Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-01-2010
Henry Handel Richardson, Charles Palissot de Montenoy, Douglas Jerrold, Heinrich Wilhelm von Gerstenberg, Hermann von Weinsberg, Jacob Balde S.J.
In a shaft on the Gravel Pits, a man had been buried alive. At work in a deep wet hole, he had recklessly omitted to slab the walls of a drive; uprights and tailors yielded under the lateral pressure, and the rotten earth collapsed, bringing down the roof in its train. The digger fell forward on his face, his ribs jammed across his pick, his arms pinned to his sides, nose and mouth pressed into the sticky mud as into a mask; and over his defenceless body, with a roar that burst his ear-drums, broke stupendous masses of earth.
His mates at the windlass went staggering back from the belch of violently discharged air: it tore the wind-sail to strips, sent stones and gravel flying, loosened planks and props. Their shouts drawing no response, the younger and nimbler of the two he was a mere boy, for all his amazing growth of beard put his foot in the bucket and went down on the rope, kicking off the sides of the shaft with his free foot. A group of diggers, gathering round the pit-head, waited for the tug at the rope. It was quick in coming; and the lad was hauled to the surface. No hope: both drives had fallen in; the bottom of the shaft was blocked. The crowd melted with a "Poor Bill God rest his soul!" or with a silent shrug. Such accidents were not infrequent; each man might thank his stars it was not he who lay cooling down below. And so, since no more washdirt would be raised from this hole, the party that worked it made off for the nearest grog-shop, to wet their throats to the memory of the dead, and to discuss future plans.
Henry Handel Richardson (3 januari 1870 20 maart 1946)
Depuis quelques années, madame, il s' est formé dans cette capitale une association entre plusieurs gens de lettres, les uns d' un mérite reconnu, les autres d' une réputation plus contestée, qui travaillent à ce fameux dictionnaire de toutes les connaissances : ouvrage qui en suppose beaucoup à ceux qui le rédigent. Personne n' a peut-être plus de vénération que moi pour les mains laborieuses qui construisent ce pénible monument à la gloire de l' esprit humain.
Tous ces messieurs se disent philosophes, et quelques-uns le sont.
Mais parmi ceux même d' entre eux à qui l' on accorde le plus de talens, on est fâché d' avouer qu' il s' en trouve qui ont presque rendu le mérite et la raison haïssables dans leurs écrits.
Ils ont annoncé la vérité, ou ce qu' ils ont pris pour elle, avec un faste qu' elle n' eut jamais. On vit à la
tête de quelques productions philosophiques, un ton d' autorité et de décision, qui, jusqu' à présent,
n' avait appartenu qu' à la chaire. On transporta à des traités de morale, ou à des spéculations métaphysiques, un langage que l' on eût condamné, par-tout ailleurs, comme celui du fanatisme. j' ai vécu, disait l' un ; j' écris de Dieu, disait fastueusement l' autre ; jeune homme, prends et lis, écrivait-il encore ; ô homme ! écoute, voici ton histoire, s' écriait un troisième.
Charles Palissot de Montenoy (3 januari 1730 - 15 juni 1814)
It has happened to the writer that two, or three, or ten, or twenty gentlewomen have asked him--and asked in various notes of wonder, pity, and reproof -
"What could have made you think of Mrs. Caudle?
"How could such a thing have entered any man's mind?"
There are subjects that seem like rain drops to fall upon a man's head, the head itself having nothing to do with the matter.The result of no train of thought, there is the picture, the statue, the book, wafted, like the smallest seed, into the brain to feed upon the soil, such as it may be, and grow there.And this was, no doubt, the accidental cause of the literary sowing and expansion--unfolding like a night-flower--of MRS. CAUDLE.
But let a jury of gentlewomen decide.
It was a thick, black wintry afternoon, when the writer stopt in the front of the playground of a suburban school.The ground swarmed with boys full of the Saturday's holiday.The earth seemed roofed with the oldest lead, and the wind came, sharp as Shylock's knife, from the Minories.But those happy boys ran and jumped, and hopped, and shouted, and--unconscious men in miniature!--in their own world of frolic, had no thought of the full-length men they would some day become; drawn out into grave citizenship; formal, respectable, responsible.To them the sky was of any or all colours; and for that keen east wind--if it was called the east wind--cutting the shoulder- blades of old, old men of forty --they in their immortality of boyhood had the redder faces, and the nimbler blood for it.
And the writer, looking dreamily into that playground, still mused on the robust jollity of those little fellows, to whom the tax-gatherer was as yet a rarer animal than baby hippopotamus.Heroic boyhood, so ignorant of the future in the knowing enjoyment of the present!And the writer still dreaming and musing, and still following no distinct line of thought, there struck upon him, like notes of sudden household music, these words--CURTAIN LECTURES.
Douglas Jerrold (3 januari 1803 8 juni 1857)
Portret door Sir Daniel Macnee
De Duitse dichter, schrijver en criticus Heinrich Wilhelm von Gerstenberg werd geboren op 3 januari 1737 in Tondern, Schleswig. Hij studeerde rechten in Jena en nam daarna dienst in het Deense leger. Na de veldtocht tegen de Russen verbleef hij twaalf jaar in Kopenhagen, waar hij Friedrich Gottlieb Klopstock ontmoette. Van 1775 tot 1783 was hij vertegenwoordiger van Denemarken in Lübeck. Als criticus formuleerde hij de uitgangspunten van de Sturm und Drang en trachtte hij zijn lezers enthousiast te krijgen voor het werk van Shakespeare.
Der Knabe
Du Amme mußt das Mädchen strafen;
Ich leide sie, das sag ich dir,
Nicht in dem Bette mehr bey mir.
Nur immer seh ich hin nach ihr,
Und kann dafür nicht schlafen!
An den Maler
Diese Spröde male mir,
Wie sich Amor neben ihr
Auf ein duftend Veilchen setzt,
Wie er seine Pfeile wetzt,
Wie er ihre Brust verletzt,
Wie er schnell ihr Herz bekehrt,
Und sie schnell mich küssen lehrt:
Aber ach! das kannst du nicht!
Ach! das kann ja Amor nicht!
Heinrich Wilhelm von Gerstenberg (3 januari 1737 1 november 1823)
Anno 1587 den 1. janvarii uff donnerstag newjars tag genant bin ich nach miner swacheit alß ich noch allerding gesont ware zum andern auß dem hauß in die kirch s. Jacob gangen und da die hoemiß gehoirt, godt gelobt und gedanckt und vor alle waß selich und gut were gebitten, denselben tag fort still gewest biß uff den abendt, do die portion mit gebrait gebessert wein geschenckt frolich gewest und daß newe jar mit ihesu besneidung angefangen.
Dieweil ich aber ihn etlichen verlitten jaren den haußgnosen zu Weinsbergh uff dissen tag ein neu jar in minem leben geschenckt, deß sie nach minem absterben zu gutter ermanung und warnong zum besten sulten gedencken, so wult ich es dißmail nit gern achter weghenlaissen und glichfalß ein newjar schencken. Waß es aber sin sult dar umb hab ich mich bekommert. Und hab gedacht daß nach minem abscheiden zwischn den haußgnoissen zu Weinsbergh nitzs erlichen nutzer und leiblicher were dan eindragt, derhalb ich innen gern etwaß zun neuwen jar willen geben, dar bei sie an die eindracht gedachten und die fest underhilten, es heischt aber eindragt zu latin concordia seu unanimitas, einhertzigheit da die hertzer aller hausgnoissen eineß sinß, meinong, und sitten im gutten, erlichen, und nutzsten weren.
Hermann von Weinsberg (3 januari 1518 23 maart 1597) 1540, 22 jaar oud, kunstenaar onbekend
David Shapiro, Christopher Durang, Jimmy Santiago Baca, Anton van Duinkerken, André Aciman, Nyk de Vries
De Amerikaanse dichter, criticus en historicus David Shapiro werd geboren op 2 januari 1947 in Newark, New Jersey. Hij studeerde aan de Columbia University en de University of Cambridge. Hij groeide op met in de buurt vberoemdheden als Warhol en trok op met iedereen van Beatles en Stones tot Ginsburg. Shapiro doceerde aan Columbia, Bard College, Cooper Union, Princeton University, en William Paterson University.
Song for Hannah Arendt
Out of being torn apart
comes art.
Out of being split in two
comes me and you. HA HA!
Out of being torn in three
comes a logical poetry. (She laughed but not at poetry.)
Out of the essential mistranslation
emerges an illegitimate nation.
Better she said the enraged
than the impotent slave sunk in the Bay.
Out of being split into thirteen parts
comes the eccentric knowledge of "hearts."
(Out of being torn at all
comes the poor-rich rhyme of not knowing, after all.)
And out of this war, of having fought
comes thinking, comes thought.
Voiceless
They were right who inveighed against
the voice,
too sexual an organ
the rabbis whose laryngologists
those who stopped a doctor
by their side like a singer
who refused to listen
and put a wall where voice had been
they died the lover of branches
of fire of the tape recorder used for good or ill your burning hair
If we were blind
and if we were known to listen
we would find one another
by your voice alone
(what you loved or Lillith loved was you and yes and permission)
SISTER. (to Philomena) You, with the little girl. Tell me about yourself.
PHILOMENA. Well, my little girl is three, and her name is Wendy.
SISTER. There is no Saint Wendy.
PHILOMENA. Her middle name is Mary.
SISTER. Wendy Mary. Too many Y's. I'd change it. What does your husband do?
PHILOMENA. I don't have a husband.
(Long pause)
SISTER. Did he die?
PHILOMENA. I don't think so. I didn't know him for very long.
SISTER. Do you sign your letters "Mrs." or "Miss"?
PHILOMENA. I don't write letters.
SISTER. Did this person you lost track of marry you befolre he left?
PHILOMENA. (sad) No.
SISTER. Children, you are making me very sad. (to Philomena) Did you get good grades in my class?
PHILOMENA. No, Sister. You said I was stupid.
SISTER. Are you a prostitute?
PHILOMENA. Sister! Certainly not. I just get lonely.
SISTER. (to Philomena and the audience both) The Mother Superior of my own convent may get lonely, but does she have illegitimate children?
ALOYSIUS. There was that nun who stuffed her baby behind her dresser last year.
(Sister stares at him)
ALOYSIUS. It was in the news.
SISTER. No one was addressing you, Aloysuis. Philomena, my point is that loneliness does not excuse sin.
PHILOMENA. But there are worse sins. And I believe Jesus forgives me. After all, he didn't want them to stone the woman taken in adultery.
SISTER. That was merely a political gesture. In private Christ stoned many women taken in adultery.
DIANE. That's not in the Bible.
SISTER. (suddenly very angry) Not everything has to be in the Bible. (to audience, trying to recoup) There's oral tradition in the Church. One priest tells another priest something, it gets passed down through the years.
PHILOMENA. But don't you believe Jesus forgives people who sin?
SISTER. Yes, of course. He forgives you, but he's tricky. You have to be truly sorry, and you have to truly resolve not to sin again, or else. He'll send you straight to hell just like the thief He was crucified next to.
PHILOMENA. I think Jesus forgives me.
SISTER. Well I think you're going to hell. (to Aloysius) And what about you? Is there anything the matter with you?
ALOYSIUS. Nothing. I'm fine.
Christopher Durang (Montclair, 2 januari 1949)
De Amerikaanse dichter en schrijver Jimmy Santiago Baca werd geboren in Santa Fe, New Mexico, op 2 januari 1952. Op tweejarige leeftijd werd hij door zijn ouders in de steek gelaten. Hij woonde enkele jaren bij zijn grootmoeder en werd daarna in een weeshuis geplaatst. Toen hij 21 was werd hij veroordeeld wegens drugsbezit en verdween hij voor zes en een half jaar in de gevangenis. In die tijd leerde hij zichzelf lezen en schrijven. Een medegevangene spoorde hem aan de gedichten die hij schreef voor publicatie op te sturen en zijn debuutbundel Immigrants in Our Own Land werd meteen goed ontvangen. In 1987 ontving hij voor zijn half-autobiografische Martin and Meditations on the South Valley de American Book Award for poetry. Andere bundels van hem zijn:C-Train and Thirteen Mexicans: Dream Boy's Story, Healing Earthquakes (2001), Set This Book on Fire (1999), In the Way of the Sun (1997), Black Mesa Poems (1995), Poems Taken from My Yard (1986), enWhat's Happening (1982)
Zijn tweede reis naar Italië, ondernomen in 1790, heeft een ingrijpende beteekenis gehad voor Goethe's ontwikkeling als lyrisch dichter. Zooals hij van den eersten zwerftocht in het klassieke landschap de voltooide Iphigenie auf Tauris meebracht, zoo schreef hij op den tweeden zijn Römische Elegien, die, in tegenstelling tot zijn jeugd-poëzie, niet langer de neerslag zijn van een zwoel en chaotisch gemoedsleven, doch de plastische weergave van een helder, omgrensd en aan maat gebonden genot. Thans bezingt hij niet meer de smart van een onbestembare weemoed, maar de vreugde van het oogenblikkelijk geluk en de liefde tot het ontroerend-nabije:
Oh, wie fühl ich in Rom mich so froh! gedenk' ich der Zeiten
Da mich ein graulicher Tag hinten im Norden umfing,
Trübe der Himmel und schwer auf meine Scheitel sich senkte,
Farb- und gestaltlos die Welt um den Ermatteten lag,
Und ich über mein Ich, des unbefriedigten Geistes
Düstre Wege zu spähn, still in Betrachtung versank.
Nun umleuchtet der Glanz des helleren Aethers die Stirne...
Zulk een verheldering van het gevoel maakt den getroebleerden Goethe der achttiende eeuw tot den verlichten Europeeër, die hij in de negentiende eeuw vooral geweest is. Het Europeanisme was reeds een ideaal van Voltaire; het werd een begeerenswaardige droom in de bewogen jaren na de Fransche Omwenteling; sommigen dachten het spoedig verwerkelijkt te zullen zien door den gemengden opmarsch van Napoleons Europeesche legerbenden. Ook Goethe streefde naar dat ideaal, niet zoozeer om algemeen-humanitaire beweegredenen als wel uit gehoorzaamheid aan zijn romantischen expansie-drang. Want bij de beoordeeling van Goethe's classicisme vergete men nooit, dat dit zijn oorsprong vond in een dóór-en-dóór romantisch gemoed. Het ontstond uit een behoefte aan innerlijke verruiming. Daarom kon het huwelijk tusschen Faust en Helena weliswaar Euphorion, den goedgedragene, voortbrengen, maar naar zijn wezen kon het geen gelukkig huwelijk zijn. De verruiming en verheldering van den Germaanschen droom door den Helleenschen geest schiep nog geen klaarheid en ruimte genoeg. Immers de Germaan had zich niet alleen met den Griek te verzoenen, doch de volledige Europeeër, die een kind uit deze verbintenis was, moest zich daarna vereenigen met de moederlijke wijsheid van het Oosten. Goethe's geestesgroei is een onophoudelijke expansie geweest, die deze romanticus zich enkel veroorloven kon, omdat hij, door zijn maatgevoel beheerscht, bij alle expansie zichzelf wist te blijven.
Anton van Duinkerken (2 januari 1903 - 27 juli 1968)
107th, very quiet, very narrow, tucked away around the corner, reminded me of those deceptively humble alleys where one finds stately homes along the canals of Amsterdam.
And 106th, as it descended toward Central Park, looked like the main alley of a small town on the Italian Riviera, where, after much trundling in the blinding light at noon as you take in the stagnant odor of fuel from the train station where you just got off, you finally approach a sort of cove, which you cant make out yet but which you know is there, hidden behind a thick row of Mediterranean pines,
over which, if you really strain your eyes, youll catch sight of the tops of striped beach umbrellas jutting beyond the trees, and beyond these, if you could just take a few steps closer, the sudden, spectacular blue of the sea.
To the west of Straus Park, however, the slice of Riverside and 106th had acquired a character that was strikingly Parisian, and with the fresh breeze which seems to swell and subside all afternoon long, you sensed that behind the trees of Riverside Park, serene and silent flowed an elusive Seine,
and beyond it, past the bridges that were to take you across, though you couldnt see any of it yet, was not the Hudson, not New Jersey, but the Left Bank not the end of Manhattan, but the beginning of a whole bustling city waiting beyond the treesas it waited so many decades ago when, as a boy, dreaming of Paris, I would go to the window, look out to the sea at night, and think that this was not North Africa at all, but the Ile de la Cité. Perhaps what lay beyond the trees was not the end of Manhattan, or even Paris, but the beginnings of another, unknown city, the real city, the one that always beckons, the one we invent each time and may never see and fear weve begun to forget.
There were moments when, despite the buses and the trucks and the noise of people with boom boxes, the traffic light would change and everything came to a standstill and people werent speaking, and the unrelenting sun beat strong on the pavement, and I would almost swear this was an early summer afternoon in Italy, and that what lay behind Riverside Park was not just my imaginery Seine, but the Tiber as well. What made me think of Rome was that everything here reminded me of the kind of place all tourists know well: that tiny, empty piazza with a little fountain, where, thirsty and tired with too much walking all day, you douse your face, then unbuckle your sandals, sit on the scalding marble edge of a Baroque fountain, and simply let your feet rest a while in what is always exquisitely clear, non-drinkable water.
Hij reed almaar rond op zijn motorfiets en nooit wist ik wat er in zijn hoofd omging. Op een dag volgde ik hem naar zijn hut in het bos. Ik liep naar het hokje toe en duwde de deur met kracht open. Voor mij lag languit achterover op de houten vloer de motorman. Hij keek op, kwam langzaam overeind en staarde me aan met een vreemd rood gezicht. Ik wilde iets zeggen, maar voor ik daarin slaagde, verdween de motorman zonder ooit terug te keren. Ik nam mijn intrek in het huisje en woonde er uiteindelijk ruim twintig jaar. Het is waar wat ze zeggen: elk nieuw huis moet beter zijn dan het vorige.
« Peu à peu, il revint près du quartier du Petit-Maroc. Sous la façade vieillotte d'une ancienne usine, sur un étal en plein vent, de jeunes pêcheurs vendaient des huitres très vertes qu'ils servaient avec un petit verre de vin blanc acide. Yorgos les trouva délicieuses. C'était une fracture dans son malheur diffus, cette fraîcheur coulant dans le palais. [...]
« Il s'enfonça dans le petit bourg de Penhoet, en bout de port, très près des Chantiers, longeant une cale vide de paquebot, avec ses plots, au fond, comme des bubons de béton. Les grosses et antiques grues étaient maintenant très proches et inaccessibles en même temps. Elles ne paraissaient même pas assez fortes pour soulever le poids qui engourdissait encore sa poitrine. Et des jardins, des sablières, et ce décor industriel et paisible à la fois, comme s'il était en construction et que les maçons étaient partis. Un navire dans l'estuaire, remontant vers Nantes. Des oiseaux, par milliers, constellant le ciel laiteux.
« Il fit en tremblant quelques croquis mais ils lui semblèrent tous ratés. Il marcha vite et longtemps, refit une nouvelle fois le tour du port et de la zone navale, reconnaissant le paysage et le découvrant comme au premier jour, c'était ça la poésie de Saint-Nazaire, rien pour attirer l'il, mais tant d'images que l'on n'oubliera jamais. Il évoqua tous ces marins pour qui c'était le quotidien des ports. Il pensa un moment à Spilliaert, ce peintre qu'il avait découvert, un jour, en passant par Ostende. »
Jean-Bernard Pouy (Parijs 2 januari 1946)
De Noorse schrijver Hans Herbjørnsrud werd geboren op 2 januari 1938 in Heddal, Telemark. Hij werkte een tijd als leraar en bestiert sinds 1976 de boerderij van zijn ouders in de buurt van Notodden. Daamee zet hij een lange traditie van zijn land voort en leidt hij een dubbelleven als boer en schrijver. Op zijn relatief late debuut in 1979 met de prozabundel Vitner volgden zes dunne boekjes met verhalen van verschillende lengte. Gold hij eerst nog als een geheime tip en als een schrijvers schrijver, nu krijgt hij voor zijn werk in heel Scandinavië waardering. Ook is zijn werk vertaald in het Duits, Engels, Frans, Russisch, Tsechisch, Sloveens, Hongaars, Hindi en Bangla.
Uit: Die Brunnen (Vertaald door Ulrich Sonnenberg)
Ich muss mich beeilen, um diese Geschichte zu schreiben. Ich muss bald hier raus. Heute Abend kommen meine Schwiegertochter Ting Ting und mein Enkel Man Lok zu Besuch. Anna wird sie um 20:45 Uhr am Busbahnhof abholen, sie sollen hier in meinem Arbeitszimmer im Backhaus wohnen.
Bis sie kommen, muss meine Geschichte fertig sein. Es eilt. Ich muss raus. Die Zeit ist knapp. Ich laufe und schreibe und laufe.
6:04:53, die Uhr zeigt 6:04:53, ich biege von der Treckerspur ab, hebe beide Arme vors Gesicht und kämpfe mich durch das dichte Fichtengehölz hinunter zu dem kleinen Fluss. An der Böschung vor dem Biberdamm bleibe ich einen Augenblick stehen, verschnaufe und beiße mir auf die Zungenspitze.
Es eilt. Mir bleibt doch nur der heutige Tag für meine Geschichte. Ich habe am Telefon gehört, dass Man Lok inzwischen ein Zweibeiner geworden ist und in Oslo über den Fußboden wackelt.
