Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-02-2010
Sarah Kane, Richard Yates, James A. Michener, Annette Kolb, Ernst von Wildenbruch
Phaedra: You're difficult.Moody, cynical, bitter, fat, decadent, spoilt.You stay in bed all day then watch TV all night, you crash around this house with sleep in your eyes and not a thought for anyone.You're in pain.I adore you.
Hippolytus:Not very logical.
Phaedra:Love isn't.
Phaedra: Have you ever thought about having sex with me?
Hippolytus:I think about having sex with everyone.
Neither of the Grimes sisters would have a happy life, and looking back it always seemed that the trouble began with their parents' divorce. That happened in 1930, when Sarah was nine years old and Emily five. Their mother, who encouraged both girls to call her "Pookie," took them out of New York to a rented house in Tenafly, New Jersey, where she thought the schools would be better and where she hoped to launch a career in suburban real estate. It didn't work outvery few of her plans for independence ever did-and they left Tenafly after two years, but it was a memorable time for the girls. "Doesn't your father ever come home?" other children would ask, and Sarah would always take the lead in explaining what a divorce was. "Do you ever get to see him?" "Sure we do." "Where does he live?" "In New York City." "What does he do?" "He writes headlines. He writes the headlines in the New York Sun." And the way she said it made clear that they ought to be impressed. Anyone could be a flashy, irresponsible reporter or a steady drudge of a rewrite man; but the man who wrote the headlines! The man who read through all the complexities of daily news to pick out salient points and who then summed everything up in a few well-chosen words, artfully composed to fit a limited space-there was a consummate journalist and a father worthy of the name. Once when the girls went to visit him in the city, he took them through the Sun plant and they saw everything. "The first edition's ready to run," he said, "so we'll go down to the pressroom and watch that; then I'll show you around upstairs." He escorted them down an iron stairway that smelled of ink and newsprint, and out into a great underground room where the high rotary presses stood in ranks. Workmen hurried everywhere, all wearing crisp little squared-off hats made of intricately folded newspaper.
Richard Yates (3 februari 1926 7 november 1992)
De schrijver van Revolutionary Road in zijn jonge jaren.
FOR SOME TIME NOW THEY HAD BEEN SUSPICIOUS OF HIM. SPIES had monitored his movements, reporting to the priests, and in the tribal councils his advice against going to war with those beyond the bend had been ignored. Even more predictive, the family of the girl he had chosen to replace his dead wife had refused to accept the three lengths of roanoke he had offered as her purchase price.
Reluctantly he was coming to the conclusion that he must leave this tribe which had done everything but outlaw him publicly. As a child he had watched what happened to men declared outcasts, and he had no desire to experience what they had suffered: the isolation, the scorn, the bitter loneliness.
So now, as he fished along the great river or hunted in the meadows or merely sat in contemplation, always alone,, he felt he must go. But how? And where?
The trouble had started that day when he voiced his apprehension over a raid proposed by, the high chief. For more than a year now relations with tribes beyond the northern bend had been amicable, and during this interval the river had known prosperity, with more than normaltrade passing north and south. But the Susquehannocks of the middle section had never in Pentaquod's life been easy in times of peace; they felt intuitively that they should be on the warpath, proving their manhood. So it was within tradition for the high chief to devise justifications for sending his warriors forth: if they triumphed, their victory would redound on him; and if they lost, he would claim that he was merely protecting the boundaries of the tribe.
Pentaquod had argued, "Those of the northern bend have respected their promises. They have not stolen our beaver nor trespassed on our gardens, To fight them now, with no reason, would be infamous, and our warriors would go into battle knowing that the gods could not be with them."
James A. Michener (3 februari 1907 - 16 oktober 1997)
Je hübscher wir waren, desto incompriser durften wir dann sein, desto eifriger erklärten andere Männer sich bereit, uns für unergründlich halten zu wollen und zu ergründen. Und dabei brauchten wir weiter garnichts zu tun, als zu bescheinigen, was sie in uns hineinlegten, und uns für rein nichts zu interessieren, als für das Interesse, das wir hervorriefen. Es war so furchtbar nett!
( )
In den Köpfen der Mädchen wurde ja die Leere prinzipiell gezüchtet, und durch das bißchen Geographie und Klavier der bedauerlichen Tatsache ihres Nichtbeschäftigtseins nur noch mehr Nachdruck verliehen.
( )
Also solche junge Männer[ ]sehen auf den ersten Blick mit nichten wie die ausgemachten Narren aus, die sie doch sind. Oft manierlich und gut gekleidet [ ], können sie sogar durch eine gewisse sterile Urteilsschärfe in belanglosen Dingen, eine scheinbare Kompetenz in nichtssagenden Details über ihren vollkommenen Mangel an Verständnis recht glücklich hinwegtäuschen.
Wenn man solch einem alten Manne auf der Straße begegnet, mit langwallendem oder kurzgeschnittenem oder ganz ohne Bart, so daß er wie ein flechtenbehangener Baum aussieht, oder wie ein rauhes Roggenfeld, oder wie ein Brachland, auf dem nichts mehr wächst, dann macht man, um an ihm vorüberzukommen, unwillkürlich einen Bogen. »Da kommt etwas, das niemandem wohlwill,« sagt man sich, indem man seine Augen sieht, die sinnend in sich hinein, oder gleichgültig geradeaus, oder feindselig umherblicken. »Etwas Kaltes, woran man sich die Finger erfriert, etwas Hartes, woran man sich die Kleider zerreißt, wenn man zu nahe kommt.«
Denn so sind wir Menschen. Obschon alle Egoisten, verlangen wir unwillkürlich vom Nebenmenschen Teilnahme, und wenn nicht wirkliche Teilnahme, doch den Anschein davon, Freundlichkeit. Einen aber, der den Mangel an beiden offen vor sich herträgt, mögen wir nicht leiden, dem gehn wir aus dem Weg.
Arme alte Männer
Tut man euch unrecht? Wenn man euch nur von außen ansieht, sicherlich nicht. Wenn man sich die Mühe nähme, in euch hineinzublicken, vielleicht.
Aber wer hat Zeit und gibt sich die Mühe, in den Nebenmenschen hineinzublicken?
Wer sagt sich, wenn so ein Alter an ihm vorüberwandelt, daß da eine Last von Lebensjahren ihm vorübergeht, die zu schwer auf dem Genick liegen, als daß das Haupt sich noch zu einem jugendlichen »Guten Morgen« emporheben könnte? Daß da ein Meer von Erinnerungen und Vergangenheit an ihm vorüberrauscht, so tief und breit, daß die Augen nicht mehr daraus auftauchen können, der Gegenwart zu geben, was der Gegenwart gehört! Wer sagt sich, wenn in ihm selbst die Lebensflamme noch hell und lustig brennt, daß da ein Lämpchen an ihm vorübergetragen wird, das an seinem letzten Dochte zehrt, das mit seinen Strahlen sparen muß, wenn sie noch irgend jemandem leuchten, irgend noch jemanden erwärmen sollen?
Ernst von Wildenbruch(3 februari 1845 15 januari 1909)
Verborgen in de diepten van het woud ruiste een waterval. Zij gingen op het geluid af en kwamen bij een stroom die breder en woester was dan de andere riviertjes. Hij begreep dat dit de Tjisondari moest zijn; de steile oever aan de overkant leek hem de natuurlijke grens van de plantage. Maar Djengot, die de omgeving kende, hield vol dat dit niet zo was. Zij liepen langs de Tjisondari totdat zij een plek vonden waar zij wadend en springend van steen op steen konden oversteken. Inderdaad ontdekte hij nog oude tuinen waarvan hij het bestaan niet had vermoed, en enkele min of meer open plekken die geschikt leken voor nieuwe veldjes. Het liefst was hij dadelijk naar de top van de Goenoeng Tiloe geklommen, om vandaar de omvang van zijn gebied te kunnen schatten nog had hij geen flauw idee hoe hij de grenzen van de her en der over de berghelling verspreide koffietuinen in kaart moest brengen. Landmeten zou zijn eerste taak zijn. Hij had daar echter deskundige hulp bij nodig. De talloze ravijnen, onbruikbaar voor aanplant, vormden moeilijk te becijferen enclaves.
( )
Er trok een wolk voor de zon, de eerste van de gestaag rijzende wal die later in de middag in een stortbui uiteen zou breken. Dat het op Gamboeng zo vaak en zo hevig zou regenen, had hij niet voorzien. Die regen en de eenzaamheid (hij had nu in bijna drie maanden geen woord Nederlands gehoord of gesproken) waren de schaduwzijden van zijn Eldorado. Hij dacht soms met een vleug zelfspot aan de grenzeloze verrukking die hem had bevangen toen hij voor de eerste maal op de bergkam stond. Nog beleefde hij dergelijke ogenblikken van puur geluk, wanneer na noodweer bij de uitgang van het druipende oerwoud, of s ochtends als hij zijn deur opendeed, het grandioze panorama van de Pantjoer, de Patoeha en de Tambagroejoeng zich voor hem ontvouwde, de Gedeh op de achtergrond, in schakeringen van blauw en violet zichtbaar was, terwijl vlakbij de drietoppige Goenoeng Tiloe zich machtig verhief. Hij ervoer telkens weer dat dit landschap al meende hij het nu beter te kennen omdat hij het in alle richtingen doorkruist had zich als het ware terugtrok in een niet te doorgronden eigen bestaan. Hij begreep ook waarom voor de mensen die hier woonden elke boom, steen en bergstroom bezield was, een wezen met een naam, een bijzondere macht.
"Et ignotas animum dimittit in artes." ovid, metamorphoses, viii., 18. ONCE UPON a time and a very good time it was there was a moocow coming down along the road and this moocow that was down along the road met a nicens little boy named baby tuckoo. . . . His father told him that story: his father looked at him through a glass: he had a hairy face. He was baby tuckoo. The moocow came down the road where Betty Byrne lived: she sold lemon platt. O, the wild rose blossoms On the little green place. He sang that song. That was his song. O, the green wothe botheth. When you wet the bed, first it is warm then it gets cold. His mother put on the oilsheet. That had the queer smell. His mother had a nicer smell than his father. She played on the piano the sailor's hornpipe for him to dance. He danced:
Uncle Charles and Dante clapped. They were older than his father and mother but Uncle Charles was older than Dante. Dante had two brushes in her press. The brush with the maroon velvet back was for Michael Davitt and the brush with the green velvet back was for Parnell. Dante gave him a cachou every time he brought her a piece of tissue paper. The Vances lived in number seven. They had a different father and mother. They were Eileen's father and mother. When they were grown up he was going to marry Eileen. He hid under the table. His mother said: O, Stephen will apologise. Dante said: O, if not, the eagles will come and pull out his eyes
Pull out his eyes, Apologise, Apologise, Pull out his eyes.
Apologise, Pull out his eyes, Pull out his eyes, Apologise.
The wide playgrounds were swarming with boys. All were shouting and the prefects urged them on with strong cries. The evening air was pale and chilly and after every charge and thud of the foot-ballers the greasy leather orb flew like a heavy bird through the grey light. He kept on the fringe of his line, out of sight of his prefect, out of the reach of the rude feet, feigning to run now and then. He felt his body small and weak amid the throng of players and his eyes were weak and watery. Rody Kickham was not like that: he would be captain of the third line all the fellows said.
Ik leg de hoorn neer, neem mijn sigaretten en begeef mij naar een aangrenzend vertrek (t drukkerskot) alwaar ik haastig in De Standaard begin te bladeren. En daar staat het. In de nacht van eergisteren op gisteren is in de Brugse St-Lucaskliniek op 21-jarige leeftijd de veelbelovende Vlaamse dichter Jotie THooft overleden. Een overdosis. Ik vouw de krant dicht en ga voor het raam staan: achter mijn rug hoor ik de Marchands ratelen, telefoons rinkelen en buiten worden lege goederenwagons gerangeerd. THooft is dood. Ik heb weinig van hem gelezen en ontmoet heb ik Jotie eigenlijk maar één keer: op een donkere namiddag in december, in Gent, op een of andere redactievergadering. Buiten was het al zo donker dat het wel leek alsof al het nacht was. Het redactielokaal was niet veel meer dan een krottig hok en ook daar was alles duister, zó duister dat ik bij de begroeting "Dag juffrouw" tegen Jotie zei. Ik hield hem voor een meisje. Maanden later stuurde hij nog een briefje waarin hij me in het Zwarte Huis uitnodigde om eens over de Baal Sjem Tov te spreken maar ik moest wel mijn eigen bokes meebrengen. Ik ben nooit gegaan.
Eine Stunde vor Mitternacht, das Jahr 2013 beginnt in 59 Minuten und 20 Sekunden. Steht dieses eine Jahr tatsächlich für den Beginn einer neuen Epoche?
Ein Glas Limoncello in der einen, eine Zigarette in der anderen Hand wiege ich in der Hängematte, die zwischen zwei weiß verputzten Säulen aufgespannt ist. Die beiden Säulen stützen auch das Dach der kleinen, liebevoll eingerichteten und fürsorglich gepflegten Veranda vor unseren beiden Schlafzimmern. Das Bistro und die acht Schlafräume der schmuckenPension sind auf vier verschiedene Terrassen verteilt und fügen sich so perfekt in die Wölbungen des Hanges, sodass ihre
Größe von außen betrachtet unterschätzt wird. Der steile Hang reicht vom vulkanischen Grat bis hinab zum pechschwarzen Meer nach Filicudi Porto. Aus dieser etwas erhobenen Perspektive wirken die Schiffe auf dem Meer wie Spielzeug; und doch erreichen wir über den Fußpfad durch den Kakteenwald den Badestrand in zwanzig Minuten. Mein Blick schweift am Dach vorbei nach oben; der Himmel ist übersät mit funkelnden Punkten, nur der Mond versteckt sich noch hinter dem Krater. Sobald er zum Vorschein kommt, verwandelt sich das dunkle Wasser in einen Teppich goldener
Plättchen. Eines von der Sorte Wunder, die nur in der Poesie angemessen gewürdigt werden.
So wie es aussieht, muss ich um Mitternacht alleine auf das neue Jahr anstoßen. Nathan ist erschöpft und vor einer Stunde in einen tiefen Schlaf gefallen. Das ist völlig in Ordnung. Außerdem habe ich so ein fantastisches inneres Gefühl, das ich auch gut alleine auskosten kann. Morgen um elf werde ich das Schiff nach Hause nehmen und zu Lia, meiner Tochter zurück- kehren. Sie ist bei ihrem Vater in Zürich. Nathan bleibt noch ein paar Tage.
Uit: La Contre-Nature de Chrysippe Tanguay, écologiste
"Encore au lit? Debout! Il y a une heure que vous devriez être dans la grande salle en train d'y laver les planchers. Laïos, debout! Qui a couché avec vous? Qui a couché avec vous? Mon dieu! Quelle puanteur!v Quelle orgie! J'aurais les mains en sang que vous ne comprenderiez rien encore. Savez-vous ce que la Bible raconte à ce sujet? Diane/La Religieuse.
(...)
:"Quand la police est arrivée, y t'ont trouvé caché dans le placard. Y ont dessiné le profil d'Alice, ta femme, avec un craie. T'as pris la craie pis sur le profil, t'as dessiné les yeux, la bouche, les seins, le ventre d'Alice. T'as rajouté un pénis, des testicules, pis t'a écrit sur le ventre "Sébastien". Après tu t'es mis à brailler devant ton chef d'oeuvre. Y a un photographe du journal où tu travaillais qu'y a mis sa main sur ton épaule pis y t'a dit; Braille pas chum, à c't'heure, t'es une vedette!" LAÏOS.
