Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Zum Lied wird, wer auch immer da stirbt in unserem Lande.
Wieder geboren
Wieder geboren
sind zu Blumen wir verwandelt.
Vom südlichsten Stück Land im ultramarienen Meer,
aus dem Garten der Dorfschule auf Mara* kommt die Kunde:
Die Blütenknospen springen.
Nordwärts
nordwärts
anschwellende Blütenpracht
bis nach Namyang, unserer kalten Heimat am Tumen-Fluß,
bis nach Yongjŏng** in Nord-Kando, jenseits vom Fluß
-- selbst hinauf bis nach Sibirien.
Wenn alle Knospen springen,
welch Wehklage ist's an diesem Tag im ganzen Lande.
In unserem Lande
sterben und verwandelt sein zu einem Lied,
dem traurigen Lied,
das tief in meinem Herzen zu einem Menschen wird.
Wieder geboren
wieder geboren
ist unser Vaterland dreitausend li weit von Blüten übersät.
Vertaald doorFrank Hoffmann
Ko Un (Gunsan, 1 augustus 1933)
De Argentijnse schrijver Juan Filloy werd geboren op 1 augustus 1894 in Córdoba. Filoy studeerde rechten en trok daarna naar Río Cuarto in centraal Argentinié. Daar werkte hij zijn leven lang als advocaat en rechter. Filoy gold in literaire kringen als een zonderling en eenling. Zijn werk verscheen vaak in eigen beheer, af en toe bij kleine uitgeverijen. Tussen 1939 en 1967 publiceerde hij helemaal niets. Toch omvat zijn oeuvre 49 boeken, waaronder 11 romans.
Uit: The cow and the car (Vertaald door Jeremy Osner)
The rain has firmed up the unpaved road's surface. The recently rinsed atmosphere is fresh and clean. The sun's glory shines down at the end of March.
A car comes along at a high velocity. Beneath the pampa's skies -- diaphanous tourmaline cavern -- the swift car is a rampaging wildcat.
The moist fields give off a masculine odor, exciting to the lovely young woman who's driving. And accelerating, accelerating, until the current of air pierces her, sensuous. But...
All of a sudden, a cow. A cow, stock-still in the middle of the roadway. Screeching of brakes, shouting. The horn's stridency shatters the air. But the cow does not move. Hardly even a glance, watery and oblique, she chews her cud. And then, she bursts out:
-- But señorita!... Why all this noise? Why do you make such a hurry, when I'm not interested in your haste? My life has an idyllic rhythm, incorruptible. I am an old matron who never gives way to frivolity. Please: don't make that racket! Your clangor is scaring the countryside. You do not understand why; you don't even see it. The countryside flies past, by your side; your velocity turns it into a rough, variegated visual pulp. But I live in it. It is where I hone my senses, they are not blunt like yours... Where did you find this morbid thirst which absorbs distance? Why do you dose yourself with vertigo? You subjugate life with urgency, instead of appreciating its intensity. Come on! lay off the horn. Time and space will not let themselves be ruled by muscles of steel and brass.
mit sieben hing mein leben an einem faden, als ich nach masern wassersucht und nierenentzündung mit urämischen erscheinungen bekam und wochenlang auf dem bauch liegen und alles ohne salz essen mußte, aber es kam dann nicht wie mit dem kleinen guido über den ich ein buch gelesen hatte das seine mutter geschrieben hatte um für alle aus ihm einen kleinen heiligen zu machen, sondern meine mutter betete mich gesund und hatte auch ein fläschen mit lourdes-wasser für mich besorgt, obwohl sie gewußt haben mußte warum wir zum abendgebet immer sagten: laß mich lieber sterben als eine todsünde begehn, wozu damals noch die gelegenheit bestanden hätte, und keiner hätte dann jemals von meinen gedichten erfahren, die ja die meisten erst viele jahre später kamen, und es hätte keine lücke gegeben und niemand hätte etwas gefehlt.
We started clearing the field with shovels and buckets and of course our cupped, gloved hands. The idea was to not break any frozen parts of her away. Then, when we had a broad hole in the top of the snow that covered the field and we were a foot or two of snow above where she might have been set down to wait for spring, we started using poles. Some of us used rake handles and the long hafts of shovels. One used a five-foot iron pry bar. He was a big man, and the bar weighed twenty-five pounds, anyway, but he used it gently, I remember, like a doctor with his hands in someone's wound. We came together to try to find her and we did what we needed to, and then we seemed to separate as quickly as we could.
At Mrs. Tanner's funeral, they sang "Shall We Gather at the River," and I sang, too. It was like that in the field. Everyone gathered, and it was something to see. Then we all came apart. Fanny went where she needed to, and Rosalie Piri did, and Archie Halpern. I did, too. Most of them, I think, remained within a few miles of the field.
The dog and I live where it doesn't snow. I can't look at snow and stay calm. Sometimes it gets so warm. I wear navy blue uniform shorts with a reinforced long pocket down the left hip for the radio. I patrol on foot and sometimes on a white motor scooter, and it's hard for me to believe, a cop on a scooter in shorts. But someone who enforces the law, laws, somebody's laws, falls down like that. Whether it's because he drinks or takes money or swallows amphetamines or has to be powerful, or he's one of those people who is always scared, or because he's me, that's how he goes--state or federal agency or a big-city police force, down to working large towns or the dead little cities underneath the Great Lakes, say, then down to smaller towns, then maybe a campus, maybe a mall, or a hotel that used to be fine.
Frederick Busch (1 augustus 1941 23 februari 2006)
Ik denk dat we meer weten over ratten dan over kinderen. Ik heb nog nimmer een verhandeling over het kind gelezen die ik niet halverwege woedend in een hoek smeet, omdat het nooit scheen te gaan over het kind dat ik was of over de kinderen waarin ik mijn vooroordelen heb geprojecteerd.
Het bestuderen van het kind als een apart wezen, als een diersoort, lijkt mij op zichzelf al een verkeerd uitgangspunt, omdat, om maar eens iets te noemen, kinderen vooral lijken te leven vanuit de toekomst die zij voor zich zien. Bij aparte bestudering krijgen eigenschappen die worden gevonden onherroepelijk iets exclusiefs, alsof het kind het monopolie heeft op die eigenschappen, zodat diezelfde eigenschappen gevonden bij een volwassene iets abnormaals, ziekelijks, niet behorend bij de soort schijnen.
Treft men omgekeerd bij het kind eigenschappen aan die geacht worden bij de volwassene te horen dan is dat kind een geval, rijp voor de psychiater. Dat laatste komt glashelder tot uitdrukking in Het grijze kind van Theo Thijssen. Mijn enige bezwaar tegen dat boek, een schitterende aanval op het burgerdom, is het gehannes met vorige levens, waarmee de wijsheid van het grijze kind waarschijnlijk wordt gemaakt. Thijssen beschrijft gedurende een aantal bladzijden allerlei gedachten van een drie- en vierjarige die niet kunnen. Ze zijn veel te wijs en dus moeten ze wel stammen uit een vorig leven.
Guus Kuijer (Amsterdam, 1 augustus 1942)
De Amerikaanse dichter en advocaat Francis Scott Key werd geboren op de plantage Terra Rubra bij Frederick (Maryland) op 1 augustus 1779. Hij was getuige van het bombardement van Fort McHenry in Baltimore tijdens de Oorlog van 1812. Key was aan boord van een Brits oorlogsschip om een vriend te bevrijden die was beschuldigd van het beschermen van Britse deserteurs. De Britse commandanten kwamen overeen beide mannen vrij te laten, maar om veiligheidsredenen werden ze nog een nacht vastgehouden terwijl de Britse vloot het fort bestormde. De volgende dag schreef Key een gedicht met de titel The Defense of Fort McHenry, beter bekend als The Star-Spangled Banner". De muziek waarop het werd gezet was van een populair lied uit die tijd (to Anacreon in Heaven), geschreven rond 1800 door John Stafford Smith. Het werd aangenomen als het volkslied van de Verenigde Staten op 3 maart 1931. In de meeste gevallen wordt alleen het eerste couplet gezongen.
The Star-Spangled Banner (fragment)
O! say can you see by the dawn's early light, What so proudly we hailed at the twilight's last gleaming, Whose broad stripes and bright stars through the perilous fight, O'er the ramparts we watched, were so gallantly streaming. And the rockets' red glare, the bombs bursting in air, Gave proof through the night that our flag was still there; O! say does that star-spangled banner yet wave, O'er the land of the free and the home of the brave?
On the shore, dimly seen through the mists of the deep, Where the foe's haughty host in dread silence reposes, What is that which the breeze, o'er the towering steep, As it fitfully blows, half conceals, half discloses? Now it catches the gleam of the morning's first beam, In full glory reflected now shines in the stream: 'Tis the star-spangled banner, O! long may it wave O'er the land of the free and the home of the brave.
Francis Scott Key (1 augustus 1779 - 11 januari 1843)
Uit: Tumbas - Gräber von Dichtern und Denkern (Vertaald door Simone Ecke)
"Welches Grab war das erste, das ich beschrieben habe, als ich noch nicht an dieses Buch dachte? Ich war schon über vierzig, ein viel zu später Leser von Proust; und auch dort, auf dem Père Lachaise, dieses Gefühl, fast so etwas wie ein Verwandter zu sein, das Gefühl, zuviel zu wissen. Es war 1977, ich war noch ganz erfüllt von Albertine und Charlus, von der Herzogin von Guermantes und Norpois, von Bloch und Elstir. Und es war ein Novembertag. Allerseelen, kalt und winterlich. Die Lebenden besuchten die Toten, und ich besuchte die meinen und hielt fest, was ich sah und dachte. Die Bestsellerliste des Todes wurde von Balzac angeführt: Er hatte vier Sträuße Chrysanthemen und zwei brennende Lichter. Proust mußte sich mit zwei kunstlos abgelegten Sträußchen rostfarbener Astern zufriedengeben. Gérard de Nerval mit einem einzigen ganz kleinen, rührenden Strauß blauer Blümchen. Heute, so viele Jahre später, sehe ich das Blau dieser Vergißmeinnicht noch vor mir. Balzac und Nerval liegen an derselben Gasse, der eine schräg gegenüber vom anderen; wer zu Proust möchte, muß, wie auch Besucher von Piaf, den Weg verlassen - ohne die Landkarte dieses Totenreichs würde man sein Grab nicht finden. Als ich davor stand, wußte ich nicht so recht, was ich denken sollte. Es ist ja auch verwirrend. Während ein Grab Anwesenheit vortäuscht - schließlich steht ein Name darauf, liegt ein Toter darin -, bezeichnet es natürlich gerade die Ab-Wesenheit einer Person: Proust ist nirgendwo mehr, also auch nicht hier. Und dennoch, angesichts der konkreten schwarzen marmornen Form des Grabes wiegt man sich einen Moment in der Illusion, er sei anwesend, man sei bei ihm; wenn es nicht albern wäre, würde man du côté de chez lui sagen und dabei an zwei schmale Kirchtürme irgendwo in der Normandie denken, haben sie doch im Leben des Kindes, das zu dem Mann werden sollte, der nun in dem Grab liegt, eine so wichtige Rolle gespielt, daß er mich durch die Art, wie er darüber geschrieben hat, heute noch zwingt, über ihn und seine verlorene und wiedergefundene Zeit nachzudenken.
Cees Nooteboom (Den Haag, 31 juli 1933)
De Franse Poetry Slam kunstenaar Grand Corps Malade (eig. Fabien Marsaud) werd geboren op31 juli 1977 in Le Blanc-Mesnil, Seine-Saint-Denis en groeide op in Parijs. Zijn pseudoniem, vertaald "grote zieke lichaam," voert hij sinds 2003 na een ongeval in 1997 waarbij hij vanaf zijn middel gedeeltelijk verlamd raakte. Hij slaagde er in 1999 weer in zichzelf voor te bewegen met behulp van een kruk, die inmiddels zijn handelsmerk geworden is.. Hij stond voor het eerst in oktober 2003 in een Parijse bar op het podium. In 2004 richtte hij met zes andere collega's, Le Cercle des Poètes sans instruments op. In 2005 stelde een vriend voor om muzikale begeleiding aan zijn teksten toe te voegen en maakte Grand Corps Malade zijn eerste album, getiteld Midi 20. Na verschijning klom het album al snel optot de top van de hitlijsten.
