Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
03-08-2010
Radek Knapp, Christoph Geiser, Leonhard Huizinga, Steven Millhauser
Da Sie nun kurz davor stehen, den Polen in ihrem eigenen Land zu begegnen, sollten Sie unbedingt ein paar Dinge über sie wissen. Denn hier haben die Polen ihren Alltag, wohingegen Sie jetzt der Ausländer sind und das bald auch zu spüren bekommen. Die Polen sind nämlich sehr sensibilisiert, was den Umgang mit Ausländern angeht. Eine Eigenschaft, die sie übrigens mit den Westeuropäern teilen - wenn auch mit umgekehrten Vorzeichen. Im Westen hält man einen Ausländer in der Regel für ein dunkelhäutiges Individuum, das über einen großen Appetit auf deutsche Steuergelder und die diabolische Fähigkeit verfügt, unseren blonden Walküren den Kopf zu verdrehen. In Polen ist das andersherum. Ein Ausländer ist ein edles, großzügiges Wesen, das aus einer Welt kommt, die noch in Ordnung ist. Das liegt am ausgeprägten Sinn für Gastfreundschaft, einem Markenzeichen der slawischen Seele. Wenn in Polen zu Ihnen jemand dzien dobry sagt, was soviel wie guten Tag bedeutet, dann meint er es auch so.
Pingger, drei Jahre älter als ich, erschien mir damals viel älter er hatte Einfälle und Ideen, durfte zwar nur selten zu uns kommen, aber wenn er kam, erfand er, was wir noch nicht erfinden konnten: Er baute uns das Matterhorn; er holte sämtliche Stühle aus den Zimmern, stellte sie mit den Stuhllehnen gegeneinander in die Mitte des Ganges, türmte Stühle auf Stühle, legte Kissen auf die Sitzflächen und holte Hocker aus der Küche; zuoberst kam wieder ein Stuhl mit Rückenlehne zu stehen, wegen des steilen geknickten Gipfels. Über das Gerüst aus Stühlen breitete Pingger die schweren Bärenfelldecken, in die sich Großmutter am Nachmittag auf dem Balkon einhüllte. Unser Matterhorn, viel größer als wir, ein abwechslungsreicher zerklüfteter Berg, der ganz unterschiedlich aussah, je nachdem von welcher Seite man ihn betrachtete, war, fanden wir, dem Original mindestens ebenso ähnlich wie das Ölbild über dem Eßtisch im Wohnzimmer, und Oes fand das auch; nur die Farbe stimmte nicht: Unser Berg war braun statt weiß. Dann genügte uns der Berg allein doch nicht; das Spiel wäre zu Ende gewesen, und unser großer Cousin wäre heimgegangen: vorzeitig. Was sollten wir mit diesem Berg anfangen? Besteigen konnten wir ihn nicht, er wäre zusammengebrochen; Bergsteiger aus Plastik, mit denen wir Erstbesteigung und Absturz hätten spielen können, besaßen wir nicht; überhaupt sah unser Berg, wenn wir ihn lange genug betrachteten, gar nicht wie ein Berg aus, eher wie eine Landschaft aus sanft gewellten Hügeln.
Het was in het allerholst van den nacht en twee groote volle manen stonden met verwijtende gezichten aan den hemel.
Hoe hard rijden wij nu? vroeg ik.
Zesennegentig, zei Adriaan en draaide achteloos het stuur drie keer rond.
Wáár rijden wij nu? vroeg ik.
Om de markt in Rittenburg, zei Adriaan.
Rittenburg is een prachtig oud stadje, zei ik. Het bezit een fraai middeleeuwsch stadhuis, met een monumentale trap.
Nee, zei ik, toen het lawaai had opgehouden, het bezat een fraai middeleeuwsch stadhuis. Kijk nu toch eens wat je gedaan hebt! Je kunt toch niet met een auto deze monumentale trap op!
Is die auto van u? vroeg de agent.
Geweest, zeiden wij, en schudden de overblijfselen van ons af.
Mag ik uw rijbewijs eens even zien? vroeg de agent.
Nee, zei ik, het is geen kijkdag vannacht.
Hij trok zijn potlood.
Uw naam! zei hij tegen mij.
Ik ben incognito, nieuwsgierig aagje.
Hoe zegt u?
Incognito. I-N-C-O-G-N-I-T-O.
Hij schreef het op.
Voornaam?
Ja, erg voornaam.
Hoe is die?
Olivier, zei ik, maar zonder Twist.
Dat zou ik u ook niet raje, zei de agent. Waar ben u geboren?
In het binnengasthuis, 's ochtends om kwart over twee uit een zekere hoeveelheid zonnegloren plus een zucht van de ziedende zee.
At exactly midnight by his strapless watch, Haverstraw puts down his No. 2 hexagonal yellow pencil beside his spiral-bound notebook, which he leaves open on the desk, and leans back in his chair. For a moment he feels dizzy, and grips the edge of the desk; it is hot in the attic room, and the air feels stale and close, despite the twenty-year-old rattling window fan that is supposed to draw the hot air out and somehow leave coolness in its wake. The attic room, lined with bookshelves, is above the second floor of the house, where his mother has her bedroom. Haverstraw's bedroom is also on the second floor, but he prefers to sleep in the old guest-bed in the attic study. The mattress sags, his feet stick over the end, and the room is poorly heated in winter, but Haverstraw does not seek comfort. Haverstraw is thirty-nine years old and lives with his sixty-six-year-old mother. For the last nine years he has been at work on an immense project, an experiment in memory, which will justify him. Tonight the writing has gone well, or at least not badly, though perhaps his ideas have carried him a little astray; he has the sudden sense that the whole project is astray, his whole life astray, but the thought is so terrifying that he quickly suppresses it. He must get out and walk in the night. His waking hours are divided into three segments: from one in the afternoon to six at night he gets through the day, from seven to midnight he writes, and from midnight to five in the morning he gets through the night. He sleeps from five in the morning to one in the afternoon. Dinner with his mother is from six to seven--always. His work will justify him. People will understand. He will be redeemed. Remember old Haverstraw? Guy who lived in the attic? Well! Seems that he. Turns out he. Haverstraw needs to get outside and walk.
Uit: Het eiland onder de zee (Vertaald door Rikkie Degenaar)
Toulouse Valmorain kwam aan in Saint-Domingue in 1770, het jaar dat de Franse dauphin met de Oostenrijkse aartshertogin Marie-Antoinette trouwde. Voor hij naar de kolonie afreisde, toen hij er nog geen idee van had dat het lot hem een loer zou draaien en hij zich uiteindelijk tussen de suikerrietvelden van de Antillen zou begraven, was hij in Versailles nog uitgenodigd op een van de feesten ter ere van de nieuwe dauphine; een veertienjarig, blond meisje dat onverholen zat te gapen vanwege het strenge protocol van het Franse hof.
Dat lag allemaal achter hem. Saint-Domingue was een andere wereld. De jonge Valmorain had niet meer dan een vaag idee van de plek waar zijn vader zo goed en zo kwaad als het ging het geld bijeengaarde om zijn gezin te onderhouden, met de ambitie er een fortuin van te maken. Hij had ergens gelezen dat de Arowakken, de oorspronkelijke indiaanse bewoners, het eiland Haïti hadden genoemd voor de conquistadores de naam in La Española veranderden en met alle inboorlingen afrekenden.
Binnen vijftig jaar was er niet één Arowak over en waren al hun sporen uitgewist: ze bezweken aan Europese ziekten, pleegden zelfmoord of vielen ten slachtoffer aan de slavernij. Het was een ras met een rossige huid en dik zwart haar, van een onbewogen waardigheid en zo zachtaardig dat een Spanjaard er op zijn eentje en met zijn blote handen wel tien tegelijk aankon. Ze leefden in polygame gemeenschappen en bewerkten de aarde met zorg, om haar niet uit te putten: zoete aardappelen, maïs, kalebassen, aardnoten, paprika, aardappelen en maniok.
All I know about music is that not many people ever really hear it. And even then, on the rare occasions when something opens within, and the music enters, what we mainly hear, or hear corroborated, are personal, private, vanishing evocations. But the man who creates the music is hearing something else, is dealing with the roar rising from the void and imposing order on it as it hits the air. What is evoked in him, then, is of another order, more terrible because it has no words, and triumphant, too, for that same reason. And his triumph, when he triumphs, is ours. I just watched Sonny's face. His face was troubled, he was working hard, but he wasn't with it. And I had the feeling that, in a way, everyone on the bandstand was waiting for him, both waiting for him and pushing him along. But as I began to watch Creole, I realized that it was Creole who held them all back. He had them on a short rein. Up there, keeping the beat with his whole body, wailing on the fiddle, with his eyes half closed, he was listening to everything, but he was listening to Sonny. He was having a dialogue with Sonny. He wanted Sonny to leave the shoreline and strike out for the deep water. He was Sonny's witness that deep water and drowning were not the same thing -- he had been there, and he knew. And he wanted Sonny to know. He was waiting for Sonny to do the things on the keys which would let Creole know that Sonny was in the water. And, while Creole listened, Sonny moved, deep within, exactly like someone in torment. I had never before thought of how awful the relationship must be between the musician and his instrument. He has to fill it, this instrument, with the breath of life, his own. He has to make it do what he wants it to do. And a piano is just a piano. It's made out of so much wood and wires and little hammers and big ones, and ivory. While there's only so much you can do with it, the only way to find this out is to try; to try and make it do everything.
