Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
29-01-2010
Olga Tokarczuk, Germaine Greer, Mirjam Müntefering, Serap Ãileli, Gert Hofmann
Uit: Primeval and Other Times (Vertaald door Antonia Lloyd-Jones)
Primeval is the place at the centre of the universe.
To walk at a brisk pace across Primeval from north to south would take an hour, and the same from east to west. And if someone wanted to go right round Primeval, at a slow pace, taking a careful, considered look at everything, it would take him a whole day, from morning to evening.
To the north the border of Primeval is the road from Taszów to Kielce, busy and dangerous, because it arouses the anxiety of travel. The Archangel Raphael protects this border.
To the south the town of Jeszkotle marks the border, with its church, old people's home and low-rise tenements surrounding a muddy marketplace. The town presents a threat because it arouses the desire to possess and be possessed. The Archangel Gabriel guards Primeval on the town side.
From south to north, from Jeszkotle to the Kielce road runs the Highway, with Primeval lying on either side of it.
On the western border of Primeval there are wet riverside meadows, a bit of forest, and a manor house. Next to the manor house there's a stud farm, where a single horse costs as much as the whole of Primeval. The horses belong to the Squire, and the meadows to the parish priest. The danger on the western border is of sinking into conceit. The Archangel Michael guards this border.
To the east the border of Primeval is the White River, which separates its territory from Taszów's. Then the White River turns towards a mill, while the border runs on alone, through common land, between alder bushes. The danger on this side is foolishness, arising from a desire to be too clever. Here the Archangel Uriel guards the border.
At the centre of Primeval God has raised a large hill, onto which each summer the maybugs swarm down, so people have named it Maybug Hill. For it is God's business to create, and people's business to name.
From the north-west the Black River runs south, joining the White River below the mill. The Black River is deep and dark. It flows through the forest, and the forest reflects its shaggy face in it. Dry leaves sail along the Black River, and careless insects fight for life in its eddies. The Black River tangles with tree roots and washes away at the forest. Sometimes whirlpools form on its dark surface, for the river can be angry and unbridled. Every year in late spring it spills onto the priest's meadows and basks there in the sunshine, letting the frogs multiply by the thousand. The priest battles with it all summer, and every year it benignly lets itself be sent back to its course towards the end of July.
The brass plate set in the stone over her grave next to William's in the chancel of Holy Trinity Church Stratford tells us that Ann Shakespeare 'departed this life on the sixth day of August 1623 being of the age of 67 years'. We have no evidence to corroborate this information. If the funeral plate is correct she was born in 1556, eight years before her husband. Engravers do make mistakes; the figures 1 and 7 are easily confounded in the calligraphy of 1623, but as all Ann's family was baptised at Holy Trinity, where the registers began to be kept in obedience to the royal edict of 1558, we must conclude that she was born before the register began to be kept, and not afterwards. So 1556 it is.
Our best evidence that Agnes Hathaway alias Gardner of Shottery is the woman who married Will Shakespeare in 1582 is the will made in 1601 by her father's shepherd Thomas Whittington. Whittington is identified in Richard Hathaway's will: 'I owe unto Thomas Whittington my shepherd four pounds six shillings eight pence.' Twenty years on, when he made his will in 1601, Whittington identified Ann as Shakespeare's wife:
Item I give and bequeath unto the poor people of Stratford forty shillings that is in the hand of AnnShakespeare wife unto Mr William Shakespeare and is due debt unto me being paid to mine executor by the said William Shakespeare or his assigns according to the true meaning of this my will.
The Hathaway family house is supposed to be the one that is now known as Ann Hathaway's Cottage, though indeed it was never hers. This twelve-roomed farmhouse, known to the Hathaway family, if not to the bardolatrous public, as Hewlands Farm, is built on stone foundations, of timber-framed wattle-and-daub.
Die Musik ist mies. Neuerscheinungen, ja, von vor 4 Jahren. Warum ich auch ohne meine Freundinnen hierher komme, ist mir nicht klar. Wie gut, daß ich die ein oder andere Bekannte treffe. Gähn, gähn, was erzählen die? Immer das gleiche. Bedeutungsloses Geschwafel. Warum bin ich nur hergekommen?
Am Rande der Tanzfläche stehen. Hundert Gesichter. Vertraut aus vielen Nächten. Nasen, Münder, Augen. Puzzlestücke, die zusammenzusetzen ich heute keine Lust habe. Langeweile kriecht über meine Füße und schlingt sich an meinen Beinen herauf wie Efeu. Hat diese Nacht denn kein Satingewand, das ich sonst so oft spüre?
Dieser Raum ist häßlich, häßlich. Stahlträger. Nackte Wände.
Doch plötzlich wird in der Nähe der Tür ein Licht angeknipst. Da bist du ja endlich. Fast hätte ich dich nicht mehr erwartet. Dein Gesicht, das ich nicht zusammensetzen muß, das immer ganz ist.
Das Gefühl dauert länger als der Augenblick.
Blick. Augen. Ein helles Erkennen in deinen. Du leuchtest mich an. Dieser kurze Moment des Zögerns, des leichten Nickens. Ein weißglühender Ball, quer durch den Raum. Treffer. Wie jedes Mal.
Bist du betrunken? fragt mich eine, die mich am schnellsten zum Gähnen bringt.
Erstaunlich. Ohne ein einziges Glas Bier angerührt zu haben, fühle ich wie du den Boden schwanken machst.
Das Gefühl dauert länger als unser Augenblick.
Das Efeu um meine Beine welkt dahin.
Dieser Raum. Mit einem Male ist er nicht mehr so grau, nicht mehr so unerträglich wie vor wenigen Minuten noch. Vielleicht liegt da sogar eine verborgene Schönheit. Ein verwunschener Festsaal womöglich. Mit unsichtbarem Glanz, der nur hindurchschimmert, wo du stehst und mit den Füßen wippst.
Was für ein scheußliches Licht machen die heute! ruft eine. Rot. Blau. Grün. Ganz seekrank sehen alle aus. Alle? Wie machst du das? Samtene Schatten auf deinem Gesicht. Am Rande der Tanzfläche stehen. Gefesselt durch unsere Gläser, schaukeln wir unsere Zigaretten. Und so übel sind die alten Songs gar nicht. Am besten die, deren Texte du kennst und singst und sprichst und neu erfindest.
1993 begann mein Zweites Leben. Die Flucht und das Frauenhaus lagen hinter mir. Ali Riza, die Liebe meines Lebens, und ich hatten geheiratet, und ich trug sein Kind unter meinem Herzen. Meine beiden großen Kinder, Hayati Lind Selda, waren bei mir, und wir hatten eine Bleibe gefunden. Die Wohnung war zwar klein und bescheiden, aber wir waren zusammen. Das war die Hauptsache. Dann wurde meine jüngste Tochter Alisya geboren, und mein Glück hätte perfekt sein müssen. Aber das war es nicht. Denn immer wieder fiel ich in ein Loch, und die Geister der Vergangenheit kamen zurück. Das erlebte Leid waberte unter der Oberfläche. Die traumatischen Erlebnisse meiner Vergangenheit, die Zwangsehe, die Versklavung und Entmündigung durch meine Eltern, die Flucht und schließlich die schmerzliche Trennung von meiner Familie holten mich immer wieder ein. Manchmal habe ich stundenlang nur vor mich hingestarrt, dann wieder Stunde um Stunde geweint. Ich weiß nicht, was ohne Ali passiert wäre. Immer hat er mir zugehört, immer war er für mich da. Wieder und wieder ging er die schmerzlichen Erinnerungen mit mir durch, nahm mich in den Arm und tröstete mich. Wie selbstverständlich übernahm er die Aufgaben in Haus und Familie, kümmerte sich rührend um seine kleine Tochter und bemutterte meine beiden großen Kinder, als seien es seine eigenen. Ohne ihn wäre ich verloren gewesen. Dann kam die Wende. Eines Tages brachte er mir eine alte Schreibmaschine vom Flohmarkt mit. Er stellte sie vor mir auf den Tisch und sagte: »Schreib es auf, schreib alles auf!« Aber das war nicht so einfach, denn ich spürte eine Hemmschwelle - wie sollte ich meine persönliche und intime Geschichte der Öffentlichkeit preisgeben? Gleichzeitig sagte mir eine innere Stimme, dass es gut tun würde, sich alles von der Seele zu schreiben. So begann ich - zunächst planlos - die Seiten zu füllen. Immer wieder ging ich zurück in die Vergangenheit, erlebte das Unfassbare erneut. Während ich schrieb, wurde mir die emotionale Abhängigkeit von meiner Fanlilie bewusst, wurde mir klar, wie sehr sie mich geprägt hatte. Ich musste mich von ihr trennen.
Seine Zimmer gehen auf die Mülltonnen im Hof und haben weder Licht noch Luft, während unsere Zimmer auf die Straße gehen und den ganzen Tag schön hell sind. Allerdings liegt uns gegenüber das städtische Gefängnis, so daß unsere Zimmer auf die lange und eintönige Gefängnisfassade mit den vergitterten Fenstern gehen, hinter denen schon früh die Lichter ausgelöscht werden. Was in den Zellen geschieht, wissen wir nicht, wir stellen es uns aber manchmal vor. Kurz: Unsere Zimmer sind hoch und hell, wenn auch nicht modern, so daß meine arme Frau jeden Freitag die Dielen scheuern muß. Der Opernsänger ist während unserer Abwesenheit in die anderen, natürlich viel kleineren Zimmer gezogen, doch hat er, wie wir sehen, alle Spuren seines Einzugs beseitigt, alles ist noch schön ordentlich. Er scheint ein stiller Mensch zu sein, wir können ihn nicht hören, auch als wir beim Betreten des Korridors laut: Guten Abend, Herr Popper! sagen. Diese Stille ist wichtig, weil ich in meiner Wohnung viel Ruhe haben muß. Zum Komponieren, meine ich, zum Hineinhorchen in mich selber. Am anderen Morgen wir haben bei dem Gedanken, daß nun ein anderer in Kaspars Zimmer ist, eine unruhige Nacht verbracht hören wir, wir haben uns in dem Sänger getäuscht, er ist gar nicht so still. Zwar geht er abends früh ins Bett, ist dafür aber auch früh munter. (Während wir nie vor Mitternacht ins Bett kommen und lange schlafen möchten.) Und geht, nachdem er seine Toilette im Korridor benutzt und kräftig gezogen hat, in seinem Wohnzimmer auf und ab, um, denke ich, bei offenem Fenster seine Atemübungen zu machen. Da schläft meine junge Frau, der man selbst im Schlaf die Trauer um Kaspar ansieht, noch, doch da fängt er zu singen an, meine Frau ist sofort wach. Was ist das, fragt sie und schrickt zusammen. Das ist er, sage ich und setze mich auf. Aber er ist ja tot, sagt meine Frau, die noch halb schläft und meint, daß, weil das Geräusch aus Kaspars Zimmer kommt, es sein Geräusch sein müßte. Nicht Kaspar, sage ich, mit dem kann man, wie es in einem ausländischen Sprichwort heißt, keinen Zaun mehr stützen. Er sang ja auch nicht viel. Es ist der andere, der Opernsänger, der nun in seinem Zimmer wohnt und nun das Fenster wieder geschlossen hat und an Kaspars Klavier sitzt und sich selbst begleitet. Aber meine Frau versteht das nicht, sie ist noch halb im Schlaf. Sie glaubt, Kaspar ist wieder da und hat sich an sein Klavier gesetzt und singt zu uns herüber.
This desperately tilted plane of land, our island, Toppling from its gaunt sea-rooted pillar, Slanted ever more definitely toward the sea-floor, Toward that bottomless rift in the floor of Mona Passage, Slipping, sliding, creeping, ever more surely This doomed beloved rock edging inch by inch with the earthquakes Toward implacable disaster, Some day will lurch, will plunge, the long tension ended, And the ceibas and the yellow fortress and the lizards and the market-place, The wild beauty of mountain cliffs hung with blue morning-glories, Immaculate cane-fields and the cool breath of coffee-groves, Thatched hovels and trolley cars and Ponce de Leon's palace, Flame-trees and tree-ferns and frail white orchises, My love and your pride, All, all will lie in crushed indeterminate wreckage for a thousand thousand years In the crevasse beneath the floor of Mona Passage, With aeons of sea creatures moving lightly through the heavy masses of water Far above the shattered nameless shards That in 1930 were you and I And flame-trees and Porto Rico.
Wenn der Mensch nicht immer etwas hat, das ihm lieber ist als das Leben, wird das Leben selbst bald sehr alltäglich und schal. Jeder soll etwas mit dem ganzen Feuer seiner Natur ergreifen und daran hangen wie an dem Heiligsten des Denkbaren. Der Dichter glüht für sein Ideal, der Künstler mit ihm für das Höchste der Kunst, der Enthusiast für das Heilig-Mystische, der Philosoph für sein Gedankensystem, der Krieger für fleckenlose Soldatenehre, der Patriot für das Vaterland, der Weltbürger für allgemeines Wohl, der wahrhaft gute Mann für die Tugend. Die weise Ordnung der Dinge ist, daß alles Schöne und Gute endlich in einem Zwecke zusammentrifft. Jeder trägt seine Forderungen in die Wirklichkeit um sich her und mißt diese gebieterisch mit jenen; und mit Recht, wenn diese Forderungen aus der Tiefe der reinen, bessern Natur geschöpft sind. Wenn die Jämmerlichkeit rund umher ihnen durchaus in gar nichts entspricht, zieht er sich einsam in das innere Heiligthum seines Wesens zurück und lebt für andere Zeiten und bessere Menschen; wenigstens schmeichelt ihm damit sein Stolz. Dieses Streben nach dem Bessern und diese Einsiedlerneigung, wo es ihm nicht gelang, hat, so lange die Geschichte erzählt, viele bessere Seelen von dem großen Trosse geschieden, und ihnen verdanken wir meistens die Erhaltung und Aufhellung der Lichtpunkte in unserer Menschennatur.
Praktisch thätig sein, ist besser, als todte Buchstaben schreiben, und die Männer von Marathon sind mehr werth als viele volle philosophische Schulen. Marathon schuf Salamis und Platäa; aber alle Secten der Philosophen haben kein Marathon wieder geschaffen. Wo man aufgehört hat zu handeln, fängt man gewöhnlich an zu schreiben; und je verworfener die Zeit ist, desto wortreicher ist sie, ausgenommen, wo gänzliche Mundsperre herrscht.
Johann Gottfried Seume (29 januari 1763 13 juni 1810)
His first gallantries were with an empress. He was ten years old, and the empress six hundred.
His father, Don Esteban Ferragut--third quota of the College of Notaries--had always had a great admiration for the things of the past. He lived near the cathedral, and on Sundays and holy days, instead of following the faithful to witness the pompous ceremonials presided over by the cardinal-archbishop, used to betake himself with his wife and son to hear mass in San Juan del Hospital,--a little church sparsely attended the rest of the week.
The notary, who had read Walter Scott in his youth, used to gaze on the old and turreted walls surrounding the church, and feel something of the bard's thrills about his own, his native land. The Middle Ages was the period in which he would have liked to have lived. And as he trod the flagging of the Hospitolarios, good Don Esteban, little, chubby, and near-sighted, used to feel within him the soul of a hero born too late. The other churches, huge and rich, appeared to him with their blaze of gleaming gold, their alabaster convolutions and their jasper columns, mere monuments of insipid vulgarity. This one had been erected by the Knights of Saint John, who, united with the Templars, had aided King James in the conquest of Valencia.
Upon crossing the covered passageway leading from the street to the inner court, he was accustomed to salute the Virgin of the Conquest, an image of rough stone in faded colors and dull gold, seated on a bench, brought thither by the knights of the military order. Some sour orange trees spread their branching verdure over the walls of the church,--a blackened, rough stone edifice perforated with long, narrow, window-like niches now closed with mud plaster. From the salient buttresses of its reinforcements jutted forth, in the highest parts, great fabled monsters of weather-beaten, crumbling stone.
Vicente Blasco Ibáñez (29 januari 1867 28 januari 1928)
De Amerikaanse schrijver J.D. Salinger is gisteren op 91-jarige leeftijd overleden. Dat meldde The New York Times. Salinger is vooral bekend van de roman The Catcher in the Rye (1951), over de rebelse tiener Holden Caulfield. In Nederland verscheen het boek onder de titel De vanger in het graan.Jerome David Salingerwerd in New York geboren op 1 januari 1919. Zie mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008 en eveneens mijn blog van 1 januari 2009.
Uit: The Catcher in the Rye
Anyway, I keep picturing all these little kids playing some game in this big field of rye and all. Thousands of little kids, and nobody's around nobody big, I mean except me. And I'm standing on the edge of some crazy cliff. What I have to do, I have to catch everybody if they start to go over the cliff I mean if they're running and they don't look where they're going I have to come out from somewhere and catch them. That's all I'd do all day.
Uit:Franny and Zooey
"You can say the Jesus Prayer from now till doomsday, but if you don't realize that the only thing that counts in the religious life is detachment, I don't see how you'll ever even move an inch. Detachment, buddy, and only detachment. Desirelessness. 'Cessation from all hankerings.' It's this business of desiring, if you want to know the goddam truth, that makes an actor in the first place. Why're you making me tell you things you already know? Somewhere along the line in one damn incarnation or another, if you like you not only had a hankering to be an actor or an actress but to be a good one. You're stuck with it now. You can't just walk out on the results of your own hankerings. Cause and effect, buddy, cause and effect. The only thing you can do now, the only religious thing you can do, is act. Act for God, if you want to be God's actress, if you want to. What could be prettier? You can at least try to, if you want to there's nothing wrong in trying." There was a slight pause. "You'd better get busy, though, buddy. The goddam sands run out on you every time you turn around. I know what I'm talking about. You're lucky if you get time to sneeze in this goddam phenomenal world."