Le jour se lève
Le jour se lève sur notre grisaille, sur les trottoirs de nos ruelles et sur nos tours
Le jour se lève sur notre envie de vous faire comprendre à tous que cest à notre tour
Dassumer nos rêves, en récolter la sève pour les graver dans chaque mur de pierre
Le jour se lève et même si ça brûle les yeux, on ouvrira grand nos paupières
Il a fait nuit trop longtemps et avancer sans lumière nous a souvent fait tâtonner
Personne à pardonner, si on est là aujourdhui cest juste quon a pas abandonné
On a cherché la lueur de laube en sachant quelle avait la couleur de lespoir
On sest armé de nos stylos pour écrire nous-mêmes la suite de toute cette histoire
Le jour se lève, sort de sa grève, cest grave à quel point la nuit a été agitée
On en a de belles à raconter même si jimagine que ce sera sûrement loin de tes JT
Le soleil éclaire notre papier quon avait gratté dans lombre pendant toute la nuit
La chaleur fait couler lencre, nos mots quittent nos cahiers, nos voix sortent de lennui
Alors nous allons prendre la parole, monter sur scène pour un moment,
[jespère que ten as conscience
Finies la patience et la méfiance, on soffre simplement avec lécriture une renaissance
Le jour se lève et son glaive de lave nous lave des peines et douleurs du passé
Notre avenir est lancé tu nous écouteras et diras franchement ce que ten as pensé
Le jour se lève et la joie se livre, la soif se lit sur nos lèvres, tu devrais nous suivre
Si notre heure est brève, nous allons quand même la vivre, nous ne sommes pas bons élèves
[mais lenvie nous enivre
Alors à ton tour ouvre les yeux, approche-toi et observe avec curiosité
Le souffle et lenthousiasme dune brigade de poètes sortis tout droit de lobscurité
Ne prends pas ça pour de larrogance mais on sent que cest notre heure et ça fait du bien
Notre passion va nous nourrir et je vais retrouver le sourire dans le regard de tous les miens
Le jour se lève, on le doit peut-être quà nous et quand je dis ça, cest pas juste une métaphore
Le jour se lève et si ça se trouve, cest uniquement parce quon la espéré assez fort
Le jour se lève sur notre grisaille, sur les trottoirs de nos ruelles et sur nos tours
Le jour se lève sur notre envie de vous faire comprendre à tous que cest à notre tour
Notre futur est incertain, cest vrai que ces deux mots là vont toujours de paire
Mais notre jour sest bien levé, dorénavant il sera difficile de nous faire taire
Grand Corps Malade (Le Blanc-Mesnil, 31 juli 1977)
When next they met at the entrance, Harry had shown a dozen more people to their places. TheMarquee was nearly full now and for the first time there wasno queue outside. "Nightmare, Muriel is, " said Ron, mopping his forehead onhis sleeve. "She used to come for Christmas every year, then, thank God, she took offense because Fred and George set offa Dungbomb under her chair at diner. Dad always says she'llhave written them out of her will - like they care, they're goingto end up richer than anyone in the family, rate they'regoing... Wow, " he added, blinking rather rapidly as Hermionecame hurrying toward them. "You look great!""Always the tone of surprise, " said Hermione, though shesmiled. She was wearing a floaty, lilac-colored dress withmatching high heels; her hair was sleek and shiny. "YourGreat-Aunt Muriel doesn't agree, I just met her upstairs whileshe was giving Fleur the tiara.
She said, `Oh dear, is this theMuggle-born?' and then, `Bad posture and skinny ankles. '...
Joanne Rowling (Chipping Sodbury, 31 juli 1965)
De Duitse schrijver Daniel Bielenstein werd geboren op 31 juli 1967 in Bonn. Hij werd meerdere keren bekroond voor zijn talrijke korte verhalen, maar zijn grote doorbraak kwam in 2003 met de roman "Die Frau fürs Leben". Daarin beschrijft hij de problemen van mannelijke singles van boven de 30. Inspiratie put hij uit romans van Nick Hornby, Sven Regener en Frank Goosen.
Uit: Ein Mann zum Stehlen
Paul konzentriert sich auf seinen Atem. Er muss jetzt seine Kraft bündeln. Er muss alles Unwichtige aus seinem Kopf schmeißen. Er darf sich nur noch auf die beiden Aufgaben konzentrieren, die vor ihm liegen. Erstens: Lilly anrufen. Zweitens: Den spektakulärsten Juwelenraub durchführen, den diese Stadt jemals erlebt hat.« Es ist ja nicht so, dass man sich heutzutage seinen Beruf noch aussuchen könnte. Im Gegenteil. Paul ist froh, dass er überhaupt einen Job hat. Er kennt genug Leute, die die übliche Karriere der Generation Golf durchlaufen haben: Schule, Uni, vielleicht noch ein unbezahltes Volontariat und dann arbeitslos. Das muss man sich mal vorstellen! Noch keine dreißig Jahre alt, und man darf einfach nicht mehr mitspielen in der Welt der Erwachsenen.Paul klettert auf die Mauer, die das Villengrundstück in Blankenese umgibt. Er horcht in die Dunkelheit. Die Luft ist rein. Er springt lautlos in den Garten hinab und huscht zur Hintertür hinüber.Wenigstens setzt sich Qualität immer noch durch ein Trost. Er selbst ist das beste Beispiel. Paul setzt mit professioneller Gelassenheit den Glasschneider an. Wenige Sekunden später ist er im Inneren des Gebäudes verschwunden. Und zwar ohne die Alarmanlage auszulösen. So etwas kann eben nicht jeder.Aber selbst in seinem krisensicheren Berufszweig macht ihm die zunehmende Konkurrenz zu schaffen. Die Globalisierung hat auch hier ihren Preis. Immer mehr Billiganbieter drängen in den hart umkämpften Markt. Neuerdings kommen auch noch die Ich-AGs hinzu. Leute, die sich nicht an die guten Sitten halten und sich dabei vom Arbeitsamt unterstützen lassen.Paul schleicht die Treppe in den oberen Stock hoch, orientiert sich kurz, geht dann ins Arbeitszimmer und bleibt vor dem großen Ölgemälde hinter dem Schreibtisch stehen. Glauben die Besitzer solcher Vorrichtungen wirklich, dass irgendjemand darauf hereinfällt.
Ahmad Akbarpour, Hans-Eckardt Wenzel, Primo Levi, Alain Nadaud
De Iraanse dichter en schrijver Ahmad Akbarpour werd geboren op 31 juli 1970 in Lamerd, Shiraz.
Akbarpour begon zijn carrière met poëzie. Zijn werk werd meerdere malen bekroond met de Mehregan Award voor kinder-en jeugdliteratuur,
Uit: Good Night, Commander (Vertaald door Shadi Eskandani & Helen Mixter)
We creep across the battlefield. We have to be brave because there are so many bombs and tanks, maybe even a land mine. If we are not careful, we could die before we even get to say ouch.
Attack! Now! I order and lead the assault. The enemy shoots but nothing can stop us.
Grenades go off and the room fills with smoke, just like in a movie.
The dark is scary, but Im not afraid of the dark.
Right, Mom? When we had to hide in the basement and all the other children were crying and screaming because of the bombs. I just sat next to you and covered my ears with my hands. Remember?
My mother in the picture says, Thats right, son.
One of my soldiers screams, Ive been hit. Ive been hit!
But Im the Commander. I dont get scared. I make my way down the hill. Even though my leg hurts, I find the soldier. And I order the troops to stay back..
Then I hear my father calling, Its time for dinner. Your uncles and aunties are here.
Ahmad Akbarpour (Lamerd, 31 juli 1970)
Shiraz, Asia Instituut (Geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter, singer-songwriter en muzikant Hans-Eckardt Wenzel werd geboren op 31 juli 1955 in Kropstädt bij Wittenberg. Wenzel studeerde van 1976 tot 1981 aan de Humboldt Universiteit van Berlijn cultural studies en esthetiek en was oprichter van het "Liedertheater Karls Enkel". Sinds 1981 werkt hij als freelance schrijver, zanger, acteur en regisseur. Sinds 1979 tot het midden van de jaren 1990 heeft hij nauw samengewerkt met de acteur, zanger en schrijver Steffen Mensching, met wie hij een groot aantal theater-programma's, meest diepgaande en filosofische (clowneske) stukken, samenstelde en opvoerde, zoals Hammer-Rewüh" en "Neues aus der Da Da eR".Als solist debuteerde Wenzel in 1986 met de LP Stirb mit mir ein Stück, waarvoor hij onmiddellijk de DDR-platenprijs voor chansons kreeg.
Ich bin die ganze Zeit nur hier
Ich bin die ganze Zeit nur hier geblieben. Die Andern kamen und sind wieder fort. Ich habe Briefe hinterher geschrieben. Die Andern schrieben mir kein Wort.
Ich geh die ganze Zeit durch gleiche Türen. Ich koch die ganze Zeit im selben Topf. Die vielen Straßen, die nach sonst wo führen Gehn wie ein Gitter durch meinen Kopf.
Die Andern sprachen, stumm blieb wie ein Stein ich. Die Andern gingen und ich blieb allein. Nur im Vergangnen waren wir uns einig. Was kommen würde, wird uns entzwein.
Ich bin die ganze Zeit nicht weggegangen. Am Tisch war`s schöner saßen wir zu viert. Selbst vom Stück Butter, das die Andern angefangen, Hab ich noch wochenlang geschmiert.
Uit: Survival In Auschwitz (Vertaald door Stuart Woolf)
During the interrogations that followed, I preferred to admit my status of 'Italian citizen of Jewish race'. I felt thatotherwise I would be unable to justify my presence in places too secluded even for an evacuee; while I believed (wrongly as was subsequently seen) that the admission of my political activity would have meant torture and certain death. As a Jew, I was sent to Fossoli, near Modena, where a vast detention camp, originally meant for English and American prisoners-of-war, collected all the numerous categories of people not approved of by the new-born Fascist Republic.
At the moment of my arrival, that is, at the end of January 1944, there were about one hundred and fifty Italian Jews in the camp, but within a few weeks their number rose to over six hundred. For the most part they consisted of entire families captured by the Fascists or Nazis through their imprudence or following secret accusations. A few had given themselves up spontaneously, reduced to desperation by the vagabond life, or because they lacked the means to survive, or to avoid separation from a captured relation, or even -- absurdly -- 'to be in conformity with the law'. There were also about a hundred Jugoslavian military internees and a few other foreigners who were politically suspect.
The arrival of a squad of German SS men should have made even the optimists doubtful; but we still managed to interpret the novelty in various ways without drawing the most obvious conclusions. Thus, despite everything, the announcement of the deportation caught us all unawares.
On 20 February, the Germans had inspected the camp with care and had publicly and loudly upbraided the Italian commissar for the defective organization of the kitchen service and for the scarce amount of wood distribution for heating; they even said that an infirmary would soon be opened. But on the morning of the 21st we learned that on the following day the Jews would be leaving. All the Jews, without exception. Even the children, even the old, even the ill. Our destination? Nobody knew. We should be prepared for a fortnight of travel. For every person missing at the roll-call, ten would be shot.
Je pose à linstant même cest-à-dire rien moins quau moment où ces lettres se forment la première pierre dun ouvrage dont jignore tout : dabord, si jen viendrai à bout mais ça jai lhabitude ! Ensuite, quel sera le nombre de semaines, sinon de mois, qui me seront nécessaires pour en ajuster les éléments ; enfin, sil sera de format réduit ou de vastes proportions, de bel appareil et à laplomb, avec des pierres bien ou mal équarries. Cest que je cours aussi le risque quil ne dépasse jamais le stade de la simple cabane de chantier. Mais, avant de décrire la forme que prendra cet ouvrage au fur et à mesure de sa construction, il me faut évoquer le terrain que jai choisi. Enfin, « choisi » est un bien grand mot ! Disons, plutôt, le lot tel quil ma été imparti. Par pudeur, je tairai le nombre de mois, sinon dannées, que le bureau du cadastre a mis pour accéder à ma demande, et à combien de reprises les plans que jai proposés ont été retoqués. À chaque fois, retour à la photocopieuse, mise sous enveloppe dune nouvelle version de louvrage, attente au guichet de la poste pour procéder à son affranchissement Sans nouvelles, et timide comme je le suis, il faut que je me fasse violence pour appeler la secrétaire au téléphone : de façon invariable, on me répond que la personne en charge du dossier est soit déjà en ligne, soit en rendez-vous ; ou alors quelle vient à linstant de quitter le bureau et quon me rappellera. Ce nest pas sans condescendance, et avec un rien dénervement, quon ajoute que je suis loin dêtre le seul postulant ; quil faut que je prenne patience car il y a pléthore de candidats ; sans compter que léventail des possibilités nest pas non plus très étendu.
your ocean compass is bathing in sunshine and the prow is digging into white sand before stopping .. no footprints left by naked feet here nor any bird carcasses dissolved in salt only wet flapping sails clapping you on your back and wind across your sun-burned shoulders ..
the Tristan albatross is still hovering over the mast-top polishing its scientific gaze against the surface of the sea this ocean on eternity's ball bearings and rocks worn round and shaped by wavy fingers .. you stand at the shores of your own body feeling the tide rise in your eyes while you observe the lonely coconut which the ocean has brought here from another shore ..
maybe cut loose with a sharp machete or chewed into freedom by the dentures of the wind .. there is no tsunami on its way into this island kingdom do these micro-continents know each other's names? you wonder while time becomes a large strange bird across the same ocean which answers its own echo and rolls on with its sleep-walker's heart intact .. your skin desert drinks this all-embracing blue waiting for the night to light its diamonds
Triztán Vindtorn (31 juli 1942 - 4 maart 2009)
Volgens de Franse Wikipedia is de Algerijnse, Franstalige schrijver Ahmed Zitouni geboren op 31 juli 1949 in Saïda, Algerije. Zie ook mijn blog van 31 juli 2007 en ook mijn blog van 31 juli 2008.