Uit: Sports the Hungarians do badly (Bespreking van Spinach and Chips doorPatrick Mullowney)
Here, there is no ensemble cast, just three characters: two line-guards and a referee in the changing room before, during, and after a local soccer match. Here we find the same exaggerated human foibles stupidity, vanity, alcoholism, etc. that were on display in Portugal. These grotesque figures are also depicted in a gently indulgent way. The novelty here is the sports-talk and soccer jargon, which the characters handle naturally and effortlessly, giving us a very unlikely behind-the-scenes view of the game. The fact that we get an intimate peek at the lives of these mostly overlooked (if not mocked and despised) soccer employees gives the play its special appeal. (Egressy wrote another sports play entitled 4 x 100about a women's relay team. Although seemingly a female version of Spinach and Chips with many similar themes, this play focused instead on the athletes and coaches. It ran for a short time at the Merlin Theatre and prompted critic Andrea Tompa to ask, "Why does Egressy always choose sports that the Hungarians do badly?") (...) As for the scenario, Soap and Artist are the two unhappy line guards. Soap is still angry about being demoted from referee. Artist has lost his girlfriend Mariann, who always used to give him spinach and chips before each match. She left him for Laci, the referee for that day's match. Artist deals with the loss by drinking vast quantities of alcohol and writing awful poetry. Since both men, justly or unjustly, blame Laci for their misfortunes, they decide to sabotage the game to get revenge.
I have to confess I remember almost nothing about this book which I find weird, because I remember loving it when I first read it!
I read this book when it first came out, although its not really my thing. Actually, it is my thing with the whole historical New York setting, which I love and the serial killer plotline which I love even more. I love any book about the psychology of killers (having just finished 2 books in a row on Leopold & Loeb the theme continues) But it was one of those moments when you look around on the subway and you see EVERYONE reading the same book and in general, I dont read books like that. Not that I have anything against them, morally or whatever but if everyones reading it, I probably will not be into it myself. At any given moment you can look around and see people reading Nicholas Sparks. Or Mitch Albom. Im not reading those people. But theyre obviously massive bestselling authors which is why you look around and see everyone reading their books but I am not their audience. Just not. There have been a couple of times when my taste coincided with the zeitgeist moment and The Alienist was one of them. I cant remember why I picked it up because im usually turned off by 100% agreement, as in: a neverending chorus of you have to read this book! What can I say. Im contrary. The weird thing is, though, I can remember my experience of reading The Alienist (I could not put that book down. Total page-turner) but I can remember almost nothing about it. I know there was a group of people who came together to solve the crime.
Philippe Soupault (2 augustus 1897 12 maart 1990)
De Frans-Canadese dichter, schrijver, acteur, zanger en politiek activist Félix Leclerc werd geboren op 2 augustus 1914 in La Tuque, Quebec, Canada. Zie ook mijn blog van 2 augustus 2007.
Prière bohémienne
À tous les bohémiens, les bohémiennes de ma rue Qui sont pas musiciens, ni comédiens, ni clowns Ni danseurs, ni chanteurs, ni voyageurs, ni rien Qui vont chaque matin, bravement, proprement Dans leur petit manteau sous leur petit chapeau
Gagner en employés le pain quotidien Qui sourient aux voisins sans en avoir envie Qui ont pris le parti d'espérer Sans jamais voir de l'or dans l'aube ou dans leur poche Les braves Bohémiens, sans roulotte, ni chien Silencieux fonctionnaires aux yeux fatigués
J'apporte les hommages émus Les espoirs des villes inconnues L'entrée au paradis perdu Par des continents jamais vus Ce sont eux qui sont les plus forts Qui emportent tout dans la mort
Devant ces bohémiens, ces bohémiennes de ma rue Qui n'ont plus que la nuit pour partir Sur les navires bleus de leur jeunesse enfuie Glorieux oubliés, talents abandonnés Comme des sacs tombés au bord des grands chemins
Qui se lèvent le main cruellement heureux D'avoir à traverser des journées Ensoleillées, usées, où rien n'arrivera que d'autres embarras Que d'autres déceptions tout au long des saisons
J'ai le chapeau bas à la main Devant mes frères bohémiens
Mitten in den Ferien noch packte er seinen Koffer und machte sich auf nach Örlewitz. Es war die Zeit nach dem Großen Krieg. Noch wuchs kein Gräslein auf den Feldern, darüber er weggezogen. Noch versuchten rings um Helvetien in allen Krankenhäusern die Ärzte mit seiner Hinterlassenschaft fertig zu werden, noch klangen den Menschen die Drahtnachrichten der Heeresleiter im Ohr und der Ton der Kriegsberichterstatter, die sie jahrelang vernommen. Aber jenseits des Bodensees hingen die Äpfel an den Bäumen wie daheim, daß Drahtzaun sich wunderte, und als er nachts durch Bayern und Franken fuhr und der Vollmond auf den Feldern lag und auf die Dächer schien, darunter die Menschen schliefen, die im Kriege gewesen, während er den Esel im Weihnachtsmärchen gespielt hatte, da schämte sich Drahtzaun jetzt, dahinein zu dringen, wo er bisher nicht gewesen, und es war ihm, als dürfe er nur ganz bescheiden auftreten und sozusagen auf den Zehenspitzen das fremde Land betreten. In Dresden nahm er ein Bad und wusch sich mit Kriegsseife, die kein Fett, aber viel Lehm enthielt und die ihm ein Fräulein lächelnd durch den Schalter gereicht hatte. Am andern Tag setzte er die Reise nach Örlewitz fort. Das Land lag eben, weite Stoppelfelder zogen an den Fenstern vorbei; die Wälder sahen anders aus als jene, drin Drahtzaun Erdbeeren gesucht hatte, und in den Zeitungen standen lauter fremde Dinge. In Örlewitz stand auf dem Bahnhofplatz ein Festbogen mit Tannenreisig umwunden und mit der Aufschrift »Willkommen« geschmückt. Der galt aber nicht ihm, sondern den heimkehrenden Kriegsgefangenen. Im Hotel ließ er sich sofort einen Lindenblütentee geben. Den goß er glühendheiß durch seine Kehle, nicht wegen des Durstes, sondern wegen der Stimme. Die lange Reise war ihm nicht gut bekommen, das hatte er gleich gemerkt, vorhin, als er das Zimmer bestellte!
Arnold Kübler (2 augustus 1890 27 december 1983)
Oft, wenn wir ruhen Mund an Mund Und meine Adern an den deinen pochen, Nach innen lausch' ich plötzlich still; Ich fühle, wie aus unsrer Seele Grund Ein Wort, noch nie auf Erden ausgesprochen, Empor sich ringen will.
O! der Natur Geheimniß ruht Und alles Lebens in dem Wort beschlossen, Doch matt bisher noch ists verhallt. Höher aufflammen laß der Küsse Gluth, Daß es zuletzt, in vollen Klang ergossen, Von unsern Lippen wallt!
Adolf Friedrich von Schack (2 augustus 1815 14 april 1894)
De kameel heet wel het schip van de woestijn, daar kan ieder over meepraten die op zo'n beest gezeten heeft. Je zit hoog op een stoel als het ware, je gaat wel heen en weer, maar je voelt je daarbij op je gemak, terwijl in de diepte de kop van het beest gelijkmatig naar voren glijdt als de boeg van een roeiboot, met schokjes.
Ary's tuin
Het leuke van een tuin is dat je hem voortdurend snoeien moet, of snoeien, noem het oogsten, of wat je zoal met snijbloemen doet, snijden, in een vaas zetten, de stelen, in knop waar men de bloem in ziet, of bloem, noem het poëzie, of gewoon verhaal, want wie niet waagt die knoeit, wie schrijft die snijdt, wie snijdt die bloeit.
Niet te beschrijven Niet te beschrijven wat een geur doet in je neus en in het weke van je hersenen, een bloem, een strandlucht.
Laatst liep ik op de weg toen langs mij streek een vleug van vroeger, van potten inkt en rekenen, wat ik in der eeuwigheid zou zijn vergeten, ik liep ertegenop.
Men zegt dat van bepaalde vlindersoorten het reukvermogen zich uitstrekt over kilometers, maar of het nu de natuur is of een oude school, of een meisje dat in je armen staat en geurt als zeven jaar geleden of, als het heeft geregend, de hartverscheurende kracht van een naaldwoud - je noemt het, maar beschrijven kun je het niet.
Ik schrijf hier lieve dingen in het zand - met de tenen aan mijn voet, met de vingers van mijn hand. De zee komt even lezen, trekt mijn letters van het strand en brengt ze naar de overkant. Of spoelt mijn brief alleen een beetje heen en weer? Ik krijg nooit antwoord. Of juist wel? Legt de zee met elke golf een nieuwe bladzij voor me neer?
