Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
12-09-2009
Michael Ondaatje, Werner Dürrson, James Frey, Gust Van Brussel, Hannes Meinkema, Stanislaw Lem
De Canadese schrijver Philip Michael Ondaatje werd op 12 september 1943 geboren in Colombo, Ceylon (nu Sri Lanka). Toen zijn ouders op zijn negende scheidden, verhuisde hij samen met zijn moeder, broer en zus naar Londen. In Engeland ging hij naar het Dulwich College. Op negentienjarige leeftijd verhuisde hij naar Canada. Zijn broer Christopher leefde toen al enkele jaren in Montreal. Hij haalde een licentie in Engels en geschiedenis aan de Bishop's University in Lennoxville, enkele jaren later zou hij zelf professor worden. Hij las grote dichters als Browning, Elliot en Yeats en kwam in contact met hedendaagse Engelse dichters als D.G. Jones. Het waren zijn ideeën dat Canada geen literaire traditie had, dat Ondaatje aanzette om te schrijven. In 1967 verscheen zijn eerste gedichtenbundel The Dainty Monsters, waarvan de titel afkomstig is van een gedicht van Baudelaire. In 1978 reisde Michael Ondaatje naar Sri Lanka om vijf maanden bij zijn familie te verblijven. De impressies die hij hieraan overhield vinden deels hun weerslag in Ondaatje's dichtbundel There's A Trick With A Knife I'm Learning To Do, maar vooral in Running In The Family, zijn enige autobiografische roman.Tien jaar later publiceerde hij In The Skin Of A Lion, waarin een gedetailleerd beeld wordt gegeven van het Toronto van de vroege jaren '20. In vele opzichten vormt dit werk één geheel met zijn volgende en tevens bekendste roman The English Patient.
Uit: Anil's Ghost
She arrived in early March, the plane landing at Katunayake airport before the dawn. They had raced it ever since coming over the west coast of India, so that now passengers stepped onto the tarmac in the dark.
By the time she was out of the terminal the sun had risen. In the West she'd read, The dawn comes up like thunder, and she knew she was the only one in the classroom to recognize the phrase physically. Though it was never abrupt thunder to her. It was first of all the noise of chickens and carts and modest morning rain or a man squeakily cleaning the windows with newspaper in another part of the house.
As soon as her passport with the light-blue UN bar was processed, a young official approached and moved alongside her. She struggled with her suitcases but he offered no help.
'How long has it been? You were born here, no?'
'Fifteen years.'
'You still speak Sinhala?'
'A little. Look, do you mind if I don't talk in the car on the way into Colombo -- I'm jet-lagged. I just want to look. Maybe drink some toddy before it gets too late. Is Gabriel's Saloon still there for head massages?'
'In Kollupitiya, yes. I knew his father.'
'My father knew his father too.'
Without touching a single suitcase he organized the loading of the bags into the car. 'Toddy!' He laughed, continuing his conversation. 'First thing after fifteen years. The return of the prodigal.'
'I'm not a prodigal.'
An hour later he shook hands energetically with her at the door of the small house they had rented for her.
'There's a meeting tomorrow with Mr. Diyasena.'
'Thank you.'
'You have friends here, no?'
'Not really.'
Anil was glad to be alone. There was a scattering of relatives in Colombo, but she had not contacted them to let them know she was returning. She unearthed a sleeping pill from her purse, turned on the fan, chose a sarong and climbed into bed. The thing she had missed most of all were the fans. After she had left Sri Lanka at eighteen, her only real connection was the new sarong her parents sent her every Christmas (which she dutifully wore), and news clippings of swim meets. Anil had been an exceptional swimmer as a teenager, and the family never got over it; the talent was locked to her for life. As far as Sri Lankan families were concerned, if you were a well-known cricketer you could breeze into a career in business on the strength of your spin bowling or one famous inning at the Royal-Thomian match. Anil at sixteen had won the two-mile swim race that was held by the Mount Lavinia Hotel.
Michael Ondaatje (Colombo, 12 september 1943)
De Duitse dichter en schrijver Werner Dürrson werd geboren op 12 september 1932 in Schwenningen am Neckar. Van 1953 tot 1955 volgde hij een opleiding tot muziekleraar in Trossingen. In 1957behaalde hij alsnog zijn gymnasiumdiploma en aansluitend studeerde hij germanistiek, romanistiek en muziekwetenschappen in München und Tübingen. In 1962 promoveerde hij in Tübingen. Van 1962 tot 1968 was hij docent Duitse Taal en Literatuur aan de universiteit van Poitiers en van 1968 tot 1978 aan een privé-instituut in Zürich. Daarna werkte hij als zelfstandig schrijver en vertaler in Oberschwaben en Parijs. Hij schreefgedichten, verhalen en essays. In Frankrijk onderging hij de invloed van surrealisten als Max Ernst en René Char
Unter Bäumen
Tröstlich die Fichten.
In ihrem Lidschatten zu
ichten, zu dichten
Anders die Buchen
blaudurchleuchteter Wald: wie
da Wörter suchen
Im Park die Eiben
lassen mir Zeit, Verse um-
und umzuschreiben
Unter der Eiche
ein Gedankenblitz, den ich
fasse, dann streiche
Die echten Tannen
windverschwistert, schicken mich
schweigsam von dannen
Unter den Linden:
wie bei soviel Blätterschwall
noch Worte finden
Am Fluß die Erlen
ließen zu guter Stunde
die Zeilen perlen
Holunder im Mai:
Zur Stunde des Strauchelns ein
Verszeilenwunder
Am Apfelbaum kaum,
auch am Birn-, am Kirschbaum nicht
gedeiht mein Gedicht
Schrieb A-Horn, B-Horn,
C-Horn, suchte nach Deinem,
triebs wieder von vorn
Daß ich die Weide
meide, wen wunderts, wenn ich
ohne sie leide
Höre mich, Föhre:
Als harzige Kiefer reimt
sich`s tiefer, schiefer
Ach der Wacholder!
Stichhaltiges Wort macht das
Haiku nicht holder
Jaja, die Espe
alias Zwitterpappel,
mir fremd, die Lesbe
Frankreichs Platanen
wie´s im Herbst ihre Blätter
treiben, beschreiben
Sterbende Ulme,
wie fang ich dich auf mit wurm-
stichigen Silben
Tut mir leid, lichte
Birke, wenn ich für dich kein
Dunkel bewirke
Was soll mir, kühle
Akazie, sag, deine
Pseudo-Grazie
Am Bach, ihr Eschen
Wolframs. Vielblättrig auch ich.
Wortdreschen im Wind.
Lärche, verballhornt
meinem Tirili lausche,
genannt Poesie
Nicht jeder Zeder
entlocke ich Daktylen
(eigentlich keiner)
Doch Roms Pinien-
hochmut ließ mich (vorüber-
gehend) verstummen
Unvergessen vor
Arles das Windharfenspiel van
Goghscher Zypressen.
Werner Dürrson (12 september 1932 17 april 2008)
De Amerikaanse schrijver James Frey werd geboren op 12 september 1969 in Cleveland.
Uit:A Million Little Pieces
I wake to the drone of an airplane engine and the feeling of something warm dripping down my chin. I lift my hand to feel my face. My front four teeth are gone, I have a hole in my cheek, my nose is broken and my eyes are swollen nearly shut. I open them and I look around and I'm in the back of a plane and there's no one near me. I look at my clothes and my clothes are covered with a colorful mixture of spit, snot, urine, vomit and blood. I reach for the call button and I find it and I push it and I wait and thirty seconds later an
Attendant arrives.
How can I help you?
Where am I going?
You don't know?
No.
You're going to Chicago, Sir.
How did I get here?
A Doctor and two men brought you on.
They say anything?
They talked to the Captain, Sir. We were told to let you sleep.
How long till we land?
About twenty minutes.
Thank you.
Although I never look up, I know she smiles and feels sorry for me. She shouldn't.
A short while later we touch down. I look around for anything I might have with me, but there's nothing. No ticket, no bags, no clothes, no wallet. I sit and I wait and I try to figure out what happened. Nothing comes.
Once the rest of the Passengers are gone I stand and start to make my way to the door. After about five steps I sit back down. Walking is out of the question.
I see my Attendant friend and I raise a hand.
Are you okay?
No.
What's wrong?
I can't really walk.
If you make it to the door I can get you a chair.
How far is the door?
Not far.
I stand. I wobble. I sit back down. I stare at the floor and take a deep breath.
"Joost zit daar zijn krant te lezen en ik ben blij met hem. Zijn haar is aan de lange kant, zijn krullen steken horizontaal uit zijn hoofd. Ik ben trots als ik met hem op straat loop: alle meisjes kijken, Joost is een knappe jongen. Waarom heb je mij getrouwd, vroeg ik, ik ben zo onopvallend. Om de kuiltjes in je wangen als je lacht, zei hij - en ik lach veel als hij er is, ik lach nu hoewel hij niet naar me kijkt, ik lach omdat Joost me door met me te trouwen, de kans gegeven heeft een echt volwassenmensen-leven te leiden."
(...)
"Ik weet het niet met Max. Soms denk ik hij is aardig, maar dan weer lijkt het of ik alleen de oppervlakte zie, dat hij daar onder al die tijd zijn eigen dingen denkt. Ik ken hem niet. [...] Zijn manier van spreken is precieus. Ja, zegt hij dan, nu word ik wel heel persoonlijk - en komt met iets gewoons. Of: ik weet niet waarom ik er lust in heb je dit te vertellen - en ik denk: lust. Maar hij is niet iemand om in vertrouwen te nemen, dat zie ik wel."
Hannes Meinkema (Tiel, 12 september 1943)
De Vlaamse schrijver Gust Van Brussel werd geboren in Antwerpen op 12 september 1924.
Uit: De helm van Parsival
De jonge Oostenrijkse soldaat Johan Marthaler had geen greep meer op de realiteit. Zijn leven sijpelde weg, terwijl de boot op en neer ging in de golven. De storm gierde. De planken van de kajuit kraakten. Hij lag vast- gebonden op een brits. In Polen was hij haast een held geweest. Het bleef in zijn kop rondspoken. Wat in die kleine Poolse kerk gebeurd was, had niemand kunnen voorzien. Omdat het allemaal zo vlug gebeurde. Uit de deur van de sacristie viel een schot. In een flits zag hij hoe de polak aanlegde. Hansel viel achterover met een kogel in zijn kop. Wat kon je meer doen dan zorgen datje niet bij Hansel op de vloer terechtkwam? Kerk of geen kerk. Toen hij vuurde, zag hij de Pool neervallen en bloed spuwen! Op enkele meters voor hem! Zeg me watje doen moet, als het om je vel gaat! Dat moet de Pfarrer dan maar eens verklaren! Een Pfarrer weet niet wat er in je omgaat op dat moment. Het gebeurt in je buik, in je borst, in je armen en benen. Het heeft niks te maken met je vaderland. Dat is je reinste larie. Als hij het zo op de hoeve vertelde, zou zijn vader voorzeker knorren ach- ter zijn pijp. Met zijn kleine ogen. Daar bleef je beter onderuit. Hij zou nooit een echte zoon zijn voor hem. Gott mit Uns! Enkele jaren terug spuwde hij Hitier nog uit. Toen verdachten vele Oostenrijkers Hîtler ervan de hand te hebben gehad in de moord op Dollfuss. Dat herinnerde hij zich nog heel precies. Na de Anschluss werd het anders. Toen stond zijn vader met zijn grote bek open, stil voor dat tieren van die man. Dat was zijn leider.
Was het uit hout gesneden of uit steen gekapt, het beeldhouwwerk op het dak?
Als riep het alleen vragen op: In welke eeuw hadden de bouwers van de stad de ooievaar een plaats als heilige waard geacht?
Onverwacht, als door een omkering van de zwaartekracht, bevrijdde de vogel zich van het kunstwerk waarvoor ik hem gehouden had.
Biografie (hij)
De slaapwagen was de einder. Een gunst van de nacht. Tot en met de tekening in het fluweel had Gropius bedacht. Leder, geslepen spiegels en de luxe hierin een zinsnede te verbeelden.
Hij hoort zich nog zeggen: Daarna reizen wij af naar Virginia of Californië. Tijd genoeg. Zolang straten en pleinen de namen van schilders en schrijvers dragen.
Belachelijk klein was de landkaart in de serre waarin thee werd gedronken en het groen van Canada het won van de zon.
Een gunst van de dag. Nooit had hij zulke mooie muziek op het perron van Treblinka verwacht.
Verliefd
Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan. Afspreken in cafés op de sluitingsdag. Aan de verkeerde zijde van bruggen staan. Tussen duim en wijsvinger, als brandende as, het fout begrepen telefoonnummer. Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver. Liefde als een veelvoud van vergissingen.
Onbeholpen woorden als zo-even op zak en zoveel zin om, los van de wetten van goede smaak en intellect, te schrijven dat van de stad waar je elkaar voor het eerst zag, een plattegrond bestaat, waarop een kus, die het nauwelijks was, geregistreerd werd.
Eddy van Vliet (11 september 1942 5 oktober 2002)
"The bottoms" succeeded to "Hell Row." Hell Row was a block of thatched, bulging cottages that stood by the brookside on Greenhill Lane. There lived the colliers who worked in the little gin-pits two fields away. The brook ran under the alder trees, scarcely soiled by these small mines, whose coal was drawn to the surface by donkeys that plodded wearily in a circle round a gin. And all over the countryside were these same pits, some of which had been worked in the time of Charles II, the few colliers and the donkeys burrowing down like ants into the earth, making queer mounds and little black places among the corn-fields and the meadows. And the cottages of these coal-miners, in blocks and pairs here and there, together with odd farms and homes of the stockingers, straying over the parish, formed the village of Bestwood. Then, some sixty years ago, a sudden change took place. The gin-pits were elbowed aside by the large mines of the financiers. The coal and iron field of Nottinghamshire and Derbyshire was discovered. Carston, Waite and Co. appeared. Amid tremendous excitement, Lord Palmerston formally opened the company's first mine at Spinney Park, on the edge of Sherwood Forest. About this time the notorious Hell Row, which through growing old had acquired an evil reputation, was burned down, and much dirt was cleansed away. Carston, Waite & Co. found they had struck on a good thing, so, down the valleys of the brooks from Selby and Nuttall, new mines were sunk, until soon there were six pits working. From Nuttall, high up on the sandstone among the woods, the railway ran, past the ruined priory of the Carthusians and past Robin Hood's Well, down to Spinney Park, then on to Minton, a large mine among corn-fields; from Minton across the farmlands of the valleyside to Bunker's Hill, branching off there, and running north to Beggarlee and Selby, that looks over at Crich and the hills of Derbyshire: six mines like black studs on the countryside, linked by a loop of fine chain, the railway. To accommodate the regiments of miners, Carston, Waite and Co. built the Squares, great quadrangles of dwellings on the hillside of Bestwood, and then, in the brook valley, on the site of Hell Row, they erected the Bottoms. The Bottoms consisted of six blocks of miners' dwellings, two rows of three, like the dots on a blank-six domino, and twelve houses in a block. This double row of dwellings sat at the foot of the rather sharp slope from Bestwood, and looked out, from the attic windows at least, on the slow climb of the valley towards Selby.
D.H. Lawrence (11 september 1885 2 maart 1930)
Portret door Mike Bolt
De Amerikaanse schrijver O.Henry, pseudoniem van William Sydney Porter , werd geboren in Greensboro (North Carolina) op 11 september 1862. Zie ook mijn blog van 11 september 2008
Uit: The Gift of the Magi
One dollar and eighty-seven cents. That was all. And sixty cents of it was in pennies. Pennies saved one and two at a time by bulldozing the grocer and the vegetable man and the butcher until ones cheeks burned with the silent imputation of parsimony that such close dealing implied. Three times Della counted it. One dollar and eighty-seven cents. And the next day would be Christmas. There was clearly nothing to do but flop down on the shabby little couch and howl. So Della did it. Which instigates the moral reflection that life is made up of sobs, sniffles, and smiles, and sniffles predominating. While the mistress of the home is gradually subsiding from the first stage to the second, take a look at the home. A furnished flat at $8 per week. It did not exactly beggar description, but it certainly had that word on the lookout for the mendicancy squad. In the vestibule below was a letter-box into which no letter would go, and an electric button from which no mortal finger could coax a ring. Also appertaining there-unto was a card bearing the name Mr. James Dillingham Young. The Dillingham had been flung to the breeze during a former period of prosperity when its possessor was being paid $30 per week. Now, when the income was shrunk to $20, the letters of Dillingham looked blurred, as though they were thinking seriously of contracting to a modest and unassuming D. But whenever Mr. James Dillingham Young came home and reached his flat above he was called Jim and greatly hugged by Mrs. James Dillingham Young, already introduced to you as Della. Which is all very good. Della finished her cry and attended to her cheeks with the powder rag. She stood by the window and looked out dully at a gray cat walking a gray fence in a gray backyard. Tomorrow would be Christmas Day, and she had only $1.87 with which to buy Jim a present. She had been saving every penny she could for months, with this result. Twenty dollars a week doesnt go far. Expenses had been greater than she had calculated. They always are. Only $1.87 to buy a present for Jim. Her Jim. Many a happy hour she had spent planning for something nice for him. Something fine and rare and sterlingsomething just a little bit near to being worthy of the honor of being owned by Jim.