Michel Marc Bouchard (Saint Coeur-de-Marie, 2 februari 1958)
Memory: I can take my head and strike it on a wall on Cumberland Island Where the night tide came crawling under the stairs came up the first Two or three steps and the cottage stood on poles all night With the sea sprawled under it as we dreamed of the great fin circling Under the bedroom floor. In daylight there was my first brassy taste of beer And Payton Ford and I came back from the Glynn County slaughterhouse With a bucket of entrails and blood. We tied one end of a hawser To a spindling porch-pillar and rowed straight out of the house Three hundred yards into the vast front yard of windless blue water The rope out slithering its coil the two-gallon jug stoppered and sealed With wax and a ten-foot chain leader a drop-forged shark-hook nestling. We cast our blood on the waters the land blood easily passing For sea blood and we sat in it for a moment with the stain spreading Out from the boat sat in a new radiance in the pond of blood in the sea Waiting for fins waiting to spill our guts also in the glowing water. We dumped the bucket, and baited the hook with a run-over collie pup. The jug Bobbed, trying to shake off the sun as a dog would shake off the sea. We rowed to the house feeling the same water lift the boat a new way, All the time seeing where we lived rise and dip with the oars. We tied up and sat down in rocking chairs, one eye on the other responding To the blue-eye wink of the jug. Payton got us a beer and we sat
James Dickey (2 februari 1923 19 januari 1997)
De Britse schrijfster Santa Montefiore (eig. Santa Palmer-Tomkinson) werd geboren op 2 februari 1970 in Hampshire. Montefiore is de dochter van Charles Palmer-Tomkinson. Haar vader vertegenwoordigde zijn land met skiën op Olympisch niveau tijdens de Olympische Winterspelen van 1964. Voordat ze Spaans en Italiaans leerde aan de Universiteit van Exeter, werkte ze een jaar op een Argentijnse ranch. Voordat ze terug kwam naar het Verenigd Koninkrijk woonde ze in de jaren negentig een tijd in Buenos Aires. Vier van haar boeken spelen zich af in Argentinië.
Uit: The Gypsy Madonna
It all began on a snowy January day. January is bleak in New York. The trees are bare, the festivities over, the Christmas tree lights taken down for another year. The wind that races down the streets is edged with ice. I walked briskly with my hands in my coat pockets. Head down, eyes to the ground, lost in thought: nothing particular, just the business of the day. I tried not to think of my mother. I am an avoider. If something gives me pain I dont think about it. If I dont think about it, it isnt happening. If I cant see it, it isnt there, right? My mother had been dead a week. The funeral was over. Only the journalists pestered like flies, determined to find out why an uncatalogued, unknown Titian of such importance had only now come to light. Didnt they understand that I knew as little as they did? If they were grappling in the dark, I was floundering in space.
I reached my office. A redbrick building in the West Village with an antique shop on the ground floor. Zebedee Hapstein, the eccentric clockmaker, toiled against a discordant orchestra of ticking in his workshop next door. I fumbled in my pocket for the key. My fingers were numb. I had forgotten to wear gloves. For a moment I looked at my reflection in the glass.
"I am deeply in love, dear, is that not enough? "How greedy you are, and demanding too! "You already know, for I've told you I love you. "Why insist on me repeating old stuff so oft?
You love me deeply, but is that enough? If you are in love, but you just keep it inside And not show it, then words are empty, And beauty is as cold as marble.
I have an immense desire, did you know? And absolute, too. I'm in constant search of you. If today's truth is truth no longer tomorrow, How can, my dear, love ever be old too?
Be deeply in love, but that is still not enough. You've got to say love, hundreds, no, thousands of times. Be so loving that every night is one of spring, And birds and butterflies freed in the love garden.
Say it, you must say it, you must.
With words that dwell privy in your eyes and your brows With joy, bashfulness, and ecstasy at dusk, With head cuddling, smile on your lips, and grasping arms, With wordless intensity, what else do I know!
Just make sure you don't stay frigid as ice Or be unmoved beside one burning with desire, Nor be as placid as still water in the pond. Be deeply in love, but that is still not enough.
We look ahead, we beg our heart for guidance in answering this call no voice has spoken, yet we have heard. We look upon our hands. We see the dust of centuries, the dust which hid the great secrets and perhaps great evils. And yet it stirs no fear within our heart, but only silent reverence and pity.
May knowledge come to us! What is the secret our heart has understood and yet will not reveal to us, although it seems to beat as if it were endeavoring to tell it?
I am. I think. I will.
My hands . . . My spirit . . . My sky . . . My forest . . . This earth of mine. . . . What must I say besides? These are the words. This is the answer.
I stand here on the summit of the mountain. I lift my head and I spread my arms. This, my body and spirit, this is the end of the quest. I wished to know the meaning of things. I am the meaning. I wished to find a warrant for being. I need no warrant for being, and no word of sanction upon my being. I am the warrant and the sanction.
It is my eyes which see, and the sight of my eyes grants beauty to the earth. It is my ears which hear, and the hearing of my ears gives its song to the world. It is my mind which thinks, and the judgement of my mind is the only searchlight that can find the truth. It is my will which chooses, and the choice of my will is the only edict I must respect.
Many words have been granted me, and some are wise, and some are false, but only three are holy: I will it!
Whatever road I take, the guiding star is within me; the guiding star and the loadstone which point the way. They point in but one direction. They point to me.
Uit: The Ship On The Mountain (Vertaald door Shant Norashkharian)
When his eyes started to get used to the darkness, pictures from the wall of the altar stared at him. Slowly they awakened and grew larger. The wall flashed out long bodies, chiseled faces, deep-fallen black eyes, untidy beards, and bony, unnatural hands, which, creeping over the ravaged chests squeezed some worn-out books.
Herian's eyes met their eyes.
Fierce, huge, phosphorous eyes.
The pictures, leaving the wall, were advancing toward him inconspicuously.
Herian stepped back.
At that instant, something hanging from the roof moved. Perhaps it was a bat or... He looked up. He saw nothing. He looked at the pictures, as their enlarged eyes dominated him. They pushed his stare inward, they subdued it.
He could not move anymore. An uncertain battle started within him. His awareness became veiled, it lost its clarity.
A pair of candles blinked, washed a few shadows as they shimmered, and died.
The darkness became even deeper. And, suddenly, from the depth of the church, he heard footsteps. Herian turned around and was astonished. In front of him stood Peter Mark.
Mark, the Armenian from India, whom he had met at the restaurant.
"Hello, Captain, hello..."
He stretched his tanned and hairy hand and greeted Herian warmly. The hand was cold, and the arm -Herian later remembered- unusually long.
"I saw you as you came inside and waited for you to finish your prayer...Truly, these are special places, with which to communicate, it is worthwhile to cross thousands of kilometers, as I have done...Special, momentous places..."
" My pleasure, Mr. Mark...I was not expecting..."
" I believe, that one must always, always expect...I was expecting to see you, as these pictures were expecting to see me and you...for centuries...the boundaries of the soul, Captain, no matter which way you choose to reach them, constantly expand and go farther, the depth of the soul is great and its potentialities are limitless..."
He smiled slowly under the nose and at that moment his face took the form of a mask which had come out of Indian wall-sculptures.
Gostan Zarian (2 februari 1885 11 december 1969)
Karl der Achte, König in Frankreich, ... schickte einen vornehmen Hofbedienten nach Deutschland, gewisse Reichsangelegenheiten zu besorgen. Die Reise ward sehr geschwinde fortgesetzt, und der Gesandte schonte sogar der Nacht nicht, den Befehl seines Herrn desto schleuniger zu vollziehen. Einen Abend kam er ganz spät an das Schloß eines Landjunkers, bei welchem er um Herberge bat. Es kostete viel Mühe, ehe er eingelassen ward; doch da der Edelmann hörte, daß es ein Bedienter seines Königs wäre, kam er ihm entgegen und entschuldigte die Grobheit seiner Leute, setzte aber hinzu, daß er um einiger übelgesinnten Anverwandten halber von seiten seiner Ehegattin dergleichen Vorsichtigkeit vonnöten hätte. Hierauf führte er den Gast herein und nahm ihn mit aller möglichen Ehrenbezeigung auf. Als es Essenszeit war, führte der Wirt diesen Fremden in einen schönen tapezierten Saal. Man trug auf, und alsbald kam unter den Tapeten das schönste Frauenzimmer von der Welt hervorgetreten, aber mit einem kahlbeschornen Haupte und in einem nach deutscher Manier gemachten schwarzen Trauerkleide. Man brachte das Handbecken, und als der Gast und Wirt sich gewaschen hatten, reichte man es dieser Dame, welche sich auch wusch und, ohne ein Wort zu sprechen, noch von jemandem angeredet zu werden, sich am Ende des Tisches niederließ. Der Fremde sah sie oft an und fand, daß sie bei ihrer großen Schönheit doch sehr blaß und ganz niedergeschlagen war.
Als sie etwas gegessen hatte, forderte sie zu trinken. Ein Bedienter brachte ihr solches, aber in einem Gefäße von wunderbarer Gestalt. Es war die Hirnschale von einem Menschen, darinnen die Augenlöcher mit silbernen Blechen vermacht waren. Sie trank zwei- oder dreimal daraus; und als sie satt war, stand sie auf, wusch wieder die Hände, machte dem Hausherrn einen Reverenz und verfügte sich wieder hinter die Tapeten, ohn' ein einziges Wort zu sagen.
Johann Ch. Gottsched (2 februari 1700 - 12 december 1766)
Gott mit dir du Land der Bayern Deutsche Erde Vaterland! Über deinen weiten Gauen Ruhe deine Segenshand! Er behüte deine Fluren Schirme deiner Städte Bau Und der Himmel dir erhalte Seine Farben Weiß und Blau.
Gott mit dir dem Bayernvolke Daß wir unsrer Väter wert fest in Eintracht und in Friede bauen unseres Glückes Herd; Daß der Freund da Hilfe finde Wehrhaft uns der Gegner schau Wo die Rauten-Banner wehen Unsre Farben Weiß und Blau!
Gott mit ihm dem Bayer-König Vater Max aus Wittelsbach! Über seinem Hause wölbe Sich des Himmels schirmend Dach! Gott erhalte uns den Herrscher Volkes-Glück in jedem Gau Reine Sitte deutsche Treue Ew'ge Farben Weiß und Blau.
Michael Öchsner (2 februari 1816 8 oktober 1893)
Die Blechtür wird mit einem Vierkantschlüssel zugesperrt, die Gondel ruckt an, gleitet hinauf zur ersten Zwischenstütze, rasselt, schaukelt, und schon der Rhein, rechts und links der Zoobrücke, die dem Panoramabild eine breite Mittelachse setzt. Dreibahnig gleitet es heran, westwärts, dreibahnig gleitet es unter der Gondel hervor, ostwärts.
Er läßt den Blick nach links hinausschwingen, zur Mülheimer Hängebrücke, zum Hochhaus der Firma Bayer in Leverkusen, zu den Ausläufern des Bergischen Landes. Die Gondel schwebt über die Zoobrücke hinweg, schon gleißt der Fluß auf.- Flimmerpunkte so dicht beisammen, daß eine schwingende Lichtfläche entsteht, gegliedert von gestaffelten Bugwellen eines Güterschiffs, dessen Konturen abzuschmelzen scheinen. Je näher die Lichtbahn, Flimmerbahn an die Brücke heranreicht, desto stärker die Auflösung; an den Rändern nur noch einzelne Blitz- und Funkelpunkte, in Zufallsverteilung.
Herkenrath löst den Blick von den Lichtpunkten, schaut südwärts auf den Fluß zwischen dem unbefestigten, flachen Ufer des Rheinparks und dem befestigten Ufer rechts. Weiter hinaus der Dom und Groß St. Martin, die beiden Funkhochhäuser am Raderberggürtel, die Südbrücke. Rechts von ihr, im Stadtbild nicht betont, sein künftiger Tatort. Und vor der Südbrücke die Severinsbrücke und die Deutzer Brücke und die Hohenzollernbrücke: der künftige Aktionsraum. Ja, Aktionsraum Rheinschiene, im Streckenabschnitt Südbrücke/ Zoobrücke, eventuell erweitert zur Rodenkirchener Brücke dort im Süden, zur Mülheimer Brücke hier im Norden der Stadt...
Hij boog zich over naar De Bree en fluisterde: Dat meisje [Marie], ik weet het niet zeker, maar ik dacht even dat ik die kende. Een beetje vervelende geschiedenis, destijds in Noyon of waar was het. Niks onbehoorlijks natuurlijk, alleen maar een kleine vrijage; maar ja ik moest verder met die Wapenstilstandscommissie, je begrijpt
Ik begrijp het, zei De Bree. Zn kraaloogjes draaiden. Maar toch geen echte moeilijkheden? vroeg hij nog snel, geen vaderschappen? Nou ja ik nóém maar wat.
Ben je gek geworden! riep Thomas. Alleen, nou ja, ik zou het vervelend vinden als die oudere vrouw iets wist of alsnog hoorde.
Onder de leeftijd toen zeker? vroeg De Bree nog bij vingergetrommel op de brede leren armleuning.
Een beetje misschien, zei Thomas.
( )
Hij herinnerde zich, met een ongeopend boek in zn armstoel bij de schouw, een verlaten loopgraaf in Noord-Frankrijk, gezien op een werkbezoek met de commissie. Er zat oud bloed aan een onderkomen.
De dood was niet te vermijden. Eens zou zn eigen bloed, nu nog levend en dun, stollen en verkleuren in dezelfde aderen die hij nu ongewoon dik op zn handrug zag liggen.
"You begin," he said, "by setting your scene. You have to see your scene, either in reality or in imagination. For instance, from here you can see across the lake. But on a day like this you can't see across the lake, it's too misty. You can't see the other side." Rowland took off his reading glasses to stare at his creative writing class whose parents' money was being thus spent: two boys and three girls around sixteen to seventeen years of age, some more, some a little less. "So," he said, "you must just write, when you set your scene, 'the other side of the lake was hidden in mist.' Or if you want to exercise imagination, on a day like today, you can write, 'The other side of the lake was just visible.'
But as you are setting the scene, don't make any emphasis as yet. It's too soon, for instance, for you to write, 'The other side of the lake was hidden in the fucking mist.' That will come later. You are setting your scene. You don't want to make a point as yet." College Sunrise had begun in Brussels, a finishing school for both sexes and mixed nationalities. It was founded by Rowland Mahler, assisted by his wife, Nina Parker. The school had flourished on ten pupils aged sixteen and upward, but in spite of this flourishing, mainly by reputation, Rowland had barely been able to square the books at the end of the first year. So he moved the school to Vienna, increased the fees, wrote to the parents that he and Nina were making an exciting experiment: College Sunrise was to be a mobile school which would move somewhere new every year. They had moved, leaving commendably few debts behind, from Vienna to Lausanne the next year. At present they had nine students at College Sunrise at Ouchy on the lake. Rowland had just taken the very popular class, attended by five of the students, on Creative Writing. Rowland was now twenty-nine, Nina twenty-six. Rowland himself hoped to be a published novelist one day. To conserve his literary strength, as he put it, he left nearly all the office work to Nina, who spoke good French and was dealing with the bureaucratic side of the school and with the parents, employing a kind of impressive carelessness.
Spring. From beyond the Green Wall, from the wild, invisible plains, the wind brings the yellow honey-dust from a flower of some kind. This sweet dust parches the lipsyou skim your tongue across them every minuteand you presume that there are sweet lips on every woman you encounter (and man, of course). This somewhat interferes with logical reasoning. But then, the sky! Blue, untainted by a single cloud (the Ancients had such barbarous tastes given that their poets could have been inspired by such stupid, sloppy, silly-lingering clumps of vapor). I loveand Im certain that Im not mistaken if I say we loveskies like this, sterile and flawless! On days like these, the whole world is blown from the same shatterproof, everlasting glass as the glass of the Green Wall and of all our structures. On days like these, you can see to the very blue depths of things, to their unknown surfaces, those marvelous expressions of mathematical equalitywhich exist in even the most usual and everyday objects. For instance, this morning I was at the hangar, where the Integral is being built, and suddenly: I noticed the machines. Eyes shut, oblivious, the spheres of the regulators were spinning; the cranks were twinkling, dipping to the right and to the left; the shoulders of the balance wheel were rocking proudly; and the cutting head of the perforating machine curtsied, keeping time with some inaudible music. Instantly I saw the greater beauty of this grand mechanized ballet, suffused with nimble pale-blue sunbeams.