Uit: À mourir de rire
Ils ont envahi ma cellule, ces salopards. Sans se gêner ni s'excuser. Ils ont pris possession de mon dernier univers. Ils l'ont occupé. Dieu, ce qu'ils sont nombreux! Une horde indisciplinée, on dirait une procession entière.
Ils sont entrés dans ma cellule. Tranquillement. Calmement. Presque naturellement. je ne peux rien dire, c'est leur droit le plus absolu. Ils représentent la justice, ou, pour mieux dire, ils sont la justice. Ils mettent en scène ses différentes manifestations, en somme.
Ils vont et viennent dans cette cellule que je croyais mienne. Affairés et polis. Je me demande pourquoi ils ont tant de respect pour moi. Ce protocole ! Cette pompe administrative ! Tout ce beau monde ! Ce groupe de représentants de l'ordre presque pour moi. Moi seul. Moi qui n'ai rien demandé. Ce n'est pas facile à comprendre. Ils sont là, pour moi, tous ces Messieurs. Et si, tous, ils font semblant de faire quelque chose autour de moi, c'est leur manière de s'occuper de moi... lointainement. Une façon comme une autre " d'alléger mes derniers moments ", probablement ! S'ils pouvaient savoir combien ils me sont indifférents et combien je les ai méprisés avant ce moment... Mais, passons ! Il faut rester sérieux ! Faire comme le mourant qui écoute sonner la cloche de sa dernière heure, une heure qu'il attendait depuis longtemps. Beaucoup de sérieux. Et surtout rester calme quoi qu'il arrive. Ne pas paniquer. Encore moins, improviser. D'ailleurs, au point où en sont les choses, à ce stade presque final de mon existence, je n'ai pas le choix ; seulement celui d'aller au bout de mon choix. Aucune possibilité à regretter. Même si je voulais, il me serait impossible de revenir en arrière. je suis engagé sur cette voie, jusqu'au cou. Trop tard pour faire le moindre changement de stratégie. La partie va toucher à sa fin, dans quelques minutes. Et les dés sont jetés. C'est bien ma chance, pour une fois que je n'avais pas triché ! Oh ! si peu... à peine bricolé la machinerie de quelques mécaniques, légèrement poussé un système qui déjà marchait mal
.
Ahmed Zitouni (Saïda, 31 juli 1949)
De Indische (Hindi en Urdu) schrijver Munshi Premchand werd geboren in Lamhi op 31 juli 1880.
Premachands moeder overleed toen Premchand zeven jaar oud was. Zijn vader trouwde hierna opnieuw. Toen Premchand acht jaar oud was, begon hij met zijn opleiding in Perzisch en Urdu. Zijn leraar was een moslim die in het dorp zelf les gaf. Op zijn twaalfde voegde hij zich bij zijn vader in Gorakhpur, en bezocht voor het eerst de Rawat Pathshala. Hier leerde hij Engels. Vervolgens ging hij naar de mission school van Gorakhpur. Op zijn vijftiende keerde hij terug naar Lamhi, en ging studeren aan Queen's College in Benaras. In 1910 werd hij door de districtsmagistraat in Gorakhpur op het matje geroepen vanwege zijn verzameling korte verhalen getiteld Soz-e-Watan, die als opruiend werd geëtiketteerd. Het eerste verhaal in deze verzameling was Duniya ka Sabse Anmol Ratan (Het kostbaarste juweel ter wereld), wat volgens hem de laatste druppel bloed vergoten ten behoeve van de vrijheid van het land was. Alle kopieën van Soz-e-Watan werden in beslag genomen en verbrand. Aanvankelijk schreef Premchand in Urdu onder de naam Nawabrai, maar na de inbeslagname van Soz-e-Watan begon hij te schrijven onder de naam Premchand. Hij besloot een nieuwe draai te geven aan de Hindi-literatuur. Tot dusver bestonden vrijwel alle werken uit deze literatuur uit fantasieverhalen en religieuze werken. Premchand daarentegen schreef meer realistische verhalen. In totaal schreef hij meer dan 300 verhalen, een dozijn romans en twee toneelstukken.
Uit:The Winding Sheet (Vertaald door Jeffrey Krouse en Dr.Hanif Fauque)
At the door of the thatched hut, father and son sat beside a smoldering fire pit in silence. Inside, the sons young wife Buddya was tossing and turning in labor pains, letting out agonizing moans that made the two of them cringe. It was a cold winter night, a deathlike silence hung in the air, and the entire village was shrouded in darkness.
Sounds like shes not gonna make it, said Gheesu, the father. This has been going on all day! Why dont you go take a look at her?
Whats there to see? muttered Mahdo despondently. If shes going to die, why cant she just get it over with quickly?
What an ungrateful wretch! How can you share lifes sorrows with the woman a whole year, then just turn your back on her?
Why dont you go, if you want to see her thrashing around in pain like that?
The men were from the lowest Hindu caste and had a bad reputation throughout the village for their negligence. For every day Gheesu worked, he gave himself a three-day vacation. Mahdo was just as much of a loafer, rewarding every hour of work with an hour to smoke his pipe. This was why no one would hire them. Even as much as a handful of grain in the house served as an excuse not to work. When they came to the brink of
starvation, Gheesu would climb trees and break off branches for firewood and Mahdo would sell them in the market, and as long as the money lasted, they would wander around doing nothing. When they found themselves starving again, they would collect more firewood to sell or look for manual labor. Because they lived in a farming village, there was always a demand for labor any hard-working person could find dozens of jobs. But Gheesu and Mahdo were only hired when someone had no alternative but to be content with getting the services of one man for the price of two.
Was die Erde mir geliehen, Fordert sie schon jetzt zurück. Naht sich, mir vom Leib zu ziehen Sanft entwindend Stück für Stück.
Um so mehr, als ich gelitten, Um so schöner ward die Welt. Seltsam, dass, was ich erstritten, Sachte aus der Hand mir fällt.
Um so leichter, als ich werde, Um so schwerer trag' ich mich. Kannst du mich, du feuchte Erde, Nicht entbehren? frag' ich dich.
"Nein, ich kann dich nicht entbehren, Muss aus dir ein' andern bauen, Muss aus dir ein' andern nähren, Soll sich auch die Welt anschauen.
Doch getröste dich in Ruh'. Auch der andre, der bist du."
Auf dem Wege zum Licht
Auf dem Wege zum Licht lasset keinen zurück. Führt jeden mit euch, der vergessen vom Glück. Dem die Ampel verlosch, dem die Glut nie gebrannt, Das Kind, das den leitenden Stern nie gekannt.
Sie taumeln in Nacht und Verlassenheit. - Ihr begnadeten Pilger der Ewigkeit, Führt alle mit euch in Liebe und Pflicht. Lasset keinen zurück auf dem Wege zum Licht!
It was not until Leslie swore at me for being so handless with the boathook that I drew her alongside. We reached down with our hands. When I felt the chilled flesh under my fingertips I moved more quickly. It was sagging away from us and it slopped softly and obscenely against the bilges. It was touching it that made me realize how bloated it was.
Leslie said: For Christs sake get a bloody grip on it!
I leant down until my face was nearly touching the water and with my right hand got hold of one of the ankles. She turned over smoothly then, like the fat underbelly of a fish. Together we pulled her to the surface and, dripping a curtain of river-water, over the gunwale. Her weight settled with a flat, splashing sound on the wooden boards of the deck. Puddles of water formed quickly at the knees and where the chin lay.
We looked at her and then at each other but neither of us said anything. It was obscene, the way death usually is, frightening and obscene at the same time.
A hundred and thirty at eleven pence a pound: an irrelevant thought I didnt know how it came to me, and for more than one reason, partly because I knew Leslie would be shocked, I didnt utter it. Later you will see what I mean.
The ambulance didnt arrive until after breakfast. I dont suppose they were in a hurry because I told them she was dead on the telephone. We threw a couple of potato sacks over her so that she wouldnt frighten the kid and then I went over and telephoned and went back and joined Leslie and his wife and the kid at breakfast.
No egg this morning? I said.
Ella said no, that shed forgotten to buy them the previous day when she went to get the stores. But I knew that wasnt true because Id seen her take them from her basket when she returned. That made
me angry, that she didnt take the trouble to remember how shed examined the shells because she thought she might have broken one of them, and me there in the cabin at the time. It was a kind of insult.
Zijn moeder strikt zijn stropdas. Maham . piept hij.
Trots kijkt ze naar hem omhoog en ze slaat haar handen ineen. Wie had dat ooit gedacht, zegt ze. Mijn Nielsje in een net kostuum.
Onhandig trekt hij de knoop wat losser. Precies zoals ze nu voor hem staat had ze twee weken geleden ook haar handen in elkaar geslagen. Een Galafeest van school? Nou, maar daar heb je een mooi pak voor nodig. Als we m iets op de groei kopen kun je hem ook aan bij de diploma-uitreiking.
Bijna had ze een stropdas met strepen gekocht. Niet dus, had hij gezegd. Hang maar mooi weer terug. Het meisje bij de kassa lachte toen hij er eentje afrekende met gerangschikte Tweeties op een donkerblauwe achtergrond.
Onwennig staat hij voor de passpiegel in zijn moeders slaapkamer. Hij zakt door een heup en trekt een wenkbrauw omhoog. Daarna slaat hij zijn armen over elkaar en zet zijn voeten op heupbreedte. Nee, dat wordt niks vanavond.
Het snoeiharde ritme dreunt door zijn maag als hij voor de tweede keer die avond vijf consumptiebonnen gaat kopen. Hij heeft twee keer twee biertjes voor zichzelf gekocht. Om zich een houding te geven leunt hij tegen een pilaar naast een groepje lachende derdejaars. Zo lijkt het net of hij bij hen hoort.
1. Van geen enkele polyneuritische kip en dus ook niet van de uwe heb ik het lijden ooit in twijfel getrokken. Ik ben heus niet zo, dat ik vind, dat ze allemaal de pip kunnen krijgen, want dat lijkt mij ook een heel akelig verschijnsel. Dat u het bijna steeds weet te voorkomen, dat de andere kippen haar op de kop pikken, verdient een innig goed zo!
2. De pijn van een kankerpatiënt is iets anders dan de cafard. Concrete pijnen, het lijden, dat de natuur of onze medemens ons aandoet, wens ik allerminst te bagatelliseren. Cafard noemde ik alleen het onbestemde onlustgevoel, de mineurstemming zonder kiespijn. Het is dwaas, dat ik dit herhalen moet, want de tekst van mijn stuk laat daaromtrent geen twijfel. U beklaagt zich over mijn slecht lezen met tonnen boter op het hoofd.
3. Dat mijn als toekomstvisie ontworpen jager het lijden overwonnen zou hebben, is ook weer een gratis toevoeging van een bar slechte lezer. Nergens heb ik het beweerd. Nergens heb ik het bedoeld. Ik heb er zelfs ernstig bezwaar tegen om te worden ingelijfd bij de kwakzalvers, die voorgeven het lijden te zullen opheffen.
4. Sartre. Hier schijn ik speciaal op een gevoelige teen te hebben getrapt. Dat ik L'Être et le Néant niet zou kunnen lezen, lijkt mij een kinderachtige bewering, die ik niet zal weerleggen. Wel vind ik het boek taai en bepaald náár om te lezen. Jeanson met de beide telefoonnummers geeft hem zelfs geheel onjuist weer, vrolijkt zijn leer op, maakt hem verteerbaar voor het grote publiek der keukenmeiden-romanlezers.
Jacques de Kadt (30 juli 1897 16 april 1988)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichteres Anke Bastrop werd geboren in 1982 in Halle / Saale. Zij groeide op in Parchim (Mecklenburg.) en volgde een opleiding tot boekhandelaar. Sinds 2003 studeerde zij germanistiek en journalistiek in Leipzig. Sinds 2005 studeerde zij daar ook aan het Deutsche Literaturinstitut. Zij is mede-uitgeefster van de TIPPGEMEINSCHAFT 2008.
Uit: Place de l`Etoile (Vertaald door Elisabeth Edl)
Mein Vater trug einen nilblauen Alpakaanzug, ein Hemd mit grünen Streifen, eine rote Krawatte und Schuhe aus Persianerpelz. Ich hatte ihn soeben im osmanischen Salon des Hôtel Continental kennengelernt. Nachdem ich verschiedene Papiere unterzeichnet hatte, durch die er über einen Teil meines Vermögens verfügen würde, sagte ich: Mit einem Wort, Ihre New Yorker Geschäfte standen vor dem Ruin? Wie kann man nur Generaldirektor der Kaleidoscope Ltd. sein? Sie hätten doch merken müssen, dass der Markt für Kaleidoskope von Tag zu Tag kleiner wird! Kinder bevorzugen Trägerraketen, Elektromagnetismus, Arithmetik! Der Traum verkauft sich nicht mehr, mein Alter. Und dann, ich will offen mit Ihnen reden: Sie sind Jude, folglich haben Sie kein Gespür für Handel oder Geschäfte. Dieses Privileg muss man den Franzosen überlassen. Wenn Sie lesen könnten, würde ich Ihnen den schönen Vergleich zeigen, den ich zwischen Peugeot und Citroën angestellt habe: auf der einen Seite der Provinzler aus Montbéliard, ein Raffke, diskret und erfolgreich; auf der anderen Seite André Citroën, ein tragischer jüdischer Abenteurer, der in Spielsälen hohe Einsätze wagt. Schauen Sie, Sie haben nicht das Zeug zum Industriekapitän. Sie sind ein Seiltänzer, das ist alles! Es hat keinen Sinn, Komödie zu spielen! Hektisch mit Madagaskar, Liechtenstein, Feuerland zu telephonieren! Ihre Kaleidoskopbestände werden Sie nie los.«
Mein Vater wollte Paris wiedersehen, wo er seine Jugend verbracht hatte. Wir gingen ein paar Gin-Fizz trinken, ins Fouquets, ins Relais Plaza, in die Bar des Meurice, des Saint-James et dAlbany, des Élysée-Park, des George-V, des Lancaster. Da war er zuhause.
