hinter mir betrat ein Mann den Saal und blieb am Eingang stehen. Er schien noch weniger als ich vom Unbewußten zu verstehen, offenbar unsicher sah er sich im Saal um, wechselte öfter das Standbein, wobei die Dielung knarrte, was ihm sichtlich unangenehm war. Am selben Tag fand unweit von hier auf der anderen Spreeseite im 'Friedrichstadtpalast' ein Kongreß der Landarbeiter statt. Vielleicht hatte der Mann dahin gewollt, dachte ich, schon sein Äußeres - er trug eine Art blaue Montur - deutete darauf hin. Viermal erhob ich mich halb, um ihm zu seinem Kongreß zu verhelfen, und viermal ließ ich es bleiben: Wenn er noch lange dem Unbewußten zuhört, wird er selbst merken, daß es sich hier nicht um Probleme von Landarbeitern handelt.
Jurij Brězan ( 9 juni 1916 - 12 maart 2006
De Venezolaanse dichter en geleerde José Antonio Ramos Sucre werd geboren op 9 juni 1890 in Cumaná. Hij kreeg een opleiding aan het Colegio Nacional, en daarna aan de Universidad Central de Venezuela, waar hij rechten, talen (oud en modern Grieks en Sanskriet) en letteren studeerde. Hij bekwaamde zich ook nog in Deens, Engels, Frans, Duits, Italiaans en Zweeds en werkte later als vertaler op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast doceerde hij geschiedensi, geografie, Latijn en Grieks. Tot aan zijn dood was hij tensloote Venezolaans consul in Genève.
The City
I used to live in an unhappy city, divided by a slow river, pointed towards infinity.
Still trees on the banks robbed the sun of a difficult sky.
I would await the end of a wasted day, interrupted by the sounds of the squall. I
would leave my house turned aside in search of the afternoon & its sights.
The declining sun painted the city of offended ruins.
Birds flew above to rest further on.
I felt strangled by life. The ghost of a woman, the height of bitterness, followed
me with unmistakable steps, a sleepwalker.
The sea frightened my withdrawal, undermining the earth in the secret of night.
A breeze confused the trees, blinded the bushes, finished in a tired flower.
The city, worn by time & greeted by a bend in the continent, kept common
custom. It told of water vendors & beggars versed in proverbs & advice.
The wisest of them insisted upon my attention by referring to the likeness of a
Hindu fable. He succeeded in speeding the course of my thoughts, returning me to my memory.
The hour before dawn my fever vanished, cutting loose the madness of a scattered dream.
Vertaald door Cedar Sigo en Sara Bilandzija
José Antonio Ramos Sucre (9 juni 1890 13 juni 1930)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Rudolf Borchardt werd geboren op 9 juni 1877 in Königsberg. Borchardt werd gevormd door zijn studie van de oudheid in Bonn en Göttingen en door het werk van dichters als George en Hofmannsthal. Hij was een poetus doctus die de hoogste eisen aan zichzelf en aan zijn lezers stelde. Hij vertaalde o.a. De Goddelijke Komedie van Dante.
Uit:Leben von ihm selbst erzählt
Ich bin am 9. Juni 1877 meinen in Moskau lebenden Eltern auf einer Heimreise meiner Mutter in Königsberg geboren worden. Beide Eltern entstammten Königsberger Häusern. Obwohl ich meine Vaterstadt seitdem kaum wiedergesehen habe, fühle ich mich nach Familientradition und geistiger Anlage mit Stolz als Ostpreuße. Mein Vater, der Teeimport betrieben hatte, siedelte 1882 nach Deutschland und schließlich Berlin zurück. Ich trat achtjährig in die Sexta des Französischen Gymnasiums und wurde, bei der Quartaversetzung gescheitert, einem vortrefflichen und humanistisch reichgebildeten Oberlehrer in Marienburg/Ostpr. zur Erziehung übergeben, folgte ihm auch 1893 an das Weseler Gymnasium und bezog Ostern 1895 die Universität Berlin. Die wechselnden Umgebungen meiner Kindheit lehrten mich früh aufmerken und vergleichen. Mein ursprünglich allzu breit angelegtes humanistisches Studium schrumpfte beim Übergange nach Bonn (1896-Herbst 1898) unter Büchelers und Useners großartigem Lehrvorbilde zu klassischer Philologie, und, unter Loeschckes Einflusse, Archäologie, zusammen. Nach einem italienischen Studiensommer und -herbst versuchte ich in Göttingen bei Friedrich Leo mich ausschließlich zum Gelehrten zu bilden, mußte aber endlich begreifen, daß meine Verengerung vorzeitig gewesen war und der erneuerte Trieb zur Breite sie unwiderstehlich überwog. Leos Forscherpersönlichkeit und vom Leben in der Poesie verklärte geistige Anmut ist für Jahrzehnte ein Leitstern meiner Arbeit geblieben.
Uit: Ich zähmte die Wölfin (Die Erinnerungen Hadrians, vertaald door Fritz Jaffé)
Mein lieber Mark,
ich bin heute Morgen zu Hermogenes gegangen, meinem Arzt, der von einer längeren Reise in Asien wieder in die Villa zurückgekehrt ist. Da die Untersuchung in nüchternem Zustand vorgenommen werden sollte, hatte ich mich in den frühen Morgenstunden eingefunden. Nachdem ich mich des Mantels und der Tunika entledigt hatte, streckte ich mich auf ein Bett hin. Einzelheiten, die Dir ebenso zuwider sein würden, wie sie es mir sind, erspare ich Dir, und ebenso die Beschreibung des Körpers eines gealterten Mannes, der sich darauf gefasst machen muss, an Herzwassersucht zugrunde zu gehen! So begnüge ich mich damit, Dir zu sagen, dass ich gemäß den Anweisungen von Hermogenes hustete, tief einatmeteund den Atem anhielt. Das rasche Fortschreitender Krankheit erschreckte ihn, und er schien geneigt, dem jungen Jollas die Schuld daran zu geben, der mich in seiner Abwesenheit gepflegt hatte.
Es ist schwer, vor einem Arzt Kaiser zu bleiben, geschweige denn die Menschenwürde zu bewahren.