Sie müssen den Hörer auf den Boden gelegt haben, denn die taumeligen Schritte unseres Enkelkindes dröhnten mir direkt ins Ohr. Es eilt, ich breite die Arme aus und balanciere vorsichtig über den Biberdamm; mit dem Joggingstein in der geballten Faust über den blanken Wasserspiegel des Weihers, und mit gespreizten Fingern über das Durcheinander aus Zweigen und Ästen an der Unterseite der Böschung. Bei jedem meiner Schritte zeigen sich leichte Wellen auf dem reglosen Wasser des Tümpels.
Dann bin ich auf der anderen Seite und laufe den Pfad durch den Erlenwald bis zur Heddøla. 6:06:13, ich folge dem Weg flussaufwärts und laufe jetzt immer schneller, obwohl der Fluss reißender wird und ich gegen den Strom laufe. Mou, keiwai und gwei, murmele ich. Sie haben mir erzählt, dass Man Lok ein chinesisches Bilderbuch bekommen hätte und er die Wörter seiner Eltern nachzuahmen versucht,
während er sich die Bilder ansieht. Er kann bereits drei Wörter Chinesisch, haben sie gesagt und mir erklärt, mou bedeutet niemand, keiwai heißt merkwürdig und gwei ist ein Gespenst.
Hans Herbjørnsrud (Heddal, 2 januari 1938)
De Britse dichter Peter William Redgrove werd geboren op 2 januari 1932 in Kingston upon Thames, Surrey. Hij werd opgeleid aan Taunton School, and Queens' College, Cambridge, waar hij de dichters Ted Hughes en Harry Guest ontmoette. Hij doceerde aan de University van Buffalo in 1961/2, en was Gregory Fellow aan de University of Leeds.
Tapestry Moths
I know a curious moth, that haunts old buildings,
A tapestry moth, I saw it at Hardwick Hall,
More glass than wall full of great tapestries laddering
And bleaching in the white light from long windows.
I saw this month when inspecting one of the cloth pictures
Of a man offering a basket of fresh fruit through a portal
To a ghost with other baskets of lobsters and pheasants nearby
When I was amazed to see some plumage of one of the birds
Suddenly quiver and fly out of the basket
Leaving a bald patch on the tapestry, breaking up as it flew away.
A claw shifted. The ghosts nose escaped. I realised
It was the tapestry mohts that ate the colours like the light
Limping over the hangings, voracious cameras,
And reproduced across their wings the great scenes they consumed
Carrying the conceptions of artists away to hang in the woods
Or carried off never to be joined again or packed into microscopic eggs
Or to flutter like fragments of old arguments through the unused kitchens
Settling on pans and wishing they could eat the glowing copper
The lamb-faced moth with shining amber wool dust-dabbing the pane
Flocks of them shirted with tiny fleece and picture wings
The same humble mask flaming in the candle or on the glass bulb
Scorched unwinking, dust-puff, disassembled; a sudden flash among the hangings
Like a window catching the sun, it is a flock of moths golden from eating
The gold braid of the dress uniforms, it is the rank of the familys admirals
Taking wing, they rise
Out of horny amphorae, pliable maggots, wingless they champ
The meadows of fresh salad, the green glowing pilasters
Set with flowing pipes and lines like circuits in green jelly
Later they set in blind moulds all whelked and horny
While the moth-soup inside makes itself lamb-faced in
The inner theatre with its fringed curtains, the long-dressed
Moth with new blank wings struggling over tapestry, drenched with its own birth juices
Tapestry enters the owls, the pipistrelles, winged tapestry
That flies from the Hall in the night to the street lamps,
The great unpicturing wings of the nightfeeders on moths
Mute their white cinders . . . and a man,
Selecting a melon from his mellow garden under a far hill, eats,
Wakes in the night to a dream of one offering fresh fruit,
Lobsters and pheasants through a green fluted portal to a ghost.
De zon daalde lager aan de westerkim en wierp eenen valen, treurigen glans over het stille landschap. Overal schudd'en de boomen hunne gele bladeren af en het avondwindje, dat zich zachtjes verhief, ritselde geheimzinnig door loover en twijgen. Hier en daar stapten de paarden langzaam, met gebogen kop - hun slavenleven schier bewust - vóor den ploeg en trokken lange, rechte voren door de naakte velden.
In het Meierboschje kleurden zich, met de bonte najaarstinten, de bladeren van het kreupelhout, en de bramen en hagedoornen hingen er hunne zwartviolette en roode beziën tusschen.
Aan den voet van eenen der populieren hield een boer zich reeds zoolang roerloos, alsof hij er dood stonde. Hij was op zijn zondagsch uitgedost, had eenen zwaren eiken stok in de rechterhand en een pakje in den blauwen neusdoek aan den linkerarm. Hij zag er buitengewoon zuiver en zindelijk uit. Zijn blauwe kiel was versch gewasschen en gestreken; hagelblank keek zijn hemd aan den hals uit; zijne hooge schoenen met lederen snoeren blonken als spiegels; en men mocht vermoeden, dat hij de zwart en geel gestreepte broek zoo kort droeg om ze niet te bevuilen.
Alhoewel zijn gelaat glad geschoren was, toch schuilde er, onder de grove haren pet, een aangezicht, dat zeker aan weinige lieden bevallen kon. Het groote hoofd was als tusschen de sterke schouders gedrukt. De diepliggende oogen zaten vol wantrouwen en ontevredenheid. Dat alles maakte, met het donkerrood, dik gelaat, den buitengewoon breeden stompneus tusschen de bolle wangen, de zware, hangende onderlip iets waarlijk terugstootends.
De man hield den strakken blik onafgewend naar den boomgaard der groote hoeve, die een weinig verder, lager naar het dorpje toe, zich verhief. Kalkoenen, hanen en hennen zworven er kakelend en kraaiend rond; een levenslustig veulen liep hinnikend tusschen de fruitboomen; een pauw liet op eene korenmijt zijnen helderen gorgelkreet hooren. Doch de man had slechts aandacht voor eenen appelaar, die ver boven de andere uitstak.
Uit: Ein Unbekannter aus Österreich: Gerhard Amanshauser als Lyriker (Door Dante Andrea Franzetti)
In den allermeisten der fünfzig Gedichte schwingt verhaltene Trauer über die Vergänglichkeit der Dinge und des Lebens mit. Die blitzende Ironie, der bissige Humor, die Aggression auch, die manchmal in den essayistischen Schriften auftauchen, scheinen einer sanften Schwermut gewichen zu sein. Man spürt: diese Gedichte sind eng verbunden mit dem eigenen Erleben und Erdulden einer vanitas, mundi, in der sich doch nur die vanitas hommi spiegelt: Und wieder die Rinne / mit Blättern verstopft; / und wieder glitzernd im Wind / verwildertes Wasser / am Fenster vorbei / und hinab: ein verschleudertes Jahr" (November").
Andere Gedichte handeln von den Feldgrauen" und Veteranen", die mit ihren lauthalsen Umzügen die Toten schänden"; wieder andere sind Stadtimpressionen, in denen sich, heimlich und hinterhältig, der Tod ankündigt im Staub, darin Bombenschutt aufweht", oder auch nur Verlorensein, Orientierungslosigkeit, wie in Trambahnfahrt": Im Wagen weint schon lang ein Kind; / der Betrunkene ist eingeschlafen / und hat vergessen, wo wir sind". Und im Gedicht Paris" tritt einem die Vergeblichkeit allen menschlichen Bemühens in Gestalt der Bettler entgegen, die sich auf den Gittern über dem Schacht der Untergrundbahn wärmen, während die Stadt altert und vergeht.
Gerhard Amanshauser hat mit diesen Gedichten, von denen einige - welchen anderen Begriff verwenden? - von vollkommener Schönheit sind, erneut bewiesen, wie sehr er sich jeder Kategorisierung entzieht. Philosoph, Essayist, Erzähler, Romanautor - und jetzt auch Lyriker. Wer diese Gedichte gelesen hat (und dazu die anderen Bücher Amanshausers), der mag hinter keine dieser Bezeichnungen mehr ein Fragezeichen setzen.
Gerhard Amanshauser(2 Januar 1928 - 2 September 2006)
Ulrich Becher, Ernst Barlach, Blaga Dimitrova, Wilhelm Bölsche, Paul Sédir, Philip Freneau, Look J. Boden
De Duitse schrijver Ulrich Becher werd geboren op 2 januari 1910 in Berlijn. Daar studeerde hij ook rechten. Hij maakte al tijdens zijn schooltijd kennis met de schilder George Grosz die zijn grafische talent ontdekte en hem als zijn enige leerling aannam. In 1932 verscheen zijn eerste novellenbundel Männer machen Fehler. In 1933 echter al werd zijn werk als ontaard op de brandstapel gegooid. Becher verliet Duitsland en leefde vervolgens in steden als Parijs, Wenen, Praag en Londen. In 1941 vluchtte hij naar Brazilië en kwam tenslotte in 1944 in New York terecht. In 1948 keerde hij naar Europa terug en behaalde in Wenen een grandioos succes met het toneelstuk Der Bockerer im Gepäck.
Uit: Murmeljagd
Pardon ... Herr Doktor de Colana?
Grrunngg-gungg-hä? Ein verschleimtes Gurgeln. Sein Glotzblick irrte von der Decke, blieb blöd auf mir haften.
Entschuldigen Sie höflichst die Störung, Herr Doktor. Ich komm nämlich als hmja als Interessent.
Uäh ... ääh ... uah ... Ein gestöhntes Gähnen. Die entzündeten Lider fielen zu. Jetzt hob und senkte die Brust sich regelmäßig, ich glaubte ihn wieder eingeschlafen. Da blinzelte er mich abermals an, stier-blöd.
Ich meine, als Käufer. Hm, als eventueller Käufer eines Spaniels.
Nun wich der Ausdruck völliger Stumpfe einem mählichen Begreifen. Ja, etwas wie feindseliger Hochmut begann mich aus diesen qualligen Augen anzulauern. Unter kolossalischen Ächzern, von neun Schwanzstummeln freudigst bewedelt, hob er seine verdreckten Stiefel vom Bettfuß, taumelte er hoch, kauerte er auf der Bettkante und zog sich mit lahmen Griffen den gelockerten schwarzen Schlips zurecht, knöpfte sein langschößiges schwarzes Jackett. Die Helle blitzte auf einer violett leuchtenden Akne, die die linke Nüster seiner an sich nicht unedel geformten Nase verunstaltete.
Vacca Madonna, grunzte er, mich ungnädiger anblinzelnd als der Erzvater. Wie kommen Sie ... wer hat Sie hergeschickt? Er sprach ein fast akzentfreies Hochdeutsch.
Herr Pizzagalli.
Pizzagalli, hä? Ächzen. Plötzlich stand er auf den Beinen, spitzte den überfransten Mund zu einem küssenden Geräusch: Pf-pf, Sirio! Venga qui.
Ein etwa dreivierteljähriger Wachtelhund mit pechschwarzem jugendglänzendem Fell krabbelte gehorsam übers Bett. De Colana packte ihn schwankend an der lockern Nackenhaut, schob sich näher und hielt ihn mir brüsk dicht vor die Nase, fast daß er ihn mir ins Gesicht geschwenkt hätte.
Zwölfhundert Franken! knarrte er. Gesäuerter Schnapshauch schlug beizend unter den Schnurrbartfransen hervor.
Ich dachte nicht dran, einen Hund zu kaufen; wie konnten wir, Flüchtlinge ohne Zuhaus, ein Haustier an uns binden? Dennoch verblüffte mich der Preis. Ich betrachtete Sirio. Er hing mir vor der Nase, ohne Zappeln, ganz artig leidende Unschuld, und glotzte mich aus seinen jungen runden Onyx-Augen an.
Ulrich Becher (2 januari 1910 15 april 1990)
De Duitse, expressionistische beeldhouwer en schrijver Ernst Barlach werd geboren in Wedel, Pinneberg op 2 januari 1870. Barlach volgde een opleiding tot kunstschilder en beeldhouwer aan de kunstacademie in Dresden bij Robert Dietz. Hij vervolgde zijn studie aan de Académie Julian in Parijs en kreeg in 1909 een beurs voor een verblijf in Villa Romana, Florence. Vanaf 1897 was Barlach als vrij kunstenaar werkzaam. Hij trok zich in 1901 terug in zijn geboortestad Wedel. In 1906 bezocht hij Rusland om inspiratie op te doen en in 1910 verhuisde hij naar Güstrow in Mecklenburg, waar hij een atelier/woonhuis liet bouwen aan de Inselsee. Hij schiep hier zijn belangrijkste werken. Barlach maakte diverse herdenkings- en oorlogsmonumenten: in 1922 Schmerzensmutter in Kiel; in 1929 Der Schwebende in de kathedraal van Güstrow; in 1928 Der Geistkämpfer in Kiel; in 1929 het Magdeburger Ehrenmal in de kathedraal van Magdeburg en in 1931 het Hamburger Ehrenmal.
In 1934 behoorde Barlach tot de kunstenaars die de zogenaamde Aufruf der Kulturschaffenden van de NSDAP heeft ondertekend. Dit voorkwam niet dat tegen Barlach een lasterkampagne werd gevoerd, hetgeen uiteindelijk leidde tot de vernieling of verwijdering van diverse monumenten (enkele werken zijn in 1945 vervangen of herplaatst). In 1937 kreeg hij een expositieverbod opgelegd door de Reichskammer der Bildenden Künste. Zijn kunstuitingen werden door het naziregime beschouwd als Entartete Kunst. Meer dan 400 werken werden als zodanig uit openbare collecties verwijderd.
Uit: Ein selbsterzähltes Leben
Großvater Barlach hatte Liebeskummer, und seine Söhne wachten mit ihm und halfen seufzen. Dann wurde es sehr spät, bis das erlösende Wort fiel: »So gebt die Bibel«; denn nur, wenn der Bibelabschnitt gelesen war, durfte nach der Ordnung des Pfarrhauses in Bargteheide zu Bett gegangen werden. Und mein Vater zeichnete, selbst in dieselbe Person schmerzlich verliebt, zeichnete Großvater Barlach mit seinen Söhnen von der einen Seite auftretend, Bertha Korneels aber, einen großen Geldbeutel herweisend, von der andern.
Ein bißchen Zeichnen oder Malen oder Schreiben mehr oder weniger fiel in der Familie nicht auf. Tante Friede schöpfte aus dem Vollen der Farbe und schonte auch die Leinwand nicht und mit der gerahmten Leinwand nicht Wohnungen, Wände, Stuben, Dielen und alles Gelaß derer, die keine Wahl hatten zwischen Nehmen und Ablehnen. Auch ihre Rede quoll aus dem Überfluß; ihre schäumende Suada, hervorbrechend aus unausschöpfbaren Lungen, verglich mein Vater mit der der Königin Margarete in Richard dem Dritten. Tante Erne, zufrieden mit dem von ihrem Gott nur kümmerlich bemessenen Vermögen, strich im Glauben an den Wert alles aus Liebe Gegebenen ihre grundehrlichen Zaghaftigkeiten aufs gutwillige Papier. Und wenn es sich bei den Brüdern einigermaßen verhielt, so geriet es bei den Söhnen um so hemmungsloser; Vetter Friedrich wurde Maler, Vetter Ernst zog das zeichnerische und schreibende Bekennen und Beteuern mit einer seltsamen, draufgängerischen Unbedenklichkeit in den Dienst einer begeisterten Menschenfischerei, aus dem ihn noch als Student der Theologie der unbedenklichere Menschenfischer Tod verjagte und sein Bruder Karl, obgleich Jurist, gestaltet mit reiner Treue, was Herz und Auge ihm in Lust und Qual zu verwinden geben und bildend aus dem Bereich des Erlebens in den des Betrachtens zu retten auffordern.
Aber mein Großvater starb nicht als Witwer. Als er an seinem ersten Enkel das Werk der Taufe übte, stand er, frisch verlobt, mit seinem Sohn auf dem Balkon des Ratzeburger Hauses, legte reuig die Hände auf das Gitter und seufzte aus tiefster Seele: »Wo ward ick se wedder los?«
5. The silhouette of a love, refracted in my memory rootless seaweed carried from far away on a warm current.
How much bargaining with circumstance, how many devious moves, how much struggle with ourselves and risk and recklessness for just one meeting.
So closethe sea, jumping out of itself, and again subsiding to its own element. Around ustourists, shrieking cutouts on the boiling background.
Only the two of us are quiet a small island amid the chaos, so stormless, almost a mirage, set against reality, against your ticket home, against tomorrow.
Vertaald door Ludmilla G. Popova-Wightman & Elizabeth A. Socolow
Blaga Dimitrova (2 januari 1922 2 mei 2003)
De Duitse schrijver Wilhelm Bölsche werd geboren op 2 januari 1861 in Keulen. Hij studeerde filosofie, geschiedenis en archeologie en trok in 1885 naar Berlijn, waar hij een centrale figuur werd in de "Friedrichshagener Dichterkreis. In 1902 stond hij mede aan de wieg van de Freie Hochschule Berlin en hij was een gedreven promotor van de Lebensreformbewegung. Ook was hij redacteur van het in die tijd belangrijkste cultureel-politieke tijdschrift "Freie Bühne.
Uit: Die Poesie der Großstadt
Die moderne Großstadt ist baar aller Poesie, wie oft das schon ausgesprochen worden ist! Man durchblättere die nachgelassenen Briefwechsel von Dichtern, die gezwungen waren, ihren Lebensabend im emporwachsenden Berlin, dem Berlin, das Großstadt vor ihren Augen wurde, zuzubringen. Klagen, nichts als Klagen! Das Ende aller Poesie ist dieses grauenvolle Häusermeer. Wer nicht die Mittel hat, wenigstens ein Drittel des Jahres fern von dieser kalten Welt in irgend einem Waldwinkel oder Seebade sich aufzuhalten, dem versiegt alsbald der heilige Quell, sein Herz wird leer und roh wie diese Steinkolosse, diese ungeheueren, schwirrenden Geschäftsräder, er geht unter an Leib und Seele.
Ich bin aus der Provinz nach Berlin gekommen, und was ich so oft gelesen hatte, habe ich geglaubt. Ich habe mir unter ein paar Jahren berliner Leben etwas vorgestellt wie eine bittere Kur, die man der Not gehorchend, schon einmal als moderner Mensch auf sich nehmen müsse zur Stählung des Geistes; die Poesie, so dachte ich, müsse fein säuberlich im untersten Gefache meines Koffers eingepackt liegen und liegen bleiben, bis diese schlimme Zeit der zwangsweisen Nordpolfahrt überstanden sei, später, bei Waldgrün und Bachesrauschen sollte sie schon wieder eine fröhliche Auferstehung feiern. Jahre sind vergangen und ich habe Berlin lieb gewonnen, nicht, wie so mancher, weil ich hier in hervorragendem Maße mein materielles Glück gemacht hätte, sondern als Poet. Wenn ich jetzt die Stadt durchwandere, vom Zentrum mit seinem wilden Strudel bis hinaus zur stillen Vorstadt, wo Welt und Welt, Dorf und Großstadt, Häusermeer und wogende Saatfläche sich berühren, so habe ich in mir nur ein Gefühl, das Gefühl der Ohnmacht gegenüber dieser Fülle des poetischen Stimmungsgehaltes, dieser Ueberfülle, die fast erdrückt, die in ihrer Größe nur einem gleicht, nämlich der Riesenstadt selbst.
Wilhelm Bölsche (2 januari 1861 31 augustus 1939)
De Franse schrijver, mysticus, Rozenkruiser en Martinist Paul Sédir (pseudoniem voor Yvon Le Loup) werd geboren op 2 januari 1871 in Dinan. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.
Uit: Le Bienheureux Jacob Boehme
Pour décrire la vie admirable de cet homme miraculeux et comblé de grâces divines, dit Frankenberg, il faudrait un rhéteur plus accompli que moi-même. Mais, comme aucun de ses compatriotes ne s'est encore chargé de ce soin jusqu'à ce jour, je vais essayer de le faire brièvement au moyen de souvenirs que je recueillis de sa propre bouche, pendant les années 1623 et 1624, où je fus son voisin. C'est cette relation que nous allons reproduire, en la complétant par celles d'autres disciples du théodidacte ; le portrait que nous donnons est dessiné d'après un cuivre dont nous devons la communication à l'obligeance de M. L. Bodin, le libraire bien connu.
Le bienheureux Jacob Boehme est né en 1575 après Jésus-Christ dans la bourgade d'Alt-Seidenberg, à environ deux lieues de Görlitz en Ober-Lausitz. Son père Jacob et sa mère Ursule étaient de pauvres paysans honnêtes et vertueux. Dès sa jeunesse, il fut employé avec les autres enfants du village à garder les troupeaux.
Pendant l'une de ces journées solitaires, où le calme de la nature développait puissamment son esprit méditatif, il lui arriva une chose remarquable. S'étant trouvé un jour, vers l'heure de midi, un peu éloigné de ses camarades, il avait gravi les premières rampes d'une colline avoisinante, nommée « Landes-Crone », lorsqu'il aperçut, à un endroit qu'il me fit voir par la suite, une façon de porte formée de grandes pierres rouges ; il y entra et s'engagea dans un souterrain qui le mena devant une grande masse d'argent ; arrivé là, il sentit un vent de terreur pénétrer son être ; il n'osa donc toucher à rien, et redescendit précipitamment la colline.