Das erste Kapitel pflegt - daran ist nichts Besonderes - gemeinhin am Anfang eines Buches zu stehen und sich als Lokomotive zu fühlen. Das aber ist dieses erste Kapitel nicht. Es erwischt gerade noch das letzte Trittbrett einer zu Ende gehenden Epoche und nimmt wehmütig von ihr Abschied. Es ist jene Epoche, als unsere Vorfahren noch in den germanischen Wäldern wie in einem Paradies lebten und liebten. Merkwürdige Menschen, zum Fürchten und zum Beneiden Als Sextus Aetius, der Friseur und Manikeur des römischen Generalfeldmarschalls Marius, noch einen kleinen nächtlichen Spaziergang zur Rhone hinunter machte und um die Ecke bog", sah er im Gebüsch einen Mann, einen riesenhaften Kerl mit nacktem, haarigem Oberkörper, geschnürter Unterhose, auf dem Kopf den ausgehöhlten Schädel eines Widders, in seinen Armen ein gewaltiges Weib. In irrsinnigem Schrecken floh der Friseur, so schnell es seine tadellos geputzten Beinschienen und der enge Spitzenkragen erlaubten, in das befestigte römische Lager zurück. Er hatte einen Teutonen gesehen! Der Friseur wurde der Urheber des geflügelten Wortes vom »Furor teutonicus«. Die Vorstellung, daß der Friseur das Wort von der »teutonischen Raserei« auf eine nächtliche geheime Beobachtung gemünzt haben könnte, ist eine heiter stimmende neue Idee und eröffnet ein weites, reich bestelltes Feld der Gedanken. Daß der Friseur so kopflos davonstürmte, ist bei dem schrekkenerregenden Anblick, den die alten Germanen boten, verständlich, aber sehr bedauerlich. Da alle Welt wegzulaufen pflegte, anstatt genau hinzuschauen und später Memoiren zu schreiben, wissen wir von unseren Ur-Ur-Ur-Ur-Ur-Großeltern ...
Joachim Fernau (11 september 1909 - 24 november 1988)
Die Schieferdächer zottig und breit, Noch wacht kein einzig Haus, Zartklare Gegend und Einsamkeit, Da jubelt ein Vöglein sich aus.
Die Sonne zu grüßen, so steigt es hinan In reiner und reineres Blau, Bis man es nicht mehr sehen kann, Nun jubelt die Himmelsau.
Die Schieferdächer zottig und lang, Schroff ragt ein Berg einher, Die Mondsichel zart und morgenbang, Da Wolkenfleisch, blühend und schwer.
Die Lerche hat die Sonne gesehn Und sinkt nun wieder zu Tal, Das hören die Morgenwinde und wehn, Froh glühen die Wölklein zumal.
Kirschbäume stehn und richten sich aus Und schauen stumm sich um, Wie Kinder stehn mit Spruch und Strauß So köstlich blöd und dumm.
Siehe, da blitzt es freudig erhellt, Da hebt es sich und steigt, Das liebeleuchtende Antlitz der Welt, Und unsre Seele schweigt.
Abbild
Seele meines Weibes wie zartes Silber bist du. Zwei flinke Fittiche weißer Möven Deine beiden Füße. Und dir im lieben Blute auf Steigt ein blauer Hauch Und sind die Dinge darin Alle ein Wunder.
Der Schutzengel
Ein Schatten fällt auf deine Wange, Es ist die Wimper nur, die lange. Ein Seufzer sucht die Himmelslust, Von der noch warm die Traumesbrust.
Du hast das Heimweh nach dem ewigen Leben Und fühlst dich mit uns noch im Himmel schweben, Und kommst bald wieder.
Peter Hille (11 september 1854 - 7 mei 1904)
Geschilderd door Lovis Corinth, 1902
De Schotse dichter en schrijver James Thomson werd geboren op 11 september 1700 in Ednam, Roxburghshire. Thomson is vooral bekend geworden door zijn poëtisch werk, met name zijn gedichtencyclus over de seizoenen, die uiteindelijk in 1730 gepubliceerd zou worden onder de titel The Seasons, en zijn lange gedicht The Castle of Indolence. Ook schreef hij de tekst van het nog altijd populaire vaderlandse lied Rule Britannia, dat in 1740 door Thomas Arne van muziek werd voorzien.
James Thomson was de zoon van een dominee. Hij bezocht het gymnasium in Jedburgh, waar hij niet bijzonder uitblonk, en vervolgens vanaf 1715 de Universiteit van Edinburgh, waar hij bevriend raakte met de Schotse toneelschrijver David Mallet. Hij volgde een breed scala aan studies, maar besloot in 1719 in zijn vaders voetsporen te treden en geestelijke te worden. Na de succesvolle publicatie van enkele gedichten in de Edinburgh Miscellany gaf hij dit idee op en vertrok in 1725 met Mallet naar London om daar zijn (literaire) geluk te zoeken.
Sunday up the River
MY love o'er the water bends dreaming;
It glideth and glideth away:
She sees there her own beauty, gleaming
Through shadow and ripple and spray.
O tell her, thou murmuring river,
As past her your light wavelets roll,
How steadfast that image for ever
Shines pure in pure depths of my soul.
The Vine
THE wine of Love is music,
And the feast of Love is song:
And when Love sits down to the banquet,
Love sits long:
Sits long and arises drunken,
But not with the feast and the wine;
He reeleth with his own heart,
That great, rich Vine.
James Thomson (11 september 1700 27 augustus 1748)
Gravure door James Basire
De Ierse dichter Thomas Parnell werd geboren in Dublin op 11 september 1679. Hij bezocht Trinity College in Dublin, werd kanunnik van St. Patrick's Cathedral in 1702 en aartsdiaken van Clogher in 1706. In 1712 vertrok hij naar Londen. Twee allegorische essays die hij bijdroeg aan The Spectator trokken de aandacht van Jonathan Swift. Deze raakte vervolgens met hem bevriend en introduceerde hem bij zijn vriendenkring. Zodoende raakte hij betrokken bij de Scriblerus Club. Afgezien van An Essay on the Different Styles of Poetry publiceerde hij slechts weinig. Wel assisteerde hij Alexander Pope bij diens vertaling van de Ilias. In 1716 accepteerde hij een betrekking als geestelijke in Finglass, waardoor hij naar Ierland moest terugkeren. Hij kreeg hier kennelijk spijt van en hij overleed binnen twee jaar.Pope verzamelde en redigeerde zijn gedichten in 1722, verschenen onder de titel Poems on Several Occasions.
My Days Have Been So Wondrous Free
My days have been so wondrous free,
The little birds that fly
With careless ease from tree to tree,
Were but as bless'd as I.
Ask gliding waters, if a tear
Of mine increas'd their stream?
Or ask the flying gales, if e'er
I lent one sigh to them?
But now my former days retire,
And I'm by beauty caught;
The tender chains of sweet desire
Are fix'd upon my thought.
Ye nightingales, ye twisting pines!
Ye swains that haunt the grove!
Ye gentle echoes, breezy winds!
Ye close retreats of love!
With all of nature, all of art,
Assist the dear design;
Oh teach a young, unpractic'd heart
To make my Nancy mine!
The very thought of change I hate,
As much as of despair;
Nor ever covet to be great,
Unless it be for her.
'Tis true, the passion in my mind
Is mix'd with soft distress;
Yet while the fair I love is kind,
I cannot wish it less.
Thomas Parnell (11 september 1679 24 oktober 1718)
Alles, was von uns kommt, wandelt schon andern Raum. Tat ich dir Liebe an, liebt ich die Welt darum! Bist du durch mich erhöht, lächelt und glänzt dein Schritt, Wenn mich mein Weh verspült... bin ich im höchsten Sinn! Ach, was man Schicksal nennt, raffe mich wolkenwärts! Trifft mich am Tor der Pfeil... wenn du nur glücklich bist. Daß du zur Flöte tönst, roste mein Tag im Nu! Sieh, wir auf Erden sind Ebenbild Gottes so!
Nacht
O die ihr geht am Abend in euer Zimmer ein, Mit Atem sanftem bleibend und einem Licht allein! Weh, euch, ihr traut Dem Spiegelblick, der höhnisch schaut, Und bergt euch hinter Wänden, Als könnten Wände wenden, Und halten ab das Walten, vor ihnen angestaut. Die Türen gehn von unsichtbaren Händen, Und euer Haus ist ein und aus und in die Welt gebaut. Ihr, die in Mitternächten kehrt spät in eure Betten ein, O Bett, du letzte Heimat, du tiefes altes Allgemein! Wenn ihr durchs Grün´ des Schlafes hüpft, Ihr seid nicht fern, ihr seid verknüpft. Durch eure Herzen schleiert leis der Wasserfall, Der Wendekreis, die Venus leicht Um eure Schläfe schlüpft. Von Pol und Strahl und Schuld seid ihr dahingerafft, Der harte Eisenengel geht, Der mit der Lamp euch übers Auge weht, Und fordert ewig, fordert Rechenschaft.
Franz Werfel (10 september 1890 26 augustus 1945)
Die Straßenbahnen und Busse verkehrten nicht mehr. Deshalb herrschte im Waggon der S-Bahn ein fürchterliches Gedränge. Es gab keine andere Möglichkeit, ins Zentrum von Danzig zu gelangen, und schließlich wollten alle dorthin, zum Hauptbahnhof, von wo es nur sieben Minuten zu Fuß bis zum Eingang der Werft waren. Und eigentlich sprachen alle, flüsternd oder halblaut, über das gleiche: Im Moment wurde noch nicht geschossen aber sie würden sicher irgendwann anfangen, ohne Zweifel, die Frage war nur, zu welchem Zeitpunkt! Auch ich erinnerte mich an den Dezember vor genau zehn Jahren: Ich war mit Vater in die Dachkammer gegangen, um durch das offene Fenster den Lärm aus der Innenstadt zu hören. Die frostige Luft trug das Knallen einzelner Schüsse heran, die Sirenen der Krankenwagen, das Dröhnen der Panzer. Über der Stadt hing ein roter Feuerschein. In dem dunklen Raum dahinter erschien immer wieder ein Hubschrauber. Er warf Leuchtraketen ab, und in dem kurzen Moment, wo der Himmel erhellt war, hörten wir deutlich zwei oder drei Salven aus schweren Maschinengewehren. Wenn diese Geräusche verstummten, kam es uns manchmal vor, als hörten wir den wie ein Refrain wiederkehrenden Schrei der Menge. Merk dir, hatte mein Vater gesagt, als wir die zwei Stockwerke zu unserer Wohnung hinuntergingen, das ist der Anfang vom Ende für sie. Mit sie meinte er natürlich nicht die Arbeiter. Das abgebrannte Parteigebäude sah ich ein paar Tage danach, als die Sperrstunde schon aufgehoben war, vom Fenster der Straßenbahn aus. Auf einer Kreuzung der Hucisko-Straße, gleich neben der Haltestelle, fand ich einen Arbeiterhelm, platt wie eine zertretene Streichholzschachtel. In der Luft hing überall Brandgeruch und der Gestank von Tränengas.
Le monde lié à l'image ouverte du supplicié photographié, dans le temps du supplice, à plusieurs reprises, à Pékin, est, à ma connaissance, le plus angoissant de ceux qui nous sont accessibles par des images que fixa la lumère. Le supplice figuré est celui des Cent Morceaux, réservé aux crimes les plus lourds. Un de ces clichés fut reproduit, en 1923 dans le Traité de psychologie de Georges Dumas. Mais l'auteur bien à tort, l'attribue à une date antérieure et en parle pour donner l'exemple de l'horripilation: les cheveux dressés sur la tête! Je me suis faire dire que pour prolonger le supplice, le condamné recevait une dose d'opium. Dumas insiste sur l'apparence extatique des traits de la victime. Il est bien entendu, je l'ajoute, qu'une indéniable apparence, sans doute, en partie du moins, liée à l'opium, ajoute à ce qu'a d'angoissant l'image photographique. Je possède depuis 1925 un de ces clichés ( photographie ci-contre ). Il m'a été donné par le Docteur Borel, l'un des premiers psychanalystes français. Ce cliché eut un rôle décisif dans ma vie. Je n'ai pas cessé d'être obsédé par cette image de la douleur, à la fois extatique (?) et intolérable. J'imagine le parti que, sans assister au supplice réel, dont il rêva, mais qui lui fut inaccessible, le marquis de Sade aurait tiré de son image: cette image, d'une manière ou de l'autre, il l'eût incessamment devant les yeux. Mais Sade aurait voulu le voir dans la solitude, au moins dans la solitude relative, sans laquelle l'issue extatique et volptueuse est inconcevable.
Uit: Die Kinder des Zorns (Vertaald door Erich Holm)
"Der alte Wollesen saß schmunzelnd, den Geifer über die kurze Pfeife spritzend, und lachte über das Getümmel und Gehopse der besessenen Tiere. Sein Hauptspaß war, einen Brotbrocken an die Zwinge seines Eichenstockes zu stecken und ihn in Armhöhe von der Erde emporzuhalten. Da begann alsbald ein Schnappen nach dem Kloß, über das sich auch andere als Wollesen hätten kranklachen können. Die gefräßigen Geschöpfe sprangen immer aufs neue in die Höhe, um den lockenden Köder zu erhaschen, fielen aber stets wieder enttäuscht auf den Rücken ins Gras nieder; hier rächten sie sich, indem sie ihre Nachbarn aufs Ohr schlugen oder sich gegenseitig Haarbüschel aus den Pelzen rissen. Auf einmal kommt ein alter dicker Staatsrat aus der Schar der Ratten hervorgewatschelt und nähert sich Wollesen. In einem Nu hat das Tier den Sessel erklettert; mit grünschillernden Augen und einem nervösen Zittern der Schnauzhaare duckt es sich über Wollesens Knie, setzt von da mit keckem Sprunge auf seinen Arm, läuft an dem vorgestreckten Stock dahin, nimmt das Brot in die Schnauze und läßt sich dann dumpf aufklatschend ins Gras zurückplumpsen. Die andern begrüßen diesen wohlgelungenen Versuch mit infernalischem Geheul.
Plötzlich stürzt die ganze Rattenschar über Hals und Kopf unter die Kletten hinein
Wollesen dreht langsam und verdrießlich wie ein alter Uhu sein sonnvertrocknetes Runzelgesicht dem Eingangsgatter zu, wo gleich darauf ein ältlicher hagerer Mann mit großer Nase und rotem Backenbart hinter den Johannisbeersträuchern zum Vorschein kommt. Er tritt vor Wollesen, macht eine grüßende Bewegung mit dem gekrümmten Zeigefinger nach dem rechten Ohr und ruft mit lauter Stimme: »Guten Abend, Wollesen!«
Es ist der Gemeindevorsteher und Armenrat Hans Nielsen aus Runge. Er stützt sich auf seinen dicken Rohrstock und fährt dann fort: »Wird wohl am besten sein, ich rück gleich mit meinem Geschäft heraus; ich hab mir erlauben wollen, mit Euch wegen der verdammten Schusterleut bei uns drunten zu sprechen, für die sich die Gemeinde gewissermaßen bei Euch zu bedanken hat.«
»He, he, he!« lacht Wollesen, schleudert die in der Schüssel noch übrigen Brotrinden unter die Kletten und wischt sich mit der Handwurzel einen großen hellen Tropfen unter den Nasenflügeln weg.
»Ja, Ihr habt, meiner Seel, gut lachen, jetzt, wo Ihr draußen seid,« fuhr Hans Nielsen fort, »aber, wie ich sag, das verteufelte Schustervolk wird noch den ganzen Gemeinderat auseinander bringen. Und was einen am allermeisten fuchst, das ist das Gerede, das unter den Leuten jetzt umgeht, wir in Runge hätten uns von Euch hier in Skejby nur zum Narren halten lassen, und an der ganzen Bescherung war nur unsre dumme Gutmütigkeit schuld.«
Je denkt symbolen uit. Telkens dat wonder hoe jou iets invalt bij de dingen die je ziet. Wat er op wijst: je kunt niet zonder. Jouw rêverie.