Zomer
Eerst was ik verbrand en toen ging ik vervellen. Nu laat ik los van buiten. Nu zit ik me te pellen. Ik leg mezelf naast me neer in duizend stukjes huid. De zomer is een spelletje en ik puzzel me eruit.
het kind was binnen de ramen een volle dag bevroren verlokken vielen wezenloos van een grauw palet toen de dag gerimpeld werd kwam het kind buiten en huilde omdat er geen sneeuw meer lag
Ako-diner 1990
er stonden een Rolls, een Bentley en een Porsche een echtpaar stapte uit een Saab Turbo ik stapte uit mijn strippenkaart
voor het eerst zat ik aan aan een diner dat viel verdraaid niet mee een colonne obers bracht schalen binnen waarop saumon fumé
daarna kreeg ik een bord met iets roze-roods erop dat leek op een jonge uit het nest gevallen en gefrituurde reiger ik vroeg iemand hoe dit heette die meneer zei: zolang het niet beweegt kunt u het rustig eten
het diner was beslist niet slecht maar ik prefereer brood met omelet aangezeten aan eigen aanrecht.
7/ But Kurt... Didn't the thought that you would never write another song Another feverish line or riff Make you think twice? That's what I don't understand Because it's kept me alive, above any wounds
8/ If only you hadn't swallowed yourself into a coma in Roma... You could have gone to Florence And looked into the eyes of Bellinni or Rafael's Portraits
Perhaps inside them You could have found a threshold back to beauty's arms Where it all began...
No matter that you felt betrayed by her
That is always the cost As Frank said, Of a young artist's remorseless passion
Which starts out as a kiss And follows like a curse
Zum Lied wird, wer auch immer da stirbt in unserem Lande.
Wieder geboren
Wieder geboren
sind zu Blumen wir verwandelt.
Vom südlichsten Stück Land im ultramarienen Meer,
aus dem Garten der Dorfschule auf Mara* kommt die Kunde:
Die Blütenknospen springen.
Nordwärts
nordwärts
anschwellende Blütenpracht
bis nach Namyang, unserer kalten Heimat am Tumen-Fluß,
bis nach Yongjŏng** in Nord-Kando, jenseits vom Fluß
-- selbst hinauf bis nach Sibirien.
Wenn alle Knospen springen,
welch Wehklage ist's an diesem Tag im ganzen Lande.
In unserem Lande
sterben und verwandelt sein zu einem Lied,
dem traurigen Lied,
das tief in meinem Herzen zu einem Menschen wird.
Wieder geboren
wieder geboren
ist unser Vaterland dreitausend li weit von Blüten übersät.
Vertaald doorFrank Hoffmann
Ko Un (Gunsan, 1 augustus 1933)
De Argentijnse schrijver Juan Filloy werd geboren op 1 augustus 1894 in Córdoba. Filoy studeerde rechten en trok daarna naar Río Cuarto in centraal Argentinié. Daar werkte hij zijn leven lang als advocaat en rechter. Filoy gold in literaire kringen als een zonderling en eenling. Zijn werk verscheen vaak in eigen beheer, af en toe bij kleine uitgeverijen. Tussen 1939 en 1967 publiceerde hij helemaal niets. Toch omvat zijn oeuvre 49 boeken, waaronder 11 romans.
Uit: The cow and the car (Vertaald door Jeremy Osner)
The rain has firmed up the unpaved road's surface. The recently rinsed atmosphere is fresh and clean. The sun's glory shines down at the end of March.
A car comes along at a high velocity. Beneath the pampa's skies -- diaphanous tourmaline cavern -- the swift car is a rampaging wildcat.
The moist fields give off a masculine odor, exciting to the lovely young woman who's driving. And accelerating, accelerating, until the current of air pierces her, sensuous. But...
All of a sudden, a cow. A cow, stock-still in the middle of the roadway. Screeching of brakes, shouting. The horn's stridency shatters the air. But the cow does not move. Hardly even a glance, watery and oblique, she chews her cud. And then, she bursts out:
-- But señorita!... Why all this noise? Why do you make such a hurry, when I'm not interested in your haste? My life has an idyllic rhythm, incorruptible. I am an old matron who never gives way to frivolity. Please: don't make that racket! Your clangor is scaring the countryside. You do not understand why; you don't even see it. The countryside flies past, by your side; your velocity turns it into a rough, variegated visual pulp. But I live in it. It is where I hone my senses, they are not blunt like yours... Where did you find this morbid thirst which absorbs distance? Why do you dose yourself with vertigo? You subjugate life with urgency, instead of appreciating its intensity. Come on! lay off the horn. Time and space will not let themselves be ruled by muscles of steel and brass.
mit sieben hing mein leben an einem faden, als ich nach masern wassersucht und nierenentzündung mit urämischen erscheinungen bekam und wochenlang auf dem bauch liegen und alles ohne salz essen mußte, aber es kam dann nicht wie mit dem kleinen guido über den ich ein buch gelesen hatte das seine mutter geschrieben hatte um für alle aus ihm einen kleinen heiligen zu machen, sondern meine mutter betete mich gesund und hatte auch ein fläschen mit lourdes-wasser für mich besorgt, obwohl sie gewußt haben mußte warum wir zum abendgebet immer sagten: laß mich lieber sterben als eine todsünde begehn, wozu damals noch die gelegenheit bestanden hätte, und keiner hätte dann jemals von meinen gedichten erfahren, die ja die meisten erst viele jahre später kamen, und es hätte keine lücke gegeben und niemand hätte etwas gefehlt.
We started clearing the field with shovels and buckets and of course our cupped, gloved hands. The idea was to not break any frozen parts of her away. Then, when we had a broad hole in the top of the snow that covered the field and we were a foot or two of snow above where she might have been set down to wait for spring, we started using poles. Some of us used rake handles and the long hafts of shovels. One used a five-foot iron pry bar. He was a big man, and the bar weighed twenty-five pounds, anyway, but he used it gently, I remember, like a doctor with his hands in someone's wound. We came together to try to find her and we did what we needed to, and then we seemed to separate as quickly as we could.
At Mrs. Tanner's funeral, they sang "Shall We Gather at the River," and I sang, too. It was like that in the field. Everyone gathered, and it was something to see. Then we all came apart. Fanny went where she needed to, and Rosalie Piri did, and Archie Halpern. I did, too. Most of them, I think, remained within a few miles of the field.
The dog and I live where it doesn't snow. I can't look at snow and stay calm. Sometimes it gets so warm. I wear navy blue uniform shorts with a reinforced long pocket down the left hip for the radio. I patrol on foot and sometimes on a white motor scooter, and it's hard for me to believe, a cop on a scooter in shorts. But someone who enforces the law, laws, somebody's laws, falls down like that. Whether it's because he drinks or takes money or swallows amphetamines or has to be powerful, or he's one of those people who is always scared, or because he's me, that's how he goes--state or federal agency or a big-city police force, down to working large towns or the dead little cities underneath the Great Lakes, say, then down to smaller towns, then maybe a campus, maybe a mall, or a hotel that used to be fine.
Frederick Busch (1 augustus 1941 23 februari 2006)
Ik denk dat we meer weten over ratten dan over kinderen. Ik heb nog nimmer een verhandeling over het kind gelezen die ik niet halverwege woedend in een hoek smeet, omdat het nooit scheen te gaan over het kind dat ik was of over de kinderen waarin ik mijn vooroordelen heb geprojecteerd.
Het bestuderen van het kind als een apart wezen, als een diersoort, lijkt mij op zichzelf al een verkeerd uitgangspunt, omdat, om maar eens iets te noemen, kinderen vooral lijken te leven vanuit de toekomst die zij voor zich zien. Bij aparte bestudering krijgen eigenschappen die worden gevonden onherroepelijk iets exclusiefs, alsof het kind het monopolie heeft op die eigenschappen, zodat diezelfde eigenschappen gevonden bij een volwassene iets abnormaals, ziekelijks, niet behorend bij de soort schijnen.
Treft men omgekeerd bij het kind eigenschappen aan die geacht worden bij de volwassene te horen dan is dat kind een geval, rijp voor de psychiater. Dat laatste komt glashelder tot uitdrukking in Het grijze kind van Theo Thijssen. Mijn enige bezwaar tegen dat boek, een schitterende aanval op het burgerdom, is het gehannes met vorige levens, waarmee de wijsheid van het grijze kind waarschijnlijk wordt gemaakt. Thijssen beschrijft gedurende een aantal bladzijden allerlei gedachten van een drie- en vierjarige die niet kunnen. Ze zijn veel te wijs en dus moeten ze wel stammen uit een vorig leven.
Guus Kuijer (Amsterdam, 1 augustus 1942)
De Amerikaanse dichter en advocaat Francis Scott Key werd geboren op de plantage Terra Rubra bij Frederick (Maryland) op 1 augustus 1779. Hij was getuige van het bombardement van Fort McHenry in Baltimore tijdens de Oorlog van 1812. Key was aan boord van een Brits oorlogsschip om een vriend te bevrijden die was beschuldigd van het beschermen van Britse deserteurs. De Britse commandanten kwamen overeen beide mannen vrij te laten, maar om veiligheidsredenen werden ze nog een nacht vastgehouden terwijl de Britse vloot het fort bestormde. De volgende dag schreef Key een gedicht met de titel The Defense of Fort McHenry, beter bekend als The Star-Spangled Banner". De muziek waarop het werd gezet was van een populair lied uit die tijd (to Anacreon in Heaven), geschreven rond 1800 door John Stafford Smith. Het werd aangenomen als het volkslied van de Verenigde Staten op 3 maart 1931. In de meeste gevallen wordt alleen het eerste couplet gezongen.