Alsof het was bedekt met hevig licht bleef haar lichaam mij weerkaatsen, even zinloos dreigend zoals de glans aan messen hangt.
Ik bedroog haar met geweld: mijn lichaam liet haar voor de liefde leven, haren werden touw toen ik ze opbond, een verwonding opsmuk, een gevlamde tatoeage.
Voor mijn schoonheid moest zij dood. Uit haar schreeuwden tegenstrijdige bevelen. Vuistgroot trilde ik boven haar uit. Vallen was genade.
Sol invictus
Daar zit de vrouw juist, in een preutse jurk
die brandbaar is. (Ik ben haar man[p. 38] maar heeft ze iets?) Niet dat ik niet weet
dat er hoge liedjes spelen in haar hoofd,
maar ik lig nu in een gouden blouse van organza,
paarse lippen met een rode tong ertussen, dan
breng ik witte vingers halverwege naar mijn kapsel.
Het geklik van de viewmaster:
te veel licht en chemicaliën; rare pluisjes en krassen
voor mijn ogen, als zit daar een stekelige hand tussen
mij en mijn plaatjes. Staat Hij me naar het leven
met Zijn kleine foto's die opengaan, in mij verschieten?
Ik,
de diamanten man vierstralig, omcirkeld door stemmen,
vliegjes en constellaties
tolererend omdat elke maan mijn schittering weerkaatst.
Life On Mars
Was zo graag samen gevallen maar iedereen viel apart
was zo graag samen gevallen maar iedereen viel apart alleen wij
was zo graag samengevallen maar iedereen viel apart alleen wij sprongen naar de sterren.
sah gern chaplin der große organisator trug stets perlonbeutel und stichsäge bei sich wenn er ins möbelkombinat ging arbeiten fürs restholz nannte er das baute barhocker mit rotem knautschlackbezug sommers in kurzen hosen schmatzten die schenkel darauf noch heute finde ich in schubläden unberührte großpackungen rasierklingen und interhotelseife nur im eckschrank in der küche wo der korn deponiert war für blaue stunden steht die flasche nicht mehr
Poetry, How did you find your way to me? My mother does not know Albanian well, She writes letters like Aragon, without commas and periods, My father roamed the seas in his youth, But you have come, Walking down the pavement of my quiet city of stone, And knocked timidly at the door of my three-storey house, At Number 16.
There are many things I have loved and hated in life, For many a problem I have been an 'open city', But anyway... Like a young man returning home late at night, Exhausted and broken by his nocturnal wanderings, Here too am I, returning to you, Worn out after another escapade.
And you, Not holding my infidelity against me, Stroke my hair tenderly, My last stop, Poetry.
Grüne, rote Felder. Birken, weite Wälder. eine Kuh steht melancholisch. Ob sie denkt? Ob sie verdaut? Die Welt erscheint ihr hyperbolisch. Kennt sie den Marktpreis ihrer Haut? man wird sie häuten, walken, gerben, färben. Lang vor dem Alter muß sie sterben. Erst wird sie säugen, Kälber, Kinder nähre. Dann frißt man sie, die Kuh kann sich nicht wehren. Sie kennt ihr Schicksal nicht. Da steht sie unbeweglich. Das Gras wird ihr zur Milch. Sie muht, und es klingt kläglich. Der Abend grünt und rötet sich und blaut. Die Kuh steht still. Sie trägt noch ihre Haut.
My own awareness of having a hearing problem was more gradual. I was in my late forties, teaching full-time in the English department at Birmingham University and finding it more and more difficult to hear what students were saying in tutorials and seminars. At first I blamed the students for mumbling and murmuring which many do, of course, out of diffidence or fear of seeming overassertive to their peers but I had coped well enough in the past.
I was conscious also that I was talking too much myself in class because it was less of a strain than trying to make out what they were saying. So I went to my GP hoping that the problem was a build-up of wax in the ears, but it wasnt. He referred me to an ear, nose and throat consultant who, after I had an audiogram, diagnosed high-frequency deafness possibly caused by ear infections I had suffered in infancy.
My impairment was relatively mild, but the specialist warned me that it would gradually get worse and there was no cure.
It is estimated that about 9m people in the UK one in seven of the population are deaf or suffer from hearing loss. High-frequency deafness is by far the most common form of hearing impairmentand is caused by loss of or damage to the thousands of tiny hair cells in the inner ear that amplify and convert sounds so that they can be transmitted to the brain. Consonants are pitched at a higher frequency than vowels and it is on consonants that we crucially depend to recognise words and distinguish between them.
Mijn hart is wel een vaste klomp van harde verbittering. Maar als daarbuiten, op een tak die ik niet zien kan, een wintervogel (sneeuwwit, op een stekeldorentje - het oude lied!) zijn din-don-deine slaat, och als daar maar één druppeltje klare vogelzang op mijn hart valt, smelt de klomp, als was dat brandt op Mei-altaren!
Dragen alle eerlike lui uniformen met blinkende knopen en kepi's met zilverband? Ik weet niet of de bozen een ander gelaat hebben als de goeden. Kwaaddoeners dragen een kap over hun hoofd. Ik zag nooit het gelaat van een booswicht. Ook mijn eigen gelaat kan ik niet zien. Misschien is dat goed. Ik kon anders razend worden.
Komt het nu weer? Als ik aanhoudend staar, op de witte wand staar, komt het altijd. De verschijning. Zij komt uit de witte wand: het is als een licht dat plots in een nis wordt gesteld. De hele gestalte is licht, alleen het gelaat is donker; daar hangt rouw over de oogleden. Het is een zeer fijn gelaat, zacht als het aanschijn Christi.
Zo was mijn laatste droom. Een jonge Romein, in knapedracht. Hij stond: dat wil zeggen, staan was het enige wat hij deed. Onder zijn arm hield hij een speer. De schacht van de speer was zwart, en de punt naar de grond gekeerd. Het was of de jonge Romein eeuwig zô staan zou. Aan zijn voeten lag een meisje. Zij lag er als Magdalena aan de voet van het Kruis en hield zijn knieën omklemd. Toen zij haar gelaat ophief, zag ik dat het nat was van tranen. Maar niet zodra hadden haar ogen die van de jongeling gevonden, of daar lichtte over haar aangezicht al de glans van de eerste morgen die straalde van Gods gelaat! Ik geloof dat het jongelingsbeeld toen plots levend geworden is.
Ach diese Stimme, thüringisch eingefärbt, jetzt wohnt sie in Leipzig, das gibt eine Mischung, jedenfalls zart, ein Mädchen, dass du die Worte beschützen möchtest, auch ihr Gesicht hat diese Röte, die kindliche, manchmal erzählt sie eifrig, die Lippen vollführen Sprünge, und sitzt dann auf fliegendem Teppich, sie gleitet uns weg aus dem Haus, aus den Straßen, der Stadt, ist schon unter südlicher Sonne zum Beispiel, das könnte die Camargue sein, um Aix en Provence usw., wo noch die wildesten Pferde traben, und zum Marienfest treffen sich Europas Zigeuner, da fällt sie gar nicht mehr auf, nie war sie anders, und es ist deutlich zu sehen, wie sie in buntschillerndem Röckchen tanzt, das Tamburin in der Hand, der Atem in Stößen, schneller die Schritte, verrückter, verrückter, jetzt sollte, erst mal, ein Semikolon her; einer hat doch gesagt, sie wäre einst Staatsanwalt gewesen, das muss ein Irrtum sein, auf alle Fälle geht die Legende, es hätten die Angeklagten viel Mitleid mit ihr gehabt; oder ich sag: ein Kind, das ist, zu plötzlich, unter diese Erwachsnen gefallen, das hört mit dem Staunen nun nicht mehr auf; oder sie erzählt nichts, sie steht nur so da, im Garten, im Mai oder Juli, und lächelt gegen den Regen, wandelt mit dieser Stimme Tropfen zu Schmetterlingen auf ihrer Nase, in dieser Luft, es könnten auch Blaumeisen sein, und wird gegen Abend ein Baum, so ist sie im Grün, ein Fliederbusch, der wächst über alle Zäune.
And in between cars, leggy conservative pundette Laura Ingraham canoodled in the shadows with pint-sized Clinton cabinet secretary Robert Reich-strange bedfellows indeed but on the Acela they shared one important trait: these powerbrokers were all arriving in Washington a full fifteen minutes faster than the lowly schmucks stuck on the Metroliner. The Acela was especially busy the last time I took it. I wasn't en route to an assignment, though. My trip was the assignment, part of my current gig on MSNBC, also known as the Michelle Kwan of the twenty-four-hour cable news channels. (No matter how hard it tried, it always seemed to land on its ass.) I wore a fake mustache and took my position behind the counter of the cafe car. It was the latest in my series of undercover reports focusing on different service jobs, appropriately called "Pressure"-and appropriately accompanied by the Billy Joel song "Pressure," or, as the singer pronounced it, "Preshah!" Each segment featured me thrown into a different job, wearing a different disguise each time. As a furniture mover I got to wear a soul patch. As a mohel I wore payos.
De Duitse schrijver Hermann Peter Piwitt werd geboren op 28 januari 1935 in Wohldorf bij Hamburg.
Uit:Die Gärten im März
"Tauwind, sagt Ponto, wenn ich mir überlege, wie lange ich dies Wort nicht mehr benutzt habe. Nicht, daß er ausgeblieben wäre wie Störche ausbleiben, aber der Wind, der uns als Kinder nachts weckte und uns um das Eis auf dem Teich und den Gräben bangen ließ -- was ist damit passiert? Eine Turbulenz. Ein Allerwelts-Tief, eine Sendeminute nach der Tagesschau. Eine neue Krawatte unterm Kinn des Meteorologen. Das Bier, mit dem ich mir über seinen Anblick hinweg helfe ..." Die Wagen, wenn sie abends in den Langenfelder Damm hineinstürzen. Die von den Pneus wegspritzenden Matschfontänen. Der Sog. Die in die gerissenen Luftlöcher nachstürzende Luft; Tauwind? Wie man mit den Worten die Welt aufgibt. Du hörst einfach auf, das Wort "Tauwind" zu benutzen und schon hört für dich zu existieren auf, was es meint ..."
Hermann Peter Piwitt (Wohldorf, 29 januari 1935)
De Franse schrijfster Colette werd geboren op 28 januari 1873 in Saint-Sauveur-en-Puisaye.
Uit: La maison de claudine
Où sont les enfants ?
La maison était grande, coiffée d'un grenier haut. La pente raide de la rue obligeait les écuries et les remises, les poulaillers, la buanderie, la laiterie, à se blottir en contrebas tout autour d'une cour fermée.
Accoudée au mur du jardin, je pouvais gratter du doigt le toit du poulailler. Le Jardin-du-Haut commandait un Jardin-du-Bas, potager resserré et chaud, consacré à l'aubergine et au piment, où l'odeur du feuillage de la tomate se mêlait, en juillet au parfum de l'abricot mûri sur espaliers. Dans le Jardin-du-Haut deux sapins jumeaux, un noyer dont l'ombre intolérante tuait les fleurs, des roses, des gazons négligés une tonnelle disloquée... Une forte grille de clôture, au fond, en bordure de la rue des Vignes, eût dû défendre les deux jardins ; mais je n'ai jamais connu cette grille que tordue, arrachée au ciment de son mur, emportée et brandie en l'air par les bras invincibles d'une glycine centenaire...
La façade principale, sur la rue de l'Hospice, était une façade à perron double, noircie, à grandes fenêtres et sans grâces, une maison bourgeoise de vieux village, mais la raide pente de la rue bousculait un peu sa gravité, et son perron boitait, quatre marches d'un côté, six de l'autre.
Grande maison grave, revêche avec sa porte à clochette d'orphelinat, son entrée cochère à gros verrou de geôle ancienne, maison qui ne souriait que d'un côté. Son revers, invisible au passant, doré par le soleil, portait manteau de glycine et de bignonier mêlés, lourds à l'armature de fer fatiguée creusée en son milieu comme un hamac, qui ombrageait une petite terrasse dallée et le seuil du salon... Le reste vaut-il que je le peigne, à l'aide de pauvres mots ? Je n'aiderai personne à contempler ce qui s'attache de splendeur, dans mon souvenir, aux cordons rouges d'une vigne d'automne que ruinait son propre poids, cramponnée, au cours de sa chute, à quelque bras de pin. Ces lilas massifs dont la fleur compacte, bleue dans l'ombre, pourpre au soleil, pourrissait tôt, étouffée par sa propre exubérance, ces lilas morts depuis longtemps ne remonteront pas grâce à moi vers la lumière, ni le terrifiant clair de lune - argent, plomb gris, mercure, facettes d'améthystes coupantes, blessants saphirs aigus, - qui dépendait de certaine vitre bleue, dans le kiosque au fond du jardin.
Colette (28 januari 1873 3 augustus 1954)
De Duitse dichter en schrijver Christian Felix Weiße werd geboren op 28 januari 1726 in Annaberg, in het Erzgebergte.
An einen Bach im Winter
Du rauschest, sanfter Bach, auch nicht für Freuden mehr?
Kein Blümchen spiegelt sich in dir:
Vom Schnee bedeckt, vom Eise schwer,
Gleichst du, ja gleichst du mir.
Du gleichest mir, so lang mir Chloe grausam ist:
Da glänzt mir keine Freude mehr,
Mein Herz, das alles Glück vergißt,
Klopft kaum von Seufzern schwer.
Doch dich lös't einst der Lenz zu neuen Freuden auf:
Da singt um dich der Vögel Chor,
Dein murmelnder verliebter Lauf
Lockt Blum und Laub hervor.
O daß mir doch, wie dir, auch einst ein Lenz erschien,
Ergäb sich einstens Chloe mir!
Da würden mir auch Freuden blühn,
Ein ewger Lenz in ihr!
Christian Felix Weiße (28 januari 1726 16 december 1804)
De eerste prijs in de Turing Nationale Gedichten Wedstrijd ging gisteren naar het gedicht Misbruik van Gerwin van der Werf. Dat werd in Amsterdam bekendgemaakt.
De Nederlandse dichter, schrijver, songwriter, componist en arrangeur Gerwin van der Werf werd geboren in Elburg op 30 juni 1969.Van der Werf studeerde van 1989 tot 1994 muziekwetenschap in Utrecht en kreeg een aanstelling als muziekdocent aan de internationale school in Oegstgeest. Hij schreef liedteksten, verhalen en een roman die begin 2010 uitgegeven wordt bij Uitgeverij Contact. Met vijf korte verhalen won hij prijzen bij Trouw, Volkskrant, 1000 woorden en Schrijven Magazine. Van der Werf woont in Leiden.
Misbruik
Met de pen roer ik mijn koffie
met de schaar krab ik mijn kop
met een mouw veeg ik mijn snot weg
dweil met mijn sok een melkvlek op
Mijn nagel drukt in t tafelblad
een diepe kloof groeit daar gestaag
woorden weeg ik met het vreten
dat retour komt uit mijn maag
Met mijn tanden bijt ik splinters
uit de poten van mijn stoel
uit mijn tenen vloek ik psalmen
tot ik er niets meer bij voel
Zelfhaat weeg ik bij het opstaan
in jouw levenloze blik
woede meet ik met mijn knokkels
en mijn schaamte met mijn pik
Licht verpulver ik met vuurwerk
herrie met een spijkerboor
waanzin smoor ik in mijn verzen
waar zijn die dingen anders voor?
Hieronder een fragment uit een van Van der Werfs verhalen.
Uit: De verdwijning van Jonathan Prins
Motregen danst op de wind, ragfijne druppels die niet vallen maar zweven, ze strelen het mos, dringen in de poriën van het gesteente. Er is geen hemel, alleen aarde, zij heeft zich gehuld in grijze sluiers waar de wind mee speelt.
De eenzame loper draagt zwartleren motorkleding en legerkisten, zijn bagage bestaat uit een kleine rugzak en een slaapzak in een hoes ter grootte van een rol beschuit. Hij heeft zelfs een opvouwbare damesparaplu van oranje nylon opgestoken, er schuilen plukjes muggen onder. De paar hikers die hij tegenkomt op het wandelspoor dragen balen van groteske omvang op hun rug, gore-tex jassen, bergschoenen en hoedjes met gaas tegen de muggen. Hij leest verbazing in hun ogen, verontwaardiging zelfs, omdat hij met zijn verschijning lijkt te zeggen: kijk, zo kan het ook, jullie zijn enorme aanstellers met je dure uitrusting. Misschien houden ze hem voor krankzinnig. Want niets wijst er op dat de voetganger in het zwart alles tot in de puntjes heeft voorbereid. Alles is volgens plan verlopen, op een paar kleine rimpelingen na. Hij heeft ze eenvoudig kunnen gladstrijken. Ze zijn hem niet komen zoeken. Ze hebben het begrepen. Hij moet niet teveel aan ze denken, hij heeft zijn twee vrienden achtergelaten, net als zijn motor en zijn twijfel.
Voordat hij aan de laatste klim begint raadpleegt hij zijn horloge. Half acht. Het is zondagmorgen, de derde dag sinds hij alleen is. Een bewolkte zomerdag boven de poolcirkel is een dag zonder begin of einde, een dag, even contourloos als de zompige bodem in het dal. Een reiziger zonder uurwerk is in deze wildernis een drenkeling in een zee van tijd.