Vor seinem wissenden Blick schrumpfte ich zu einem Haufen Körpersäfte zusammen, zu einem armseligen Gemisch aus Lymphe und Blut. Zum ersten Mal enthüllte sich mir heute Morgenmein Körper, dieser alte Freund und treue Gefährte, den ich so viel besser kenne als meine Seele,als ein tückisches Ungeheuer, das gegen seinen Gebieter aufbegehren will. Geduld! Ich liebe meinen Körper. Er hat mir treu gedient auf jegliche Weise, und mir steht es fern, ihm die notwendige Pflege zu missgönnen. Aber anders als Hermogenes es immer noch zu tun vorgibt, vertraue ich nicht mehr auf die Heilkräfte der Kräuter und das Mengenverhältnis der Salze, die er aus dem Orient mitgebracht hat. Der sonst so gescheite Mann glaubt, mich mit Redensarten trösten zu müssen, zu nichtssagend, als dass sie den Leichtgläubigsten täuschen könnten. Wohl weiß er, wie sehr ich diese Art von Betrug verabscheue, aber man ist schließlich nicht umsonst mehr als dreißig Jahre lang Arzt gewesen. So verzeihe ich denn dem ergebenen Diener seinen Versuch, mir meinen baldigen Tod zu verheimlichen. Hermogenes ist gelehrt, sogar weise, und weit redlicher, als Hofärzte gemeinhin zu sein pflegen. Ich werde also besser betreut werden als irgendein anderer Sterblicher.
Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 17 december 1987)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Ulf Stolterfoht werd geboren op 8 juni 1963 in Stuttgart. Na zijn vervangende diensplicht studeerde hij germanistiek en algemene taalwetenschap in Bochum en Tübingen. Stolterfoht schrijft taalkritische gedichten en essays die in talrijke bloemlezingen en tijdschriften worden gepubliceerd. Hij debuteerde in 1998 met de bundel »fachsprachen I-IX« In 2005 verscheen zijn vertaling van Gertrude Steins »Winning His Way«. In 2008 werd hij gasthoogleraar aan het Deutsche Literaturinstitut Leipzig. In hetzelfde jaar ontving hij ook de Peter Huchel prijs.
shamrock-begriff: die arktischen blumen (es könnte sie
geben!) die flaggen des fleisches - gut englisch. dann
angenommen DURCH das drehen des wolfes ihr geschlecht zu
bestimmen - schwant ihm: hier findet sanft verwursten
statt. doch je nach zunge weiter dann (im urtext
anglo-schwäbisch) the swell of STÜRMERS/kruges RITTER
auf ganze oder halbe liter. aaah! saug ist nicht saug
da man altert. habeas corpus bis anthrax: wirsch wirsch!
die üblen greise flegeln sich davon. ihm spülts nen
klumpen hadern runter. entfährt ein höhnisches gekicher.
II
dann meilenweit nur mohn. die farbe rot in der er-
innerung. schon schön wenn sich die drücke bündeln
ließen. und wie! nach kleinem ausschweif die gesichte
schwinden. sich selbst forsch an den codex greifen:
erweiterter verschwitzt-begriff. (schwer leserlich im
folgenden. vermutlich «vormals lethe». dann: angst man
ausfranzt grenzt an abspenst / wo man unlängst wächst ver-
gang.) schwamm drüber augen zu und wisch - um jesu willen
ab. bedankt! in bälde wird hineingeheimnist. ob man denn
fragen dürfe wie: auch nerven hätten ein gedächtnis?
der mund wenn er bereits verdautes käut? vernäht sie die
lippen bei offenem und: sagt daß es besser so sei. daß es
ihrer meinung nach sicherer sei. scheint er im gegenzug ge-
neigt sich seines beinkleids zu entäußern. zeigt damit
«unbehaust» in quasi trauter wohnlichkeit. verschweigt
sein sinnerblassen nicht. und zag verrinnselt das gedicht.
Ulf Stolterfoht (Stuttgart, 8 juni 1963)
De Australische dichteres en librettiste Gwen Harwoodwerd geboren op 8 juni 1920 in Taringa, Queensland. Haar eerste bundel Poems werd gepubliceerd in 1963. In 1968 volgde Poems Volume II.
Andere werken zijn: The Lion's Bride (1981), Bone Scan (1988) und The Present Tense (1995). Terugkerende themas in haar werk zijn moederschap, de rol van de vrouw en muziek. Harwood was een geschoold pianiste en organiste.
Tom Bresemann, Andre Rudolph, Christoph W. Bauer, Andreas Altmann
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter Tom Bresemannwerd geboren in Berlijn in 1978. Hij studeerde nieuwe Duitse filologie en oude geschiedenis. Hij is mede-oprichter van de S³ LiteraturWerke en medewerker van de Lettrétage. Werk van hem verscheen in o.a.: Lyrik von Jetzt zwei, NEUBUCH, Jahrbuch der Lyrik 2009, Belletristik, Taschentiger. In 2007 verscheen zijn bundel Makellos.
wir sind das volk
wir sind das volk
unterm zeigefinger. um uns die zweifel-
hafte statik des denk-
geländes in orwocolor, auf-
geshopt, die banner, in ihrem
element. wohin gehst du
am ersten mai?
o raketenwerfer, berichterstattete
kindheitsklötze. fernab des geschehens
balkone im fahnenschweiß. hohen-
schönhausener erinnerungs-
lücken im glasnost.
die bluten uns aus.
Tom Bresemann (Berlijn, 1978)
De Duitse dichter Andre Rudolphwerd geboren in Warschau in 1975 en groeide op in Leipzig. In Leipzig en Freiburg studeerde hij germanistiek, filosofie en slavistiek. Hij werkt voor een onderzoeksinstituut in Halle/ Saale. Werk van hem verscheen in o.a.: Sinn und Form, Ostragehege, Edit, BELLA triste, Intendenzen; Sprache im technischen Zeitalter, poet 5, Neubuch, Lyrik von Jetzt Zwei.
Gang durch ein Gedicht
Treten Sie ein.
Genieren Sie sich nicht.
Schon sind Sie mitten
in einem Gedicht.
Gehen Sie weiter.
Bleiben Sie nicht steh'n,
damit Sie die Verse
bis zum Ende seh'n.
Seien Sie locker
und nicht so bang.
Schlendern Sie entspannt
die Zeilen entlang.
Atmen Sie ruhig.
Laufen Sie nie.
Hast ist die Feindin
der Poesie.
Betrachten Sie noch
einmal mit Bedacht,
was der Autor sich
für Sie ausgedacht.
Nun sind Sie bereits
am Ausgang des Gedichts
und sehen betroffen:
Eigentlich nichts.
Andre Rudolph (Warschau, in 1975)
De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Christoph W. Bauer werd geboren in Kolbnitz in 1968 en groeide op in Lienz en Kirchberg (Tirol). Tegenwoordig woont hij in Innsbruck, waar hij o.a. werkte als redacteur voor het tijdschrift Wagnis.