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
"Then it's all your fault, yes. You mentioned. You're being awfully hard on yourself. Boys disobey their parents with such great regular¬ity that it's barely worth a comment; and if yours is talented enough to rebel in such grand fashion, then you ought to consider it a point of pride that he's such a sharp lad." She leaned forward on her one el¬bow, laying her mechanical forearm down on the bar. "Now tell me, you don't really thinkdo youthat there's anything you could've done to keep him out of here?"
"I don't know. Probably not."
Someone behind Briar gave her back a friendly pat. It startled her, but there was nothing salacious about the gesture so she didn't flinch away from it. Besides, this was more friendly human contact than she'd had in years, and the pleasantness of it smoothed the keen, guilty edge of her sorrow.
"Let me ask you this, then," Lucy tried. "What if you'd given him all the answers to every question he ever asked. Would he have liked those answers?"
"No, he wouldn't have," she confessed.
"Would he have accepted them?"
"I doubt it."
The barwoman sighed in sympathy and said, "And there you go, don't you? One day, he'd have gotten a bee in his bonnet about the old homestead, and he'd have come poking about regardless. Boys are boys, they are. They're useless and ornery as can be, and when they grow up they're even worse."
Briar said, "But this particular boy is mine. I love him, and I owe him. And I can't even find him."
Mexico! Capital! City of crowds where proud Flora flaunts her greatest paradise. If I toast to her dont be surprised, she is my native city, my birthplace, where I first felt sunlight on my face! What grand museum, my city; everywhere I see cars, carriages, trucks, the roads to a thousand schools and private homes, for my people, young and old, move among them, science and affection to behold. But human tongue cannot describe such pleasure that I feel inside my city; you may think that I exaggerate but its the truth; and just in case you want more proof, take a journey to my land by train and youll see its no mistake what has been spoken here to you by one.
Quinten zag zijn moeder. Daar was zij: precies daar, op die plek in de wereld, en niet ergens anders. Haar zwarte haar was kortgeknipt. Hij stapte over de drempel en keek naar de roerloos slapende, alleen het laken ging langzaam op en neer. Bij haar oren werd ze een beetje grijs.
Na een poosje vroeg hij:
Kan mama echt nooit meer wakker worden?
Nee, Quinten, mama sliep al toen jij geboren werd. Ze kan niets meer horen en niets meer zien en niets meer voelen helemaal niets meer.
Hoe kan dat nou? Ze is toch niet dood, zoals opa. Ze ademt toch.
Ze ademt, ja.
Droomt ze?
Dat weet niemand. De doktoren denken van niet.
Hoe weten ze dat?
Ze zeggen dat ze dat kunnen meten, met bepaalde toestellen. Volgens hen mag je eigenlijk niet eens zeggen, dat mama slaapt.
Wat dan?
Onno aarzelde, maar zei toen toch:
Dat ze niet meer bestaat.
Terwijl ze niet dood is?
Terwijl ze niet dood is. Dat wil zeggen, zei Onno en vertrok zijn gezicht, mama is dood terwijl ze niet dood is ik bedoel, wat er niet dood is is niet mama. Het is niet mama, die ademt.
Wie dan?
Onno maakte een hulpeloos gebaar.
Niemand.
Dat kan toch zeker niet.
Dat kan absoluut niet, maar zo is het dus.
( )
Hoe is het gebeurd, papa?
Onno knikte en vertelde hem in grote trekken de hele geschiedenis.
( )
Daarna heb jij nog drie maanden in mamas buik gezeten. Dat was heel bijzonder, het stond later zelfs in de krant.
The night was unusually chilly, the wind sharpened by the speed of the train as it rolled southward through the darkened valley. The cotton blanket June had stolen was large enough to spread as a tarp and at the same time wrap around her younger brother and sister and herself, but it was threadbare and for brief stretches the train would accelerate and the wind would cut right through to them. It had not been a problem the night before but now they were riding on top of the boxcar, as there was no more room within any of them, even as the train was more than a dozen cars long. A massive phalanx of refugees had met the train at the last station, and in the time it took her siblings to relieve themselves by the side of the tracks they had lost their place and had had to climb the rusted ladder between the cars, June running alongside for fifty meters until her brother was high enough on the rungs so she herself could jump up and on.
There was a score or so of people atop every car, groupings of families and neighbors, mostly women and the old and the young, and then a cluster or two like theirs, children traveling by themselves. June was eleven; Hee-Soo and Ji-Young had just turned seven. They were fraternal twins, though looked as much alike as a sister and brother could, only the cut of their hair distinguishing them. June knew they could have waited in the hope of another train with room inside but it hadn't been cold when they stopped just before dusk and she decided they ought to keep moving while they had the chance.
Die Starfighter starteten kurz nacheinander. Kaum hatten die vier Maschinen abgehoben, zogen sie mit gewaltiger Geschwindigkeit in den blauen Himmel hinein. Hinter ihren Triebwerken flimmerte die Luft. Wie die gespreizten Finger einer Hand fuhren sie zuerst auseinander und strebten dann langsam wieder aufeinander zu, um in großer Höhe zum Formationsflug überzugehen. Erich Wegner stand auf seinen Spaten gestützt im Graben und sah den glänzenden Vögeln hinterher, bis ihn die Sonne blendete. Er malte sich aus, wie er am Steuerknüppel eines Düsenjägers feindlichen Bomberschwärmen entgegen flog, die er mit seiner Leuchtspurmunition spuckenden Bordkanone beharkte. Bei jedem Einsatz würde er mindestens zehn oder sogar zwanzig Abschüsse machen, wie dieser Jagdflieger in den Landserheften, das war klar. Und dafür würde ihm der General einen Orden verleihen und die Kameraden würden ihm auf die Schulter klopfen. Frauen wären kein Problem, die würden ihm, einem gut aussehenden Luftwaffenoffizier in einer Uniform voller Orden, zu Dutzenden hinterherlaufen. Natürlich hätte er dann außer seiner Jagdmaschine auch noch einen rassigen Sportwagen. Pilot müsste man sein, dachte er und fluchte beim Weiterarbeiten vor sich hin, weil er andauernd auf Felsbrocken stieß. Wie sollte man bei so einer mistigen Strecke den Akkord schaffen. Er stellte den Spaten beiseite, nahm die Spitzhacke und schlug, weit ausholend, auf die Steinbrocken ein, bis sie zersprangen. Aber kaum hatte er einen weggeräumt, kam schon der nächste zum Vorschein. Scheißmaloche. Er richtete sich auf. Vor ihm war nichts als Heidekraut und niedriges Buschwerk, durch das sich eine Schnur spannte. Hinter ihm befand sich ein Stück Graben, 40 cm breit und 90 cm tief. Im Abstand von je 50 Metern hackten, schaufelten, gruben, wühlten die anderen. Wie die Maulwürfe, dachte er. Immer im Dreck und blind drauflos. Immer in diesen verfluchten Gummistiefeln. Nach ein paar Monaten hatte man garantiert Schweißfüße. Aber besser Schweißfüße, als ständig Wasser in den Schuhen.
Das Dorf John Franklin war schon zehn Jahre alt und noch immer so langsam, daß er keinen Ball fangen konnte. Er hielt für die anderen die Schnur. Vom tiefsten Ast des Baums reichte sie herüber bis in seine emporgestreckte Hand. Er hielt sie so gut wie der Baum, er senkte den Arm nicht vor dem Ende des Spiels. Als Schnurhalter war er geeignet wie kein anderes Kind in Spilsby oder sogar in Lincolnshire. Aus dem Fenster des Rathauses sah der Schreiber herüber. Sein Blick schien anerkennend. Vielleicht war in ganz England keiner, der eine Stunde und länger nur stehen und eine Schnur halten konnte. Er stand so ruhig wie ein Grabkreuz, ragte wie ein Denkmal. »Wie eine Vogelscheuche!« sagte Tom Barker. Dem Spiel konnte John nicht folgen, also nicht Schiedsrichter sein. Er sah nicht genau, wann der Ball die Erde berührte. Er wußte nicht, ob es wirklich der Ball war, was gerade einer fing, oder ob der, bei dem er landete, ihn fing oder nur die Hände hinhielt. Er beobachtete Tom Barker. Wie ging denn das Fangen? Wenn Tom den Ball längst nicht mehr hatte, wußte John: das Entscheidende hatte er wieder nicht gesehen. Fangen, das würde nie einer besser können als Tom, der sah alles in einer Sekunde und bewegte sich ganz ohne Stocken, fehlerlos. Jetzt hatte John eine Schliere im Auge. Blickte er zum Kamin des Hotels, dann saß sie in dessen oberstem Fenster. Stellte er den Blick aufs Fensterkreuz ein, dann rutschte sie herunter auf das Hotelschild. So zuckte sie vor seinem Blick her immer weiter nach unten, folgte aber höhnisch wieder hinauf, wenn er in den Himmel sah.
Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)
Besuch U. Hegewald. Reden die halbe Nacht über Infantilität und Unterwürfigkeit der hier Aufgewachsenen.
Selbst Wolfgang, er ist nun schon fünf Jahre hier weg, wäre dergleichen fortwährend anzumerken.
Zerknirschungsgesichter.
Blatternarbige Häuser.
Uringeruch und Bahnpolizei.
Gestern früh mit Birgit in verzweifelter Stimmung nach Heidenau. Natürlich werde ich kontrolliert, belege den Polizisten: Seit zwanzig Jahren kontrolliere man mich, aber nun nicht mehr lange.
Freilich hat es auch sein Tröstliches, daß ich besonders von diesen armseligen Bahnhofsmützen mit Vorliebe kontrolliert werde: Völlig verbürgerlicht kann ich noch nicht aussehen.Nach stundenlangem Laufen endlichwieder Gefühl der Leichtigkeit: Die Kirnitzsch im Grund, einWasser von rätselhafter Sauberkeit,manchmal schimmert sie türkisfarben durch die Bäume zum Hangweg herauf.
Am Schluß, Waldausgang, ein »kommen Sie mal her hier«, gleich vom Motorrad aus. Offenbar ein sogenannter Grenzhelfer. Unsere Antwort, vielleicht eine kleine Sensation für uns selbst, lautet, beinahe im Chorus: »Wir denken nicht daran.« Das Aufheulen des davonfahrenden Motorrads kommt uns vor wie ein langgezogener Wutschrei. Freilich bekommt meine Frau hernach eine Art hysterischen Anfall. »Dieses Land, dieses Land.« Ich habe ihr versprochen,mich nun doch um ein Stipendium in Worpswede zu bewerben, nicht gleich um zu bleiben, sondern um eben einen Fuß in den Westen zu setzen. Freilich hinsichtlich dieser Entscheidung auch schlechtes Gewissen: Ist ja doch eine Flucht aus
der schlichten Lebenspraxis, da im Westen vieles viel geschmierter geht, die Entfremdung des zu Hause hokkenden Künstlers daher gewiß größer ist. Hier brauche ich nur in die sogenannte Kaufhalle (eigentlich ein ehrlicher Name) zu gehen, um einigermaßen Bescheid zu wissen.
Uit: Écartez le soleil (Vertaald door Philippe Bouquet)
« Des jeunes filles qui marchent à lintérieur des terres, au fond de vallées situées à lintérieur des terres, fermées par des montagnes et de paisibles lacs-frontière. Dans la fraîche inquiétude dune verdure précoce ou bien dans linquiétude et le sentiment de sécurité grandissants de lété, des jeunes filles en robes claires et en chaussures blanches rêvent de pouvoir arriver au bord de la mer. Rêvent de pouvoir marcher sur la grève en chaussures blanches ou bien sans chaussures, sans robe, sans rien, et dêtre seule et cependant pas seule. Marcher sur les galets, entendre le bruit des vagues sur les galets, marcher sur des rochers lisses, polis par la mer, qui nont pas sur leur peau (qui est la peau du rocher) des rides plus profondes que ne peuvent en avoir les visages humains, et peut-être même pas des rides aussi profondes. Être assise sur ces rochers plats, lisses et chauds. Être couchée sur ces rochers et être seule et cependant pas seule et écouter leau qui vient de très loin, vague après vague. Marcher sur le sable. Marcher sur le sable les pieds nus, observer ses doigts de pieds tandis que coule entre eux le sable chaud, être couchée sur le sable et être tout à fait seule et cependant pas seule. Pouvoir arriver au bord de la mer. Pouvoir arriver là et voir le soleil se lever sur une mer, très loin, en direction de lest, pouvoir voir le soleil se coucher dans une mer, très, très loin, en direction de louest, pouvoir arriver là. Au-dessus delle volent les oiseaux du matin et ceux du soir, qui sont les mêmes et cependant pas les mêmes. Mais des oiseaux qui crient, des oiseaux qui cachent quelque chose entre les rochers et dans le sable, de cruels oiseaux qui fondent sur leurs proies avec leur bec pointu et leurs griffes acérées, prêtes à saisir, et des oiseaux craintifs qui volent très bas et dont la pointe des ailes frôle la crête des vagues.