Gerwin van der Werf (Elburg, 30 juni 1969)
De dichters Arjen Duinker, Hester Knibbe en Nachoem M. Wijnberg zijn de winnaars van de Gedichtendagprijzen 2010, de prijs die jaarlijks op Gedichtendag wordt uitgereikt aan de beste drie gedichten van het voorgaande jaar. Arjen Duinker krijgt de prijs voor zijn gedicht Leve de camouflage! uit de bundel Buurtkinderen, Hester Knibbe voor het gedicht Oogsteen uit haar gelijknamige bundel en Nachoem M. Wijnberg voor En wat gaan we dan doen? Zou ik dat op de muur kunnen schrijven? uit de bundel Divan van Ghalib.Hier het gedicht vanNachoem M. Wijnberg
En wat gaan we dan doen? Zou ik dat op de muur kunnen schrijven?
Ik leer schrijven door met mijn vinger de vorm van de letters na te voelen, ik ken die letters al, maar wil zo nog wel een keer leren schrijven.
Ik sta op een bed en schrijf op de muur, spring op het bed op en neer om de woorden waarmee ik wil beginnen zo hoog mogelijk op de muur te schrijven.
De maan in de lucht als een letter uit een doos letters, als ik misschien geen tijd meer heb om te leren schrijven.
Als het te donker is om het papier te zien en ik geen licht wil maken schrijf ik steeds grotere letters, ver uit elkaar
Gerwin van der Werf wint Turing Nationale Gedichtenwedstrijd
Gerwin van der Werf wint de eerste editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd (2010)
De Nederlandse dichter Gerwin Friso van der Werfheeft de eerste editie van de Turing NationaleGedichtenwedstrijd gewonnen. De Turing Gedichtenwedstrijd is een jaarlijkse wedstrijd voor dichters uit België en Nederland. Zowel professionele als amateurdichters vanaf de leeftijd van 16 jaar kunnen deelnemen. Gedurende het jureringsproces blijven de dichters anoniem om zo elke vorm van beïnvloeding door een bekende naam te kunnen voorkomen. De hoofdprijs is € 10.000, de tweede en de derde prijs bedragen respectievelijk € 5.000 en € 2.000. De bekendmaking van de winnaars en de prijsuitreiking geschiedt op de vooravond van Gedichtendag. De dichters die tot de top 10 behoren, worden uitgenodigd een manuscript in te leveren, dat wordt gepubliceerd wanneer het geschikt wordt bevonden. De wedstrijd wordt georganiseerd door de Poëzieclub, de Turing Foundation stelt het prijzengeld ter beschikking.
Misbruik
Met de pen roer ik mijn koffie met de schaar krab ik mijn kop met een mouw veeg ik mijn snot weg dweil met mijn sok een melkvlek op
Mijn nagel drukt in ’t tafelblad een diepe kloof groeit daar gestaag woorden weeg ik met het vreten dat retour komt uit mijn maag
Met mijn tanden bijt ik splinters uit de poten van mijn stoel uit mijn tenen vloek ik psalmen tot ik er niets meer bij voel
Zelfhaat weeg ik bij het opstaan in jouw levenloze blik woede meet ik met mijn knokkels en mijn schaamte met mijn pik
Licht verpulver ik met vuurwerk herrie met een spijkerboor waanzin smoor ik in mijn verzen waar zijn die dingen anders voor?
Gerwin van der Werf (De Meern, 13 juni 1969) De winnaar hier in het midden
The rabbit-hole went straight on like a tunnel for some way, and then dipped suddenly down, so suddenly that Alice had not a moment to think about stopping herself before she found herself falling down what seemed to be a very deep well. Either the well was very deep, or she fell very slowly, for she had plenty of time as she went down to look about her, and to wonder what was going to happen next. First, she tried to look down and make out what she was coming to, but it was too dark to see anything; then she looked at the sides of the well, and noticed that they were filled with cupboards and book-shelves: here and there she saw maps and pictures hung upon pegs. She took down a jar from one of the shelves as she passed; it was labelled "ORANGE MARMALADE," but to her great disappointment it was empty: she did not like to drop the jar for fear of killing somebody underneath, so managed to put it into one of the cupboards as she fell past it. "Well!" thought Alice to herself. "After such a fall as this, I shall think nothing of tumbling down stairs! How brave they'll all think me at home! Why, I wouldn't say anything about it, even if I fell off the top of the house!" (Which was very likely true.) Down, down, down. Would the fall never come to an end? "I wonder how many miles I've fallen by this time?" she said aloud. "I must be getting somewhere near the centre of the earth. Let me see: that would be four thousand miles down. I think-" (for, you see, Alice had learnt several things of this sort in her lessons in the schoolroom, and though this was not a very good opportunity for showing off her knowledge, as there was no one to listen to her, still it was good practice to say it over) "-yes, that's about the right distance-but then I wonder what Latitude or Longitude I've got to?" (Alice had no idea what Latitude was, or Longitude either, but thought they were nice grand words to say.)
Auf Fotos sehe ich immer scheiße aus. Dies zu erklären ist nicht allzu vertrackt: Das kommt daher, weil ich ja nun mal scheiße aussehe, ganz einfach. Denn Fotos sind Fotos, die bilden den Ist-Zustand ab, da gibt es nichts dran zu rütteln, Pech gehabt, Arschloch. Natürlich gibts es nicht fotogen, nicht mein Tag, ach guck noch mit der doofen Frisur und solche Ausreden. Aber die braucht man ja nicht mehr sich selbst, schon lange nicht mehr, bloß für die allgegenwärtigen Fotosammler, die dauernd alles abziehen und verdoppeln wollen, weil sie ihr jämmerliches Dasein gar nicht fassen können, so toll finden sie diese Einfalt, und das wollen sie minuziös festgehalten wissen, damit sie dann eine Woche später schon da sitzen können wie der Opa mit seinen Kriegstagebuchnotizen. Vorzeigen zu können, wie aufregend und pulsierend die Soße aus Pauschalurlaub, Wohngemeinschaft, Elterngeld und neuer Hose (neuer Freundin, neuer Wohnung, alter Scheiße) ist, das ist diesen Pennern alles. Ich hebe überhaupt keine Fotos auf. Die wenigen schönen, die mit den Frauen, musste ich ja dann immer verbrennen, weil man sich ja nun mal so kindisch verhält, wie es gerade geht, wenn mal wieder alles den Bach runter gegangen ist.
Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)
"Tous les mois, c'est la même chose. Je pleure. Je soupire. J'attends. Que le linge au-dessous de moi ne soit point taché de rouge. Et tous les mois, mon ventre me fait mal. Le sang s'échappe, je saigne, je prie, je pleure. Mes larmes mouillent le mur occidental. Telle une brebis abandonnée, ainsi j'erre dans les rues. Mes paupières tremblent, mes jambes vacillent, mes yeux brillent de douleur. Je regarde autour de moi, je ne vois personne pour m'aider.
Ma mère, qui est la gardienne du mikvé, le bain rituel, a honte de ma stérilité. Chaque mois, je viens me tremper dans l'eau de pluie car, à la fin des sept jours sans tache, la femme doit s'immerger dans le mikvé à la nuit tombée, après que trois étoiles ont été visibles.
Il me semble que j'expie quelque chose. Je souffre, je vomis, je me traîne par terre, je cogne ma tête contre les murs. Toute la journée, je reste couchée. Nathan a trouvé un nom pour les jours impurs. Il me demande quand sera finie "ma maladie". Il n'a pas pas tort. L'impureté mensuelle, c'est la maladie de la femme stérile.
Mais on ne peut devenir pure que parce que l'on est impure. C'est pourquoi la femme, chaque mois, s'élève en se purifiant. Quand tout est fini, je me rends au bain rituel, je me déshabille, et, aidée par ma mère Hanna, je plonge dans le bassin d'eau froide, tête comprise : c'est une naissance.
- Toujours rien ? demande ma mère.
- Toujours rien.
- Cela va bientôt faire dix ans.
- Je sais. S'il le veut, Nathan peut me répudier."
Ryan Coolidge did not want to go to prison. He'd been going to prison every Saturday for the past eleven months. Without fail, his mother would wake him, she'd put him in the car, and off they'd go. He didn't like the smell of prison, didn't like the feel of prison. He didn't like the drab beige walls, the cold concrete floors, the countless pairs of dark, soulless eyes that stared out from between iron prison bars. He didn't like anything about prison. The thing he liked least of all was visiting his father there. "Do we have to go, Mom?" Ryan was holding up his head with his hands, elbows on the kitchen table, a soggy raft of cornflakes floating in the bowl of milk before him. "You should want to go." "I don't." He dropped a piece of toast on the floor. His Golden Retriever pounced on it like a half-starved wolf. It was gone in one bite, and then Sam laid his huge head in Ryan's lap, begging for more. Sam was a smart and beautiful purebred, but his table manners had gone right out the door with Ryan's dad. "A boy should want to see his father," said Dr. Coolidge. "I don't." "Your father loves you." "Well, I don't love him." "Never say that about your father. Never. Do you hear me?" The dog sighed, as if wondering if that next piece of toast would ever drop. Ryan stroked the back of Sam's neck.
James Grippando (Waukegan, 27 januari 1958)
De Brits-Amerikaanse schrijver Alexander Stuart werd geboren op 27 januari 1955 in Brighton. In de jaren negentig verhuisde hij naar Miami Beach waar hij screenwriting doceerde aan de University of Miami. In 2006 werd hij Amerikaans staatsburger. Zijn meest opzienbarende roman was The War Zone uit 1989, waarin hij de dood van zijn zoon verwerkte, maar dat ook het verhaal was van een familie die verscheurd wordt door incest. Het boek werd in 1999 verfilmd door Tim Roth. Ander werk van hem: Tribes, Life On Mars en Five And A Half Times Three.
Uit: Life on Mars
"Jesus," I say, stunned by the anger and passion I recognize from my own flailing emotions during my son's, Joe's, struggle with cancer. I look at Brian, sitting there by the highway in front of this nowhere motel. "Maybe there is life in Tampa, after all?"
Brian, who has read the whole thing with a high degree of passion himself, stares at it again and says, "It's incredible! 'Those people, those poor people....Them and us, us means you.'" He slams the newspaper down in his lap, turns to me and grins with a terrifying, twisted intensity. "Happy trails, you fuckers."
I take the paper from him and read the poem again, the morning sun scorching my neck, a strange buzz of birdsong and rocket-powered traffic assaulting my brain . "John Imboden," I say , "can write!"
"And he's right about the red ribbon bullshit,"declares Brian. "They've tried to make AIDS just another fucking charity bonanza."' His eyes burn with the ferocity of John Imboden's words; among his friends on South Beach, Brian has seen plenty of the reality of AIDS. He grabs the paper back and reads: "'We are living in hell and there are plenty of seats on the meat wagon...'"
I could not speak to John Imboden that day, wherever we were outside Tarpon Springs, but I tracked him down later by phone, and with all the invisibility and anonymity and static and false silence afforded by AT&T's long distance lines between Miami and Tampa, we talked about his poetry and his life, about AIDS and the prospect of death.
I feel guilty--it was his body and soul we were discussing, but I had been there, as much as anyone can who does not have AIDS themselves. I had lived through two years, with Joe Buffalo and his mother, of spending months in hospital and out: two years of living with the possibility of death every day and every night; of lying next to Joe in bed and smelling the fevered salt sweat in his hair and begging some greater force--whatever was out there--that we might not lose the child we loved above anyone or anything in the world; two years of making the most painful and horrifying choices for his body, not our own.
In 1972, my father brought his family back to Canada after nearly twenty years in England. I learned in no time that his preferred place on Saturday nights from September to May was on the living room couch, watching Hockey Night in Canada. We returned to Canada in the countrys prime time, you might say. The Canadian dollar was on par with the American (a detail that matters, when it comes to international leagues), and though Pierre Trudeau and René Lévesque were sparring from their federal and provincial prime ministers offices, the Péquistes had not yet driven a stake through Montreals cosmopolitan heart. Montreal was a city on top of the world, rich with memories and history, but an avenir too. There was no question, in my fathers mind, that it was the only city in Canada where he could possibly live: the most sophisticated -- which meant, for him, the best restaurants, the most critical and interesting politics and, at the Forum, the chance to watch the Montreal Canadiens -- the Habs -- playing before the most knowledgeable and demanding hockey crowd in North America. Twelve years old, I received swift instruction in matters Canadian. My fathers love of sports, I quickly saw, was entirely wrapped up in the urban landscape of his childhood: the cold-water flats of Montreals Jewish ghetto, east of Park and north of Pine, bounded to one side by the well-to-do French Canadians of Outremont and on the other by the francophone working class of the Plateau. Baseball at Delorimier Downs and hockey at the Forum were what Montreal Jews and French Canadians had incommon. During the summer, Pa showed me what the bleachers were at Jarry Park, and introduced me to baseballs ritual of the seventh-inning stretch. Then, that September, we watched an overweight Team Canada, fresh off the links, face off against Russia, an opponent the NHLs professionals famously failed to take seriously.
Bacon ended up in one of the last stockcompanies, in San Jose, for seventeen years, during which he is alleged to have assumed over six hundred roles. One sort of character in particular seems to have caught his interestthe uneducated rustic, innocent of fancy fashion, who somehow gets the better of popinjays and rogues. It was a national stereotype, just then reaching its apex in the career of the third Joseph Jefferson (acting was a family trade), especially in Rip Van Winkle (1866). During his galley years in San Jose, Bacon envisioned a vehicle for his own version of the trope, a small-time hotelier named Bill Jones and ironically nicknamed Lightnin for his life tempo, as slow as paste and a kind of objective correlative for his low-key yet fierce sense of independence. No one crowds Bill Jones. Lightnin has wife troubles, money troubles, and to every question a set of deadpan retorts that exasperate all those in the vicinity yetBacon hopedamuse the public. Lightnins hotel straddles the California-Nevada border, the state line running through the middle of the lobby: so women can shield their reputations by claiming to be on holiday in California while more truly seeking one of those quickie Nevada divorces. Bacon called his play The Divided House,* and found no takers. Were managersthe contemporary term for producersleery of a character that had held the stage for over a century, or did Bacon fail to set him off properly? By 1912, Bacon had made it to New York, then as now the goal of virtually any working actor; but Bacons New York was vaudeville or plays of no professional importance. Now forty-eight, he had been acting for twenty-two years and had every reason to assume that he would never be anything more than one of the many who got a modest living out of it but made no mark. And then Bacon happened to tell the extremely successful playwright Winchell Smith about The Divided House, and how nobody wanted it, and how Bacon had sold it to the movies. Buy it back, said Smith. He then rewrote Bacons script, and with manager John Golden opened it at the Gaiety Theatre (at the southwest corner of Broadway and Forty-sixth Street, now demolished) on August 26, 1918.
Disciple de Shéhérazade habile à nouer, dans le Bagdad occidental du dixneuvième siècle ce Londres opulent et fangeux les fils dune intrigue plus ou moins hitchkockienne ; précurseur dun Joseph Conrad quinspira la déchéance du Blanc en des édens pour trafiquants ; continuateur dun William Godwin, auteur du Caleb Williams qui transforme en suspense le récit picaresque du dix-huitième siècle, Robert-Louis Stevenson demeura longtemps un romancier pour romanciers (si lon excepte une audience de jeunes), comme Hölderlin un poète destiné aux poètes. La gloire, elle lui fut dabord concédée en cercle restreint ; au-delà, on se heurtait à un cordon de réticences, sinon à des rejets dédaigneux ; il aura fallu ces trois dernières décennies en France assurément
pour assister à un bouleversement radical du jugement.
Parce que laventure océanique ou urbaine est son fief, son laboratoire psychologique à ciel ouvert, on avait relégué ses écrits dans le secteur de ladolescence. Cette discrimination, à laquelle se sont opposés Marcel Schwob, Edmond Jaloux, Jorge Luis Borges et, plus récemment, Michel Le Bris, était
dautant plus désolante que presque chacun saccordait sur le fait que seul importe le traitement du sujet. Alors, pourquoi cet aveuglement, cette obstination ? Un esprit critique aussi épris de distinctions que Henry James, avec qui Stevenson discuta composition, nécessité de « tuer le nerf optique », choix dun point de vue de son ampleur, le tenait pour un maître, un interlocuteur irremplaçable.
Si lon se dit quune « mesure » aussi désinvolte que cette longue relégation se fonde sur une lecture épidermique, fragmentaire, à laquelle daucuns continuent dajouter foi, on en retiendra cependant un aspect non négligeable, rarement abordé. Stevenson naurait point su (ou voulu) renouveler la forme des genres où il sétait illustré. Il se serait contenté, dans la majorité des cas, de monnayer les
reliquats de lhéritage picaresque. Il aurait coulé, dans ses tribulations de pirates scandées par leurs dates de publication en magazines, un besoin daction plus quune volonté de remettre en cause lapproche des caractères. Or, si lon étudie Henry James, Herman Melville, Virginia Woolf, James Joyce ou William Gaddis, on sapercevra que le renouvellement de la forme sest toujours accompli sous lemprise dune vue originale du personnage, voire de son assimilation au milieu qui lenveloppe.