Werk o.a. : wege verzweigt, gedichten (1999), Aufstummen, roman (2004), supersonic, gedichten (2005), Und immer wieder Cordoba, hoorspel (2006)
Supersonic
XLV
atemsprachen sie lernten sekundenalphabete
und hielten den mund zeigefingerverpflastert
ihre nasen in den wind mit dem sie den
schlafsaal bepumpten wie eine montgolfiere
die sie über alle berge fuhr in die verwandten
bilder späteren schauens wuchsen heran
zu aeronauten des augenblicks und aus dem
kindergarten im kompass der nachmittage
an die nadel geraten die sie einer sucht
einnähte täglich injizierten parolen in deren
körben sie durch comiclandschaften
schaukelten immer höher immer
schneller sprechblasen volle kraft voraus
Christoph W. Bauer (Kolbnitz, 1968)
De Duitse dichter en schrijver Andreas Altmann werd geboren in Hainichen (Sachsen) in 1963. In 1990 ging hij naar Berlijn. Hij werkte o.a. als straatveger en verzorger van gehandicapten. Van 1993 tot 1996 studeerde hij sociale pedagogie. Tegenwoordig woont hij als zelfstandig schrijver in Berlijn. Werk van hem verscheen in o.a.: Akzente, neue deutsche literatur, Sinn und Form, Krachkultur und Sprache im technischen Zeitalter. Van hem verschenen tot nu toe zes dichtbundels.
DAS GRAS IST GEMÄHT. eine bank lehnt am baum.
er ist ausgetrocknet. das klopfen des spechtes
an der grenze zur nacht, klingt schüssen ähnlich,
die ihre erinnerung verfehlen. unter den flügen
des fischreihers, der jeden abend den gleichen bogen
über das haus spannt, bewegt sich das land. es ist
still in den geräuschen der grillen und wind
umhänge, die von den ästen gleiten. hier hörst du
das schweigen, das dir die tür öffnet. die südlichen
störche haben ihre nester dem himmel überlassen.
auf dem haff schlüpfen die mücken. zwei ältere
frauen stehen bis zu den knieen im wasser. aus
ihren händen gleitet das licht, sinkt auf den grund.
Uit: De andere kleuren (Vertaald door Hanneke van der Heijden)
Tussen mijn zestiende en zesentwintigste was lezen een onderdeel van het proces om mezelf te maken tot wie ik was, mijn eigen ziel bewust vorm te geven. Wat voor iemand moest ik worden? Wat voor betekenis had de wereld? Wat waren de consequenties van de onderwerpen, de fantasieën, de plaatsen waarover ik zou kunnen nadenken, waarvoor ik me kon interesseren? Ik wist dat wanneer ik in verhalen en artikelen volgde wat anderen meemaakten, waarvan ze droomden, wat ze dachten, ik net als een klein kind dat voor de allereerste keer de bomen, bladeren of katten ziet, deze kennis in mijn geheugen zou opslaan, op een plek zo diep dat ik die nooit meer zou vergeten. Met de kennis die ik opdeed uit wat ik las, zou ik de weg uitstippelen die leidde naar de persoon die ik wilde worden Omdat lezen op die leeftijd zo argeloos en onbevangen deel uitmaakte van de onderneming om mezelf te maken, vorm te geven, was het in die periode voor mij een intensieve en speelse activiteit, waar de nodige verbeeldingskracht bij kwam kijken. (..) Iets anders waardoor lezen voor ons iets is waar we gelukkig van worden, is de illusie dat we onszelf verdiepen. Als we een boek lezen, zit een deel van ons verstand niet ten volle bij de tekst maar is bezig ons ermee te complimenteren dat we lezen, dat we zoiets diepzinnigs en verstandigs doen. Proust beschrijft goed hoe een deel van onze geest zich niet zozeer openstelt voor het boek dat we aan het lezen zijn, als wel voor de lamp waarvan het licht op het doek valt of de tafel waar we aan zitten, voor de tuin waar we ons hebben geïnstalleerd of het landschap. Iets in deze aandacht feliciteert ons met onze eigen eenzaamheid, met de werking van onze verbeeldingskracht, het feit dat we diepzinniger zijn dan de anderen die geen boeken lezen.
Diese Herren hier sie waren klein und geheimnisvoll sprachen überhaupt nur ungarisch.
Sie flüsterten hinter staubigen Barrieren mit Seitenblicken nach meiner Person, sie verschwanden und kamen wieder kopfschüttelnd, mit finster-listigem Grinsen, so schien mir, Namen aussprechend wie Rákosi und Búdapesti. Sie bedeuteten mir mit unheimlichem Händereiben in ihrer Sprache der Maikäfer, wiederzukommen, ein andermal vielleicht . . . Der Augenblick gab mir das Unfaßliche ein, daß dies in Menschen verwandelte Maikäfer waren, die über mein Schicksal entschieden. Ich ging und kam wieder, betrat das verborgene insektenhafte Konsulat.
Diesmal konnte jemand englisch, und mir wurde hinter der staubigen Barriere ein Stuhl offeriert, und mein Paß wurde auf einen Monat verlängert. Amerikanisches Exit-Visum, amerikanisches Reenter-Visum, Schweizer Einreisevisum, italienisches Durchreisevisum und scheele Blicke. Hafen- und Grenzoffiziere witterten eine kommunistische Spionin in mir. Auf dem ungarischen Generalkonsulat der Bundeshauptstadt Bern gewärtigte ich ein brummelndes Geschwader, das meinen Weg verdunkeln und bedrohen würde. Statt dessen empfing mich eine manierliche, sportliche, junge Dame eine Freundin der Literatur und überreichte mir einen nagelneuen feschen Sowjetpaß. Der Erfolg davon war, daß die Franzosen sich vor mir fürchteten und mir das Durchreisevisum verweigerten, das ich brauchte, um mit der Queen Mary «nach Hause zu fahren». (Wo ich doch keinerlei Absicht hatte, auf die Franzosen noch auf irgendwen ein Attentat zu verüben!) Ich habe vergessen, mit welchen Protektionen und Umwegen ich nach einem Jahr in der Schweiz aufs Schiff gelangte. Und das alles nannte sich Frieden.
Und da war die Sache mit Mexiko, die mich endlich beinahe alles verwünschen ließ. Mein unschuldiger und ökonomischer Plan war die unsinnige Hitze New Yorks fliehend , den Sommer
in den Bergen Mexikos zu verbringen. Ein dort lebender Schriftsteller schrieb mir von den Schönheiten jener Landschaft, von Gewittern und Sonnenpracht, die so dramatische und einmalige Kontraste in sie hineinspielen, und er schrieb mir von der Billigkeit es ließe sich dort für einen Dollar pro Tag besser leben als irgendwo. Meine magyarischen Maikäfer standen dem Plan nicht entgegen.