Not long ago in our communal apartment there was a fight. And not just any fight, but a full-out battle. On the corner of Glazova and Borova.
Of course in their hearts the fight was virtuous. The invalid Gavrilov near got his lone head chopped off. The main reason folks are very nervous. Erupt over trivialities. Lose control. And fight dirty, like in a fog.
Of course they say that after a civil war the people are always jittery. That may be so, but ideology wont heal Gavrilovs head any faster.
So at nine oclock in the evening one tenant, Marya Vasilyevna Shchiptsova, comes into the kitchen to light her primus stove. You know, she always lights her primus about this time, drinks tea and applies compresses. So she comes in the kitchen. Sets the primus before her and sparks it. But it fails completely, wont light.
She thinks, What, the devil wont light? Must be sooted up, thats the problem.
In her left hand she grabs a brush and sets to clean it.
As she is about to clean, holding the brush in her left hand, another tenant, Darya Petrovna Kobylina, whose brush it is, sees what of hers has been taken and replies:
Incidentally, Marya Vasilyevna deary, you can just put that brush back where it belongs.
Shchiptsova of course flares at these words and answers:
Darya Petrovna, please go choke on your fucking brush. I dont care to touch the disgusting thing, much less pick it up.
Darya Petrovna Kobylina of course erupts at these words. They began to talk, just the two of them. Their volume grows, shouting, banging.
Daryas husband, Ivan Stepanich Kobylin, who really owns the brush, comes to the ruckus. He is a stout man, even pot-bellied, but in his own way, a nervous type.
Michail Zostsjenko (10 augustus 1895 22 juli 1958)
Grausen Ich und Ich und Ich und Ich Grausen Brausen Rauschen Grausen Träumen Splittern Branden Blenden Sterneblenden Brausen Grausen Rauschen Grausen Ich
Alles wat emoties wekt, om welke reden ook, kan het onderwerp worden van een kunstwerk. Maar het kunstwerk wordt pas kunst, krijgt pas stijl, als de emotie is overwonnen. Die oude Kloos met zijn klotsende zee, die slaagt er al meer dan honderd jaar in de jongetjes en meisjes die onze boeken bespreken in de war te brengen met de meest complete nonsens.
De expressie van emotie is heel eenvoudig. Bovendien aanstekelijk. Waar er een schreeuwt van woede gaan anderen dat al gauw ook doen. Waar twee mensen huilen, huilt een derde al gauw mee, al weet hij niet eens waarom. Denk aan het massale rouwvertoon rond de dood van prinses Diana of André Hazes. Wat bezielt die mensen? Niets. Lachen is nog aanstekelijker. Ook in de taal ligt de emotionele uitdrukking niet zelden al klaar. In principe is alle taal emotioneel, voor zover we ons beperken tot de taal van de roedel, die altijd emotie veronderstelt. Met die taal heeft de schrijver een rekening te vereffenen. Dat is de definitie van stijl. Stijl is de beheerste emotie, die plaats heeft gemaakt voor iets anders. De uitdrukking van gevoel is niet zo simpel, omdat die altijd in botsing zal komen met de taal van de roedel. Maar alleen gevoel is rechtstreeks communiceerbaar. Emotie niet, die is vooral besmettelijk. De enige eis die je moet stellen aan stijl is dat de schrijver daarin blijk geeft van een zuiver gevoel ten aanzien van zijn onderwerp, dat hij ontziet wat ontzien moet worden en niet ontziet wat het niet verdient te worden ontzien. Dat kan hij pas doen, als hij zijn emoties over dat onderwerp heeft overwonnen. Een cultuur die het gevoel verplettert onder marktdruk raakt zijn hart kwijt, die is ten dode opgeschreven. De wereld die onze kinderen dan zullen aantreffen zal een darwinistische jungle zijn en dat wil niemand. Daarover gaat literatuur.
ik had je bloemen willen zenden een soort bloemen dat je zou doen begrijpen hoe ik wandel onder welke luchten ik wandel over welke bodem ik wandel
ik had je bloemen willen zenden een soort van winterbloemen met de bruine kleuren van de laatste roos en de geur van nachten lopen in gevaarlijk terrein door verwaarloosde heggen omgrensd waarachter men narcissen kon vermoeden van de maanden die achter ons liggen narcissen van een geur die ik waarschijnlijk te liefelijk schat
dat soort bloemen had ik je willen zenden niet per post en onverpakt neen ze zouden je worden gebracht door een zwarte jongen met een Grieks profiel die Duits studeert aan de universiteit die zichzelf een choreografie heeft geschreven op muziek van Mozart
dat soort bloemen door zo'n soort jongen
maar ik vernam dat je op reis bent en wel niet meer terug zult keren
Verzet begint niet met grote woorden
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in zijn kop krijgt
zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud
zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die een sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen
In het donker
Soms zie ik spoken 's avonds laat op straat in een vuilwitte jurk jij die niet bestaat of mager in een pak van vooroorlogse snit mijn vaders gelaat of tot mijn schrik in een spiegelruit mezelf die verdergaat.
Uit: Unter dem Vulkan (Vertaald door Susanna Rademacher)
Der Konsul senkte schließlich den Blick. Wie viele Flaschen seitdem? In wie vielen Gläsern, wie vielen Flaschen seitdem? Plötzlich sah er sie, die Flaschen mit Aguardiente, Anis, Jerez und Highland Queen, die Gläser einen babylonischen Turm von Gläsern, der sich immer höher türmte wie der Rauch des Zuges an jenem Tag, bis in den Himmel hinauf, und der dann fiel, so dass die Gläser purzelnd und zerschellend vom Generalife-Park hinunterrollten und alle Flaschen zerbrachen, Oportoflaschen, tinto, blanco, Pernod-, Oxygénée-, und Absinthflaschen, Flaschen zersplitterten, weggeworfene Flaschen, die dumpf aufschlagend auf Parkwege, unter Bänke, betten und Kinositze fielen, die in Konsulaten in Schubladen versteckt wurden, fallengelassene, zerbrochene Calvadosflaschen, die in tausend Scherben zersprangen, Flaschen, die auf Müllhaufen oder ins Meer geschmissen wurden, ins Mittelländische, Kaspische oder Karibische Meer, Flaschen, die im Ozean schwammen, erledigte Schotten im atlantischen Hochland. Und nun sah und roch er sie alle, vom ersten Anfang an Flaschen, Flaschen, Flaschen und Gläser, Gläser, Gläser mit Bier, Dubonnet, Falstaff, Rye, Johnny Walker, Vieux Whiskey blanc Canadien; die Apéritifs, die Magenbitter, die Halben, die Doppelten, die noch eines, Herr Ober, die et glas Araks, die tusen taks, die Flaschen, die Flaschen, die schönen Flaschen mit Tequila und die Kürbisflaschen, Kürbisflaschen, Kürbisflaschen, die Millionen Kürbisflaschen mit herrlichem Mescal ... Der Konsul saß ganz still. Sein Gewissen wurde vom Brausen des Wassers übertönt. Es rüttelte winselnd mit der böigen Brise an dem Holzhaus, es sammelte mit den Gewitterwolken über den Bäumen, die man durch die Fenster sah, seine Streitkräfte. Wie konnte er in der Tat hoffen, sich selbst zu finden, neu anzufangen, wenn irgendwo vielleicht in einer dieser verlorenen oder zerbrochenen Flaschen, in einem dieser Gläser für immer der einzige Schlüssel zu seiner Identität lag? Wie konnte er jetzt zurückgehen und danach suchen, zwischen Scherben, unter unzähligen Theken, auf dem Grund der Meere danach wühlen?
Uit: The End of a Dynasty or The Natural History of Ferrets (Vertaald door Ursula K. Le Guin)
The storyteller said: He was a sorrowful prince, young Livna'lams, seven years old and full of sorrow. It wasn't just that he had sad moments, the way any kid does, prince or commoner, or that in the middle of a phrase or something going on his mind would wander, or that he'd wake up with a heaviness in his chest or burst into tears for no apparent reason. All that happens to everybody, whatever their age or condition of life. No, now listen to what I'm telling you, and don't get distracted and then say I didn't explain it well enough. If anybody here isn't interested in what I'm saying, they can leave. Go. Just try not to bother the others. This tent's open to the south and north, and the roads are broad and lead to green lands and black lands and there's plenty to do in the world -- sift flour, hammer iron, beat rugs, plow furrows, gossip about the neighbors, cast fishing nets -- but what there is to do here is listen. You can shut your eyes and cross your hands on your belly if you like, but shut your mouth and open your ears to what I'm telling you: This young prince was sad all the time, sad the way people are when they're old and alone and death won't come to them. His days were all dreary, grey, and empty, however full they were.
Uit: In Almere geldt: homos zijn vooral op de televisie (column)
Dat is de sfeer: een stad vol gezinsauto's die keurig langs elkaar heen rijden op weg naar de wekelijkse inkopen, terwijl hun puberkinderen, die allemaal op hetzelfde moment zestien zijn, zich ostentatief lopen te vervelen.
Wat mij meteen opviel, was het gebrek aan homo's in de stad. Ze moesten er zijn, en ik ontdekte ook een 'homovriendelijk café' zoals dat heet, maar overdag, tussen het winkelende publiek, overviel mij de Twentse ervaring uit mijn jeugd: homo's zijn vooral voor op de televisie en komen in het wild niet voor. In die zin geloof ik dat de klierige nichtenlol van Goor en Geer dat beeld alleen maar heeft versterkt. Ook was er die moeilijk aanwijsbare homovijandige sfeer, zeker 's avonds als het stadscentrum verlaten was. Ik zou daar niet met mijn geliefde gearmd rondlopen. Nee, niet vanwege de Marokkaanse jongetjes, maar vanwege veel Almeerse jongetjes in het algemeen, die groepsgewijs met de ziel onder hun arm rondsjokken, op zoek naar iets om tegen te trappen. Een leeg blikje. Een nicht.
Pas geleden werd burgemeester Jorritsma van Almere uitgeroepen tot 'homo-moeder'. Had ik dit bericht gelezen als niet-Almeerder, ik zou het overdreven hebben gevonden, zij is toch burgermoeder van iedereen, et cetera. Maar nu schamper ik niet. Almere is een stad waar je makkelijk wegkomt met het idee dat moeilijkheden zich altijd ergens anders voordoen, want in Almere zijn de dingen goed geregeld, fris en groen. Tegelijkertijd kan iedere homo hier je meteen over zijn onbehagen vertellen.
Nee, nieuwe, jonge steden als Almere zijn niet vanzelfsprekend broedplaatsen van tolerantie.
". . . adhering to the rules established through the procedures outlined in the preceding, as well as all subsequent, articles. Our sixth demand stipulates that a body of . . ." Medd Tandar rubbed a long-fingered hand across the pronounced frontal ridge of his tall, conical cranium, hoping to massage away the looming headache that had been building over the last twenty minutes. Gelba, the being he had come to the planet of Doan to negotiate with, paused in the reading of her petition to ask, "Something wrong, Master Jedi?" "I am not a Master," the Cerean reminded the self-appointed leader of the rebels. "I am only a Jedi Knight." With a sigh he dropped his hand. After a moment's pause he forced himself to add, "I'm fine. Please continue." With a curt nod, Gelba resumed with her seemingly endless list of ultimatums. "Our sixth demand stipulates that a body of elected representatives from the mining caste be given absolute jurisdiction over the following eleven matters: One, the determination of wages in accordance with galactic standards. Two, the establishment of a weekly standard of hours any given employee can be ordered to work. Three, an approved list of safety apparel to be provided by . . ." The short, muscular human woman droned on, her voice echoing strangely off the irregular walls of the underground cave. The other miners in attendance-three human men and two women crowding close to Gelba-were seemingly transfixed by her words. Medd couldn't help but think that, should their tools ever fail, the miners could simply use their leader's voice to cut through the stone.
What, pray, is a few hoursa few hundred miles? She looked at the little slip bearing her sister's address and wondered. She gazed at the green landscape, now passing in swift review, until her swifter thoughts replaced its impression with vague conjectures of what Chicago might be. When a girl leaves her home at eighteen, she does one of two things. Either she falls into saving hands and becomes better, or she rapidly assumes the cosmopolitan standard of virtue and becomes worse. Of an intermediate balance, under the circumstances, there is no possibility. The city has its cunning wiles, no less than the infinitely smaller and more human tempter. There are large forces which allure with all the soulfulness of expression possible in the most cultured human. The gleam of a thousand lights is often as effective as the persuasive light in a wooing and fascinating eye. Half the undoing of the unsophisticated and natural mind is accomplished by forces wholly superhuman. A blare of sound, a roar of life, a vast array of human hives, appeal to the astonished senses in equivocal terms. Without a counsellor at hand to whisper cautious interpretations, what falsehoods may not these things breathe into the unguarded ear! Unrecognised for what they are, their beauty, like music, too often relaxes, then weakens, then perverts the simpler human perceptions. Caroline, or Sister Carrie, as she had been half affectionately termed by the family, was possessed of a mind rudimentary in its power of observation and analysis. Self-interest with her was high, but not strong. It was, nevertheless, her guiding characteristic. Warm with the fancies of youth, pretty with the insipid prettiness of the formative period, possessed of a figure promising eventual shapeliness and an eye alight with certain native intelligence, she was a fair example of the middle American classtwo generations removed from the emigrant. Books were beyond her interestknowledge a sealed book. In the intuitive graces she was still crude. She could scarcely toss her head gracefully.