Ich besuche so gern das Tarnowische Haus, weil in demselben eine eigenthümliche Gemüthlichkeit um die kleinsten Dinge webt, diese Gemüthlichkeit scheint dort in der Luft zu liegen, denn sie durchdringt Alles, die grauen Mauern des Edelhofes, die alten, verschossenen Möbel, die Menschen, die Thiere und man wird von ihr ergriffen und selbst friedlich und heiter, sobald man sie einige Zeit eingeathmet hat. Es ist dies auch eine Art Wärme und eine Art Licht, und dieses Licht und diese Wärme wird, wie ich glaube vor Allem von der alten Gräfin Karoline Tarnow ausgestrahlt. Ich habe dort unter den großen Schränken mit dem altväterischen Holzmosaik, den Dienstleuten, welche alle wie Halbverstorbene aussehen, die schwarze Katze auf dem Schooße, die Gräfin mir gegenüber an dem flackernden Kamin, unter dem milden warmen Lichte ihrer Augen mehr als einmal meinen Kummer, meine Sorgen, mehr als einen quälenden Zweifel, mehr als einen tiefen Schmerz vergessen, ja überwunden. Auch heute ist mir wohl bei ihr. Ich war lange von der Heimath fort und mein erster Gang war zu der Gräfin Tarnow, und nun sitzt sie mir wieder gegenüber und hält meine Hände und blickt mit ihren blauen Augen in meine Seele, denn was bliebe diesen Augen verborgen? Es ist ein frostiger Winterabend, hell aber kalt, sehr kalt sogar, von draußen flimmern ein paar Sterne herein, das Feuer im Kamin wirft seine rothen Zungen über den Teppich und wir plaudern. Ich habe viel zu erzählen und sie hat mir manche Frage zu beantworten. Die Gräfin ist die einzige Frau, die mir je außer meiner Mutter und meiner Frau Achtung eingeflößt hat; diese Frau aber, welche Jedem so sehr imponirt, ist in keiner Weise gebieterisch, sie ist nicht einmal groß, es ist eine ganz kleine, zarte Frau, mit einem kleinen Gesicht, das noch im Alter von grauem Haare ehrwürdig eingerahmt die größte Feinheit und Schönheit zeigt, aber diese Schönheit ist eine geistige und geistig ist auch die Macht, welche die Frau übt, und diese Macht liegt vor Allem in ihren großen blauen Augen, welche gleichsam aus einer andern Welt in die unsere herüber blicken. Dieses geistige Wesen hat sie auf ihren Sohn, den Grafen Henryk, übertragen und wie sie mich ansieht, ist es mir auch einen Augenblick, als ruhe das Auge meines Freundes auf mir.
Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 9 maart 1895)
Uit: Tangled Loyalties, The Life and Times of Ilya Ehrenburg (Biografie door Joshua Rubenstein)
When Ehrenburg arrived on Christmas Eve, Literaturnaya Gazeta announced he would be returning to Spain in two weeks. But he soon learned this would not be possible. "Everything takes time now," he was told. "The big shots are very busy. I would have to wait a month or two." Ehrenburg in fact had to stay more than five months.
Friends explained their fear. Mikhail Koltsov had wrned Ehrenburg not to return to Moscow and was shocked to see him in Russia. "He took me into the large bathroom adjoining the office and there let himself go. 'Here's the latest anecdote for you. Two Muscovites meet. One says, 'Have you heard the news? They've taken Teruel.' The other asks, 'Oh, and what about his wife.'" Vsevolod Meyerhold lost his theater in January; it was closed for being an "alien" element in Soviet cultural life. People Ehrenburg knew kept a suitcase with two changes of underwear on hand at all times. He hardly tried to write, but famous for his articles from Spain, he gave as many as fifty talks during his five months in the country.
Ehrenburg was especially eager to see Isaac Babel. He "found 'the wise rabbi' sorrowful, but his courage, his sense of humor, his story-teller's gift never left him." Babel described a factory where prohibited books were pulped to make paper and homes for orphans whose parents were still alive. "Today a man talks frankly only with his wife, at night with the blanket pulled over his head," was how Babel described the terror.
No one knew what to believe. "We thought (probably because we wanted to think that way) that Stalin did not knew about the senseless violence against Communists and the Soviet intelligentsia," Ehrenburg admitted in his memoirs. A long-time Communist such as Vsevolod Meyerhold told Ehrenburg that the repression was concealed from Stalin. Boris Pasternak too shared this common illusion. Ehrenburg came across him one night while they were both walking their dogs. "[Pasternak] waved his arms as he stood among the snowdrifts: 'If only someone would tell Stalin everything.'" Of course Stalin knew, but the terror was so profound and the sense of uncertainty so intense that few could bear the truth that Stalin had initiated the terror for his own purposes; there was no one to appeal to.
Ilja Ehrenburg (27 januari 1891 31 augustus 1967)
Before them stretched the ocean, and behind them was a little spot of earth, beyond which the ocean stretched again. They began to cryâthe first time since their Department had been shut down.
They looked at each other, and each noticed that the other was clad in nothing but his night shirt with his order hanging about his neck.
"We really should be having our coffee now," observed the one Official. Then he bethought himself again of the strange situation he was in and a second time fell to weeping.
"What are we going to do now?" he sobbed. "Even supposing we were to draw up a report, what good would that do?"
"You know what, your Excellency," replied the other Official, "you go to the east and I will go to the west. Toward evening we will come back here again and, perhaps, we shall have found something."
They started to ascertain which was the east and which was the west. They recalled that the head of their Department had once said to them, "If you want to know where the east is, then turn your face to the north, and the east will be on your right." But when they tried to find out which was the north, they turned to the right and to the left and looked around on all sides. Having spent their whole life in the Department of Records, their efforts were all in vain.
"To my mind, your Excellency, the best thing to do would be for you to go to the right and me to go to the left," said one Official, who had served not only in the Department of Records, but had also been teacher of handwriting in the School for Reserves, and so was a little bit cleverer.
So said, so done. The one Official went to the right. He came upon trees, bearing all sorts of fruits. Gladly would he have plucked an apple, but they all hung so high that he would have been obliged to climb up. He tried to climb up in vain. All he succeeded in doing was tearing his night shirt. Then he struck upon a brook. It was swarming with fish.
"Wouldn't it be wonderful if we had all this fish in Podyacheskaya Street!" he thought, and his mouth watered. Then he entered woods and found partridges, grouse and hares.
"Good Lord, what an abundance of food!" he cried. His hunger was going up tremendously.
But he had to return to the appointed spot with empty hands. He found the other Official waiting for him.
Mikhail Saltykov-Shchedrin (27 januari 1826 10 mei 1889)
Ik speelde alleen op straat toen Tom, de hond van de buren, op mij toe kwam en links en rechts langs mij heenstreek. Hij sprong overeind, sloeg de voorpoten om mijn lichaam en met de tong uit de bek omhelsde hij me, onderwijl schokbewegingen makend.
Tom, houd je zoveel van me? zei ik, je neemt me compleet in je armen! En ik ben ook gek op jou hoor, Tommie, je bent altijd lief voor me. Ik drukte mijn gezicht tegen zijn snuit. Hij likte me en drong steeds dichter op mij aan. Een vrouw gaf Tom een trap en hij liet mij los...
Waarom doet zo'n vrouw dat? Tom houdt van me, elke keer als hij me ziet is hij blij, en ik ook.
Ik ging in onze stoep liggen. Tom kwam weer op mij af en knuffelde zich tegen mij aan; ik nam zijn grote kop in mijn armen en drukte hem tegen mijn borst. Maar plotseling sprong hij brullend weg - mijn vader had hem met de zweep geslagen. Tegen de vrouw die Tom had weggejaagd, zei hij: Het kind zit de hele dag met onze teef te spelen, die loops is; het beest ruikt dat natuurlijk.
Ze begonnen te lachen en ik moest van vader naar boven komen. Wat gemeen! Vader wil ook al niet dat Tom mij in zijn poten neemt en likt! Van hem mogen wij elkaar ook al niet aanhalen! En waaróm niet? Moeder en hij hebben geen tijd om 's lief voor mij te zijn, nooit en te nimmer zullen ze mij eens in hun armen nemen. Mag dan niemand van mij houden, mag dan niemand een beetje met me vrijen? Ik zou zo graag eens een hele dag lang bij vader of moeder op schoot zitten, maar moeder loopt altijd met de baby en vader gaat meteen slapen als hij thuiskomt, dus niemand knuffelt me ooit...
Ik kroop weg in een hoekje, met mijn gezicht tegen de muur, mijn armen in de hoogte en de handen samengebald tegen 't steen aan, en begon onbedaarlijk te huilen.
Waarom zit ze nu weer te grienen? vroeg vader.
Weet ik veel, antwoordde moeder, weet ze zélf veel? Ze grient om te grienen.
De liefde tot de strip is lang niet ieder aangeboren, maar wie zich om welke reden dan ook tot het medium voelt aangetrokken, wordt het de laatste jaren niet moeilijk gemaakt zich - desnoods in de erkende boekhandel zelf - als hij wil te overeten aan het geliefde voer. Stripantiquariaten schieten in rap tempo uit de grond. Het Stripschap, waaruit voortkwam het vakblad voor stripliefhebbers Stripschrift, bloeit sinds zijn oprichting in 1968, en naast alle nieuwe strips schittert ons een hele collectie heruitgaven van oude, deels klassieke strips tegemoet.
Maar het meest interessante fenomeen in de nationale stripcultuur is het hierboven al genoemde Stripschap, dat werd opgericht door enkele fanaten onder aanvoering van de filmproducent Hans P. Frankfurther, die de geschiedenis zal ingaan als de oervader van de georganiseerde stripliefde.
Wat drijft de mensen eigenlijk tot het georganiseerd uitleven van hun belangstelling voor iets? In de eerste plaats natuurlijk de behoefte te praten over het geliefde object met medestanders. In de tweede plaats, als het verzamelaars betreft, de hoop het eigen bezit gemakkelijker uit te kunnen breiden via de nieuwe relaties. Wat dat betreft onderscheiden verzamelaars van strips (en welk lid van Het Stripschap probeert niet de een of andere strip volledig te krijgen?) zich niet van mensen die postzegels en sigarebandjes sparen. Toch is er een in het oog lopend verschil: de postzegelverzamelaars hebben al een hele traditie achter zich, onze grootvaders spaarden ze al zogezegd. Daarnaast zijn postzegels nooit minderwaardig genoemd, of slecht voor de gezondheid van de geest. Strips daarentegen zijn in vele toonaarden verdoemd, en deze depreciatie is zeker een van de oorzaken geweest die ten slotte leidden tot het to stand komen van het georganiseerde, gereglementeerde en van ruzieachtige jaarvergaderingen annex ruilbeurzen vergezeld gaande gezamenlijke genieten.
Ehe ich den Herzog Paul von Württemberg, auf seiner kühnen Forschungsreise nach den Rocky mountains begleitete, und ehe ich dann das gefährliche Handwerk eines Pelzjägers ergriff, lebte ich als Wildschütz in Illinois, in dem paradiesischen Landstrich, der sich östlich von St. Louis, über Belleville, Massacoutah und weit über den Kaskaskia-Fluß hinaus erstreckt. Es waren nur Monate, die ich auf diese Weise verbrachte, doch knüpfen sich so reiche Erinnerungen an diese Zeit, daß ich mich oft gern in dieselben versenke, über einzelne Erlebnisse lächele, in anderen dagegen eine ernste und weise Fügung erkenne. Wenn ich jetzt hier, wo wir von undurchdringlichen Wüsten umgeben sind, mir in Gedanken die lieblichen Prairien ausmale, die mit hohen Baumgruppen anmuthig geschmückt, und von klaren Flüßchen und Bächen vielfach durchschnitten, dem Menschen Alles bieten, was in den Grenzen eines zufriedenen Gemüthes liegt, dann erscheinen mir dieselben doppelt schön, und es regt sich auch wohl der Wunsch: diese Wildniß noch einmal mit solchen Gegenden vertauschen zu können. In der Nähe des Kaskaskia-Flusses, dessen Name des Letzte ist, was von einem einst mächtigen Indianerstamm übrig blieb, dehnte ich also meine Jagdzüge nach allen Richtungen hin aus. Wild war reichlich vorhanden. Es wurde mir daher nicht schwer, selbst bei geringer Mühe mehr zu erwerben, als zu meinem Unterhalte nothwendig war, und da ich allein und unabhängig dastand, also auch Niemandem über mein Thun und Lassen Rechenschaft abzulegen brauchte, so entsprach diese Lebensweise vollkommen meinen Neigungen und meiner Lage. Auch wenn ich auf der Jagd nicht glücklich war, fand ich doch stets reichen Genuß auf meinen Streifereien, einen Genuß, den mir die, gleichsam im Festkleide prangende Natur gewährte, und der mich nie fühlen ließ, daß sich Niemand um mich gekümmert haben würde, wenn ich irgendwo mein Ende gefunden hätte; denn ich nannte ja außer meiner Büchse nur sehr wenig mein. Es war in Spätsommer, und ein Tag so schön und sonnig, wie sie nur in jenen Breiten während dieser Jahreszeit vorkommen. Meine Jagd hatte ich beendigt, einige Prairiehühner beschwerten meine Tasche, und mein Stückchen Brod und geröstetes Fleisch wähernd des Gehens verzehrend, schritt ich langsam am Kaskaskia hinauf. Oft wurde mein Pfad durch umgefallene, morsche Baumstämme unterbrochen, doch kleine Umwege beschreibend, gelangte ich immer wieder an den Fluß, dessen glatter Spiegel mich erfreute, dessen malerische Einfassung und zahlreiche Holzklippen ich immer mit neuem Wohlgefallen betrachtete, und zuweilen auch in meinem Taschenbuch, meinem beständigen Gefährten, skizzirte.
Balduin Möllhausen (27 januari 1825 28 mei 1905)
Wanneer mijn trein het signaal gepasseerd is, zal de seinwachter het weer op onveilig moeten stellen. Doet hij dat niet, gaat hij bijvoorbeeld eerst een kop koffie drinken of blijft hij mijn trein enige minuten nastaren, dan is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat een andere trein - er moeten op dit baanvak immers ontzettend veel treinen lopen - gebruik maakt van het signaal, dat nog op veilig staat. Hij slipt er als het ware tussendoor, en als de baanwachter naar de handle grijpt, is het te laat! Hij heeft het nakijken! Als een razende telefoneert hij naar links en rechts: De D-trein is mij te gauw af geweest! Alle seinen op onveilig zetten! Het zal nooit weer gebeuren, ik beloof het op mijn erewoord! ... Wat, gelooft U mij niet? Neen, waarachtig het is ernst! Ik was precies één seconde te laat, anders ... Maar klets toch niet langer, zet alle seinen op onveilig, misschien loopt het dan nog goed af! Vooruit dan toch, verdomme, voor de rechtbank kunnen we verder praten over de schuldvraag! Alles op onveilig! Dan zetten ze aan alle stations op het traject alles op onveilig. De signalen kijken nu zonder onderscheid op hun neus; het lijkt zo naïef, maar het wil zeggen, dat zelfs een alleenrijdend locomotiefje halt moet houden. Alle machinisten spreken hun verbazing en ergernis uit tegenover hun stokers; zij maken oorverdovend lawaai met hun stoomfluiten, want van die plotselinge vertraging begrijpen zij niets, nu het buiten de drukke vacantiemaanden is. Maar de signaalstaken trekken er zich geen duit van aan; zij blijven bedaard op hun neus kijken. Als het langer duurt, stappen de conducteurs uit de wagons, waarin zij juist zaten te slapen, en na vijf minuten wachten beginnen ook de passagiers lont te ruiken en druk te informeren; omdat niemand hen kan inlichten, lopen er binnen het kwartier overal wilde geruchten, waarover de conducteurs, die ze zelf verspreiden, dan weer hun schouders ophalen: men kan wel zoveel vertellen! Intussen rijdt de doorgeslipte D-trein met een duivelse vaart geleidelijk op mijn trein in. Hij wint iedere minuut misschien wel vijfhonderd meter. Wij bevinden ons op een vogelvrij baanvak, in een volmaakt onwettige race! Trouwens, de enige, die het weet, ben ik! De machinist van mijn trein kijkt voor zich uit en doet zijn plicht, omdat hij voor zich uit kijkt.
Menno ter Braak(26 januari 1902 - 14 mei 1940)
V.l.n.r. Clara Eggink, A.Roland Holst, J.C.Bloem, Menno ter Braak en E. du Perron, 1939
Achim von Arnim (26 januari 1781 - 21 januari 1831)
De Amerikaanse schrijver Jonathan Carroll werd geboren op 26 januari 1949 in New York. Hij is vooral bekend om zijn fantastische en surrealistische fictie. In 1980 maakte hij zijn debuut met The Land of Laughs. Andere boeken van zijn hand zijn Voice of our Shadows (1983), Outside the Dog Museum (1991), Kissing the Beehive (1997), The Marriage of Sticks (2000) en The Wooden Sea (2001). Hij heeft ook korte verhalen geschreven, en onder andere de World Fantasy Award en de British Fantasy Award gewonnen. Jonathan Carroll woont in Wenen.
Uit: Sleeping in Flame
It took me less than half a lifetime to realize that regret is one of the few guaranteed certainties. Sooner or later everything is touched by it, despite our naive and senseless hope that just this time we will be spared its cold hand on our heart. The day after we met, Maris York told me I had saved her life. We were in a café, and she said this through the folds of a black sweater she was pulling over her head. I was glad she was lost in the middle of that pullover because the statement, although true, made me feel much too brave and adult and embarrassed. I didnt know what to answer. Its quite true, Walker. The next time I saw him he would have killed me. Maybe he just wanted to go on scaring you. No, he would have tried to kill me. The voice carried no emotion. Her big hands lay open and still on the pink and blue marble table. I wondered if the stone was cold under her palms. If I had been really brave I would have covered her hand with mine. I didnt. Every once in a while my friend Nicholas Sylvian calls, in a huff, and says he wants us to make another movie together. Hes got some new moneybags lined up to finance one of the many projects weve discussed. When that happens, I usually stop what Im doing and give him my full attention. Life with Nicholas is fun and exciting, and sometimes very peculiar. I think in our past lives we were probably related in some close and aggravating way---revolutionaries who couldnt agree on tactics, or brothers in love with the same woman. We always fight a lot when were together, but thats only because we love the same things, despite seeing them from different angles. This time there was a Herr Nashorn in Munich who was very interested in producing Secret Feet, our adaptation of an obscure short story by Henry de Montherlant to which I owned the rights. The scoop was, Herr Nashorn wanted us to fly to Munich that weekend and talk the whole idea over, courtesy of Nashorn Industries.