Monika Mann (7 juni 1910 17 maart 1992)
De Amerikaanse schrijfster Louise Erdrich werd geboren op 7 juni 1954 in Little Falls, Minnesota. Van vaders kant is zij van Duitse afkomst. Haar grootvader aan moeders kant was het ooperhoofd van de Chippewa indianen in North Dakota. Haar vader werkt in het Wahpeton-reservaat bij het bureau voor indianenvraagstukken. Erdrich groeide in het reservaat op. Van 1976 tot 1979 studeerde zij anthropologie aan de Johns-Hopkins universiteit. Na wat andere baanttjes werd zij redacteur voor het tijdschrift Circle. Haar romans spelen zich vaak af op een fictief reservaat in North Dakota. Haar eigen familiegeschiedenis wordt er in velerlei vorm in verwerkt. Zij debuteerde in 1984 met een bundel gedichten Jacklight. In hetzelfde jaar volgde de roman Love Medicine.
Uit: The Plague of Doves
In the year 1896, my great-uncle, one of the first Catholic priests of aboriginal blood, put the call out to his parishioners that they should gather at Saint Joseph's wearing scapulars and holding missals. From that place they would proceed to walk the fields in a long, sweeping row, and with each step loudly pray away the doves. His human flock had taken up the plow and farmed among German and Norwegian settlers. Those people, unlike the French who mingled with my ancestors, took little interest in the women native to the land and did not intermarry. In fact, the Norwegians disregarded everybody but themselves and were quite clannish. But the doves ate their crops the same.
When the birds descended, both Indians and whites set up great bonfires and tried driving them into nets. The doves ate the wheat seedlings and the rye and started on the corn. They ate the sprouts of new flowers and the buds of apples and the tough leaves of oak trees and even last year's chaff. The doves were plump, and delicious smoked, but one could wring the necks of hundreds or thousands and effect no visible diminishment of their number. The pole-and-mud houses of the mixed-bloods and the bark huts of the blanket Indians were crushed by the weight of the birds. They were roasted, burnt, baked up in pies, stewed, salted down in barrels, or clubbed dead with sticks and left to rot.
The house in which Mama was dying was layered with the smell of food: the quick touch of coconut cream pie, the fleshy fruit of ambrosia, the heavy, rich, overcooked odor of standing rib roast, and the thick sweet taste of honey-cured hams. Every surface that could hold anything was coveredwith fruit and cheese and meat and pies without end, all of it brought bytownspeople and blood kin who were arriving now more quickly than I could count.A discreet murmur barely above a whisper washed over the living room, the front porch, the den, the back porch, the backyard under the pecan tree that Mama had planted when this house was built. I, who had quit smoking, was burning one unfiltered Camel behind the other and obsessively thinking about going in search of a bottle of Jack Daniels, I, a recovering alcoholic, who had not had a drop of alcohol in nearly ten years. I felt made of thin rubber and overfilled with air, pumped so full that at any moment I might explode and splatter myself over every wall in the house. My brothers voice, soft as a whisper, solicitous, loving, thoughtful, and vicious, came from behind me over my shoulder. Why dont you git on outside if you gone smoke like that? I didnt kill him or explode or even look over my shoulder at him. Rather,I started easing my way through the crowded room toward the front doorwhen it occurred to me that I ought to at least tell him that the woman dying in the back room had never told me I couldnt smoke in this house, and it still belonged to her and not to him the last time I checked.
Weil du nicht da bist, sitze ich und schreibe All meine Einsamkeit auf dies Papier. Ein Fliederzweig schlägt an die Fensterscheibe. Die Maiennacht ruft laut. Doch nicht nach mir.
Weil du nicht bist, ist der Bäume Blühen, Der Rosen Duft vergebliches Bemühen, Der Nachtigallen Liebesmelodie Nur in Musik gesetzte Ironie.
Weil du nicht da bist, flücht ich mich ins Dunkel. Aus fremden Augen starrt die Stadt mich an Mit grellem Licht und lärmendem Gefunkel, Dem ich nicht folgen, nicht entgehen kann.
Hier unterm Dach sitz ich beim Lampenschirm; Den Herbst im Herzen, Winter im Gemüt. November singt in mir sein graues Lied. »Weil du nicht da bist« flüstert es im Zimmer.
»Weil du nicht da bist« rufen Wand und Schränke, Verstaubte Noten über dem Klavier. Und wenn ich endlich nicht mehr an dich denke, Die Dinge um mich reden nur von dir.
Weil du nicht da bist, blättre ich in Briefen Und weck vergilbte Träume, die schon schliefen. Mein Lachen, Liebster, ist dir nachgereist. Weil du nicht da bist, ist mein Herz verwaist.
There was just enough light to see. Henrietta, though dazed after her night journey, sat up straight in the taxi, looking out of the window. She had not left England before. She said to herself: This is Paris. The same streets, with implacably shut shops and running into each other at odd angles, seemed to unreel past again and again. She thought she saw the same kiosks. Cafés were lit inside, chairs stacked on the tables: they were swabbing the floors. Men stood at a steamy counter drinking coffee. A woman came out with a tray of mimosa and the raw daylight fell on the yellow pollen: but for that there might have been no sky. These indifferent streets and early morning faces oppressed Henrietta, who was expecting to find Paris more gay and kind.
"A Hundred Thousand Shirts," she read aloud, suddenly.
Miss Fisher put Mrs. Arbuthnot's letter away with a sigh, snapping the clasp of her hand-bag, then leaned rigidly back in the taxi beside Henrietta as though all this had been an effort and she still could not relax. She wore black gloves with white-stitched seams that twisted round on her fingers, and black furs that gave out a camphory smell. At the Gare du Nord, as she stood under the lamps, her hat had cast a deep shadow, in which her eyes in dark sockets moved, melancholy and anxious.
Elizabeth Bowen (7 juni 1899 22 februari 1973)
De Vlaamse dichter en schilder Jan Theuninckwerd geboren in Zonnebeke op 7 juni 1954. Theuninck schreef ook in het Engels en het Frans, soms onder het pseudoniem Orc. Met holocaust en het gedicht Shoa waagde hij zich aan de ekphrasis: oorspronkelijk gaat het hierbij erom een beschrijving van een kunstvoorwerp te geven die zo beeldend en kunstig is, dat de toehoorder er een zo goed mogelijke voorstelling van krijgt: de toehoorder moet door visualisering als het ware tot toeschouwer worden gemaakt. Zelf zegt Theuninck dat hij met woorden een beeld maakt en omgekeerd omdat het gaat over zaken die onlosmakelijk in zijn geest verbonden zijn
Gábor von Vaszary, Fred Endrikat, Charlotte Niese, Amelia Edwards
De Hongaarse schrijver en draaiboekauteur Gábor von Vaszary werd geboren op 7 juni 1897 in Boedapest. Om te studeren trok hij in 1924 naar Parijs. In 1947 emigreerde hij naar Zwitserland waar hij werkte voor Radio Vrij Europa. Zijn debuutroman Monpti verscheen in 1934. In 1957 werd het boek verfilmd met Horst Buchholz en Romy Schneider in de hoofdrollen.