Jevgeni Zamjatin (1 februari 1884 10 maart 1937)
Herrlich herb dieses Geschenk: Alleinsein! Alleinsein: Die Geliebten ganz bei sich haben und Gespräche tun mit ihnen. Das Weib zuerst, zuvörderst, das, geliebt, gab, was Größeres, das Göttliche, zu geben vermag als das Heldische: sich selbst, den Tod wagend des Lebens willen. Das Weib, die Frau, die geliebte Frau: da! Das Gewordene: da! Zu wenig das Falten der Hände, nur Geste wärs. Was aber dann? Leben bis zum Tode Für das Geschenk des Weibes. Dann: Freund, die Beschwingung des Weins, der der Seele Zunge löst, läßt mich sagen: Ich trinke Dir zu mit der göttlichen Gabe: Wein. Herrlich herb dieses Geschenk: Alleinsein. Herrlich auch morgen die Strafe für alle Entäußerung, die längst schon Strafe ist dem, der sich übt durch das Gottesgeschenk: Wein.
Deux heures du matin. Une de ces nuits funèbres des grands hivers parisiens. Lhôtel dAnguerrand était désert, son grand portail massif solidement fermé, ses croisées closes, sa façade muette et noire. À travers les persiennes de deux fenêtres qui se touchaient, une pâle et triste lueur, pourtant, filtrait Sur le trottoir den face, un homme et une femme, renfoncés contre le mur de la maison que Lise avait habitée, immobiles, silencieux, raidis par lattention, fixaient cette double lueur. À dix pas de là, une voiture stationnait La femme, parfois, jetait à droite et à gauche un long regard qui fouillait la nuit. Mais lhomme ne pouvait détacher se yeux hagards de ces fenêtres. Il eut un soupir rauque et passa le revers de sa main sur son front Marche murmura la jeune femme. Songes-y ! Loccasion, la voici ! Oui, fit lhomme dans une sorte de grognement, mais il ne fit pas un pas. Tu noses pas ! reprit la femme. Tu aurais dû amener deux ou trois aminches Jamais ! Je ne veux pas quon voie que je vais faire cela moi ! Cest déjà trop que tu aies fait venir Biribi nous navions pas besoin de sapin ! Biribi est un frère. Allons, vas-y ! Cest la fortune ! continua la femme dans un murmure imperceptible et ardent. Avant-hier soir, nous ne pouvions pas acheter deux sous de pain Pour un mauvais quart dheure à passer, nous voilà riches ! Est-ce que ce nest pas un peu notre tour, dis ? Assez ! haleta lhomme. Ne me remets pas ces colères-là au ventre jy vais ! Bon ! Te rappelles-tu bien le plan, tel que Charlot te la remis ce matin ? Je lai là, dit lhomme en se frappant le front. Il traversa la rue ; dun bond il atteignit le faîte du mur de bordure, se hissa à la force du poignet, sauta Il était dans lintérieur de lhôtel !
On a late-winter evening in 1983, while driving through fog along the Maine coast, recollections of old campfires began to drift into the March mist, and I thought of the Abnaki Indians of the Algonquin tribe who dwelt near Bangor a thousand years ago. In the spring, after the planting of corn, the younger braves and squaws would leave the aged to watch over the crops and the children, and would take their birchbark canoes south for the summer. Down the Penobscot River they would travel to Blue Hill Bay on the western side of Mount Desert where my familys house, built in part by my great-great-grandfather, Doane Hadlock Hubbard, still stands. It is called the Keep, and I do not know of all else it keeps, but some Indians came ashore to build lean-tos each summer, and a few of their graves are among us, although I do not believe they came to our island to die. Lazing in the rare joys of northern warmth, they must have shucked clams on the flats at low tide and fought and fornicated among the spruce and hemlock when the water was up. What they got drunk on I do not know, unless it was the musk of each other, but many a rocky beach in the first hollow behind the shore sports mounds of ancient clamshells, ground to powder by the centuries, a beach behind the beach to speak of ancient summer frolics. The ghosts of these Indians may no longer pass through our woods, but something of their old sorrows and pleasures joins the air. Mount Desert is more luminous than the rest of Maine. Even guidebooks for tourists seek to describe this virtue: The island of Mount Desert, fifteen miles in diameter, rises like a fabled city from the sea. The natives call it Acadia, beautiful and awesome. Beautiful and awesome. We have a fjord in the middle of Mount Desert, a spectacular four-mile passage by water between promontories on either side. It is the only true fjord on the Atlantic coast of North America, yet it is but a part of our rock-hewn splendor. Near the shore, peaks rise abruptly a thousand feet to afford sailing craft the illusion of great mountains, and our finest anchorage, Northeast Harbor, is in summer a dazzle of yachts. Perhaps it is the nearness of our mountains to the sea, but silences are massive here, and summers have an allure not simple to describe. For one thing, we are not an island to attract people who follow the sun. We have almost no sand beach. The shore is pebble and clamshell strand, and twelve-foot tides inundate the rocks. Washed by incoming waves are barnacles and periwinkles, rockweed mussels, Irish moss, red seaweed, dulse. Sand dollars and whelks lie scattered in the throw of the surf. Kelp is everywhere and devils-apron often winds around ones ankles. In the tide pools grow anemone and sponge. Starfish and sea urchins are near your toes.
Norman Mailer (31 januari 1923 10 november 2007)
Maar zij, zij wachtte ook, al was 't alleen maar op een weerzien, een ontmoeten, nieuws, een brief. Verschrikt hield ze de adem in, die holle en verongelijkte stemming was dus verlangen. Steels keek ze op naar Peps die in pyama door de kamer liep. Peps merkte niets. Veel kon er in je omgaan, veel kon je denken zonder dat een ander daar zelfs ook maar erg in had. Er speelde een vaag lachje om haar mooie mond. Mijn wezen achter een façade, dacht ze, een volkomen ondoordringbare façade die niets verraadt... Ze wachtte totdat hij haar blik ontdekte, een lieve blik die niets verried. Ze zag zijn bruine ogen, eerst verwonderd, dan met iets juichend... Ze sloeg haar armen om zijn hals en zei: We blijven heel ons leven saampies. - Ze zei het met een tederheid die niets verried. En het ontroerde hem... En onderwijl dacht ze er verder nog op door hoe diep een mens is en hoe gemakkelijk het is die diepten te verstoppen en er in weg te schuilen.
Peps droeg een half kunstgebit. Dat nam hij uit de bovenkaak en borstelde hij schoon, boven de wastafel, zwijgend en van haar afgekeerd. Er waren ochtenden dat ze de voorkamer in liep, als hij dat deed, uit kiesheid en uit weerzin. Maar soms ook bleef ze juist zitten en dan zei ze iets waarom hij lachen moest of waarop hij moest antwoorden en spiedde ze via de spiegel waar hij voor stond naar zijn misvormde lach, zijn lispelende lipbewegingen. Zonder zijn tanden was hij weerloos, en hij wist het. Soms ook overviel ze hem precies op dat moment met tederheid. Ach lieverd, kom toch even bij me, maar direct. - Haar stem klonk mild, maar niettemin bevelend, als van een moeder met een absoluut gezag over haar leidzaam kind. Ze greep zijn handen, dwong hem op de knieën, streelde zijn hoofd, vlijde dat aan haar borst en keek hem in de ogen. En dat alles voordat hij zijn tanden weer had ingezet. Ze zag de vreugde in zijn ogen om haar vertedering, waarachter hij geen dubbelzinnigheid vermoeden kon. Ze zag zijn heimelijk bevangen vreugde, zonder tanden durfde hij natuurlijk niet te glimlachen en daarom koos hij een bepaald geluksmasker; roerloze bovenlip, een mond als in naïeve ernst, en alle vreugd verlegd in stralend kijken. Zo maakte ze het hem niet makkelijk. En op een ochtend ging ze nog wat verder. Ze ging naast hem voor de spiegel staan... Hij keerde zich toen af, verschrikt, en deed alsof hij, hoewel nog niet klaar met zijn gebit, iets zoeken ging. Maar zij keerde zich daarop ook om, leunend tegen de wastafel, en met dezelfde lach vol uitdaging en praal. Wat zoek je, lieverd? vroeg ze. Zo gebeurde er veel heimelijks tussen die twee.
Pas de théoriciens du moindre effort, pas de camouflage des matières scolaires sous des appellations ludiques et frauduleuses laissant croire aux élèves et aux parents que l'on peut s'instruire en faisant l'économie du travail. Pas d'activités d'éveil, impliquant que les autres activités seraient soporifiques ! Pas de psychologues scolaires enfin pour interdire toute punition, toute note trop basse qui pourrait traumatiser le nul, ou pour expliquer, donc justifier, l'insolence vis-à-vis du prof, voire la violence ou le passage à tabac avec la complicité d'un parent, conduites qui ne représentent plus tout bêtement l'arrogance et le refus de toute discipline mais un signe d'angoisse des jeunes, un appel au secours qu'il convient non de sanctionner mais de soigner, en remettant en question les enseignants, l'enseignement et la société tout entière. Nous, d'avant-guerre, étions des enfants, « infans », étymologiquement ceux qui ne parlent pas, qui ne donnent pas leur avis et nos parents à nous étaient « les parents », une espèce qui n'avait pas à être jugée ni remise en question. La plupart des écrivains aujourd'hui, hommes ou femmes, en reviennent sans cesse à leur enfance comme à une caverne d'Ali Baba, qui peut se révéler, selon les cas, pleine de trésors ou d'horreurs, d'attendrissements ou de rancunes inexpiables. En tout cas ils prétendent y trouver les raisons de leur réussite et surtout de leurs échecs, analysant interminablement les phrases de papa ou de maman, instruisant sans cesse le procès de leurs géniteurs, de leur laxisme ou de leur autoritarisme, s'interrogeant même sur la façon dont ils ont fait l'amour le jour où ils ont conçu leur enfant, et dénonçant avec la même amertume le désintérêt parental pour la passionnante promesse qu'ils constituaient ou bien leur intolérable exigence de résultats pour leur enfant. Personnellement, sauf talent exceptionnel du scripteur, les enfances m'ennuient et les actes d'accusation dressés contre les parents, qu'ils soient biologiques ou adoptifs, présents ou enfuis, aimants ou indifférents, commencent à m'écurer. Je me suis avisée que ce qui est si reposant chez les Anciens, comme chez les Classiques ou les Romantiques, c'est qu'ils nous ont fait grâce de leur enfance. Corneille fut-il un enfant battu ? Est-ce que Platon se masturbait à dix ans ? Musset a-t-il beaucoup pleuré parce que sa mère ne venait pas l'embrasser le soir dans son lit ?
Ich bin nicht immer freier Autor gewesen. Ich war mal in der Werbung, wo ich über 10 Jahre lang so viel Geld verdient habe, dass mir der Kundenbetreuer einen Dispokredit aufgedrängt hat, für den ich bequem eine Doppelhaushälfte hätte kaufen können.
Das war in den Achtzigern. Die Jahre, die Peter Licht meint, wenn er den Kapitalismus einen alten Schlawiner nennt. Man hat genommen, was man kriegen konnte. Ich auch.
Aber irgendwann bin ich aufgewacht und habe gemerkt: Hey! Geld ist nicht alles! Und glücklich macht es dich auch nicht! Was glücklich macht, ist dies: Sei, wer du bist, immer. Mach, was du tun solltest.
Was ich nicht tun sollte, war Werbung. Also habe ich damit aufgehört. Ich tauschte, was mir viel Geld für wenig Arbeit einbrachte, gegen etwas, das mich zwang, jeden Tag mein Herz rauszureißen zu einem Stundenlohn, für den man maximal eine Kugel Eis bekommt.
So wurde ich zu einem glücklichen Menschen. Und verlor meinen Dispokreditrahmen.
Soweit zur Vorgeschichte. Die Hauptgeschichte spielt an Heiligabend. Sie geht so:
Die Schwägerin war zu Gast. Mit ihren Kindern; nennen wir sie Jonas und Franzi.
Franzi hatte ihre Querflöte dabei, sie spielte Weihnachtslieder. Vermutlich berauscht von dem halb höflichen, halb erleichterten Applaus am Ende ihrer Darbietung, hochgejazzt von den Bravo-Rufen der eigenen Mutter, entschied sie sich zu einer Zugabe. Weil sie aber kein Lied mehr auf der Querflöte konnte, fing sie an zu singen.
Nach dem zweiten Lied wurde der Applaus dünner. Nach dem fünften Lied hatte sie alle Weihnachtslieder, die sie kannte, durch. Aber satt war sie noch lange nicht.
Ihr fiel ein, dass ihr Chor gerade Hallelujah sang, Leonard Cohens ewig jungen Klassiker. Bitte nicht, dachte ich: In der fünften Klasse hat sich die englische Sprache noch nicht ausreichend gefestigt, und eine Quatschenglischversion mit viel textsubstituierendem Mmmmmmm kann einem das schönste Lied vergällen.
Natürlich wurden meine Gebete nicht erhört. Nach den ersten Tönen lud ich das Original aus dem Internet. Heimlich. Für 99 Cent. Franzi sollte lernen, dass am Anfang früher Meisterschaft demütige Rezeption steht.
Ein Gedicht, aus Worten gemacht. Wo kommen die Worte her? Aus den Fugen wie Asseln, Aus dem Maistrauch wie Blüten, Aus dem Feuer wie Pfiffe, Was mir zufällt, nehm ich,
Es zu kämmen gegen den Strich, Es zu paaren widernatürlich, Es nackt zu scheren, In Lauge zu waschen Mein Wort
Meine Taube, mein Fremdling Von den Lippen zerrissen, Vom Atem gestoßen, In den Flugsand geschrieben
Mit seinesgleichen Mit seinesungleichen
Zeile für Zeile, Meine eigene Wüste Zeile für Zeile Mein Paradies.
Juni
Schön wie niemals sah ich jüngst die Erde. Einer Insel gleich trieb sie im Winde. Prangend trug sie durch den reinen Himmel ihrer Jugend wunderbaren Glanz.
Funkelnd lagen ihre blauen Seen, ihre Ströme zwischen Wiesenufern. Rauschen ging durch ihre lichten Wälder, große Vögel folgten ihrem Flug.
Voll von jungen Tieren war die Erde. Fohlen jagten auf den grellen Weiden, Vögel reckten schreiend sich im Neste, Gurrend regte sich in Schilf die Brut.
Bei den roten Häusern im Holunder trieben Kinder lärmend ihre Kreisel; singend flochten sie auf gelben Wiesen Ketten sich aus Halm und Löwenzahn.
Unaufhörlich neigten sich die grünen jungen Felder in des Windes Atem, drehten sich der Mühlen schwere Flügel, neigten sich die Segel auf dem Haff.
Unaufhörlich trieb die junge Erde durch das siebenfache Licht des Himmels; flüchtig nur wie einer Wolke Schatten lag auf ihrem Angesicht die Nacht.
Marie Luise Kaschnitz (31 januari 1901 10 oktober 1974)
"Why don't you try some water instead?" I urged her. "There's a spring here that the valley folk say gives the best water in the whole forest. That's if it hasn't dried up."