Ushuaia, een havenstad aan de zuidpunt van Vuurland, ligt aan de voet van besneeuwde bergen waarvan de hellingen met bos bedekt zijn. Hoe hoger je komt, hoe ordelozer de bebouwing en het stratenpatroon. Oorspronkelijk was het een ballingsoord waar de Argentijnse regering haar zware jongens opborg. De gevangenis is nu in een museum veranderd. Aan het eind van de negentiende eeuw heerste er even een goudkoorts rond de stad, die echter weinig mensen rijk heeft gemaakt. De recente groei van de stad houdt vooral verband met de klandizie van cruiseschepen die op weg zijn naar Antarctica. Hoogbejaarde Amerikanen en Europeanen, met de naam van hun schip op de revers van hun rode zeiljas geschreven, zijn vertrouwde verschijningen in het straatbeeld. Avenida San Martin, de lange winkelstraat bij de haven, is een aaneenschakeling van zaken die leren schoenen en laarzen, knuffelpinguïns en souvenirs van roze Patagonische steen verkopen. Het Museum van het einde van de wereld (Museo del Fin del Mundo) is klein maar fascinerend. Hier komt de turbulente historie van deze plek tot leven. Wij kijken naar sepiakleurige fotos van verdwenen indianenstammen, zoals de Yámana en Alakaloefs. Zij tonen mannen met schaamlappen en driehoekige bontmutsen. Een paar vitrines verder krijgt missionaris Thomas Bridges alle aandacht. Zelfs in de reisgidsen wordt zijn naam genoemd als de auteur van het Yámana-Engelse woordenboek, dat ruim dertigduizend woorden - niet alfabetisch gerangschikt - bevat. Eeuwenlang flakkerden de vuurtjes van deze zeenomaden langs de kusten van Vuurland, een woest en bergachtig gebied. Ook in hun beste jaren zullen er nooit meer dan een paar duizend indianen zijn geweest. Schaaldieren, zeehonden en vogels stonden geregeld op hun menu. Ze smeerden hun lichaam in met dikke lagen zeehondenvet om zich tegen de kou te beschermen. s Nachts overvielen ze de broedkolonies van pinguïns en knuppelden de vogels dood.
De Amerikaanse schrijver Philip José Farmer werd geboren in North Terre Haute (Indiana) op 26 januari 1918. Met zijn eerste sciencefictionverhaal, dat in 1952 gepubliceerd werd, maakte hij direct een grote indruk bij de lezers en vooral ook bij zijn collega SF-schrijvers. Dat verhaal, The Lovers, bezorgde hem een jaar later een Hugo Award. In de vele jaren daarna schreef Farmer nog eens ruim honderd korte verhalen en ruim zeventig romans. De bekendste hiervan zijn ongetwijfeld de Riverworld-boeken, beginnend met To Your Scattered Bodies Go uit 1972. Andere bekende werken zijn de zes romans in de World of Tiers series, de driedelige Dayworld serie en ook de roman Venus on the Half-Shell (1975), zogenaamd geschreven door Kilgore Trout, een fictief persoon uit de romans van Kurt Vonnegut. Met zijn The other log of Phileas Fogg (1973) schreef Farmer tevens een herwerking van Jules Vernes Reis rond de wereld in tachtig dagen. Philip José Farmer overleed begin 2009 op 91-jarige leeftijd.
Uit: To Your Scattered Bodies Go
His wife had held him in her arms as if she could keep death away from him.
He had cried out, "My God, I am a dead man!"
The door to the room had opened, and he had seen a giant, black, one-humped camel outside and had heard the tinkle of the bells on its harness as the hot desert wind touched them. Then a huge black face topped by a great black turban had appeared in the doorway. The black eunuch had come in through the door, moving like a cloud, with a gigantic scimitar in his hand. Death, the Destroyer of Delights and the Sunderer of Society, had arrived at last.
Blackness. Nothingness. He did not even know that his heart had given out forever. Nothingness.
Then his eyes opened. His heart was beating strongly. He was strong, very strong! All the pain of the gout in his feet, the agony in his liver, the torture in his heart, all were gone.
It was so quiet he could hear the blood moving in his head. He was alone in a world of soundlessness.
A bright light of equal intensity was everywhere. He could see, yet he did not understand what he was seeing. What were these things above, beside, below him? Where was he?
He tried to sit up and felt, numbly, a panic. There was nothing to sit up upon because he was hanging in nothingness. The attempt sent him forward and over, very slowly, as if he were in a bath of thin treacle. A foot from his fingertips was a rod of bright red metal. The rod came from above, from infinity, and went on down to infinity. He tried to grasp it because it was the nearest solid object, but something invisible was resisting him. It was as if lines of some force were pushing against him, repelling him.
Philip José Farmer (26 januari 1918 - 25 februari 2009)
Mild von Honig flogen Bienen durchs Gesträuche, mild von Liedern flogen Vögel auf durchs Grün.
Mild von Düften blühten Blumen im Gesträuche; mild von Liebe sah ich deine Augen blühn.
Hohe, feierliche Nacht
Hohe, feierliche Nacht, unbegreifliches Gepränge, Aug, das über unsrer Enge fragend in der Fremde wacht. Hohe, feierliche Nacht!
Goldne Schrift am Firmament, ach, wer deutet uns im Blauen, was wir nur durch Tränen schauen, was so fern, so selig brennt. Goldne Schrift am Firmament!
Dunkler Saal voll Sphärenklang. Taub vom Lärm des eignen Lebens hört das dumpfe Ohr vergebens deines Lichtes Lobgesang. Dunkler Saal voll Sphärenklang!
Holde Nacht, von Sternen klar, spende Trost, dem Trost mag werden überm Elend aller Erden, Wunder, ewig wunderbar. Holde Nacht, von Sternen klar.
Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 22 augustus 1962)
Auf ihren Ochsen sind mir die Männer entgegengeritten In roten Mänteln, mit der kosmischen Gastlichkeit ihrer Welt; Auf alten Grabhügeln saßen wir inmitten, Und ihre Weiber entkleideten zum Geschenk sich im Zelt.
Im stürmenden Sande grunzte die Karawane, Die Tiere fielen vor Hunger, erstickten in des Fußbodens grauem Schleim; In der Sandwüste ein Schädel, nur gehütet von einer kleinen Fahne, Modert, und rollt den Abhang hinab, als wollte er dennoch heim.
Nicht eine Erbse von Silber gab ich für die Seide der ellenlangen Köstlichen Fahnen, mit indischen Göttern und Regenbogen bestickt, Die auf den Steinhaufen der Hochpässe als Opfer hangen, Mit Pferdehaaren, mit gebleichten Schafsschulterblättern geschmückt.
Alfons Paquet (26 januari 1881 8 februari 1944)
Vliegveld Frankfurt Rebstock met zoon Sebastian ca. 1925
De Vlaamse schrijver Lode Baekelmans werd geboren in Antwerpen op 26 januari 1879. Hij schreef heel wat volkse verhalen met het Antwerpse schippersmilieu als decor. Tot zijn bekendste romans behoren Tille, Mijnheer Snepvangers en Het rad van avontuur. Daarnaast was hij professioneel actief eerst als stadsbediende waar hij doorgroeide tot de functie van Antwerps hoofdbibliothecaris. Hij was medestichter van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven en de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheekwezen en geruime tijd voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Verder was hij ook leerkracht en initiatiefnemer en redacteur bij Alvoorder.
Uit: Cyriel Buysse
Er zijn schrijvers, wier werk slechts langzaam erkenning vindt. Zij moeten met geduld en zelfvertrouwen gewapend zijn. Zoo iemand was Cyriel Buysse, die in Vlaanderen nog zeer lang meer afwijzing dan waardeering ondervond, toen hij integendeel reeds lang in Holland onder de gevierde auteurs werd gerekend. Bij het aanbreken van zijn levensavond, toen zijn zeventigste verjaardag gevierd werd, was hij verzoend met al de Vlamingen, werd zijn werk gelezen en zijn schrijversfiguur met eerbied begroet.
Buysse, die zijn volk en zijn land hartstochtelijk liefhad, was een waarheidlievend mensch, die enkel de werkelijkheid wou en kon uitbeelden. De spiegel, dien hij voorhield, weerkaatste figuren en toestanden die velen tijdgenooten tegenstonden, maar vooral ontstemming verwekten bij die critici en lezers die het ruwe opzettelijk en beleedigend vonden. De schrijver debuteerde in 1887 en schreef tot aan zijn dood. Wat afstand en welke gebeurtenissen scheiden aanvang en slot van zijn leven! De wereld kon van uitzicht veranderen en het Vlaamsche publiek en de kritiek andere smaak en inzicht vertoonen.
Het werk van Buysse, door Prof. Aug. Vermeylen een openluchtmuseum van levende beelden genoemd, omspant het leven van een halve eeuw, vol afwisseling en groei, is een eenig document van de sociale ontwikkeling en het veelzijdige Vlaamsche leven.
De buitenman, zooals hij zichzelf noemde, verklaarde aan E. d'Oliveira in een gesprek1: Een bedoeling heb ik met mijn werken nooit gehad. Ik geloof werkelijk, dat er bij mij heel weinig achter zit. U moet mijn werk nemen zooals het is, zonder bijbedoeling. Wel getrokken uit dingen die om mij heen gebeurd zijn - ik zit hier midden in mijn onderwerpen - maar zonder de bedoeling om met het schrijven iets te bereiken. Ik geloof dat op mij wel toepasselijk is de formule van l'art pour l'art. De menschen hebben er wel eens politieke bedoelingen in gezien. Eén ding is waar, ik ben heelemaal niet een vriend van de clericalen. Die hebben telkens veel aan mijn werk af te keuren gehad en van hen heb ik een geweldige tegenkanting ondervonden.
Lode Baekelmans (26 januari 1879 - 11 mei 1965)
Lode Baekelmans (l) met Emiel Van Hemeldonck (midden) en Ernest Claes (r) op een receptie.
C'est vrai, j'aime Paris d'une amitié malsaine ; J'ai partout le regret des vieux bords de la Seine Devant la vaste mer, devant les pics neigeux, Je rêve d'un faubourg plein d'enfants et de jeux. D'un coteau tout pelé d'où ma Muse s'applique A noter les tons fins d'un ciel mélancolique, D'un bout de Bièvre, avec quelques chants oubliés, Où l'on tend une corde aux troncs des peupliers, Pour y faire sécher la toile et la flanelle, Ou d'un coin pour pêcher dans l'île de Grenelle.
Romance
Quand vous me montrez une rose Qui s'épanouit sous l'azur, Pourquoi suis-je alors plus morose ? Quand vous me montrez une rose, C'est que je pense à son front pur.
Quand vous me montrez une étoile, Pourquoi les pleurs, comme un brouillard, Sur mes yeux jettent-ils leur voile ? Quand vous me montrez une étoile, C'est que je pense à son regard.
Quand vous me montrez l'hirondelle Qui part jusqu'au prochain avril, Pourquoi mon âme se meurt-elle Quand vous me montrez l'hirondelle, C'est que je pense à mon exil.
Uit: A Romance of the West Indies(Vertaald door Marian Longfellow)
Toward the latter part of May, 1690, the three-masted schooner the Unicorn sailed from Rochelle for the island of Martinique.
A Captain Daniel commanded this vessel, which was armed with a dozen pieces of medium-sized ordnance, a defensive precaution necessary at that period. France was at that time at war with England, and the Spanish pirates would often cross to the windward of the Antilles, in spite of the frequent pursuit of filibusters.
Among the passengers of the Unicorn, few in number, was the Reverend Father Griffen, of the Order of the Preaching Brothers. He was returning to Martinique to resume his parish duties at Macouba, where he had occupied the curacy for some years to the satisfaction of the inhabitants and the slaves of that locality.
The exceptional life of the colonies, then almost continually in a state of open hostility against the English, the Spanish, and the natives of the Antilles, placed the priests of the latter in a peculiar position. They were called upon not only to preach, to hear confessions, to administer the sacraments to their flocks, but also to aid in defending themselves during the frequent inroads of their enemies of all nations and all colors.
The priest's house was, as other habitations, alike isolated and exposed to deadly surprises. More than once had Father Griffen, assisted by his two slaves, intrenched himself securely behind a large gateway of mahogany, after having repulsed their assailants by a lively fire.
Formerly a professor of geometry and mathematics, and possessed of considerable theoretical knowledge of military architecture, Father Griffen had given most excellent advice to the successive governors of Martinique on the construction of works of defense.
Quel bonheur detre belle, alors quon est aimée !
Autrefois de mes yeux je nétais pas charmée ;
Je les croyais sans feu, sans douceur, sans regard ;
Je me trouvais jolie un moment par hasard.
Maintenant ma beauté me paraît admirable.
Je maime de lui plaire, et je me crois aimable...
Il le dit si souvent ! Je laime, et quand je vois
Ses yeux avec plaisir se reposer sur moi,
Au sentiment dorgueil je ne suis point rebelle,
Je bénis mes parents de mavoir fait si belle !
Et je rends grâce à Dieu, dont linsigne bonté
Me fit le cur aimant pour sentir ma beauté.
Mais... pourquoi dans mon cur ces subites alarmes ?...
Si notre amour tous deux nous trompait sur mes charmes :
Si jétais laide enfin ? Non... il sy connaît mieux !
Dailleurs pour madmirer je ne veux que ses yeux !
Ainsi de mon bonheur jouissons sans mélange ;
Oui, je veux lui paraître aussi belle quun ange.
Apprêtons mes bijoux, ma guirlande de fleurs,
Mes gazes, mes rubans, et, parmi ces couleurs,
Choisissons avec art celle dont la nuance
Doit avec plus de goût, avec plus délégance,
Rehausser de mon front léclatante blancheur,
Sans pourtant de mon teint balancer la fraîcheur.
Mais je ne trouve plus la fleur quil ma donnée ;
La voici : hâtons-nous, lheure est déjà sonnée,
Bientôt il va venir ! bientôt il va me voir !
Comme, en me regardant, il sera beau ce soir !
Le voilà ! je lentends, cest sa voix amoureuse !
Quel bonheur dêtre belle ! Oh ! que je suis heureuse !
Delphine Gay (26 januari 1804 29 juni 1855)
Portret door Louis Hersent
De Baskische schrijver en politicus Sabino de Arana y Goiri werd geboren op 26 januari 1865 in Bilbao. Sabino Arana Goiri werd de ideoloog van het Baskische nationalisme en stichter van de Baskische Nationalistische Partij. Hij bestudeerde de Baskische geschiedenis, taal en cultuur. Arana studeerde vijf jaar in Barcelona (1883-1888), om vervolgens naar Biskaje terug te keren om er zijn politieke missie te starten, wat culmineerde in de oprichting van de Eusko Alderdi Jeltzalea, de Baskische Nationalistische Partij in 1895. Hierin pleitte Arana voor herstel van de Fueros, de tot 1874 (Tweede Carlistische Oorlog) genoten privileges. Hij was overtuigd van een degeneratie van het Baskische ras ten gevolge van de aanzienlijke immigratie van Spaanse arbeiders. Arana was anti-socialistisch en antiliberaal. Zijn literaire werk bestaat uit 33 gedichten en liederen, waaronder de baskische nationale hymne Eusko Abendaren Ereserkia, 14 omvangrijkere literaire en politieke werken en meer dan 600 artikelen,
Eusko Abendaren Ereserkia
Lang leve Baskenland
glorie en glorie
voor de goede Heer van boven.
Er staat een eik in Biskaje
oud, sterk, gezond
zoals ook uw Wet
Op de boom vinden wij
het heilige kruis
ons symbool voor altijd
Zing "lang leve Baskenland"
glorie en glorie
voor de goede Heer van boven.
Sabino Arana Goiri (26 januari 1865 25 november 1903)
No war yet anyhow. Hitler boasted & boomed but shot no solid bolt. Mere violent rant, & then broke off. We listened in to the end. A savage howl like a person excruciated; then howls from the audience; then a more spaced & measured sentence. Then another bark. Cheering ruled by a stick. Frightening to think of the faces. & the voice was frightening. But as it went on we said (only picking a word or two) anti-climax. This seems to be the general verdict. He darent cross the line. Comes up to it & stands bawling insults. Times very scathing & sarcastic. How can people stand this nonsense? Negotiations to go on, under threat that he will use force if &c.
An evening with T. S. Eliot. Monday 19 December 1938
The last dinner of the year was to Tom Eliot last night. Physically he is a little muffin faced; sallow & shadowed; but intent (as I am) on the art of writing. His play - Family Reunion? - was the staple of the very bitter cold evening. (The snow is now falling: flakes come through my skylight: I am huddled in my red rain jacket, opportunely given by L.) It has taken him off & on 2 years to write, is an advance upon Murder; in poetry; a new line, with 3 stresses; ''I dont seem popular this evening'': ''What for do we talk of cancer again'' (no: this is not accurate). When the crisis came, his only thought was annoyance that now his play would not be acted.
Tom said the young don't take art or politics seriously enough. Disappointed in the Auden- Ish(erwoo)d. He has his grandeur. He said that there are flaws in the new play that are congenital, inalterable. I suspect in the department of humour. He defined the different kinds of influence: a subtle, splitting mind: a man of simple integrity, & the artists ingenuous egotism. Dines out & goes to musical teas; reads poems at Londonderry house; has a humorous sardonic gift which mitigates his egotism; & is on the side of authority. A nice old friends evening.