Uit: Monpti
Vor meinem Kamin steht das neue Möbelstück; ein Fauteuil von unmöglicher Farbe. Ich stand schon um fünf Uhr früh auf, zog mich an und setzte mich in den Fauteuil.
Gestern hatte ich nämlich keine Zeit mehr dazu, ich war sehr müde und ging sofort zu Bett. Gegen Mittag wurde ich auch des Fauteuils müde und stand auf, um mich ein bißchen auszuruhen. Später ging ich in den Jardin du Luxembourg zum Scheinmittagessen. Der Pariser Herbst hat dem Park seine Aufwartung gemacht. Die Bäume lassen ihre Blätter auf die gewundenen Pfade fallen, und am Himmel jagt der Wind nach rasch reisenden Wolken.
Ein Kind mit einer Gouvernante kommt mir entgegen und bückt sich nach einem Kieselstein. »Wirst du das bleiben lassen!« ruft die Gouvernante. Sie wischt seine Hand ab und versetzt ihm einen Klaps. Als wäre mir das alles schon einmal passiert ... Die Sonne scheint noch warm, es sitzen viele im Park und sonnen sich. Die Tage werden immer kürzer und die Abende kühler.
Auf der Avenue de l'Observatoire gibt es zwei schmale kleine Parkstreifen: die Observatoire-Gärten. Es sind gleichsam Fortsetzungen des Jardin du Luxembourg, sie
haben aber einen eigenen Zaun. Sie werden auch spätergeschlossen, und Liebespaare besuchen sie oft an schwülen Sommerabenden.
Gábor von Vaszary (7 juni 1897 22 mei 1985)
De Duitse dichter, schrijver en cabaretier Fred Endrikat werd geboren op 7 juni 1890 in Nakel an der Netze. Voordat hij zich in München vestigde woonde hij lange tijd in Berlijn. In het Schwabinger Kabarett Simpl stond hij met eigen teksten op de planken. Zijn werk staat in de traditie van Wilhelm Busch, Christian Morgenstern en Joachim Ringelnatz.
Sprichwörter
Man darf dem Tag nicht vor dem Abend dankbar sein ,
und soll das Schicksal nicht für alles loben.
Ein Gutes kommt niemals allein,
und alles Unglück kommt von oben.
Die Peitsche liegt im Weine.
Die Wahrheit liegt beim Hund.
Morgenstund hat kurze Beine.
Lügen haben Gold im Mund.
Ein Meister nie alleine bellt.
Vom Himmel fallen keine Hunde.
Dem Glücklichen gehört die Welt.
Dem Mutigen schlägt keine Stunde
Fred Endrikat (7 juni 1890 12 augustus 1942)
De Duitse schrijfster Charlotte Niese werd geboren op 7 juni 1854 in Burg auf Fehmarn. Ze werd opgeleid tot lerares en werkte ook in dat beroep totdat zij eind jaren 1880 als schrijfster zo succesvol was dat het niet meer hoefde. Zij publiceerde in totaal 60 romans en verhalenbundels, waarin Schleswig-Holstein vaak de achtergrond vormt van de handeling.
Uit: Reifezeit
Es sind meine Eltern, die hier ihre Ruhestätte haben, belehrte ich ihn. Sie sind beide jung gestorben. Meine Stimme klingt ruhig. Als ob das, was ich hier sage, mich nichts anginge. Und dennoch habe ich oft mein Herzblut verweint nach dem sanften, milden Vater, der hier unter Ranken und Dornen schläft.
Die Amseln singen kurz und süß, von der Stadt her läuten die Glocken.
Mein Junge kletterte auf die Mauer, die den großen katholischen Kirchhof von diesem armen Eckchen trennt. Er blickte auf den großen Cruciferus, der seine Arme weit über die Welt streckt, auch zu uns her; er betrachtete die kleinen Täubchen, die auf den Kindergräbern aus der Erde wuchsen, die häßlichen Perlkränze, die der Wind leise hin und her bewegte; dann horchte er wieder auf den Amselschlag und sah einem Falter nach, der von unsern Gräbern zu den andern schwebte. Ich aber blickte auf die kleine Stadt, die da unten zwischen den Bergen lag. Es ruht so oft wie ein Schleier auf ihr. Das sind vielleicht die Rauchwolken, die aus den Essen steigen, und bei deren Feuer die Abendsuppen gekocht werden. Ich aber hasse es, an solche Prosa zu denken. Für mich sind diese grauen Schleier der Vorhang über allem Geheimnisvollen, Zarten, das in jedes Menschen Brust ruht. Solch ein Städtchen hat sein Geheimnis wie jede Seele. Viel hat es gesehen und erlebt, aber es plaudert nichts aus. Schweigend liegt es zwischen den runden Kuppen der Eifelberge; und selbst wenn der Teufel einmal wieder zu ihm käme, wie in alten Zeiten, es würde seinen Mund nicht auftun."
Charlotte Niese (7 juni 1854 8 december 1935)
De Engelse schrijfster en egyptologe Amelia Edwards werd geboren op 7 juni 1831 in Londen. Haar eerste verhaal publiceerde zij al toen zij 12 jaar was. Haar eerste roman My Brother's Wife verscheen in 1855. Haar grootste succes als romanschrijfster boekte zij in 1880 met Lord Brackenbury dat in korte tijd 15 oplages telde. In de winter van 18731874 maakte zij een reis met vrienden door Egypte. Haar ervaringen beschreef zij in A Thousand Miles up the Nile. Ook dit boek werd een bestseller. In 1882 was zij medeoprichtster van de Egypt Exploration Fund. Dit fonds zette zich in voor onderzoek naar en het behoud van de oude monumenten. Edwards werk voor het fonds werd uiteindelijk belangrijker voor haar dan haar literaire werk. In 1891 verscheen Pharaohs, Fellahs, and Explorers, een bundel lezingen die zij over Egypte had gehouden in o.a. de VS.
Uit: Days Of My Youth
Sweet, secluded, shady Saxonholme! I doubt if our whole England contains another hamlet so quaint, so picturesquely irregular, so thoroughly national in all its rustic characteristics. It lies in a warm hollow environed by hills. Woods, parks and young plantations clothe every height and slope for miles around, whilst here and there, peeping down through green vistas, or towering above undulating seas of summer foliage, stands many a fine old country mansion, turreted and gabled, and built of that warm red brick that seems to hold the light of the sunset long after it has faded from the rest of the landscape. A silver thread of streamlet, swift but shallow, runs noisily through the meadows beside the town and loses itself in the Chad, about a mile and a half farther eastward. Many a picturesque old wooden bridge, many a foaming weir and ruinous water-mill with weedy wheel, may be found scattered up and down the wooded banks of this little river Chad; while to the brook, which we call the Gipstream, attaches a vague tradition of trout.