Verdichtingen. Verboden op te lossen. Wat het betekent staat er maar eenmaal: zo zingt 's nachts in brandnetelbossen de nachtegaal.
Jouw rêverie: de leemte in te vullen die elk ding is. Je zet jezelf te kijk. Een nachtegaal die niets blijkt te onthullen: onsterfelijk.
Symbool voor wat? Een parelzang waartegen? Een ogenblik triomf en dan verval. Verraadselingen. Die dat juist verzwegen: jij wist het al.
En toch, je wist het al, verbintenissen. Home-made allicht. Daarom hopeloos heel. Waarin je bent. Je kunt jezelf niet missen, als woord te veel.
Maar ook die ander heb je ingesponnen: een mens valt samen met een beeld in taal. Blijft, ongezien gehoord, onoverwonnen, de nachtegaal:
er is geen houden aan- jij wilt behouden, onuitgesproken, maar je spreekt het uit -, wat rest jou als zo'n vogel in de koude voorjaarsnacht fluit?
Je denkt symbolen uit. Verzingt de vragen. 't Mooist is altijd wat daarover weer zwijgt, een beeld om niet, dat in zchzelf voldragen jou overstijgt.
C. O. Jellema (9 september 1936 19 maart 2003)
Portret door Jacqueline Kasemier
De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908.
Ancestors
Stunned by the world, I reached an age
when I threw punches at air and cried to myself.
Listening to the speech of women and men,
not knowing how to respond, it's not fun.
But this too has passed: I'm not alone anymore,
and if I still don't know how to respond,
I don't need to. Finding myself, I found company.
I learned that before I was born I had lived
in men who were steady and firm, lords of themselves,
and none could respond and all remained calm.
Two brothers-in-law opened a store--our family's
first break. The outsider was serious,
scheming, ruthless, and mean--a woman.
The other one, ours, read novels at work,
which made people talk. When customers came,
they'd hear him say, in one or two words,
that no, there's no sugar, Epsom salts no,
we're all out of that. Later it happened
that this one lent a hand to the other, who'd gone broke.
Thinking of these folks makes me feel stronger
than looking in mirrors and sticking my chest out
or shaping my mouth into a humorless smile.
One of my grandfathers, ages ago,
was being cheated by one of his farmhands,
so he worked the vineyards himself, in the summer,
to make sure it was done right. That's how
I've always lived too, always maintaining
a steady demeanor, and paying in cash.
And women don't count in this family.
I mean that our women stay home
and bring us into the world and say nothing
and count for nothing and we don't remember them.
Each of them adds something new to our blood,
but they kill themselves off in the process, while we,
renewed by them, are the ones to endure.
We're full of vices and horrors and whims--
Cesare Pavese (9 september 1908 27 augustus 1950)
De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín.
Uit: The Sound of the Sundial
He won her round. She tempered the punishment to one week. Seven days, seven nights and indescribable torment. Every day I watched the ice on the river and begged it to hold on. By the time the penalty expired, the river was awash with gigantic chunks of ice. That was annoying, but even these chunks of ice were better than nothing. The boys and I had a whale of a time. We got hold of sticks and poked at the pieces; soaking wet and frozen stiff we would dare each other to cross the river dry-shod. We jumped from one lump of ice to the next right across to the other bank. I was balancing on one piece when she suddenly appeared. Mum. I could never figure out how it was that she almost unfailingly caught me when I was up to something naughty. I knew I was in for it again. It could be total grounding with some unpleasant chore on top. Now youve had it, she would say on such occasions. I jumped onto one lump of ice close to the bank, rammed my stick into the water and waved dashingly at Mum so the lads wouldnt think I was under her thumb. What came next was the work of a second. My stick snapped. The ice, rocking and slippery, Mums wild staring eyes, her mouth wide agape and the implacable weight of my own body. A short flight, or rather free-fall. A loud plop. Down under the water I went. Pins and needles, a pain like knives, shards of glass. Ive no idea how I got out of the water or how they hauled me off home. Lost memory came flowing back with warm water. A bath and Mums hands, her soothing voice. Then I blacked out again. Dad was there in a kind of mist, carrying me in his strong arms. He was saying something to Mum, in firm, blunt terms. I was still feverish as I returned to the sultry streets of Calcutta. Everything was dark and black like Savitris eyes. At the height of that hot Indian summer I fell in love for the first time. I cant now remember why, but I had crawled out of bed earlier than usual. In the corridor I ran across Kavita. She was standing by a window that gave onto the street, arms akimbo as if trying to arrest theavalanche of fat that flowed over her hips. When she registered my presence she cried: Come and see! Just look at that gutter-snipe of the Sivors! What trash! Kavita and Zam shared an obvious contempt for anyone of a lower caste, the scrounging riff-raff that lounged about the streets of Calcutta.
Uit: Auferstehung (Vertaald door Wladimir Czumikow)
Nach vierzehn Tagen konnte die Sache zur Verhandlung vor den Senat gelangen, und zu diesem Zeitpunkt gedachte Nechliudow nach Petersburg zu fahren und für den Fall eines Mißerfolges beim Senat die Bittschrift an die Allerhöchste Stelle einzu-reichen, wie es ihm der Advokat geraten, der die Bittschrift aufgesetzt hatte. Falls die Kassationsbeschwerde keinen Erfolg haben sollte, worauf man, nach der Meinung des Advokaten, gefaßt sein mußte, da die Kassationsgründe sehr schwach seien, konnte die Abteilung der Zwangsarbeiter, zu der die Maslowa gehörte, in den ersten Tagen des Juni abgehen; und so, um sich für die Reise nach Sibirien, der Maslowa nach, vorzubereiten, wie Nechliudow fest beschlossen hatte, galt es, schon jetzt aufs Land zu fahren, um da seine Angelegenheiten zu ordnen. Vor allem fuhr Nechliudow nach Kusminskoje, seinem nächsten und größten Gut im Schwarzerdegebiet, aus dem das Haupteinkommen floß. Er hatte auf diesem Gut manchmal gelebt, in der Kindheit und Jugendzeit, und nachher, schon als Erwachsener, war er zweimal dort gewesen und hatte auch, auf die Bitte seiner Mutter, einen Verwalter, einen Deutschen, mitgebracht und mit ihm zusammen die Wirtschaft revi-diert, so daß er seit langem den Zustand des Gutes und die Beziehungen der Bauern zur Verwaltung, das heißt zum Grundbesitzer, kannte. Dies Verhältnis der Bauern zum Grundbesitzer war derart, daß die Bauern sich in voller Abhängigkeit von der Verwaltung befanden. Nechliudow wußte das seit den Universitätsjahren, als er Henry Georges Lehren bekannt und verkündet, und auf Grund dieser Lehren das Land seines Vaters den Bauern gegeben hatte. Nach dem Militärdienst freilich, als er ge-wöhnt war, etwa zwanzigtausend Rubel im Jahr zu verbrauchen, hörte all diese Erkenntnis auf für sein Leben von verpflichtendem Einfluß zu sein; sie war vergessen, und er legte sich nicht nur nie die Frage vor, woher das Geld kam, das ihm seine Mutter gab, sondern er bemühte sich, nicht darüber nachzudenken. Aber der Mutter Tod, die Erbschaft und die Notwendigkeit, sein Besitztum, das heißt das Land, zu verwalten, regten die Frage nach seinem Verhalten gegen den Grundbesitz von neuem an.
Morgens beim Aufstehn sagt einmal der Peter ganz erschrocken zu seinem Weib: »Ei, schau doch, Ev', was hab' ich da für blaue Flecken! Am ganzen Leib schwarzblau! - und denkt mir doch nicht, daß ich Händel hatte!« »Mann!« sagte die Frau, » du hast gewiß wieder den Hansel, die arme Mähr, halb lahm geschlagen? Vom Ehni hab' ich das wohl öfter denn hundertmal gehört: wenn einer sein Vieh malträtiert, sei's Stier, sei's Esel oder Pferd, da schickt es seinem Peiniger bei Nacht die blauen Mäler zu. Jetzt haben wir's blank.« Der Peter aber brummte: »hum, wenn's nichts weiter zu bedeuten hat!« schwieg still und meinte, die Flecken möchten ihm den Tod ansagen; deshalb er auch etliche Tage zahm und geschmeidig war, daß es dem ganzen Haus zugut kam. Kaum aber ist ihm die Haut wieder heil, da ist er wie immer der grimmige Peter mit seinem roten Kopf und lauter Flüchen zwischen den Zähnen. Der Hansel sonderlich hatte sehr böse Zeit, dazu noch bittern Hunger, und wenn ihm oft im Stall die Knochen alle weh taten von allzu harter Arbeit, sprach er wohl einmal vor sich hin: ich wollt', es holte mich ein Dieb, den würd' ich sanft wegtragen!
Es hatte aber der Bauer einen herzguten Jungen, Frieder mit Namen, der tat dem armen Tier alle Liebe. Wenn die Stalltür aufging, etwas leiser wie sonst, drehte der Hansel gleich den müden Kopf herum, zu sehn, ob es der Frieder sei, der ihm heimlich sein Morgen- oder Vesperbrot brachte. So kommt der Junge auch einmal hinein, erschrickt aber nicht wenig: denn auf des Braunen seinem Rücken sitzt ein schöner Mädchenengel mit einem silberhellen Rock und einem Wiesenblumenkranz im gelben Haar und streicht dem Hansel die Bückel und Beulen glatt mit seiner weißen Hand. Der Engel sieht den Frieder an und spricht:
»Dem wackern Hansel geht's noch gut,
Wenn ihn die Königsfrau reiten tut.
Arm Frieder
Wird Ziegenhüter,
Kriegt aber Überfluß,
Wenn er schüttelt die Nuß,
Wenn er schüttelt die Nuß!«
Solches gesagt, verschwand der Engel wieder und war nicht mehr da. Den Knaben überlief's, er huschte hurtig aus der Tür. Als er aber den Worten, die er vernommen, weiter nachsann, ward er fast traurig. »Ach!« dachte er, »der Ziegenbub vom Flecken sein, das ist doch gar ein faul und ärmlichs Leben, da kann ich meiner Mutter nicht das Salz in die Suppe verdienen.
Eduard Mörike (8 september 1804 4 juni 1875)
De Franse (Occitaanse) dichter en schrijver Frederic (Frédéric) Mistral werd geboren op 8 september 1830 in Maillane.
Moi qui d'une amoureuse jeune fille
Moi qui d'une amoureuse jeune fille ai dit maintenant l'infortune , je chanterai , si Dieu le veut , un enfant de Cassis , un simple pêcheur d'anchois qui , par la grâce et par la volonté , du pur amour conquit les joies , l'empire , la splendeur . Ame de mon pays ,
Toi qui rayonnes , manifeste
Toi qui rayonnes , manifeste , dans son histoire et dans sa langue ; quand les barons picards , allemands , bourguignons , pressaient Toulouse et Beaucaire , toi qui enflammas de partout contre les noirs chevaucheurs les hommes de Marseille et les fils d'Avignon ;
Frederic Mistral ( 8 september 1830 25 maart 1914)
Es liegt mir daran, gleich in den ersten Zeilen dieser Niederschrift zu beweisen oder darzutun, daß ich noch zu den Gebildeten mich zählen darf. Nämlich ich habe es in Südafrika zu einem Vermögen gebracht, und das bringen Leute ohne tote Sprachen, Literatur, Kunstgeschichte und Philosophie eigentlich am leichtesten und besten zustande. Und so ist es im Grunde auch das Richtige und Dienlichste zur Ausbreitung der Kultur; denn man kann doch nicht von jedem deutschen Professor verlangen, daß er auch nach Afrika gehe und sein Wissen an den Mann, das heißt an den Buschmann bringe; oder es im Busche sitzenlasse, bloß um ein Vermögen zu machen.
»Geben wir den Beweis aus der verhängnisvollen Gabel, Eduard, daß wir immer noch unsere Literaturkunde am Bändchen haben!« Eduard ist nämlich mein Taufname, und Mopsus heißt bei August von Platen der Schäfer in Arkadien, welcher »auf dem Vorgebürg der guten Hoffnung mit der Zeit ein Rittergut zu kaufen wünscht und alles diesem Zweck erspart«.
»Wie kam er drauf?« fragte Damon, der Schultheiß von Arkadien, und dieselbe Frage an mich zu stellen, ist die Welt vollauf berechtigt.
Aber vielleicht weiß gerade sie das mir mitzuteilen! Wie kommen Menschen dahin, wo sie sich, sich besinnend, zu eigener Verwunderung dann und wann finden?
Ich an dieser Stelle kann nur so viel sagen, daß ich glaube, den Landbriefträger Störzer als dafür verantwortlich halten zu dürfen. Meinen alten Freund Störzer. Meinen alten guten Freund von der Landstraße der Kinderzeit in der nächsten Umgebung meiner Heimatstadt in Arkadien, also - von allen Landstraßen und Seewegen der weitesten Welt.
Nachdem man also seinen Berechtigungsgrund, im alten Vaterlande mitzusprechen, wo gebildete Leute reden, auf den Tisch gelegt hat, kann man hoffentlich weitergehen. Dieses tue ich jetzt mit der Zwischenbemerkung, daß ich absolut nicht sagen kann, ob ich für das heutige Vaterland bloß nur allein orthographisch noch recht oder richtig schreiben kann. Es sind selbst in dieser Richtung während meiner Abwesenheit zu große kleine Leute am Werke gewesen und können unter polizeilicher Beglaubigung das wundervolle ironische Wort des französischen Erbfeindes gebrauchen: Nous avons changé tout cela. Das haben wir am verkehrten Ende aufgenommen, sagt freilich leider der deutsche Mann nicht! Der nimmt immer die Sache ernst, vorzüglich wo sein Vorteil, sein Ehrgeiz oder seine Eitelkeit mit im Spiel ist.
Wilhelm Raabe (8 september 1831 - 15 november 1910)
Edith Sitwell, Michael Guttenbrunner, Margaret Landon, Anton Haakman, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni
De Engelse dichteres en schrijfster Edith Sitwell werd geboren op 7 september 1887 in Scarborough.
The Fan
LOVELY Semiramis
Closes her slanting eyes:
Dead is she long ago.
From her fan, sliding slow,
Parrot-bright fire's feathers,
Gilded as June weathers,
Plumes bright and shrill as grass
Twinkle down; as they pass
Through the green glooms in Hell
Fruits with a tuneful smell,
Grapes like an emerald rain,
Where the full moon has lain,
Greengages bright as grass,
Melons as cold as glass,
Piled on each gilded booth,
Feel their cheeks growing smooth.
Apes in plumed head-dresses
Whence the bright heat hisses,--
Nubian faces, sly
Pursing mouth, slanting eye,
Feel the Arabian
Winds floating from the fan.
Four in the Morning
Cried the navy-blue ghost
Of Mr. Belaker
The allegro Negro cocktail-shaker,
"Why did the cock crow,
Why am I lost,
Down the endless road to Infinity toss'd?
The tropical leaves are whispering white
As water; I race the wind in my flight.
The white lace houses are carried away
By the tide; far out they float and sway.
White is the nursemaid on the parade.
Is she real, as she flirts with me unafraid?
I raced through the leaves as white as water...
Ghostly, flowed over the nursemaid, caught her,
Left her...edging the far-off sand
Is the foam of the sirens' Metropole and Grand;
And along the parade I am blown and lost,
Down the endless road to Infinity toss'd.
The guinea-fowl-plumaged houses sleep...
On one, I saw the lone grass weep,
Where only the whimpering greyhound wind
Chased me, raced me, for what it could find."
And there in the black and furry boughs
How slowly, coldly, old Time grows,
Where the pigeons smelling of gingerbread,
And the spectacled owls so deeply read,
And the sweet ring-doves of curded milk
Watch the Infanta's gown of silk
In the ghost-room tall where the governante
Gesticulates lente and walks andante.
'Madam, Princesses must be obedient;
For a medicine now becomes expedient--
Of five ingredients--a diapente,
Said the governante, fading lente...
In at the window then looked he,
The navy-blue ghost of Mr. Belaker,
The allegro Negro cocktail-shaker--
And his flattened face like the moon saw she--
Rhinoceros-black (a flowing sea!).
Edith Sitwell (7 september 1887 - 9 december 1964)
Portret door Roger Fry
De Oostenrijkse dichter en schrijver Michael Guttenbrunner werd geboren op 7 september 1919 in Altenhofen.
In den Abruzzen
Wer wandert auf baumlosen Bergen, über dem Abgrund des Meeres? Wer sitzt am Fluß im Tal der Zikaden und sieht, wie das Licht auf Gipfel strahlende Füße setzt? Die Berge rühren sich nicht. Still wachsen die Schatten der Steine. Der Saumpfad ist leer, ohne Schritt. Kein klirrendes Rad rührt den Staub.