The Star-Spangled Banner (fragment)
O! say can you see by the dawn's early light, What so proudly we hailed at the twilight's last gleaming, Whose broad stripes and bright stars through the perilous fight, O'er the ramparts we watched, were so gallantly streaming. And the rockets' red glare, the bombs bursting in air, Gave proof through the night that our flag was still there; O! say does that star-spangled banner yet wave, O'er the land of the free and the home of the brave?
On the shore, dimly seen through the mists of the deep, Where the foe's haughty host in dread silence reposes, What is that which the breeze, o'er the towering steep, As it fitfully blows, half conceals, half discloses? Now it catches the gleam of the morning's first beam, In full glory reflected now shines in the stream: 'Tis the star-spangled banner, O! long may it wave O'er the land of the free and the home of the brave.
Francis Scott Key (1 augustus 1779 - 11 januari 1843)
Uit: Tumbas - Gräber von Dichtern und Denkern (Vertaald door Simone Ecke)
"Welches Grab war das erste, das ich beschrieben habe, als ich noch nicht an dieses Buch dachte? Ich war schon über vierzig, ein viel zu später Leser von Proust; und auch dort, auf dem Père Lachaise, dieses Gefühl, fast so etwas wie ein Verwandter zu sein, das Gefühl, zuviel zu wissen. Es war 1977, ich war noch ganz erfüllt von Albertine und Charlus, von der Herzogin von Guermantes und Norpois, von Bloch und Elstir. Und es war ein Novembertag. Allerseelen, kalt und winterlich. Die Lebenden besuchten die Toten, und ich besuchte die meinen und hielt fest, was ich sah und dachte. Die Bestsellerliste des Todes wurde von Balzac angeführt: Er hatte vier Sträuße Chrysanthemen und zwei brennende Lichter. Proust mußte sich mit zwei kunstlos abgelegten Sträußchen rostfarbener Astern zufriedengeben. Gérard de Nerval mit einem einzigen ganz kleinen, rührenden Strauß blauer Blümchen. Heute, so viele Jahre später, sehe ich das Blau dieser Vergißmeinnicht noch vor mir. Balzac und Nerval liegen an derselben Gasse, der eine schräg gegenüber vom anderen; wer zu Proust möchte, muß, wie auch Besucher von Piaf, den Weg verlassen - ohne die Landkarte dieses Totenreichs würde man sein Grab nicht finden. Als ich davor stand, wußte ich nicht so recht, was ich denken sollte. Es ist ja auch verwirrend. Während ein Grab Anwesenheit vortäuscht - schließlich steht ein Name darauf, liegt ein Toter darin -, bezeichnet es natürlich gerade die Ab-Wesenheit einer Person: Proust ist nirgendwo mehr, also auch nicht hier. Und dennoch, angesichts der konkreten schwarzen marmornen Form des Grabes wiegt man sich einen Moment in der Illusion, er sei anwesend, man sei bei ihm; wenn es nicht albern wäre, würde man du côté de chez lui sagen und dabei an zwei schmale Kirchtürme irgendwo in der Normandie denken, haben sie doch im Leben des Kindes, das zu dem Mann werden sollte, der nun in dem Grab liegt, eine so wichtige Rolle gespielt, daß er mich durch die Art, wie er darüber geschrieben hat, heute noch zwingt, über ihn und seine verlorene und wiedergefundene Zeit nachzudenken.
Cees Nooteboom (Den Haag, 31 juli 1933)
De Franse Poetry Slam kunstenaar Grand Corps Malade (eig. Fabien Marsaud) werd geboren op31 juli 1977 in Le Blanc-Mesnil, Seine-Saint-Denis en groeide op in Parijs. Zijn pseudoniem, vertaald "grote zieke lichaam," voert hij sinds 2003 na een ongeval in 1997 waarbij hij vanaf zijn middel gedeeltelijk verlamd raakte. Hij slaagde er in 1999 weer in zichzelf voor te bewegen met behulp van een kruk, die inmiddels zijn handelsmerk geworden is.. Hij stond voor het eerst in oktober 2003 in een Parijse bar op het podium. In 2004 richtte hij met zes andere collega's, Le Cercle des Poètes sans instruments op. In 2005 stelde een vriend voor om muzikale begeleiding aan zijn teksten toe te voegen en maakte Grand Corps Malade zijn eerste album, getiteld Midi 20. Na verschijning klom het album al snel optot de top van de hitlijsten.
Le jour se lève
Le jour se lève sur notre grisaille, sur les trottoirs de nos ruelles et sur nos tours
Le jour se lève sur notre envie de vous faire comprendre à tous que cest à notre tour
Dassumer nos rêves, en récolter la sève pour les graver dans chaque mur de pierre
Le jour se lève et même si ça brûle les yeux, on ouvrira grand nos paupières
Il a fait nuit trop longtemps et avancer sans lumière nous a souvent fait tâtonner
Personne à pardonner, si on est là aujourdhui cest juste quon a pas abandonné
On a cherché la lueur de laube en sachant quelle avait la couleur de lespoir
On sest armé de nos stylos pour écrire nous-mêmes la suite de toute cette histoire
Le jour se lève, sort de sa grève, cest grave à quel point la nuit a été agitée
On en a de belles à raconter même si jimagine que ce sera sûrement loin de tes JT
Le soleil éclaire notre papier quon avait gratté dans lombre pendant toute la nuit
La chaleur fait couler lencre, nos mots quittent nos cahiers, nos voix sortent de lennui
Alors nous allons prendre la parole, monter sur scène pour un moment,
[jespère que ten as conscience
Finies la patience et la méfiance, on soffre simplement avec lécriture une renaissance
Le jour se lève et son glaive de lave nous lave des peines et douleurs du passé
Notre avenir est lancé tu nous écouteras et diras franchement ce que ten as pensé
Le jour se lève et la joie se livre, la soif se lit sur nos lèvres, tu devrais nous suivre
Si notre heure est brève, nous allons quand même la vivre, nous ne sommes pas bons élèves
[mais lenvie nous enivre
Alors à ton tour ouvre les yeux, approche-toi et observe avec curiosité
Le souffle et lenthousiasme dune brigade de poètes sortis tout droit de lobscurité
Ne prends pas ça pour de larrogance mais on sent que cest notre heure et ça fait du bien
Notre passion va nous nourrir et je vais retrouver le sourire dans le regard de tous les miens
Le jour se lève, on le doit peut-être quà nous et quand je dis ça, cest pas juste une métaphore
Le jour se lève et si ça se trouve, cest uniquement parce quon la espéré assez fort
Le jour se lève sur notre grisaille, sur les trottoirs de nos ruelles et sur nos tours
Le jour se lève sur notre envie de vous faire comprendre à tous que cest à notre tour
Notre futur est incertain, cest vrai que ces deux mots là vont toujours de paire
Mais notre jour sest bien levé, dorénavant il sera difficile de nous faire taire
Grand Corps Malade (Le Blanc-Mesnil, 31 juli 1977)
When next they met at the entrance, Harry had shown a dozen more people to their places. TheMarquee was nearly full now and for the first time there wasno queue outside. "Nightmare, Muriel is, " said Ron, mopping his forehead onhis sleeve. "She used to come for Christmas every year, then, thank God, she took offense because Fred and George set offa Dungbomb under her chair at diner. Dad always says she'llhave written them out of her will - like they care, they're goingto end up richer than anyone in the family, rate they'regoing... Wow, " he added, blinking rather rapidly as Hermionecame hurrying toward them. "You look great!""Always the tone of surprise, " said Hermione, though shesmiled. She was wearing a floaty, lilac-colored dress withmatching high heels; her hair was sleek and shiny. "YourGreat-Aunt Muriel doesn't agree, I just met her upstairs whileshe was giving Fleur the tiara.
She said, `Oh dear, is this theMuggle-born?' and then, `Bad posture and skinny ankles. '...
Joanne Rowling (Chipping Sodbury, 31 juli 1965)
De Duitse schrijver Daniel Bielenstein werd geboren op 31 juli 1967 in Bonn. Hij werd meerdere keren bekroond voor zijn talrijke korte verhalen, maar zijn grote doorbraak kwam in 2003 met de roman "Die Frau fürs Leben". Daarin beschrijft hij de problemen van mannelijke singles van boven de 30. Inspiratie put hij uit romans van Nick Hornby, Sven Regener en Frank Goosen.