Es war eine Gruppe halb und kaum Erwachsener, unter der Obhut einer Erzieherin oder Gesellschafterin um ein Rohrtischchen versammelt: drei junge Mädchen, fünfzehn-bis siebzehnjährig, wie es schien, und ein langhaariger Knabe von vielleicht vierzehn Jahren. Mit Erstaunen bemerkte Aschenbach, daß der Knabe vollkommen schön war. Sein Antlitz,--bleich und anmutig verschlossen, von honigfarbenem Haar umringelt, mit der gerade abfallenden Nase, dem lieblichen Munde, dem
Ausdruck von holdem und göttlichem Ernst, erinnerte an griechische Bildwerke aus edelster Zeit, und bei reinster Vollendung der Form war es von so einmalig-persönlichem Reiz, daß der Schauende weder in Natur noch bildender Kunst etwas ähnlich Geglücktes angetroffen zu haben glaubte. Was ferner auffiel, war ein offenbar grundsätzlicher Kontrast zwischen den erzieherischen Gesichtspunkten, nach denen die Geschwister gekleidet und allgemein gehalten schienen. Die Herrichtung der drei Mädchen, von denen die Älteste für erwachsen gelten konnte, war bis zum Entstellenden herb und keusch. Eine gleichmäßig klösterliche Tracht, schieferfarben, halblang, nüchtern und gewollt unkleidsam von Schnitt, mit weißen Fallkrägen als einziger Aufhellung, unterdrückte und verhinderte jede Gefälligkeit der Gestalt. Das glatt und fest an den Kopf geklebte Haar ließ die Gesichter nonnenhaft leer und nichtssagend erscheinen. Gewiß, es war eine Mutter, die hier waltete, und sie dachte nicht einmal daran, auch auf den Knaben die pädagogische Strenge anzuwenden, die ihr den Mädchen gegenüber geboten schien. Weichheit und Zärtlichkeit bestimmten ersichtlich seine Existenz. Man hatte sich gehütet, die Scheere an sein schönes Haar zu
legen; wie beim Dornauszieher lockte es sich in die Stirn, über die Ohren und tiefer noch in den Nacken. Ein englisches Matrosenkostüm, dessen bauschige Ärmel sich nach unten verengerten und die feinen Gelenke seiner noch kindlichen, aber schmalen Hände knapp umspannten, verlieh mit seinen Schnüren, Maschen und Stickereien der zarten Gestalt etwas Reiches und Verwöhntes. Er saß, im Halbprofil gegen den Betrachtenden, einen Fuß im schwarzen Lackschuh vor den andern
gestellt, einen Ellenbogen auf die Armlehne seines Korbsessels gestützt, die Wange an die geschlossene Hand geschmiegt, in einer Haltung von lässigem Anstand und ganz ohne die fast untergeordnete Steifheit, an die seine weiblichen Geschwister gewöhnt schienen. War er leidend? Denn die Haut seines Gesichtes stach weiß wie Elfenbein gegen das goldige Dunkel der umrahmenden Locken ab. Oder war er einfach ein verzärteltes Vorzugskind, von parteilicher und launischer Liebe getragen? Aschenbach war geneigt, dies zu glauben. Fast jedem Künstlernaturell ist ein üppiger und verräterischer Hang eingeboren, Schönheit schaffende Ungerechtigkeit anzuerkennen und aristokratischer Bevorzugung Teilnahme und Huldigung entgegenzubringen.
Thomas Mann (6 juni 1875 - 12 augustus 1955)
Portret door Dieter van Offern
Thomas Manns laatste villa in Kilchberg, Zwitserland. Zijn zoon Golo Mann bleef er ook na het overlijden van zijn ouders wonen tot zijn eigen dood in 1994.
Aleksandr Poesjkin (6 juni 1799- 10 februari 1837)
Portret doorAlexander Vereinov
De Amerikaanse schrijfster Sarah Dessen werd geboren op 6 juni 1970 in Evanston, Illinois, en groeide op in North Carolina. Zij studeerde Engels en Creative Writing. Na haar studie gaf ze een aantal jaren les, maar ze is inmiddels full time schrijfster. Zij wordt gerekend tot de schrijfsters van zogenaamde chicklit. Twee van haar romans vormden de basis voor de film How To Deal uit 2003.
Uit: Lock and Key
"And finally," Jamie said as he pushed the door open, "we come to the main event. Your room."
I was braced for pink. Ruffles or quilting, or maybe even appliqué. Which was probably kind of unfair, but then again, I didn't know my sister anymore, much less her decorating style. With total strangers, it had always been my policy to expect the worst. Usually they -- and those that you knew best, for that matter -- did not disappoint.
Instead, the first thing I saw was green. A large, high window, on the other side of which were tall trees separating the huge backyard from that of the house that backed up to it. Everything was big about where my sister and her husband, Jamie, lived -- from the homes to the cars to the stone fence you saw first thing when you pulled into the neighborhood itself, made up of boulders that looked too enormous to ever be moved. It was like Stonehenge, but suburban. So weird.
It was only as I thought this that I realized we were all still standing there in the hallway, backed up like a traffic jam. At some point Jamie, who had been leading this little tour, had stepped aside, leaving me in the doorway. Clearly, they wanted me to step in first. So I did.
V. C. Andrews, Lesley Blanch, Jean Cayrol, Eliza Orzeszkowa
De Amerikaanse schrijfster V. C. Andrews (eig. Cleo Virginia Andrews) werd geboren in Portsmouth op 6 juni 1923. Veel boeken hebben te maken met familiegeheimen en verboden liefde. Haar bekendste omnibus is Bloemen op Zolder (1979). Dit is een verhaal over vier kinderen die op de zolder van hun overreligieuze oma worden verstopt. Andrews overleed op 63-jarige leeftijd in 1986 aan borstkanker. Omdat haar boeken zo succesvol waren werd er na haar dood een schrijver gehuurd, Andrew Neiderman, om haar boeken af te maken.