Bauernmädchen
Leicht gebeugt unter schweren Bürden schreiten sie über die Hügel, barfüßig, auf bloßen Sohlen. Schleppende Röcke umrauschen lautlose Schritte. Auf Schultern und Brüsten leimt nasses Leinen. Unter den tropfenvollen Haarflechten glänzen gezähmte Gesichter im Nebelgrau. Vorüber wallen sie gleich Bildern, noch feucht vom Gottesfinger schon in Schweiß gebadet, gepeitscht, gestriegelt vom Regengusse.
Michael Guttenbrunner (7 september 1919 12 mei 2004)
De Amerikaanse schrijfster Margaret Landon werd geboren op 7 september 1903 in Somers, Wisconsin.
Uit: Anna and the King of Siam
Louis ran shouting with the news to the circus performers, and the Newfoundland gravely padded after him. "Stay with him, Beebe," the woman directed in Malay.
"Beebe and Bessy take good care of you and Louis, don't they?" asked the captain.
"Yes, they're very faithful." She smiled faintly, her eyes on the hurrying back of the ayah. "Beebe and Moonshee have been with me since before I was married, you know. And good old Bessy is a member of the family, too. She'd guard us with her life."
Captain Orton stood silent a moment. A puff of fresh wind blew the woman's curls back. "Mrs. Leonowens, that ought to be a man's job," he said in a low voice to the pink ear that hardly reached his shoulder. "A maid, a dog, and an old Persian professor aren't enough. I don't like your going in there. For some women, yes. For you, no. People go in there and never come out again." Dark color moved under the clear tan. "Forgive me for saying so much, but you can't even imagine what it will be like."
"You forget that I've lived in the Orient ever since I was fifteen."
"Yes, in British colonies with British soldiers to protect you. This is Siam!"
The woman bit her lip, but did not turn her eyes toward him. "I can't go back now. I've given my word."
"You will not go back now?"
"I cannot!"
He paused, hesitating, then forged ahead. "There's always Mr. Cobb. He's a gentleman and rich!"
She flushed deeply. When she did not speak, he went on in a savage voice, but low. "There is also myself, as you know. Perhaps not a gentleman, and certainly not rich!"
Margaret Landon (7 september 1903 4 december 1993)
De Nederlandse schrijver Anton Haakman werd geboren op 7 september 1933 in Bussum.
Uit: Panopticum
De eerste gasten
1
Toen we van het feest terugkwamen, brandde overal de verlichting. Er stond een ladder onder de kamer van de Hollander. De achterdeur was open en een van.de terrasdeuren lag aan scherven. Overal, maar dan ook letterlijk overal lag bloed. De Hollander en zijn dochtertje waren verdwenen. Het arme kind, wat zal ze niet meegemaakt hebben... Gelukkig hadden we hem vooruit laten betalen. Nee, nooit meer Hollanders.
Dit, of woorden van gelijke strekking, moet de nieuwe eigenaar van het hotel hebben gezegd tegen ieder die het wilde horen. Behalve aan de gendarmes.
Nu ik, veilig thuisgekomen, niet zonder tevredenheid de helder witte zwachtel om mijn opnieuw ontsmette en verbonden voet heb bezien, kan ik een poging wagen om enigszins ordelijk verslag uit te brengen van de dramatische gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld in een hotel in Zuid-Frankrijk en die op de Franse nationale feestdag hun climax bereikten.
Omdat mijn dochtertje, dat in augustus leerplichtig wordt, nog gauw uit eigen beweging een en ander wilde leren, waaronder de schoolslag, en omdat ikzelf een glimp wilde opvangen van de zon, waren we vertrokken naar het zuiden van Frankrijk. We waren niet de enigen, haast alle hotels waren vol, en zeker die met een zwembad. Maar we herinnerden ons een erg afgelegen herberg waar we twee jaar eerder een paar dagen rustig hadden kunnen baden en slapen. Vanuit Nîmes belde ik op. Een mannenstem die ik niet kende informeerde bars naar het aantal personen en het aantal nachten. En of we ook in het hotel zouden eten. Dat laatste klonk als voorwaarde, daarom antwoordde ik: Vanavond wel, vanmiddag niet, in het midden latend waar we de volgende twee dagen zouden eten. Want ik herinnerde me het restaurant als heel plezierig vanwege het riante, op de verdieping gelegen terras, maar matig van spijzen en naar verhouding nogal duur.
Willem Bilderdijk (7 september 1756 18 december 1831)
Schilderij door Cornelis van Cuylenburg, 1795
De Duits Israëlische dichteres en schrijfster Jenny Aloni (eig. Jenny Rosenbaum werd geboren op 7 september 1917 in Paderborn. Zie ook mijn blog van 7 september 2007.
Sommerblumen
Du aber irrtest, die du wähntest, der Glutenwind des Sommers habe alle Blumen verbrannt, alle außer den Disteln. Vielleicht glaubtest du es, weil dein bildermüdes Auge zu eilig über die gelbbraunen Ebenen und Berghänge hastete auf rasender Fahrt von einer Stadt zur anderen. Jetzt da du Lärm und grellen Farben entflohst in die Stille deines abgelegenen Hauses, erkanntest du deinen Irrtum. Durch einen Totenacker der Frühlingsblumen führt dich ein schmaler Pfad zum nächsten Dorf. Dürre Blätter auf fahlen Stielen knistern noch immer den eigenen Sterbegesang, wenn dein Fuß an die ineinander verstrickten Stengel stößt oder ein seltener Lufthauch sie bewegt. Zwischen ihnen, wie unter gelben Strohschirmen vor der stechenden Sonne geschützt, öffnen die Blumen des Sommers ihre Kelche, namenlos für dich, die du sie nicht zu benennen weißt. Durch wasserlose Monate tragen sie die winzigen Blüten, ein blasses Rot, ein mattes Blau, ein leises Gelb. Mit dem spärlichen Naß frühen Nebeltaues begnügen sie sich. Sie blühen den ganzen trockenen Sommer hindurch, bis die Pflanzen des Regens, breiter und stämmiger als sie aus der Erde auftreiben und sie in dem Wust des üppigen Grüns ersticken.
Jenny Aloni (7 september 1917 30 september 1993)
Inspector McGregor wished there was some kind of official crime scenario checklist, just so that he could have a quick glance and confirm that he had seen it all now. He hadn't sworn at a discovery for ages, perfecting instead a resigned, fatigued expression that said, Of course. How could I have possibly expected anything less?
The kids had both moved out now. He was at college in Bristol and she was somewhere between Bombay and Bangkok, with a backpack, a dose of the runs and some nose-ringed English poof of a boyfriend. Amidst the unaccustomed calm and quiet, himself and the wife had remembered that they once actually used to like each other, and work had changed from being somewhere to escape to, to something he hurried home from.
He had done his bit for the force worked hard, been dutiful, been honest, been dutifully dishonest when it was required of him; he was due his reward and very soon he would be getting it.
Islay. Quiet wee island, quiet wee polis station. No more of the junkie undead, no more teenage jellyhead stabbings, no more pissed-up rugby fans impaling themselves on the Scott Monument, no more tweed riots in Jenners, and, best of all, no more fucking Festival. Nothing more serious to contend with than illicit stills and the odd fight over cheating with someone else's sheep.
Bliss.
Christ. Who was he kidding? He just had to look at what was before him to realise that the day after he arrived, Islay would declare itself the latest independentstate in the new Europe and take over Ulster's mantle as the UK's number one terrorist blackspot.
The varied bouquet of smells was a delightful courtesy detail. From the overture of fresh vomit whiff that greeted you at the foot of the close stairs, through the mustique of barely cold urine on the landing, to the tear-gas, fist-in-face guard-dog of guff that savaged anyone entering the flat, it just told you how much fun this case would be.
McGregor looked grimly down at his shoes and the ends of his trousers. The postman's voluminous spew had covered the wooden floor of the doorway from wall to wall, and extended too far down the hall for him to clear it with a jump. His two-footed splash had streaked his Docs, his ankles and the yellowing skirting board. Another six inches and he'd have made it, but he hadn't been able to get a run at it because of the piss, which had flooded the floor on the close side of the doorway, diked off from the tide of gastric refugees by a draught excluder.
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)
De Amerikaanse schrijfster Alice Sebold op 6 september 1962 in Madison, Wisconsin. Na de middelbare school ging zij studeren aan de Syracuse University. Als beginnend studente werd zij in een park vlabij de universiteit overvallen, in elkaar geslagen en verkracht. Zij studeerde af en herkende later de verkrachter op een campus bij de universiteit. Deze werd gearresteerd. Sebold bezocht daarna de universiteit in Houston in Texas en leefde vervolgens 10 jaar in New Yorks Manhattan. In 1999 verscheen haar eerste boek Lucky, waarin zij haar ervaringen uit het begin van haar studententijd verwerkte. In haar roman The Lovely Bones uit 2002 beschrijft zij de jacht op een verkrachter uit het perspectief van de verkrachte en vermoorde Susie die in een rijk tussen leven en dood aangekomen is.
Uit: The Almost Moon
When all is said and done, killing my mother came easily. Dementia, as it descends, has a way of revealing the core of the person affected by it. My mother's core was rotten like the brackish water at the bottom of a weeks-old vase of flowers. She had been beautiful when my father met her and still capable of love when I became their late-in-life child, but by the time she gazed up at me that day, none of this mattered.
If I hadn't picked up my ringing phone, Mrs. Castle, my mother's unlucky neighbor, would have continued down the list of emergency numbers posted on my mother's almond-colored fridge. But within the hour, I found myself rushing over to the house where I was born. In haar roman
It was a cool October morning. When I arrived, my mother was sitting upright in her wing chair, wrapped in a mohair shawl, and mumbling to herself. Mrs. Castle said my mother hadn't recognized her that morning when she'd brought the paper to the door.
"She tried to slam the door on me," Mrs. Castle said. "She screamed like I was scalding her. It was the most pitiful thing imaginable."
My mother sat, a totemic presence, in the flocked red-and-white wing chair in which she'd spent the more than two decades since my father's death. She'd aged slowly in that chair, retiring first to read books and work her needlepoint, and then, when her eyes began to fail, to watch public television from dawn until she fell asleep in front of it after her evening meal. In the last year or two, she would sit in the chair and not even bother to turn on the television. Often she placed the twisted skeins of yarn that my older daughter, Emily, still sent each Christmas, in the center of her lap. She petted them the way some old women might pet cats.
Alice Sebold (Madison, 6 september 1962)
De Duitse schrijfster Amelie Fried werd geboren op 6 september 1958 in Ulm. Na het gymnasium in Heppenheim studeerde zij van 1976 tot 1983 theater- en communicatiewetenschappen, kunstgeschiedenis en Italiaans in München, echter zonder de studies te voltooien. Daarna studeerde zij aan tot 1989 aan de Hochschule für Fernsehen und Film München. Sinds 1984 presenteerde zij diverse televisieprogrammas, waaronder sinds juli 2009 het literatuurprogramma Die Vorleser. Zij schrijft zowel kinderboeken als boeken voor volwassenen, waarvan er ook enkele werden verfilmd.
Uit:Die Findelfrau
Holly blickte starr in das rote Licht über ihr. Eine warme Hand legte sich auf ihre kalten Hände, die sie auf dem Bauch gefaltet hatte wie zum Gebet. Lieber Gott, dachte sie, mach, dass alles gut geht. Dass die Schwester meine Unterlagen nicht vertauscht hat. Dass der Computer keine Panne hat. Dass der Doc gestern Nacht nicht zu wenig geschlafen oder zu viel gebechert hat. Sie überlegte kurz, ob sie vom Tisch springen und weglaufen sollte, dann fielen ihr die ganzen Untersuchungen der letzten Wochen ein. Wäre alles umsonst gewesen, und sie würde es trotzdem bezahlen müssen. Warum, zum Teufel, hatte sie sich überhaupt darauf eingelassen? War es wirklich so schlimm, kurzsichtig zu sein? Wenn sie die Brille abnahm, verschwamm die Welt zu farbigen Flecken. Ist doch eigentlich ganz schön, dachte sie plötzlich. Schöner als vieles, was sie sah, wenn sie die Brille wieder aufsetzte. Als Kind war sie gehänselt worden, klar. Blindschleiche, Brillenschlange, Streberin. Als junges Mädchen war sie mehr oder weniger blind durchs Leben getappt, weil sie lieber vom Auto überfahren worden wäre, als hässlich auszusehen. Obwohl sie mit ihren ausdrucksvollen, braunen Augen, dem schimmernden Teint und ihrem dunklen Haar als ausgesprochen hübsch galt, war sie überzeugt, dass eine Brille alles kaputt gemacht hätte. Dann war sie immer wieder neben Typen aufgewacht, die leider nur aus der Ferne attraktiv gewesen waren. Eine Zeit lang hatte sie Kontaktlinsen getragen. Nachdem sie die dritte versehentlich im Waschbecken weggespült hatte, weigerten sich ihre Eltern, neue zu bezahlen. Als Holly endlich selbst Geld verdiente, bekam sie eine Allergie gegen Kontaktlinsen. Jetzt hatte sie genug. Sie wollte endlich wieder klar sehen.
I owe my life to what is known as a "Good Samaritan" someone who pulled me out of the flaming wreck so promptly that only my hair was burned, someone who laid me gently on the perimeter of the cornfield, called an ambulance, described my location with some precision and then, with a self-effacement that strikes me as perverse, not to mention un-American, chose to slink away anonymously rather than take credit for these sterling deeds. A passing motorist in a hurry, that sort of thing. The ambulance took me to Rockford Memorial Hospital, where I fell into the hands of one Dr. Hans Fabermann, reconstructive surgeon extraordinaire. When I emerged from unconsciousness fourteen hours later, it was Dr. Fabermann who sat beside me, an elderly man with a broad, muscular jaw and tufts of white hair in both ears, though most of this I didn't see that night -- I could hardly see at all. Calmly Dr. Fabermann explained that I was lucky; I'd broken ribs, arm and leg, but had no internal injuries to speak of. My face was in the midst of what he called a "golden time" before the "grotesque swelling" would set in. If he operated immediately, he could get a jump on my "gross asymmetry"--namely, the disconnection of my cheekbones from my upper skull and of my lower jaw from my "midface." I had no idea where I was, or what had happened to me. My face was numb, I saw with slurry double vision and had an odd sensation around my mouth as if my upper and lower teeth were out of whack. I felt a hand on mine, and realized then that my sister, Grace, was at my bedside. I sensed the vibration of her terror, and it induced in me a familiar desire to calm her, Grace curled against me in bed during a thunderstorm, the smell of cedar, wet leaves.... . It's fine, I wanted to say. It's a golden time. "If we don't operate now, we'll have to wait five or six days for the swelling to go down," Dr. Fabermann said.
1997 14 juin - [...] De toute évidence, ce qui peut unir tous les hommes est ce grand mystère qui est lAmour, car les différences disparaissent dans lamour. Les hommes sunissent bien pour tuer, cela donne des armées où le prochain est habillé de façon différente, mais nous ne sommes pas sur terre pour tuer, nous y sommes pour créer par lesprit comme par le corps. Quest-ce que les âmes viennent faire avec les armes ? Or nous sommes dabord des âmes. Dieu veut lamour universel quand il nous a transmis : « Aimez-vous les uns les autres. »
17 juin - [...] Les jeunes et les moins jeunes aujourdhui parlent comme de la bouillie. Ils écrivent comme de la bouillie et ils pensent comme de la bouilllie. Tout se tient, si on peut le dire de quelque chose daussi flasque. Et dun bout du monde à lautre bout, musique, peinture, architecture, cest le règne du flou. Quant à limagination, on prend un peu nimporte où et nimporte comment, on fait nimporte quoi.
3 juillet - La mort nest rien. Notre vie nest pas coupée, mais délivrée seulement de la chair. Les apparences redoutables dans bien des fins de vie, quel que soit lâge, ne sont que des apparences. La transformation se fait ailleurs et le vrai moi se dégage de son linceul de chair.
17 juillet - [...] Repensant à Poe, ce que jadmire le plus, cest linspiration. Les livres daujourdhui nen ont aucune et cest pourquoi les livres sont muets. Linspiration, cest la présence de lêtre essentiel, ce qui le distingue de toute autre créature, et ce don nest dévolu quà quelques-uns. Les autres peuvent écrire tout ce quils veulent, ils ne feront que déplacer des mots.
24 août - [...] Tout sarrange mal, mais tout sarrange... Sage prévision humaine. Au-delà, il y a lespérance.
18 septembre - La musique est la nourriture du coeur. Or celui-ci est insatiable.