ONE MAY as well begin with Helen's letters to her sister. Howards End, Tuesday.
Dearest Meg, It isn't going to be what we expected. It is old and little, and altogether delightfulred brick. We can scarcely pack in as it is, and the dear knows what will happen when Paul (younger son) arrives tomorrow. From hall you go right or left into dining-room or drawing-room. Hall itself is practically a room. You open another door in it, and there are the stairs going up in a sort of tunnel to the first-floor. Three bed-rooms in a row there, and three attics in a row above. That isn't all the house really, but it's all that one noticesnine windows as you look up from the front garden. Then there's a very big wych-elmto the left as you look upleaning a little over the house, and standing on the boundary between the garden and meadow. I quite love that tree already. Also ordinary elms, oaksno nastier than ordinary oakspear-trees, apple-trees, and a vine. No silver birches, though. However, I must get on to my host and hostess. I only wanted to show that it isn't the least what we expected. Why did we settle that their house would be all gables and wiggles, and their garden all gamboge-coloured paths? I believe simply because we associate them with expensive hotelsMrs. Wilcox trailing in beautiful dresses down long corridors, Mr. Wilcox bullying porters, etc. We females are that unjust. I shall be back Saturday; will let you know train later. They are as angry as I am that you did not come too; really Tibby is too tiresome, he starts a new mortal disease every month. How could he have got hay fever in London? and even if he could, it seems hard that you should give up a visit to hear a schoolboy sneeze. Tell him that Charles Wilcox (the son who is here) has hay fever too, but he's brave, and gets quite cross when we inquire after it. Men like the Wilcoxes would do Tibby a power of good. But you won't agree, and I'd better change the subject. This long letter is because I'm writing before breakfast. Oh, the beautiful vine leaves! The house is covered with a vine. I looked out earlier, and Mrs. Wilcox was already in the garden. She evidently loves it. No wonder she sometimes looks tired. She was watching the large red poppies come out. Then she walked off the lawn to the meadow, whose corner to the right I can just see. Trail, trail, went her long dress over the sopping grass, and she came back with her hands full of the hay that was cut yesterdayI suppose for rabbits or something, as she kept on smelling it.
Edward Morgan Forster (1 januari 1879 - 7 juni 1970)
'What?' I said to old Phoebe. She said something to me, but I didn't hear her. 'You can't even think of one thing.' 'Yes, I can. Yes, I can.' 'Well, do it, then.' 'I like Allie,' I said. 'And I like doing what I'm doing right now. Sitting here with you, and talking, and thinking about stuff, and -' 'Allie's dead. You always say that! If somebody's dead and everything, and in Heaven, then it isn't really -' 'I know he's dead! Don't you think I know that? I can still like him though, can't I? Just because somebody's dead, you don't just stop liking them, for God's sake - especially if they were about a thousand times nicer than the people you know that're alive and all.' Old Phoebe didn't say anything. When she can't think of anything to say, she doesn't say a goddam word. 'Anyway, I like it now,' I said. 'I mean right now. Sitting here with you and just chewing the fat and horsing -' 'That isn't anything really!' 'It is so something really! Certainly it is! Why the hell isn't it? People never think anything is anything really. I'm getting goddam sick of it.' 'Stop swearing. All right, name something else. Name something you'd like to be. Like a scientist. Or a lawyer or something.' 'I couldn't be a scientist. I'm no good in Science.' 'Well, a lawyer - like Daddy and all.' 'Lawyers are all right, I guess - but it doesn't appeal to me,' I said. 'I mean they're all right if they go around saving innocent guys' lives all the time, and like that, but you don't do that kind of stuff if you're a lawyer. All you do is make a lot of dough and play golf and play bridge and buy cars and drink martinis and look like a hot-shot. And besides. Even if you did go around saving guys' lives and all, how would you know if you did it because you really wanted to save guys' lives, or you did it because what you really wanted to do was be a terrific lawyer, with everybody slapping you on the back and congratulating you in court when the goddam trial was over, the reporters and everybody, the way it is in the dirty movies? How would you know you weren't being a phoney? The trouble is, you wouldn't.' I'm not too sure old Phoebe knew what the hell I was talking about. I mean she's only a little child and all. But she was listening, at least. If somebody at least listens, it's not too bad. 'Daddy's going to kill you. He's going to kill you,' she said.
1. HARRY Am letzten Tag, bevor er zur Bundeswehr mußte, war Frank Lehmann in keiner guten Stimmung. Es war der 30. Juni, ein Montag, und er hatte nichts zu tun, es gab nicht einmal irgendwelche Scheinaktivitäten, in die er sich hätte stürzen können, um seine Gedanken von der unausweichlichen Tatsache abzulenken, daß er sich am nächsten Tag in der Niedersachsen-Kaserne in Dörverden/Barme einzufinden hatte, um dort seinen Dienst als Soldat zu beginnen. Das schöne Wetter machte die Sache nicht besser, im Gegenteil, hätte es wenigstens geregnet, dann hätte er vielleicht zu Hause in seinem Zimmer bleiben können, wäre mit einem Buch und einer Tasse Tee auf seinem Bett liegengeblieben und hätte den Tag vergammelt, aber das ging bei schönem Wetter nicht. Genau das impfen sie einem als kleinem Kind schon ein, dachte er, als er am Vormittag in seinem alten Opel Kadett sinnlos durch Bremen fuhr, daß man bei schönem Wetter auf keinen Fall zu Hause bleiben darf, das kriegt man nie wieder raus, dachte er, als er sich ein bißchen am Osterdeich ans Weserufer setzte und darauf wartete, daß ein Bockschiff vorbeikäme, dem er hinterherschauen konnte, dabei ergibt das für jemanden, der zwanzig Jahre alt ist und gerade ausgelernt hat, überhaupt keinen Sinn, bei schönem Wetter draußen herumzuhängen, dachte er, als er wieder im Auto saß und zurück in die Neue Vahr Süd fuhr, einem großen Neubauviertel im Osten von Bremen, wo er noch immer bei seinen Eltern wohnte, und das ist ja auch Quatsch, mit zwanzig noch bei seinen Eltern zu wohnen, dachte er, eigentlich ist das eine Schande, Manni wäre das nie passiert, dachte Frank und merkte wieder einmal, wie sehr ihm sein großer Bruder fehlte, seit der aus Bremen weg nach Berlin gegangen war. Mit Manni hätte er sich jetzt gerne unterhalten, Manni hätte irgendwas gesagt, das einen aufgemuntert hätte, dachte er, als er durch das Einkaufszentrum Berliner Freiheit schlenderte,Manni weiß immer irgendeinen Ausweg, oder jedenfalls sagt er immer etwas, das die Sache in einem anderen Licht darstellt, dachte er, oder er hat irgendeine Idee, obwohl er, was diese Bundeswehrsache betrifft, auch nur Quatschideen im Kopf hatte, dachte Frank, aber ich habe noch nicht einmal das, dachte er, bei mir reicht's noch nicht einmal für Quatschideen, ich weiß noch nicht einmal, wie alles überhaupt so weit kommen konnte.
Sven Regener (Bremen, 1 januari 1961)
De Nederlandse schrijfster Rascha Peper (pseudoniem van Jenneke Strijland) werd geboren op 1 januari 1949 in Driebergen. Peper studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Amsterdam. Na haar studie werkte ze enige tijd als lerares. Ze verhuisde in 1983 vanwege het werk van haar partner naar Wenen. Daar begon ze met schrijven. In 1990 debuteerde ze met de verhalenbundel De waterdame. Haar eerste roman, Oesters, verscheen in 1991. De roman Rico's vleugels werd in 1994 genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In 1996 won ze de Multatuliprijs voor Russisch blauw. In het najaar van 1999 verhuisde Peper naar New York.
Uit: Russisch blauw
Wensen? Nee, hoor, nee. Een bloeiende plant vond ze altijd leuk. Maar dat was niets bijzonders. Was er niet iets speciaals dat ze graag wilde hebben, een echt cadeau? Het bleef even stil aan de andere kant. Dit waren moeilijke vragen voor zijn moeder. Nou, zei ze toen, nu je het vraagt: gisteren brak het handdoekenrekje in de keuken opeens af. Waar ik altijd de handdoek en theedoek aan heb hangen, weet je wel? Misschien is een nieuw han Mamma! riep hij. Als u een nieuw handdoekenrekje wilt hebben, dan breng ik dat met plezier een keer mee. Maar u denkt toch niet dat ik op uw zestigste verjaardag met een handdoekenrekje aan kom zetten. O, nee, nee zei zijn moeder geschrokken. Dan dan moet je zelf maar wat bedenken, jongen. Ik vind alles leuk, hoor, gerust wel. Doe maar niet te veel moeite.
Douglas Kennedy, Rüdiger Safranski, Carry van Bruggen, Joe Orton, Mariano Azuela
De Amerikaanse schrijver Douglas Kennedy werd geboren op 1 januari 1955 in New York. Hij studeerde in Dublin en woont in Londen. Hij werkte onder andere als journalist voor The Sunday Times en Esquire en schreef hoorspelen voor de BBC. Zijn eerdere boeken waren thrillers, een ervan werd in vijftien talen vertaald. Met de The Pursuit of Happiness (2001) sloeg hij een nieuwe weg in. Er volgden o.a. A Special Relationship,State of the Union. The Woman in the Fifth en Leaving The World. In 2007 ontving hij de Franse onderscheiding Chevalier de l'Ordre des Arts et des Lettres. Zijn roman The Dead Heart was de basis voor de film Welcome to Woop Woop uit 1997.
Uit: State Of The Union
AFTER HE WAS arrested, my father became famous. It was 1966 - and Dad (or John Winthrop Latham, as he was known to everyone except his only child) was the first professor at the University of Vermont to speak out against the war in Vietnam. That spring, he headed a campus-wide protest that resulted in a sit-down demonstration outside the Administration Building. My dad led three hundred students as they peacefully blocked the entrance for thirty-six hours, bringing university executive business to a standstill. The police and National Guard were finally called. The protestors refused to move, and Dad was shown on national television being hauled off to jail. It was big news at the time. Dad had instigated one of the first major exercises in student civil disobedience against the war and the image of this lone, venerable Yankee in a tweed jacket and a button-down Oxford blue shirt, being lifted off the ground by a couple of Vermont state troopers, made it on to newscasts around the country. 'Your dad's so cool!' everybody told me at high school the morning after his arrest. Two years later, when I started my freshman year at the University of Vermont, even mentioning that I was Professor Latham's daughter provoked the same response. 'Your dad's so cool!' And I'd nod and smile tightly, and say, 'Yeah, he's the best.' Don't get me wrong, I adore my father. Always have, always will. But when you're eighteen - as I was in '69 - and you're desperately trying to establish just the smallest sort of identity for yourself, and your dad has turned into the Tom Paine of both your home town and your college, you can easily find yourself dwarfed by his lanky, virtuous shadow. I could have escaped his high moral profile by transferring to another school. Instead, in the middle of my sophomore year, I did the next best thing: I fell in love. Dan Buchan was nothing like my father. Whereas Dad had the heavyduty WASP credentials - Choate,
Princeton, then Harvard for his doctorate - Dan was from a nowhere town in upstate New York called Glens Falls. His father was a maintenance man in the local school system, his late mother had run a little manicure shop in town and Dan was the first member of his family to go to college at all, let alone medical school.
Was man um 1800 die Romantische Schule genannt hat, was sich um die Gebrüder Schlegel versammelte, was sich in deren kurzlebiger, aber heftiger Zeitschrift »Athenäum« selbstbewußt und
bisweilen doktrinär zu Wort meldete, dieser entfesselte Spekulationsgeist des philosophischen Beginns von Fichte und Schelling, was in den frühen Erzählungen von Tieck und Wackenroder bezauberte als Vergangenheitssehnsucht und als neu erwachter Sinn für das Wunderbare, diese Hinneigung zur Nacht und zur poetischen Mystik bei Novalis, dieses Selbstgefühl des Neuanfangs, dieser beschwingte Geist einer jungen Generation, die zugleich gedankenschwer und verspielt auftrat, um den Impuls der Revolution in die Welt des Geistes und der Poesie zu tragen diese ganze Bewegung hat selbstverständlich eine Vorgeschichte, einen Anfang vor dem Anfang.
Die jungen Leute, denen es nicht an Selbstbewußtsein mangelte, wollten einen neuen Anfang setzen, aber sie setzten doch auch fort, womit eine Generation früher der Sturm und Drang begonnen hatte.
Johann Gottfried Herder, der deutsche Rousseau, hatte den Anstoß dazu gegeben. Und deshalb kann man die Geschichte der Romantik mit dem Augenblick beginnen lassen, da Herder 1769 zu einer
Seereise nach Frankreich aufbrach, überstürzt und fluchtartig, überdrüssig der beengenden Lebensverhältnisse in Riga, wo sich der junge Prediger mit den Orthodoxen herumschlagen mußte und in ärgerliche literarische Fehden verwickelt war. Unterwegs kommen ihm Ideen, die nicht nur ihn beflügeln werden.
Herder sticht also in See. Hier beginnt unsere Reise auf den Spuren der Romantik und des Romantischen in der deutschen Kultur. Sie führt nach Berlin, Jena, Dresden, wo die Romantiker ihre Hauptquartiere aufgeschlagen hatten und wo sie das Feuerwerk ihrer Ideen abbrannten. Wo sie träumten, kritisierten und phantasierten.
Die Epoche der Romantik im engeren Sinne endet bei Eichendorff und E.T.A. Hoffmann, romantische Entfesselungskünstler und doch auch anderweitig gebunden. Der eine ein guter Katholik und Regierungsrat, der andere ein liberaler Kammergerichtsrat. Beides Doppelexistenzen, die nicht auf Romantik festgelegt sind. Eine kluge, eine lebbare Form der Romantik.
Nu zal het weldra weer een jaar geleden wezen, dat hij viel, Jacob Israël de Haan, mijn broer. Tot flauwe echo's zijn ze geworden, uit een verleden dat soms al ver lijkt, de vele betuigingen: hoe jammer het was dat hij zoo jong en zoo gewelddadig sterven moest. Het leek ook wel wreed en onnatuurlijk. Maar nu het zoo was.... waar is het onderscheid tusschen veertig en tachtig, tusschen niet meer te zijn en nooit geweest te zijn?
Dan, het gewelddadige van zijn einde. Ik heb dat toch al vrij gauw in harmonie met zijn leven kunnen voelen. Hij paste niet bij de menschen en daarom hebben ze hem uit hun midden, uit hun wereld verwijderd. Om twee dingen was het dat hij niet bij hen paste. Het eerste dat hij veel te veel gaf, het tweede dat hij veel te veel vorderde.
Nooit in mijn leven heb ik iemand gekend, in wien de sense-of-property zoo volkomen ontbrak als in hem. De minste vleug, de flauwste schijn van liefde, vriendschap of maar wederzijdsche ingenomenheid was hem kostbaarder dan het kostbaarst bezit. Tot het scheppen, bevestigen, bestendigen van liefde, vriendschap of maar ingenomenheid zou hij zijn mooiste, zijn beste weggegeven hebben. Wilden we dat een geschenk, een boek, ook wezenlijk van hem zou zijn, dan schreven we erin: Dit mag niet weggegeven worden. Niet om hem te dwingen het te behouden, maar om anderen te dwingen het af te wijzen! Zoo gaf hij zijn geld, zijn tijd, zijn nachtrust, zijn groote, vele talenten -, altijd meer aan menschen dan aan idealen, aan geïdealiseerde menschen, om met hen in die atmosfeer van liefde, vriendschap, toegenegenheid, die hem onontbeerlijk was, te mogen ademen. Tegen elke evidentie in, tegen beter weten in. Wat kunnen de menschen daarvan begrijpen? De menschen en de wereld van Al te goed is buurmans gek, van Les bons comptes font les bons amis, van Handel scheidt vriendschap en Zaken vóór het meisje?. Wij hoorden die dingen al in onze jeugd en ze deden ons beiden pijn, maar hij bleef ze loochenen metterdaad en leefde ertegen in. Hebben niet zijn felste vijanden zijn belangeloosheid luid geprezen? Dat hij werkte voor anderen en zelfs geen kosten vergoed wilde, toen hij nauwelijks leven kon. De volupteit van het geven werd verhoogd door de ontbering. Maar de wereld weet dat niet en zelfs de bevoordeelden, de begiftigden stoot het vaak af. Want het is immers niet normaal. Velen heeft hij vervreemd door te snel en te veel te willen geven.
Carry van Bruggen (1 januari 1881 - 16 november 1932)
Uit: Leonie Orton Barnett on her brother Joe Orton (door Aleks Sierz)
Did you always know that Joe was gay?
Oh no. I dont think he was gay when he left Leicester [in 1951]. Hed only had very mild sexual experiences. There was that guy in the pictures [cinema] who was masturbating and all that. And there were the women that he met through the amateur dramatics. And he was really smitten with them. But women gave him a hard time. They didnt take him seriously. To them, he was just a little boy. He was 16 and 17, but he looked younger. Of course, he was looking for love. He was looking for somebody who was on his wavelength, and he found that in London. I think he really respected Kenneth. And I think that John Lahr makes the point that the idea was always that they would read and they would write together. They would get published. Or rather he, Kenneth, would get published. And he would be famous. And he would always have this pretty boyfriend. This pretty thing, Joe.
Joe was your Mums favourite?
Oh, absolutely. Her first child. And she was much kinder to her boys than she was to her girls. Thats all standard for the time.
In Lahrs book, it sounds like everybody hated Halliwell. Is that true?
No, its not. I just dont know where he got that from. Because Peggy certainly never gave him that idea. Peggy always said about Kenneth, after Joes success, Poor Kenneth, he fell behind. And thats a direct quote. And I suppose that [after Joes success] people didnt want Kenneth. Joe had outgrown that life. That monkish existence that they lived in the early days, in the flat. He clearly left it behind, and then you see Kenneth became, as they say, the fly in the ointment. Dont forget that in the beginning Kenneth was Joes mainstay; Kenneth was the mentor. He said, This is what were going to read; this is how were going to think, you know. He taught him manners, he taught him mannerisms, he taught him all sorts of fundamental stuff that Joe wouldnt have known. Joe wouldnt have known how to socialise with people. But then Joe took to it like a fish to water and satirised it all. He challenged societys fervently held moral values through satire, exploding myth after myth. So Peggys right in many ways. Poor Kenneth did fall behind. And then he was ill. And I think it is significant that Joes last play [What the Butler Saw] was set in a psychiatrists clinic. Poor Kenneth was in an absolute mess. He was taking anti-depressants, Mogadon to make him sleep. Its a bit like Michael Jackson, isnt it? Uppers and downers all over the place.
Joe Orton (1 januari 1933 - 9 augustus 1967)
De Mexicaanse schrijver en medicus Mariano Azuela González werd geboren in Lagos de Moreno op1 januari 1873. Azuela studeerde chirurgie aan de Universiteit van Guadalajara. Azuela is vooral bekend wegens zijn romans over de Mexicaanse Revolutie, die hij van dictbij meemaakte. Onder Francisco I. Madero was hij regionaal leider (jefe politico) van zijn geboortestreek en na Madero's dood sloot hij zich aan bij de troepen van Pancho Villa, waar hij werkte als dokter. Na diens nederlaag zag hij zich gedwongen naar Texas te vluchten, waar hij Los de abajo (Engels: The Underdogs) schreef, zijn bekendste werk. In 1917 keerde hij terug naar Mexico en ging in Mexico-stad wonen, waar hij tot zijn dood in 1952 als dokter werkzaam bleef.
Uit: The Underdogs(Vertaald door E. Munguia jr.)
That's no animal, I tell you! . . . Listen to Palomo barking! It must be a human being. The woman stared into the darkness of the sierra. "What if they're Federals?," said a man who sat squatting and eating, a coarse earthenware plate in his right hand, three folded tortillas in the other. The woman made no answer; all her senses were directed outside the hut. The beat of horses' hoofs rang in the quarry nearby. Palomo barked again, louder and more angrily. "Well, Demetrio, I think you had better hide, all the same." Stolidly, the man finished eating; he reached for a water jug and gulped down the water in it. Then he stood up. "Your rifle is under the mat," she whispered. A tallow candle illumined the small room. In one corner stood a plow, a yoke, a goad, and other agricultural implements. An old adobe mold hung by ropes from the roof and served as a bed; on it a child slept, covered with rags. Demetrio buckled his cartridge belt about his waist and picked up his rifle. Tall and well built, with a sanguine, beardless face, he wore shirt and trousers of white cloth, a broad-brimmed straw hat, and leather sandals. With slow, measured step, he left the room, vanishing into the impenetrable darkness of the night. Palomo, excited to the point of fury, had jumped over the corral fence. Suddenly a shot rang out. The dog moaned, then barked no more. Men on horseback rode up, shouting and swearing. Two of them dismounted, while the other hung back to watch the horses. "Hey, there, woman, we want food! Eggs, milk, beans, anything you've got! We're starving!"
"Damned sierra! It would take the Devil himself not to lose his way!" "Sergeant, even the Devil would go astray if he were as drunk as you are." One of them wore chevrons on his shoulders, the other red stripes on his sleeves. "Whose place is this, old woman? . . . What the . . . Isn't anybody home?" "What about that light and that child there? Look here, woman, we want to eat, and damn quick, too! Are you coming out, or are we going to make you?"