Uit: Flowers in the Attic
Truly, when I was very young, way back in the Fifties, I believed all of life would be like one long and perfect summer day. After all, it did start out that way. There''s not much I can say about our earliest childhood except that it was very good, and for that, I should be everlastingly grateful. We weren''t rich, we weren''t poor. If we lacked some necessity, I couldn''t name it; if we had luxuries, I couldn''t name those, either, without comparing what we had to what others had, and nobody had more or less in our middle-class neighborhood. In other words, short and simple, we were just ordinary, run-of-the-mill children. Our daddy was a P.R. man for a large computer manufacturing firm located in Gladstone, Pennsylvania: population, 12,602. He was a huge success, our father, for often his boss dined with us, and bragged about the job Daddy seemed to perform so well. "It''s that all-Amarican, wholesome, devastatingly good-looking face and charming manner that does them in. Great God in heaven, Chris, what sensible person could resist a fella like you?" Heartily, I agreed with that. Our father was perfect. He stood six feet two, weighed 180 pounds, and his hair was thick and flaxen blond, and waved just enough to be perfect; his eyes were cerulean blue and they sparkled with laughter, with his great zest for living and having fun. His nose was straight and neither too long nor too narrow, nor too thick. He played tennis and golf like a pro and swam so much he kept a suntan all through the year. He was always dashing off on airplanes to California, to Florida, to Arizona, or to Hawaii, or even abroad on business, while we were left at home in the care of our mother.
V. C. Andrews (6 juni 1923 - 19 december 1986)
De Engelse schrijfster Lesley Blanch werd geboren op 6 juni 1904 in Londen geboren. De liefde voor reizen kreeg ze van haar moeder. De kunst van het schrijven en de liefde voor oosterste landen had ze van haar vader. Ze studeerde schilderkunst aan de kunstacademie The Slade School of Fine Art. In 1937 werd Blanch na redactiewerk hoofdredactrice voor Vogue in Groot-Brittannië. Hier stopte ze in 1944 mee. Tussen 1944 en 1961 was Blanch getrouwd met de Franse auteur Romain Gary. Toen in 1954 haar eerste boek The Wilder Shores of Love uit kwam, was Lesley Blanch al een bekend journalist en reiziger.Blanch, die later nog kookboeken en een 11-delige autobiografie schreef, overleed op 102-jarige leeftijd.
Uit: Journey into the minds eye
The Traveller was from Moscow, 'a Muscovite' he said, but later I was to learn he was of Tartar blood; and unmistakably, the Ta-tze or Mongol hordes had stamped their imprint on his strange countenance. The dark slit eyes, the pointed ears, the Chinese-bald skull, the slight, yet cruel smile which sometimes passed across his usually impassive face all these spoke of Asia, where he roamed, in spirit, and in fact.
Whenever he came to Europe, he would visit us, and then, reaching my nursery, sit beside the fire, his huge shadow spread-eagled - a double-headed Russian eagle to me across the rosy wallpaper. Shrugging and gesticulating with odd, unexpected movements, his long, bent-back fingers cracking, the nail of one little finger sprouted to astonishing length, he would spin a marvellous web of countries, cities, people and things, conjuring for me a world of shimmering images.
Every Easter, I received the lovely painted eggs of Russian tradition; some were in papier mâché, elaborately decorated with the Imperial eagle or some regimental insignia; some were gaily painted with peasant designs. When I was six he had sent a tiny one in dark blue enamel with a ribbon of pin's-head diamonds around it, a lavish Fabergé toy. 'Diamonds for a child! It doesn't seem natural does it?' sniffed Nanny, putting it out of reach, until my mother appropriated it for her dressing-table, where it hung beside the looking-glass, on a blue ribbon.
Lesley Blanch (6 juni 1904 - 6 mei 2007)
De Franse dichter en schrijver Jean Raphaël Marie Noël Cayrol werd geboren op 6 juni 1911 in Bordeaux. Tot zijn bekendste werken behoren « Poèmes de la nuit et du brouillard (1945) en Muriel ou le temps d'un retour (1963) die allebei door Alain Resnais werden verfilmd. In Poèmes de la nuit et du brouillard verwerkte hij zijn tijd in het verzet tijdens WO II, zijn gevangenname in 1942 en zijn deportatie naar het concentratiekamp Mauthausen-Gusen waar hij vanaf 1943 dwangarbeid moest verrichten. Als uitgever bij Éditions du Seuil was hij ontdekker en promotor van schrijvers als Philippe Sollers en Denis Roche. Cayrol was lid van de Académie Goncourt.
Jaccuse
Au nom du mort qui fut sans nom
Au nom des portes verrouillées
Au nom de larbre qui répond
Au nom des plaies au nom des prés mouillés
Au nom du ciel en feu de nos remords
Au nom dun père qui naura plus de fils
Au nom du livre où le sage sendort
Au nom de tous les fruits qui mûrissent
Au nom de lennemi au nom du vrai combat
Où loiseau avait fait son nid
Au nom du grand retour de flamme et de soldats
Au nom des feuilles dans le puits
Au nom des justices sommaires
Au nom de la paix si faible et dans nos bras
Au nom des nuits vivantes dune mère
Au nom dun peuple dont seffacent les pas
Au nom de tous les noms qui nont plus de renom
Au nom des lois remuantes au nom des Voix
Qui disent oui qui disent non
Au nom des hommes aux yeux de proie
Amour je te livre aux premières fureurs de la Joie.
Jean Cayrol (6 juni 1911 10 februari 2005)
De Poolse schrijfster Eliza Orzeszkowa werd geboren op 6 juni 1842 in Hrodna in het gouvernement Grodno (tegenwoordig Belarus). Vanaf 1863 publiceerde zij romans in de trand van George Sand die vaak de onderdrukking van intellectuele vrouwen door hun begriploze mannen tot onderwerp hebben. Zij brak echter pas door met haar romans Eli Makower (1874) en Meir Ezofowicz (1878), waarin de strijd tussen joodse orthodoxie en religieuze vrijheid centraal staat.
Uit: An Obscure Apostle (Vertaald door C. S. De Soissons)
Far, far from the line of the railroads which run through the Bialorus (a part of Poland around the city of Mohileff which now belongs to Russia), far from even the navigable River Dzwina, in one of the most remote corners of the country, amidst quiet, large, level fields--still existing in some parts of Europe--between two sandy roads which disappear into the depths of a great forest, there is a group of gray houses of different sizes standing so closely together that anyone looking at them would say that they had been seized by some great fright and had crowded together in order to be able to exchange whispers and tears.
This is Szybow, a town inhabited by Israelites, almost exclusively, with the exception of a small street at the end of the place in which, in a few houses, live a few very poor burghers and very quiet
old retired officials.
It is the only street that is quiet, and the only street in which flowers bloom in summer. In the other streets no flowers bloom, and they are dreadfully noisy. There the people talk and move about continually, industriously, passionately, within the houses and in the narrow dark alleys called streets, and in the round, comparatively large market-place in the centre of the town, around which there are numerous doors of stinking small shops.