Julien Green (6 september 1900 - 13 augustus 1998)
"Als onvoorspelbare windvalgen vallen bevelen en slagen over ons heen. Wij zijn de stofdeeltjes die van plek naar plek geblazen worden, zonder respijt. Geen hoek is veilig, geen stap blijft onopgemerkt. Het vegen van de altijd bemodderde vloer met de oude lappen, het sjouwen in looppas met overvolle tonnen naar de beerput, de gamellendienst met gloeiend klotsende watersoep, de 'Bettenbau' met rafelende paardedekens en lekkende papieren matrassen, het wassen met honderden aan één lekkende kraan, het slopende wachten in kaarsrechte rijen voor het brood en de lepel oneetbare soep, de luizencontrole van kleding en haar, het bevestigen van driehoeken en nummers, het wekken en aantreden in het holst van de nacht, alles gaat gepaard met hees gebrul en stokslagen in willekewur en op onberekenbare momenten."
One of those old horse-drawn carriages that have reappeared since the war stopped in front of me, and I took it without thinking twice, arousing the envy of a desperate man who raced after it, waving his hat. That night I rode in the dilapidated vehicle along wide deserted streets and crossed the heart of the city, full of light at all hours, just as I wanted it to be, on a trip that to me seemed short and charged with beauty. The carriage circled the university plaza, and I remember that the beautiful building moved me as if it were a solemn gesture of welcome. We rode down Calle de Aribau, where my relatives lived, its plane trees full of dense green that October, and its silence vivid with the respiration of a thousand souls behind darkened balconies. The carriage wheels raised a wake of noise that reverberated in my brain. Suddenly I felt the entire contraption creaking and swaying. Then it was motionless. Here it is, said the driver. I looked up at the house where we had stopped. Rows of identical balconies with their dark wrought iron, keeping the secrets of the apartments. I looked at them and couldnt guess which ones Id be looking out of from now on. With a somewhat tremulous hand I gave a few coins to the watchman, and when he closed the building door behind me, with a great rattling of wrought iron and glass, I began to climb the stairs very slowly, carrying my suitcase. Everything felt unfamiliar in my imagination; the narrow, worn mosaic steps, lit by an electric light, found no place in my memory. In front of the apartment door I was overcome by a sudden fear of waking those people, my relatives, who were, after all, like strangers to me, and I hesitated for a while before I gave the bell a timid ring that no one responded to. My heart began to beat faster, and I rang the bell again. I heard a quavering voice: Coming! Coming! Shuffling feet and clumsy hands sliding bolts open. Then it all seemed like a nightmare. In front of me was a foyer illuminated by the single weak lightbulb in one of the arms of the magnificent lamp, dirty with cobwebs, that hung from the ceiling. A dark background of articles of furniture piled one on top of the other as if the household were in the middle of moving. And in the foreground the black-white blotch of a decrepit little old woman in a nightgown, a shawl thrown around her shoulders.
Carmen Laforet (6 september 1921 28 februari 2004)
De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Hij was de zoon van een arts en van prinses Hamdam al-Saltaneh, een dochter van Reza Schah Pahlavi en zijn eerste vrouw. Cyrus groeide van 1937 tot 1945 in Berlijn op. In 1945 keerde hij terug naar Iran. Omdat hij de Perzische taal verleerd was, zette hij zijn opleiding voort in Zürich. In 1948 verschenen zijn eerste gedichten in de krant Die Tat. Vanaf 1952 studeerde hij germanistiek in München. Sinds het begin van de jaren 60 woonde hij afwisselend in Londen en Teheran, vanaf 1983 weer in München. Behalve zijn eigen werk publiceerde hij ook vertalingen, o.a. van Omar Khayyām.
Uit:Poet und Vagant.
Der Osten sagte zu dir erzähl mir deine Herkunft der Westen sagte zu dir erzähl mir deine Wandlung doch der eine ließ dich nicht der andere fiel dir ins Wort Laßt dem Alten sein graues Haar er will etwas erzählen was euch beiden gefällt.
Stadtplan von Samarkand
Verschlagen in die Smogstädte, die sich von den Ausscheidungen der Maschine nähren, war ich verloren, der sich immerhin einmal in der Unterwelt zurechtfand. Ach, ich kannte andere Städte, deren Maße die Musik Händels in Architektur übersetzten. Im Stadtplan von Samarkand fand ich den Garten und die Karawanserei, auch die Straße, in der du wohnst ich bin ein Reisender, unterwegs nach Samarkand.
Marcel Möring, Herman Koch, Rachid Boudjedra, Christoph Wieland
De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.
Laat-Puberale Gedichten I
Ik heb mij willen bewegen van de leugens
van haar oog, waar het leven op de grond
uitbrandt, naar haar hoofd, de wond
van haar slaap, heb ik mij van het einde
zonder kracht willen bewegen, van de zee,
van haren om de schouders van mijn page.
Ik heb mij van de pijn, ik heb mij van
de pijn willen bewegen en de afgunst
daarvoor verlamd, de schaduw van de haat
in het vuur van het oog opnieuw gewarmd.
Herkenning, - en iedereen zou
willen verdrinken.
Jonas
In de koepel van de slaap draaien ze woorden om
die niet zo lang geleden gisteren één kant hadden.
Zij ligt in een bed dat kleiner wordt nu ze
het groter wenst. Hij kijkt naar de ribben
van het dak en vraagt zich af waar
hij straks stranden zal.
Terwijl de duisternis een traag tij
af en aan spoelt (de branding van het laken)
drijven ze uit elkaar tot ze niets meer
horen van de dingen die ze zeggen.
Hij wacht op het eerste licht
dat door het deurgat kiert
zij op het hoesten van het beest.
Marcel Möring(Enschede, 5 september 1957)
De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953.
Uit: Het Diner
We gingen eten in het restaurant. Ik ga niet zeggen welk restaurant, want dan zit het er de volgende keer waarschijnlijk vol met mensen die komen kijken ofwij er ook weer zitten. Serge had gereserveerd. Dat doet híj altijd, reserveren. Het restaurant is er zo een van het soort waar je drie maanden van tevoren moet bellen of zes, of acht, ik ben inmiddels de tel kwijt. Zelf wil ik nooit drie maanden van tevoren weten waar ik op een bepaalde avond ga eten, maar kennelijk zijn er mensen die daar totaal geen moeite mee hebben. Als de historici over een paar eeuwen willen weten hoe achterlijk de mensheid was aan het begin van de eenentwintigste eeuw hoeven ze alleen maar een kijkje in de computers van de zogenoemde toprestaurants te nemen, want al die gegevens worden bewaard, dat weet ik toevallig. Wanneer meneer L. de vorige keer bereid was om drie maanden op een raamtafeltje te wachten dan wacht hij nu ook wel vijf maanden op een tafeltje naast de deur van het toilet dat noemen ze in die restaurants het bijhouden van de klantgegevens. Serge reserveert nooit drie maanden van tevoren. Serge reserveert op de dag zelf, dat vindt hij een sport, zegt hij. Er zijn restaurants die altijd een tafeltje vrijhouden voor mensen als Serge Lohman, en dit restaurant is er een van. Een van de vele moet ik eigenlijk zeggen. Je kunt je afvragen of er in het hele land nog een restaurant te vinden is waar ze niet in een stuip schieten wanneer ze de naam Lohman door de telefoon horen. Hij belt natuurlijk niet zelf, dat laat hij zijn secretaresse of een van zijn naaste medewerkers doen. Maak je geen zorgen, zei hij toen ik hem een paar dagen geleden aan de lijn had. Ze kennen me daar, ik regel wel een tafeltje. Ik had alleen maar gevraagd ofwe elkaar nog zouden bellen voor het geval er geen plaats was, en waar we dan naartoe zouden kunnen gaan. Er klonk iets meewarigs door in zijn stem aan de andere kant van de lijn, ik kon bijna zíén hoe hij zijn hoofd schudde. Een sport.
De Algerijnse dichter, schrijver en draaiboekauteur Rachid Boudjedra werd geboren op 5 september 1941 in Aïn Beïda. Boudjedra kreeg een tradionele moslimopvoeding in Algerije en Tunesië. In 1960 nam hij deel aan de Algerijne bevrijdingsstrijd. Zijn studie wiskunde en filosofie zette hij voort in Algiers en in Fankrijk, waar hij zijn filosofiestudie voltooide aan de Sorbonne. Daarna kreeg hij leeropdrachten aan verschillende universiteiten. Aanvankelijk schreef Boudjedra in het Frans, vanaf 1981 in het Arabisch, waarna hij het werk in het Frans vertaalt. Hij schrijft romans, gedichten, essays en draaiboeken.
Uit: La répudiation
Hôpital. Bégonias dans le jardin. Fenêtres ouvertes. Les infirmières à varices déambulent, se méfient des malades qui gloussent et des scorpions qui grouillent sous les lits. Elles ont peur, mais elles auraient mieux fait d'être apodes plutôt que d'énerver les patients avec le glissement furtif de leurs pas. A quoi rime ce va-et-vient doucereux ? L'agitation est d'autant plus vaine qu'elles ne craignent rien : au moindre incident, des hommes dissimulés derrière les portes interviendront et juguleront toute tentative de sédition. Titubation : un malade entre, il a l'air d'un anachorète qui a perdu sa transe; une fois couché, le nouveau venu perd de son intérêt et il ne nous reste plus qu'à chercher un nouveau pôle d'attraction. Les bégonias ? Ils ont l'air passif. Les scorpions ? Ils ne cessent de tourner en rond et le bruit qu'ils font en s'entrechoquant ne peut parvenir qu'à une oreille initée. Un plateau plein de fruits trône sur la petite table vissée à mon lit; elle est donc venue. Préciser l'heure de son arrivée ou de son départ est au-dessus de mes forces ; me souvenir de ce qu'elle m'a dit exige un effort qui me laissera fourbu toute la semaine, la peau moite ; impression d'avoir mué en utilisant un émollient que le médecin m'aurait donné en cachette car le règlement interdit de telles pratiques : changer de peau. Inutile de me rappeler l'heure de son arrivée, ni la couleur de sa robe ; je connais seulement son prénom : Céline, et le numéro très spécial de sa voiture. Elle vient me voir souvent et le médecin m'autorise à partir avec elle pendant le week-end ; nous retrouvons alors la chambre hideuse et la couverture effilochée et j'ai hâte de revenir à l'asile, bien que j'aie passé toute la nuit à répéter que je ne voulais pas y retourner. Dans le service où je suis, il n'y a pas de camisole de force et personne ne hurle ; seules les infirmières nous gâchent notre plaisir et notre bien-être ; elles sont laides et ont la manie de faire sécher leurs mouchoirs sur les rebords des fenêtres de la grande salle commune ; elles arborent aussi une nodosité qui donne à leurs viages un caractère inexpugnable et définitif. Effrayantes, bigles, simiesques haridelles ; elles se prennent pour des martyres parce qu'elles soignent des fous. L'une d'entre elles ressemble étrangement à Lella Aïcha, la belle-mère de ma défunte soeur ; elle évite de me regarder et j'en fais autant ; son fils s'est remarié depuis quelques temps (comment l'ai-je appris ? Je n'en sais rien ! ). Tremblements. Vibrations... Sueur, ma mère ! La ville nous parvenait comme une rumeur impalpable et démesurée ; l'été s'éternisait et venait de la mer ; nous ne savions plus que faire. Dis-moi, Céline, lentement, le nom de la ville où je suis et le nom de la mer qui la baigne... Les médecins refusent de me le dire, sous prétexte que je simule.
Herkules. Ist es erlaubt, Herr Vater, weil wir hier unter vier Augen sind, eine etwas freie Frage zu tun?
Jupiter. Frage was du willst, mein Sohn.
Herkules. Ich hätte schon lange gern gewußt, ob es denn auch wirklich wahr ist, daß du, wie die guten Menschlein da unten sich schmeicheln, so gar großen Anteil an ihrem Befinden nimmst, dich in alle ihre Händel mengest, über alle ihre Wünsche und Bitten ein Register hältst, und kurz, die Welt bloß um ihrentwillen regierest?
Jupiter. Da fragst du mich viel auf einmal, mein Sohn! und ich würde nicht einem jeden so offenherzig antworten wie dir. Allein vor dir, der mir immer unter meinen Söhnen der liebste war, vor dir hab ich kein Geheimnis. Also, was die Weltregierung anbelangt, die, indem er den Kopf gegen das Ohr des Herkules neigt, leise, die - ist meine Sache nie gewesen.
Herkulesmacht ein Paar große Augen an ihn. Das wäre! Und wer regiert sie denn wenn Du sie nicht regierst?
Jupiter. Höre, lieber Herkules, mehr als ich selbst weiß, mußt du mich nicht fragen! Ich habe mich nie viel mit Metaphysik abgegeben; auch wäre wenig Gewinn für mich dabei. Jeder hat nun einmal seinen Wirkungskreis; ich habe den meinigen; und es ist schon etwas lange her, daß ich mich gewöhnt habe, was über mir ist als etwas, das nicht in mein Fach gehört, zu betrachten. Die Welt, mein guter Schlangenwürger, ist um ein namhaftes Teil größer als du dir einzubilden scheinest. Mir ist noch nie eingefallen, sie ausmessen zu wollen: aber das kannst du mir sicher nachsagen, daß der Distrikt, der mir und meiner Familie zu besorgen zugefallen ist, im Ganzen noch lange nicht so viel Raum einnimmt, als das kleine Königreich Thespia, wo du an dem Löwen von Cithäron und an den funfzig Töchtern des Thespius deine erste Heldenprobe abgelegt hast.
Herkules. Was die letztern betrifft, Herr Vater, damit ging es so natürlich zu, daß es sich nicht der Mühe verlohnte, mir ein Kompliment darüber zu machen, wenn die närrischen Kerle, die Poeten, eine Sache lassen könnten wie sie ist. - Doch, ich bitte um Verzeihung, daß ich dir in die Rede gefallen bin.
Christoph Wieland (5 september 1733 - 20 januari 1813) Monument in Weimar
Hij stond op en deed een paar stappen naar een openstaande dubbele zijdeur, die toegang verleende tot een tweede, veel bredere gang. Midden inde ruimte stond een knalgele eend geparkeerd. Een lelijke deuk in het linkerspatbord, Aan de straatkant was er een zware deur, eensoort poort, die als inrit voor de geïmproviseerde garage fungeerde. Buiten de onopvallende kleine auto was er werkelijk niet veel te zien in deze hoge, holle ruimte, ja, een paar oude olievlekken van de auto op de plavuizen, dat was alles. Wel kon je helemaal achteraan iets waarnemen van een totaal verwilderde tuin. Een Eden vol riet en varens, afgezoomd door een brokkelige muur, die iets weg had van een stoer overblijfsel van een Romeinse vesting. Al jarenlang had stellig geen mens meer een voet gezet in dit oerwoud. Alles was overwoekerd door brandnetels, takken en bloemrijk onkruid, een overdadige jungleachtige flora, zo maar midden inde stad.
Uit: Cultural Club (Column) Ik schrijf dit stukje op een hotelkamer van het Ethio Star hotel in Bahir Dar (spreek uit: Baidar). De zon schijnt, als ik over de rand van de laptop loer zie ik het bruine Tana meer. Op verzoek van mijn gastheer, de directeur van de Ethiopische wielerbond, heb ik de kamer vooraf geïnspecteerd en goed bevonden. Wat kan mij het nou schelen dat de gordijnen er telkens afvallen, dat het muskietennet gaten vertoont, het toilet spaarzaam spoelt en het afvoerputje van de douche verstopt zit. Ik heb andere dingen aan mijn hoofd. Als ik over een week terug vlieg naar Addis Abeba hoop ik de 25 wielrenners van dit land achter te laten met juist voldoende vaardigheden- tools worden ze in bepaalde kringen genoemd- om zichzelf naar een iets hoger plan te tillen. .Er is een enorme behoefte aan kennis hier, zoveel is me intussen duidelijk. Net als aan geld, een geoliede infrastructuur en deugdelijk materiaal. De nationale wielerbond heeft een soort Rabo- wielerplan in gedachten, dat de sport vanaf dikke banden- tot Olympisch niveau bedient. Heeft het al jaren geduurd voordat er in Nederland een dergelijk plan tot uitvoer kwam, in Ethiopië zal men nog meer geduld moeten hebben. Hier zijn grote banken noch grote ondernemingen. Maar iets zal hier van grond komen, ik voel het aan mijn water. De grote lange afstand atleten hebben de vluchtroute uit perspectiefloosheid gebaand. Sport als methode tot zelfverheffing, het is een bekend verhaal, zelfs Europees verhaal.