René de Ceccatty, Ashfaq Hussain, Kristijonas Donelaitis, Johannes Kinker, Sándor Petőfi, Anne Duden
De Franse schrijver, essayist en vertaler René de Ceccatty werd geboren op 1 januari 1952 in Tunis. Hij vertaalt vooral uirt het Japans en het Italiaans en is en van de beste kenners van het werk van Pier Paolo Pasolini, Violette Leduc en van de Italiaanse literatuur in het algemeen. Zijn romans Aimer (1996), Consolation provisoire (1998), L'Éloignement (2000) en Une fin (2004) vormen een tetralogie en kan men scharen onder de noemer auto-fictie.
Uit: Une fin
On pourra appeler ça de la folie. Et c'est probablement le mot qui reviendra le plus souvent pour décrire cette période de ma vie qui suivit non la rupture, mais l'acceptation de la rupture.J'ai d'abord été le seul témoin de la dégradation de ma personnalité : c'est en ces termes que je résumais le spectacle quej'offrais à mon oeil intérieur. Même évidence que celle que me livrait le reflet de mon visage du délabrement des traits, affaissement des muscles, ouverture des plis, ternissement des cristaux, engrisaillement du teint, de la progression de l'inexpressivité ou de l'expression involontaire.
René de Ceccatty (Tunis, 1 januari 1952)
De Canadess-Pakistaanse (Urdu) Ashfaq Hussain werd geboren op 1 januari 1951 in Karachi, Pakistan. Hij publiceerde al meer dan tien bundels met gedichten en literaire kritieken. Ook wordt hij beschouwd als een van de grootste experts op het gebied van leven en werk van grote Urdu dichters als Faiz Ahmed Faiz en Ahmad Faraz.
A Suggestion
You think that by wearing a green spectable these dry meadows will turn verdant and fresh these hapless harvests will pluck out their autumnal garb like a dry leaf at the hands of which merciless winds, loses its being.
You think that just because of the laughter on your lips the bitterness of this environment will self-destruct and die but this is not possible.
Why not snatch the trembling helplessness from the lips of our environment? Let us pluck out the moonlight which hides behind a ruined wall, let us look for light. Life is our birthright Let us save it from death.
Look yon! What great, fierce fangs the beast of winter bares ! What sullen northern winds roll here to harry us ! On the grim lakes and ponds translucent windows form, Like shining mirrors fashioned by a glazier's hand. The pools, where swam the fish and leaped and dived the frogs, Because of winter's threats, have put on armor plate, So now in dark retreats drowse all the water folk. See how the winter's breath enthralls the barren fields, How lowland, swamp, and marsh all hard-fixed frowns take on, And how the mire has stubborn grown and ceased to splash. The dreary autumn roads, struck by the north wind's might, Under the wagon wheels resound like kettle drums, And pound the human ear many a league away. So now the world salutes the winter on the march.
Yea, 'tis a proper time; the Yuletide feast is near, And the Advent in a few days will be no more. The autumn, like an elephant asplashing mire And rolling in the mud, had all of us worn out. While putting on bast shoes or pulling up high boots, We cursed the autumn rains and never-ending slush. Even the noble lords, racing by on horse back, Wrapped tight in rain-proof coats and wearing new high-boots, Splashed through the squashy mud and roundly cursed the fall. And so the populace, with eyes upon the north, Denounced the autumn's mire and longed for winter's haste.
Kristijonas Donelaitis (1 januari 1714 18 februari 1780)
Buste, gemaakt door Rimantas Lazdynas, in Tolminkiemis
Nieuwejaarswensch van Thomas en Pieternel, in de Bruiloft van Kloris en Roosje, voor den eersten van louwmaand 1802. Op verzoek van eenige tooneelkunstenaars van den Amsterdamschen schouwburg vervaardigd, doch niet uitgesproken. (Fragment)
Tweespraak.
thomas.
Wel, pieternel, ik laat me hangen! -
Ik weet niet hoe ik 't aan zal vangen:
Want Nieuwjaarsdag komt altijd weêr,
't Is altijd wenschen keer op keer.
't Verveelt me om (hoe ik 't aan mag leggen)
Op nieuwe-jaar iets ouds te zeggen.
pieternel.
Zeg dan wat nieuws van 't oude jaar:
Zulks wacht men toch niet thomas-vaâr!
thomas.
Laat ik me daar eens op bezinnen! -
Ei kijk! - Daar schiet het me te binnen.
't Verloopen jaar was juist 't jaar Één,
Dat, eer het uit ons oog verdween,
Het nieuw weêr oud, en de oude zaken
Behendig weder nieuw kwam maken.
Dat is (ten minste, 't heugt me niet)
Nog nooit in zulk een jaar geschied.
(Zich tot de aanschouwers wendende.)
Gij zaagt daarin, ô Amstelaren!
Het woest gedruisch des krijgs bedaren;
God Mavors naar Sint-Felten varen;
Ons Staatsschip dobbren op de baren,
En naar een andre haven varen,
Om 't voor het stranden te bewaren.
Gij zaagt twee dingen zamen paren,
Die eerst elkaâr vijandig waren;
Het oude naast het nieuwe scharen,
Om zóó 't verstrooide te vergâren,
En elk de moeite te besparen
Van regts en averregts te varen,
Gelijk men deed sinds vele jaren.
Gij zaagt 't verwarde kluwen garen,
Waarmeê men 't langer niet kon klaren,
Met fijne politieke scharen,
Door Meesters, in de kunst ervaren,
Aan endjes knippen en bewaren,
Om 't oude speeltuig te besnaren.
ô Ja, dit zaagt gij Amstelaren! -
Johannes Kinker (1 januari 1764 16 september 1845)
Der Traum, der uns ins Land erfüllter Sehnsucht lenkt, ist wohl das Schönste, was Natur uns schenkt, ein Glück, das uns vergönnt im Wachen kaum. Der Arme friert im Traum nicht mehr, die Qual des Hungers ist gestillt, er geht in schöne Kleider eingehüllt, im herrlichsten Gemach auf Teppichen umher. Der König selbst vergißt, daß es sein Amt zu strafen und zu richten ist, schläft friedlich, unbeschwert. Der Jüngling, dessen Herz verzehrt verschmähte Liebeslust, schmilzt hin an der begehrten Brust. Ich aber brech entzwei im Traum die Ketten aller Sklaverei!
Wie der Rosenbusch
Wie der Rosenbusch am Hügel dort lehne dich an mich, geh nicht mehr fort! Flüstre mir ins Ohr: Ich bin dir gut! Ach, wie wohl das meinem Herzen tut!
Wie der Sonne Bild sich badend schmiegt in den Fluß, von seiner Flut gewiegt, schmiege, Liebste, dich an meine Brust! Wiegen will ich dich nach Herzenslust!
Gottesleugner nennt mich manch ein Wicht, doch, mein Engel, glaub den Schwätzern nicht. Betend lausch ich deines Herzens Schlag, fromm, wie es kein andrer wohl vermag.
De steen bloeit. De steen die niet kan bloeien, Wat bloeit die steen.
Zijn bloesems zijn veelkleurig. Gekleurd als de wolken wanneer de maan hen beschijnt, Gekleurd als jouw ogen, liefste, En warm. Gekleurd als vrolijke ideeën, Veelkleurig als golven die tot aan de horizon golven.
Wat bloeit de steen, Wat bloeit de steen die niet kan bloeien...
Hij geurt naar de wind die het gehuil uiteenslaat, Hij geurt naar het vanzelfsprekende, Naar bloed, Gepofte kastanjes, Drukte in de straten. Hij geurt naar een vrijheid van zien en voelen En betovert veelkleurige vlinders.
Zo bloeit de steen, De steen die niet kan bloeien. Ik kom terug, Ik kom terug, liefste, met een van zijn bloesems.
Overzicht
Toen je ouder dan 50 was, At je alleen nog kreeften en splinters.
Toen je ouder dan 40 was, Keek je naar gozers met flitsende heupen.
Toen je ouder dan 30 was, Bezocht je Romaanse kerkjes op dinsdag.
Toen je ouder dan 20 was, Luisterde je steeds naar kale geluiden.
Toen je ouder dan 10 was, Begon je al van de hel te dromen.
Toen je ouder dan 0 was, Kocht je een ouderwetse vissersboot.
Toen je ouder dan -10 was, Sneed je bij herhaling je polsen door.
Toen je ouder dan -20 was, Hield je erg van oorlogsdocumentaires.
Toen je ouder dan -30 was, Spiegelde je graag aan discuswerpers.
Toen je ouder dan -40 was, Vond je een plek om krankzinnig te zwijgen.
Arjen Duinker (Delft, 31 december 1956)
De Surinaamse dichter (Kingbotho), percussionist, beeldend kunstenaar, Surinamist, toneelschrijver, regisseur, acteur en maatschappelijk werker Noeki André Mosis werd geboren in het District Marowijne op 31 december 1954. Hij is een marron, behorend tot het Ndyuka-volk, en sinds 1990 woonachtig in Nederland. Van 1972 tot 1980 werkte Mosis voor de Surinaamse Dienst Bodemkartering (voor het in kaart brengen van het binnenland). Van 1980 tot 1990 was hij verbonden aan de afdeling Cultuurstudies van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Cultuur.
Mosis werkte van 1991 tot 1993 als magazijnmedewerker bij AT&T in Den Haag, en van 1996 tot 1999 als toezichthoudend medewerker bij Werkraat in dezelfde stad. Sinds 1990 is hij verbonden aan de Stichting Het Koorenhuis in Den Haag als medewerker communicatie en voorlichting, en docent Afro-Surinaamse en Afrikaanse percussie. Noeki André Mosis schreef poëzie onder de naam Kingbotho. Van zijn hand verscheen nooit een complete bundel, maar hij gebruikte zijn gedichten wel voor zijn voordrachten. Verspreid werden enkele gedichten in het Ndyuka gepubliceerd, zoals `Mi tyubua' [Mijn woon¬plaats] in de Spiegel van de Surinaamse poëzie.
Tussen 1990 en 1997 schreef en regisseerde Mosis diverse dansdramas: Bro [Adem/Geest], Fri Yeye [Vrije geest], Het kapsel en Voetspoor, die zich afspelen binnen verschillende contexten van de Surinaamse samenleving. Buba [Lippen] en Mooi benadrukken het integratieproces in multicultureel Nederland.Zijn beeldend werk werd geëxposeerd in Suriname, Nederland en Frans-Guyana en bevindt zich ook in collecties elders in de wereld, o.m. in Washington D.C., New York en Hong Kong.
Mijn vaste woonplaats
Loop voorbij dat deel van mijn land, waar eb en vloed in oneindige beweging altijd zorgdragen voor het overbrengen van al wat drijvend is, van de overstromingsvlakten naar de oceaan.
Voorbij dat deel van mijn land, waar het maaiveld van de klei-afzettingen onder de waterspiegel ligt. Sta op een der schollen en rust.
Ga erdoorheen, de dagamabossen in het deklandschap, waar de pegassen zich ophopen in de geulen over uitgestrekte arealen. Sta in het gebleekte broszand van de savana en tuur.
Loop verder, voorbij de plateaus en de heuveltoppen van de residuaire gronden, waar ferriet en kwartsgrind het palet domineren tussen het verweerde graniet in de dalen, op de hellingen.
De paadjes onder de bossen van de granietgronden lemig en vruchtbaar, leiden naar de dorpen midden in de rivieren.
Daar woon ik. Een dorp te midden der stroomversnellingen. De hutten zijn beschilderd met kleuren die spreken: Harmonische wereld.
Gasten die mijn voetsporen hebben betreden om mij te bezoeken ontvang ik als mijn vrienden. Zij die over mijn voetsporen heen willen vliegen zal ik ontvangen als mijn aartsvijanden.
In die Kirche bin ich noch gegangen. Sie liegt oben auf einem Hügel, mitten zwischen den Gräbern,
eine kleine weiße Dorfkirche mit rundem Turm und einem Altarbild ganz in Rosa und Hellblau, von dem Christoph einmal gesagt hatte, dass es sicher ein Gemeinschaftswerk des Oberrieder Jungfrauenvereins sei.
Jetzt stand sein Sarg vor dem Bild. Die Beerdigung sollte um elf anfangen. Kurz vor elf, als ich kam, war die Kirche schon voll. Das halbe Dorf war da, und die Schule natürlich: unsere Klasse, die Parallelklassen, fast sämtliche Lehrer. Die meisten wohnen nicht in Oberried. Sie waren zusammen mit der Bahn herausgefahren, wie bei einem Schulausflug, und eine halbe Stunde zu früh eingetroffen. Ich bekam keinen Platz mehr und musste stehen. Ich stand an der Wand und sah sie
in den Bänken sitzen, einen neben dem andern, die Göbler, Mathe-Mayer, Bio-Mayer, Hansen, den
Musiklehrer. . . Nur der Hansen hatte Christoph gemocht, die anderen nicht, und ich konnte sie kaum aushalten mit ihren dunklen Kleidern und diesen passenden Gesichtern dazu. Der dicke Morgenfeld bekam es sogar fertig, unglücklich auszusehen. Vor ein paar Tagen hatte er noch zu Christoph gesagt: »Das Leben wird Ihnen schon genug blaue Flecken verpassen, Sie arroganter Kerl, und weiß Gott, die gönne ich Ihnen.«
Dass er es überhaupt gewagt hatte herzukommen, nach allem, was geschehen war. Er hätte in die Schule gehen sollen, er und die anderen, vor allem die Göbler, bei der wir im letzten Jahr Deutsch hatten und die wenigstens ehrlich genug war keine Trauermiene aufzusetzen. Niemand von denen hätte kommen dürfen, auch die Klasse nicht. »Die Meute« hatte Christoph sie genannt, obwohl sie ihn nicht gehetzt hatten, weil es nicht ging, weil sie sich nicht rantrauten. Nur Ulrike hätte dabei sein dürfen, Ulrike und ich. Aber da saßen sie und glotzten auf den Sarg und ich biss mir die Lippen kaputt, weil ich es nicht aushalten konnte, dass sie ihn anstarrten, den braunen Sarg
mit Christoph darin, und sich vorstellten, wie er aussähe, vielleicht in einem weißen Hemd und die
Hände gefaltet. Ja, so war es, ich hielt es nicht aus.
It's heartbreaking to think that your wife may not love you, and that night, after Jane had carried the perfume up to our bedroom, I sat on the couch for hours, wondering how this situation had come to pass. At first, I wanted to believe that Jane was simply reacting emotionally and that I was reading far more into the incident than it deserved. Yet the more I thought about it, the more I sensed not only her displeasure in an absentminded spouse, but the traces of an older melancholy-as if my lapse were simply the final blow in a long, long series of careless missteps. Had the marriage turned out to be a disappointment for Jane? Though I didn't want to think so, her expression had answered otherwise, and I found myself wondering what that meant for us in the future. Was she questioning whether or not to stay with me? Was she pleased with her decision to have married me in the first place? These, I must add, were frightening questions to considerwith answers that were possibly even more frighteningfor until that moment, I'd always assumed that Jane was as content with me as I'd always been with her. What, I wondered, had led us to feel so differently about each other? I suppose I must begin by saying that many people would consider our lives fairly ordinary. Like many men, I had the obligation to support the family financially, and my life was largely centered around my career. For the past thirty years, I've worked with the law firm of Ambry, Saxon and Tundle in New Bern, North Carolina, and my income-while not extravagant-was enough to place us firmly in the upper middle class. I enjoy golfing and gardening on the weekends, prefer classical music, and read the newspaper every morning. Though Jane was once an elementary school teacher, she spent the majority of our married life raising three children. She ran both the household and our social life, and her proudest possessions are the photo albums that she carefully assembled as a visual history of our lives. Our brick home is complete with a picket fence and automatic sprinklers, we own two cars, and we are members of both the Rotary Club and the Chamber of Commerce. In the course of our married life, we've saved for retirement, built a wooden swing set in the backyard that now sits unused, attended dozens of parent-teacher conferences, voted regularly, and contributed to the Episcopal church each and every Sunday. At fifty-six, I'm three years older than my wife.
Nicholas Sparks (Omaha, 31 december 1965)
De Duitse schrijver en musicus Stephan Krawczyk werd geboren op 31 december 1955 in Weida in Thüringen. Hij studeerde muziek in Weimar. Vanaf 1984 was hij liederenmaker en protestzanger in Oost-Berlijn. In 1985 kreeg hij een Berufsverbot en drie jaar later werd hij gearresteerd en uitgezet naar het westen. Hij publiceerde o.a. "Das irische Kind" (1996) en recent"Feurio" alsook de cd "Die Queen ist in der Stadt".
Uit: Steine hüten
Manche sind schöner, wenn sie angezogen sind, bei Margaretha ist es anders, nicht umgekehrt, denn wer nackt schön ist, wäre bekleidet ja nur dann weniger schön, wenn es am Geschmack haperte.
Daran hapert es bei ihr nicht, man kann sogar sagen, ihr Geschmack weiß die Nacktheit zu berücksichtigen, sie trägt keinen Schmuck, ihr Hals, zum Beispiel, braucht weder Kette noch Klunkern, ihre Ohrläppchen bieten sich dem Betrachter nackt und auch seinen Lippen, wenn ihm Margaretha gnädig ist.
Ich empfinde dies als Vorteil an einer Begehrten, weil mir persönlich Metall nicht schmeckt. Wenn ich mich auf einen Abstand von etwa zehn Zentimetern an sie herangepirscht habe - sagen wir, ich sitze mit ihr in einem Strandkorb, warme Sommernacht, alles die Paarung Begünstigende wurde herbeirufen, ist gekommen und anwesend -, tauche ich in ihren Duft ein, und dies ist kein künstlicher Lockstoff, er ist von dem edlen Weibe höchstselbst hergestellt.
Dann fange ich an zu vergessen:
Eigentlich wollte ich mit ihr besprechen, daß es so mit uns nicht mehr weitergeht. Es geht von allein weiter. Sie wölbt ihre Stirn gen Himmel. Wann lag die Nacht heller im Vollmondlicht? Ich sehe sie so gern lächeln, wenn ich ihr Ohrläppchen küsse. Sie schließt die Augen und lächelt beseelt. "Mein Kätzchen", flüstere ich und greife nach ihrer Hand. Die ist feucht geworden. Manchmal wischt sie die Hände vorher am Kleid ab. Aber das nützt meist nichts, bald ist sie wieder feucht. Jetzt ist es ihr egal. Unsere Finger spielen Betasten, Umschließen, Verschränken, während mein Mund immer noch an ihrem Ohrläppchen nuckelt - bis sie schnurrt.
Käfersammlung, begrenzte Farben, blaue Kohle meine Taschenuhr hab ich zum Reinigen gebracht nun ist der Uhrmacher gestorben Fahrräder surren an seinem Laden vorbei meine Handschrift, liebesunfähig unter dem Aschenbecher mit Kippen, Kronkorken Kugelschreiber schwarz, Not am Mann Kontoauszug als Lesezeichen im Nabokov (Ada) das Gesicht unserer Erde: eine Riesenlibelle vor dick aufgetragenem Abendrot Großer Teddy auf dem Fenstersims im Hof
Dieter ist der Sohn einer halbjüdischen Mutter, die 1943 nach Theresienstadt eingeliefert wurde, und eines nichtjüdischen Apothekers. Ich bin Sprößling einer Frau, die in der Zeit der Weltwirtschaftskrise vom Protestantismus zu den "Zeugen Jehovas" konvertierte - welches Faktum ihr ab 1938 weit über ein halbes Jahrzehnt lebensbedrohlichen Aufenthalts im Frauenkonzentrationslager Ravensbrück einbrachte - und eines Mannes, der als Stabsoffizier der Fliegertruppe und am Ende des Krieges als Kommandeur eines Luftwaffenfeldregiments Dienst tat. Wir beiden Halbwüchsigen schlossen Freundschaft, wie das so unter 15- (ich) bis 16jährigen (Dieter) Jungen so üblich ist, ohne es zunächst zu bemerken. Ab der 5. oder 6. Klasse der "Oberschule für Jungen", wie das Realgymnasium in der sächsischen Großstadt seinerzeit firmierte, schrieb ich vor Unterrichtsbeginn seine Mathe- und Physikarbeiten ab. Im Gegenzug warnte ich ihn vor Übergriffen der Mitschüler, die ihn mehr als einmal verprügeln wollten. Ohne jeden ersichtlichen Grund, nur so, möglicherweise, weil er ihnen irgendwie fremd anmutete. Mich erinnerte die aggressive Haltung seiner "Kameraden" an das Verhalten meiner früheren Berliner Volksschulklasse gegen einen Buben mit Familiennamen Mangold. Wir haben den armen Kerl mehrfach auf dem Schulweg verhauen, wohl weil wir wußten, daß er Jude war. Ich schäme mich noch heute dafür und hoffe von Herzen, daß das Knäblein den wenige Jahre später einsetzenden Holocaust überlebt hat.
Dieter Noll (31 december 1927 6 februari 2008) Noll (helemaal rechts) als hulpje van de luchtmacht, midden 1944.