It hadn't dried up. At the foot of the slope on the forest side of the road, an unexpected outflow of water formed a pool about as big as the circle of a man's arms. The water--too copious, almost, to have sprung from such small beginnings--made a channel that ran down to the valley. Beside the pool stood a number of outdoor hearths, some new, some old, the clay and stones charred black and hideous inside. In my childhood, my friends and I had built just such a hearth by the spring, and cooked rice and made soup there. In a twice-yearly ritual, each of us chose the group he would camp out with, thereby determining the division of forces among the children of the valley. The outing lasted only two days each spring and autumn, but the influence of the groups thus formed by the children remained valid throughout the year. Nothing was so humiliating as to be expelled from the group one had joined.
As I bent down over the spring to drink from it directly, I had a sudden sense of certainty: certainty that everything--the small round pebbles, grayish blue and vermilion and white, lying at the bottom of water whose brightness seemed still to harbor the midday light; the fine sand that swirled upward, clouding it ever so slightly; and the faint shiver that ran over the surface of the water--was just as I'd seen it twenty years before; a certainty, born of longing yet to myself, at least, utterly convincing, that the water now welling up so ceaselessly was exactly the same water that had welled up and flowed away in those days. And the same certainty developed directly into a feeling that the "I" bending down there now was not the child who had once bent his bare knees there, that there was no continuity, no consistency between the two "I's," that the "I" now bending down there was a remote stranger. The present "I" had lost all true identity. Nothing, either within me or without, offered any hope of recovery.
Kenzaburo Oe (Oso, 31 januari 1935)
De Zwitserse dichter en schrijver Kurt Marti werd geboren op 31 januari 1921 in Bern. Hij studeerde twee jaar rechten voordat hij besloot om over te stappen op theologie aan de universwiteiten van Bern en Basel. In 1950 werd hij predikant in Niederlenz, in 1961 in Bern. Sinds 1983 is hij zelfstandig schrijver.
Eine Leichenrede
als sie mit zwanzig ein kind erwartete wurde ihr heirat befohlen
als sie geheiratet hatte wurde ihr verzicht auf alle studienpläne befohlen
als sie mit dreißig noch unternehmungslust zeigte wurde ihr dienst im hause befohlen
als sie mit vierzig noch einmal zu leben versuchte wurde ihr anstand und tugend befohlen als sie mit fünfzig verbraucht und enttäuscht war zog ihr mann zu einer jüngeren frau
liebe gemeinde wir befehlen zu viel wir gehorchen zu viel wir leben zu wenig
Constance Walker, the little fool, was not wearing her glasses again, as if everyone in the club didnt know she couldnt see across the table without them. She was known on the stag line as a girl who would give you a dance; she was at Smith, and was a good student. She had a lovely figure, especially her breasts, and she was a passionate little thing who wasnt homely but was plain and, if she only knew it, didnt look well without her glasses. She was so eager to please that when a young man would cut in on her, he got the full benefit of her breasts and the rest of her body. The young men were fond of saying, before leaving to cut in on Constance, Guess Ill go get a work-out. The curious thing about her was that four of the young men had had work-outs with her off the dance floor, and as a result Constance was not a virgin; yet the young men felt so ashamed of themselves for yielding to a lure that they could not understand, in a girl who was accepted as not attractive, that they never exchanged information as to Constance Walkers sex life, and she was reputed to be chaste.
Zane Gray, Anthony Winkler Prins, Maria Elisa Belpaire, Jean de Crèvecoeur
De Amerikaanse schrijver Zane Grey werd geboren op 31 januari 1872 in Zanesville, Ohio. Hij volgde een opleiding tot tandarts en werkte ook in dat beroep. Nadat hij tijdens reizen het Amerikaanse westen had leren kennen begon hij zich voor deze regio en de geschiedenis ervan te interesseren. In 1910 verscheen zijn roman Heritage of the Desert die meteen een bestseller werd. Daarna volgde het ene succes op het andere. Grey schreef meer dan negentig boeken, waarvan ruim 27 miljoen exemplaren verkocht werden.
Uit: Riders of the Purple Sage
A sharp clip-clop of iron-shod hoofs deadened and died away, and clouds of yellow dust drifted from under the cottonwoods out over the sage. Jane Withersteen gazed down the wide purple slope with dreamy and troubled eyes. A rider had just left her and it was his message that held her thoughtful and almost sad, awaiting the churchmen who were coming to resent and attack her right to befriend a Gentile. She wondered if the unrest and strife that had lately come to the little village of Cottonwoods was to involve her. And then she sighed, remembering that her father had founded this remotest border settlement of southern Utah and that he had left it to her. She owned all the ground and many of the cottages. Withersteen House was hers, and the great ranch, with its thousands of cattle, and the swiftest horses of the sage. To her belonged Amber Spring, the water which gave verdure and beauty to the village and made living possible on that wild purple upland waste. She could not escape being involved by whatever befell Cottonwoods. That year, 1871, had marked a change which had been gradually coming in the lives of the peace-loving Mormons of the border. Glaze-Stone Bridge-Sterling, villages to the north, had risen against the invasion of Gentile settlers and the forays of rustlers. There had been opposition to the one and fighting with the other. And now Cottonwoods had begun to wake and bestir itself and grow hard. Jane prayed that the tranquillity and sweetness of her life would not be permanently disrupted. She meant to do so much more for her people than she had done. She wanted the sleepy quiet pastoral days to last always. Trouble between the Mormons and the Gentiles of the community would make her unhappy. She was Mormon-born, and she was a friend to poor and unfortunate Gentiles. She wished only to go on doing good and being happy. And she thought of what that great ranch meant to her. She loved it all-the grove of cottonwoods, the old stone house, the amber-tinted water, and the droves of shaggy, dusty horses and mustangs, the sleek, clean-limbed, blooded racers, and the browsing herds of cattle and the lean, sun-browned riders of the sage.
Wild en woest en ledig Was het ruwe veen, Slechts de heide vlocht er Kransen overheen. Boog zich over d'oevers Van de bruine plas En verborg de diepte Van het zwart moeras.
Zie, daar nad'ren mannen Met een ijz'ren wil. Aan de zoom dier poelen Staan zij peinzend stil. Broeders op ten strijde, Op, de band geslaakt, Die de schatten kluistert Door 't moeras bewaakt. Ja zij hebben moedig D' eed'le strijd volbracht En een schat verworven Voor het nageslacht. Hunne namen blinken Met ondoofb're glans En wij vlechten juichend hun een heidekrans.
Anthony Winkler Prins (31 januari 1817 4 januari 1908)
Conscience is de schrijver, de dichter van 't volk, leeft en voelt met 't Vlaamsche volk in 't verleden en in 't heden, zoekt het te veredelen, op te beuren, te begeesteren voor alle verhevene zaken - godsdienst, vaderlandsliefde, verkleefdheid aan den huiselijken haard. Gelijk alle Vlaamsche schrijvers, heeft hij bijna altijd een zedelijk doelwit in 't oog.
Of Virginie Loveling eigenlijk een ideaal heeft, konden wij niet bepalen.
Waarin dan bestaat hare voortreffelijkheid, waarin haar meesterschap? - Dat zal blijken uit het verder vergelijken der door ons gekozen werken.
In den Loteling draagt de karakterteekening de gewone hoedanigheden van Conscience's talent: zij is breed, eenvoudig; de schrijver werkt meer met algemeene trekken, dan met nauwkeurigheden. Jan is de gewone Kempische jongeling, braaf, godvruchtig, zuiver van zeden. Trien ook is het boerenmeisje, gelijk men er zoo vele treft, gezond van hart en van lichaam, blozend en sterk, gul van gemoed en krachtig van geest. Het is het algemeene type van den Vlaamschen buitenmensch, dat Conscience ons schetst.
Virginie Loveling treedt veel meer in bijzonderheden, ontwikkelt hare karakters, schept veel uitvoeriger typen. Daar wint zij het stellig over Conscience. Met vaste hand teekent zij hare personnaadjes; hare greep is krachtig, manhaftig; niets wordt in het nevelachtige gelaten; de omlijning is scherp, nauwkeurig, de zielontleding fijn en getrouw. Dit geldt vooral voor haar meesterwerk: Een dure Eed.
Maria Elisa Belpaire (31 januari 1853 9 juni 1948)
De Amerikaanse schrijver (van Franse afkomst) Michel-Guillaume Jean de Crèvecoeur werd geboren op 31 januari 1735 in Caen. Michel-Guillaume Jean de Crèvecoeur toonde zich in zijn Letters of an American farmer (1782) een bewogen tegenstander van slavernij. Hij maakt niet zo zeer gebruik van redeneringen als wel van sfeertekeningen en anecdoten. Het werk, opgedragen aan abbé Raynal, verscheen in 1784 in een Nederlandse vertaling: Brieven van eenen Amerikaenschen landman van Carlisle in Pennsijlvaniën geschreven aen eenen zijner vrienden in Engeland. In de negende brief tekent hij het schril contrast tussen de vrolijke en rijke bewoners van de aangename stad Charles Town (d.i. Charleston in South Carolina) en de ellendige slavenbevolking in de omstreken van de stad. Het enig recht waarop slavernij en andere misstanden in de wereld berusten, noemt hij het recht van de sterkste.
Uit: Letters from an American Farmer
Who would have thought that because I received you with hospitality and kindness, you should imagine me capable of writing with propriety and perspicuity? Your gratitude misleads your judgment. The knowledge which I acquired from your conversation has amply repaid me for your five weeks' entertainment. I gave you nothing more than what common hospitality dictated; but could any other guest have instructed me as you did? You conducted me, on the map, from one European country to another; told me many extraordinary things of our famed mother-country, of which I knew very little; of its internal navigation, agriculture, arts, manufactures, and trade: you guided me through an extensive maze, and I abundantly profited by the journey; the contrast therefore proves the debt of gratitude to be on my side. The treatment you received at my house proceeded from the warmth of my heart, and from the corresponding sensibility of my wife; what you now desire must flow from a very limited power of mind: the task requires recollection, and a variety of talents which I do not possess. It is true I can describe our American modes of farming, our manners, and peculiar customs, with some degree of propriety, because I have ever attentively studied them; but my knowledge extends no farther. And is this local and unadorned information sufficient to answer all your expectations, and to satisfy your curiosity? I am surprised that in the course of your American travels you should not have found out persons more enlightened and better educated than I am; your predilection excites my wonder much more than my vanity; my share of the latter being confined merely to the neatness of my rural operations.
Jean de Crèvecur( 31 januari 1735 2 november 1813)
Uit het raam van mijn kamer heb ik zicht op het ouderlijk huis van Dick Hillenius (1927-1987). Het is het vierde huis voorbij de brug over de Amsterdamse Singel naar de Wijde Heisteeg aan de buitenzijde van de gracht. Binnen de grenzen van het gebied dat in zijn jeugd zijn territorium zal zijn geweest, bekeek ik zojuist op video Zintuigen zijn de voetjes van de ziel, de mooie film die zijn dochter Brigit Hillenius maakte over het verlies van haar vader en haar zoekend verdergaan daarna. Om te ontsnappen aan een al te geregeld bestaan, om te zien, te horen, te ruiken, te voelen en te proeven greep de sensuele Hillenius elke kans aan om te reizen naar, liefst mensloze, natuur. Zijn dochter reist in zijn voetsporen naar het regenwoud van Madagaskar waarover ze hem zo opgetogen had horen vertellen: het bos vol kameleons, kikkertjes en melancholiek roepende halfapen. Als ze aan de rand van het bos staat, merkt ze dat het haar weinig zegt. Zonder haar vader is het regenwoud ondoordringbaar. Ze beseft hoezeer ze hem mist. Ze besluit naar huis terug te keren en enkele familieleden en zielsverwanten te vragen naar hun band rnet Hillenius. Dat levert een rijk portret op. Vroman leest eigen gedichten en spreekt bevlogen over de kwetsbaarheid van Hillenius. Jaap Hillenius, de neo-illuministische schilder, vertelt over de totstandkoming van het meesterwerk
waaraan hij jaren werkte. Maar het sterfschilderijtje dat hij naar aanleiding van de dood van zijn broer maakte, vindt hij misschien nog wel mooier. Op een zachtaardige manier maakt hij duidelijk dat het niet altijd even gemakkelijk was de jongere broer te zijn van de wat expansieve, soms zelfs overheersende Dick. Uit de woorden van zijn vrouw, Florrie Hillenius-Gehrels, die hij tijdens zijn biologiestudie leerde kennen, blijkt hoezeer ze hem mist, terwijl zijn dood haar in sommige opzichten ook wat meer lucht heeft gegeven.
Of the millions who visit Italy each year, some thousands will return there to liveto spend a season or a year or two. Of these, a few will remain all their lives. If they are painters, writers, or musicians, they will carry on their trade in an ambiance that still esteems the individual effort of art. If they are scholars, they must take their chances in the gladiatorial arena of Italian erudition. Others may develop a career or, more usually, eke out a living with expatriate odd jobs. And there are some who can afford idleness in that peninsula where the cult of leisure flourishes still and where variety and pleasure can fill up many, though not all, days. No longer visitors, never to be natives, these people have arrived without the grim compulsions of migrants or refugees, and they move for the most part easily through the Italian dance, with excursions to their homeland. For a measure of affluence takes, these days, the edge off finalitys blade, and mobility suggestsdelusivelythat every journey is potentially a round trip.
Those of us who, when young, chose to live in the Italy of the postwar decades felt we were doing just that: living more completely among the scenes and sentiments of a humanism the New World could not provide. The Italian admixture of immediacy and continuity, of the long perspective and the intensely personal, was then reasserting itself after years of eclipse. It was a time not of affluence but of renewal, and Italy again offered to travelers her antique genius for human relationsa tact, an expansiveness never quite without form. One was drawn, too, by beauty that owed as much to centuried endurance as to the luminosity of art and which seemed, then, to create an equilibrium as lasting as natures. Like the historian Jakob Burckhardt, we felt all this was ours by right of admiration.
Adelbert von Chamisso (30 januari 1781 - 21 augustus 1838)
De Engelse dichter Les Barker werd op 30 januari 1947 geboren in Manchester. Hij volgde een opleiding tot accountant voordat zijn schrijverstalent werd ontdekt. Barker is vooral bekend om zijn komische teksten en nonsensgedichten. Hij trad eerst alleen op, maar later met de The Mrs Ackroyd Band. Gespeeld werd o.a. in Hongkong, Australië, Nieuw Zeeland, de VS en Canada. Er zijn meer dan 75 titels van Barker verschenen.
The Road To Tomorrow
Tune: Boithrin bui (the yellow road)
The road to tomorrow's a hard road to take;
It may lead us through sorrow for foolishness' sake;
And it twists and it turns, at first left and then right,
And there's many are lost in the darkness of night.
They stray from the path on the way through the trees,
For they think they may wander wherever they please,
But the road to temptation's down there in the wood
And it won't always lead you the way that it should.
The road out of evening that leads to the dawn
Can bless you with burdens that need to be borne;
For at sunset, the emptiest head may depart
And arrive the next morning the heaviest heart.
For which road's the right one? The wise cannot say,
Though both foolish and wise walk the distance each day;
For there's signposts to read, sage advice you may take
And there's fools you may heed and wrong turnings to make.
The road to tomorrow is one I know well
For I've walked it to heaven and walked it to hell;
I've walked it both happy and sad as can be
And I wonder if you'd care to walk it with me;
The road through the night to the morning is wide
So two may walk down it to dawn, side by side;
So come with me now down that road, hand in hand;
Let's be lovers forever in morning's bright land;
We'll be lovers forever in morning's bright land.
Les Barker (Manchester, 30 januari 1947)
De Amerikaanse schrijver Michael Anthony Dorris werd geboren op 30 januari 1945 in Louisville, Kentucky. Hij behaalde een BA aan de Georgetown University in 1967 en een M.Phil. van Yale University in 1970. In 1971 werd hij de eerste ongetrouwde Amerikaan die een kind adopteerde. De drie jaar oude Lakota jongen Reynold Abel leed aan een alcohol syndroom, omdat zijn moeder tijdens de zwangerschap had gedronken. Morris schreef er zijn beroemdste boeken over The Broken Cord (1989). Voor het boek kreeg hij de National Book Critics Circle Award for General Nonfiction. In 1987 verscheen zijn roman A Yellow Raft in Blue Water (1987). In 1991 werd Reynold Abel gedood bij een autoongeluk. Dorris pleegde in 1997 zelfmoord.