Sunday 29 January 1939
Yes, Barcelona has fallen: Hitler speaks tomorrow; the next dress rehearsal begins: I have seen Marie Stopes, Princesse de Polignac, Philip & Pippin, & Dr Freud in the last 3 days, also had Tom to dinner & to the Stephens' party.
Dr Freud gave me a narcissus. Was sitting in a great library with little statues at a large scrupulously tidy shiny table. We like patients on chairs. A screwed up shrunk very old man: with a monkeys light eyes, paralysed spasmodic movements, inarticulate: but alert. On Hitler. Generation before the poison will be worked out. About his books. Fame? I was infamous rather than famous. didnt make $:50 by his first book. Difficult talk. An interview. Daughter & Martin helped. Immense potential, I mean an old fire now flickering. When we left he took up the stand What are you going to do? The English - war.
Notwithstanding the darkness of the shuttered room he saw her face on a sudden distraught with terror.
"Some one just tried the door."
"Well, perhaps it was the amah, or one of the boys."
"They never come at this time. They know I always sleep after tiffin."
"Who else could it be?"
"Walter," she whispered, her lips trembling.
She pointed to his shoes. He tried to put them on, but his nervousness, for her alarm was affecting him, made him clumsy, and besides, they were on the tight side. With a faint gasp of impatience she gave him a shoe horn. She slipped into a kimono and in her bare feet went over to her dressing-table. Her hair was shingled and with a comb she had repaired its disorder before he had laced his second shoe. She handed him his coat.
"How shall I get out?"
"You'd better wait a bit. I'll look out and see that it's all right."
"It can't possibly be Walter. He doesn't leave the laboratory till five."
"Who is it then?"
They spoke in whispers now. She was quaking. It occurred to him that in an emergency she would lose her head and on a sudden he felt angry with her. If it wasn't safe why the devil had she said it was? She caught her breath and put her hand on his arm. He followed the direction of her glance. They stood facing the windows that led out on the verandah. They were shuttered and the shutters were bolted. They saw the white china knob of the handle slowly turn. They had heard no one walk along the verandah. It was terrifying to see that silent motion. A minute passed and there was nosound. Then, with the ghastliness of the supernatural, in the same stealthy, noiseless, and horrifying manner, they saw the white china knob of the handle at the other window turn also. It was so frightening that Kitty, her nerves failing her, opened her mouth to scream; but, seeing what she was going to do, he swiftly put his hand over it and her cry was smothered in his fingers.
Silence. She leaned against him, her knees shaking, and he was afraid she would faint. Frowning, his jaw set, he carried her to the bed and sat her down upon it. She was as white as the sheet and notwithstanding his tan his cheeks were pale too. He stood by her side looking with fascinated gaze at the china knob. They did not speak. Then he saw that she was crying.
"For God's sake don't do that," he whispered irritably. "If we're in for it we're in for it. We shall just have to brazen it out."
She looked for her handkerchief and knowing what she wanted he gave her her bag.
William Somerset Maugham (25 januari 1874 16 december 1965)
Donderdag 24 juli (2008) Mijn nieuwe boek is in het stadium van de zaag en de bijl beland. Het vergde even een geestelijke aanloop, maar gepriegel zal echt niet meer baten, het betere hakwerk is nu vereist. Gewoon met deel één beginnen, en dan zien we wel waar het schip strandt. Tijdens het radbraken en vierendelen spreek ik de patiënt sussend toe. Het is voor je eigen bestwil, boek. Jij hebt zeven maanden je zin gekregen, nu is je moeder aan zet. En iedere scène die wordt gesloopt, blijft toch wel op de een of andere geheimzinnige manier doorklinken in het geheel. We zetten er iets in, we halen het er weer uit, maar weg raakt het nooit helemaal. Idioot werk, een boek schrijven, ik snap er niets van.
Sproei s avonds mijn verflenste tuin en maak nog een strandwandeling. Lees in bed The stone gods van Jeanette Winterson uit. Kan vervolgens niet slapen van verontwaardiging. Wat een mallotig, obscurantistisch verhaal, en dat van een van mijn favoriete auteurs.
Vrijdag Blijk eigenlijk maar één jurk te hebben die bestand is tegen een hittegolf, dus doe die weer aan. Verder business as usual: probeer me aan de sloop en wederopbouw van mijn boek te wijden, maar word in beslag genomen door andere dingen. Sleutel per mail samen met Kirsten van Uitgeverij Contact aan het juryrapport van de korte verhalenwedstrijd ter gelegenheid van het 75-jarige jubileum van de uitgeverij. Van de bijna achthonderd inzendingen zijn er nu nog elf over. Op 18 augustus zal ik als jurywoordvoerder drie mensen gelukkig kunnen maken, die mogen door naar de finale. De overige acht zal ik voorhouden dat ook ik jarenlang miskend ben geweest. Ieder woord in het juryrapport wordt op een goudschaaltje gewogen.
Maarten is er s avonds al bijtijds. Niet samenwonen heeft als voordeel dat er nooit gekissebis is over wie wat moet doen: wij doen uitsluitend iets in ons eigen huis. Dus leest Maarten in de keuken aan het aanrecht de krant, terwijl ik kook. Koken betekent bij mij: pakjes openmaken en de inhoud leuk in schaaltjes doen. Ik ben een mono-talent. De tafel is gedekt als onze gasten arriveren.
Renate Dorrestein (Amsterdam, 25 januari 1954)
De Amerikaanse schrijver en regisseur Stephen Chbosky werd geboren op 25 januari 1970 in Pittsburgh, Pennsylvania. Hij studeerde af aan de University of Southern California's Filmic Writing Program. Zijn eerste film The Four Corners of Nowhere werd gepresenteerd tijdens het 1995 Sundance Film Festival en won de Best Narrative Feature honors tijdens het Chicago Underground Film Festival. Grote bekendheid verwierf hij met zijn briefromanThe Perks of Being a Wallflower over een opgroeiende vijftien-jarige jongen.
Uit: The Perks of Being a Wallflower
August 25, 1991
Dear friend,
I am writing to you because she said you listen and understand and didn't try to sleep with that person at that party even though you could have. Please don't try to figure out who she is because then you might figure out who I am, and I really don't want you to do that. I will call people by different names or generic names because I don't want you to find me. I didn't enclose a return address for the same reason. I mean nothing bad by this. Honest.
I just need to know that someone out there listens and understands and doesn't try to sleep with people even if they could have. I need to know that these people exist.
I think you of all people would understand that because I think you of all people are alive and appreciate what that means. At least I hope you do because other people look to you for strength and friendship and it's that simple. At least that's what I've heard.
So, this is my life. And I want you to know that I am both happy and sad and I'm still trying to figure out how that could be.
I try to think of my family as a reason for me being this way, especially after my friend Michael stopped going to school one day last spring and we heard Mr. Vaughn's voice on the loudspeaker.
"Boys and girls, I regret to inform you that one of our students has passed on. We will hold a memorial service for Michael Dobson during assembly this Friday."
I don't know how news travels around school and why it is very often right. Maybe it was in the lunchroom. It's hard to remember. But Dave with the awkward glasses told us that Michael killed himself. His mom played bridge with one of Michael's neighbors and they heardthe gunshot.
I don't really remember much of what happened after that except that my older brother came to Mr. Vaughn's office in my middle school and told me to stop crying. Then, he put his arm on my shoulder and told me to get it out of my system before Dad came home.
Stephen Chbosky (Pittsburgh, 25 januari 1970)
De Iers-Britrse schrijver James Gordon Farrell werd geboren op 25 januari 1935 in Liverpool. Midden jaren vijftig reisde hij naar Canada waar hij allerlei beroepen uitoefende. Na zijn terugkeer studeerde hij rechten in Oxford. Hij was op de universiteit een gedreven sporter, maar hij kreeg kinderverlamming. Van de gevolgen van deze ziekte bleef hij zijn leven lang last hebben. Farrell studeerde eveneens Spaans en Frans en werkte twee jaar in Frankfrijk als leraar talen. Zijn eerste boek A Man From Elsewhere verscheen in 1963. Zijn hoofdwerk is de Empire Trilogy waarin hij schtijft over het verval van het Britse rijk. De trilogie bestaat uit Troubles (1970) over de onlusten in Ierland, The Siege of Krishnapur (1973) over India en The Singapore Grip (1978) over de val van Singapur tijdens WO II. Voor The Siege of Krishnapur kreeg hij de Booker Prize. In maart 1979 verhuisde hij naar het schiereiland Sheep's Head in Ierland. Op 11 of 12 augustus verdronk hij daar tijdens het vissen. In 1988 werd Troubles door Christopher Morahan verfilmd.
Uit: The Siege of Krishnapur
"For several nights the Collector had stayed up until dawn reading his military manuals by the light of an oil-lamp in his study to instruct himself in the art of military mining...What an advantage that knowledge can be stored in books! The knowledge lies there like hermetically sealed provisions waiting for the day when you may need a meal. Surely what the collector was doing as he pored over his military manuals , was proving the superiority of the European way of doing things, of European culture itself. This was a culture so flexible that whatever he needed was there in a book at his elbow. An ordinary sort of man, he could, with the help of an oil-lamp, turn himself into a great military engineer, a bishop, an explorer or a General overnight, if the fancy took him. As the collector pored over his manuals, from time to time rubbing his tired eyes, he knew that he was using science and progress to help him out of his difficulties and he was pleased..."
(...)
Later, while he was drinking tea at the table in his bedroom with three young subalterns from Captainganj a succession of musket balls came through the winder, attracted by the oil-lamp . . . one, two, three and then a fourth, one after another. The officers dived smartly under the table, leaving the Collector to drink his tea alone. After a while they re-emerged smiling sheepishly, deeply impressed by the Collectors sang-froid. Realizing that he had forgotten to sweeten his tea, the Collector dipped a teaspoon into the sugar-bowl. But then he found that he was unable to keep the sugar on the spoon: as quickly as he scooped it up, it danced off again. It was clear that he would never get it from the sugar-bowl to the cup without scattering it over the table, so in the end he was obliged to push the sugar away and drink his tea unsweetened.
J. G. Farrell (25 januari 1935 11 augustus 1979)
Stefan Themerson, David Grossman, Alessandro Baricco, Jozef Slagveer, Paavo Haavikko, Alfred Gulden
De Pools-Britse dichter, schrijver, filmmaker, componist en filosoof Stefan Themerson werd geboren in Płock op 25 januari 1910. In 1928 ging Themerson als student naar Warschau; hij studeerde eerst natuurkunde aan de Universiteit van Warschau maar stapte na een jaar over op architectuur aan de Technische Universiteit van Warschau. Hij besteedde een groot deel van zijn tijd aan fotografie, collage en het maken van films. Stefan schreef artikelen voor verschillende tijdschriften en schoolboeken; ook schreef hij zo'n tien kinderboeken. In 1936 en 1937 bezochten de Themersons Parijs en Londen, waar zij Moholy-Nagy en andere experimentele kunstenaars ontmoetten. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, in 1939, meldde Themerson zich aan als vrijwilliger voor het Poolse leger in Frankrijk. In 1940 werd Themerson opgeroepen voor een Pools regiment infanterie. In juni 1940 werd het regiment ontbonden en de manschappen zochten een goed heenkomen.
Eind 1942 gelukte het Themerson om via Marseille naar Lissabon te gaan, en vandaar naar Groot-Brittannië waar hij zijn vrouw terugvond en weer dienst nam in het Poolse leger. In Schotland voltooide hij Professor Mmaa, waarna hij naar Londen werd gestuurd, naar de filmgroep van het Poolse Ministerie van Informatie en Documentatie. Daar maakten Stefan en Franciszka twee korte films, Calling Mr Smith, een verslag van de Nazi wreedheden in Polen en The Eye and the Ear, geïnspireerd op vier liederen van Szymanowski. In 1944 verhuisden de Themersons naar Maida Vale, waar zij de rest van hun leven bleven. Stefan en Franciszka Themerson gaven van 1948 tot 1979 boeken uit via hun eigen Gaberbocchus Press. De eerste die het werk van Stefan Themerson een bredere bekendheid in Nederland gaf was Willem Frederik Hermans. In zijn essaybundel Van Wittgenstein tot Weinreb, het sadistische universum II (1970) nam hij een verhandeling op over Kardinaal Pölätüo, een boek van Themerson over een Roomse kardinaal die veel gevoel toont voor de nuttigheid van moderne technologieën.
Uit: The Mystery of the Sardine
You dont want to see the mystery. And this place is full of mysteries, Madame. One would need a Simenon to unravel all the coincidences. . . . Pardon? Sherlock Holmes? Oh, no, Madame. Your Sherlock Holmes is a puppet made of papier mache, Madame. One could rewrite his stories to show that he always points out the wrong suspect and lets the real criminal go scot-free. No, no. Sherlock Holmes doesnt understand a thing. Especially women. And if you dont like Simenon, Madame, then perhaps Zola? Maupassant? Mauriac? Or, pourquoi pas? Racine? Corneille? Unless you prefer your Father Brown, Chesterton I mean, or do you find the comparison outrageous? Yet, wouldnt heSimenon, I meanwouldnt he be the best man to explain why she didnt cry?
( )
. . . What is the purpose of piling up and up all those isolated irrelevancies, all those unconnected facts and people near or far if you cant link them together, hiddenly or not.
But I can, he [the Minister of Imponderabilia] said.
No, she said.
Yes, he said.
You really mean that all those various things can be linked with something? Something definite?
Yes.
Well, what is it? What is this mysterious something?
It isnt a something, its somebody.
A person?
Yes.
Can you tell me who?
I can.
Well, who?
You, he said.
Stefan Themerson (25 januari 1910 - 6 september 1988)
Uit: Lion's Honey: The Myth of Samson (Vertaald door Stuart Schoffman)
Samson the hero is what every Jewish child, the first time he or she hears the story, learns to call him. And that, more or less, is how he has been represented over the years, in hundreds of works of art, theatre and film, in the literatures of many languages: a mythic hero and fierce warrior, the man who tore apart a lion with his bare hands, the charismatic leader of the Jews in their wars against the Philistines, and, without a doubt, one of the most tempestuous and colourful characters in the Hebrew Bible. But the way that I read the story in the pages of my bible the Book of Judges, chapters 13 to 16 runs against the grain of the familiar Samson. Mine is not the brave leader (who never, after all, actually led his people), nor the Nazirite of God (who, we must admit, was given to whoring and lust), nor just a muscle-bound murderer. For me, this is most of all the story of a man whose life was a never-ending struggle to accommodate himself to the powerful destiny imposed upon him, a destiny he was never able to realise nor, apparently, fully to understand. It is the story of a child who was born a stranger to his father and mother; the story of a magnificent strongman who ceaselessly yearned to win his parents love and, therefore, love in general which in the end he never received.
There are few other Bible stories with so much drama and action, narrative fireworks and raw emotion, as we find in the tale of Samson: the battle with the lion; the three hundred burning foxes; the women he bedded and the one woman that he loved; his betrayal by all the women in his life, from his motherto Delilah; and, in the end, his murderous suicide, when he brought the house down on himself and three thousand Philistines. Yet beyond the wild impulsiveness, the chaos, the din, we can make out a life story that is, at bottom, the tortured journey of a single, lonely and turbulent soul who never found, anywhere, a true home in the world, whose very body was a harsh place of exile.
Although his father had imagined for him a brilliant future in the army, Hervé Joncour ended up earning his living in an unusual profession that, with singular irony, had a feature so sweet as to betray a vaguely feminine intonation.
For a living, Hervé Joncour bought and sold silkworms.
It was 1861. Flaubert was writing Salammbô, electric light was still a hypothesis and Abraham Lincoln, on the other side of the ocean, was fighting a war whose end he would not see.
Hervé Joncour was thirty-two years old.
He bought and sold.
Silkworms.
2.
To be precise, Hervé Joncour bought and sold silkworms when the silkworms consisted of tiny eggs, yellow or grey in colour, motionless and apparently dead. Merely in the palm of your hand you could hold thousands of them.
"It's what is meant by having a fortune in your hand."
In early May the eggs opened, freeing a worm that, after thirty days of frantic feeding on mulberry leaves, shut itself up again, in a cocoon, and then, two weeks later, escaped for good, leaving behind a patrimony that in silk came to a thousand yards of rough thread and in money a substantial number of French francs: assuming that everything happened according to the rules and, as in the case of Hervé Joncour, in a region of southern France.
Lavilledieu was the name of the town where Hervé Joncour lived.
Uit: Kullervon tarina/Kullervos Story (Vertaald door Anselm Hollo)
I have a good memory. I remember how I was born, not from a woman but from the fire. That was my birth. I wasnt killed. I wasnt given my right, not even the right to die the day I was born. I do remember how the Father woke up, Mother woke up, how they disappeared into the smoke [ ] and this master came and took me away. Do I remember this, I dont remember, and Ill never forget. But I dont dwell on it. I dont want it to fade and grow distant in my mind.
(...)
Perkele. The god of fire. I woke up. It woke me. It woke me because I sleep with my hand held over a burned spot, at the edge of the burned ground. [ ] Good hand, it knows to wake me up when the fiery ground burns it. I know how to take the broom out of the water Ive dammed, to put out the fire. It wont surprise me in my dream. My dream wakes me up, instantly, and without a word. My hand is a trap for that fire. If it wakes up or ignites, I drown it with water, kill it on the spot. It wont have time to run far, it wont get away from me
(...)