Theodore Dreiser (27 juli 1871 28 december 1945)
Leuk hè, zei Laisa. En dat was alweer iets wat ik nooit zo had bekeken. Vooral de laatste tijd niet. Er was iets aan de schapen wat me niet beviel. Daarom dacht ik voornamelijk aan verkopen.
Wat zou u doen, in ons geval, vroeg hij.
Wat moet ie ervoor hebben?
Eerst dacht ik nog dat ik hem niet verstond. Dus liet ik het hem nóg eens zeggen. Toen er geen twijfel mogelijk was dat het om zes miljoenen franken ging, begon ik te begrijpen waarom de eigenaar geen betere buren voor mij wist dan deze.
Dan weet ik er nog wel een voor jullie, zei ik. En zonder na te denken, wees ik mijn eigen hoeve aan, die ongeveer hetzelfde is. Die is vijf, die kan je ook zo hebben! Het was niet serieus bedoeld. Ik was dus blij dat ik zag dat ze hem niet moesten.
Hij zei, die is ook mooi natuurlijk, maar dan mis je het uitzicht wel.
Dat is Zuid West, zei ik, daar komt de wind vandaan. Daarom kan je er beter eentje vóór je hebben. Bent u van plan om te verhuizen? vroeg ze.
Kom rustig binnen kijken, zei ik. En dat er wel wat rommel zijn zou, zei ik ook, omdat ik een man alleen was.
«Albert passa toute la journée du lendemain dans le cabinet qu'il s'était aménagé dans la plus haute des tours du château, et d'où son il plongeait sur la forêt. Son esprit était occupé de vagues et indistinctes rêveries: la forêt à la veille de cette visite attendue lui paraissait multiplier ses retraites, faire briller de secrets cheminements; une présence imminente la pénétrait toute comme une vie légère dont l'étincellement de ses feuilles parut être à Albert le symbolique témoin. Les salles vides du château attendirent que cette présence les peuplât, dans un pesant ensommeillement: le bruit d'un pas sur les dalles, un craquement des panneaux de chêne, le choc d'une abeille contre une vitre retentirent alors jusqu'au fond du cerveau comme un signal longtemps convoité. Il parut bizarrement à Albert que ce château somnolent dût être visité, ou périr, comme un château de légende entraînant sous ses décombres ses énigmatiques serviteurs endormis.»
" In the days of old Lang Syne! " The forest soughed. . . . The forest always soughed, now with a murmur calm and prolonged, like the echo of distant ringing, and again soft and gentle, like a song without words or a dim memory of the past. It always soughed, for it was an old and mighty forest, still untouched by the saw or the axe of woodman or trader. The tall, centennial pines, with their vast trunks, stood like threatening warriors, and their green tops formed a massive wall. Everything below was still; the air was filled with an odor of resin. Ferns of vivid hues pushed their way through the carpet of pine-needles with which the ground was strewn, expanding luxuriantly and resting thereon, like a soft fringe, without stirring a leaf. In the damp corners the greengrass shot up its tall and slender stems, and the white clover, heavy with bloom, drooped its languid head; while over all soughed the forest, with long-drawn, indistinguishable sighs. Now the sighs were growing deeper and louder; and as I rode along the forest path, although I could not see the sky, I judged by the moaning of the trees that heavy clouds were slowly rising above it. It was late in. the afternoon. Here and there a sunbeam, made its way, but in the dense woods the twilight was spreading rapidly. Evidently a storm was brewing. All plans for hunting must be given up for to-day. The storm might overtake me before I could find shelter for the night. My horse snorted and pricked up his ears, when, striking his hoofs against the naked roots, he heard the sharp sound of the forest echo, and he quickened his pace as he drew near a familiar hut. A dog barked, and whitewashed walls glimmered through the trees.
Vladimir Korolenko (27 juli 1853 25 december 1921)
Thirty years ago, Last Island lay steeped in the enormous light of even such magical days. July was dying;for weeks no fleck of cloud had broken the heavens blue dream of eternity; winds held their breath; slow wavelets caressed the bland brown beach with a sound as of kisses and whispers. To one who found himself alone, beyond the limits of the village and beyond the hearing of its voices,the vast silence, the vast light, seemed full of weirdness. And these hushes, these transparencies,
do not always inspire a causeless apprehension: they are omens sometimesomens of coming tempest. Nature, incomprehensible Sphinx!before hermightiest bursts of rage, ever puts forth her divinest witchery, makes more manifest her awful beauty. . . .
But in that forgotten summer the witchery lasted many long days,days born in rose-light, buried in gold. It was the height of the season. The long myrtle-shadowed village was thronged with its summer population;the big hotel could hardly accommodate all its guests;the bathing-houses were too few for the crowds who flocked to the water morning and evening. There were diversions for all,hunting and fishing parties, yachting excursions, rides, music, games, promenades.
Carriage wheels whirled flickering along the beach, seaming its smoothness noiselessly, as if muffled. Love wrote its dreams upon the sand. . . .
. . . Then one great noon, when the blue abyss of day seemed to yawn over the world more deeply than ever before, a sudden change touched the quicksilver smoothness of the watersthe swaying shadow of a vast motion.
Je restai quelque temps dans cette heureuse famille, tout occupée de celui qui leur apportait la convalescence de son coeur. Je revins à Paris oùj'écrivis cette histoire telle qu'elle m'avait été racontée. Elle n'a qu'un mérite qui lui sera peut-être contesté, celui d'être vraie. Je ne tire pas de ce récit la conclusion que toutes les filles comme Marguerite sont capables de faire ce qu'elle a fait ; loin de là, maisj'ai eu connaissance qu'une d'elles avait éprouvé dans sa vie un amour sérieux, qu'elle en avait souffert et qu'elle en était morte.J'ai raconté au lecteur ce quej'avais appris. C'était un devoir. »
Alexandre Dumas fils (27 juli 1824 - 27 november 1895)
Buste door Jean-Baptiste Carpeaux in het Musée d'Orsay
De Nederlandse dichter Juliën Holtrigter (pseudoniem van Henk van Loenen) werd geboren in Hilversum in 1946. Holtrigter publiceerde al in 1969 in het tijdschrift Kentering. Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen bij uitgeverij Mozaïek. In 2004 verscheen Het verlangen te verdwalen en in 2006 Het stilteregister, beide bij uitgeverij De Harmonie. In april komt zijn vierde bundel uit met als werktitel De onaanraakbaarheid van de ruimte. Hij was werkzaam in het onderwijs als tekendocent, maar is altijd blijven schrijven.
Zondagnamiddag
Zondagnamiddag, krekels naaien de stilte. Ik volg de spoorbaan, de brandnetels bloeien, de bramen smaken naar niets en naar bloed.
Het dorp ligt verscholen in dichte grijzen. Ik herken het, dit lopen: zo kwam ik thuis. Van het nog warme huis staan de ramen wijd open.
Het bijna doorzichtige hoofd in de kamer is van mijn vader, hij kijkt naar buiten. In hemdsmouwen wacht hij op onweer en regen.
Zo jongen, zal hij wel zeggen, dat is lang geleden. Wat brengt je hier, waar heb je gezeten? Hij vraagt niets maar gebaart: hoor, het begint.
Hij loopt naar de deur, naar de stromende regen. Hij zal zwijgen en knikken en alles vergeten.
Barcelona maakt zich op. Alsof ze zich schaamt voor wat ze is, bedekt de stad haar oneffenheden onder een dikke laag makeup. De Olympische klant die behaagd moet worden, is allang gestrikt. Toch is de nerveuze afwachting in de hele stad merkbaar. Mijn duistere kamer in de hoerenbuurt wacht al maandenlang op de afbraak van het tegenoverliggende huizenblok en op de zee van licht die daarachter schuil moet gaan. Een groen plein zal binnenkort deze Catalaanse Zeedijk voor de Olympische deelnemers vermommen. Kennelijk verwacht men tijdens de Spelen ook in deze rosse buurt een grote toeloop. Maar waarom juist het blok aan de overkant en niet een ander? Niemand weet het. Met chaotische bedrijvigheid worden de straten opengemaakt en dichtgegooid, zevenmaal in één maand, alsof men in de grond op zoek is naar een reden. Het zijn symptomen van de Olympische koorts. Les demoiselles dAvignon, de door Picasso beroemd geworden hoeren, zitten er s ochtends op de stoep of tegen de etalages van de Carrer dAvignó gelaten naar te kijken. Ze zijn oud geworden. Hun haar is blauw gespoeld. Ze beschermen het met één hand tegen de forse wind die is opgestoken vanuit de bergen. Heimelijk hopen ze misschien straks nog een passerende atleet voor zich te kunnen winnen. Af en toe halen ze de keurige damestasjes van hun arm. Dan komt er een camouflagestift uit en een spiegeltje waarin ze controleren of het hún tijd nog wel zal duren.
De tramontana waait. Eindelijk kun je de hemel zien! roept de oude man die langs het havenfront komt aangehinkt. Een van de vele slachtoffers van polio, of misschien ook wel gewond geraakt tijdens Franco. Aan welke kant eigenlijk? Hij gebaart recht omhoog.
Nieuwe opvattingen winnen veld: evangelisch creationisme, islamfundamentalisme en religieus sektarisme. Op verschillende vlakken zien we een hang naar meer rigide modellen. Alles wijst erop dat ze eraan komen, de prefecten van onze geest, zij die geloven dat er zoiets bestaat als een buitenmateriële kracht met een voorbeschikking, een project voor u en voor mij, misschien zelfs een uitverkiezing. We zijn er niet klaar voor. Ik heb mensen over zichzelf horen zeggen dat ze gelovig waren omdat ze in buitenaards leven geloofden. Anderen heb ik hun ongeloof horen verdedigen met behulp van een raadselachtig onderscheid tussen toeval en blind toeval.
Onze omgang met de themas van geloof en ongeloof is frivool en ontwijkend, onze argumentatie mist slagkracht en diepgang, vaagheid is troef. We verwarren tolerantie tegenover andersdenkenden met het kritisch onderbouwen van onze eigen opvatting. Een denkgebied dat blijft hangen in gemeenplaatsen maakt zich kwetsbaar, het zal in geen tijd worden veroverd door filosofieën die plausibeler concepten aandragen. Prat gaan op onze Verlichting zal niet mogelijk blijven als de groep die profiteert van die Verlichting deze niet meer weet te beargumenteren.
We staan aan de vooravond van hete tijden. Al wie jonger is dan veertig behoort tot een het-kan-zo-niet-langer-generatie. Ze groeiden op na de jaren zeventig en werden groot met waarschuwingen zonder parure: dat de voorraden uitgeput raakten, dat de wereldbevolking te snel groeide. Het begon met autoloze zondagen en eindigde met... tja, hoe eindigde het?
Amor omnia vincit, de liefde slaat alles en eist van haar volgelingen het uiterste. Zwijgen moeten zij over al het futiele dat geen liefde is, en Gods eigen muziek zullen zij zingen, een muziek die door niemand is opgezet en door niemand kan worden afgezet, een muziek die al klonk nog voor enig leven op aarde gerucht begon te maken en die nog zal klinken lang nadat de laatste mens onder het sediment is verdwenen. Na op klaarlichte dag overvallen te zijn door de liefde besluit Rijker West zijn betrekking als assistent-bioloog op te geven en voortaan de weg van de ware minne te bewandelen.
De liefde slaat alles, maar alles slaat terug. De wereld heeft geen oren naar Gods eigen muziek. De wereld denkt nuchter, pragmatisch en toekomstgericht. Zij heeft haar eigen doelen. Liefde is een realiteit als een andere, net als tijdsbeheer en gezondheidszorg, en je kan er maar beter realistisch in blijven, zo spreekt de wereld. Rijker West zal dit op vele manieren mogen ervaren, onder andere wanneer hij bij zijn arbeidsconsulente, mevrouw Box, op het matje wordt geroepen...