Uit: Cloud Chamber
When I was still Rose Mannion and had the full use of myself, I was a force to behold. My hair's fine blackness was my signature, the legacy of a shipwrecked Spaniard off the Armada who washed onto Connemara and arrived, bedraggled and desperate, at the cottage door of some love-starved great-grandmother. In every generation that followed, it is said, there is but one like me. My mother used to call my mane a rain of Moorish silk as she brushed two hundred strokes before prayers. Never cut since birth, each wisp that pulled free she collected and worked into a dark snake she scored inside a wooden box. Now, ever since that terrible night, its lengthening coil I wind within a salver of Galway crystal, my constant souvenir of destruction. In the milky glow of lamplight it shifts and expands through the engraved cuts like a Hydra with many faces, each one of them Gerry Lynch.
What was there, back then, not to love about Gerry Lynch? It's true, I was a girl in the habit of measuring each person new to me by a tabulation of their natural imperfections: this one had too short an upper lip, that one unfortunate hair. This one was marred by the heaviness of the upper arm, that one by the gap of a missing tooth -- the easier to place them the next time we met. But Gerry Lynch broke the mold.
You even had to adore his flaws. Too quick with the compliments, and those, too expansive to be absorbed without a shading of doubt. A tendency to sometimes withdraw into the depths of himself while feigning to listen politely. A furtiveness, hesitancy, better describes it, and at the late-night meetings, when his turn to speak arrived, he once or twice in his enthusiasm seemed just that much off -- brasher than need be, almost as if he took personally the injury that united us all in our resolve to remedy. An occasional bout of silliness, a touch boyish in a grown man.
But if these trifles be the beads on his Sorrowful Mysteries, think only of the Joyful, the Glorious! His devotion to the Cause. His bow-head humility at the Communion rail. His gait, so bouncing with natural exuberancy that who could fail to follow where he led? His clean town-smell, warm days and chill. The tenor voice that pulled the heart tight as the cross-stitch of a doubled thread. And for the Hail Holy Queen: that song he made up, that darling brave ballad that bore my name. He sang it to all who'd listen, his eyes twinkling merry except when he'd glance into the crowd my way, and then, so serious that everyone but us two faded into nothing. I could not meet his eyes, and still draw breath.
The runner sprinted down the paved road, his heart pounding with fear. Although his feet were bleeding, he dared not stop. He looked back. His eyes widened in terror. He stumbled, fought for balance, and pushed on. He had to warn the clan. A Dark Lord was coming. Ahoté could not help his forbidden thoughts. There sat beautiful Hoshi'tiwa, just a hundred paces from where he stood at the Memory Wall, radiant in the sunshine as she spun cotton ribbons for her bridal costume. She looked so happy in front of her small adobe house, shaded by cottonwood trees, with the fresh stream trickling nearby. All she had been able to talk about was the coming wedding day. But all Ahoté could think about was the wedding night. His father pinched him. Under the elders tutelage, eighteen-year-old Ahoté was reciting the clan history, using the pictographs painted on the wall as a guide. Each symbol represented a major event in the past. And as there were too many events recorded on the Memory Wall symbolized by spirals, animals, people, lightning strikes for the clan to remember, it was the job of one man, He Who Links People. This was the sacred calling to which young Ahoté was apprenticed and upon which he must concentrate. But his mind was wandering. His father scowled. Takei did not understand the boys lovesick state. When Takei had wed, years ago, a girl chosen by his parents, he had done his duty, begetting her with many children. He had never wasted his time in moony-eyed daydreaming and sexual fantasies. Sex was for creating children, not for idle amusement. If Takei had ever taken pleasure in the intimate act, he could not recall it.
Ich weiß, daß man mich eines Tages braucht. Soll ich dann sagen, wenn sie suchend kommen -: "Was war es noch, was uns die Flut genommen?" Auch ich bin in Vergessenheit getaucht?
Schlimm ist die Welt versandet und verschlammt. Seht auf den Straßen die Gesichter doch; die alten süßen Formen sind es noch, nur alles ausgelöscht, was sie entflammt.
Man geht umher wie auf dem Meeresgrunde von Flut betäubt, bleibt stehen um zu lauschen: Ist das das Leben? Wirklich? Ach, wir Armen!
Und dämmert weiter. Niemand weiß die Kunde. Was war es noch? Man hört die Not nur rauschen. Ist das der Mensch? Haben wir doch Erbarmen.
Der Abfall
Sie saßen bei Tisch. Da ging ich heimlich fort. Nur meinen Namen ließ ich ihnen dort. Der saß auf meinem gewohnten Platz und sollte antworten; jedem, was er hören wollte. Denn das genügte wohl, und es wäre nie aufgekommen, wenn er nicht vergaß zu lachen. Als sie wieder lachten, fraß ihr Lachen dort sich, wo er nicht mehr saß, ins Leere.
Was sie mit meinem Namen machten, als sie es merkten, und was sonst geschah? Sie saßen bei Tisch und sitzen jetzt noch da. Vielleicht daß sie nur etwas lauter lachten. Wie ich sie kenne, dachte keiner durch die Lücke seiner Unsterblichkeit hinter mir her ins Namenlose. - Weitab ihrem Glücke steh ich und höre sie nicht mehr.
Hans Erich Nossack (30 januari 1901 2 november 1977)
Uit: Truth and Justice (Vertaald door Alan Trei and Inna Feldbach)
"Don't give me anything, master," said Jaagup, "or else you might start thinking about lowering my pay because you get the idea that I can't work well on an empty stomach."
But Jaagup worked himself to exhaustion, and on that score Andres had nothing to grumble about. And on Saturday night and Sunday he was just as indefatigable, going to village dances and parties. It was easy to see why, since he was the best concertina player in the area and so was always invited and welcomed. Nights he rambled about in the villages and knew where all the maids and farmer's daughters were sleeping, and with whom. But he himself had no time for those secret games and whispers. Not because no one wanted him even farmer's daughters wouldn't have refused him but because Jaagup was a dreamer who yearned for something unexplained and distant.
Often he stopped for a moment, by the gate or in the middle of the high field, and gazed at the lonely farms scattered about in the bogs, the sails of windmills showing here and there, the faraway bright white buildings of the manor, the marshes, bogs and copses which in the distance blended together and became the blue rim of the sky.
But each time, his eyes halted on two high wooded areas sheltering some gray buildings. At this distance, it was impossible to say what they were.
In fact there was a village there, with a farm called Põlluotsa where there was a daughter named Roosi. Jaagup thought she was the most beautiful girl he had ever seen. Two years ago he had worked on the farm and since then hadn't been able to forget Roosi. It was because of her he had bought the concertina and learned to play it. He wanted to be something special in her eyes.
When people were dancing they felt that Jaagup was playing for them. But he wasn't. Jaagup thought only of Roosi and was playing for her. Even at Robber's Rise, on the garden steps, by the gate, along the field edges, or sitting on a stone, his mind was filled with Roosi.
For a while Leena thought he was playing for her. But finally one day she learned the truth, because Jaagup himself told her, when his heart was so filled with love that he couldn't contain it any more. Mari, the mistress, learned about Jaagup's great happiness in the same way. The boy would have told Andres about it too, if he had shown any interest in such things.
Anton Hansen Tammsaare (30 januari 1878 1 maart 1940)
Walter Savage Landor (30 januari 1775 17 september 1864)
Portret door William Fisher
De Zwitserse schrijver Franz von Sonnenfeld (eig. Johann Girr) werd op 30 januari 1821 in Witterswil geboren. Hij bezocht de kantonschool in Solothurn en studeerde filosofie in Duitsland om tenslotyte in Jena te promoveren. Von Sonnenfeld wasd politiek aktief en had daardoor moeilijkheden ergens een aanstelling te vinden. In zijn literaire werk schilderde hij de wereldlijke en kerkelijke gebruiken uit zijn geboortestreek, het Schwarzbubenland. Politiek gezien vertegenwoordigde hij een verlicht liberalisme. Dat belette hem echter niet om over de gebruiken die hij als verouderd bestreed juist uitvoerig, beeldend en met warmte te schrijven.
Uit: Pater Severin
Die älteren Leute aus der Umgebung van Basel, mögen sie im Laufenthal oder Frickthal, im Schwarzbubenland oder im Oberamt Säckingen, im Psirdteramt oder in der Gegend von Landser wohnen, erinnern sich gewiß noch mit Freude des Paters Severin, dieses lustigen, witzigen Kapuziners, der, wo er hinkam, irgend ein heiteres, lachendes Andenken hinterlassen hat. Wir brauchen das Kloster nicht zu nennen, wo die rosenfarbige Laune des braunkuttigen Mannes jahrelang geblüht die geneigten Leser kennen es schon!
Die Iugend des Pater Severin siel in jene Zeit, wo die Nachklänge der konfessionellen Unionsbestrebungen den Katholizismus viel milder gestimmt hatten, als wir ihn heutzutage antreffen. Namentlich fand man damals in hen Klöstern nicht selten Männer, die mit dem weltlichen Kleid keineswegs eine heitere Weltund Lebensanschauung abgelegt hatten und in Sachen der Kirche und Theologie zuweilen Fünfe grad sein ließen. Auch in dem Kloster, in welches unser Pater nach seinem Noviziat zuerst verfetzt wurde, herrschte dieser weltmännisch heitere Geist, der hier noch besonders durch den guten Wein, welcher in der Umgegend des Klosters und dem benachbarten Elsaß wächst und den Herren Patres im Herbst immer massenweise zugefahren wird, fortwährend grün erhalten wurde. Nach der gewöhnlich mehr fetten als appetitliche,i Mahlzeit sah man in ihren Händen eher die Spielkarten als das Brevier oder tummelten sie sich lieber auf dem schattigen Kegelplah ihres hochummauerten Gartens als in dem Chor der dunkeln Kirche. An zeitweiligen größeren Mahlzeiten, zu denen jeweilen Bekannte der Umgegend oder nicht ohne schalkhafte Absicht reiche Partikulare geladen wurden, von denen man wußte, daß es in Bezug auf Qualität und Quantität des Weins in ihrem Keller gut bestellt war, fehlte es nicht, und die Gäste wetteiferten dann stets in Herbeischaffung eines Stoffes, der fowohl durch feine Güte, als die Unuersiegbarkeit des Vorrathes geeignet sein sollte, nach links und rechts einen gehörigen Hieb" auszutheilen. Wer bei solchen Anlässen in das Refektorinm unferes Kapuzinerklosters trat, bemerkte zwar um die Häupter au dem hufeisenförmigen Tisch keinen Heiligenschein, aber wenn die Sonne noch hoch am Himmel stand, strahlte ihr Antlitz schon in der purpurrothen Glorie des Vollmonds und hatte sich in die Falten der unbändigsten Heiterkeit gelegt.
Franz von Sonnenfeld (30 januari 1821 5 maart 1888)
Uit:Liebesgeschichten (Ein Unglück,Vertaald door Vera Bischitzky, Kay Borowsk e.a.)
Sofja Petrowna, die Frau des Notars Lubjanzew, eine hübsche junge Dame von etwa fünfundzwanzig Jahren, ging mit ihrem Sommerhausnachbarn, dem vereidigten Rechtsanwalt Iljin, langsam den Waldweg entlang. Es war fünf Uhr abends. Über dem Waldweg ballten sich weiße Flaumwolken; hier und da linsten Fetzen hellblauen Himmels darunter hervor. Die Wolken standen unbeweglich, als klammerten sie sich an die Wipfel der hohen alten Kiefern. Es war still und schwül.
Den Weg kreuzte in der Ferne ein niedriger Eisenbahndamm, über den aus unerfindlichen Gründen gerade ein Posten mit Gewehr schritt. Gleich hinter dem Damm schimmerte weiß eine große sechskuppelige Kirche mit verrostetem Dach
»Ich hatte nicht erwartet, Ihnen hier zu begegnen«, sagte Sofja Petrowna, blickte zur Erde und berührte mit ihrer Schirmspitze das Laub vom Vorjahr, »bin aber froh, daß ich Sie getroffen habe. Ich muß ernsthaft und endgültig mit Ihnen reden. Ich bitte Sie, Iwan Michailowitsch, wenn Sie mich wirklich lieben und ehren, dann hören Sie auf, mich zu verfolgen.
Sie folgen mir wie ein Schatten, sehen mich ewig mit unguten Blicken an, erklären mir Ihre Liebe, schreiben seltsame Briefe und und ich weiß nicht, wann das je aufhören soll! Wozu das alles bloß, mein Gott?« Iljin schwieg. Sofja Petrowna ging ein paar Schritte weiter und fuhr fort: »Und diese krasse Veränderung in Ihnen ist vor etwa drei bis vier Wochen eingetreten, nachdem wir seit fünf Jahren miteinander bekannt sind. Ich erkenne Sie nicht wieder, Iwan Michailowitsch!«
Sofja Petrowna warf von der Seite einen Blick auf ihren Begleiter. Er schaute angespannt, blinzelnd, auf die Flaumwolken. Sein Gesicht drückte Groll, Eigensinn und Geistesabwesenheit aus, wie bei einem Menschen, der leidet und sich dabei noch Unsinn anhören muß.
»Es ist schon erstaunlich, daß Sie das nicht selbst begreifen können!« fuhr die Lubjanzewa achselzuckend fort. »So verstehen Sie doch, daß Sie kein ganz anständiges Spiel spielen. Ich bin verheiratet, liebe und ehre meinen Mann habe eine Tochter Gilt Ihnen denn das alles gar nichts? Außerdem wissen Sie als alter Bekannter doch genau, wie ich über die Familie denke über die Grundlagen der Familie überhaupt «
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier Zo maar drijven na 't vliegen in de wolken drijf je hier Met je kleuren die vervagen zonder zoeken, zonder vragen Eindelijk voor altijd rusten met de bloemen die je kuste Geuren die je hebt geweten Alles kan je nu vergeten Op het water wieg je heen en weer
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier Als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht Als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht Wil ik sterven op het water maar dat is een zorg van later Ik wil nu als vlinder vliegen op de bloemenblaadren wiegen
Maar zo hoog kan ik niet komen Dus ik vlieg maar in mijn dromen Altijd ben ik voor het leven op de vlucht Als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht Om te leven, dacht ik, je zou een vlinder moeten zijn Om te vliegen heel ver weg van alle leed en alle pijn
Maar ik heb niet langer hinder van jaloers zijn op een vlinder Als zelfs vlinders moeten sterven Laat ik niet mijn vreugd bederven Ik kan zonder vliegen leven Wat zal ik nog langer geven Om een vlinder die verdronken is in mij
Om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn
Lennaert Nijgh (29 januari 1945 - 28 november 2002)
Uit: Romain Rolland. Journal des années de guerre (1914-1919)
NOTEBOOK I (July 31-October 6, 1914)
Vevey, Hotel Mooser.
July 31, 1914, 3.30 p.m. A telegram from the Federal Council posted up at Vevey Station announces "general -mobilization in Russia and state of war proclaimed in Germany."
Today is one of the finest days of the year. The evening is wonderful. The mountains float in a light, luminous, bluish haze; the moonlight spreads a stream of molten red gold over the lake from the Savoy shore between Bouvert and Saint Gingolph, to Vevey. The air is delightful, the night is bathed in the scent of wistaria and the stars are shining with a pure radiance. It is in this divine peace and this tender beauty that the peoples of Europe are beginning the great slaughter.2
In his notes on October 1, Romain Rolland quotes a passage from his letter to Louis Gillet3 in answer to his letter which was imbued with hatred for the Germans.