Now I know how to do things. No longer will I listen to any advice. Now I know, and its working. I wont listen to others, I wont ponder things. What if the others dont feel anything? What if the others werent made the way I was made, so that everything hurts me?[ ] I used to think that people were made the way I was made, but I was made by fire, born from fire. I dont want to know anything about anybody: no family, no name, let it all go! And it is going. Fate changed, life healed, like a wound. How does the kind of life heal that leaves a deep scar? I dont know.
Nichts da verloren außer die Angst aus dem Kopf geschlagen in die Füße das Argument laufen so weit es geht
Die Zunge brennt
Mitten ins Gesicht direkt die Augen hättest du Antworten schuldig frag nicht wie plötzlich die Zunge brennt ein Wort das andere gedacht schon auf die Zunge mitten ins Gesicht zusammenfährt in Grund und Boden daß Worte das
Ja, mein Freund, noch alle Tage wird es öder um mich herum, und so setzt sich denn die sonderbare Gemütsstimmung, die Sie an mir tadeln, und wofür Sie keinen Namen wissen, immer fester. Ich soll Ihnen nennen, was es sei, das weder Milzsucht, Trübsinn, Menschenhaß oder Menschenverachtung, noch sonst etwas ist, das sich aus Romanen oder Schauspielen bedeuten ließe, das aber mein Herz zugleich so warm und so kalt macht, meine Seele so offen und so zugeschlossen. Lieber Clerdon, Vielleicht ein andermal, diesmal hören Sie, was mir gestern begegnete.
Ich geriet auf einige Stunden lang an das Bett einer Sterbenden. Sie war eine gute Bekanntin von meiner Tante Moßel; mich ging sie weiter nichts an, stand mit meiner eigentlichen Person [506] nicht in dem mindesten Verhältnis; ein alltägliches Geschöpf, sehr dumpfen Sinnes, aber ohne alles Arge. Ihre Leiden auf dem Sterbebette waren groß. Man hatte zu ihrer Genesung eine der schrecklichsten Operationen versucht. Das alles stand sie gelassen aus: es war die Fassung ihres Temperaments, schlichte Fortsetzung ihres Lebens bis ans Ende. Vier Stiefkinder (eigene hatte sie nie) standen um ihr Bette; näher ihr Mann, der es bloß gewinns- und gewerbshalber geworden war. Alle weinten und schluchsten recht ernstlich; gewiß, Clerdon, ihre Trauer ging von Herzen. Aber im Grunde, was war's? Etwa ein wenig Reue, ein wenig Erkenntlichkeit, armselige Scheu vor der Befremdung, wenn sie jetzt nicht mehr dasein würde, Bangen vor dem Bild des Todes. O wie gleicht doch alles einander so widerlich! Ich saß da ganz kalt; körperlich gepeinigt von dem körperlichen Leiden der Kranken; konnte sonst mit niemanden sympathisieren.
Friedrich Jacobi (25 januari 1743 - 10 maart 1819)
Règles générales pour conseiver ou rétablir sa santé.
De la raison dans ses affections^ de la mo-dération dans tous ses sentimens, du couragedans le malheur, une vie sobre et réglée.
Les centenaires ont presque tous été sageset vertueux. Le grand âge est d'autant plusdigne de nos respects qu'il est en généralle gage et la preuve d'une vie innocente etpure.
Il faut liien connoître sa propre constitution , quels sont les alimens sains ou maisainspar eux-mêmes, et en outre quels sont ceuxqui nous sont bons ou contraires , et conformer son régime à cette connoissance.
Choisir, jiour fixer sa demeui-a, un lieudans un air pur , c'est-à-dire sec , tempéré ,à 1 abri des vapeurs nuisibles, loin du voisinage des cimetières, des voiries , de certainesmanufactures, etc. ; coucher dans une chambre grande, aeree, dans laquelle il n'y ait aucune liumidile'.
Se bien couvrir l'avanl-hras , la poilrinc etl'eslomac en hiver, même au commencementdupriiilemps et à la lin de Tautomne.
L'exercice est excellent, mais il fiiut qu'ilsoit reg;lc , qu'il n'aille point jusqu'à la fatigue , et qu'il ne soit jamais place après lesrepas , c'est-à-dire durant le travail de la digestion.
Stéphanie de Genlis (25 januari 1746 31 december 1830)
Spät um Mitternacht - es mochte im Herbste des Jahres 1680 sein- wurde an dieses Haus hart und heftig angeschlagen, dass es im ganzen Flur laut widerhallte. - Baptiste, der in des Fräuleins kleinem Haushalt Koch, Bedienten und Türsteher zugleich vorstellte, war mit Erlaubnis seiner Herrschaft über Land gegangen zur Hochzeit seiner Schwester, und so kam es, daß die Martiniere, des Fräuleins Kammerfrau, allein im Hause noch wachte. Sie hörte die wiederholten Schläge, es fiel ihr ein, daß Baptiste fortgegangen, und sie mit dem Fräulein ohne weiteren Schutz im Hause geblieben sei; aller Frevel von Einbruch, Diebstahl und Mord, wie er jemals in Paris verübt worden, kam ihr in den Sinn, es wurde ihr gewiß, daß irgendein Haufen Meuterer, von der Einsamkeit des Hauses unterrichtet da draußen tobe und, eingelassen, ein böses Vorhaben gegen die Herrschaft ausführen wolle, und so blieb sie in ihrem Zimmer, zitternd und zagend und den Baptiste verwünschend samt seiner Schwester Hochzeit. Unterdessen donnerten die Schläge immer fort, und es war ihr, als rufe eine Stimme dazwischen: So macht doch nur auf um Christus willen, so macht doch nur auf! Endlich in steigender Angst ergriff die Martiniere schnell den Leuchter mit der brennenden Kerze und rannte hinaus auf den Flur; da vernahm sie ganz deutlich die Stimme des Anpochenden: Um Christus willen, so macht doch nur auf! In der Tat, dachte die Martiniere, so spricht doch wohl kein Räuber; wer weiß, ob nicht gar ein Verfolgter Zuflucht sucht bei meiner Herrschaft, die ja geneigt ist zu jeder Wohltat. Aber laßt uns vorsichtig sein! - Sie öffnete ein Fenster und rief hinab, wer denn da unten in später Nacht so an der Haustür tobe und alles aus dem Schlaf wecke, indem sie ihrer tiefen Stimme so viel Männliches zu geben sich bemühte, als nur möglich. In dem Schimmer der Mondesstrahlen, die eben durch die finstern Wolken brachen, gewahrte sie eine lange, in einen hellgrauen Mantel gewickelte Gestalt, die den breiten Hut tief in die Augen gedrückt hatte. Sie rief nun mit lauter Stimme, so, daß es der unten vernehmen konnte: Baptiste, Claude, Pierre, steht auf und seht einmal zu, welcher Taugenichts uns das Haus einschlagen will! Da sprach es aber mit sanfter, beinahe klagender Stimme von unten herauf: Ach! la Martiniere, ich weiß ja, dass Ihr es seid, liebe Frau, so sehr Ihr Eure Stimme zu verstellen trachtet, ich weiß ja, dass Baptiste über Land gegangen ist und Ihr mit Eurer Herrschaft allein im Hause seid. Macht mir nur getrost auf, befürchtet nichts. Ich muß durchaus mit Eurem Fräulein sprechen, noch in dieser Minute.
E. Th. A. Hoffmann(24 januari 1776 - 25 juni 1822)
Das war der erste Tod eines nahen Bekannten, über den Ilse in einem offiziellen Bericht las. Viele andere sollten noch folgen. Sie konnte die Gedanken nicht abwenden und sie stellte sich vor, was in dem alten Doktor vorgegangen sein mochte, als er erfahren hatte, daß sein Freund Direktor Keleti gehenkt worden war. Das hatte er sich ersparen wollen. Erst nachts, zu Hause, begriff sie richtig, was geschehen war. Und wo sie sich befand. Später las sie viele ähnliche Berichte und Mitteilungen und regte sich immer weniger auf. Sie selbst bedrohte ja niemanden, verursachte niemandem Leid. Sie registrierte es nur. Akkurat, wie sie auch bisher alles im Leben, was sie tun mußte, getan hatte. Sie tröstete sich, es war ja Krieg. Im Krieg sterben eben Menschen.
Uit: Die Karrieren der Vicki Baum (Biografie door Nicole Nottelmann)
Am Abend der Premiere war das Theater am Nollendorfplatz bis auf den letzten Platz gefüllt. Draußen löste sich langsam die Traube der Schaulustigen auf, die einen Blick auf die Abendroben der eintreffenden Damen hatten erheischen wollen. Und während sich drinnen im Foyer die Gesellschaftsreporterinnen Notizen machten, zückten im Saal bereits die wichtigsten Theaterkritiker der Republik ihre Blöcke. Ganz Berlin schien gekommen zu sein. Marlene Dietrich, deren Blauer Engel im April im nur zwei Kilometer entfernten Gloria Palast Premiere haben würde, thronte in der Proszeniumsloge. Im Parkett saß der Leiter des Deutschen Theaters, Max Reinhardt, der als ausführender Produzent dieser Uraufführung fungierte. Gegeben wurde Menschen im Hotel. Das Stück versprach einen mondänen Unterhaltungsabend. Dafür standen ein erstklassiges Ensemble - das Deutsche Theater -, ein aufstrebender Regisseur - Gustav Gründgens -, und der Name der Autorin - Vicki Baum. Sie hatte gerade neben dem jungen Gründgens Platz genommen. Baum war keine klassische Schönheit, eine zierliche, etwas gedrungen wirkende Frau von kaum 1,55 Größe, und mit ihren zweiundvierzig Jahren war sie auch nicht mehr ganz jung. Doch sie besaß eine einnehmende Persönlichkeit, und sie umgab die Aura des Erfolgs. Als sie 1926, als Redakteurin des Magazins Die Dame, nach Berlin gekommen war, hatte sie in der Hauptstadt kaum jemand gekannt. Mittlerweile war Vicki Baum die berühmteste Autorin Deutschlands. In Berlin sah man sie Beobachtern zufolge überall: in Restaurants, auf dem Tennisplatz, auf Botschaftsempfängen und bei Theaterpremieren, wie heute auf ihrer eigenen. Baum hatte ihren Erfolgsroman Menschen im Hotel selbst zu einer Revue aus fünfzehn Szenen umgearbeitet. Ihr Stück führt einen todkranken Buchhalter, eine alternde Ballerina, einen charmanten Hasardeur, einen bankrotten Fabrikdirektor und ein Tippfräulein in einem Berliner Luxushotel zusammen: Sie alle sind entwurzelt oder brechen im Hotel mit ihrer Vergangenheit, "um nur noch in einer veränderten Gegenwart zu leben, die jeder für sich, und sei es auf Kosten des anderen, nutzen will".1 In kurzen, schnell aufeinander folgenden Szenen wechseln die Hintergründe wie im Film - von der Hotelhalle zu den Gästezimmern, hinüber zum Korridor, in den Speisesaal, zum Konferenzzimmer und wieder zurück in die Hotelhalle.
MOHAMMED ALI (alias Cassius Marcellus Clay), Weltmeister, Star-Boxer, Sportlegende, Kultfigur (geb. 1942): Der baptistisch getaufte Sohn eines Schildermalers und einer Putzfrau in Kentucky boxte sich mit 18 rauf, als Amateur, bis zu olympischer Goldmedaille und Profiboxerkarriere, gesteuert von einem Syndikat aus 11 (Narrenzahl!) weißen Geschäftsleuten aus Louisville. Selten ließ ein Schwergewichtler andere so langsam aussehn. Gegner ließ er sich müde hauen, ehe er zurückgab und loskeilte. Statt von Runde zu Runde zu ermüden, bot er noch in der 15. Runde immer rasantere Aufwärtshaken und Schlagkombinationen. Seine gefürchtete linke Führhand wuchs nach wie Hydrafäuste. Unnötige Beinarbeit perfektionierte er als reine Showeinlage; der tanzende Boxer 95 kg schwer mutierte zum boxenden Tänzer. Viele glaubten sich umzingelt. Zudem zermürbte er seine Gegner vorm ersten Gongschlag durch Verbalattacken: den bullenstarken Wildling George Foreman nannte er Schlappschwanz; Weltmeister Sonny Liston großen häßlichen Bären; Strong boy Floyd Patterson zittere als Kaninchen vorm eigenen Schatten, rief er und brachte ihm Mohrrüben ins Trainingscamp. Auf Gegner, die er verdrosch, redete er ein: Schlag härter! Kritiker monierten, seinen Weltmeister habe sich das Großmaul, statt erboxt, erquatscht. Er ließ sich keinen Maulhalter vorlegen. Einem Sportreporter-Promi bot er 1 Mill. Dollar für dessen Toupet: Stopfen Sie mit Ihren Haaren auch Ihr Gehör? Zu den Beatles sagte er beim Promi-Treff: Ihr seid gar nicht so dumm, wie ihr ausseht!
Drüben im Mittagsglast, der Mautner bemerkte es zwischen zwei Säcken, belebte sich der Auslauf des Zederngebirges; eine Herde stieg zu Tal. Das wunderte ihn, es war nicht die Zeit für Herden, überdies wusste er, dass der Schäferkönig sich nie die Furt teilte, schon gar nicht mit Wagen, deren schwieriger Durchgang die Tiere verstörte. Es schien ein einzelner Hirt zu sein; wie wollte der durch so reißendes Wasser? Nun, vielleicht ging er nach Lorda; der dortige Bischof liebte es, seine Auwiesen zu düngen. Auch am Nordufer wunderte man sich. Zu Haufen standen die Fuhrleute beisammen, teils vor dem Wirtshaus, um zu schwatzen, teils vor der Kapelle, um die Absolution zu erhalten; nie wagte man sich in die Furt ohne Beichte; schwimmen konnten sie zwar alle, aber schon mancher war trotzdem ertrunken. Die Herden lagerten in einem Kiefernwäldchen; der Hirt verließ sie. Gut gezogen, die Hunde. Äh, der Pfaffe macht Mittag. Hochwürden, könnten wir nicht noch beichten? - Liebe Söhne, der Tag ist lang, ihr dürftet bis morgen mindestens hier sein. Der Hirt, ein Töpfchen Öl in der Hand, kam aus dem Wirtshaus. Hochwürden, kann ich noch beichten? - Heute kaum, morgen vielleicht, es sind fünfzehn vor dir. Er segnete mit flüchtiger Ungeduld, bestieg den Esel und trabte ins ferne Ongor.
Wolf von Niebelschütz (24 januari 1913 22 juli 1960)
De Elzasser dichter en schrijver Maxime Alexandre werd geboren op 24 januari 1899 in Wolfisheim. De familie was Duitstalig, maar wel francofiel. Kort voor WO I verhuisde de familie naar Lausanne in Zwitserland. Daar kwam Alexandre in contact met René Schickele en Romain Rolland. In Zürich leerde hij Hans Arp kennen. Begin jaren twintig verhuisde hij naar Parijs waar hij tot de surrealisten ging behoren rond André Breton, Robert Desnos en Benjamin Péret. Na WO II verwerkte hij veel van zijn traumatische ervaringen uit de oorlog in zijn werk. Onder invloed van Paul Claudel bekeerde hij zich tot het katholicisme en in 1949 werd hij gedoopt.
Hälfte des Lebens
Mit gelben Birrnen hänget Und voll rnit wilden Rosen Das Land in den See. Ihr holden Schwäne, Und trunken von Küssen Tunkt ihr das Haupt Ins heilignüchterne Wasser.
Weh rnir, wo nehm' ich, wenn Es Winter ist, die Blumen, and wo Den Sonnenschein Und Schatten der Erde ? Die Mauern stehn Sprachlos und kalt, im Winde Klirren die Fahnen.
Maxime Alexandre (24 januari 1899 12 september 1976)
De Zwitserse dichter en schrijver Albin Zollinger werd geboren op 24 januari 1895 in Zürich. Hij groeide op in Rüti ZH en in Argentinië, waar zijn ouders een nieuw bestaan probeerden op te bouwen. In In Küsnacht volgde hij een lerarenopleiding. Hij kreeg uiteindelijk een vaste aanstelling in Oerlikon. In 1921 publiceerde hij zijn eerste roman. Zollinger is altijd naast zijn andere werk blijven schrijven. Het liefst deed hij dat in koffiehuizen. Legendarisch is zijn marmeren tafeltje in Café Terrasse, gedurende de jaren dertig.
Südliche Gesichte
In der Luft sind Bildhauer Und das Meer.
Vulkane qualmen blaue Pinienwälder!
Der braune Bauer pflückt Mais Und singt irgendwo.
Kürbis badet im Kraut Süss schwellender Klostergärten.
Und Gitter von Licht Glimmen auf kühlen Fliesen,
In den Spiegeln der Mädchen, Vor Altären.
Disteln im Maul Wehklagen die Esel
Hinüber zu flimmernden Inseln.
Albin Zollinger (24 januari 1895 7 november 1941)
De Australische schrijfster Ethel Turner werd geboren op 24 januari 1872 in Doncaster in England. Zij begon aan haar schrijversloopbaan toen zij op 18-jarige leeftijd samen met haar zus een krantke voor jonge mensen oprichtte. In 1896 trouwde zij met de advocaat Raine Curlewis. Zij verhuisden naar Middle Harbour. In het huis daar, Avenel, bleef Turner de rest van haar leven wonen. Haar bekendste boek is Seven Little Australians uit 1894. In 1939 werd het verfimd. In 1979 volgde een tiendelige tv-serie. Turner schreef veertig romans, kinderboeken, korte verhalen en gedichten.