Dal Stivens, Horacio Quiroga, Gottfried August Bürger, Marie d'Agoult
De Australische schrijver Dal Stivens werd geboren op 31 december 1911 in Blayney, New South Wales. Van 1944 tot 1949 diende hij in het leger. Daarna werkte hij tot 1950 o.a op het persbureau van het Australia House in London. Hij werd oprichter-president van de Australian Society of Authors. In 1970 won hij de Miles Franklin Award voor de beste Australische roman met A Horse of Air.
Uit: A Horse of Air
I am the author and amateur naturalist mentioned in the first chapter of this rather unorthodox autobiography by Harold Craddock. I had known and respected Harold Craddock for some years - his contributions to Australian ornithology have been outstanding - but I was never a close friend. Accordingly, I was a little surprised when he asked me to act as his literary godfather, as it were, and handed me the manuscript which with only slight editing appears on the pages that follow. His original idea was that I should use his autobiography as part of the source material for an account of the expedition he led to central Australia in 1967. His manuscript, as he was at pains to point out, was a subjective account and was deficient in many details. "Moreover, it's a bit wild in places - you'll need to get people to corroborate some of the things I've written," he said. This was my own first reaction, and I, accordingly, spent several months interviewing other people who had accompanied Harold Craddock and gathering the mass of material necessary for a straightforward account of the Craddock and Drake Expedition to find the rare night parrot. It was only when I had accumulated a mass of material that I realized that the finest memorial to my friend was to publish his autobiography much as he had written it, with only minor interpolations by others where accounts differed. Who was I, for instance, to judge whether Harold Craddock, or someone else, was being truthful? The truth about anything must be disputable. As he asks in the autobiography, which is the reality and which is the dream? Most of the people mentioned have consented to the references made to them even though they did not always agree that they acted as Harold Craddock said they did or from the motives he imputed to them. They have, in fact, behaved with extraordinary magnanimity. In a few places only they have interpolated mild demurrers. Occasionally it has been necessary to use invented names and alter details.
Dal Stivens (31 december 1911 - 16 juni 1997)
De Uruguayaanse schrijver Horacio Quiroga werd geboren op 31 december 1878 in Salto. Hij had een wel zeer door tragedies beheerst leven. Zijn vader schoot zichzelf tijdens een uitstapje met het gezin per ongeluk dood, twee van zijn broers overleden op jonge leeftijd, zijn stiefvader pleegde in zijn aanwezigheid zelfmoord, zijn eerste vrouw nam een fatale dosis cyanide in en hijzelf schoot per abuis een vriend dood, toen hij diens pistool inspecteerde ter voorbereiding op een duel. Toch besloot Quiroga kort na dit laatste ongeluk het relatief veilige leven aan de Rio de la Plata in te ruilen voor een onzeker bestaan in het binnenland van Argentinië. Hij vestigde zich in de provincie Misiones, waar zijn inspanningen om een plantage van de grond te krijgen op een mislukking uitliepen.. Als literator trof hij het beter: het ruige leven in het oerwoud inspireerde hem tot het schrijven van een reeks verhalen, die een uitlaatklep vormden voor zijn obsessie met de dood.
Hoewel Quiroga ook romans en gedichten publiceerde, dankt hij zijn faam vooral aan de bijna tweehonderd verhalen die hij heeft geschreven.
Uit: The Feather Pillow
Alicia's entire honeymoon gave her hot and cold shivers. A blonde, angelic, and timid young girl, the childish fancies she had dreamed about being a bride had been chilled by her husband's rough character. She loved him very much, nonetheless, although sometimes she gave a light shudder when, as they returned home through the streets together at night, she cast a furtive glance at the impressive stature of her Jordan, who had been silent for an hour. He, for his part, loved her profoundly but never let it be seen.
For three months--they had been married in April--they lived in a special kind of bliss.
Doubtless she would have wished less severity in the rigorous sky of love, more expansive and less cautious tenderness, but her husband's impassive manner always restrained her.
The house in which they lived influenced her chills and shuddering to no small degree. The whiteness of the silent patio--friezes, columns, and marble statues--produced the wintry impression of an enchanted palace. Inside the glacial brilliance of stucco, the completely bare walls, affirmed the sensation of unpleasant coldness. As one crossed from one room to another, the echo of his steps reverberated throughout the house, as if long abandonment had sensitized its resonance.
Alicia passed the autumn in this strange love nest. She had determined, however, to cast a veil over her former dreams and live like a sleeping beauty in the hostile house, trying not to think about anything until her husband arrived each evening.
It is not strange that she grew thin. She had a light attack of influenza that dragged on insidiously for days and days: after that Alicia's health never returned. Finally one afternoon she was able to go into the garden, supported on her husband's arm. She looked around listlessly.
Horacio Quiroga (31 december 1878 19 februari 1939)
DIOTIME, ÉLIE.--Un peu plus tard, VIVIANE, MARCEL.
Ils marchaient sur la grève sans se parler. Ils s'étaient d'abord entretenus de leurs amis et d'eux-mêmes, de leurs opinions sur les choses du jour. Puis, insensiblement, le silence s'était fait. La
grandeur de ce lieu désert s'imposait à eux. La marée qui montait lentement, en battant de ses flots le cap Plouha, imprimait à leur esprit son rhythme solennel.--À quoi pensez-vous? dit enfin Élie.
DIOTIME.
La question est brusque. La réponse va vous surprendre... Je pense à Dante.
ÉLIE.
À Dante!... ici! au poëte florentin, sur les côtes de Bretagne! Voilà qui me surprend, en effet.
DIOTIME.
Ce site est véritablement dantesque. Regardez ces formidables entassements de rochers, précipités les uns sur les autres! Voyez ces blocs de granit aux flancs noirs, tout hérissés d'algues marines, que la vague, en se retirant, laisse couverts d'écume, et que d'ici l'on prendrait pour des monstres accroupis sur le sable! Écoutez les gémissements du flot qui s'engouffre dans ces antres béants! Ne se croirait-on pas aux abords d'un monde infernal? Tout à l'heure, à la lueur blafarde de votre triste soleil, il me semblait lire sur ce pan de roc taillé à pic l'inscription sinistre: _Per me si va_; et je voyais,
là-bas, dans cet enfoncement, l'ombre de Dante, qui s'avançait, pâle et muette, vers les régions obscures.
Marie d'Agoult (31 december 1805 5 maart 1876) Portret door Henri Lehmann, 1843
We've had births at Christmas (natch!), deaths, partings, meetings, mayhem, attempted suicides, and sanity hearings. And Christmas in Hawaii, in China, in the past, the future, and outer space. We've heard from the littlest shepherd, the littlest wise man, the littlest angel, and the mouse who wasn't stirring. There's not a lot out there that hasn't already been done. In addition, the Christmas-story writer has to walk a narrow tightrope between sentiment and skepticism, and most writers end up falling off into either cynicism or mawkish sappiness. And, yes, I am talking about Hans Christian Andersen. He invented the whole three-hanky sob story, whose plot Maxim Gorki, in a fit of pique, described as taking a poor girl or boy and letting them "freeze somewhere under a window, behind which there is usually a Christmas tree that throws its radiant splendor upon them." Match girls, steadfast tin soldiers, even snowmen (melted, not frozen) all met with a fate they (and we) didn't deserve, especially at Christmas. Nobody, before Andersen came along, had thought of writing such depressing Christmas stories. Even Dickens, who had killed a fair number of children in his books, didn't kill Tiny Tim. But Andersen, apparently hell-bent on ruining everybody's holidays, froze innocent children, melted loyal toys into lumps of lead, and chopped harmless fir trees who were just standing there in the forest, minding their own business, into kindling.
and, on that sea that lacked both waves and beaches,
the footsteps, neither near nor far away.
Vertaald door Geoffrey Brock
Giovanni Pascoli (31 december 1855 6 april 1912)
De Vlaamse dichter, advocaat en rechter August van Cauwelaert werd geboren in Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek op 31 december 1885. Hij liep zijn middelbare school aan het Klein Seminarie in Hoogstraten. In 1911 behaalde hij zijn doctoraat in rechten, aan de Universiteit van Leuven. In 1914, toen WO I uitbrak gaf hij zich op als vrijwilliger voor het Belgisch leger. Hij werd officier maar in 1916 raakte hij zwaar gewond, in de loopgraven van Passendale. Na de oorlog werd hij vrederechter in Kontich, later politierechter in Antwerpen. Zijn dichtwerk werd vooral beïnvloed door Guido Gezelle en Karel van de Woestijne. Liederen van droom en daad uit 1918 is een poëtische weergave van de oorlogsjaren. Latere dichtbundels als Het licht achter de heuvel uit 1929 zijn sterk religieus geïnspireerd. Vanaf 1932 was Van Cauwelaert hoofdredacteur van het blad Dietsche Warande en Belfort.
Voor mijn jongens 1
1 Januari 1916
Hoe staat ge daar grootsch met uw zwijgenden trots,
De koppen gebruind en de voeten vereelt,
Zoo stoer met uw helm en geweer lijk gebeeld
Uit brons of arduin of uit ruwere rots.
Mijn jongens, hoe staat ge daar sterk en wat steekt
Er diep in uwe oogen een donkere brand;
Wat steekt er een kracht in den greep van uw hand
En wil in het spaarzame woord dat ge spreekt.
Schoon kerels, die vrij waart te huis en geen hoon
Of dwang hebt geduld en die kendet geen nood;
Die werkte als ge wildet, maar wrocht voor uw brood,
Hoe zwaarder uw arbeid hoe rijker uw loon.
Nu hebt ge den honger gekend en den dorst;
Nu hebt ge geslapen op stroo als een hond,
In hak en in schuur of in 't lijk van den grond
En nachten gesloofd voor een karige korst.
Nu hebt ge in den dans en den daver gestaan;
Nu hebt ge er zien vallen, verminkt en vermoord,
De besten het eerst; maar geen zucht of geen woord:
Te sterk voor een klacht en te trotsch voor een traan.
Nu hebt ge den angst en den twijfel gekend,
Voor 't lot en voor 't leven van ouder en kroost;
En over den Yzer zoo vaak als om troost
Uw blik naar de torens van Vlaandren gewend.
Maar geen die zijn woord en zijn wapen verried;
De geest is nog helder en hoog bleef het hart.
Ge dookt als een schande de mom van uw smart
En stapt naar den dood met een lach en een lied.
Ondwingbaar jong ras, met uw duldenden moed
En staalharde zielen, van al wat er vecht
En valt onder 't vaandel van roof of van recht:
Is uw bloed het zuiverste en edelste bloed.
August van Cauwelaert (31 december 1885 - 4 juli 1945)
De Schotse dichter Alexander Smith werd geboren op 31 december 1830 in Kilmarnock. Omdat zijn ouders te arm waren om schoolgeld te betalen stuurden zij hen naar een linnenfabriek in Glasgow. Zijn eerste gedichten verschenen in de Glasgow Citizen. Zijn eerste bundel A Life Drama and other Poems (1853) werd goed ontvangen en leverde hem uiteindelijk een post op als secetaris aan de universiteit van Edinburgh.
Love
The fierce exulting worlds, the motes in rays,
The churlish thistles, scented briers,
The wind-swept bluebells on the sunny braes,
Down to the central fires,
Exist alike in Love. Love is a sea
Filling all the abysses dim
Of lornest space, in whose deeps regally
Suns and their bright broods swim.
This mighty sea of Love, with wondrous tides,
Is sternly just to sun and grain;
'Tis laving at this moment Saturn's sides,
'Tis in my blood and brain.
All things have something more than barren use;
There is a scent upon the brier,
A tremulous splendour in the autumn dews,
Cold morns are fringed with fire.
The clodded earth goes up in sweet-breath'd flowers;
In music dies poor human speech,
And into beauty blow those hearts of ours
When Love is born in each.
Daisies are white upon the churchyard sod,
Sweet tears the clouds lean down and give.
The world is very lovely. O my God,
I thank Thee that I live!
Alexander Smith (31 december 1830 - 5 januari 1867)
The difference is partly one of time, he would explain. Whereas the tourist generally hurries back home at the end of a few weeks or months, the traveler, belonging no more to one place than to the next, moves slowly, over periods of years, from one part of the earth to another. Indeed, he would have found it difficult to tell, among the many places he had lived, precisely where it was he had felt most at home. Before the war it had been Europe and the Near East, during the war the West Indies and South America. And she had accompanied him without reiterating her complaints too often or too bitterly.
At this point they had crossed the Atlantic for the first time since 1939, with a great deal of luggage and the intention of keeping as far as possible from the places which had been touched by the war. For, as he claimed, another important difference between tourist and traveler is that the former accepts his own civilization without question; not so the traveler, who compares it with the others, and rejects those elements he finds not to his liking. And the war was one facet of the mechanized age he wanted to for get.
In New York they had found that North Africa was one of the few places they could get boat passage to. From his earlier visits, made during his student days in Paris and Madrid, it seemed a likely place to spend a year or so; in any case it was near Spain and Italy, and they could always cross over if it failed to work out. Their little freighter had spewed them out from its comfortable maw the day before onto the hot docks, sweating and scowling with anxiety, where for a long time no one had paid them the slightest attention. As he stood there in the burning sun, he had been tempted to go back aboard and see about taking passage for the continuing voyage to Istanbul, but it would have been difficult to do without losing face, since it was he who had cajoled them into coming to North Africa. So he had cast a matter-of-fact glance up and down the dock, made a few reasonably unflattering remarks about the place, and let it go at that, silently resolving to start inland as quickly as possible.
Im Norden der Grafschaft Ruppin, hart an der mecklenburgischen Grenze, zieht sich von dem Städtchen Gransee bis nach Rheinsberg hin (und noch darüber hinaus) eine mehrere Meilen lange Seenkette durch eine menschenarme, nur hie und da mit ein paar Dörfern, sonst aber ausschließlich mit Förstereien, Glas- und Teeröfen besetzte Waldung. Einer der Seen, die diese Seenkette bilden, heißt »der Stechlin«. Zwischen flachen, nur an einer einzigen Stelle steil und kaiartig ansteigenden Ufern liegt er da, rundum von alten Buchen eingefaßt, deren Zweige, von ihrer eignen Schwere nach unten gezogen, den See mit ihrer Spitze berühren. Hie und da wächst ein weniges von Schilf und Binsen auf, aber kein Kahn zieht seine Furchen, kein Vogel singt, und nur selten, daß ein Habicht drüber hinfliegt und seinen Schatten auf die Spiegelfläche wirft. Alles still hier. Und doch, von Zeit zu Zeit wird es an ebendieser Stelle lebendig. Das ist, wenn es weit draußen in der Welt, sei's auf Island, sei's auf Java zu rollen und zu grollen beginnt oder gar der Aschenregen der hawaiischen Vulkane bis weit auf die Südsee hinausgetrieben wird. Dann regt sich's auch hier, und ein Wasserstrahl springt auf und sinkt wieder in die Tiefe. Das wissen alle, die den Stechlin umwohnen, und wenn sie davon sprechen, so setzen sie wohl auch hinzu: »Das mit dem Wasserstrahl, das ist nur das Kleine, das beinah Alltägliche; wenn's aber draußen was Großes gibt, wie vor hundert Jahren in Lissabon, dann brodelt's hier nicht bloß und sprudelt und strudelt, dann steigt statt des Wasserstrahls ein roter Hahn auf und kräht laut in die Lande hinein.«
Das ist der Stechlin, der See Stechlin.
Aber nicht nur der See führt diesen Namen, auch der Wald, der ihn umschließt. Und Stechlin heißt ebenso das langgestreckte Dorf, das sich, den Windungen des Sees folgend, um seine Südspitze herumzieht. Etwa hundert Häuser und Hütten bilden hier eine lange, schmale Gasse, die sich nur da, wo eine von Kloster Wutz her heranführende Kastanienallee die Gasse durchschneidet, platzartig erweitert. An ebendieser Stelle findet sich denn auch die ganze Herrlichkeit von Dorf Stechlin zusammen; das Pfarrhaus, die Schule, das Schulzenamt, der Krug, dieser letztere zugleich ein Eck- und Kramladen mit einem kleinen Mohren und einer Girlande von Schwefelfäden in seinem Schaufenster. Dieser Ecke schräg gegenüber, unmittelbar hinter dem Pfarrhause, steigt der Kirchhof lehnan, auf ihm, so ziemlich in seiner Mitte, die frühmittelalterliche Feldsteinkirche mit einem aus dem vorigen Jahrhundert stammenden Dachreiter und einem zur Seite des alten Rundbogenportals angebrachten Holzarm, dran eine Glocke hängt.
Theodor Fontane (30 december 1819 - 20 september 1898)
Eine heruntergekommene Altbauküche, rechts halb angeschnitten ein Raum, der später Freddys Zimmer sein wird. Freddy und Sanya sitzen auf dem Küchentisch. Lange Pause.
FREDDY
(schüchtern) Fang du an.
SANYA
(fröhlich) Nein, du.
FREDDY
Nun mach schon.
SANYA
(sehr fröhlich) Du sagst doch immer, daß ich zuviel rede. (Freddy guckt strafend.) Nun sag schon: Ich bin Freddy, und das ist Blabla und so weiter.
FREDDY
Ich bin Freddy, und das ist Sanya -
SANYA
(ihn unterbrechend) Und ich rede zuviel.
FREDDY
Und wir haben ein Problem -
SANYA
Ich bin Türkin.
FREDDY
(aus dem Konzept gebracht) Darum geht es doch gar nicht.
SANYA
(ernsthaft) Aber das ist ein Problem.
FREDDY
Also, als Sanya und ich uns vor vier Wochen kennenlernten -
SANYA
Nicht unser Problem.
FREDDY
Da haben wir uns noch gedacht -
SANYA
Mein Problem.
FREDDY
Also, vor vier Monaten -
SANYA
Drei. Drei Monate und 22 Tage, um genau zu sein.
FREDDY
Möchtest du lieber erzählen?
SANYA
(fröhlich) Nein, nein. Du machst das ganz fabelhaft.
FREDDY
Kennengelernt haben wir uns also vor drei Monaten und zweiundzwanzig Tagen.
SANYA
Da sind wir zusammengezogen!
FREDDY
Mein' ich ja.
SANYA
Kennengelernthaben wir uns erst viel später.
FREDDY
Also, als wir zusammengezogen sind, war noch alles in Ordnung.
SANYA
Und dann haben wir uns kennengelernt, und jetzt haben wir ein Problem.
The brief capital of disturbances. And within that city lies the city Utopia with its little sojourns And orange sodas, Utopia with Its watermelons and televisions. Inside, city that holds the happiest Disturbances of my youth behind gold Façades. Staggering up from the river Full of forget in the flare of evening One sees a city where the negative Held its court. And inside that, city which Is little more than a theory of red In everyday life: red suburbs, rouge Of nostalgia, series of scrawled changes.
I believe that what separates humanity from everything else in this world -- spaghetti, binder paper, deep-sea creatures, edelweiss and Mount McKinley -- is that humanity alone has the capacity at any given moment to commit all possible sins. Even those of us who try to live a good and true life remain as far away from grace as the Hillside Strangler or any demon who ever tried to poison the village well. What happened that morning only confirms this. It was a glorious fall morning. The sun burned a girly pink over the mountain ranges to the west, and the city had yet to generate its daily smog blanket. Before driving to school in my little white Chevette, I went into the living room and used my father's telescope to look down at the harbor, as smooth as mercury, and on its surface I could see the moon dimming over East Vancouver. And then I looked up into the real sky and saw the moon on the cusp of being over-powered by the sun. My parents had already gone to work, and my brother, Chris, had left for swim team hours before. The house was quiet -- not even a clock ticking -- and as I opened the front door, I looked back and saw some gloves and unopened letters on the front hallway desk. Beyond them, on the living room's gold carpet, were some discount warehouse sofas and a lamp on a side table that we never used because the light bulb always popped when we switched it on. It was lovely, all that silence and all that calm order, and I thought how lucky I was to have had a good home. And then I turned and walked outside. I was already a bit late, but I was in no hurry. Normally I used the garage door, but today I wanted a touch of formality. I had thought that this morning would be my last truly innocent glance at my childhood home -- not because of what really ended up happening, but because of another, smaller drama that was supposed to have unfolded. I'm glad that the day was as quiet and as average as it was. The air was see-your-breath chilly, and the front lawn was crunchy with frost, as though each blade had been batter fried. The brilliant blue and black Steller's jays were raucous and clearly up to no good on the eaves trough, and because of the frost, the leaves on the Japanese maples had been converted into stained-glass shards.
Douglas Coupland (Rheinmünster-Söllingen, 30 december 1961)
Aarde mijn vrouw. In je voren viel het zaad, rijpt het graan. Jouw schoot is de hoeve waarover de tijd in seizoenen gaat: gestalten van licht en schaduw, veel licht, dat vloeit, overstroomt, en brandt als bloed in de aders, dan zand wordt of stollend lood.
Aarde mijn vrouw. Hoe geuren de bossen, een houtduif koert. Haar roep is het moe losscheuren uit je schoot en de stilte bloeit diep in het water van de avond. Aarde, je lijf smaakt naar brood. Vrouw, die ik aarzelend nader, jouw schoot wordt mijn bloeiende dood.
There was a red-haired man who had no eyes or ears.
Neither did he have any hair, so he was called red-haired theoretically.
He couldn't speak, since he didn't have a mouth. Neither did he have a nose.
He didn't even have any arms or legs. He had no stomach and he had no back and he had no spine and he had no innards whatsoever. He had nothing at all!
Therefore there's no knowing whom we are even talking about.
In fact it's better that we don't say any more about him.