Dort außen Sonne und das Hinausgewürfel der Massen, die, mit zahllosen Geräuschen menschlicher Verrichtungen vermischt, gegen den Horizont regellos enteilen nach herinnen zu aber, von irgendwo an beginnend, bin es dann ich selbst mit der Verschlossenheit und dem Purpur meines Innern.
Du schaust; was soll das alles. Ich lebe körperlich seit zweiunddreißig Jahren. Alles ist in mir eine einzige Qual und war nie anders. Sie leben. Er schaut. Du bist müde. In Ruhe betrachtet ist es nichts.
Du gehst, und wir treffen uns. Dein Gesicht steht heran gegen mich, ein Jahr, einen Tag. Jeder Tag zerfällt in die Teile, die er gewinnt. Der Wind geht, man sieht ihn nicht, jetzt trifft er auf meine Wange, die ihn fühlt, oder auf Gebüsch, das rauscht. Einmal in diesem, einmal in jenem Zustande und jeder ist stärker als die Übersicht über beide. Süß, im Grauen des sinkenden Abends, vom äußersten Ende der Landschaft her, wo die Lichter zucken, die Flötenstimmen aufziehender Träume. Da setzt das Gras der Steppe an, läuft aus bis zu fernen Rändern mit dunklen Waldstreifen; gehäufelt drüben das Dorf mit Herden. Der braune Boden dürr, die Kuppen der Hügel spitz und fremd.
Die Waldberge heben sich. Der Himmel ist blau. Pferde werden an die Karren gespannt, der Stamm will mit all seinen Herden wieder wandern. Sprache mit trocken klappernden Lauten des fernen, gedehnten Ostens. In die strähnigen Mähnen der kleinen, zähen Pferde greift der Wind, der vom andern Himmelsrand her kommt, wo die Steppe mit ihren braunen Hügeln zu wandern beginnt, weit und tief in sich selbst hinein, von wo aus man auch keine Waldberge mehr sieht: da ist dieses Volk erst recht heimisch.
Die hölzerne Pflugschar in der Hand östlicher Völker, vom in die Fremde verschlagenen deutschen Bauer heimatstolz und mitleidig belächelt und die Nöte der Schulzeit, denen das spätere
Leben so ähnlich ist; jene war in ein oder zwei Zimmern gefangen und dann weiterhin kreiselt das in Zimmern, Gassen, Menschenkreisen: nah steht ein Park, nah hängt mein Rock über der Stuhllehne.
Der Jüngling erzittert, denn die Geliebte ist ihm schon in den innersten Ring der Nähe getreten, so daß sie, riesengroß für das Auge, als Winziges doch den Horizont deckt: so auch Zorn oder Angst, als Winziges, oder die Kohlenrechnung, als Winziges.
Heimito von Doderer (5 september 1896 23 december 1966)
Aan mijn tafeltje voel ik mij niet alleen zoals ik mij in een nederlands restaurant alleen voel, uitgestoten, buitengehouden door onbarmhartig gladgeschuurd en van ondoordringbare lagen voorzien hout, of plastic, of formica. Hier is alles toegankelijk, het laat zich strelen, dat rotan, af en toe kronkelt een losgeraakt krulletje tegen je huid op. - In Indonesie raakt alles je aan. Geuren, geluiden, smaken - het komt op je af, soms ondraaglijk.
Margaretha Ferguson (5 september 1920 - 8 mei 1992)
De Italiaanse dichter en patriotGoffredo Mameli werd geboren op 5 september 1827 in Genua.
De Vlaamse schrijfster en dichteres Christine D'haen is donderdag op 85-jarige leeftijd overleden in haar woonplaats Brugge. Christine D'haen werd op 25 okrober 1923 geboren in Sint-Amandsberg. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2008.
Daimoon megas
Mijn daimoon bedroefde bij nacht mijn bloed:
het hoofd in uw armen, het hoofd van een man, het is niets. En uw dagen en nachten zijn niets dan een schaduw van schaduwen; al wat gij doet,
het is niets: en het vlees dat gij eet, en het bloed dat gij drinkt, het is niets. Verfoei ook den geest! Want de ziel die gij eet, het visioen dat gij drinkt, het is niets. En zo al wat gij zoekt, wat gij doet,
het is niets. Het is minder dan de as en het schuim. En de mond op uw hart, het is niets. Als het zand aan de zee is u alles, en minder dan as van het vuur, en uw dromen zijn minder dan puin.
Want al wat gij drinkt en verteert, alles voedt slechts mij, en de macht is aan mij, echter gij, gij zijt niets dan een schaduw, en ik ben die leven in doodsstrijd en sterven al levende doet.
Ik slechts verzwijg u. - Mijn daimoon bij nacht bedroefde mij bitter. - En 't hoofd in mijn arm, het hoofd van een man, het is niets. Het is niets dan een aangezicht, sluimrend, vol koelte en zacht.
Christine D'haen (25 oktober 1923 - 3 september 2009)
Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Mary Renault, Constantijn Huygens, Helga Ruebsamen, Richard Wright
De Franse schrijver Antonin Artaud werd geboren op 4 september 1896 in Marseille.
Uit: Le Pèse-Nerfs
Et n'espérez pas que je vous nomme ce tout, en combien de parties il se divise, que je vous dise son poids, que je marche, que je me mette à discuter sur ce tout, et que, disuctant, je me perde et que je me mette ainsi sans le savoir à PENSER, - et qu'il s'éclaire, qu'il vive, qu'il se pare d'une multitude de mots, tous bien frottés de sens, tous divers, et capables de bien mettre au jour toutes les attitudes, toutes le nuances d'une très sensible et pénétrante pensée.
Ah ces états qu'on ne nomme jamais, ces situations éminentes d'âme, ah ces intervalles d'esprit, ah ces minuscules ratées qui sont le pain quotidien de mes heures, ah ce peuple fourmillant de données, - ce sont toujours les même mots qui me servent et vraiment je n'ai pas l'air de beaucoup bouger dans ma pensée, mais j'y bouge plus que vous en réalité, barbes d'ânes, cochons pertinents, maîtres du faux verbe, trousseurs de portraits, feuilletonistes, rez-de-chaussée, herbagistes, entomologistes, plaie de ma langue.
Je vous l'ai dit, que je n'ai plus ma langue, ce n'est pas une raison pour que vous persistiez, pour que vous vous obstiniez dans la langue. Allons, je serai compris dans dix ans par les gens qui feront aujourd'hui ce que vous faites.
Alors on connaîtra mes geysers, on verra mes glaces, on aura appris à dénaturer mes poisons, on décèlera mes jeux d'âmes. Alors tous mes cheveux seront coulés dans la chaux, toutes mes veines mentales, alors on percevra mon bestiaire, et ma mystique sera devenue un chapeau. Alors on verra fumer les jointures des pierres, et d'arborescents bouquets d'yeux mentaux se cristalliseront en glossaires, alors on vera choir des aérolithes de pierre, alors on verra des cordes, alors on comprendra la géométrie sans espaces, et on apprendra ce que c'est que la configuration de l'esprit, et on comprendra comment j'ai perdu l'esprit.
Antonin Artaud (4 september 1896 - 4 maart 1948)
De Franse schrijver François René de Chateaubriand werd geboren op 4 september 1768 in Saint Malo.
Uit: Mémoires d'outre-tombe
A peine étais-je revenu de Brest à Combourg, qu'il se fit dans mon existence une révolution; l'enfant disparut et l'homme se montra avec ses joies qui passent et ses chagrins qui restent. D'abord tout devint passion chez moi, en attendant les passions mêmes. Lorsque, après un dîner silencieux où je n'avais osé ni parler ni manger, je parvenais à m'échapper, mes transports étaient incroyables; je ne pouvais descendre le perron d'une seule traite : je me serais précipité. J'étais obligé de m'asseoir sur une marche pour laisser se calmer mon agitation ; mais aussitôt que j'avais atteint la Cour Verte et les bois, je me mettais à courir, à sauter, à bondir, à fringuer', à m'éjouir jusqu'à ce que je tombasse épuisé de forces, palpitant, enivré de folâtreries et de liberté. Mon père me menait quant et lui à la chasse. Le goût de la chasse me saisit et je le portai jusqu'à la fureur; je vois encore le champ où j'ai tué mon premier lièvre. Il m'est souvent arrivé en automne de demeurer quatre ou cinq heures dans l'eau jusqu'à la ceinture, pour attendre au bord d'un étang des canards sauvages; même aujourd'hui, je ne suis pas de sang-froid lorsqu'un chien tombe en arrêt. Toutefois, dans ma première ardeur pour la chasse, il entrait un fond d'indépendance; franchir les fossés, arpenter les champs, les marais, les bruyères, me trouver avec un fusil dans un lieu désert, ayant puissance et solitude, c'était ma façon d'être naturel. Dans mes courses, je pointais si loin que, ne pouvant plus marcher, les gardes étaient obligés de me rapporter sur des branches entrelacées. Cependant le plaisir de la chasse ne me suffisait plus; j'étais agité d'un désir de bonheur que je ne pouvais ni régler, ni comprendre; mon esprit et mon coeur s'achevaient de former comme deux temples vides, sans autels et sans sacrifices; on ne savait encore quel Dieu y serait adoré. »
René de Chateaubriand (4 september 1768 4 juli 1848)
Beeld doorAlphonse Terroir in Combourg
De Nederlandse dichter en schrijver Constantijn Huygens werd geboren op 4 september 1596 in Den Haag.
ROTTERDAM
Tzij Wael, off Rhijn, off Maes, off alle drij te saem, Tzij Yssel, Merw, off Leck, off drij in eenen naem, Off zess in eenen buyck; sij moeten tmijnent buren, En willen niet in Zee off kussen eerst mijn muren; Mijn muren soo gereckt, mijn soo gerijckten grond, Dat die mij nu besiet kan vragen waer ick stond. O muren, en ô grond, ô welgevoegde Stroomen, Wijckt voorde Wilderniss der averechte Boomen, Maer wijckt voor haer geluck: En, Vreemdeling, segt ghij, Hoe verr en wint het niet mijn Mase van haer IJ?
Aen Heere P. C. Hooft
Ick byden Helt gestelt, die uijt de Leeuweschoncken Den oorloghijver soogh, en tleeuwelycke rap, Die Troyen holpe in dasch, en stelden Hector schrap? Zoo diep en legg ick niet in eyghen-waen versoncken, Zoo veel en hebb ick niet uyt Lethe opgedroncken, Dat ick s mij weerdigh kenn, al paert het streelend sap Van uwe hoofsche pen tonnoosel vrijerschap Van een rondt Batavier, bij dedel Griecksche voncken. Wat can hy weerdigh zyn die op stem noch op Dicht Ervaren, noch op luyt mach heeten afgericht, Veel minder op het puyck van wtgeleesen zeden? Dies vinde ick in u Dicht (Puyckdichter van ons landt) Const, jonst, geneghentheyt, maet, rijm en reghel-trant, (Vergeeft mij tredelyck ontkennen) maer gheen reden.
Constantijn Huygens (4 september 1596 28 maart 1687)
Portret doorMichiel van Miereveld
De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen is op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië.
Uit: Het viswijf (of: als er toch niets anders meer komt dan dronkemanstaal)
Dora had weer een scène gemaakt, met alles erop en eraan, zoals dronkenschap, onwelvoeglijke taal, beledigingen en handtastelijkheden. Pieter had haar met de grootste moeite naar boven gekregen, naar hun slaapkamer, die hij achter haar op slot had gedraaid.
Ze stond onvast ter been voor het raam, op de eerste etage en zag hoe haar man, beneden op de stoep, probeerde om de geshockeerde gasten begrip bij te brengen voor wat zich had afgespeeld. Dat zou best lukken, daar kende ze haar Pieter voor. Welke excuses en verklaringen zou hij deze keer verzinnen? De wreedheid van haar jagende vader werd in deze kringen gerespecteerd, daar kon Pieter dus niet mee aankomen. Hij zou er wel iets op vinden. Hij wist altijd raad.
Hij hoefde niet briljant te zijn en niet vindingrijk, hij sprak gewoon zijn belangrijkste goede eigenschappen aan; hij kwam betrouwbaar en rechtvaardig over. Haar man stond alom bekend als onkreukbaar. Niet voor niets vertrouwden die gewichtige gasten aan hem al hun geheimen toe, lieten ze hem hun kastanjes uit het vuur slepen, die valse maar hooggeplaatste etterbuilen en galbakken, die op dit ogenblik hoofdschuddend op hun limousines met chauffeur stonden te wachten en van wie de echtgenotes af en toe een bemoedigende hand op Pieters arm legden.
Die fijn geschoeide handjes, die strelende en knijpende vingers van de doortrapte kakmadammen en graftakken, zoals Dora ze nog geen half uur eerder uit de grond van haar hart had genoemd, hun aanblik bracht opnieuw de nodige beroering in haar teweeg.
Good riddance at bad rubbish! Laat ze opsodemieteren, die golddiggers en cockteasers. Ze deugden niet, het enige wat ze in hun hele leven hadden gepresteerd was dat ze op het juiste moment hun dameshuid duur hadden verkocht. Nu kochten die salonhoeren op hun beurt andermans huid.
Dora had het met eigen ogen gezien toen ze mee was gegaan met Pieter naar een juristencongres, ze had gezien hoe die keurige kapsoneswijven, op wie ogenschijnlijk niet je dat viel aan te merken, na de landing in Berlijn direct uit hun correcte tweedjassen waren gekropen. Ze konden niet wachten, de lefmutsen, tot hun koffers van de lopende band waren gerold, maak open, maak open gniffelden de secreten, om zich vervolgens triomfantelijk te omgorden met bont! Om zich te hullen in de wederrechtelijk afgestroopte vellen van naamloze dieren.
De Engelse schrijfsterMary Renault werd op 4 september 1905 geboren als Mary Challans in Forest Gate in Essex.
Uit:The Friendly Young Ladies
Very quietly and carefully, hardly moving her thin young neck and round shoulders, Elsie looked round the room, first at the french windows into the garden, then at the door, measuring distances. Her calculations were instinctive, like those of a mouse; she had been making them since she could crawl. There was hardly any need to look this time; the way to the door lay flat across her father's line of vision. He was saying, "I should have supposed it was obvious to the meanest intelligence--almost anywhere, in fact, outside this household----"
Her parents' chairs were drawn up to the fire, for it was a chilly evening in March, and the Lane family always observed, punctiliously, the routine of domestic comfort. Elsie had begun her reputation for eccentricity at school by remarking suddenly, "I do think radiators are nice." She thought of radiators as she edged the pouffe on which she was sitting slowly backward, ready for a traverse behind her mother's chair to the french window.
As she moved, she remembered that her sister Leonora, in the dimly-remembered days when she lived at home, used to cross the room on occasions like this with three flying strides, slam the door, and be half-way down to the beach before there was time to say anything. Elsie had been, and still was, as incapable of following her example as she would have been of soaring through the air. She had always found herself left behind, to hear the comments and the retorts, while Leo had already joined Ted and Albert from the coastguard cottages, and would be looking for jetsam in the caves. Elsie had not envied her Ted and Albert--she agreed with her mother in thinking them very rough and unsuitable--and she rarely remembered now to envy her her technique, it was so long ago. She was free to use her own methods; and Leo, once so terrifyingly apt to heap a family fracas with fresh fuel, was never mentioned at all. Elsie herself hardly ever thought of her.
Mary Renault (4 september 1905 - 13 december 1983)
He saw the dim image of the traffic cop make a right-face turn and fling out a white-gloved arm, signaling that the flow of cars from the east should stop and that those toward the south now had the right of way, and at the same instant he heard the cop's shrill whistle: Wrrrriiiiiieee . . .
Yes, that was a good rookie. He had made change-over in traffic smartly, the exact manner in which the Metropolitan Handbook for Traffic Policemen had directed. The footwork had been perfect and that impersonal look on his face certainly inspired confidence and respect. That's the way a policeman should work. Well done, Officer, he mumbled in his sleep as the officer now did a left-face turn, again flinging out his flashing white-gloved hand and sounding his whistle: Whreeeeeiiiiiee . . .
"Ruddy!"
"Hunh!"
"Ruddy! Wake up!"
Wrrrriiiiiieeeeee . . .
"Hunh? Hunh?"
"Ruddy, it's the telephone, darling!"
Wreeeiiieeeeee . . .
"Oh!"
"It's the telephone, Ruddy!"
"I'll get it, I'll get it," he mumbled, blinking his sleep-drugged eyes in the dark and fumbling with the bedcovers. He sat half up and sleep rushed over him in a wave, seeking to reclaim him. "This rush-hour traffic . . ." He sighed, his voice trailing off.
"Hunh? Ruddy, are you awake?"
"Hunh?"
"Darling, the telephone!"
Wreeeeeiiiiiii . . .