Uit: Seven Little Australians
It may be that the miasmas of naughtiness develop best in the sunny brilliancy, of our atmosphere.It may be that the land and the people are young-hearted together, and the children's spirits not crushed and saddened by the shadow of long years' sorrowful history.
There is a lurking sparkle of joyousness and rebellion and mischief in nature here, and therefore in children.
Often the light grows dull and the bright colouring fades to neutral tints in the dust and heat of the day.But when it survives play-days and school-days, circumstances alone determine whether the electric sparkle shall go to play will-o'-the-wisp with the larrikin type, or warm the breasts of the spirited,
single-hearted, loyal ones who alone can "advance Australia."
Enough of such talk.Let me tell you about my seven select spirits.They are having nursery tea at the present moment with a minimum of comfort and a maximum of noise, so if you can bear a deafening babel of voices and an unmusical clitter-clatter of crockery I will take you inside the room and introduce them to you.
Nursery tea is more an English institution than an Australian one; there is a kind of _bon camaraderie_ feeling between parents and young folks here, and an utter absence of veneration on the part of
the latter.So even in the most wealthy families it seldom happens that the parents dine in solemn state alone, while the children are having a simple tea in another room: they all assemble around the same board, and the young ones partake of the same dishes, and sustain their parts in the conversation right nobly.
Convenez pourtant, Monsieur, qu'il est bien gai, ce jeune soldat ! À travers son ivresse, on voit qu'il ne manque ni d'esprit, ni d'une certaine éducation.
BARTHOLO
Heureux, m'amour, d'avoir pu nous en délivrer ! Mais n'es-tu pas un peu curieuse de lire avec moi le papier qu'il t'a remis ?
ROSINE
Quel papier ?
BARTHOLO
Celui qu'il a feint de ramasser pour te le faire accepter.
ROSINE
Bon ! c'est la lettre de mon cousin l'officier, qui était tombée de ma poche.
BARTHOLO
J'ai idée, moi, qu'il l'a tirée de la sienne.
ROSINE
Je l'ai très bien reconnue.
BARTHOLO
Qu'est-ce qu'il te coûte d'y regarder ?
ROSINE
Je ne sais pas seulement ce que j'en ai fait.
BARTHOLO, montrant la pochette.
Tu l'as mise là.
ROSINE
Ah ! ah ! par distraction.
BARTHOLO
Ah ! sûrement. Tu vas voir que ce sera quelque folie.
ROSINE, à part.
Si je ne le mets pas en colère, il n'y aura pas moyen de refuser.
I have this moment your letter, my dear; I am happy to hear my mother has been amus'd at Bath, and not at all surpriz'd to find she rivals you in your conquests. By the way, I am not sure she is not
handsomer, notwithstanding you tell me you are handsomer than ever: I am astonish'd she will lead a tall daughter about with her thus, to let people into a secret they would never suspect, that she is past five and twenty.
You are a foolish girl, Lucy: do you think I have not more pleasure in continuing to my mother, by coming hither, the little indulgencies of life, than I could have had by enjoying them myself? pray reconcile her to my absence, and assure her she will make me happier by jovially enjoying the trifle I have assign'd to her use, than by procuring me the wealth of a Nabob, in which she was to have no share.
But to return; you really, Lucy, ask me such a million of questions, 'tis impossible to know which to answer first; the country, the convents, the balls, the ladies, the beaux--'tis a history, not a letter, you demand, and it will take me a twelvemonth to satisfy your curiosity.
Where shall I begin? certainly with what must first strike a soldier: I have seen then the spot where the amiable hero expir'd in the arms of victory; have traced him step by step with equal astonishment and admiration: 'tis here alone it is possible to form an adequate idea of an enterprize, the difficulties of which must have destroy'd hope itself had they been foreseen.
The country is a very fine one: you see here not only the _beautiful_ which it has in common with Europe, but the _great sublime_ to an amazing degree; every object here is magnificent: the very people seem almost another species, if we compare them with the French from whom they are descended.
Frances Brooke (12 januari 1724 23 januari 1789)
De Engelse dichter entoneelschrijver William Congreve werd geboren in Bardsey op 24 januari 1670. Hij is vooral bekend als een dichter van de comedy of manners. Congreves vader, een luitenant, was in Ierland gestationeerd, en de jonge Congreve ging in Kilkenny naar school; in 1686 ging hij aan Trinity College in Dublin klassieke filologie studeren. Door de nakende Glorious Revolution moest hij in 1688 naar Engeland uitwijken, waarna hij naar Londen verhuisde. In 1691 studeerde hij er recht.
Kort daarop begon hij toneelwerken te schrijven, na in 1692 het prozawerkje Incognita te hebben gepubliceerd. Hij was bevriend geraakt met John Dryden, die hem onder zijn hoede nam en in wiens vertaling van Juvenalis hij een satire voor zijn rekening nam. Naar eigen zeggen had Congreve reeds in 1690 zijn komedie The Old Bachelor geschreven; met de steun van Dryden werd het werk in 1693 opgevoerd, hetgeen zijn doorbraak betekende.
A Hue And Cry After Fair Amoret
Fair Amoret is gone astray--
Pursue and seek her, ev'ry lover;
I'll tell the signs by which you may
The wand'ring Shepherdess discover.
Coquette and coy at once her air,
Both studied, tho' both seem neglected;
Careless she is, with artful care,
Affecting to seem unaffected.
With skill her eyes dart ev'ry glance,
Yet change so soon you'd ne'er suspect them,
For she'd persuade they wound by chance,
Tho' certain aim and art direct them.
She likes herself, yet others hates
For that which in herself she prizes;
And, while she laughs at them, forgets
She is the thing that she despises.
William Congreve (24 januari 1670 19 januari 1729)
Friedrich von Matthisson (23 januari 1761 12 maart 1831)
De Franse schrijfster en actrice Françoise Dorin werd geboren op 23 januari 1928 in Parijs. Zij schreef veel succesvolle chansons voor o.aCharles Aznavour (Que cest triste Venise), Dalida, Mireille Mathieu, Juliette Gréco, Georges Guétary en Michel Legrand. Daarnaast schreef zij talloze boeken.
Uit: En avant toutes !
- Mais quest-ce que vous croyez ? Vous nêtes pas truculent, vous êtes vulgaire ! Et en plus malhonnête ! - Comment ça, malhonnête ? - Vous prêtez votre vulgarité à votre héroïne pour la rendre antipathique et, en plus, stupide. Oui, stupide, car vraiment il faut lêtre pour croire, comme votre Tarzane, quun langage ordurier constitue une nouvelle conquête pour les femmes. - Mais ça lest, chère mademoiselle, au même titre que la pratique des sports violents comme le rugby et la boxe, les amours-Kleenex, les abus dalcool, le négligé vestimentaire... Autant de conquêtes qui ouvrent aux femmes chaque jour davantage le royaume des hommes. Ce qui dailleurs suscite chez eux, je le déplore, des phénomènes... - comment dirais-je pour ne pas vous choquer ? - des phénomènes de... débandade, préjudiciables pour lavenir de lhumanité...
Soudain la Caravelle se cabra, s'arracha brutalement à la piste, et cet arrachement, ce fut comme si Philippe Thierry le ressentait dans tous les muscles de son corps. Un brouillard humide et bas enveloppait le paysage, un de ces brouillards d'été qui, dans l'Algérois, annoncent généralement plusieurs jours de chaleur oppressante. Philippe avait choisi une place près d'un hublot, espérant tout de même apercevoir ou deviner une dernière fois Alger, dans le lointain. Mais la vue était complètement bouchée. Il pensa qu'au fond cela valait mieux ainsi. La veille, en fin d'après-midi, il était monté jusqu'au balcon Saint-Raphaël, à El-Biar, où il avait tant de fois conduit des Français de la métropole ou des étrangers de passage pour leur faire découvrir Alger d'un seul regard. Et là, accoudé à la balustrade, il était demeuré près d'une heure à contempler cette ville qu'il ne pouvait encore considérer autrement que comme la sienne. Pour arriver à la terrasse, il avait traversé une sorte de parc privé, où quelques villas de riches pieds-noirs étaient enfouies dans la végétation. Mais plus une seule ne semblait habitée. Leurs volets étaient clos, leurs abords déserts. Le seul être vivant du parc était le jardinier, un musulman, qui continuait à arroser les massifs, à ratisser le sable du terre-plein, comme si rien n'avait changé. Il avait salué Philippe lorsque celui-ci était passé près de lui, et Philippe avait eu envie de lui prendre la main et de la garder un instant dans la sienne. Mais c'était à présent cette ville, répandue en hémicycle à ses pieds, cette ville offerte au ciel, au soleil, à tous les vents de la mer, et comme embrasée par les hautes flammes droites et blanches de ses immeubles neufs, c'était elle qu'il aurait voulu pouvoir étreindre à pleins bras et serrer contre lui, avant de faire demi-tour et de fuir. Un parfum chaud et sucré montait des orangers du parc, des lauriers et des rafiofolis, ces arbustes taillés en forme de boule et qui s'allument au printemps de toutes leurs fleurs rose pâle. Un souffle léger passait dans les cyprès. Une vague rumeur montait d'Alger, où se mêlaient des bruits de moteurs estompés, des cris d'enfants, des aboiements de chiens, et cette rumeur assourdie équivalait au plus parfait des silences. On était aux premiers jours d'août. Philippe songea aux crépitements des armes automatiques, aux explosions de plastic ou d'obus de mortier qui, encore un mois et demi plus tôt, ne cessaient, jour et nuit, de déchirer l'air et de faire trembler la ville prise dans une hallucinante kermesse où l'on n'arrivait plus à distinguer la peur de la haine, le désespoir de la folie. Et maintenant, ce calme surprenant. Paix ou torpeur ?
Michel Droit (23 januari 1923 22 juni 2000)
De Oostenrijkse schrijver Franz Rieger werd geboren op 23 januari 1923 in Riedau. Hij bezocht het jongensinternaat Petrinum in Linz. Na de aansluiting van Oostenrijk bij het Duitse rijk in 1938 bezocht hij het gymnasium in Passau. In 1942 moest hij naar het front. Toen hij na Amerikaans krijgsgevangenschap in 1946 terugkeerde in Oostenrijk werkte hij als ambtenaar bij financiën. Van 1955 tot zijn pensioen in 1983 werkte hij vervolgens als bibliothecaris in Linz. Het landschap, het vreemde, de oorlog en zijn gevolgen zijn steeds terugkerende elementen in zijn romans, verhalen, hoorspelen en gedichten.
Uit: Strohpferde
Ella liebte Pferde. Vater hatte beizeiten ein Auto, ein Fordmöbel, und es stand noch etwas davon im hinteren Hof. Doch seine erste Anschaffung waren die Pferde gewesen - Ella war noch ein kleines Mädchen; damals gab es die Händler, einen Gustav Mandl und andere, die gute Exemplare zu Fuß weither trieben. Das Auto hatte die Pferde nicht abgelöst, es blieb aber eine Laune, die den nachhaltenden Ton entbehrt, den Pferde haben, ein Schrottstück, niedlich, grasüberwuchert. Der Krieg hatte eine Neuanschaffung ausgeschlossen. Die Zeit nachher bestätigte das Pferd. Neunzehnhundertundfünfundvierzig fing man von vorne an. Es waren zwei Fuchstuten. Der Knecht hatte ihr damals das Fahren beigebracht, mit dem Gig, mit der leichten Kutsche, mit dem Schlitten, Viersitzer, Kutscher am Bock. Der Knecht, das Faktotum, war halb taub und las ihr die Wünsche aus dem Gesicht ab, gegen den Willen des Vaters, der selbst den Ehrgeiz hatte, ihr etwas beizubringen. Von Anton lernst du nichts, sagte er und fuchtelte mit der Zigarre vor ihr herum, - auch dann noch, als sie sich dem Knecht und ihm entzog, eine erwachsene Frau, Mutter zweier Kinder, im Krieg zur Witwe geworden, gewohnt, selbstständig zu handeln, was er, der Vater, nicht ganz wahrhaben wollte, als sie wieder in seinem Hause wohnte und, wie er sagte, sein Brot aß. Sie war jetzt groß und stattlich, und er erinnerte sich, als sie als Kind schon kehrt machte vor ihm, im Reitkostüm, das Blondhaar unter dem roten Käppchen, und im Stall verschwand. Auch ihre Erinnerungen flössen ineinander - sie vertrat sich die Füße auf dem gepflasterten Hof, Vaters Erlaubnis abwartend.
Franz Rieger (23 januari 1923 11 juni 2005)
De Duits - Oostenrijkse dichter en schrijver Jesse Thoor (eig. Peter Karl Höfler) werd op 23 januari 1905 in Berlijn geboren. Zijn familie keerdfe kort na zijn geboorte naar Oostenrijk terug. Thoor volgde o.a. een opleiding tot tandtechnicus, maar begon al snel aan een zwervend bestaand. Hij trok dwars door Europa en bezocht Italië, Spanje, Hongarije en Nederland. Na zijn terugkeer naar Berlijn werd hij lid van de KPD. Toen Hitler aan de macht kwam ging hij weer naar Oostenrijk. In Wenen werkte hij als beeldhouwer, timmerman en zilversmid. In 1938 vluchtte hij naar Tsjechoslowakije, daarna leefde hij in ballingschap in Engeland. Zijn dichterlijk werk wordt gekenmerkt door strenge vormen.
Sonett im Herbst (Sonette 1934-44)
Wie oft wohl muss ich noch, dass Gott erbarm -ein stiller Gast,
an fremden Tischen dankbar meinen kahlen Schädel neigen ?
Ich lege ihn am Abend hin - auf Federn, Strohsack oder Bast,
wie ich ihn schon am Morgen hob; zum Tl'auern nur und Schweigen.
Ich weiß, da gehn die Alten schweren Schrittes vor das Haus.
Denn wieder blühn in Deutschland Wicken, Astern und Zyklamen.
Und wieder pocht der Herbst an Tür und Fensterrahmen,
und bläst die Lampe flackernd in den engen Stuben aus.
In diesen Nächten werden viele einsam durch die Straßen gehn.
Und wird es nur der Wind, ein Frösteln sein in Baum und Strauch?
"Vielleicht, vielleicht bringt uns der März ein Wiedersehn?"
Und allen wünsch ich und auch mir die Kraft, nach altem Brauch,
dass wir den Frost, die Kälte und den Hunger überstehn.
Und alles Unheil und die tiefe Schande der 1rrannen auch.
Jesse Thoor (23 januari 1905 15 augustus 1952)
De Duitse schrijver Christian August Vulpius werd geboren op 23 januari 1762 in Weimar. Hij bezocht het gymnasium en studeerde daarna rechten in Jena en Erlangen. In deze tijd kreeg hij al ondersteuning door Goethe, die later met een zus van hem zou trouwen. Hij werd secretaris van de boekhandelaar Göschen en werkte ook als librettist aan het theater in Weimar. In 1797 kreeg hij een vaste aanstelling bij de bibliotheek van Weimar. Vulpiusroem dankt hij voornamelijk aan zijn roman Rinaldo Rinaldini der Räuberhauptmann. Met dit boek trof hij precies de smaak van het publiek.
Uit: Rinaldo Rinaldini der Räuberhauptmann
Stürmisch brauste der Wind, tobend wie empörte Meereswogen, über den Nacken der hohen Apenninen, schüttelte die Wipfel hundertjähriger Eichen und beugte das schwankende Gesträuch der Flamme des Feuers zu, an welchem nahe bei einer steilen Felsenwand, in einem kleinen Tale, Rinaldo und Altaverde saßen. Die Nacht war dunkel, dichte Wolken verschleierten den Mond, und kein lächelnder Stern funkelte am Himmel.
ALTAVERDE Ist das doch eine Sturmnacht, wie ich kaum noch eine erlebt habe! Rinaldo! schläfst du?
RINALDO Ich sollte schlafen? Ich habe das Wetter gern so wie es jetzt ist. O! es stürmt hier und dort, um uns, neben uns, in mir, und überall.
ALTAVERDE Hauptmann, du bist nicht mehr der, der du warst.
RINALDO Wohl wahr! Einst war ich ein unschuldiger Knabe, und jetzt
ALTAVERDE Bist du verliebt?
RINALDO Bin ich ein Räuberhauptmann?
ALTAVERDE Hat dir das deine Donna angesehen? Wer hält dich nicht, wenn du dich in großen Städten zeigst, für den reichsten Marchese aus dem edelsten Hause?
RINALDO Und dennoch setzt man Preise auf meinen Kopf.
ALTAVERDE Wer will sie verdienen?
RINALDO Vielleicht selbst einer der Unsrigen.
ALTAVERDE Pfui! So handeln die nicht, die dir den Eid der Treue geschworen haben.
RINALDO O! sie sind Menschen! und böse Menschen. Denn gut wirst du uns doch alle, beim Teufel! nicht nennen wollen?
ALTAVERDE Daß ich mit dir jetzt darüber stritt! Du hast üble Laune. Was hilft jetzt das Grübeln und Grillisieren? Nun ist's zu spät.
RINALDO Wehe mir und dir, und uns allen, daß es zu spät ist! O! Altaverde! welchen Tod werden wir sterben?
ALTAVERDE Den, der uns zugedacht ist. Der Eingang ins Leben ist ein Pfad, den Könige und Bettler auf gleiche Art betreten. Der Ausgang hat vielerlei Pforten. Ob wir durch die Mittel- oder Seitentür hinauskommen, ist einerlei. Hinaus läßt man uns gewiß. Hauptmann! seit du verliebt bist, ist mit dir gar nicht zu sprechen. Wer zog dich unter uns?
RINALDO Mein Schicksal, mein Leichtsinn.
Christian Vulpius (23 januari 1762 26 juni 1827)