"... For two months I have been In the mo-tionless centre of a raging whirlwind. Everything reaches us here from all points of Europe, all the furies and all the fevers---- Oh, you have no idea of the state of the German people! If you knew it the situation would seem to you much more tragic. They know nothing of France, but you know nothing of Germany either.... A France of 1792 is faced by a Germany of 1813 which thinks it is fighting for the liberty of the world just as we think we are.... As for the vandalism of her armies, she knows nothing of them; she knows only of the dum-dum bullets and the Belgian atrocities (the atrocities of the Belgians!). It is impossible to pierce the wall of false news reports. 'Rheims, Louvain ... calumnies of the Allied press!...' You would never be able to convince my old Schulz!4 Poor old chap, when he gets to know! No, my friend, do not let yourself be infected by the contagion of vengeance and hatred. Try and lock up in a cage, if you can, the General Staff, the Junkers and the princes. Delivered from those beasts of prey, Germany will recover her health...."
Romain Rolland (29 januari 1866 30 december 1944) Hier met Ghandi in 1931
Uit: Primeval and Other Times (Vertaald door Antonia Lloyd-Jones)
Primeval is the place at the centre of the universe.
To walk at a brisk pace across Primeval from north to south would take an hour, and the same from east to west. And if someone wanted to go right round Primeval, at a slow pace, taking a careful, considered look at everything, it would take him a whole day, from morning to evening.
To the north the border of Primeval is the road from Taszów to Kielce, busy and dangerous, because it arouses the anxiety of travel. The Archangel Raphael protects this border.
To the south the town of Jeszkotle marks the border, with its church, old people's home and low-rise tenements surrounding a muddy marketplace. The town presents a threat because it arouses the desire to possess and be possessed. The Archangel Gabriel guards Primeval on the town side.
From south to north, from Jeszkotle to the Kielce road runs the Highway, with Primeval lying on either side of it.
On the western border of Primeval there are wet riverside meadows, a bit of forest, and a manor house. Next to the manor house there's a stud farm, where a single horse costs as much as the whole of Primeval. The horses belong to the Squire, and the meadows to the parish priest. The danger on the western border is of sinking into conceit. The Archangel Michael guards this border.
To the east the border of Primeval is the White River, which separates its territory from Taszów's. Then the White River turns towards a mill, while the border runs on alone, through common land, between alder bushes. The danger on this side is foolishness, arising from a desire to be too clever. Here the Archangel Uriel guards the border.
At the centre of Primeval God has raised a large hill, onto which each summer the maybugs swarm down, so people have named it Maybug Hill. For it is God's business to create, and people's business to name.
From the north-west the Black River runs south, joining the White River below the mill. The Black River is deep and dark. It flows through the forest, and the forest reflects its shaggy face in it. Dry leaves sail along the Black River, and careless insects fight for life in its eddies. The Black River tangles with tree roots and washes away at the forest. Sometimes whirlpools form on its dark surface, for the river can be angry and unbridled. Every year in late spring it spills onto the priest's meadows and basks there in the sunshine, letting the frogs multiply by the thousand. The priest battles with it all summer, and every year it benignly lets itself be sent back to its course towards the end of July.
The brass plate set in the stone over her grave next to William's in the chancel of Holy Trinity Church Stratford tells us that Ann Shakespeare 'departed this life on the sixth day of August 1623 being of the age of 67 years'. We have no evidence to corroborate this information. If the funeral plate is correct she was born in 1556, eight years before her husband. Engravers do make mistakes; the figures 1 and 7 are easily confounded in the calligraphy of 1623, but as all Ann's family was baptised at Holy Trinity, where the registers began to be kept in obedience to the royal edict of 1558, we must conclude that she was born before the register began to be kept, and not afterwards. So 1556 it is.
Our best evidence that Agnes Hathaway alias Gardner of Shottery is the woman who married Will Shakespeare in 1582 is the will made in 1601 by her father's shepherd Thomas Whittington. Whittington is identified in Richard Hathaway's will: 'I owe unto Thomas Whittington my shepherd four pounds six shillings eight pence.' Twenty years on, when he made his will in 1601, Whittington identified Ann as Shakespeare's wife:
Item I give and bequeath unto the poor people of Stratford forty shillings that is in the hand of AnnShakespeare wife unto Mr William Shakespeare and is due debt unto me being paid to mine executor by the said William Shakespeare or his assigns according to the true meaning of this my will.
The Hathaway family house is supposed to be the one that is now known as Ann Hathaway's Cottage, though indeed it was never hers. This twelve-roomed farmhouse, known to the Hathaway family, if not to the bardolatrous public, as Hewlands Farm, is built on stone foundations, of timber-framed wattle-and-daub.
Die Musik ist mies. Neuerscheinungen, ja, von vor 4 Jahren. Warum ich auch ohne meine Freundinnen hierher komme, ist mir nicht klar. Wie gut, daß ich die ein oder andere Bekannte treffe. Gähn, gähn, was erzählen die? Immer das gleiche. Bedeutungsloses Geschwafel. Warum bin ich nur hergekommen?
Am Rande der Tanzfläche stehen. Hundert Gesichter. Vertraut aus vielen Nächten. Nasen, Münder, Augen. Puzzlestücke, die zusammenzusetzen ich heute keine Lust habe. Langeweile kriecht über meine Füße und schlingt sich an meinen Beinen herauf wie Efeu. Hat diese Nacht denn kein Satingewand, das ich sonst so oft spüre?
Dieser Raum ist häßlich, häßlich. Stahlträger. Nackte Wände.
Doch plötzlich wird in der Nähe der Tür ein Licht angeknipst. Da bist du ja endlich. Fast hätte ich dich nicht mehr erwartet. Dein Gesicht, das ich nicht zusammensetzen muß, das immer ganz ist.
Das Gefühl dauert länger als der Augenblick.
Blick. Augen. Ein helles Erkennen in deinen. Du leuchtest mich an. Dieser kurze Moment des Zögerns, des leichten Nickens. Ein weißglühender Ball, quer durch den Raum. Treffer. Wie jedes Mal.
Bist du betrunken? fragt mich eine, die mich am schnellsten zum Gähnen bringt.
Erstaunlich. Ohne ein einziges Glas Bier angerührt zu haben, fühle ich wie du den Boden schwanken machst.
Das Gefühl dauert länger als unser Augenblick.
Das Efeu um meine Beine welkt dahin.
Dieser Raum. Mit einem Male ist er nicht mehr so grau, nicht mehr so unerträglich wie vor wenigen Minuten noch. Vielleicht liegt da sogar eine verborgene Schönheit. Ein verwunschener Festsaal womöglich. Mit unsichtbarem Glanz, der nur hindurchschimmert, wo du stehst und mit den Füßen wippst.
Was für ein scheußliches Licht machen die heute! ruft eine. Rot. Blau. Grün. Ganz seekrank sehen alle aus. Alle? Wie machst du das? Samtene Schatten auf deinem Gesicht. Am Rande der Tanzfläche stehen. Gefesselt durch unsere Gläser, schaukeln wir unsere Zigaretten. Und so übel sind die alten Songs gar nicht. Am besten die, deren Texte du kennst und singst und sprichst und neu erfindest.
1993 begann mein Zweites Leben. Die Flucht und das Frauenhaus lagen hinter mir. Ali Riza, die Liebe meines Lebens, und ich hatten geheiratet, und ich trug sein Kind unter meinem Herzen. Meine beiden großen Kinder, Hayati Lind Selda, waren bei mir, und wir hatten eine Bleibe gefunden. Die Wohnung war zwar klein und bescheiden, aber wir waren zusammen. Das war die Hauptsache. Dann wurde meine jüngste Tochter Alisya geboren, und mein Glück hätte perfekt sein müssen. Aber das war es nicht. Denn immer wieder fiel ich in ein Loch, und die Geister der Vergangenheit kamen zurück. Das erlebte Leid waberte unter der Oberfläche. Die traumatischen Erlebnisse meiner Vergangenheit, die Zwangsehe, die Versklavung und Entmündigung durch meine Eltern, die Flucht und schließlich die schmerzliche Trennung von meiner Familie holten mich immer wieder ein. Manchmal habe ich stundenlang nur vor mich hingestarrt, dann wieder Stunde um Stunde geweint. Ich weiß nicht, was ohne Ali passiert wäre. Immer hat er mir zugehört, immer war er für mich da. Wieder und wieder ging er die schmerzlichen Erinnerungen mit mir durch, nahm mich in den Arm und tröstete mich. Wie selbstverständlich übernahm er die Aufgaben in Haus und Familie, kümmerte sich rührend um seine kleine Tochter und bemutterte meine beiden großen Kinder, als seien es seine eigenen. Ohne ihn wäre ich verloren gewesen. Dann kam die Wende. Eines Tages brachte er mir eine alte Schreibmaschine vom Flohmarkt mit. Er stellte sie vor mir auf den Tisch und sagte: »Schreib es auf, schreib alles auf!« Aber das war nicht so einfach, denn ich spürte eine Hemmschwelle - wie sollte ich meine persönliche und intime Geschichte der Öffentlichkeit preisgeben? Gleichzeitig sagte mir eine innere Stimme, dass es gut tun würde, sich alles von der Seele zu schreiben. So begann ich - zunächst planlos - die Seiten zu füllen. Immer wieder ging ich zurück in die Vergangenheit, erlebte das Unfassbare erneut. Während ich schrieb, wurde mir die emotionale Abhängigkeit von meiner Fanlilie bewusst, wurde mir klar, wie sehr sie mich geprägt hatte. Ich musste mich von ihr trennen.
Seine Zimmer gehen auf die Mülltonnen im Hof und haben weder Licht noch Luft, während unsere Zimmer auf die Straße gehen und den ganzen Tag schön hell sind. Allerdings liegt uns gegenüber das städtische Gefängnis, so daß unsere Zimmer auf die lange und eintönige Gefängnisfassade mit den vergitterten Fenstern gehen, hinter denen schon früh die Lichter ausgelöscht werden. Was in den Zellen geschieht, wissen wir nicht, wir stellen es uns aber manchmal vor. Kurz: Unsere Zimmer sind hoch und hell, wenn auch nicht modern, so daß meine arme Frau jeden Freitag die Dielen scheuern muß. Der Opernsänger ist während unserer Abwesenheit in die anderen, natürlich viel kleineren Zimmer gezogen, doch hat er, wie wir sehen, alle Spuren seines Einzugs beseitigt, alles ist noch schön ordentlich. Er scheint ein stiller Mensch zu sein, wir können ihn nicht hören, auch als wir beim Betreten des Korridors laut: Guten Abend, Herr Popper! sagen. Diese Stille ist wichtig, weil ich in meiner Wohnung viel Ruhe haben muß. Zum Komponieren, meine ich, zum Hineinhorchen in mich selber. Am anderen Morgen wir haben bei dem Gedanken, daß nun ein anderer in Kaspars Zimmer ist, eine unruhige Nacht verbracht hören wir, wir haben uns in dem Sänger getäuscht, er ist gar nicht so still. Zwar geht er abends früh ins Bett, ist dafür aber auch früh munter. (Während wir nie vor Mitternacht ins Bett kommen und lange schlafen möchten.) Und geht, nachdem er seine Toilette im Korridor benutzt und kräftig gezogen hat, in seinem Wohnzimmer auf und ab, um, denke ich, bei offenem Fenster seine Atemübungen zu machen. Da schläft meine junge Frau, der man selbst im Schlaf die Trauer um Kaspar ansieht, noch, doch da fängt er zu singen an, meine Frau ist sofort wach. Was ist das, fragt sie und schrickt zusammen. Das ist er, sage ich und setze mich auf. Aber er ist ja tot, sagt meine Frau, die noch halb schläft und meint, daß, weil das Geräusch aus Kaspars Zimmer kommt, es sein Geräusch sein müßte. Nicht Kaspar, sage ich, mit dem kann man, wie es in einem ausländischen Sprichwort heißt, keinen Zaun mehr stützen. Er sang ja auch nicht viel. Es ist der andere, der Opernsänger, der nun in seinem Zimmer wohnt und nun das Fenster wieder geschlossen hat und an Kaspars Klavier sitzt und sich selbst begleitet. Aber meine Frau versteht das nicht, sie ist noch halb im Schlaf. Sie glaubt, Kaspar ist wieder da und hat sich an sein Klavier gesetzt und singt zu uns herüber.
This desperately tilted plane of land, our island, Toppling from its gaunt sea-rooted pillar, Slanted ever more definitely toward the sea-floor, Toward that bottomless rift in the floor of Mona Passage, Slipping, sliding, creeping, ever more surely This doomed beloved rock edging inch by inch with the earthquakes Toward implacable disaster, Some day will lurch, will plunge, the long tension ended, And the ceibas and the yellow fortress and the lizards and the market-place, The wild beauty of mountain cliffs hung with blue morning-glories, Immaculate cane-fields and the cool breath of coffee-groves, Thatched hovels and trolley cars and Ponce de Leon's palace, Flame-trees and tree-ferns and frail white orchises, My love and your pride, All, all will lie in crushed indeterminate wreckage for a thousand thousand years In the crevasse beneath the floor of Mona Passage, With aeons of sea creatures moving lightly through the heavy masses of water Far above the shattered nameless shards That in 1930 were you and I And flame-trees and Porto Rico.
Wenn der Mensch nicht immer etwas hat, das ihm lieber ist als das Leben, wird das Leben selbst bald sehr alltäglich und schal. Jeder soll etwas mit dem ganzen Feuer seiner Natur ergreifen und daran hangen wie an dem Heiligsten des Denkbaren. Der Dichter glüht für sein Ideal, der Künstler mit ihm für das Höchste der Kunst, der Enthusiast für das Heilig-Mystische, der Philosoph für sein Gedankensystem, der Krieger für fleckenlose Soldatenehre, der Patriot für das Vaterland, der Weltbürger für allgemeines Wohl, der wahrhaft gute Mann für die Tugend. Die weise Ordnung der Dinge ist, daß alles Schöne und Gute endlich in einem Zwecke zusammentrifft. Jeder trägt seine Forderungen in die Wirklichkeit um sich her und mißt diese gebieterisch mit jenen; und mit Recht, wenn diese Forderungen aus der Tiefe der reinen, bessern Natur geschöpft sind. Wenn die Jämmerlichkeit rund umher ihnen durchaus in gar nichts entspricht, zieht er sich einsam in das innere Heiligthum seines Wesens zurück und lebt für andere Zeiten und bessere Menschen; wenigstens schmeichelt ihm damit sein Stolz. Dieses Streben nach dem Bessern und diese Einsiedlerneigung, wo es ihm nicht gelang, hat, so lange die Geschichte erzählt, viele bessere Seelen von dem großen Trosse geschieden, und ihnen verdanken wir meistens die Erhaltung und Aufhellung der Lichtpunkte in unserer Menschennatur.
Praktisch thätig sein, ist besser, als todte Buchstaben schreiben, und die Männer von Marathon sind mehr werth als viele volle philosophische Schulen. Marathon schuf Salamis und Platäa; aber alle Secten der Philosophen haben kein Marathon wieder geschaffen. Wo man aufgehört hat zu handeln, fängt man gewöhnlich an zu schreiben; und je verworfener die Zeit ist, desto wortreicher ist sie, ausgenommen, wo gänzliche Mundsperre herrscht.
Johann Gottfried Seume (29 januari 1763 13 juni 1810)
His first gallantries were with an empress. He was ten years old, and the empress six hundred.
His father, Don Esteban Ferragut--third quota of the College of Notaries--had always had a great admiration for the things of the past. He lived near the cathedral, and on Sundays and holy days, instead of following the faithful to witness the pompous ceremonials presided over by the cardinal-archbishop, used to betake himself with his wife and son to hear mass in San Juan del Hospital,--a little church sparsely attended the rest of the week.