Uit: Ein Mann zum Stehlen
Paul konzentriert sich auf seinen Atem. Er muss jetzt seine Kraft bündeln. Er muss alles Unwichtige aus seinem Kopf schmeißen. Er darf sich nur noch auf die beiden Aufgaben konzentrieren, die vor ihm liegen. Erstens: Lilly anrufen. Zweitens: Den spektakulärsten Juwelenraub durchführen, den diese Stadt jemals erlebt hat.« Es ist ja nicht so, dass man sich heutzutage seinen Beruf noch aussuchen könnte. Im Gegenteil. Paul ist froh, dass er überhaupt einen Job hat. Er kennt genug Leute, die die übliche Karriere der Generation Golf durchlaufen haben: Schule, Uni, vielleicht noch ein unbezahltes Volontariat und dann arbeitslos. Das muss man sich mal vorstellen! Noch keine dreißig Jahre alt, und man darf einfach nicht mehr mitspielen in der Welt der Erwachsenen.Paul klettert auf die Mauer, die das Villengrundstück in Blankenese umgibt. Er horcht in die Dunkelheit. Die Luft ist rein. Er springt lautlos in den Garten hinab und huscht zur Hintertür hinüber.Wenigstens setzt sich Qualität immer noch durch ein Trost. Er selbst ist das beste Beispiel. Paul setzt mit professioneller Gelassenheit den Glasschneider an. Wenige Sekunden später ist er im Inneren des Gebäudes verschwunden. Und zwar ohne die Alarmanlage auszulösen. So etwas kann eben nicht jeder.Aber selbst in seinem krisensicheren Berufszweig macht ihm die zunehmende Konkurrenz zu schaffen. Die Globalisierung hat auch hier ihren Preis. Immer mehr Billiganbieter drängen in den hart umkämpften Markt. Neuerdings kommen auch noch die Ich-AGs hinzu. Leute, die sich nicht an die guten Sitten halten und sich dabei vom Arbeitsamt unterstützen lassen.Paul schleicht die Treppe in den oberen Stock hoch, orientiert sich kurz, geht dann ins Arbeitszimmer und bleibt vor dem großen Ölgemälde hinter dem Schreibtisch stehen. Glauben die Besitzer solcher Vorrichtungen wirklich, dass irgendjemand darauf hereinfällt.
Ahmad Akbarpour, Hans-Eckardt Wenzel, Primo Levi, Alain Nadaud
De Iraanse dichter en schrijver Ahmad Akbarpour werd geboren op 31 juli 1970 in Lamerd, Shiraz.
Akbarpour begon zijn carrière met poëzie. Zijn werk werd meerdere malen bekroond met de Mehregan Award voor kinder-en jeugdliteratuur,
Uit: Good Night, Commander (Vertaald door Shadi Eskandani & Helen Mixter)
We creep across the battlefield. We have to be brave because there are so many bombs and tanks, maybe even a land mine. If we are not careful, we could die before we even get to say ouch.
Attack! Now! I order and lead the assault. The enemy shoots but nothing can stop us.
Grenades go off and the room fills with smoke, just like in a movie.
The dark is scary, but Im not afraid of the dark.
Right, Mom? When we had to hide in the basement and all the other children were crying and screaming because of the bombs. I just sat next to you and covered my ears with my hands. Remember?
My mother in the picture says, Thats right, son.
One of my soldiers screams, Ive been hit. Ive been hit!
But Im the Commander. I dont get scared. I make my way down the hill. Even though my leg hurts, I find the soldier. And I order the troops to stay back..
Then I hear my father calling, Its time for dinner. Your uncles and aunties are here.
Ahmad Akbarpour (Lamerd, 31 juli 1970)
Shiraz, Asia Instituut (Geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter, singer-songwriter en muzikant Hans-Eckardt Wenzel werd geboren op 31 juli 1955 in Kropstädt bij Wittenberg. Wenzel studeerde van 1976 tot 1981 aan de Humboldt Universiteit van Berlijn cultural studies en esthetiek en was oprichter van het "Liedertheater Karls Enkel". Sinds 1981 werkt hij als freelance schrijver, zanger, acteur en regisseur. Sinds 1979 tot het midden van de jaren 1990 heeft hij nauw samengewerkt met de acteur, zanger en schrijver Steffen Mensching, met wie hij een groot aantal theater-programma's, meest diepgaande en filosofische (clowneske) stukken, samenstelde en opvoerde, zoals Hammer-Rewüh" en "Neues aus der Da Da eR".Als solist debuteerde Wenzel in 1986 met de LP Stirb mit mir ein Stück, waarvoor hij onmiddellijk de DDR-platenprijs voor chansons kreeg.
Ich bin die ganze Zeit nur hier
Ich bin die ganze Zeit nur hier geblieben. Die Andern kamen und sind wieder fort. Ich habe Briefe hinterher geschrieben. Die Andern schrieben mir kein Wort.
Ich geh die ganze Zeit durch gleiche Türen. Ich koch die ganze Zeit im selben Topf. Die vielen Straßen, die nach sonst wo führen Gehn wie ein Gitter durch meinen Kopf.
Die Andern sprachen, stumm blieb wie ein Stein ich. Die Andern gingen und ich blieb allein. Nur im Vergangnen waren wir uns einig. Was kommen würde, wird uns entzwein.
Ich bin die ganze Zeit nicht weggegangen. Am Tisch war`s schöner saßen wir zu viert. Selbst vom Stück Butter, das die Andern angefangen, Hab ich noch wochenlang geschmiert.
Uit: Survival In Auschwitz (Vertaald door Stuart Woolf)
During the interrogations that followed, I preferred to admit my status of 'Italian citizen of Jewish race'. I felt thatotherwise I would be unable to justify my presence in places too secluded even for an evacuee; while I believed (wrongly as was subsequently seen) that the admission of my political activity would have meant torture and certain death. As a Jew, I was sent to Fossoli, near Modena, where a vast detention camp, originally meant for English and American prisoners-of-war, collected all the numerous categories of people not approved of by the new-born Fascist Republic.
At the moment of my arrival, that is, at the end of January 1944, there were about one hundred and fifty Italian Jews in the camp, but within a few weeks their number rose to over six hundred. For the most part they consisted of entire families captured by the Fascists or Nazis through their imprudence or following secret accusations. A few had given themselves up spontaneously, reduced to desperation by the vagabond life, or because they lacked the means to survive, or to avoid separation from a captured relation, or even -- absurdly -- 'to be in conformity with the law'. There were also about a hundred Jugoslavian military internees and a few other foreigners who were politically suspect.
The arrival of a squad of German SS men should have made even the optimists doubtful; but we still managed to interpret the novelty in various ways without drawing the most obvious conclusions. Thus, despite everything, the announcement of the deportation caught us all unawares.
On 20 February, the Germans had inspected the camp with care and had publicly and loudly upbraided the Italian commissar for the defective organization of the kitchen service and for the scarce amount of wood distribution for heating; they even said that an infirmary would soon be opened. But on the morning of the 21st we learned that on the following day the Jews would be leaving. All the Jews, without exception. Even the children, even the old, even the ill. Our destination? Nobody knew. We should be prepared for a fortnight of travel. For every person missing at the roll-call, ten would be shot.
Je pose à linstant même cest-à-dire rien moins quau moment où ces lettres se forment la première pierre dun ouvrage dont jignore tout : dabord, si jen viendrai à bout mais ça jai lhabitude ! Ensuite, quel sera le nombre de semaines, sinon de mois, qui me seront nécessaires pour en ajuster les éléments ; enfin, sil sera de format réduit ou de vastes proportions, de bel appareil et à laplomb, avec des pierres bien ou mal équarries. Cest que je cours aussi le risque quil ne dépasse jamais le stade de la simple cabane de chantier. Mais, avant de décrire la forme que prendra cet ouvrage au fur et à mesure de sa construction, il me faut évoquer le terrain que jai choisi. Enfin, « choisi » est un bien grand mot ! Disons, plutôt, le lot tel quil ma été imparti. Par pudeur, je tairai le nombre de mois, sinon dannées, que le bureau du cadastre a mis pour accéder à ma demande, et à combien de reprises les plans que jai proposés ont été retoqués. À chaque fois, retour à la photocopieuse, mise sous enveloppe dune nouvelle version de louvrage, attente au guichet de la poste pour procéder à son affranchissement Sans nouvelles, et timide comme je le suis, il faut que je me fasse violence pour appeler la secrétaire au téléphone : de façon invariable, on me répond que la personne en charge du dossier est soit déjà en ligne, soit en rendez-vous ; ou alors quelle vient à linstant de quitter le bureau et quon me rappellera. Ce nest pas sans condescendance, et avec un rien dénervement, quon ajoute que je suis loin dêtre le seul postulant ; quil faut que je prenne patience car il y a pléthore de candidats ; sans compter que léventail des possibilités nest pas non plus très étendu.
your ocean compass is bathing in sunshine and the prow is digging into white sand before stopping .. no footprints left by naked feet here nor any bird carcasses dissolved in salt only wet flapping sails clapping you on your back and wind across your sun-burned shoulders ..
the Tristan albatross is still hovering over the mast-top polishing its scientific gaze against the surface of the sea this ocean on eternity's ball bearings and rocks worn round and shaped by wavy fingers .. you stand at the shores of your own body feeling the tide rise in your eyes while you observe the lonely coconut which the ocean has brought here from another shore ..
maybe cut loose with a sharp machete or chewed into freedom by the dentures of the wind .. there is no tsunami on its way into this island kingdom do these micro-continents know each other's names? you wonder while time becomes a large strange bird across the same ocean which answers its own echo and rolls on with its sleep-walker's heart intact .. your skin desert drinks this all-embracing blue waiting for the night to light its diamonds
Triztán Vindtorn (31 juli 1942 - 4 maart 2009)
Volgens de Franse Wikipedia is de Algerijnse, Franstalige schrijver Ahmed Zitouni geboren op 31 juli 1949 in Saïda, Algerije. Zie ook mijn blog van 31 juli 2007 en ook mijn blog van 31 juli 2008.