People want to drown their realization of the difficulties of living properly in this grotesque contemporary world, they want to forget their own deplorable inefficiency as artists in life. Some drown their sorrows in alcohol, but still more drwn them in books and artistic dilettantism; some try to forget themselves in fornication, dancing, movies, listening-in, others in lectures and scientific hobbies. The books and lectures are better sorrow-drowners than drink and fornication; they leave no headache, none of that despairing post coitum triste feeling. Till quite recently, I must confess, I too took learning and philosophy and science - all the activities that are magniloquently lumped under the title of "The Search for Truth" - very seriously. I regarded The Search for Truth as the highest of human tasks and the Searchers as the noblest of men. But in the last year or so I have begun to see that this famous Search for Truth is just an amusement, a distraction like any other, a rather refined and elaborate substitute for genuine living; and that Truth-Searchers become just as silly, infantile, and corrupt in their way as the boozers, the pure aesthetes, the business men, the Good-Timers in theirs. I also perceived that the pursuit of Truth is just a polite name for the intellectual's favourite pastime of substituting simple and therefore false abstractions for the living complexities of reality. But seeking Truth is much easier than learning the art of integral living (in which, of corse, Truth-Seeking will take its due and proportionate place along with the other amusements, like skittles and mountain climbing)."
It was nigh on noon when the smoke jumpers came. They plummeted in pairs on each pass of the plane, their bodies jolting as the parachutes cracked open and filled and left them floating like medusas in an ocean of sky. Now and then the chutes masked the sun that flared harsh and white and unforgiving behind them, making shadows of their downward drift on the veil of smoke that shrouded the mountainside. They were a crew of six men and two women and every one of them landed safely in the jump spot, a narrow clearing not forty yards wide. They shed their parachutes and jumpsuits and stowed them, then unpacked their chainsaws and pulaskis and shovels from bags that were dropped separately and soon they were ready to start cutting a fire line. The peak that watched over them while they worked was called Iron Mountain. Its western shoulder was thickly forested and had no ready access by road. The fire had been spotted by a ranger that morning and, fanned by a strengthening westerly, had already taken out more than a hundred acres. If it continued to head east or switched to the north there was little risk. But to the south and west there were ranches and cabins and if the wind shifted they would be in grave danger, which was why the call had come for the smoke jumpers.
To put it briefly, a contract for better for worse is a contract that should not be tolerated. . . . Indissoluble marriage is an academic figment, advocated only by celibates and by comfortably married people who imagine that if other couples are uncomfortable it must be their own fault, just as rich people are apt to imagine that if other people are poor it serves them right.
Home life as we understand it is no more natural to us than a cage is natural to a cockatoo. Its grave danger to the nation lies in its narrow views, its unnaturally sustained and spitefully jealous concupiscences, it petty tyrannies, its false social pretenses, its endless grudges and squabbles . . . its unnatural packing into little brick boxes of little parcels of humanity of ill-assorted ages, with the old scolding or beating the young for behaving like young people, and the young hating and thwarting the old for behaving like old people, and all the other evils, mentionable and unmentionable, that arise from excessive segregation. It sets these evils up as benefits and blessings representing the highest attainable degree of honor and virtue, whilst any criticism of or revolt against them is savagely persecuted as the extremity of vice.
We must be reasonable in our domestic ideals. I do not believe that life at a public school is altogether good for a boy any more than barrack life is altogether good for a soldier. But neither is home life altogether good. Such good as it does, I should say, is due to its freedom from the very atmosphere it professes to supply. That atmosphere is usually described as an atmosphere of love; and this definition should be sufficient to put any sane person on guard against it. The people who talk and write as if the highest attainable state is that of a family stewing in love continuously from the cradle to the grave, can hardly have given five minutes serious consideration to so outrageous a proposition. . .
George Bernard Shaw (26 juli 1856 2 november 1950)
« Il semble inutile descalader les plus hautes montagnes, dy risquer la mort et le gel, ou de descendre au fond des gouffres. Inutile sauf au bonheur. Ceux qui peuvent, grimpent ; ceux qui ne grimpent pas applaudissent. Et les riches ne sont à peu près heureux que sils se servent de leur fortune pour travailler davantage. Après avoir vaincu ses rivaux, le financier continue de risquer pour se dépasser lui-même. Il a plus daffaires quil nen peut administrer ? Il en crée de nouvelles. Pour un homme qui a gouverné et joué le grand jeu, la retraite est presque insupportable. Il ne peut se désintoxiquer de sa drogue favorite : laction. Il lui reste la ressource décrire ses mémoires et de revivre ainsi ses rudes actions.
Une société qui permettrait un nouvel Âge dOr et labondance sans travail montrerait quelle ne comprend rien à la nature humaine. Il ny a de bonheur que celui que lon fait soi-même. Le plaisir de lécrivain, ce nest pas le succès, cest décrire. « Jai parfois entrevu, disait Flaubert, un état supérieur à la vie, pour qui la gloire nest rien, et le bonheur même inutile » Inutile, oui, parce que déjà prodigué par laction de créer. Louvrier esclave dune machine qui lui impose un rythme et des actions monotones subit plus quil nagit. Cest pourquoi il est mécontent. Il retrouvera le bonheur lorsque des robots seront chargés des travaux sans liberté et que louvrier dirigera les robots. Lhomme naura jamais fini de transformer le monde, de faire des plans, de les éprouver et de les refaire. «Au commencement était laction».
Uit: Jennie meine Freundin (Vertaald door Lisa May)
Bist du dir im Zweifel, über irgend etwas im Zweifel - wasch dich! Das ist die Grundregel, sagte Jennie. (..)
Hast du irgend etwas angestellt und jemand schilt dich - wasch dich schnell, fuhr Jennie fort. Verlierst du das Gleichgewicht und fällst von etwas herunter - wasch dich! Befindest du dich in einem heftigen Streit und möchtest die Feindseligkeiten gern unterbrechen, bis du dich ein wenig gesammelt hast, fang einfach an, dich zu waschen. Vergiß nicht: alle Katzen respektieren einander, wen sie Toilette machen. Das ist unsere erste Regel, was den gesellschaftlichen Anstand betrifft, und die mußt du auch befolgen.
In welcher Situation und welcher Schwierigkeit du dich auch befinden magst, du kannst nicht fehlgehen, wenn du dich wäscht. Kommst du in ein Zimmer, in dem ein Haufen Leute, die du nicht kennst und die dich verwirren, aufgeregt durcheinanderreden, setz dich einfach in ihre Mitte und putz dich ein bißchen. Dann werden sie sich bald beruhigen und dich ansehen. Erschreckt dich irgendein Geräusch, so
Bilder von Meine Freundin Jennie/ Gallico, Paul
Meine deutschen Ausgaben..daß du entsetzt aufspringst, und jemand, den du kennst, hat gesehen, daß du Angst hattest - fang sofort an, dich zu waschen.
Ruft dich jemand, und du hast keine Lust, hinzugehen, möchtest den Betreffenden aber auch nicht beleidigen - wasch dich.
Bist du gerade unterwegs und weißt plötzlich nicht mehr, wohin du eigentlich wolltest, setz dich ein Weilchen und mach dich erstmal frisch. Dann wird es dir schon wieder einfallen. Tut es dir an irgend einer Stelle weh, wasch sie. Bist du es müde, mit jemandem zu spielen, der so freundlich war, sich dafür die Zeit zu nehmen, und du möchtest gerne aufhören, ohne seine oder ihre Gefühle zu verletzen - wasch dich ruhig.
Als ich im Januar 1962 als politischer Strafgefangener in einem Zwangsarbeitslager an der unteren Donau bei 32 Kältegraden die Hand des sterbenden 28-jährigen Arztes Dr. Mehedinţ in meiner Hand hielt, bis sie erkaltete, hatte ich eine dieser Formen kennen gelernt. Der Uniformierte, der dem Arzt mit dem Schlag eines Spatens den Schädel zertrümmert hatte, weil er mit dem vollbeladenen Schubkarren auf dem vereisten Brettersteg gestürzt und nicht schon in derselben Sekunde wieder aufgestanden war, hatte sich nach dem Hieb vor uns aufgebaut, sich eine Zigarette angezündet und zwischen zwei Zügen in die vom Blut roten Schneebrocken neben dem Gesicht mit den erloschenen Augen gespuckt, hinter sich zwei Bewaffnete der Eskorte unseres Arbeitstrupps, die auf mich gerichteten Maschinenpistolen in den Fäusten.
Wenn ich in den folgenden Minuten der Toten im ehemaligen riesigen Herrschaftsbereich kommunistischer Diktatoren gedenken soll wie mein Auftrag für diese Feierstunde lautet , kann ich es nur im Zeichen der Teilhabe an Bildern wie diesem tun. Die Zahl der Variationen solcher Bilder ist unbegrenzt, die Vielfalt schmerzhaften Rückblicks ebenfalls, und die Auffassung vom Tod als einem zum Ganzen unseres Daseins gehörenden natürlichen Teil verliert für mich jenen Akzent an Verbindlichkeit, die ihm nach meinem Dafürhalten in unserer redseligen Welt allzu schnell zugesprochen wird.
Ich bereue diese Buchorgien nicht. Ich fühle mich wie in der Zeit der Expansion für Masse und Macht. Auch damals geschah es alles durch Abenteuer mit Büchern. Als ich kein Geld hatte, in Wien, gab ich alles, was ich nicht hatte, für Bücher aus. In London, in der schlimmsten Zeit, gelang es mir irgendwie immer noch von Zeit zu Zeit Bücher zu kaufen. Ich habe nie systematisch etwas gelernt, wie andere Leute, sondern nur in plötzlichen Aufregungen. Sie begannen immer damit, daß mein Blick auf etwas fiel, das ich dann haben mußte. Die Geste des Ergreifens, die Freude am Hinauswerfen von Geld, das nach Hause oder in das nächste Lokal Tragen, das Betrachten, das Streicheln, das Blättern, das Wegstellen für Jahre, die Zeit neuer Entdeckung dann, wenn's ernst wurde - alles das ist Teil eines schöpferischen Prozesses, dessen verborgene Einzelheiten ich nicht kenne. Aber anders geschieht bei mir nichts, und so werde ich bis zum letzten Augenblick meines Lebens Bücher kaufen müssen, besonders wenn ich ganz sicher weiß, daß ich sie nie mehr lesen werde. Es ist, glaube ich, auch ein Teil des Trotzes gegen den Tod. Ich will wissen, welche dieser Bücher ungelesen bleiben werden. Bis zum Schluß kann es nicht bestimmt sein, welche es sind. Ich habe die Freiheit der Wahl, unter allen Büchern um mich herum kann ich jederzeit frei wählen und habe dadurch den Verlauf des Lebens in meiner Hand.
Am Berg wärmt die Sonne das Maiengrün Und selbst der alltägliche Himmel will blühn. Er wird stündlich größer und tiefer und kühn, Zieht Bäume und Menschen zu sich hinauf. Aller Sehnsucht fällt wie ein Schuß aus dem Lauf, Und Keiner hält mehr die Liebe auf.
Nun scheint der Sommer immergrün
Nun scheint der Sommer immergrün, Das ist ein Staub und ein Bemühn, Als müßt er wiederkäuend bleiben. So ganz robust ist jetzt sein Treiben Und alle Bäume sich beleiben. Sie sind wie bürgerliche Wichte, Denen das Dicksein eine Ehre. Als ob man täglich sich verpflichte, Daß sichs Unendliche vermehre.
Doch Gott sei dank, daß die Geschichte Mit jedem Winter jäh sich wendet Und sich das Dasein stolz verschwendet, Und Leidenschaft nie satt verendet. Daß Sonne wie Zigeunerblut Alljährlich neue Torheit tut. Und, in der Erde braunem Arm, Die Engerlinge still und stumm Schon träumen von dem Maigesumm, Als nächster Maienkäferschwarm.
"Das ist nicht zu Ende. Das geht noch weiter. Ich stand am Spülbecken und hielt die Gläser unter heißes Wasser, der Sekt pulsierte in meinen Fingern und heißen Wangen, einmal feiern, dachte ich, einmal über die Stränge schlagen, warum kann er nicht wenigstens so tun, und ich nahm, ohne zu überlegen, ein Glas und schlug es gegen den Wasserhahn. Du Spielverderber. Jo schaute auf, sah die zarten Scherben im Spülbecken und kam mit einem Lappen. Verstehst du nicht. Spielverderber, zischte ich und fasste in die Scherben, damit er mir nicht zuvorkam, ich wollte mich schneiden und tat es auch und hielt die Hände hoch, damit das Blut in die Scherben tropfte und Jo alles sah. Du kannst nicht mehr feiern. Du bist vergiftet. Du bist betrunken, sagte Jo, sag lieber nichts. Alle kommen, um mit uns zu feiern, aber du willst ja nicht raus aus dem Loch. Hör mal, so einfach ist das nicht, wir haben gewonnen, gut, aber sie werden in Berufung gehen, sie werden mich weiter in die Ecke treiben, das hört nicht einfach so auf. Doch, schrie ich und schlug ihm die blutigen Hände gegen das Hemd, damit es verschmierte, doch, das hört jetzt auf. Blut lässt sich ganz schlecht auswaschen. Da bleibt immer etwas zurück."
Het begon met een telefoontje op donderdag 4 juli 2002. Een man die hakkelend vertelde dat zijn vader, Tonny Ahlers, Anne Frank en de andere onderduikers in het Achterhuis had verraden. Hij wilde me dringend spreken, zei hij, als schrijver van het boek over mijn jeugd, Potgieterlaan 7. Al een dag later zat ik tegenover hem en zijn vrouw in café De Smoeshaan, om de hoek van het Amsterdamse Leidseplein.