The notary, who had read Walter Scott in his youth, used to gaze on the old and turreted walls surrounding the church, and feel something of the bard's thrills about his own, his native land. The Middle Ages was the period in which he would have liked to have lived. And as he trod the flagging of the Hospitolarios, good Don Esteban, little, chubby, and near-sighted, used to feel within him the soul of a hero born too late. The other churches, huge and rich, appeared to him with their blaze of gleaming gold, their alabaster convolutions and their jasper columns, mere monuments of insipid vulgarity. This one had been erected by the Knights of Saint John, who, united with the Templars, had aided King James in the conquest of Valencia.
Upon crossing the covered passageway leading from the street to the inner court, he was accustomed to salute the Virgin of the Conquest, an image of rough stone in faded colors and dull gold, seated on a bench, brought thither by the knights of the military order. Some sour orange trees spread their branching verdure over the walls of the church,--a blackened, rough stone edifice perforated with long, narrow, window-like niches now closed with mud plaster. From the salient buttresses of its reinforcements jutted forth, in the highest parts, great fabled monsters of weather-beaten, crumbling stone.
Vicente Blasco Ibáñez (29 januari 1867 28 januari 1928)
De Amerikaanse schrijver J.D. Salinger is gisteren op 91-jarige leeftijd overleden. Dat meldde The New York Times. Salinger is vooral bekend van de roman The Catcher in the Rye (1951), over de rebelse tiener Holden Caulfield. In Nederland verscheen het boek onder de titel De vanger in het graan.Jerome David Salingerwerd in New York geboren op 1 januari 1919. Zie mijn blog van 1 januari 2007 en ook mijn blog van 1 januari 2008 en eveneens mijn blog van 1 januari 2009.
Uit: The Catcher in the Rye
Anyway, I keep picturing all these little kids playing some game in this big field of rye and all. Thousands of little kids, and nobody's around nobody big, I mean except me. And I'm standing on the edge of some crazy cliff. What I have to do, I have to catch everybody if they start to go over the cliff I mean if they're running and they don't look where they're going I have to come out from somewhere and catch them. That's all I'd do all day.
Uit:Franny and Zooey
"You can say the Jesus Prayer from now till doomsday, but if you don't realize that the only thing that counts in the religious life is detachment, I don't see how you'll ever even move an inch. Detachment, buddy, and only detachment. Desirelessness. 'Cessation from all hankerings.' It's this business of desiring, if you want to know the goddam truth, that makes an actor in the first place. Why're you making me tell you things you already know? Somewhere along the line in one damn incarnation or another, if you like you not only had a hankering to be an actor or an actress but to be a good one. You're stuck with it now. You can't just walk out on the results of your own hankerings. Cause and effect, buddy, cause and effect. The only thing you can do now, the only religious thing you can do, is act. Act for God, if you want to be God's actress, if you want to. What could be prettier? You can at least try to, if you want to there's nothing wrong in trying." There was a slight pause. "You'd better get busy, though, buddy. The goddam sands run out on you every time you turn around. I know what I'm talking about. You're lucky if you get time to sneeze in this goddam phenomenal world."
Alsof het was bedekt met hevig licht bleef haar lichaam mij weerkaatsen, even zinloos dreigend zoals de glans aan messen hangt.
Ik bedroog haar met geweld: mijn lichaam liet haar voor de liefde leven, haren werden touw toen ik ze opbond, een verwonding opsmuk, een gevlamde tatoeage.
Voor mijn schoonheid moest zij dood. Uit haar schreeuwden tegenstrijdige bevelen. Vuistgroot trilde ik boven haar uit. Vallen was genade.
Sol invictus
Daar zit de vrouw juist, in een preutse jurk
die brandbaar is. (Ik ben haar man[p. 38] maar heeft ze iets?) Niet dat ik niet weet
dat er hoge liedjes spelen in haar hoofd,
maar ik lig nu in een gouden blouse van organza,
paarse lippen met een rode tong ertussen, dan
breng ik witte vingers halverwege naar mijn kapsel.
Het geklik van de viewmaster:
te veel licht en chemicaliën; rare pluisjes en krassen
voor mijn ogen, als zit daar een stekelige hand tussen
mij en mijn plaatjes. Staat Hij me naar het leven
met Zijn kleine foto's die opengaan, in mij verschieten?
Ik,
de diamanten man vierstralig, omcirkeld door stemmen,
vliegjes en constellaties
tolererend omdat elke maan mijn schittering weerkaatst.
Life On Mars
Was zo graag samen gevallen maar iedereen viel apart
was zo graag samen gevallen maar iedereen viel apart alleen wij
was zo graag samengevallen maar iedereen viel apart alleen wij sprongen naar de sterren.
sah gern chaplin der große organisator trug stets perlonbeutel und stichsäge bei sich wenn er ins möbelkombinat ging arbeiten fürs restholz nannte er das baute barhocker mit rotem knautschlackbezug sommers in kurzen hosen schmatzten die schenkel darauf noch heute finde ich in schubläden unberührte großpackungen rasierklingen und interhotelseife nur im eckschrank in der küche wo der korn deponiert war für blaue stunden steht die flasche nicht mehr
Poetry, How did you find your way to me? My mother does not know Albanian well, She writes letters like Aragon, without commas and periods, My father roamed the seas in his youth, But you have come, Walking down the pavement of my quiet city of stone, And knocked timidly at the door of my three-storey house, At Number 16.
There are many things I have loved and hated in life, For many a problem I have been an 'open city', But anyway... Like a young man returning home late at night, Exhausted and broken by his nocturnal wanderings, Here too am I, returning to you, Worn out after another escapade.
And you, Not holding my infidelity against me, Stroke my hair tenderly, My last stop, Poetry.
Grüne, rote Felder. Birken, weite Wälder. eine Kuh steht melancholisch. Ob sie denkt? Ob sie verdaut? Die Welt erscheint ihr hyperbolisch. Kennt sie den Marktpreis ihrer Haut? man wird sie häuten, walken, gerben, färben. Lang vor dem Alter muß sie sterben. Erst wird sie säugen, Kälber, Kinder nähre. Dann frißt man sie, die Kuh kann sich nicht wehren. Sie kennt ihr Schicksal nicht. Da steht sie unbeweglich. Das Gras wird ihr zur Milch. Sie muht, und es klingt kläglich. Der Abend grünt und rötet sich und blaut. Die Kuh steht still. Sie trägt noch ihre Haut.
My own awareness of having a hearing problem was more gradual. I was in my late forties, teaching full-time in the English department at Birmingham University and finding it more and more difficult to hear what students were saying in tutorials and seminars. At first I blamed the students for mumbling and murmuring which many do, of course, out of diffidence or fear of seeming overassertive to their peers but I had coped well enough in the past.
I was conscious also that I was talking too much myself in class because it was less of a strain than trying to make out what they were saying. So I went to my GP hoping that the problem was a build-up of wax in the ears, but it wasnt. He referred me to an ear, nose and throat consultant who, after I had an audiogram, diagnosed high-frequency deafness possibly caused by ear infections I had suffered in infancy.
My impairment was relatively mild, but the specialist warned me that it would gradually get worse and there was no cure.
It is estimated that about 9m people in the UK one in seven of the population are deaf or suffer from hearing loss. High-frequency deafness is by far the most common form of hearing impairmentand is caused by loss of or damage to the thousands of tiny hair cells in the inner ear that amplify and convert sounds so that they can be transmitted to the brain. Consonants are pitched at a higher frequency than vowels and it is on consonants that we crucially depend to recognise words and distinguish between them.
Mijn hart is wel een vaste klomp van harde verbittering. Maar als daarbuiten, op een tak die ik niet zien kan, een wintervogel (sneeuwwit, op een stekeldorentje - het oude lied!) zijn din-don-deine slaat, och als daar maar één druppeltje klare vogelzang op mijn hart valt, smelt de klomp, als was dat brandt op Mei-altaren!
Dragen alle eerlike lui uniformen met blinkende knopen en kepi's met zilverband? Ik weet niet of de bozen een ander gelaat hebben als de goeden. Kwaaddoeners dragen een kap over hun hoofd. Ik zag nooit het gelaat van een booswicht. Ook mijn eigen gelaat kan ik niet zien. Misschien is dat goed. Ik kon anders razend worden.
Komt het nu weer? Als ik aanhoudend staar, op de witte wand staar, komt het altijd. De verschijning. Zij komt uit de witte wand: het is als een licht dat plots in een nis wordt gesteld. De hele gestalte is licht, alleen het gelaat is donker; daar hangt rouw over de oogleden. Het is een zeer fijn gelaat, zacht als het aanschijn Christi.
Zo was mijn laatste droom. Een jonge Romein, in knapedracht. Hij stond: dat wil zeggen, staan was het enige wat hij deed. Onder zijn arm hield hij een speer. De schacht van de speer was zwart, en de punt naar de grond gekeerd. Het was of de jonge Romein eeuwig zô staan zou. Aan zijn voeten lag een meisje. Zij lag er als Magdalena aan de voet van het Kruis en hield zijn knieën omklemd. Toen zij haar gelaat ophief, zag ik dat het nat was van tranen. Maar niet zodra hadden haar ogen die van de jongeling gevonden, of daar lichtte over haar aangezicht al de glans van de eerste morgen die straalde van Gods gelaat! Ik geloof dat het jongelingsbeeld toen plots levend geworden is.
Ach diese Stimme, thüringisch eingefärbt, jetzt wohnt sie in Leipzig, das gibt eine Mischung, jedenfalls zart, ein Mädchen, dass du die Worte beschützen möchtest, auch ihr Gesicht hat diese Röte, die kindliche, manchmal erzählt sie eifrig, die Lippen vollführen Sprünge, und sitzt dann auf fliegendem Teppich, sie gleitet uns weg aus dem Haus, aus den Straßen, der Stadt, ist schon unter südlicher Sonne zum Beispiel, das könnte die Camargue sein, um Aix en Provence usw., wo noch die wildesten Pferde traben, und zum Marienfest treffen sich Europas Zigeuner, da fällt sie gar nicht mehr auf, nie war sie anders, und es ist deutlich zu sehen, wie sie in buntschillerndem Röckchen tanzt, das Tamburin in der Hand, der Atem in Stößen, schneller die Schritte, verrückter, verrückter, jetzt sollte, erst mal, ein Semikolon her; einer hat doch gesagt, sie wäre einst Staatsanwalt gewesen, das muss ein Irrtum sein, auf alle Fälle geht die Legende, es hätten die Angeklagten viel Mitleid mit ihr gehabt; oder ich sag: ein Kind, das ist, zu plötzlich, unter diese Erwachsnen gefallen, das hört mit dem Staunen nun nicht mehr auf; oder sie erzählt nichts, sie steht nur so da, im Garten, im Mai oder Juli, und lächelt gegen den Regen, wandelt mit dieser Stimme Tropfen zu Schmetterlingen auf ihrer Nase, in dieser Luft, es könnten auch Blaumeisen sein, und wird gegen Abend ein Baum, so ist sie im Grün, ein Fliederbusch, der wächst über alle Zäune.
And in between cars, leggy conservative pundette Laura Ingraham canoodled in the shadows with pint-sized Clinton cabinet secretary Robert Reich-strange bedfellows indeed but on the Acela they shared one important trait: these powerbrokers were all arriving in Washington a full fifteen minutes faster than the lowly schmucks stuck on the Metroliner. The Acela was especially busy the last time I took it. I wasn't en route to an assignment, though. My trip was the assignment, part of my current gig on MSNBC, also known as the Michelle Kwan of the twenty-four-hour cable news channels. (No matter how hard it tried, it always seemed to land on its ass.) I wore a fake mustache and took my position behind the counter of the cafe car. It was the latest in my series of undercover reports focusing on different service jobs, appropriately called "Pressure"-and appropriately accompanied by the Billy Joel song "Pressure," or, as the singer pronounced it, "Preshah!" Each segment featured me thrown into a different job, wearing a different disguise each time. As a furniture mover I got to wear a soul patch. As a mohel I wore payos.
De Duitse schrijver Hermann Peter Piwitt werd geboren op 28 januari 1935 in Wohldorf bij Hamburg.
Uit:Die Gärten im März
"Tauwind, sagt Ponto, wenn ich mir überlege, wie lange ich dies Wort nicht mehr benutzt habe. Nicht, daß er ausgeblieben wäre wie Störche ausbleiben, aber der Wind, der uns als Kinder nachts weckte und uns um das Eis auf dem Teich und den Gräben bangen ließ -- was ist damit passiert? Eine Turbulenz. Ein Allerwelts-Tief, eine Sendeminute nach der Tagesschau. Eine neue Krawatte unterm Kinn des Meteorologen. Das Bier, mit dem ich mir über seinen Anblick hinweg helfe ..." Die Wagen, wenn sie abends in den Langenfelder Damm hineinstürzen. Die von den Pneus wegspritzenden Matschfontänen. Der Sog. Die in die gerissenen Luftlöcher nachstürzende Luft; Tauwind? Wie man mit den Worten die Welt aufgibt. Du hörst einfach auf, das Wort "Tauwind" zu benutzen und schon hört für dich zu existieren auf, was es meint ..."
Hermann Peter Piwitt (Wohldorf, 29 januari 1935)
De Franse schrijfster Colette werd geboren op 28 januari 1873 in Saint-Sauveur-en-Puisaye.
Uit: La maison de claudine
Où sont les enfants ?
La maison était grande, coiffée d'un grenier haut. La pente raide de la rue obligeait les écuries et les remises, les poulaillers, la buanderie, la laiterie, à se blottir en contrebas tout autour d'une cour fermée.
Accoudée au mur du jardin, je pouvais gratter du doigt le toit du poulailler. Le Jardin-du-Haut commandait un Jardin-du-Bas, potager resserré et chaud, consacré à l'aubergine et au piment, où l'odeur du feuillage de la tomate se mêlait, en juillet au parfum de l'abricot mûri sur espaliers. Dans le Jardin-du-Haut deux sapins jumeaux, un noyer dont l'ombre intolérante tuait les fleurs, des roses, des gazons négligés une tonnelle disloquée... Une forte grille de clôture, au fond, en bordure de la rue des Vignes, eût dû défendre les deux jardins ; mais je n'ai jamais connu cette grille que tordue, arrachée au ciment de son mur, emportée et brandie en l'air par les bras invincibles d'une glycine centenaire...
La façade principale, sur la rue de l'Hospice, était une façade à perron double, noircie, à grandes fenêtres et sans grâces, une maison bourgeoise de vieux village, mais la raide pente de la rue bousculait un peu sa gravité, et son perron boitait, quatre marches d'un côté, six de l'autre.
Grande maison grave, revêche avec sa porte à clochette d'orphelinat, son entrée cochère à gros verrou de geôle ancienne, maison qui ne souriait que d'un côté. Son revers, invisible au passant, doré par le soleil, portait manteau de glycine et de bignonier mêlés, lourds à l'armature de fer fatiguée creusée en son milieu comme un hamac, qui ombrageait une petite terrasse dallée et le seuil du salon... Le reste vaut-il que je le peigne, à l'aide de pauvres mots ? Je n'aiderai personne à contempler ce qui s'attache de splendeur, dans mon souvenir, aux cordons rouges d'une vigne d'automne que ruinait son propre poids, cramponnée, au cours de sa chute, à quelque bras de pin. Ces lilas massifs dont la fleur compacte, bleue dans l'ombre, pourpre au soleil, pourrissait tôt, étouffée par sa propre exubérance, ces lilas morts depuis longtemps ne remonteront pas grâce à moi vers la lumière, ni le terrifiant clair de lune - argent, plomb gris, mercure, facettes d'améthystes coupantes, blessants saphirs aigus, - qui dépendait de certaine vitre bleue, dans le kiosque au fond du jardin.
Colette (28 januari 1873 3 augustus 1954)
De Duitse dichter en schrijver Christian Felix Weiße werd geboren op 28 januari 1726 in Annaberg, in het Erzgebergte.