Uit: À mourir de rire
Ils ont envahi ma cellule, ces salopards. Sans se gêner ni s'excuser. Ils ont pris possession de mon dernier univers. Ils l'ont occupé. Dieu, ce qu'ils sont nombreux! Une horde indisciplinée, on dirait une procession entière.
Ils sont entrés dans ma cellule. Tranquillement. Calmement. Presque naturellement. je ne peux rien dire, c'est leur droit le plus absolu. Ils représentent la justice, ou, pour mieux dire, ils sont la justice. Ils mettent en scène ses différentes manifestations, en somme.
Ils vont et viennent dans cette cellule que je croyais mienne. Affairés et polis. Je me demande pourquoi ils ont tant de respect pour moi. Ce protocole ! Cette pompe administrative ! Tout ce beau monde ! Ce groupe de représentants de l'ordre presque pour moi. Moi seul. Moi qui n'ai rien demandé. Ce n'est pas facile à comprendre. Ils sont là, pour moi, tous ces Messieurs. Et si, tous, ils font semblant de faire quelque chose autour de moi, c'est leur manière de s'occuper de moi... lointainement. Une façon comme une autre " d'alléger mes derniers moments ", probablement ! S'ils pouvaient savoir combien ils me sont indifférents et combien je les ai méprisés avant ce moment... Mais, passons ! Il faut rester sérieux ! Faire comme le mourant qui écoute sonner la cloche de sa dernière heure, une heure qu'il attendait depuis longtemps. Beaucoup de sérieux. Et surtout rester calme quoi qu'il arrive. Ne pas paniquer. Encore moins, improviser. D'ailleurs, au point où en sont les choses, à ce stade presque final de mon existence, je n'ai pas le choix ; seulement celui d'aller au bout de mon choix. Aucune possibilité à regretter. Même si je voulais, il me serait impossible de revenir en arrière. je suis engagé sur cette voie, jusqu'au cou. Trop tard pour faire le moindre changement de stratégie. La partie va toucher à sa fin, dans quelques minutes. Et les dés sont jetés. C'est bien ma chance, pour une fois que je n'avais pas triché ! Oh ! si peu... à peine bricolé la machinerie de quelques mécaniques, légèrement poussé un système qui déjà marchait mal
.
Ahmed Zitouni (Saïda, 31 juli 1949)
De Indische (Hindi en Urdu) schrijver Munshi Premchand werd geboren in Lamhi op 31 juli 1880.
Premachands moeder overleed toen Premchand zeven jaar oud was. Zijn vader trouwde hierna opnieuw. Toen Premchand acht jaar oud was, begon hij met zijn opleiding in Perzisch en Urdu. Zijn leraar was een moslim die in het dorp zelf les gaf. Op zijn twaalfde voegde hij zich bij zijn vader in Gorakhpur, en bezocht voor het eerst de Rawat Pathshala. Hier leerde hij Engels. Vervolgens ging hij naar de mission school van Gorakhpur. Op zijn vijftiende keerde hij terug naar Lamhi, en ging studeren aan Queen's College in Benaras. In 1910 werd hij door de districtsmagistraat in Gorakhpur op het matje geroepen vanwege zijn verzameling korte verhalen getiteld Soz-e-Watan, die als opruiend werd geëtiketteerd. Het eerste verhaal in deze verzameling was Duniya ka Sabse Anmol Ratan (Het kostbaarste juweel ter wereld), wat volgens hem de laatste druppel bloed vergoten ten behoeve van de vrijheid van het land was. Alle kopieën van Soz-e-Watan werden in beslag genomen en verbrand. Aanvankelijk schreef Premchand in Urdu onder de naam Nawabrai, maar na de inbeslagname van Soz-e-Watan begon hij te schrijven onder de naam Premchand. Hij besloot een nieuwe draai te geven aan de Hindi-literatuur. Tot dusver bestonden vrijwel alle werken uit deze literatuur uit fantasieverhalen en religieuze werken. Premchand daarentegen schreef meer realistische verhalen. In totaal schreef hij meer dan 300 verhalen, een dozijn romans en twee toneelstukken.
Uit:The Winding Sheet (Vertaald door Jeffrey Krouse en Dr.Hanif Fauque)
At the door of the thatched hut, father and son sat beside a smoldering fire pit in silence. Inside, the sons young wife Buddya was tossing and turning in labor pains, letting out agonizing moans that made the two of them cringe. It was a cold winter night, a deathlike silence hung in the air, and the entire village was shrouded in darkness.
Sounds like shes not gonna make it, said Gheesu, the father. This has been going on all day! Why dont you go take a look at her?
Whats there to see? muttered Mahdo despondently. If shes going to die, why cant she just get it over with quickly?
What an ungrateful wretch! How can you share lifes sorrows with the woman a whole year, then just turn your back on her?
Why dont you go, if you want to see her thrashing around in pain like that?
The men were from the lowest Hindu caste and had a bad reputation throughout the village for their negligence. For every day Gheesu worked, he gave himself a three-day vacation. Mahdo was just as much of a loafer, rewarding every hour of work with an hour to smoke his pipe. This was why no one would hire them. Even as much as a handful of grain in the house served as an excuse not to work. When they came to the brink of
starvation, Gheesu would climb trees and break off branches for firewood and Mahdo would sell them in the market, and as long as the money lasted, they would wander around doing nothing. When they found themselves starving again, they would collect more firewood to sell or look for manual labor. Because they lived in a farming village, there was always a demand for labor any hard-working person could find dozens of jobs. But Gheesu and Mahdo were only hired when someone had no alternative but to be content with getting the services of one man for the price of two.
Was die Erde mir geliehen, Fordert sie schon jetzt zurück. Naht sich, mir vom Leib zu ziehen Sanft entwindend Stück für Stück.
Um so mehr, als ich gelitten, Um so schöner ward die Welt. Seltsam, dass, was ich erstritten, Sachte aus der Hand mir fällt.
Um so leichter, als ich werde, Um so schwerer trag' ich mich. Kannst du mich, du feuchte Erde, Nicht entbehren? frag' ich dich.
"Nein, ich kann dich nicht entbehren, Muss aus dir ein' andern bauen, Muss aus dir ein' andern nähren, Soll sich auch die Welt anschauen.
Doch getröste dich in Ruh'. Auch der andre, der bist du."
Auf dem Wege zum Licht
Auf dem Wege zum Licht lasset keinen zurück. Führt jeden mit euch, der vergessen vom Glück. Dem die Ampel verlosch, dem die Glut nie gebrannt, Das Kind, das den leitenden Stern nie gekannt.
Sie taumeln in Nacht und Verlassenheit. - Ihr begnadeten Pilger der Ewigkeit, Führt alle mit euch in Liebe und Pflicht. Lasset keinen zurück auf dem Wege zum Licht!
It was not until Leslie swore at me for being so handless with the boathook that I drew her alongside. We reached down with our hands. When I felt the chilled flesh under my fingertips I moved more quickly. It was sagging away from us and it slopped softly and obscenely against the bilges. It was touching it that made me realize how bloated it was.
Leslie said: For Christs sake get a bloody grip on it!
I leant down until my face was nearly touching the water and with my right hand got hold of one of the ankles. She turned over smoothly then, like the fat underbelly of a fish. Together we pulled her to the surface and, dripping a curtain of river-water, over the gunwale. Her weight settled with a flat, splashing sound on the wooden boards of the deck. Puddles of water formed quickly at the knees and where the chin lay.
We looked at her and then at each other but neither of us said anything. It was obscene, the way death usually is, frightening and obscene at the same time.
A hundred and thirty at eleven pence a pound: an irrelevant thought I didnt know how it came to me, and for more than one reason, partly because I knew Leslie would be shocked, I didnt utter it. Later you will see what I mean.
The ambulance didnt arrive until after breakfast. I dont suppose they were in a hurry because I told them she was dead on the telephone. We threw a couple of potato sacks over her so that she wouldnt frighten the kid and then I went over and telephoned and went back and joined Leslie and his wife and the kid at breakfast.
No egg this morning? I said.
Ella said no, that shed forgotten to buy them the previous day when she went to get the stores. But I knew that wasnt true because Id seen her take them from her basket when she returned. That made
me angry, that she didnt take the trouble to remember how shed examined the shells because she thought she might have broken one of them, and me there in the cabin at the time. It was a kind of insult.
Zijn moeder strikt zijn stropdas. Maham . piept hij.
Trots kijkt ze naar hem omhoog en ze slaat haar handen ineen. Wie had dat ooit gedacht, zegt ze. Mijn Nielsje in een net kostuum.
Onhandig trekt hij de knoop wat losser. Precies zoals ze nu voor hem staat had ze twee weken geleden ook haar handen in elkaar geslagen. Een Galafeest van school? Nou, maar daar heb je een mooi pak voor nodig. Als we m iets op de groei kopen kun je hem ook aan bij de diploma-uitreiking.
Bijna had ze een stropdas met strepen gekocht. Niet dus, had hij gezegd. Hang maar mooi weer terug. Het meisje bij de kassa lachte toen hij er eentje afrekende met gerangschikte Tweeties op een donkerblauwe achtergrond.
Onwennig staat hij voor de passpiegel in zijn moeders slaapkamer. Hij zakt door een heup en trekt een wenkbrauw omhoog. Daarna slaat hij zijn armen over elkaar en zet zijn voeten op heupbreedte. Nee, dat wordt niks vanavond.