PUSHKIN AND GOGOL
GOGOL: (Falls onto stage from the wings and lies quietly.)
PUSHKIN: (Enters, stumbles over Gogol and falls.) The Devil! It seems I've stumbled over Gogol!
GOGOL: (Rises.) How disgusting! You can't even rest. (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) It seems I've stumbled over Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) Not a minute of peace! (Walks, stumbles over Gogol and falls.) The Devil! It seems I've stumbled over Gogol again!
GOGOL: (Rising) Always drunk! (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) How disgusting! Again it's Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) Hooliganism! Sheer hooliganism! (Walks, stumbles over Gogol and falls.) The Devil! Again it's Gogol!
GOGOL: (Rising) This is sheer mockery! (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) Again it's Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) The Devil! Really, the Devil! (Walks, stumbles over Gogol and falls.) Gogol!
GOGOL: (Rises.) Disgusting! (Walks, stumbles over Pushkin and falls.) Pushkin!
PUSHKIN: (Rising) The Devil! (Walks, stumbles over Gogol and falls off stage.) Gogol!
GOGOL: (Rising) Disgusting! (Exits.)
(From off stage is heard Gogol's voice: "Pushkin!")
Daniil Charms (30 december 1905 - 2 februari 1942)
Uit: Ein Lyriker à la mode (Samen met zijn broer Julius)
Diese Massenproduktion müßte Bedenken erregen auch dann, wenn wir es mit lauter Meisterschöpfungen zu thun hätten, weil selbst des Guten zu viel geschehen kann, in Wirklichkeit jedoch stehen wir einer Sündfluth todter Mittelmäßigkeit gegenüber. Das hat ein anderes Preisausschreiben an den Tag gebracht. Eine Aufforderung nämlich der "Deutschen Zeitung" in Wien, ein Lied zu schreiben, das den für die Wahrung ihres Deutschthums kämpfenden Österreichern zur Volkshymne werden könnte, eine Aufforderung also, die mancherlei Unkenntniß verräth, von poetischem Schaffen sowohl, wie von der Natur des Volksgeistes, hat gleichwohl nicht mehr und nicht weniger als 1500 Gedichte ins Leben gerufen. Und von diesen 1500 wurden drei für preiswürdig erkannt, welche, sobald sie veröffentlicht erschienen, von der gesammten Kritik fast einstimmig als Erzeugnisse dilettantischer Mache verurtheilt sind. Nun mag es zugegeben werden, daß unter den nichtgekrönten Liedern dieses oder jenes die gekrönten weit überragte, aber die Mehrzahl muß ohne Zweifel, die geachteten Namen der Preisrichter lassen wohl das Zugeständniß eines Fehlers, aber nicht einer völligen Verkehrtheit zu, noch unter das Niveau der auserwählten eingeordnet werden. Ein maßloses Ueberwuchern von Mittelmäßigkeit und Dilettantismus läßt sich demnach schwerlich läugnen, ebensowenig die Gefahr, welche jede einseitige Ueberwucherung zur Folge hat, es fragt sich nur, was die Gefahr in diesem Falle bedeutet. Unmittelbar ist es zunächst die Literatur, die Poesie, welche zu leiden hat. Allerdings kann der Unterschied zwischen wahrer und dilettantischer Poesie nicht durch eine Gleichung bestimmt, nicht wie an einem Skelett demonstrirt werden, denn das, was metrische Zeilen zu einem Gedicht macht, dieses innerste Sein der Poesie, steht über dem Erkennen, wohl aber giebt es einzelne Eigenschaften, welche jedem Kunstwerk unerläßlich sind. Das sind Wahrheit der Empfindung, innige Verschmelzung von Form und Inhalt und eigenartige Persönlichkeit; Mangel an einer dieser Eigenschaften charakterisirt den Dilettanten.
Heinrich Hart (30 december 1855 11 juni 1906)
Boekomslag, Heinrich en Julius Hart
De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Betty Paoli (eig. Barbara Elisabeth Glück ) werd geboren op 30 december 1814 in Wenen. Zie en ook mijn blog van 30 december 2008.
Im Winter
Wiesengrund und Bergeshöh' Liegen wie begraben, Auf dem schimmernd weißen Schnee Tummeln sich die Raben.
Mag die Sonne auch ihr Licht Fernehin entsenden, Es erquickt und wärmet nicht, Kann nur schmerzlich blenden.
Dicht vor meinem Fenster steht Eine schlanke Linde, Mit Demanten übersä't Stöhnet sie im Winde.
An die Scheiben pocht sie leis', Leis' wie Glöckchen läuten; Was sie sagen will, ich weiß Mir es wohl zu deuten.
Arme Linde! Tag und Nacht Scheinst du mir zu klagen: »Dürft ich doch, statt todter Pracht, Wieder Blüthen tragen!«
Luister. Je bent een man. Achtentwintig jaar oud. Zes maanden getrouwd. Een meter drieëntachtig lang. Drie kilo te zwaar, volgens je vrouw. Je hebt een bleke huid. Blond haar dat al begint te dunnen. Korte vingers met afgebeten nagels. Sinds je huwelijk woon je in een oud rijtjeshuis. In een plaats die twijfelt tussen dorp en stad. Van hieruit pendel je elke dag naar het kantoor waar je werkt. Honderdtwintig kilometer ver, twee uur heen, twee uur terug, files inbegrepen. Jij had liever in een flat gewoond, vijf minuten lopen van je werk, maar je vrouw was verliefd geworden op dit huis en vooral op de plankenvloer in de woonkamer en de balken aan het plafond in de slaapkamer. Ook wonen haar ouders in de buurt. Het is nu tien voor halfacht s avonds. 24 december. Van het jaar 2000. Het laatste jaar van deze eeuw, hoewel niet iedereen het daarmee eens is. Volgens sommigen eindigde de twintigste eeuw op 31 december 1999 om middernacht, toen jij op kantoor voor je computer zat, in spanning de met veel tamtam aangekondigde millenniumbug afwachtend. Er gebeurde niets toen de zes nullen op je zeventien inch-scherm verschenen. Ja, vuurwerk was er, maar alleen in de omlijsting van je raam op de zeventiende verdieping van het kantoorgebouw, dat je om twee uur die ochtend verliet. Zet eens wat kerstmuziek op, roept je vrouw vanuit de keuken. Je vrouw heet Nancy Winters. Ze is twee jaar jonger dan jij. Ze verkoopt verzekeringen aan bedrijven en andere grote klanten. Voor de maatschappij waarvoor jij ook werkt. Jij bent software engineer, zoals dat heet. Haar vader is jouw chef. Hij is bovendien hoofdaandeelhouder. De sierlijke letter W in het logo van de maatschappij slaat op Winters. Vanavond heeft je vrouw haar vader en haar moeder uitgenodigd om te komen eten. Je gesprekken met je schoonouders verlopen vormelijk. Meneer en mevrouw moet je zeggen. En hem in een discussie altijd gelijk geven. En haar vooral voor aandacht. Ze krijgen vanavond fondue. Dat kan moeilijk mislukken. Je hebt een elektrisch fonduestel gekocht waarin je alleen wat olie hoeft te doen. Verder heb je bij de slager een kant-en-klare schotel vlees gehaald, op de versmarkt wat groen en bij de wijnhandelaar een paar flessen dure rode wijn. Zo ontloop je elk risico op commentaar. Hij kan niets aanmerken op de wijn, zij niets op jouw kookkunst of vooral het gebrek eraan.
Stefan Brijs (Genk, 29 december 1969)
De Amerikaanse schrijver Paul M. Rudnick werd geboren op 29 december 1957 in Piscataway, een voorstad van New York. Tegen de tijd dat hij aan de universiteit van Yale ging studeren wist hij al dat hij homosexueel was. Hij behaalde er een BA in theaterwetenschappen. Hij besloot niet verder te studeren, maar schrijver te worden. Zijn eerste stuk PoorLittle Lambs kwam in 1982 op de planken. Er volgden twee satirische romans Social Disease (1986)over het nachtleven in New York en I'llTake It (1989) over de Amerikaanse obsessie met kopen. Verder werk : I Hate Hamlet, Jeffrey, The Most Fabulous Story Ever Told, Valhalla en The New Century
Uit: The Gospel of Debbie
October 5
I saw him in the marketplace! Everyone says that hes the son of God, but I dont care one way or the other because hes just so cute!!! O.K., hes not hot like a gladiator or a centurion, but hes really sensitive and you can tell that he thinks about things and then goes, Be nice to people, and Im like, that is so true, and I wonder if hes seeing anyone!
October 21
Everyone says that hes just totally good and devoted to all humanity and that he was sent to save us and thats why he doesnt have time for a girlfriend, although I swear I saw Mary Magdalene doodling in the sand with a stick, writing Mrs. Jesus Christ and Merry Xmas from Mary and Jesus Christ and All the Apostles, with little holly leaves all around it. And Im like, Mary, are you dating Jesus? and she says, no, hes just helping me, and Im like, you mean with math? and shes like, no, to not be such a whore. And I said, but that is so incredibly sweet, and we both screamed and talked about whether we like him better when hes healing the lame or with a ponytail.
December 25
I wanted to get him the perfect thing for his birthday, so I asked Matthew and he said, well, myrrh is good, but then Luke said, oh please, everyone always gives him myrrh, I bet he wishes those wise men had brought scented candles, some imported marmalade, and a nice box of notecards. So I go, O.K., what about accessories, like a new rope belt or clogs or like I could make him a necklace with his name spelled out in little clay letters? and Mark said, I love that, but Luke rolled his eyes and said, Mark, you are just such an Assyrian. So I go to see Mary, Jesus mom, and she said that Jesus doesnt need gifts, that he just wants all of us to love God and be better people, but I asked, what about a sweater? and she said medium.
Justice? - You get justice in the next world, in this world you have the law.
Well of course Oscar wants both. I mean the way he talks about order? She drew back her foot from the threat of an old man paddling by in a wheelchair, - that all he's looking for is some kind of order?
Make the trains run on time, that was the. . .
I'm not talking about trains, Harry.
I'm talking about fascism, that's where this compulsion for others end up. The rest of it's opera.
No but do you know what he really wants?
The ones showing up in court demanding justice, all they've got their eye on's that million dollar price tag.
It's not simply the money no, what they really want. . .
What they really want, your fascists, Oscar, everybody I mean what it's really all about. She tapped a defiant foot against the tinkling marimba rhythms seeping into the waiting room somewhere over near the curtains, where the wheelchair had collided with a radiator and come to rest. Trains? fascism? Because this isn't about any of that, or even 'the opulence of plush velvet seats, brilliant spectacle and glorious singing' unless that's just their way of trying to be taken seriously too - because the money's just a yardstick isn't it. It's the only common reference people have for making other people take them as seriously as they take themselves, I mean that's all they're really asking for isn't it? Think about it, Harry.
I've thought about it, now look. How long do we have to wait? I've got to be in court in an hour.
He's been in therapy they said, it shouldn't be long. The nurse said he's in a highly agitated state.
Ever see him when he wasn't?
Well my God can you blame him? She was digging deep. . .
William Gaddis (29 december 1922 - 16 december 1998)
Die elegante Frau, wie sie erschrocken am Fenster sitzt! Und was für ein kerzengerader Oberkörper! Sie ist seit ein paar Minuten immer bleicher geworden, verblichen all die schöne Jugendlichkeit, an die doch auch Sie auf den ersten Blick geglaubt haben. Da hilft das Rouge, so vorbildlich auf den Wangenknochen aufgetragen, überhaupt nichts.
Ganz weiß ist Helene Pilz geworden. Der Mann bemerkt nichts davon. Er hat ja auch das echte und künstliche Blühen ihres Teints zu Anfang weder unterschieden, noch wenigstens wahrgenommen. Da, sagt sie, wie leicht betrunken oder gegen eine große Erschöpfung ankämpfend, auf der anderen Straßenseite kannst du sie alle begutachten, Frau Bernadotte, Frau Lemnitz, Frau Rottmann, Frau Becher-Hahn. Kein Wunder, daß Frau Mülleis, Wally Mülleis, die große Ausnahme hier, in diesem Gremium fehlt.
Hört er das denn nicht? Er sitzt tiefer als sie, das liegt an dem hölzernen Podest, auf dem ihr Stuhl steht. Eine kleine Rampe führt zu ihr hoch und zu ihm auf den normalen Fußboden runter. Der Mann muß ein guter Sportler sein, etwas Durchtrainiertes, auf dem Sprung Stehendes geht von ihm aus, trotz der ersten grauen Haare, die Sie oben auf seinem Kopf sehen. Er hat seine Stirn gegen den nackten Oberarm der Frau gepreßt. Wirkt es nicht unfreiwillig bußfertig?
Auch der Frau, wenn sie den Blick vom Fenster wendet, entgeht das Grau zwischen dem Schwarz nicht. Sie berührt die Strähnen mit der freien Hand. Im ersten Moment wollte sie ihm wohl fünffingrig und roh in die dicken Locken fahren. Dann hat sie es sich mitten in der Bewegung anders überlegt und findet ihre Kursänderung, die sie selbst überrascht, gravierend. Vor Kummer beginnt sie zu lächeln, spielt nur sehr behutsam mit diesem und jenem Haar. Auch Sie werden sich fragen, ob solche Vorsicht nicht übertrieben ist, und ob, natürlich, die Frau in Wahrheit mit Erinnerungen tändelt, und ob nicht die es sind, die sie geistesabwesend nach ihren verschiedenen Tönungen zählt und sortiert. Die Maserung ist anscheinend etwas Neues für sie. Das Haupthaar selbst ist es nicht. Da kennt sie wohl alle Wirbel. Ihr betrübtes Lächeln bleibt ihm verborgen.
De Duitse dichter en schrijver Tobias Sommer werd geboren op 6 juli 1978 in Bad Segeberg (Schleswig-Holstein). Hij publiceerde in literaire tijdschriften (entwürfe, Zeichen und Wunder, DUM, Belletristik) en bloemlezingen. In 2005 verscheen de verhalenbundelMeer über uns, in 2007 de gedichtenbundel zu viele Tragflächen.
Glatteis
Ich reibe ein Geräusch
in meinen Filter
der Radiosprecher lispelt
er allein wird wissen
warum
Zahlen erreichen Grenzen
die sich im Wasser vor mir
verfärben
ich zähle nicht
die verbrannten Körner
und ziehe die Schlaufe enger
seine Stimme jongliert auf
einer Unfassbarkeit
zwei Kammern teilen eine Straße
auf der Geschmack Opfer fordert
Dampftropfen auf meiner Tasse
Tränen kann man nicht hören
aber er spricht weiter
während ich meinen Tee trinke
morgens aus dem Fenster blickend
zwischen dem Lidstrich
der Schulbus
Tobias Sommer (Bad Segeberg, 6 juli 1978)
De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Hij debuteerde in 1995 met de dichtbundel Dann ziehe ich los, Engel suchen. Sindsdien publiceerde hij regelmatig in literaire tijdschriften, bloemlezingen en op internet. Hij is mede-uitgever van verzamelbundels, waarin jonge schrijvers voorgesteld worden. Ook leidt hij de werkgroep open poemsvan de Literaturwerkstatt Berlin.
Er hat seine Rituale
Er trinkt nach jedem guten Essen einen Schwarzen mit Genickschuß er pinkelt nur im Sitzen, wenn er besoffen oder verliebt ist
in der Zeitung liest er vom Krieg und bestimmt danach seine Kleidung auf dem Weg zur Arbeit, zwischen Trasse und Zäunen, kann er das Lama riechen
die letzte Geliebte warf eine Tasse da stand sein Name drauf ein Geschenk der Eltern er ist der Idiot der Familie
er hat sein Schiff in der Flasche die kann er schütteln oder auch nicht er hat einen merkwürdigen Namen und atmet zu flach, Gott steht ihm bei
Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)
De Duitse dichter Marco Kugel werd geboren op 11 december 1979 in Stuttgart. Hij studeerde Duitse literatuur, kunst- en mediawetenschappen en geschiedenis in Konstanz. Jarenlang werkte hij als regie-assistent, cameraman en camera-assistent. Sinds 2005 studeerde hij mediakunst aan de Hochschule für Gestaltung in Karlsruhe. Hij publiceerde o.a.in het Jahrbuch der Lyrik 2006.
fliehkraft
da breitet sich wind aus in flecken in staub tragend die reflexionskörper reagieren sinne darauf immer wider den wind fruchtbar gemacht brauchen vögel braucht was oben sein will um hinterhersegeln zu können brauchen wir erde stehen leicht eindruck machend sehen die luft zum beispiel weil sie uns etwas beschleunigt den boden unter den füssen wegzieht so stark können geschwindigkeiten gemacht die alles biegen und alles ziehen auch kleine luftzirkulationen der sense hinterher leichte wirbel biegen die stümpfe von grashalmen frisch nach dem schnitt der richtung der sense hinterher so stark kanns kleinstes geschnittenes noch biegen und ziehen aber diese flecken sind staub ist kein gras darunter sonst könnt man sagen grün wär die luft gewesen aber es sind nur blasshelle flecken gelöst vom boden unter unseren füssen vielleicht es gibt diese fliehkräfte von der erde fort
Thomas Grüter hatte immer Mittelstürmer sein wollen, aber schon zu Schülerzeiten geriet er durch einen Zufall ins Tor. Seine Laufbahn begann er mit neunzehn bei einer Oberligamannschaft in der Provinz. Dort fiel er bald durch Sprungkraft und Reaktionsschnelligkeit auf; schon nach einem Jahr holte ihn ein Verein aus der Zweiten Liga. Daraufhin brach Grüter seine Berufsausbildung ab, sein Traum hatte sich erfüllt, er wurde Profi. Zuerst fungierte er zwar, wie abgesprochen, als Reservemann. Doch nach einem Leistungstief des Stammtorwarts nominierte ihn der Trainer, und gleich im ersten Spiel rettete Grüter mit einer Serie von Glanzparaden ein torloses Unentschieden gegen den Tabellenführer über die Zeit. Als sich diese Leistung in den folgenden Spielen bestätigte, wurde die Sportpresse aufmerksam. Im Anschluss an eine Partie, bei der er in der Schlussminute einen Elfmeter hielt, wurde Grüter von zwei Fernsehstationen interviewt. Am Ende der Saison gehörte er zu den wenigen Spielern der Zweiten Liga, von denen man sprach. Niemand war überrascht, als er im Jahr darauf das Angebot eines Spitzenclubs aus der Bundesliga erhielt. Grüter war selig. Gerade einundzwanzig Jahre alt, saß er als offiziell dritter Torwart zunächst nur gelegentlich auf der Auswechselbank. Doch beim Training und bei Freundschaftsspielen im Ländlichen stand er zwischen den Pfosten. An allen Besprechungen vor und nach den Begegnungen nahm er wie die anderen teil, nur bei den Auftritten seines Vereins im Ausland blieb er zu Hause. So verging die erste Saison. Dann schied der Stammtorhüter wegen einer schweren Verletzung aus, und Grüter wurde vorübergehend zweiter Mann auf der Bank. Doch unter dem Druck der Öffentlichkeit verpflichtete der Verein einen Torwart von europäischer Klasse. Grüter wurde zunächst wieder auf seinen alten Posten versetzt; als aber unmittelbar darauf der zweite Torwart, enttäuscht über diese Entwicklung, den Verein verließ, wurde Grüter endgültig offizieller Reservemann. Und dabei blieb es. Als Grüter die Mitte der zwanzig erreichte, war sein Name längst aus der Presse verschwunden. Ein paarmal hatten ihn andere Vereine abwerben wollen. Doch die ihm versprachen, er werde sofort ihre Nummer Eins, konnten nur ein Bruchteil von dem bezahlen, was er schon bekam. Während er andererseits dort, wo er besser bezahlt würde, keinerlei Garantien für einen Stammplatz erhielt. Also blieb Grüter, wo er war. Vor Spielbeginn lief er kurz nach den anderen auf, zusammen mit dem ersten Torwart machte er ein paar Lockerungsübungen, dann stand er, während der erste Mann das Tor bezog, in der Nähe der Eckfahne und parierte dort bis zum Anpfiff die Probeschüsse der Stürmer. Von seinem Platz am linken Ende der Bank verfolgte er das Spiel. In der ersten Zeit hatte er dabei noch auf die Fehler der Nummer Eins geachtet, um die Chance seiner Nominierung abzuschätzen. Das tat er jetzt nicht mehr. Denn einmal hatte es geheißen, man dürfe einem Mann in der Krise nicht das Selbstvertrauen nehmen, dann, hastige Wechsel im Tor ermutigten nur die gegnerischen Stürmer oder brächten die eigene Abwehr ins Wanken.