An einen Bach im Winter
Du rauschest, sanfter Bach, auch nicht für Freuden mehr?
Kein Blümchen spiegelt sich in dir:
Vom Schnee bedeckt, vom Eise schwer,
Gleichst du, ja gleichst du mir.
Du gleichest mir, so lang mir Chloe grausam ist:
Da glänzt mir keine Freude mehr,
Mein Herz, das alles Glück vergißt,
Klopft kaum von Seufzern schwer.
Doch dich lös't einst der Lenz zu neuen Freuden auf:
Da singt um dich der Vögel Chor,
Dein murmelnder verliebter Lauf
Lockt Blum und Laub hervor.
O daß mir doch, wie dir, auch einst ein Lenz erschien,
Ergäb sich einstens Chloe mir!
Da würden mir auch Freuden blühn,
Ein ewger Lenz in ihr!
Christian Felix Weiße (28 januari 1726 16 december 1804)
De eerste prijs in de Turing Nationale Gedichten Wedstrijd ging gisteren naar het gedicht Misbruik van Gerwin van der Werf. Dat werd in Amsterdam bekendgemaakt.
De Nederlandse dichter, schrijver, songwriter, componist en arrangeur Gerwin van der Werf werd geboren in Elburg op 30 juni 1969.Van der Werf studeerde van 1989 tot 1994 muziekwetenschap in Utrecht en kreeg een aanstelling als muziekdocent aan de internationale school in Oegstgeest. Hij schreef liedteksten, verhalen en een roman die begin 2010 uitgegeven wordt bij Uitgeverij Contact. Met vijf korte verhalen won hij prijzen bij Trouw, Volkskrant, 1000 woorden en Schrijven Magazine. Van der Werf woont in Leiden.
Misbruik
Met de pen roer ik mijn koffie
met de schaar krab ik mijn kop
met een mouw veeg ik mijn snot weg
dweil met mijn sok een melkvlek op
Mijn nagel drukt in t tafelblad
een diepe kloof groeit daar gestaag
woorden weeg ik met het vreten
dat retour komt uit mijn maag
Met mijn tanden bijt ik splinters
uit de poten van mijn stoel
uit mijn tenen vloek ik psalmen
tot ik er niets meer bij voel
Zelfhaat weeg ik bij het opstaan
in jouw levenloze blik
woede meet ik met mijn knokkels
en mijn schaamte met mijn pik
Licht verpulver ik met vuurwerk
herrie met een spijkerboor
waanzin smoor ik in mijn verzen
waar zijn die dingen anders voor?
Hieronder een fragment uit een van Van der Werfs verhalen.
Uit: De verdwijning van Jonathan Prins
Motregen danst op de wind, ragfijne druppels die niet vallen maar zweven, ze strelen het mos, dringen in de poriën van het gesteente. Er is geen hemel, alleen aarde, zij heeft zich gehuld in grijze sluiers waar de wind mee speelt.
De eenzame loper draagt zwartleren motorkleding en legerkisten, zijn bagage bestaat uit een kleine rugzak en een slaapzak in een hoes ter grootte van een rol beschuit. Hij heeft zelfs een opvouwbare damesparaplu van oranje nylon opgestoken, er schuilen plukjes muggen onder. De paar hikers die hij tegenkomt op het wandelspoor dragen balen van groteske omvang op hun rug, gore-tex jassen, bergschoenen en hoedjes met gaas tegen de muggen. Hij leest verbazing in hun ogen, verontwaardiging zelfs, omdat hij met zijn verschijning lijkt te zeggen: kijk, zo kan het ook, jullie zijn enorme aanstellers met je dure uitrusting. Misschien houden ze hem voor krankzinnig. Want niets wijst er op dat de voetganger in het zwart alles tot in de puntjes heeft voorbereid. Alles is volgens plan verlopen, op een paar kleine rimpelingen na. Hij heeft ze eenvoudig kunnen gladstrijken. Ze zijn hem niet komen zoeken. Ze hebben het begrepen. Hij moet niet teveel aan ze denken, hij heeft zijn twee vrienden achtergelaten, net als zijn motor en zijn twijfel.
Voordat hij aan de laatste klim begint raadpleegt hij zijn horloge. Half acht. Het is zondagmorgen, de derde dag sinds hij alleen is. Een bewolkte zomerdag boven de poolcirkel is een dag zonder begin of einde, een dag, even contourloos als de zompige bodem in het dal. Een reiziger zonder uurwerk is in deze wildernis een drenkeling in een zee van tijd.
Gerwin van der Werf (Elburg, 30 juni 1969)
De dichters Arjen Duinker, Hester Knibbe en Nachoem M. Wijnberg zijn de winnaars van de Gedichtendagprijzen 2010, de prijs die jaarlijks op Gedichtendag wordt uitgereikt aan de beste drie gedichten van het voorgaande jaar. Arjen Duinker krijgt de prijs voor zijn gedicht Leve de camouflage! uit de bundel Buurtkinderen, Hester Knibbe voor het gedicht Oogsteen uit haar gelijknamige bundel en Nachoem M. Wijnberg voor En wat gaan we dan doen? Zou ik dat op de muur kunnen schrijven? uit de bundel Divan van Ghalib.Hier het gedicht vanNachoem M. Wijnberg
En wat gaan we dan doen? Zou ik dat op de muur kunnen schrijven?
Ik leer schrijven door met mijn vinger de vorm van de letters na te voelen, ik ken die letters al, maar wil zo nog wel een keer leren schrijven.
Ik sta op een bed en schrijf op de muur, spring op het bed op en neer om de woorden waarmee ik wil beginnen zo hoog mogelijk op de muur te schrijven.
De maan in de lucht als een letter uit een doos letters, als ik misschien geen tijd meer heb om te leren schrijven.
Als het te donker is om het papier te zien en ik geen licht wil maken schrijf ik steeds grotere letters, ver uit elkaar
Gerwin van der Werf wint Turing Nationale Gedichtenwedstrijd
Gerwin van der Werf wint de eerste editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd (2010)
De Nederlandse dichter Gerwin Friso van der Werfheeft de eerste editie van de Turing NationaleGedichtenwedstrijd gewonnen. De Turing Gedichtenwedstrijd is een jaarlijkse wedstrijd voor dichters uit België en Nederland. Zowel professionele als amateurdichters vanaf de leeftijd van 16 jaar kunnen deelnemen. Gedurende het jureringsproces blijven de dichters anoniem om zo elke vorm van beïnvloeding door een bekende naam te kunnen voorkomen. De hoofdprijs is € 10.000, de tweede en de derde prijs bedragen respectievelijk € 5.000 en € 2.000. De bekendmaking van de winnaars en de prijsuitreiking geschiedt op de vooravond van Gedichtendag. De dichters die tot de top 10 behoren, worden uitgenodigd een manuscript in te leveren, dat wordt gepubliceerd wanneer het geschikt wordt bevonden. De wedstrijd wordt georganiseerd door de Poëzieclub, de Turing Foundation stelt het prijzengeld ter beschikking.
Misbruik
Met de pen roer ik mijn koffie met de schaar krab ik mijn kop met een mouw veeg ik mijn snot weg dweil met mijn sok een melkvlek op
Mijn nagel drukt in ’t tafelblad een diepe kloof groeit daar gestaag woorden weeg ik met het vreten dat retour komt uit mijn maag
Met mijn tanden bijt ik splinters uit de poten van mijn stoel uit mijn tenen vloek ik psalmen tot ik er niets meer bij voel
Zelfhaat weeg ik bij het opstaan in jouw levenloze blik woede meet ik met mijn knokkels en mijn schaamte met mijn pik
Licht verpulver ik met vuurwerk herrie met een spijkerboor waanzin smoor ik in mijn verzen waar zijn die dingen anders voor?
Gerwin van der Werf (De Meern, 13 juni 1969) De winnaar hier in het midden
The rabbit-hole went straight on like a tunnel for some way, and then dipped suddenly down, so suddenly that Alice had not a moment to think about stopping herself before she found herself falling down what seemed to be a very deep well. Either the well was very deep, or she fell very slowly, for she had plenty of time as she went down to look about her, and to wonder what was going to happen next. First, she tried to look down and make out what she was coming to, but it was too dark to see anything; then she looked at the sides of the well, and noticed that they were filled with cupboards and book-shelves: here and there she saw maps and pictures hung upon pegs. She took down a jar from one of the shelves as she passed; it was labelled "ORANGE MARMALADE," but to her great disappointment it was empty: she did not like to drop the jar for fear of killing somebody underneath, so managed to put it into one of the cupboards as she fell past it. "Well!" thought Alice to herself. "After such a fall as this, I shall think nothing of tumbling down stairs! How brave they'll all think me at home! Why, I wouldn't say anything about it, even if I fell off the top of the house!" (Which was very likely true.) Down, down, down. Would the fall never come to an end? "I wonder how many miles I've fallen by this time?" she said aloud. "I must be getting somewhere near the centre of the earth. Let me see: that would be four thousand miles down. I think-" (for, you see, Alice had learnt several things of this sort in her lessons in the schoolroom, and though this was not a very good opportunity for showing off her knowledge, as there was no one to listen to her, still it was good practice to say it over) "-yes, that's about the right distance-but then I wonder what Latitude or Longitude I've got to?" (Alice had no idea what Latitude was, or Longitude either, but thought they were nice grand words to say.)
Auf Fotos sehe ich immer scheiße aus. Dies zu erklären ist nicht allzu vertrackt: Das kommt daher, weil ich ja nun mal scheiße aussehe, ganz einfach. Denn Fotos sind Fotos, die bilden den Ist-Zustand ab, da gibt es nichts dran zu rütteln, Pech gehabt, Arschloch. Natürlich gibts es nicht fotogen, nicht mein Tag, ach guck noch mit der doofen Frisur und solche Ausreden. Aber die braucht man ja nicht mehr sich selbst, schon lange nicht mehr, bloß für die allgegenwärtigen Fotosammler, die dauernd alles abziehen und verdoppeln wollen, weil sie ihr jämmerliches Dasein gar nicht fassen können, so toll finden sie diese Einfalt, und das wollen sie minuziös festgehalten wissen, damit sie dann eine Woche später schon da sitzen können wie der Opa mit seinen Kriegstagebuchnotizen. Vorzeigen zu können, wie aufregend und pulsierend die Soße aus Pauschalurlaub, Wohngemeinschaft, Elterngeld und neuer Hose (neuer Freundin, neuer Wohnung, alter Scheiße) ist, das ist diesen Pennern alles. Ich hebe überhaupt keine Fotos auf. Die wenigen schönen, die mit den Frauen, musste ich ja dann immer verbrennen, weil man sich ja nun mal so kindisch verhält, wie es gerade geht, wenn mal wieder alles den Bach runter gegangen ist.
Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)
"Tous les mois, c'est la même chose. Je pleure. Je soupire. J'attends. Que le linge au-dessous de moi ne soit point taché de rouge. Et tous les mois, mon ventre me fait mal. Le sang s'échappe, je saigne, je prie, je pleure. Mes larmes mouillent le mur occidental. Telle une brebis abandonnée, ainsi j'erre dans les rues. Mes paupières tremblent, mes jambes vacillent, mes yeux brillent de douleur. Je regarde autour de moi, je ne vois personne pour m'aider.
Ma mère, qui est la gardienne du mikvé, le bain rituel, a honte de ma stérilité. Chaque mois, je viens me tremper dans l'eau de pluie car, à la fin des sept jours sans tache, la femme doit s'immerger dans le mikvé à la nuit tombée, après que trois étoiles ont été visibles.
Il me semble que j'expie quelque chose. Je souffre, je vomis, je me traîne par terre, je cogne ma tête contre les murs. Toute la journée, je reste couchée. Nathan a trouvé un nom pour les jours impurs. Il me demande quand sera finie "ma maladie". Il n'a pas pas tort. L'impureté mensuelle, c'est la maladie de la femme stérile.
Mais on ne peut devenir pure que parce que l'on est impure. C'est pourquoi la femme, chaque mois, s'élève en se purifiant. Quand tout est fini, je me rends au bain rituel, je me déshabille, et, aidée par ma mère Hanna, je plonge dans le bassin d'eau froide, tête comprise : c'est une naissance.
- Toujours rien ? demande ma mère.
- Toujours rien.
- Cela va bientôt faire dix ans.
- Je sais. S'il le veut, Nathan peut me répudier."
Ryan Coolidge did not want to go to prison. He'd been going to prison every Saturday for the past eleven months. Without fail, his mother would wake him, she'd put him in the car, and off they'd go. He didn't like the smell of prison, didn't like the feel of prison. He didn't like the drab beige walls, the cold concrete floors, the countless pairs of dark, soulless eyes that stared out from between iron prison bars. He didn't like anything about prison. The thing he liked least of all was visiting his father there. "Do we have to go, Mom?" Ryan was holding up his head with his hands, elbows on the kitchen table, a soggy raft of cornflakes floating in the bowl of milk before him. "You should want to go." "I don't." He dropped a piece of toast on the floor. His Golden Retriever pounced on it like a half-starved wolf. It was gone in one bite, and then Sam laid his huge head in Ryan's lap, begging for more. Sam was a smart and beautiful purebred, but his table manners had gone right out the door with Ryan's dad. "A boy should want to see his father," said Dr. Coolidge. "I don't." "Your father loves you." "Well, I don't love him." "Never say that about your father. Never. Do you hear me?" The dog sighed, as if wondering if that next piece of toast would ever drop. Ryan stroked the back of Sam's neck.
James Grippando (Waukegan, 27 januari 1958)
De Brits-Amerikaanse schrijver Alexander Stuart werd geboren op 27 januari 1955 in Brighton. In de jaren negentig verhuisde hij naar Miami Beach waar hij screenwriting doceerde aan de University of Miami. In 2006 werd hij Amerikaans staatsburger. Zijn meest opzienbarende roman was The War Zone uit 1989, waarin hij de dood van zijn zoon verwerkte, maar dat ook het verhaal was van een familie die verscheurd wordt door incest. Het boek werd in 1999 verfilmd door Tim Roth. Ander werk van hem: Tribes, Life On Mars en Five And A Half Times Three.
Uit: Life on Mars
"Jesus," I say, stunned by the anger and passion I recognize from my own flailing emotions during my son's, Joe's, struggle with cancer. I look at Brian, sitting there by the highway in front of this nowhere motel. "Maybe there is life in Tampa, after all?"
Brian, who has read the whole thing with a high degree of passion himself, stares at it again and says, "It's incredible! 'Those people, those poor people....Them and us, us means you.'" He slams the newspaper down in his lap, turns to me and grins with a terrifying, twisted intensity. "Happy trails, you fuckers."
I take the paper from him and read the poem again, the morning sun scorching my neck, a strange buzz of birdsong and rocket-powered traffic assaulting my brain . "John Imboden," I say , "can write!"
"And he's right about the red ribbon bullshit,"declares Brian. "They've tried to make AIDS just another fucking charity bonanza."' His eyes burn with the ferocity of John Imboden's words; among his friends on South Beach, Brian has seen plenty of the reality of AIDS. He grabs the paper back and reads: "'We are living in hell and there are plenty of seats on the meat wagon...'"
I could not speak to John Imboden that day, wherever we were outside Tarpon Springs, but I tracked him down later by phone, and with all the invisibility and anonymity and static and false silence afforded by AT&T's long distance lines between Miami and Tampa, we talked about his poetry and his life, about AIDS and the prospect of death.
I feel guilty--it was his body and soul we were discussing, but I had been there, as much as anyone can who does not have AIDS themselves. I had lived through two years, with Joe Buffalo and his mother, of spending months in hospital and out: two years of living with the possibility of death every day and every night; of lying next to Joe in bed and smelling the fevered salt sweat in his hair and begging some greater force--whatever was out there--that we might not lose the child we loved above anyone or anything in the world; two years of making the most painful and horrifying choices for his body, not our own.