In one stride of consciousness, he conquered his sleep and pushed his feet to the floor, reached out to the bedside table and lifted the receiver. He cleared his throat and spoke professionally: "Captain Rudolph Turner, speaking."
A woman's sharp, crisp voice sang over the wire: "Ruddy, Mary Jane . . . Mary Jane Woodford."
"Yeah, Mary Jane. What is it? What's up?"
"Who is that, Ruddy?"
"Wait, Agnes. I'm trying to talk. Switch on the light."
Richard Wright (4 september 1908 28 november 1960)
De Indische schrijfster Kiran Desai werd geboren op 3 september 1971 in New Dehli.
Uit: Hullabaloo In The Guava Orchard
That summer the heat had enveloped the whole of Shahkot in a murky yellow haze. The clutter of rooftops and washing lines that usually stretched all the way to the foothills at the horizon grew blurred and merged with the dust-filled sky.
'Problems have been located in the cumulus that have become overly heated,' read Mr. Chawla from the newspaper. 'It is all a result of volcanic ash thrown up in the latest spurt of activity in Tierra del Fuego.'
And a little later he reported to whomever might be listening: 'The problem lies in the currents off the West African coastline and the unexplained molecular movement observed in the polar ice-caps.'
And: 'Irag attempts to steal monsoon by deliberately creating low pressure over desert provinces and deflecting winds from India.'
And even: 'Hungarian musician offers to draw rain clouds from Europe to India via the music of his flute.'
'Why can't they think of serious solutions?' asked Mr. Chawla. 'It is too hot to fool about with Hungarian musicians.'
Shahkot boasted some of the highest temperatures in the country and here there were dozens of monsoon-inducing proposals. Mr. Chawla himself submitted a proposal to the forestry department for the cutting and growing of vegetation in elaborate patterns; the army proposed the scattering and driving of clouds by jet planes flying in a special geometric formation; the police a frog wedding to be performed by temple priests.
Vermaji of the university invented a giant fan which he hoped would attract the southern monsoon clouds by creating a wind tunnel moving north toward the Himalayas, and he petitioned the Electricity Supply Board for enough power to test it. Amateur scientists from Mr. Barnala of Tailor Gully to Miss Raina from Sainik Farms area attended trade fairs where they displayed instruments that emitted magnetic rays and loud buzzing sounds. Everyone in the town was worried. The mercury in the police station thermometer exceeded the gradations Kapoor & Sons Happy Weather Company had seen fit to establish, leaping beyond memory and imagination, and outdoing the predictions of even Mr Chawla's mother, Ammaji, who liked to think she knew exactly what the future would bring.
It was a summer that sent the dizzy pulse of fever into the sky, in which even rules and laws that usually stood straight and purposeful grew limp, like plants exposed to the afternoon sun, and weak. The heat softened and spread the roads into sticky pools of pitch and melted the grease in the Brigadier's mustache so that it drooped and uncurled, casting shadows on his fine, crisp presence.
Kiran Desai (New Dehli, 3 september 1971)
De Uruguayaanse schrijver, essayist en journalist Eduardo Hughes Galeano werd geboren op 3 september 1940 in Montevideo. Zie ook
Uit: Mirrors
MEXICANS
Tlazoltéotl, Mexicos moon, goddess of the Huasteca night, managed to elbow her way into the macho pantheon of the Aztecs.
She was the most mothering of mothers, who protected women in labor and their midwives, and guided seeds on their voyage to becoming plants. Goddess of love and also of garbage, condemned to eat shit, she embodied fertility and lust.
Like Eve, like Pandora, Tlazoltéotl bore the guilt for mens perdition; women born in her times lived condemned to pleasure.
And when the earth trembled, in soft vibrations or devastating earthquakes, no one doubted: It is she.
***
DJANGO
Born in a gypsy caravan, he spent his early years on the road in Belgium, playing the banjo for a dancing bear and a goat.
He was eighteen when his wagon caught fire and he was left for dead. He lost a leg, a hand. Goodbye road, goodbye music.
But when they were about to amputate, he regained the use of his leg. And from his lost hand he managed to save two fingers and become one of the best jazz guitarists in history.
There was a secret pact between Django Reinhardt and his guitar. If he would play her, she would lend him the fingers he was missing.
When James Merrill and I first met we didn't take to each other. If someone had told me that day that we would be friends for forty years, I would have thought they were joking. It was the hot summer of 1950; I and my first husband, Jonathan Bishop, were in Europe on a postponed honeymoon. We had come to Austria to stay with Lynn and Ted Hoffman, who were working at the Salzburg Seminar. An acquaintance from Harvard, Claude Fredericks, was in town, too, and they arranged for all of us to have lunch and go for a swim in a nearby lake. Both Lynn and I were fond of Claude, and hoped to find the friend he was traveling with, another young poet, equally likable. But Jimmy Merrill was a disappointment. Compared to Claude he seemed both coolly detached and awkwardly self-conscious. He was thin and pale and shortsighted, with thick black-rimmed spectacles (later he would wear contact lenses). Though only twenty-four, he was clearly already an intellectual and an aesthete. He appeared to have read everything and, worse, to be surprised at our ignorance. The lake turned out to be a large light-struck shiny pond, mainly surrounded by woods. Fallen tree trunks littered the steep, sandy margin, and more floated offshore. The water was a clear, dark brown, and very deep; a top layer had been warmed by the sun, but below it was icy, and choked with the rubbery yellow and green straps of water weeds. Most of us splashed about briefly and then waded out, but Jimmy stayed longer; and in spite of his weedy appearance he turned out to be a skilled swimmer. Unlike professional athletes, who often seem to be fighting the water, attacking it with violent slapping assaults and throwing off sprays of liquid shrapnel, Jimmy hardly broke the surface as he swam. The dark wet element parted smoothly for him as it might have for some long, elegant pale fish. When he finally waded out, however, he again seemed chilly and ill at ease. As his memoir of those years declares in its title, Jimmy was A Different Person then, in both senses of the phrase. He was different from most other persons, and he was different from the person he would become. Most of us change as we age, but Jimmy changed more than most. He not only became more confident and better-lookingeventually elegantly handsomehe also became kinder, more generous, and more sympathetic. He never quite became an ordinary person, but his instinctive scorn of fools, once only half-concealed by good manners, relaxed and gave way to a detached, affectionate amusement, such as a highly civilized visitor from another planet might feel. Perhaps that is why he eventually seemed so much at home with the otherworldly beings he and David Jackson contacted through the Ouija board.
Uit: Kurz ist das Leben (Vertaald door Eric Boemer)
Levickij öffnete die Augen und versuchte sich sofort wieder an eine Metapher zu erinnern, die er gestern vergessen hatte »Des Vollmonds Pfefferminztablette «? »Die krumme Banane des Halbmonds «? Irgendwas in dieser Art, wenn auch bedeutender im Geist.
Die Metaphern kamen nachts, wenn er schon im Bett lag. Der Maestro bummelte mit den Notizen. Früher konnte er sie bis zum Morgen im Gedächtnis halten. Heute war es zur Regel geworden, dass er sie, nicht ohne ein Gefühl der Befriedigung, wieder vergaß. Die vergebene Chance eines kleinen sprachlichen Abenteuers.
Levickij richtete seinen Blick auf ein weißes, der Farbe einer Ambulanz nachgestaltetes Tischchen. Er bemerkte die gewaltige, mit dorischen Figurationen geschmückte Torte. Er begann, die dünnen, gewundenen Kerzen zu zählen.
Mein Gott, dachte Levickij, noch ein Geburtstag.
Diese Phrase war es wert, sie für die Reporter aufzusparen:
»Mein Gott! Noch ein Geburtstag! Was für eine angenehme Überraschung
siebzig Jahre!«
Er stellte sich die Schlagzeilen vor:
»Russischer Schriftsteller feiert seinen Siebzigsten in der Fremde«. »Die Bücher des Jubilars erscheinen überall, mit Ausnahme von Moskau«. Und schließlich: »O mein Gott, ein weiterer Geburtstag!«
Levickij duschte, zog sich an. Griff nach der Post. Die Gattin war offensichtlich in Sachen Geschenke unterwegs. Gerlinda ein Geschöpf zwischen Verwandter und Dienstbotin umarmte ihn. Der Maestro unterbrach sie mit den Worten:
»Du bist im Testament berücksichtigt.«
Das war ein alter Scherz zwischen ihnen.
Sie fragte:
»Tee oder Kaffee?«
»Kaffee bitte.«
»Welchen möchten sie?«
»Den braunen, wahrscheinlich.«
Dann hörte er:
»Sie werden von einer Dame erwartet.«
Schnell fragte er:
»Aber nicht die mit dem Zopf?«
»Sie hat irgendeine Rarität mitgebracht. Ich glaube ein Buch. Sie sagte eine Inkunabel.«
Levickij zitierte lächelnd:
»De ses mains tombe le livre,
Dans leguel elle n'avait rien lu.
(Aus ihrer Hand fiel ein ungelesenes Buch )«
Regina Gasparjan saß seit mehr als einer Stunde in der Halle. Zum Ausgleich reichte man ihr Kaffee mit Brötchen. Nichtsdestoweniger war das ziemlich erniedrigend. Man hätte sie in den Salon bitten können. Ihre Ehrfurcht mischte sich mit beleidigtem Unbehagen.
Sergej Dovlatov (3 september 1941 - 24 augustus 1990)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter, schrijver en striptekenaar Lino Wirag werd geboren in 1983 in Pforzheim. Wirag studeerde literatuurwetenschappen en kunstgeschiedenis in Freiburg, creatief schrijven en cultuurjournalistiek in Hildesheim en kunst in het Finse Uusikaarlepyy. Hij publiceerde in tijdschrijften, magazines en kranten. In 2005 ontwikkelde hij het format Live.Poetry. Bij deze combinatie van Poetry Slam en theatersport laten schrijvers in interactie met het publiek teksten ontstaan.
Nu komt het donker met zijn zoet Berouw en met zijn week verdriet. Nu stijgt verlangens lauwe vloed Ter lippen... en gij zijt er niet.
Gij zijt hier niet... ik luister stil Naar 't suien van de wind der nacht, Die stadig uit het duister wil Verschijnen... waar ik op u wacht.
Maar 't ondoorgrondelijke zwart Kiert nimmer open voor uw voet. En 't jagend bonzen van mijn hart Draagt niet tot u, die kòmen moet,
Die mòet en die niet komen zult, Niet komen zult, hòe lang ik wacht. En mijn wanhopig ongeduld Verschrei 'k ellendig in de nacht.
Geluk
Toen zagen wij de wolken kruien En wachtten door de zwoele dag Het breken van de donderbuien In regenvlaag en hagelslag.
En de avond daalde en geen vertroosten Van koelte en geen verkwikken kwam. Toen barstte s nachts het grommend oosten In blauwe gloed en rode vlam.
Wij haalden onze adem ruimer En zonken uit de lauwe druk Tot Uwe grondeloze sluimer En waakten klaar is dát geluk?
Erkenning
Er is geen leed, er zijn geen tranen meer. 't Is al door Uwe liefdebrand verslonden.. De dood is als een schaûw voor u verzwonden. Wij zien slechts licht, wij zien alleen de Heer!
Willem de Mérode (2 september 1887 22 mei 1939)
Portret dooroor Alfred Löb, 1936
De Amerikaanse schrijver Chris Kuzneski werd geboren op 2 september 1969 in Indiana, Pennsylvania en verhuisde later naar Pittsburg, waar hij literatuur studeerde en op hoog niveau American football speelde. Na zijn studie doceerde hij Engels en coachte een aantal footballteams. In 2002 debuteerde hij met The Plantation, dat zeer positief werd ontvangen.
Uit: Sign Of The Cross
Erik Jansen was about to die. He just didnt know how. Or why. After saying a short prayer, he lifted his head and tried to regain his bearings but couldnt see a thing. Saltwater burned his eyes and blurred his vision. He tried to wipe his face, but his hands were bound behind him, wrapped in thick layers of rope and attached to the frame of the boat. His legs were secured as well, tied even tighter than his arms, which meant there was no hope for escape. He was at their mercy. Whoever they were. They had grabbed him as he left his apartment and forced him into the back of a van. Very quiet, very professional. No time for him to make a scene. Within seconds they had knocked him out with a narcotic. He awakened hours later, no longer in the bustling city but on the open sea. Day was now night. His freedom was now gone. His life was nearly over. Jansen was tempted to scream but knew that would only make things worse. These werent the type of men who made mistakes. He could tell. If help was nearby, they wouldve gagged him. Or cut out his tongue. Or both. No way they wouldve risked getting caught. He had known them for less than a day but knew that much. These men were professionals, hired to kill him for some ungodly reason. Now it was just a matter of time.
Chris Kuzneski (Indiana, 2 september 1969)
De Duitse dichter en schrijver Johann Georg Jacobi werd geboren op 2 september 1740 op Gut Pempelfort bij Düsseldorf. Tegenwoordig is hij minder bekend dan zijn broer, de filosoof Friedrich Heinrich Jacobi, maar in zijn eigen tijd was hij een beroemd en zeer succesvol schrijver. Samen metChristoph Martin Wieland gaf hij in 1773 de Teutsche Merkur en later met Johann Jacob Wilhelm Heinse Iris, een literair blad voor Frauenzimmer. Dit bood ook een podium voor de jeugdgedichten van Goethe, die later overigens niet veel op had met de lyriek van Jacobi zelf. Jacobi bekleedde als eerste protestant aan de universiteiot van het katholieke bolwerk Freiburg.
Trauer der Liebe Wo die Taub' in stillen Buchen Ihren Tauber sich erwählt, Wo sich Nachtigallen suchen, Und die Rebe sich vermählt; Wo die Bäche sich vereinen, Ging ich oft mit leichtem Scherz, Ging ich oft mit bangem Weinen, Suchte mir ein liebend Herz.
O, da gab die finstre Laube Leisen Trost im Abendschein; O, da kam ein süßer Glaube Mit dem Morgenglanz im Hain; Da vernahm ich's in dem Winden, Ihr Geflüster lehrte mich: Daß ich suchen sollt und finden, Finden, holde Liebe, dich!
Aber ach! wo blieb auf Erden, Holde Liebe, deine Spur? Lieben, um geliebt zu werden, Ist das Los der Engel nur. Statt der Wonne fand ich Schmerzen, Hing an dem, was mich verließ; Frieden gibt den treuen Herzen Nur ein künftig Paradies.
Johann Georg Jacobi (2 september 1740- 4 januari 1814)
Karl Wingender maakte deze kopie naar een portret van een onbekende schilder
De Duitse schrijver Manfred Böckl werd geboren op 2 september 1948 in Landau an der Isar. Na zijn studie aan de universiteit van Regensburg was hij van 1973 tot 1976 redacteur bij de Passauer Neuen Presse. Sinds 1976 werkt hij als zelfstandig schrijver. Böckl begon met het schrijven van jeigdboeken. Sinds 1986 volgde een hele serie over de geschiedenis van Beieren, daarna ook historische romans en non-fictie boeken over de Duitse en Europese geschiedenis.
Uit : umava - Die Saga des Böhmerwaldes
Der Aufstieg hatte sie erschöpft, hatte ihnen die letzten Kräfte abverlangt. Dennoch hatte der Berg sie wie mit magischer Gewalt angezogen, hatte sie durch Filze und Urwald, über vereiste Hochmoore hinweg immer weiter nach oben gesaugt. Gelullt hatte sie sein Rauschen, während das Blut ihnen in den Ohren brauste. An eiszapfenüberkrusteten Granit- und Gneisschrunden waren sie vorübergezogen, hatten von Kristallwülsten überwucherte Bäche im Sprung überwunden. Bis zu den Gürteln waren sie in Schneefelder eingebrochen, dann wieder auf Händen und Füßen vom Wind abgefegte Hänge empor gekrochen. Jetzt, gegen Mittag des zweiten Wandertages, war ihnen der Gipfel greifbar nahe. Der immer noch weich von Süden einstreichende Föhnwind schien aufzufrischen; dann, nach den letzten Tannen-, Ahorn- und Fichten- Stämmen schweiften ihre Blicke plötzlich frei. Boleslav und Birg verharrten, als hätte ein Traumbild sie jäh in seinen Bann geschlagen. Unendlich, grenzenlos breitete sich nach allen Seiten das Meer der umava aus. Ein pelziger, schneebepuderter Bergrücken reihte sich an den nächsten, weiter und weiter, bis die Konturen in der Ferne im weichen Wabern des Horizonts verschwammen. Braun- und dunkelgrünfleckig war dieses Meer an manchen Stellen; an anderen wiederum schien sich Himmelslicht auf gleißenden Flächen zu spiegeln. Wipfelbärte von Nadelbäumen stachen da und dort wie erstarrte Spritzer aus dieser fast bewegungslosen ozeanischen Landschaft heraus; manchmal aber waren Einbrüche und Windwüstungen zu erkennen, und dort lag dann grau und schrundig das Gerippe des traumgebannten Meeres bloß; das Gestein, welches all dies aus seinem eigenen Zerfall hervorgebracht hatte. Licht- und Schattenbahnen zogen über die wie Walbuckel aufgleitenden und wieder abstreichenden Hügelflanken hin; während da beklemmende Schwärze aufzubrodeln schien, verflossen die Wogen dort zu pastellfarbener Weichheit. Unaufhaltsam, den ureigenen Gesetzen der Natur folgend, irrlichterte es über die verzauberte umava hin, und lange, sehr lange dauerte es, bis die beiden Waldläufer wieder Worte fanden.