Burkhard Spinnen (Mönchengladbach, 28 december 1956)
Gewöhnlich schauen die Bewohner der Umgebung, wenn sie mein Auto näher kommen sehen, über dieses hinweg in die Berge, wunderschöne Berge, an denen sie sich scheinbar nicht satt sehen können. Ob es ein Zufall ist, sinniere ich im gleichmäßigen Weiterfahren, dass es in diesem Lande so viele Berglieder gibt, Wegschaulieder quasi, eine hochstehende Wegschaukultur... Vor ein paar Tagen hat sich das mit einem Schlag geändert, genauer gesagt: mit einem grässlichen blechernen Krachen. Ich habe nämlich beim Reversieren einen Hydranten übersehen. Eine vom Heck bis zur Hintertüre eingedrückte Seitenwand ist die Folge. Sieht arg aus, aber ich kann mit dem Gefährt weiterfahren. Als ich das erste Mal in der Stadt parke, bleiben sofort einige Passanten stehen, die erstarrten Augen richten sie auf die Deformierung, dann auf mich, und zwar mit unverhohlenem, an Bewunderung grenzendem Staunen, dann wieder auf die Riesendelle. Ein Mann, mit dem ich bisher noch nie ein Wort gewechselt habe, lacht mich kumpelhaft an. Hat wohl auch schon seine Blechschäden abbekommen und meint nun zu verstehen, wie mir zumute ist. In einiger Entfernung stehen ein paar Frauen beisammen, breitbeing, wie wenn sie fürchteten, vom Anblick umgeworfen zu werden; sogar Passanten, die es eilig haben, bleiben kurz stehen, lassen das Missgeschick auf sich wirken und eilen erleichtert, dass es nicht sie betrifft, weiter. Auf der Heimfahrt lacht mich von einem Taktor herab ein Bauer vom Berg an. Eine so kolossale Delle macht auch ihm Eindruck; mich als dazugehörig wird er sich von nun an merken. Der Bub auf dem Kotflügelsitz macht das Staunen des Vaters fast synchron mit. Ich gönne die belebende Massage, die der Anblick den Bewohnern beschert, natürlich jedem, dem damit geholfen ist. Und wenn ich damit schon so viel Staunen, Interesse und Heiterkeit erwecke, kann ich mir mit dem Reparieren ruhig Zeit lassen. Als ich auf Drängen meiner Frau den Wagen schließlich doch in die Werkstatt stelle und ein paar Tage später wieder mit einem geglätteten Blech meiner Wege fahre, bemerken das einige sehr wohl. Aber keinen erheitert es. Mir scheint sogar, dass einzelne missmutige Gesichter noch missmutiger werden, habe ich sie doch mit der neuen Autotüre quasi vor die Türe gesetzt, habe sie durch die Glättung des Blechs aus meinem Inneren verwiesen, in dem sie sich in den letzten Wochen schon recht ungeniert umgesehen hatten.
Engelbert Obernosterer (St. Lorenzen, 28 december 1936)
«En quittant la maison, je rencontrais tout d'abord, assis en permanence devant le magasin où l'on vendait des aiguilles, un vieillard aux énormes lunettes, baissant la tête sur l'aiguille qu'il polissait... Puis c'était l'atelier de parapluies, portes grandes ouvertes, offrant le spectacle de sa dizaine d'apprentis au travail. Venait ensuite le magasin de chaussures où, par temps de chaleur, on voyait le tanneur, un gros homme exhibant un ventre gras et noir (piqué d'une touffe de poils!) tenir une chaussure avec son étau pour y fixer la semelle. Puis la boutique du barbier où l'on apercevait toujours un client en train de se faire raser, l'air figé, avec à la main un petit plat à barbe en bois. Il y avait encore la teinturerie, où de robustes ouvriers miao, dressés de toute leur hauteur sur une presse en pierre concave et s'appuyant de la main à une barre de bois fixée au mur, se balançaient de droite et de gauche. Puis on tombait sur trois fabriques de fromage de soja tenues par des Miao : des femmes à la taille mince et aux dents blanches, la tête enveloppée d'un mouchoir bariolé, chantonnaient sans arrêt pour distraire les petits enfants miao ligotés dans leur dos, tout en puisant du lait de soja avec une cuillère de cuivre étincelante. Je rencontrais encore sur ma route une fabrique de farine de soja au toit couvert de claies sur lesquelles séchaient des pâtes transparentes, et dont me parvenait à distance le bruit sourd de la meule entraînée par un mulet. Suivaient plusieurs étalages de bouchers où la viande de porc fraîche qu'on débitait palpitait encore. Puis c'était un magasin qui fabriquait des objets funéraires et louait des palanquins de noces : on y trouvait le génie de l'Ephémère au visage blanc, le roi des Enfers au visage bleu, des poissons et des dragons, des palanquins, des «garçons d'or» et des «filles de jade».
is de laatste in Een en Ander even onbedachtzaam door den heer Douwes Dekker in den wind geslagen, als hij de tweede en de eerste, de eerste vooral, op voorbeeldige wijze ter harte genomen en in praktijk gebragt heeft.
Onbedachtzaam? Die uitdrukking, beweren sommigen, wordt in zeker iemands woordenboek niet aangetroffen; en indien, voeren zij ons te gemoet, indien in ons vaderland niet een publiek bestond aan welks smaak meer voldaan en in welks behoeften beter voorzien is door de uitweidingen, die Een en Ander in uwe schatting voor een deel ontzenuwen; meer voldaan en beter voorzien dan indien de kracht heul had gezocht in de kortheid, - de heer Dekker zou korter en krachtiger geweest zijn.
Wordt met deze verontschuldiging van een meesterlijk schrijver bedoeld, dat hij bijwijle breedsprakig is met voorbedachten rade, zoo kan die grond van verschooning den toets niet doorstaan. Zeker, wie zijne menschen treffen wil, moet zijne menschen kennen; doch wee de kunst, indien treffen de hoofdzaak, en getroffen te hebben een vrijbrief wordt voor de wijze hoe en den prijs waarvoor!
Een en Ander is in velerlei opzigten een heuchelijk verschijnsel; dit geschrift is rijk aan bladzijden, zoo schoon als Multatuli er ooit eene geschreven heeft; het getuigt van de ongebroken kracht eens weerbaren mans; er ademt u eene weldadige frischheid uit tegen. Echter heeft de brochure het gebrek, dat de slordigheid van sommige partijen bij de keurigheid van andere ongunstig afsteekt; de schrijver op menige plaats te veel geeft en te weinig onderstelt; het ontwikkeldst gedeelte des publieks somtijds noodeloos opgehouden wordt. Daardoor ontbreekt aan het werk, als geheel beschouwd, de betrekkelijke volmaaktheid waardoor ook vlugschriften zich behooren te kenmerken. Vreesde ik niet den ernst mijner hoofdbedenking door eene woordspeling te verzwakken, ik poogde mijn oordeel aldus te omschrijven: Een en Ander heeft tegen zich, dat men zonder smart er een en ander uit missen zou.
Conrad Busken Huet (28 december 1826 1 mei 1886)
De Nederlandse rooms-katholiek priester, kunsthistoricus, schrijver en columnist Antoine Bodar werd geboren in 's-Hertogenbosch op 28 december 1944. Zie ook mijn blog van 28 december 2008.
Uit: Het zo tolerante vaderland
Waarom zou tolerantie niet grenzeloos kunnen zijn? Allereerst omdat al hetgeen ons menselijk handelen bepaalt aan grenzen is gebonden en derhalve nimmer ongebreideld kan zijn. Alles heeft zijn grenzen. Alles heeft zijn maat. Daarom kan voorts tolerantie niet anders dan zich zelf ernstig nemen, opdat wij de grens van tolerantie in het oog houden en zo vermijden dat de maatschappij zelfs de zelf intolerante zou tolereren. Wij hebben het recht de intolerante niet te tolereren. Zo Karl Popper in The Open Society and Its Enemies. Maar blijft het toch niet eigen aan tolerantie dubbelzinnig te zijn is zij in zekere zin zelfs niet een paradox in zich zelf? Tolerantie staat altijd in het spanningsveld van aanvaarding en daarmee solidariteit enerzijds en zelfs niet voorziene onverschilligheid anderzijds. Ook voor idealisten blijft het moeilijk zich steeds de eigen tolerantie bewust te blijven en niet achteloos plotseling te ontwaken in onverschilligheid.
Omtrent tolerantie (en in enen omgaan met het paradoxale dat daarin kennelijk schuilt) leert ons de Heilige Schrift. Matteüs heeft deze twee lessen opgetekend: De ene les over de zaaier. Hij zaait edel zaad maar op zijn land zaait de vijand onkruid tussen het al gezaaide. Beide zaden schieten op. Wat te doen? Niet het onkruid uittrekken maar onkruid samen met tarwe tot de oogst laten opgroeien. Nadien eerst geschiedt de scheiding: Onkruid wordt verbrandt en tarwe wordt opgeslagen. (Cf. Mt 13,24-30)
De andere les over Gods beminnelijkheid. Hij laat de zon opgaan over slechten en goeden en laat het
regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Bemint dus uw vijanden en streeft naar volmaaktheid. (Cf. Mt 5, 44-48)
Welke moraal uit deze beide lessen te trekken? Idealiteit en verdraging en vertrouwen. Drie strevingen die samen een maatschappij beter kunnen doen worden. Maar is de meetlat van idealiteit niet te hoog gelegd voor een samenleving die in realiteit functioneert? Elke realiteit kan niet zonder idealiteit, omdat idealiteit aan realiteit het streven geeft zich te verbeteren. Waar immers het ideaal ontbreekt verwildert het volk. En heeft in Nederland niet ruim verwildering zich meester gemaakt van vooral ontevreden en mopperende bevolkingsgroepen die al hetgeen vreemd is, en daarmee vijandelijk, zouden willen verbannen en het begrip tolerantie lijken te willen schrappen. Tweeërlei wreekt
zich daar: Gebrek aan goed onderwijs en aan blijvende opvoeding waaraan de massamedia zouden kunnen bijdragen. Wegebbing van besef dat de grenzen van een werkelijke demokratie steeds bepaald blijven door de mate waarin de besten naar voren komen om de leiding te nemen.
Verdraging is begin van beschaving. Want elkaar verdragen biedt terstond beleefdheid. En waar de
wellevendheid uitblijft zoals zo veelvuldig in het huidige Nederland daar woont niet alleen de
vaderlandse, wereldwijd bekende botheid maar zoekt meteen onverdraagzaamheid een onderkomen.
Antoine Bodar ('s-Hertogenbosch, 28 december 1944)
Uit: Der Kuß der Spinnenfrau(Vertaald doorAnneliese Botond)
- Mit ihr ist irgendwas los, das merkt man, sie ist nicht wie alle anderen Frauen. Sie wirkt jung, höchstens fünfundzwanzig, das Gesicht ist irgendwie katzenhaft, kleine Stupsnase, Gesichtsform... mehr rund als oval, breite Stirn, auch die Wangen sind groß, aber dann laufen sie spitz nach unten, wie bei Katzen. - Und die Augen?
- Hell, höchstwahrscheinlich grün, sie hat sie halb geschlossen, um besser zeichnen zu können, sie blickt auf das Modell, den schwarzen Panther im Zoo, der zuerst ruhig im Käfig liegt, aber als sie das Zeichenpult oder den Stuhl verrückt, entdeckt sie der Panther durch das Geräusch und fängt an, im Käfig hin und her zu laufen, und brüllt das Mädchen an, das bis dahin nicht recht gewußt hat, wie es die Zeichnung schattieren soll. - Konnte der Panther sie nicht vorher riechen? - Nein, weil er ein Riesenstück Fleisch im Käfig hat, kann er nichts anderes riechen. Der Wärter hat ihm das Fleisch direkt hinter die Gitterstäbe gelegt, absichtlich, damit der Panther nicht unruhig wird, denn so kommt kein anderer Geruch von draußen herein. Und sowie das Mädchen die Wut der Bestie bemerkt, fängt es an, schneller und immer schneller zu stricheln, und was sie zeichnet ist ein Tiergesicht, aber gleichzeitig auch ein Teufelsgesicht. Der Panther, ein Männchen, schaut sie an, und man weiß ...
Guy Debord, Alfred Wolfenstein, Morris Rosenfeld, Erich Köhler, Antoine Furetière
De Franse schrijver, filmmaker en kunstenaar Guy Debord werd geboren op 28 december 1931 in Parijs. Hij was een radicaal criticus van het kapitalisme en van het consumentisme. Zijn belangrijkste theoretische werk is La Société du spectacle uit 1967. Vooral in Frankrijk heeft hij invloed gehad op nieuw links. Samen met Asger Jorn richte hij in de jaren vijftig de Lettristische Internationale op waaruit in 1957 de Situationistischen Internationale ontstond. Debord draaide meerdere films waarbij hij veelvuldig experimenteerde. Na de moord op zijn uitgever onder dubieuze omstandigheden bracht hij de laatste tien jaar van zijn leven door in een dorp in de Auvergne. Na een langdurige ziekte maakte hij daar in 1994 een eind aan zijn leven. Bij testament had hij bepaald dat zijn films niet meer vertoond mogen worden.
Uit: Panégyrique
Dans le quartier de perdition où vint ma jeunesse, comme pour achever de s'instruire, on eût dit que s'étaient donné rendez-vous les signes précurseurs d'un proche effondrement de tout l'édifice de la civilisation. On y trouvait en permanence des gens qui ne pouvaient être définis que négativement, pour la bonne raison qu'ils n'avaient aucun métier, ne s'occupaient à aucune étude, et ne pratiquaient aucun art. Ils étaient nombreux à avoir participé aux guerres récentes, dans plusieurs des armées qui s'étaient disputé le continent : l'allemande, la française, la russe, l'armée des États-Unis, les deux armées espagnoles, et plusieurs autres encore. Le restant, qui était plus jeune de cinq ou six ans, était venu directement là, parce que l'idée de famille avait commencé à se dissoudre, comme toutes les autres. Nulle doctrine reçue ne modérait la conduite de personne ; et pas davantage ne venait proposer à leur existence quelque but illusoire. Diverses pratiques d'un instant étaient toujours prêtes à exposer, dans la lumière de l'évidence, leur tranquille défense. Le nihilisme est tranchant pour moraliser, dès que l'effleure l'idée de se justifier : l'un volait les banques, qui se glorifiait de ne pas voler les pauvres, et un autre n'avait jamais tué personne quand il n'était pas en colère. Malgré toute cette éloquence disponible, c'étaient les gens les plus imprévisibles d'une heure à l'autre, et parfois assez dangereux. C'est le fait d'être passé par un tel milieu qui m'a permis de dire quelquefois, par la suite, avec la même fierté que le démagogue des Cavaliers d'Aristophane : "J'ai été élevé sur la voie publique, moi aussi !"
Farewell to the feast-day! the prayr book is stained
With tears; of the booth scarce a trace has remained;
The lime branch is withered, the osiers are dying,
And pale as a corpse the fair palm-frond is lying;
The boughs of grey willow are trodden and broken
Friend, these are your hopes and your longings unspoken!
Lo, there lie your dreamings all dimmd and rejected,
And there lie the joys were so surely expected!
And there is the happiness blighted and perished,
And all that aforetime your soul knew and cherished,
The loved and the longed for, the striven for vainly
Your whole life before you lies pictured how plainly!
The branches are sapless, the leaves will decay,
An end is upon us, and whence, who shall say?
The broom of the beadle outside now has hustled
The lime and the palm that so pleasantly rustled.
There blew a cold gust, from our sight all is banished
The shaft from a cross-bow less swiftly had vanished!
Vertaald door Rose Pastor Stokes and Helena Frank
Morris Rosenfeld (28 december 1862 22 juni 1923)
De (Oost)-Duitse schrijver Erich Köhler werd geboren op 28 december 1928 in Taschwitz nabij Karlsbad. Hij werd opgeleid tot bakker, kleermaker en schilder. Geen van deze opleidingen maakte hij af. In 1950 werd hij lid van o.a. de FDJ. Van 1950 tot 1954 werkte hij in de uraniummijnen in Marienberg en Oberschlema. Nadat hij in 1956 zijn eerste boek had gepubliceerd studeerde hij van 1958 tot 1961 aan het Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig. In 1959 werd hij lid van de SED. Daarna wisselde hij verschillende keren het bestaan van zelfstandig schrijver af met diverse banen. Köhler werkte ook voor de Stasi, de Oostduitse geheime dienst. Toen dat bekend werd weigerde hij de PEN te verlaten. In april 2002 werd hij echter door een meerderheidsbesluit geroyeerd. Erich Köhler schreef romans, essays, verhalen en drama. Hij zag zichzelf als een vertegenwoordiger van de proletarisch revolutionaire literatuur.
Uit: Sture und das deutsche Herz
Ich habe es mir nämlich überschlafen. Da kamen sie heraufgeschritten, jene Geister, die die Welt geschaut und ausgesprochen haben bis auf diesen Punkt und denen wir alle unser Wissen verdanken, auch die Starrkrampfformel, die nach Lösung schreit. Das Axiom heißt - Sture sprüht es an die Mauer, mit welcher Farbe, weiß er nicht
E = m*c 2 + WER WEN
Setzen wir das erste Glied vorsichtshalber in Klammern, so steht noch immer offen: Wer ist wer? Da ist das eine gleiche Wort des anderen Widersacher. Weißt du, Mann auf der Straße, wer dein Widersacher ist? Weißt du es aber, so unterscheide dich bewußt als sein genaues Gegenteil. Ist er ein Bilm, so sei ein Heinz. Denn kriechst du bei ihm unter, lösest du die Formel nicht. Er macht dich zum Automaten, der nur funktioniert, wenn in den Trichter Silberlinge eingegeben werden. Mache du dich zum Menschen, spucke ihm seine gepunzten Prägestücke ins Gesicht. Er haut dir nach getaner Arbeit ja doch auf den Scheitel, und stößt dich in die Seiten, um durch Erschütterung die eingegebenen Münzen wieder loszurütteln. Der Klems hat die ganze Menschheit zum Groschenautomaten gemacht. Kaum einer kann seinen Fuß vor den anderen stellen, seine Hände rühren, sein Gehirn regen, von der Toilettenfrau bis hin zum Wissenschaftler, bevor in diesen Schrein, wo einst das Herz gewesen, die Monete fällt. So wird der Mensch durch eingehämmerte Reflexe, geprägt in Wertsignalen, zum Leistungsautomaten gemacht. Die einen prägen und verwalten diese Bons und lassen sie nach abgestuften Wirkungsquanten in die Automaten klickern, der Toilettenfrau die Pfennige, dem Wissenschaftler die Zuwendung, dem Künstler Honorare, Preise, dem Geschäftsmann die Handelsspanne, dem Arbeiter die Lohngroschen, dem Unternehmer den Profit, dem Teilhaber die Rendite, dem Bankier die Zinsen. Denn niemand ist von diesem Mechanismus ausgeschlossen. Die Eingeber selber stehen unter dem Zwang, daß sie stets mehr Münzen aus dem Riesenapparat herausholen müssen, als sie zuvor hineingesteckt, um wiederum mehr einzugeben. Das nennen sie Ökonomie. Die anderen stehen da und wissen nicht, wohin mit ihrer Fähigkeit, wenn kein Signal, kein Markenwert in Quanten pro Unze Feingold sie zum Handeln anregt. Glaubt mir nicht ohne weiteres, obwohl ich das studiert habe; erprobt es selbst. An euch, ein jeder. Man entziehe euch die buntgedruckten Zauberscheine und klingelnden Motive, und ihr lauft hilflos durcheinander, zeigt eure leeren Taschen, hungert, friert und darbt bei überquellender Natur.
Erich Köhler (28 december 1928 16 juli 2003)
De Franse schrijver en lexicograaf Antoine Furetière werd geboren op 28 december 1619 in Parijs. Hij studeerde rechten en ontving bovendien de lagere wijdingen die hem van een inkomen verzekerden. Daarnaast bewoog hij zich graag in de Parijse literaire kringen. Hij was een gvrees satiricus en criticus. In 1662 werd hij lid van de Académie française. In 1666 verscheen Le Roman bourgeois, een persiflage op de heroisch-galante roman die zo geliefd was in die tijd. Zijn belangrijkste werk is echter het na zijn dood pas uitgegeven Dictionaire universel, Contenant generalement tous les mots françois tant vieux que modernes, et les termes de toutes les sciences et des arts.
Uit: Post mortem
Le 17 mai, l'Académie apprend la mort de son infatigable adversaire. Hypocritement, les Messieurs lui pardonnent 'de bon coeur' mais, bien qu'il n'ait pas été remplacé - sur ordre discret du roi -, lui refusent le service funèbre.
Apparemment, un seul membre de la Compagnie s'en étonne. C'est Boileau, qui aurait alors déclaré :
Messieurs, il y a trois choses à considérer ici : Dieu, le public et l'Académie.'
A l'égard de Dieu, il vous saura sans doute un très bon gré de lui sacrifier votre ressentiment et de lui offrir des prières pour un mort qui en avait besoin plus qu'un autre, quand il ne serait coupable que de l'animosité qu'il a montrée contre vous.
Votre ennemi par delà le tombeau. Et pour ce qui regarde l'Académie, sa modération sera très estimable quand elle répondra à des injures par des prières...
Antoine Furetière (28 december 1619 14 mei 1688)
Wendy Coakley-Thompson, Ãdouard Nabe, Markus Werner, Mariella Mehr, Louis de Bourbon
De Amerikaanse schrijfster Wendy Coakley-Thompson werd geboren op 27 december 1966 in Brooklyn, New York. Coakley-Thompson behaalde een BA in Speech and Theater (Broadcasting) aan het Montclair State College in Upper Montclair, New Jersey, en een mA in Communication Arts aan het William Paterson College in Wayne. Zij sloot haar studies af met een PhD in Education (Instructional Design, Development, and Evaluation) aan de Syracuse University in Syracuse, New York.