De ene sigaret na de andere rokend klaagde Ton Ahlers over de vloed van publiciteit die hij over zich heen had gekregen sinds de Engelse schrijfster Carol Ann Lee in een boek haar onthulling over zijn vader bracht en het NOS-Journaal en het NPS-programma Andere Tijden er op 12 maart ruimschoots aandacht aan hadden besteed. En dat terwijl hij die avond net naar een voetbalwedstrijd wilde kijken. Van mij hoopte hij te ervaren hoe ik hiermee zou omgaan. Als lotgenoot, in die zin dat mijn vader net als de zijne lid van de NSB was geweest, én als oud-hoofdredacteur van Het Parool die meer met dit bijltje moest hebben gehakt.
Hoewel ik met de ogenschijnlijk zwaar aangeslagen man had te doen, mocht ik deze kans niet laten glippen. Ik stelde voor dat ik samen met mijn zoon Olivier een documentaire over hem zou maken. Hij kon dan zijn levensverhaal vertellen, zijn jeugd als NSB-kind, en waarom hij haast onvoorwaardelijk geloofde dat zijn in 2000 overleden vader de onderduikers in het Achterhuis bij de Gestapo had aangebracht. Want ook al had de schrijfster vóór de publicatie van haar boek Het verborgen leven van Otto Frank met niemand van de familie Ahlers gesproken, volgens Ton Ahlers was haar onthulling een schot in de roos. Ze bevestigde alleen maar wat hij had vermoed.
Doch triffst du ein Lied, das sich deiner bemeistert,
In Ketten dich schmiedet, fester als Erz,
Zu Tränen dich rührt, dich zum Jubeln begeistert -
Das schreib in dein Herz.
Ottokar Kernstock (25 juli 1848 5 november 1928)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichteres Louise Boege werd geboren in 1985 in Würzburg. Zij studeerde sinds 2004 aan het Deutsche Literaturinstitut in Leipzig. Zij behaalde een eerste plaats bij de Wettbewerb des Leipziger Hörspielsommers en publiceerde in diverse tijdschriften en bloemlezingen.
wurst und wetter
im schatten lesen sie südfrüchte aus der wochenzeitung und essen sie wurst madame mal mit fingern und senf am jackett
oder eine biene eine apfelblüte eine blumenvase ein reptil und ein glashäuschen und ein fenster ins land
ein gewitter ist im anzug die farben da draußen sind schließlich ganz anders als sonst vor lauter mittag und blau der hunger ist derselbe auch der gute geschmack
wählen sie ingwergelb das werfe ich jetzt so als beispiel in den steingarten hinein
hüten sie sich vor mahlzeiten auf postkarten sie sehen die langen schatten auf dem tisch ziehen sie sich wärmer an madame hüten sie auf ihr augenlicht gewittern wird es gegen abend das leuchtet ein
It seems that the Welsh minstrels, like the Irish poets, recited their traditional romances in prose, breaking into dramatic verse, with harp accompaniment, only at points of emotional stress. Some of these romances survive complete with the incidental verses; others have lost them; in some cases, such as the romance of Llywarch Hen, only the verses survive. The most famous Welsh collection is the Mabinogion, which is usually explained as 'Juvenile Romances', that is to say those that every apprentice to the minstrel profession was expected to know; it is contained in the thirteenth-century Red Book of Hergest. Almost all the incidental verses are lost. These romances are the stock-in-trade of a minstrel and some of them have been brought more up-to-date than others in their language and description of manners and morals.
The Red Book of Hergest also contains a jumble of fifty-eight poems, called The Book of Taliesin, among which occur the incidental verses of a Romance of Taliesin which is not included in the Mabinogion. However, the first part of the romance is preserved in a late sixteenth-century manuscript, called the 'Peniardd M.S.', first printed in the early nineteenth-century Myvyrian Archaiology, complete with many of the same incidental verses, though with textual variations. Lady Charlotte Guest translated this fragment, completing it with material from two other manuscripts, and included it in her well-known edition of the Mabinogion (1848). Unfortunately, one of the two manuscripts came from the library of Iolo Morganwg, a celebrated eighteenth-century 'improver' of Welsh documents, so that her version cannot be read with confidence, though it has not been proved that this particular manuscript was forged.
In schemrig groen stukje van de oceaan Zweeft als een schim het zeedier, transparant: Zich vergetend, ziet door glazen wand De mensengeest t ontzaglijk wonder aan,
Hoe t zieltje, dat in elk trillend orgaan, Teer van doorschijnendheid, onzichtbaar brandt, t vreemd, glazen vogeltje, zijn fijn als kant Geweven vleugeltjes doet slaan.
Zo drijft mijn vers in mij, zelf deel van God En iets, dat met verstand en weten spot, Verbergt zich in kunstge doorschijnendheid;
En wie het leest, voelt, voor het ogenblik Verplaatst, buiten de grenzen van zijn Ik, Trillen t mysterie van zijn eeuwigheid.
De gele wolken werden langzaam rood
De gele wolken werden langzaam rood. Dan dacht hij: Nu begint zonsondergang; En keek weer naar de zwaluwen, die zo lang De zon nog konden zien. En dikwijls schoot
De angst door hem heen: Eenmaal gaat moeder dood, Hoe moet het dan? Eens voelde hij bij zijn wang 'T laag rits'len van een vleermuis, en werd bang, Toen hij 'm van dichtbij zag, grijs, plots'ling-groot.
Dan merkte hij, hoe in zijn afgrond diep Het donker stond en langzaam overliep, En golven duisternis de omgeving vulden;
En dan, op eens, zag hij blauw fonk' len, vlak Tegen de schuine lijn van 't verste dak, Die mooie ster, blank als een nieuwe gulden.
Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden
Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden De zonnge heuvel, opgaande aardse zon, Waarom, bolvormig, op de horizon Zich werelden van wolken samenrijden.
Scheef, aan weerskant, streefde een bloedbeuke-allee, Doorschijnend rood de apart zichtbare bladren: De gele punt wachtte op het wachtend nadren, Maar, roodgestippeld, bleef niet-af de V.
Jij, stralend voor mijn halfverduisterde ogen, Ging voor me, rood je vlecht langs het witte kleed: Donkre meteoor ik, jij, lichte komeet, We voelden naar de zon ons heengezogen.
Zwart lag k in geel; jij, triomfantlijk, stond, Je gratie gemarkeerd door elegance: K weet nog, hoe k jou zag als protuberance, En hoe k mezelf een zonnevlekje vond.
Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 8 juli 1919)
Before they performed my surgery, they shaved my head, and in an instant I was bald. By the time winter rolled around my hair had finally grown in, and I was sporting a trendy, short cut.
When I revealed myself to my family and friends, they barked out unanimously, "Sakuchan! We've never seen you with short hair. You look so different, almost like a new person."
Really? I thought, returning their smiles. Later, all alone, I opened the pages of my photo album in secret. Without a doubt, it was me in the pictures -- that long hair and radiant smile. All the places I'd visited, all the scenes I'd encountered. I recognized each one of them from somewhere. I remembered...
...the weather in this picture, and...
...I had my period when they took that shot, so it was a pain to even stand up, and...
...and so on.
There was no question about it; it really was me in that album. It couldn't have been anyone else. Still, something refused to ring a bell. A strange sensation, almost as if I had been floating.
Now I want to stand up and give myself, steadfast and determined, a round of applause for maintaining "me," even though I had been thrust into such a strange psychological dilemma.
***
There were quite a few of us at home back then: my mother, me, my little brother Yoshio, who had just entered the fourth grade, and my mother's old friend Junko, who was living with us for a while. My cousin Mikiko, a student at a nearby women's university, was also at home. My father had passed away many years before, and since then my mother had both remarried and divorced. That's why my brother's father was different from mine. Actually, there was another sister between me and Yoshio. Her name was Mayu. She was my younger sister, from my mother's first husband, so we shared the same father. Throughout her early life Mayu worked in the entertainment business, but that didn't last for very long. Eventually she got out of it and moved in with a friend who was a writer. In the end her heart was troubled, and she died -- as if she had taken her own life. It all happened quite some time ago.
Der Reimser suchte ihn zu beschwichtigen: "Schimpf nicht, Anton, ich weiß, er wird es nicht tun; das kann er gar nicht - er hat die richtige Fingerfertigkeit dafür nicht. Und er weiß auch noch nicht, daß die Johanna, wenn sie ihn wirklich liebt, eine Spange gar nicht so dringlich erwartet" Anton wollte weiter schelten, er kam nicht zu Worte, draußen lärmten die Steinmetzen. Die beiden Meister und der Geselle traten aus der Bauhütte, zu sehen, was es gäbe. Da hockte inmitten der Männer der Gugel mit weitaufgerissenen, tränenleeren Augen. Seine Hände verkrampften sich ineinander, und sein Körper zuckte vor verhaltenem Weinen. Er flüsterte vor sich hin, und er flüsterte immer nur ein Wort: "Verhungert." Fragend schaute der Reimser zu Matthias, der neben Gugel stand. Der nahm ihn beiseite, sagte es ihm leise: "Gestern abend, als der Gugel nach Hause kam, saß sein Vater nicht wie sonst noch vor der Hütte. - Ja, neun Tage sind es wohl - so lange bekam der Alte nichts Ordentliches mehr zu essen - er war ja schon ohnehin nicht mehr der kräftigste - hätten wir den Lohn bekommen, dann würde er vielleicht jetzt vor der Hütte sitzen - und in die Sonne sehen - ja -." Da klang in dem Reimser der Satz nach, den ihm der Anton vorhin gesagt hatte: "- als ob sie selbst hingehen wollte zum Erzbischof." - Und er sagte zu Matthias, was er dachte: "Man sollte hingehen zum Erzbischof - und fordern " Matthias packte ihn bei den Schultern. "Ja!" rief er erregt. "Ja! Ja!" Niemand fragte: "Wer soll gehen? Wer soll sprechen?" Sie gingen alle zusammen.
New Year's Day This year I intend to begin writing freely about a topic which, in the past, I have hesitated even to mention here. I have always avoided commenting on my sexual relations with Ikuko, for fear that she might surreptitiously read my diary and be offended. I dare say she knows exactly where to find it. But I have decided not to worry about that any more. Of course, her old-fashioned Kyoto upbringing has left her with a good deal of antiquated morality; indeed, she rather prides herself on it. It seems unlikely that she would dip into her husband's private writings. However, that is not altogether out of the question. If now, for the first time, my diary becomes chiefly concerned with our sexual life, will she be able to resist the temptation? By nature she is furtive, fond of secrets, constantly holding back and pretending ignorance; worst of all, she regards that as feminine modesty. Even though I have several hiding places for the key to the locked drawer where I keep this book, such a woman may well have searched out all of them. For that matter, you could easily buy a duplicate of the key. I have just said I've decided not to worry, but perhaps I really stopped worrying long ago. Secretly, I may have accepted, even hoped, that she was reading it. Then why do I lock the drawer and hide the key? Possibly to satisfy her weakness for spying. Besides, if I leave it where she is likely to see it, she may think: "This was written for my benefit," and not be willing to trust what I say. She may even think: "His real diary is somewhere else." Ikuko, my beloved wife! I don't know whether or not you will read this. There is no use asking, since you would surely say that you don't do such things. But if you should, please believe that this is no fabrication, that every word of it is sincere. I won't insist any further-that would seem all the more suspicious. The diary itself will bear witness to its own truth.
Uit: Liebes Rehherz. Brieven aan Thomas Mann (Bespreking door Wolfgang Schneider)
Die frühesten Briefe stammen von 1920. Damals verbrachte die vielfache Mutter, gestresst auch von den Versorgungsengpässen der Kriegs- und Revolutionszeit, längere Zeit in Sanatorien für Erschöpfungszustände, unter anderem in Oberammergau und Oberstdorf. Sechs Kinder und zwei Fehlgeburten da gaben sich die Ärzte bisweilen irritiert. Man findet es wohl eher in den unteren Schichten, schreibt Katia. Und dabei war ein siebtes Kind zumindest angedacht: Ich will dir auch noch ein feines Söhnlein schenken, weil ich doch mit dem Bibi Deinen Geschmack so gar nicht getroffen habe.
Zufrieden wird das Anschlagen der Kurmaßnahmen festgestellt: Auf den heutigen Bildern sehe ich doch nun wirklich ungemein beleibt aus Schönheitsideal für magere Zeiten. Thomas Mann arbeitet gerade im zweiten Anlauf am Zauberberg, und wenn Katia ihm detailfreudig ihren Sanatoriumsalltag schildert, hofft sie, ihm auch Material zu liefern. Vor allem richtet sie fernwirkend das labile Autorenselbstbewusstsein auf. Wie könne er nur am Zauberberg zweifeln? Das ist doch sündhaft. Während der Liegekur arbeitet sie sich durch die Betrachtungen eines Unpolitischen. Ich muss doch sehr bewundern, wie Du es alles so schreiben konntest. Und von dem Meisten ist es doch sehr gut, dass es gesagt wurde und ein für alle Mal dasteht. Thomas Mann hatte in ihr ein unerschöpfliches Reservoir der Anerkennung. Sogar dass er den Kindern ein Stündchen beim Holzschleppen geholfen hat, findet gebührende Bewunderung du himself in Hemdsärmeln.