Manfred Böckl (Landau an der Isar, 2 september 1948)
Theodor wuchs im Hause seines Vaters heran, des Bahnzollrevisors und gewesenen Wachtmeisters Wilhelm Lohse. Der kleine Theodor war ein blonder, strebsamer und gesitteter Knabe. Er hatte die Bedeutung, die er später erhielt, sehnsüchtig erhofft, aber niemals an sie zu glauben gewagt. Man kann sagen: Er übertrafdie Erwartungen, die er niemals aufsich gesetzt hatte.
Der alte Lohse erlebte die Größe seines Sohnes nicht mehr. Dem Bahnzollrevisor war nur vergönnt gewesen, Theodor in der Uniform eines Reserveleutnants zu schauen. Mehr hatte sich der Alte niemals gewünscht. Er starb im vierten Jahre des großen Krieges, und den letzten Augenblick seines Lebens verherrlichte der Gedanke, daß hinter dem Sarge der Leutnant Theodor Lohse schreiten würde.
Ein Jahr später war Theodor nicht mehr Leutnant, sondern Hörer der Rechte und Hauslehrer beim Juwelier Efrussi. Im Hause des Juweliers bekam er jeden Tag weißen Kaffee mit Haut und eine Schinkensemmel und jeden Monat ein Honorar. Es waren die Grundlagen seiner materiellen Existenz. Denn bei der Technischen Nothilfe, zu deren Mitgliedern er zählte, gab es selten Arbeit, und die seltene war hart und mäßig bezahlt. Vom wirtschaftlichen Verband der Reserveoffiziere bezog
Theodor einmal wöchentlich Hülsenfrüchte. Diese teilte er mit Mutter und Schwestern, in deren Hause er lebte, geduldet, nicht wohlgelitten, wenig beachtet und, wenn es dennoch geschah, mit Geringschätzung bedacht. Die Mutter kränkelte, die Schwestern gilbten, sie wurden alt und konnten es Theodor nicht verzeihen, daß er nicht seine Pflicht, als Leutnant und zweimal im Heeresbericht
genannter Held zu fallen, erfüllt hatte. Ein toter Sohn wäre immer der Stolz der Familie geblieben. Ein
abgerüsteter Leutnant und ein Opfer der Revolution war den Frauen lästig. Es lebte Theodor mit den Seinigen wie ein alter Großvater, den man geehrt hätte, wenn er tot gewesen wäre, den man geringschätzt, weil er am Leben bleibt.
Het zal de burgerij van deze stad, die in haar volkslied zingt dat d'eerbied van de lands-vorstin als kleinood wordt bewaard' ontgaan zijn, dat zij ook een republikeinse afgevaardigde had bij het stralende trouwfeest van Máxima en Willem-Alexander. Terwijl burgemeester Herman Kaiser als edelachtbare monarchist, althans als onberispelijk dienaar van de monarchie en mede-wegbereider van Máxima's pad tijdens haar inburgeringstocht door het koninkrijk, ingetogen de burgerlijke huwelijksvoltrekking zat mee te beleven, stond die Roermondse republikein op het Koningsplein in Amsterdam uitgelaten te demonstreren tegen de monarchie onder een hoed met de tekst Lang leve Willem de Laatste'. Nee, hij kwam tot zijn spijt niet in beeld tijdens Het Huwelijk, dat hij een enorme poppenkast en een vertoon van nationale kleinburgerlijkheid noemde. Die krasse kwalificaties gebruikte hij in de landelijke bladen, NRC en AD, die hij op hoge toon te woord stond als de Roermondenaar Hans Maessen, bestuurslid van het Nieuw Republikeins Genootschap, en ondernemer hier ter stede, die als ideaal koestert dat de monarchie moet worden geminimaliseerd in plaats van gemaximaliseerd. Zo'n ondernemende Hans toch. Een Don Quichotte ook die tegen windmolens vecht en in Roermond, dat groot geworden is door allerlei koninkrijken bij erfopvolging, weinig of geen medestanders zal vinden. Hij blijft eine prazeleer in de woestijn van de republiek. Wellicht heeft hij dat overwogen onderweg naar Amsterdam en pakte hij daarom zo mallotig uit.
Hij stond daar, behalve met die hoed, ook met een rode neus op, om zijn Limburgse afkomst te accentueren, zei hij, alsof hij de eerste president van de republiek Limburg alvast wilde tentoonstellen. Ik denk dat zijn mede-republikeinen hem voor een carnavals-Einzelgänger hebben aangezien, ook omdat hij beloofde dat hij met vastelaovend met drie man op straat zou verschijnen: de eerste met de tekst Ik ben dom', de tweede met Ik ben dommer' en de derde met Ik ben Willem-Alexander'.
Pierre Huyskens (2 september 1931 19 november 2008)
De Duitse schrijver Richard Voß werd geboren op 2 september 1851 op Gut Neugrape in Pommern. Toen hij jong was maakte hij vele reizen, vooral naar Italië. Hij studeerde in Jena en München. In zijn huis Bergfrieden" in Königssee en ook in de "Villa Falconieri" in Frascati ontving hij talrijke kunstenaars en mensen van adel.In 1884 werd hij bibliothecaris van de Wartburg. Hoewel hij getrouwd was hield hij er ook homosexuele verhoudingen op na, wat tot problemen in de omgang leidde met zijn relaties in de hogere kringen. Zijn bekendste roman is Zwei Menschen, die ook liefst driemaal werd verfilmd, voor het laatst in 1952.
Uit: Zwei Menschen
Sie hatten die Leiche hinaufgetragen in das Oberstockwerk des hochgelegenen Dolomitenhauses und sie in der großen, mit rötlichem Zirbenholz ausgetäfelten Stube aufbewahrt. Es war das Zimmer, darin Judith Platter während der langen Wintermonate ihre Pflanzen aufbewahrte, die unter ihrer Pflege so herrlich gediehen; das nämliche Zimmer war es, darin sie ihre Vögel hielt. Jeder der kleinen gefiederten Sänger kannte die Herrin; jeder begann laut zu singen, sobald die hohe schlanke Frauengestalt einem der Bauer sich näherte. Das würde sie nun nicht mehr. Schier traurig war es mit anzusehen, wie sich die gewaltigen Leonberger Hunde gebärdeten. Mit blutunterlaufenen Augen hielten sie unter den Felswänden, wo die Königsfrau am frühen Morgen unter den ersten Frühlingsblüten sterbend gefunden ward, bei der Abgestürzten Wache. Wer die Verunglückte berühren wollte, mußte gewärtig sein, von den wütenden Tieren angefallen und niedergerissen zu werden; und unter Lebensgefahr, deren er nicht achtete, trat der Bergpriester zu der mit dem Tode Ringenden. Als dann alles vorüber und Judith Platter eine ewig stille Frau geworden war, flößte das Heulen der Hunde dem Gesindel abergläubische Furcht ein.
De Italiaanse schrijver Giovanni Verga werd op 2 september 1840 geboren als oudste zoon in een welgestelde liberale Siciliaanse familie in Catania op Sicilië. Hij studeerde enige tijd rechten in Catania, maar brak die studie al snel af om zich aan de journalistiek en de literatuur te wijden. Zijn eerste roman (I carbonari della montagna) publiceerde hij in 1861 dankzij financiële steun van zijn vader. Eind jaren zestig verhuisde hij naar Florence, in 1872 streek hij neer in Milaan.
Daar publiceerde hij ook zijn belangrijkste boeken: de verhalenbundel Vita dei campi en de romans I Malavoglia en Mastro Don Gesualdo (1889). De boeken waren bedoeld als eerste delen in een cyclus van vijf romans, die Verga echter niet voltooide. In 1894 keerde hij terug naar zijn geboortehuis, dat nu in gebruik is als museum. Verga was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Verisme, de Italiaanse variant van het naturalisme.
Uit: Het huis bij de mispelboom(I Malavoglia, vertaald door André M. Pols)
Voor Ntoni was het stellig geen pretje meer wanneer hij elke lieve dag op zee moest en zijn ruggegraat kraakte van het roeien. Maar als de zee woest was en ze allen meteen wou opzwelgen, vissers en Provvidenza en al de rest, dan toonde de jongen toch een groter hart dan de zee. Dat is het bloed van de Malavoglia, zei grootvader Ntoni; en dan had je hem moeten zien aan de zeilboom, met zijn haar in de wind, terwijl de boot over de baren dobberde als een verliefde witvis. De Provvidenza, ofschoon oud en gerepareerd, waagde zich dikwijls op hoge zee ter wille van de vis, want uit het dorp waren er nu veel boten, die als het ware de zee met bezems uitveegden. Ook op dagen, wanneer de wolken laag hingen over Agnone en de horizon in het oosten somber was, zag men altijd de Provvidenza als een klein zakdoekje heel, heel ver op de loodkleurige zee en iedereen zei dat meester Ntoni en zijn jongens hun ongeluk gingen zoeken met een kandelaar. Maar meester Ntoni antwoordde daarop dat hij zijn brood ging zoeken, die groen zag als gras, en de huisjes van Trezza enkel nog witte vlekjes waren, zo ver lagen ze van de kust, en er rondom hen heen niets anders was dan water, dan begon hij van louter tevredenheid met zijn kleinzoons te praten. Wanneer s avonds de Provvidenza zichtbaar werd achter de rotsen, ijlde la Longa naar het strand om te kijken naar de vis, die in de manden spartelde en de bodem van de boot als met zilver bedekte. En vóórdat iemand een mond had opengedaan, sprak meester Ntoni: Een kwintaal, of een kwintaal vijfentwintig en je kon erop aan dat hij zich niet om één rotolo vergiste. En de hele avond door babbelde hij maar, terwijl de vrouwen het zout met keistenen fijnstampten; en dan telden ze de vaatjes één voor één en oompje Crocifisso kwam kijken en stelde met gesloten ogen zijn prijs en Piedipapera maakte kabaal met handen en voeten, totdat Crocifisso het eens was. Dat lawaai van Piedipapera hoorden ze graag, zo kwamen ze niet in onmin met de anderen; en achteraf bracht Piedipapera hun het geld in een zakdoek en la Longa telde het voor haar schoonvader uit en zei: Dit is voor het huishouden en dat voor de huur. .
Giovanni Verga 2 september 1840 27 januari 1922)
De Franse dichter, schrijver en politicus Paul Déroulède werd op 2 september 1846 geboren in Parijs. Hij debuteerde als dichter onder het pseudoniem Jean Rebel in de Revue Nationale (Nationaal Tijdschrift). Hij maakte ook carrière als toneelschrijver. In 1869 verscheen het stuk Juan Strenner van zijn hand. Dit stuk werd opgevoerd in de Théâtre Français. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog was hij militair. Hij raakte bij de Slag bij Sedan gewond en werd door de Duitsers gevangen genomen. Hij werd als krijgsgevange naar Breslau (Wrocław) gevoerd, maar wist te ontsnappen. Hij sloot zich weer aan bij het Franse leger en diende onder Antoine Chanzy en Charles Denis Bourbaki. Vervolgens maakte hij de desastreuze aftocht naar Zwitserland (februari 1871) mee. Déroulède nam deel aan de onderdrukking van de Commune van Parijs en nam, als luitenant, ontslag uit het leger.
Paul Déroulède legde zich na de Frans-Duitse oorlog aanvankelijk toe op het schrijven van patriottische gedichten. In 1872 verscheen de nationalistische dichtbundel Chants du Soldat. Deze dichtbundel genoot een enorme populariteit en Déroulède werd een beroemdheid. In 1875 verscheen het vervolg, Nouveaux Chants du Soldat. In 1877 legde Déroulède de laatste hand aan zijn toneelstuk L'Hetman. Ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van 1878, die in Parijs werd gehouden, de hymne Vive la France, die op muziek werd gezet door Charles Gounod. Zijn drama La Moabite, werd om religieuze grond gecensureerd. Paul Déroulède richtte in 1882 met historici Henri Martin en Félix Faure de Ligue des Patriotes ("Patriottische Liga") op. Deze buitenparlementaire organisatie was voorstander van een nieuwe oorlog met Duitsland om de smadelijke nederlaag van 1871 te wreken. De Ligue des Patriotes, die al snel 182.000 leden telde, voedde de revanchegedachte. Aanvankelijk was Déroulède vicevoorzitter, en Faure voorzitter van de Ligue, maar in maart 1885 volgde Déroulède Faure op als voorzitter.
Monsieur le Hulan(Fragment) conte de Noël
I
Ceci, mes enfants, n'est pas une fable. Ou le rossignol qui me l'a conté Est bien le menteur le plus effroyable Qui du ciel sur terre ait jamais chanté. D'ailleurs, lorsque vous m'aurez écouté, Vous verrez que rien n'est moins incroyable.
II
Voici donc, sauf l'air et sauf le refrain, Ce que l'oiselet dit en son langage : Ceci se passait dans un bon village Peut-être alsacien, peut-être lorrain, Tous les deux peut-être, en tout cas je gage, Près de la Moselle et non loin du Rhin.
III
La nuit de Noël brillait radieuse, Et sous tous les toits, dans tous les foyers, Les petits enfants bénis et choyés Dormaient le sommeil de l'enfance heureuse, Non sans avoir mis d'une main pieuse Près des gros chenets leurs petits souliers.
Paul Déroulède (2 september 1846 - 30 januari 1914)
Groote houtblokken brandden in den open haard. Er kropen lange, gele, gretig likkende vlammen over. Af en toe sloeg de wind in en dan veranderden ze van kleur, werden rood, en gingen even liggen. Het gebeurde ook dat wat regendruppels of zelfs wat sneeuw of een franje ijs van de boomen door den schoorsteen vielen; dan kregen de vlammen een blauwen en groenen schijn, sisten en verdwenen voor een langer tijdje tusschen de blokken. Daarna laaiden ze weer geel op, zoemden en knalden soms even en vulden de kamer met een zacht, beweeglijk schijnsel en een sterken harsgeur.
Gun Sedgwick lag in een zetel bij het vuur, met zijn laarzen op den rooster en het hoofd achterover tegen de leuning. Zijn oogleden waren dichtgevallen; een sigarettepeuk smeulde los tusschen zijn lippen. Ze waren naar hier gekomen uit beschavingsmoeheid, verveeld door de Oude Wereld, door een leven zonder horizon, door een werk zonder uitkomst; moede van de menschen en hun ideologieën, moede van zichzelf en hun vergeefsche pogingen om zich een leven mét zin in het warrelbedrijf van ginder op te bouwen. Een dag, voor het te laat was, had hij het besluit genomen. Hij had de gluiperige neurasthenie weggetrapt en met de nonchalance van den zieke, die zich tot elken prijs wil helpen, zonder gewetensstrubbeling het geld uit de hem toevertrouwde kas geleend. Hij kon het later nog teruggeven, dacht hij, en wat er ook mocht gebeuren: de maatschappij was hem dat wel verschuldigd, ze had hem ziek gemaakt, ze mocht hem nu ook genezen. Maar hij had niet alleen dat genomen. Hij was naar de vrouw toegegaan die hij in zijn jeugd had verafgood, die hij juist daardoor - doordat hij niet tijdig een compromis had weten te sluiten tusschen hemel en aarde - had verloren, maar die hij, ook juist daardoor - vanwege dat verlies - later, bij alle andere, nooit had kunnen vergeten. Hij wist dat ook zij hem nog liefhad, en eveneens in haar kring verkwijnde, verschrompelde met al haar schitterende ideeën van eertijds. En hij nam haar met dezelfde nonchalance als hij het geld uit de safe had gelicht. En samen waren ze naar de Nieuwe Wereld gevlucht, zonder iets van de Oude mede te nemen, zelfs hun oude kleeren niet, en zelfs het geld niet. In een filiaal van een overzeeschen outfitter hadden ze een paar gloednieuwe pakken gekocht, op een bank hadden ze al het geld voor vreemde munt gewisseld, deze in hun zakken laten glijden, en zoo waren ze scheep gegaan.