Uit: Triptych
All the mirth and frivolity ceased, though, with the knock on the door. Ally, Tim, and Jonathan exchanged glances. Allys heart beat so hard in her chest that she couldve sworn that Tim and Jonathan heard it. Jonathan calmly put his fork down and reassuringly squeezed Allys forearm. Come in, he called.
The door opened. Nicky Benjamin, in the usual green scrubs and white coat, came in. A tall, deathly pale white man with washed-out brown eyes and a full head of salt-and-pepper hair came in with Nicky. He wore the same doctors uniform as Nicky and carried a metal chart and an enormous brown envelope. Ally recognized him as Gordon Pepperman.
Ally also recognized the looks on their faces. She could remember wearing the same expression when having to tell loved ones that a family member had died on the table. Instinctively, she reached for Jonathans hand and clasped her fingers tight between his.
Morning, Nicky said, a bit too sunny for it to be real. That breakfast looks delicious, Jonathan.
Jonathan was cool and collected. He pushed Tim forward. My cousin, Tim Lamb, he announced. He brought it for me.
Its from Mr. Ts, Tim said.
Its nice to have caring family, Gordon Pepperman piped up in his posh, middle-class British accent.
Ally wanted to scream. Enough about the fucking fish!So, whats the prognosis? she asked with a tight smile.
Nicky took the hint, realizing, apparently, that he should get to the point. Yes, the prognosis, he repeated. Well, Jonathan, Ally, just to recap here, last night, we x-rayed Jonathans brain when you came in last night. I consulted with Gordon here. We read the x-rays.
Gordon handed Nicky an x-ray film from the massive envelope in his hand. Nicky turned on the wall-mounted light board and clipped the film to the lit screen. If you look really closely
They all did. Theres a shadow on the x-ray, Ally murmured.
Precisely, Gordon said. But its undefined. So we did a full neurological workup on Jonathan the CT scan, the MRI that made you a little claustrophobic sorry about that, Jonathan everything.
Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)
De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. In 1969 veestigde zijn familie zich in Boulogne-Billancourt.. Kort daarop oogstte zijn vader, de jazz-musicus Marcel Zanini, succes met het chanson Tu veux ou tu veux pas. Dakzij zijn vader kwam Édouard in contact met andere musici, maar ook met schilders en tekenaars zoals Charlie Hebdo. In 1976 speelde hij guitaar op een plaat van zijn vader. Zijn eerste boek Au Régal des vermines verscheen in 1985. Het boek was ietwat omstreden wegens zijn thematiek. Nabe sneed er onderwerpen in aan als jazz, homosexualiteit, ouders, vrouwen, zionisme en racisme. Zijntweede boek Zigzags (1986),bevatte verschillende genres als essays, proza, novellen en gedichten. Vanaf 1983 hield hij een dagboek bij, waarvan het eerste deel verscheen in 1991. In 1998 verschheen een roman over zelfmooord Je suis mort. In 2003 maakte hij een reis naar Bagdad om te protesteren tegen de oorlog die op uitbreken stond. Zijn boek daarover Printemps de feu werd in Frankrijk slecht ontvangen, maar geprezen in het Midden-Oosten. Op zijn eigen website en in blogs blijft hij zich uitspreken over actuele onderwerpen.
Pourquoi avoir peur de l'Islam
Pourquoi avoir peur de l'Islam, Religion verte et si dorée Qui a encore envie de l'Âme, Et dont bandent les minarets?
Cinq fois par jour, le muezzin Hurle à l'amour pour rappeler Que la foi espèce d'usine À jouir mieux que la télé
(Et beaucoup plus fort que le shit), Abrutit l'homme d'une extase Culminant chez ceux qu'on dit Chiites Et que l'instinct de mort embrase.
Ce qui fait trembler l'Occident Prosterné devant Internet, C'est l'oeil-pour-oeil, le dent-pour-dent Mal supporté par les mauviettes.
Les médias méritent des bombes! Les voilà, les vrais tyranniques. L'information est dans la tombe. Adieu, versets journalistiques!
«Le porc se tourne vers La Mecque!» C'est ce que dit Petit Satan Qui pousse tant et tant de mecs À imiter le Grand Satan.
J'ai rien contre ce Mahomet, Mais je ne suis pas son adorant. Dommage que certains omettent Que tout n'est pas dans le Coran.
Nous sommes encore au Moyen Âge? Le coupable n'est pas Allah. Vous n'avez pas fait le ménage: Voilà pourquoi Dieu s'en alla.
Fort, aber wohin. Hierhin natürlich, in die Arme eines entschiedenen Frühlings. Durchwärmt, wie ich bin, schaue ich staunend zurück, und je höher die Sonne steigt, desto ungläubiger werden die Augen so wie jene des Wanderers, der über dem Nebel steht, in dem er eben ging. Ich atme, ich atme aus.
Mitte März, nach einem übertrieben zahmen Winter, wurde es eisig. Man fror. Man bedauerte sich und die Knospen und hatte ein Thema. Oder hätte eines gehabt, wäre man unter die Menschen gegangen und nicht versiegelt gewesen. Wenn es schon schwerfiel, morgens die Vorhänge zu öffnen, wie undenkbar war dann ein Händedruck, gar ein Gespräch.
Meistens lag ich. Und während ich sonst, um zum Telefon zu eilen, sogar das Bad verließ, gelang es mir jetzt wegzuhören, und das Geräusch des von der Stuhllehne gleitenden und auf den Teppich fallenden Pullovers erschreckte mich mehr. Aber daß Josef seit Wochen aufsässig war und für meinen Wunsch nach Absonderung kein Verständnis hatte, nur einen Fachbegriff dies überschwemmte
mich mit Unmut. Ich mußte fort. Ich mußte aktiv werden, um passiv sein zu können.
Falls Josef meinte, mein reduzierter Biotonus so seine Diagnose verwandle mich in eine Puppe, die er bequem umhalsen konnte, dann irrte er. Ich habe immer, von meiner Schwäche für weiße Schokolade abgesehen, einen starken Willen gehabt, in der Sprache der Männer einen Kopf aus Granit, und so erschöpft, daß ich mein Verlangen nach Ruhe und Rückzug nicht hätte durchsetzen können, wenn nötig durch Flucht, war ich nun auch wieder nicht. Allerdings, gleich nach der Prüfungsfeier in der Aula hatten mich alle Kräfte verlassen, ich war auf Josef angewiesen und auf den Handlauf des Treppengeländers, um meine Wohnung zu erreichen, wo ich zusammenfiel und mich als zuckendes Nervenbündel durch Nächte und Tage heulte. Aber seither war fast ein Monat vergangen, ein dumpfer, schlafreicher Monat; der Körper folgte mir jetzt wieder, wenn auch bedächtig, da er nur zögernde Befehle hörte. Es ging besser, und wäre es gelungen, mich zu entriegeln und meine Menschenfurcht zu überwinden, ich hätte mich als fast schon wiederhergestellt empfinden dürfen. Ich stand am offenen Fenster. Eisluft, gelassen fallender Schnee. Fort, aber wohin, sagte ich laut.
Es dunkelte. Erfolgreich hatte ich mein Studium beendet, jetzt beugte ich mich aus dem Fenster und begriff jeden Freitod. Ich füllte die Bettflasche, drückte sie an die Brust und ging mit wiegenden Schrittchen umher.
De Nederlandse dichter Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Bourbon was een achterkleinzoon van de in 1845 te Delft overleden Franse troonpretendent Karl Wilhelm Naundorff, wiens nazaten, onterecht zou later blijken, gerechtigd waren de naam Bourbon te voeren.
Louis de Bourbon studeerde rechten te Nijmegen en behaalde daar in 1933 de meestertitel. Hij publiceerde zijn literaire werk in Het Venster en later in De Gemeenschap, waar hij redacteur van werd. Daarnaast was hij werkzaam in de journalistiek (o.a. in Nederlands Oost-Indië). Van 1938 tot 1941 was hij burgemeester van Escharen. In 1941 is hij benoemd tot burgemeester van Oss. Vanwege toenemende onvrede over de maatregelen van de Duitse bezetter nam Bourbon ontslag in 1943. Hij dook onder bij de kunstschilder Jacques van Mourik in Plasmolen en ging in het verzet. De Duitse bezetter veroordeelde hem bij verstek ter dood. Daags na de bevrijding van Oss (19 september 1944) werd Bourbon als waarnemend burgemeester van Oss aangewezen. In 1946 trad hij terug en wijdde zich vooral aan de letteren. Hij trouwde met de dochter van de man bij wie hij ondergedoken was geweest, Ity van Mourik. Door de Leuvense professor Jean-Jacques Cassiman werd in 1998 aangetoond dat Naundorffs DNA niet verwant was met dat van familie De Bourbon. Aldus is Louis de Bourbon geen nazaat van Lodewijk XVI.
Moeder
I
Eens, toen de lichten stierven in de stad
ben ik bezweken aan het vuur van binnen,
mijn oogen brandden en het hart ging zingen:
ik had het leven nooit zoo liefgehad.
Maar later, toen herinneringen kwamen,
donker en ijzig als een winternacht,
en mij ontstelden met hun harde namen
en dwaze, oorspronglooze klacht.
Wat moest ik anders doen dan als een kind
in wanhoop dooden roepen bij den naam?
ik huiver, langzaam opent zich het raam:
ik ben een wees; wie zoekt mij als een wind?
II
Na dezen nacht weet ik u in ons midden:
soms stoot gij aan mijn glas
soms gloeit gij als een vuur,
en plotsling wordt het leege uur
zooals het vroeger was:
gevuld en om te bidden.
III
Is dit de bloem niet, die gij hebt gedragen
in uw doode handen van glas?
ik herken uw gelaat aan de geur van de dagen
toen alles zoo anders was.
Maar deze bloem neem ik mee in mijn lot,
- uw teeken, uw lach op mijn zwerven -
zie: liefde deed u een wereld verwerven
dicht aan de voeten van God.[
IV
Is er een plaats aan uw donkerste zijde
wanneer ik moe ben en komen wil?
ik ben bereid om het lichtkleed te spreiden
van u naar God's heiligen wil.
Ik ben bereid om eeuwig te zwijgen
zooals ik op aarde deed,
om alles te geven en niets te krijgen,
wanneer ik nog éénmaal weet:
Dit is de vrouw in wier huivrende leden,
moe van onzegbaar geduld,
ik als een wonder ben nedergegleden,
wier lichaam ik heb gevuld.
Dit is de vrouw die met wijze gebeden
mijn hoofd en mijn handen heeft geboetseerd,
die de pijn van haar lot aan mijn oor heeft beleden
en de schaduwen van mijn bed heeft geweerd.
De sterren hebben al eeuwen gezworven
om dezen smartplaneet,
maar ik weet: mijn moeder is niet gestorven,
zij is slechts verrezen uit leed.
Louis de Bourbon (27 december 1908 8 januari 1975)
Wilfrid Sheed, Louis Bromfield, Bob Flanagan, Klaus Hoffer
De Amerikaanse schrijver en essayist Wilfrid Sheed werd geboren op 27 december 1930 in Londen. Zijn ouders, Francis "Frank" Sheed and Mary "Maisie" Ward, waren prominente katholieke uitgevers, zowel in Engeland als in de VS. Sheed bracht zijn jeugd in beide landen door voordat hij in Oxford ging studeren. Zijn eerste roman A Middle Class Education (1961) is gebaseerd op zijn ervaringen in Oxford. Over zijn ouders schreef hij ook een biografie. In 2007 verscheen zijn studie over Amerikaanse muziek The House That George Built(with a little help from Irving, Cole and a Crew of about Fifty)
Uit: The House That George Built
There are several ways of defining and measuring an era, but an excellent place to start is by checking out the media of the day and what they could or could not do at the moment. For example, when sound recording first came along, the singers belted into it as if performing to an empty stadium. The name that springs to mind is Caruso, the worlds biggest voice. But with the coming of microphones in the 1920s, singing became more personal, and the name became Bing Crosby, the worlds friendliest voice. So songs became brisker and less operatic, to suit not only the mike but the piano rack and the record cabinet. In short, the familiar thirty-two-bar song, which now seems to have been fixed in the stars, was actually fixed by the practicalities of sheet-music publishing and confirmed by the limitations of ten-inch records. Or one might define an era in terms of womens fashions and the consequent rise of impulse dancing on improvised dance floors. You cant really jitterbug in a hoopskirt or bustle. Swing follows costume, and the big news was that by the 1910s skirts had become just loose enough and short enough to liberate the wearer from the tyranny of twirling through eternal waltzes in ballrooms as big as basketball courts, and freed her to do fox-trots and anything else that could be done in short, quick steps on, if necessary, living room floors with rugs rolled up. So thats what the boys wrote for next. By the 1920s, the whole lower leg could swing out in Charlestons and other abandoned exercises. Songwriters celebrated that with a decade of fast-rhythm numbers. This has always been a dancing country, and never more so than in the Depression, when people trucked their blues away in marathons, or in seedy dance halls. Ten Cents a Dance was better than no income at all. And the Lindy Hop was as good as a gym class too. And so on, through the arrival of womens slacks in the late 1930s and their increased popularity in World War II for both work and play Rosie the Riveter could jitterbug on her lunch break without leaving the floor. All she needed was a beat. Which brings us with a final bump and a grinding halt to rock and roll and the totally free-form dancing of today, which can be done with no clothes at all to a beat in your own head while youre watching something else on television.
Wilfrid Sheed (Londen, 27 december 1930)
De Amerikaanse schrijver Louis Bromfield werd geboren op27. Dezember 1896 in Mansfield, Ohio. Na een studie landbouw studeerde hij filosofie en literatuur aan de Columbia-Universiteit. Van deze universiteit werd hij later eredoctor. Tijdens WO I vocht hij alshij soldaat in Frankrijk. Terug in de VS werkte hij als lector, dramaturg en als muziek- en theatercriticus. In 1927 ontving hij de Pulitzer Prijs voor Early Autumn.
Uit: The Green Bay Tree
THE drawing-room of the house in the Rue Raynouard was a long, high-ceilinged room with tall windows opening upon a terrace and a sloping lawn which ran down to the high wall that shut out the dust and the noise of the Rue de Passy. It was curiously like the muffled, shuttered drawing-room in the old house in Cypress Hill, not because the furnishings were the same; they were not. From Shane's Castle Lily brought only two things . . the glowing Venice and the portrait of her father. Mr. Turner's flamboyant painting hung above the black marble mantelpiece in the Rue Raynouard. The portrait of John Shane hung against the satinwood paneling opposite the row of tall windows. The similarity was not an easy thing to define, for its roots lay in nothing more tangible than the bond between old Julia Shane and her daughter Lily, in a subtle sense of values which the one had passed on to the other.
The cold, impersonal hand of a decorator had nothing to do with either room. There was no striving toward a museum accuracy of period. The effect was much warmer, much more personal than that. The distinction was achieved by the collection, bit by bit, of beautiful things each chosen for some quality which warmed the heart of the purchaser . . . carpets, bits of crystal and carved jade on ebony stands, books, cushions, chairs, pictures, sconces, candelabra, brocades and old Italian damasks, footstools, and mirrors which coldly reflected the warm bodies of beautiful women. Even in a city where taste and beauty were the rule, the drawing-room in the Rue Raynouard was a marvel of these qualities. It was more beautiful than the rooms of Madame Gigon's respectable friends; for these women were French bourgeoises and neither wealth nor decorators could endow them with a quality that descends from Heaven only upon the few and the blessed. These women admired Madame Shane's drawing room and envied it . . . all of them Madame de Cyon, the Comtesse de Turba, Madame Marchand, the mysterious old Madame Blaise, who people said had been a famous beauty in her youth; Geneviève Malbour, who wrote novels as dowdy as herself and struck the literary note. even the rich Duchesse de Gand, who frequented the royalist soirées and the parties given by the chic Jews, and only came occasionally to Madame Gigon to placate her husband whose title was created by the first Napoleon. They attempted to imitate the seductive, quiet beauty of Numero Dix but they failed somehow, perhaps because they could not resist introducing a pillow of just the wrong, violent shade or a pair of rubber plants, or some monstrous piece of furniture from the period of the Second Empire.
Louis Bromfield (27 december 1896 18 maart 1956)
De Amerikaanse schrijver en optredend artiest Bob Flanagan werd geboren op 26 december 1952 in New York. Hij leefde in Los Angeles, waar hij werd behandeld in het Long Beach Memorial Hospital. Hij overleed in 199643-jarige leeftijd stierf aan mucoviscidose. Bob Flanagan was SM-kunstenaar, bekend en geliefd binnen de SM-wereld en zelfs een beetje daarbuiten. Hij gaf performances en shows als stand-up comedian, maakte beeldende kunst en schreef. Een bevriende filmmaker legde Flanagans laatste jaren vast. Dit resulteerde uiteindelijk in een documentaire: 'Sick- the life and death of Bob Flanagan - De film is geen freakshow. Het is het naakte verhaal van een mens met een geheel eigen manier van omgaan met CF.
Uit: Pain Journal
Back in New York, the Gramercy Park Hotel. Back in bed. Forget what time it is-I mean who cares? It's been an awful Christmas and an even worse birthday. Me, my whiny, wheezy, grumbling self, scaring the shit out of everyone, acting like I'm going to die at any moment. Still depressed. All I want to do is die-mean cry-I meant to write cry and I wrote die. How Freudian can you get?
*
Birthday party over-thank God. Success from the looks of it. People. Presents. Cake. But me? Where the hell was I? Laid out naked on the Gurney of Nails, big marzipan penis on my stomach, candles blazing. Everybody impressed at the sight of me, I guess-but I wasn't really on the nails-not all of me-too chicken shit to let go. Couldn't breathe. My idiot's lament. Terrified at the sight of Sheree with her big knife, slicing into the marzipan penis-afraid she'd go too far-afraid of accidents, always afraid, so I can't get into it, like I can't get into anything these days. Always on the peripheral. Always terrified, exhausted, annoyed, pissed, anxious, out of it-out of the loop, out of my mind, out of time.
*
Horrible stomach aches and nausea. Heavy little shits. Is it the new antidepressant, the Wellbutrin? Don't know if I'm sick or crazy. Short of breath everywhere I go. Making like I'm dying. Am I exaggerating? Why would I? Who am I trying to impress? All the time thinking I'm going to die, talking myself into a frenzy of phlegm and fatigue. Maybe I'm getting better. Maybe I'm not. Now they say I should exercise. First they say use the wheelchair and conserve your energy. Now they say "exercise." Exercise/ wheelchair. Exercise/ wheelchair. Hard to know what to do or who I am in it all. And while I'm dwelling on death-Preston, 23 year old from cystic fibrosis summer camp, died a couple of days ago. Funeral tomorrow but I'm not going. Should have called him last week, but what would I have done, wished him luck?
Bob Flanagan (27 december 1952 4 januari 1996)
De Oostenrijkse schrijver en essayistKlaus Hoffer werd geboren op 27 december 1942 in Graz. Hij studeerde germanistiek, klassieke talen en kunstgeschiedenis in Graz en promoveerde na een verblijf in de VS met een studie over het werk van Franz Kafka. Hij werkte als journalist en leraar. Hij ontving o.a. de Rauriser Literaturpreis en de Alfred-Döblin-Preis.
Uit: Die Nähe des Fremden
Ich glaube, dass einer der Gründe, die einen dazu bringen, dass man versucht, Schriftsteller zu werden, in der mehrmals nach- und eindrücklich gemachten Erfahrung der Sprachlosigkeit liegt, weil man begreift, dass die Sprache als Vermittlungssystem nicht funktioniert, dass, um es anders, mit Urs Widmer, auszudrücken, der Schriftsteller entdeckt, dass er mit der Sprache nicht zurechtkommt, dass er sie nicht beherrscht.
Ich war immer ein Parteigänger der Ansicht, dass in einer vom Täter unbewusst unterstellten Affinität mit dem Opfer der Grund für dessen Verfolgung und Ausrottung zu suchen ist und dass, im Sinne der klassischen Rangdynamik in Gruppen, sozialen Minderheiten Charakterzüge unterstellt werden, die nach Erik Erikson zum Bestand der negativen Identität der Mehrheit gehören, zu den in ihre positive Identität unintegrierbaren Charaktereigenschaften, welche die Mehrheit auf die Minderheit projiziert und ihr anlastet. Jahrhunderte lang raffte man die Besitztümer der Juden mit der Rechtfertigung, diese seien so raffgierig, an sich. Ruth Klüger hat das Phänomen in ihrer autobiographischen Schrift weiter leben auf den Punkt gebracht. Sie stellt fest, dass es gerade jenen, die unermüdlich das Klischee vom goldgierigen jüdischen Shylock propagierten, also gerade den Nazis, vorbehalten blieb, ihren jüdischen Opfern in den Vernichtungslagern in beispielloser Gier noch die Goldzähne auszubrechen.
Umgekehrt, denke ich, führen soziale Minderheiten den Auftrag der Mehrheit aus, das, was diese in Eriksons Diktion unterdrücken und verdrängen muss, weil sie es ablehnt oder für unzumutbar hält, zu leben. So arbeiten Minderheiten auch im kulturellen Sinn für die Mehrheit und ergänzen, was diese auslassen muss oder sich erspart. Man erinnere sich der notorischen wahrscheinlich ungeheuchelten Tränen in den Augen von SS-Offizieren beim Klang der aufspielenden Juden- und Zigeuner-Orchester in den KZs, deren Mitglieder Minuten später ins Gas geschickt werden mochten.