Het snoeiharde ritme dreunt door zijn maag als hij voor de tweede keer die avond vijf consumptiebonnen gaat kopen. Hij heeft twee keer twee biertjes voor zichzelf gekocht. Om zich een houding te geven leunt hij tegen een pilaar naast een groepje lachende derdejaars. Zo lijkt het net of hij bij hen hoort.
1. Van geen enkele polyneuritische kip en dus ook niet van de uwe heb ik het lijden ooit in twijfel getrokken. Ik ben heus niet zo, dat ik vind, dat ze allemaal de pip kunnen krijgen, want dat lijkt mij ook een heel akelig verschijnsel. Dat u het bijna steeds weet te voorkomen, dat de andere kippen haar op de kop pikken, verdient een innig goed zo!
2. De pijn van een kankerpatiënt is iets anders dan de cafard. Concrete pijnen, het lijden, dat de natuur of onze medemens ons aandoet, wens ik allerminst te bagatelliseren. Cafard noemde ik alleen het onbestemde onlustgevoel, de mineurstemming zonder kiespijn. Het is dwaas, dat ik dit herhalen moet, want de tekst van mijn stuk laat daaromtrent geen twijfel. U beklaagt zich over mijn slecht lezen met tonnen boter op het hoofd.
3. Dat mijn als toekomstvisie ontworpen jager het lijden overwonnen zou hebben, is ook weer een gratis toevoeging van een bar slechte lezer. Nergens heb ik het beweerd. Nergens heb ik het bedoeld. Ik heb er zelfs ernstig bezwaar tegen om te worden ingelijfd bij de kwakzalvers, die voorgeven het lijden te zullen opheffen.
4. Sartre. Hier schijn ik speciaal op een gevoelige teen te hebben getrapt. Dat ik L'Être et le Néant niet zou kunnen lezen, lijkt mij een kinderachtige bewering, die ik niet zal weerleggen. Wel vind ik het boek taai en bepaald náár om te lezen. Jeanson met de beide telefoonnummers geeft hem zelfs geheel onjuist weer, vrolijkt zijn leer op, maakt hem verteerbaar voor het grote publiek der keukenmeiden-romanlezers.
Jacques de Kadt (30 juli 1897 16 april 1988)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichteres Anke Bastrop werd geboren in 1982 in Halle / Saale. Zij groeide op in Parchim (Mecklenburg.) en volgde een opleiding tot boekhandelaar. Sinds 2003 studeerde zij germanistiek en journalistiek in Leipzig. Sinds 2005 studeerde zij daar ook aan het Deutsche Literaturinstitut. Zij is mede-uitgeefster van de TIPPGEMEINSCHAFT 2008.
Uit: Place de l`Etoile (Vertaald door Elisabeth Edl)
Mein Vater trug einen nilblauen Alpakaanzug, ein Hemd mit grünen Streifen, eine rote Krawatte und Schuhe aus Persianerpelz. Ich hatte ihn soeben im osmanischen Salon des Hôtel Continental kennengelernt. Nachdem ich verschiedene Papiere unterzeichnet hatte, durch die er über einen Teil meines Vermögens verfügen würde, sagte ich: Mit einem Wort, Ihre New Yorker Geschäfte standen vor dem Ruin? Wie kann man nur Generaldirektor der Kaleidoscope Ltd. sein? Sie hätten doch merken müssen, dass der Markt für Kaleidoskope von Tag zu Tag kleiner wird! Kinder bevorzugen Trägerraketen, Elektromagnetismus, Arithmetik! Der Traum verkauft sich nicht mehr, mein Alter. Und dann, ich will offen mit Ihnen reden: Sie sind Jude, folglich haben Sie kein Gespür für Handel oder Geschäfte. Dieses Privileg muss man den Franzosen überlassen. Wenn Sie lesen könnten, würde ich Ihnen den schönen Vergleich zeigen, den ich zwischen Peugeot und Citroën angestellt habe: auf der einen Seite der Provinzler aus Montbéliard, ein Raffke, diskret und erfolgreich; auf der anderen Seite André Citroën, ein tragischer jüdischer Abenteurer, der in Spielsälen hohe Einsätze wagt. Schauen Sie, Sie haben nicht das Zeug zum Industriekapitän. Sie sind ein Seiltänzer, das ist alles! Es hat keinen Sinn, Komödie zu spielen! Hektisch mit Madagaskar, Liechtenstein, Feuerland zu telephonieren! Ihre Kaleidoskopbestände werden Sie nie los.«
Mein Vater wollte Paris wiedersehen, wo er seine Jugend verbracht hatte. Wir gingen ein paar Gin-Fizz trinken, ins Fouquets, ins Relais Plaza, in die Bar des Meurice, des Saint-James et dAlbany, des Élysée-Park, des George-V, des Lancaster. Da war er zuhause.
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
"Then it's all your fault, yes. You mentioned. You're being awfully hard on yourself. Boys disobey their parents with such great regular¬ity that it's barely worth a comment; and if yours is talented enough to rebel in such grand fashion, then you ought to consider it a point of pride that he's such a sharp lad." She leaned forward on her one el¬bow, laying her mechanical forearm down on the bar. "Now tell me, you don't really thinkdo youthat there's anything you could've done to keep him out of here?"
"I don't know. Probably not."
Someone behind Briar gave her back a friendly pat. It startled her, but there was nothing salacious about the gesture so she didn't flinch away from it. Besides, this was more friendly human contact than she'd had in years, and the pleasantness of it smoothed the keen, guilty edge of her sorrow.
"Let me ask you this, then," Lucy tried. "What if you'd given him all the answers to every question he ever asked. Would he have liked those answers?"
"No, he wouldn't have," she confessed.
"Would he have accepted them?"
"I doubt it."
The barwoman sighed in sympathy and said, "And there you go, don't you? One day, he'd have gotten a bee in his bonnet about the old homestead, and he'd have come poking about regardless. Boys are boys, they are. They're useless and ornery as can be, and when they grow up they're even worse."
Briar said, "But this particular boy is mine. I love him, and I owe him. And I can't even find him."
Mexico! Capital! City of crowds where proud Flora flaunts her greatest paradise. If I toast to her dont be surprised, she is my native city, my birthplace, where I first felt sunlight on my face! What grand museum, my city; everywhere I see cars, carriages, trucks, the roads to a thousand schools and private homes, for my people, young and old, move among them, science and affection to behold. But human tongue cannot describe such pleasure that I feel inside my city; you may think that I exaggerate but its the truth; and just in case you want more proof, take a journey to my land by train and youll see its no mistake what has been spoken here to you by one.
Quinten zag zijn moeder. Daar was zij: precies daar, op die plek in de wereld, en niet ergens anders. Haar zwarte haar was kortgeknipt. Hij stapte over de drempel en keek naar de roerloos slapende, alleen het laken ging langzaam op en neer. Bij haar oren werd ze een beetje grijs.
Na een poosje vroeg hij:
Kan mama echt nooit meer wakker worden?
Nee, Quinten, mama sliep al toen jij geboren werd. Ze kan niets meer horen en niets meer zien en niets meer voelen helemaal niets meer.
Hoe kan dat nou? Ze is toch niet dood, zoals opa. Ze ademt toch.
Ze ademt, ja.
Droomt ze?
Dat weet niemand. De doktoren denken van niet.
Hoe weten ze dat?
Ze zeggen dat ze dat kunnen meten, met bepaalde toestellen. Volgens hen mag je eigenlijk niet eens zeggen, dat mama slaapt.
Wat dan?
Onno aarzelde, maar zei toen toch:
Dat ze niet meer bestaat.
Terwijl ze niet dood is?
Terwijl ze niet dood is. Dat wil zeggen, zei Onno en vertrok zijn gezicht, mama is dood terwijl ze niet dood is ik bedoel, wat er niet dood is is niet mama. Het is niet mama, die ademt.
Wie dan?
Onno maakte een hulpeloos gebaar.
Niemand.
Dat kan toch zeker niet.
Dat kan absoluut niet, maar zo is het dus.
( )
Hoe is het gebeurd, papa?
Onno knikte en vertelde hem in grote trekken de hele geschiedenis.
( )
Daarna heb jij nog drie maanden in mamas buik gezeten. Dat was heel bijzonder, het stond later zelfs in de krant.
The night was unusually chilly, the wind sharpened by the speed of the train as it rolled southward through the darkened valley. The cotton blanket June had stolen was large enough to spread as a tarp and at the same time wrap around her younger brother and sister and herself, but it was threadbare and for brief stretches the train would accelerate and the wind would cut right through to them. It had not been a problem the night before but now they were riding on top of the boxcar, as there was no more room within any of them, even as the train was more than a dozen cars long. A massive phalanx of refugees had met the train at the last station, and in the time it took her siblings to relieve themselves by the side of the tracks they had lost their place and had had to climb the rusted ladder between the cars, June running alongside for fifty meters until her brother was high enough on the rungs so she herself could jump up and on.
There was a score or so of people atop every car, groupings of families and neighbors, mostly women and the old and the young, and then a cluster or two like theirs, children traveling by themselves. June was eleven; Hee-Soo and Ji-Young had just turned seven. They were fraternal twins, though looked as much alike as a sister and brother could, only the cut of their hair distinguishing them. June knew they could have waited in the hope of another train with room inside but it hadn't been cold when they stopped just before dusk and she decided they ought to keep moving while they had the chance.