Adolf Heyduk, Annie Fields, Ignaz Vinzenz Zingerle, Louis Sébastien Mercier, Pierre Corneille
De Tsjechische dichter Adolf Heyduk werd geboren op 6 juni 1836 in Rychmburk. Hij bezocht de school in Praag en studeerde daarna techniek in Brünn en Praag. In 1860 werd hij docent tekenen en bouw in Písek. Hij schreef ongeveer zestig dichtbundels, waarvan er maar weinig bekend zijn. Wel werden veel van zijn gedichten op muziek gezet, met name door Antonin Dvořák.
Mein Lied ertönt, ein Liebespsalm
Mein Lied ertönt, ein Liebespsalm,
beginnt der Tag zu sinken,
und wenn das Moos, der welke Halm
Tauperlen heimlich trinken.
Mein Lied ertönt voll Wanderlust,
wenn wir die Welt durchwallen,
nur auf der Puszta weitem Plan
kann froh mein Sang erschallen.
Mein Lied ertönt voll Liebe auch,
wenn Heidestürme toben;
wenn sich befreit zum letzten Hauch
des Bruders Brust gehoben!
Adolf Heyduk (6 juni 1835 6 februari 1923)
De Amerikaanse schrijfster Annie Adams Fields werd geboren op 6 juni 1834 in Boston. Zij was getrouwd met de schrijver en uitgever James Thomas Fields. Samen met hem stimuleerde zij schrijvers als Sarah Orne Jewett, Mary Freeman en Emma Lazarus. Zij was bevriend met belangrijke personen uit het literaire leven. Hoewel zij ook gedichten publiceerde is zij vooral door haar levensbeschrijvingen bekend geworden.
Uit: LIFE AND LETTERS OF HARRIET BEECHER STOWE
Harriet Beecher was born in Litchfield, June 14, 1811. This town was first settled in 1720 in a pleasant high country among hills, lakes, and valleys. Evidently intelligent men founded also this settlement, because they were stirring patriots during the war of the revolution, and were visited by Washington, Lafayette, Rochambeau, and many of the principal officers of the army. One of the chief heroes of that time lived to be a parishioner of Dr. Beecher. Also during his life in Litchfield and helping to make the town famous, were, among others, Governor Oliver Wolcott, Jr., a member of Washington's cabinet, John Pierpont the poet, and Judge Reeve. These men became intimate friends of Dr. Beecher; especially Judge Reeve, who had founded in Litchfield a celebrated law school, to which young men were sent from nearly every State in the union. The Reverend Mr. Huntington, who preceded Dr. Beecher, wrote of Litchfield: "It is a delightful village on a fruitful hill, richly endowed with schools, both professional and scientific, with its remarkable governors and judges, with its learned lawyers and senators, and representatives both in the National and State departments, and with a population enlightened and respectable. Litchfield was now in its glory."
Annie Fields (6 juni 1834 5 januari 1915)
Portret doorJohn Singer Sargent
De Zuidtiroolse schrijver en germanist Ignaz Vinzenz Zingerle werd geboren op 6 juni 1825 in Meran. In 1848 werd hij leraar, in 1858 directeur van de universiteirtsbibliotheek in Innsbruck. Een jaar later werd hij in dezelfde plaats hoogleraar Duitse taal en literatuur. Hij publiceerde gedichten en verzameldesamen met zijn broer Josef Zingerle Tiroolse sprookjes en sagen.
Uit: Sagen aus Tirol (Der Almgeist)
Einst giengen drei Knechte abends in den Wald. Als es anfieng graudunkel zu werden, waren sie nicht mehr weit von der Saubacher Alpe. Weil die Nacht vor der Thüre war, giengen sie hinauf und nahmen in einer Sennhütte Nachtquartier. Sie trugen dürres Reisig zusammen, machten Feuer auf und vertrieben sich mit Jodeln und Spaßen die Zeit. Einer nahm einen hölzernen Block, schnitzte daraus eine plumpe Figur, die er den Almgeist nannte. Dann legten ihr die zwei älteren Knechte unter lautem Gelächter eine alte lumpige Jacke an und setzten ihr einen durchlöcherten Hut auf. Dann hieb der erste ihr Hände und Füße ab, und der Zweite warf sie in's Feuer mit den höhnenden Worten: »Hier brate, damit wir dich fressen können.« Der Jüngste schaute zu, schüttelte aber bedenklich den Kopf und meinte, sie sollten nicht so thun, der Almgeist könnte kommen und sich rächen.
Ignaz Vinzenz Zingerle (6 juni 1825 17 september 1892)
J'arrive, je cherche des yeux ce palais superbe d'où partaient les destinées de plusieurs nations. Quelle surprise! je n'aperçus que des débris, des murs entrouverts, des statues mutilées; quelques portiques, à moitié renversés, laissaient entrevoir une idée confuse de son antique magnificence. Je marchais sur ces ruines, lorsque je fis rencontre d'un étrange vieillard assis sur le chapiteau d'une colonne. "Oh ! Lui dis-je, qu'est devenu ce vaste palais ? - Il est tombé ! - Comment ? - Il s'est écroulé sur lui-même. Un homme, dans son orgueil impatient a voulu forcer ici la nature; il a précipité édifices sur édifices; avide de jouir dans sa volonté capricieuse, il a fatigué ses sujets. Ici est venu s'engloutir tout l'argent du royaume. Ici a coulé un fleuve de larmes pour composer ces bassins dont il ne reste aucun vestige. Voilà ce qui subsiste de ce colosse qu'un million de mains ont élevé avec tant d'efforts douloureux. Ce palais péchait par ses fondements; il était l'image de la grandeur de celui qui l'a bâti. Les rois, ses successeurs, ont été obligés de fuir, de peur d'être écrasés. Puissent ces ruines crier à tous les souverains que ceux qui abusent d'une puissance momentanée ne font que dévoiler leur faiblesse à la génération suivante...
Louis Sébastien Mercier ( 6 juni 1740 - 25 april 1814)
... Je sais ce que je vaux, et crois ce qu'on m'en dit. Pour me faire admirer je ne fais point de ligue : J'ai peu de voix pour moi, mais je les ai sans brigue ; Et mon ambition, pour faire plus de bruit, Ne les va point quêter de réduit en réduit ; Mon travail sans appui monte sur le théâtre ; Chacun en liberté l'y blâme ou l'idolâtre. Là, sans que mes amis prêchent leurs sentiments, J'arrache quelquefois trop d'applaudissements ; Là, content du succès que le mérite donne, Par d'illustres avis je n'éblouis personne ; Je satisfais ensemble et Peuple et Courtisans ; Et mes vers en tous lieux sont mes seuls partisans ; Par leur seule beauté ma plume est estimée ; Je ne dois qu'à moi seul toute ma renommée, Et pense, toutefois, n'avoir point de rival A qui je fasse tort en le traitant d'égal...
Pierre Corneille (6 juni 1606 1 oktober 1684) Portret door François Sicre