Die Starfighter starteten kurz nacheinander. Kaum hatten die vier Maschinen abgehoben, zogen sie mit gewaltiger Geschwindigkeit in den blauen Himmel hinein. Hinter ihren Triebwerken flimmerte die Luft. Wie die gespreizten Finger einer Hand fuhren sie zuerst auseinander und strebten dann langsam wieder aufeinander zu, um in großer Höhe zum Formationsflug überzugehen. Erich Wegner stand auf seinen Spaten gestützt im Graben und sah den glänzenden Vögeln hinterher, bis ihn die Sonne blendete. Er malte sich aus, wie er am Steuerknüppel eines Düsenjägers feindlichen Bomberschwärmen entgegen flog, die er mit seiner Leuchtspurmunition spuckenden Bordkanone beharkte. Bei jedem Einsatz würde er mindestens zehn oder sogar zwanzig Abschüsse machen, wie dieser Jagdflieger in den Landserheften, das war klar. Und dafür würde ihm der General einen Orden verleihen und die Kameraden würden ihm auf die Schulter klopfen. Frauen wären kein Problem, die würden ihm, einem gut aussehenden Luftwaffenoffizier in einer Uniform voller Orden, zu Dutzenden hinterherlaufen. Natürlich hätte er dann außer seiner Jagdmaschine auch noch einen rassigen Sportwagen. Pilot müsste man sein, dachte er und fluchte beim Weiterarbeiten vor sich hin, weil er andauernd auf Felsbrocken stieß. Wie sollte man bei so einer mistigen Strecke den Akkord schaffen. Er stellte den Spaten beiseite, nahm die Spitzhacke und schlug, weit ausholend, auf die Steinbrocken ein, bis sie zersprangen. Aber kaum hatte er einen weggeräumt, kam schon der nächste zum Vorschein. Scheißmaloche. Er richtete sich auf. Vor ihm war nichts als Heidekraut und niedriges Buschwerk, durch das sich eine Schnur spannte. Hinter ihm befand sich ein Stück Graben, 40 cm breit und 90 cm tief. Im Abstand von je 50 Metern hackten, schaufelten, gruben, wühlten die anderen. Wie die Maulwürfe, dachte er. Immer im Dreck und blind drauflos. Immer in diesen verfluchten Gummistiefeln. Nach ein paar Monaten hatte man garantiert Schweißfüße. Aber besser Schweißfüße, als ständig Wasser in den Schuhen.
Das Dorf John Franklin war schon zehn Jahre alt und noch immer so langsam, daß er keinen Ball fangen konnte. Er hielt für die anderen die Schnur. Vom tiefsten Ast des Baums reichte sie herüber bis in seine emporgestreckte Hand. Er hielt sie so gut wie der Baum, er senkte den Arm nicht vor dem Ende des Spiels. Als Schnurhalter war er geeignet wie kein anderes Kind in Spilsby oder sogar in Lincolnshire. Aus dem Fenster des Rathauses sah der Schreiber herüber. Sein Blick schien anerkennend. Vielleicht war in ganz England keiner, der eine Stunde und länger nur stehen und eine Schnur halten konnte. Er stand so ruhig wie ein Grabkreuz, ragte wie ein Denkmal. »Wie eine Vogelscheuche!« sagte Tom Barker. Dem Spiel konnte John nicht folgen, also nicht Schiedsrichter sein. Er sah nicht genau, wann der Ball die Erde berührte. Er wußte nicht, ob es wirklich der Ball war, was gerade einer fing, oder ob der, bei dem er landete, ihn fing oder nur die Hände hinhielt. Er beobachtete Tom Barker. Wie ging denn das Fangen? Wenn Tom den Ball längst nicht mehr hatte, wußte John: das Entscheidende hatte er wieder nicht gesehen. Fangen, das würde nie einer besser können als Tom, der sah alles in einer Sekunde und bewegte sich ganz ohne Stocken, fehlerlos. Jetzt hatte John eine Schliere im Auge. Blickte er zum Kamin des Hotels, dann saß sie in dessen oberstem Fenster. Stellte er den Blick aufs Fensterkreuz ein, dann rutschte sie herunter auf das Hotelschild. So zuckte sie vor seinem Blick her immer weiter nach unten, folgte aber höhnisch wieder hinauf, wenn er in den Himmel sah.
Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)
Besuch U. Hegewald. Reden die halbe Nacht über Infantilität und Unterwürfigkeit der hier Aufgewachsenen.
Selbst Wolfgang, er ist nun schon fünf Jahre hier weg, wäre dergleichen fortwährend anzumerken.
Zerknirschungsgesichter.
Blatternarbige Häuser.
Uringeruch und Bahnpolizei.
Gestern früh mit Birgit in verzweifelter Stimmung nach Heidenau. Natürlich werde ich kontrolliert, belege den Polizisten: Seit zwanzig Jahren kontrolliere man mich, aber nun nicht mehr lange.
Freilich hat es auch sein Tröstliches, daß ich besonders von diesen armseligen Bahnhofsmützen mit Vorliebe kontrolliert werde: Völlig verbürgerlicht kann ich noch nicht aussehen.Nach stundenlangem Laufen endlichwieder Gefühl der Leichtigkeit: Die Kirnitzsch im Grund, einWasser von rätselhafter Sauberkeit,manchmal schimmert sie türkisfarben durch die Bäume zum Hangweg herauf.
Am Schluß, Waldausgang, ein »kommen Sie mal her hier«, gleich vom Motorrad aus. Offenbar ein sogenannter Grenzhelfer. Unsere Antwort, vielleicht eine kleine Sensation für uns selbst, lautet, beinahe im Chorus: »Wir denken nicht daran.« Das Aufheulen des davonfahrenden Motorrads kommt uns vor wie ein langgezogener Wutschrei. Freilich bekommt meine Frau hernach eine Art hysterischen Anfall. »Dieses Land, dieses Land.« Ich habe ihr versprochen,mich nun doch um ein Stipendium in Worpswede zu bewerben, nicht gleich um zu bleiben, sondern um eben einen Fuß in den Westen zu setzen. Freilich hinsichtlich dieser Entscheidung auch schlechtes Gewissen: Ist ja doch eine Flucht aus
der schlichten Lebenspraxis, da im Westen vieles viel geschmierter geht, die Entfremdung des zu Hause hokkenden Künstlers daher gewiß größer ist. Hier brauche ich nur in die sogenannte Kaufhalle (eigentlich ein ehrlicher Name) zu gehen, um einigermaßen Bescheid zu wissen.
Uit: Écartez le soleil (Vertaald door Philippe Bouquet)
« Des jeunes filles qui marchent à lintérieur des terres, au fond de vallées situées à lintérieur des terres, fermées par des montagnes et de paisibles lacs-frontière. Dans la fraîche inquiétude dune verdure précoce ou bien dans linquiétude et le sentiment de sécurité grandissants de lété, des jeunes filles en robes claires et en chaussures blanches rêvent de pouvoir arriver au bord de la mer. Rêvent de pouvoir marcher sur la grève en chaussures blanches ou bien sans chaussures, sans robe, sans rien, et dêtre seule et cependant pas seule. Marcher sur les galets, entendre le bruit des vagues sur les galets, marcher sur des rochers lisses, polis par la mer, qui nont pas sur leur peau (qui est la peau du rocher) des rides plus profondes que ne peuvent en avoir les visages humains, et peut-être même pas des rides aussi profondes. Être assise sur ces rochers plats, lisses et chauds. Être couchée sur ces rochers et être seule et cependant pas seule et écouter leau qui vient de très loin, vague après vague. Marcher sur le sable. Marcher sur le sable les pieds nus, observer ses doigts de pieds tandis que coule entre eux le sable chaud, être couchée sur le sable et être tout à fait seule et cependant pas seule. Pouvoir arriver au bord de la mer. Pouvoir arriver là et voir le soleil se lever sur une mer, très loin, en direction de lest, pouvoir voir le soleil se coucher dans une mer, très, très loin, en direction de louest, pouvoir arriver là. Au-dessus delle volent les oiseaux du matin et ceux du soir, qui sont les mêmes et cependant pas les mêmes. Mais des oiseaux qui crient, des oiseaux qui cachent quelque chose entre les rochers et dans le sable, de cruels oiseaux qui fondent sur leurs proies avec leur bec pointu et leurs griffes acérées, prêtes à saisir, et des oiseaux craintifs qui volent très bas et dont la pointe des ailes frôle la crête des vagues.
Not long ago in our communal apartment there was a fight. And not just any fight, but a full-out battle. On the corner of Glazova and Borova.
Of course in their hearts the fight was virtuous. The invalid Gavrilov near got his lone head chopped off. The main reason folks are very nervous. Erupt over trivialities. Lose control. And fight dirty, like in a fog.
Of course they say that after a civil war the people are always jittery. That may be so, but ideology wont heal Gavrilovs head any faster.
So at nine oclock in the evening one tenant, Marya Vasilyevna Shchiptsova, comes into the kitchen to light her primus stove. You know, she always lights her primus about this time, drinks tea and applies compresses. So she comes in the kitchen. Sets the primus before her and sparks it. But it fails completely, wont light.
She thinks, What, the devil wont light? Must be sooted up, thats the problem.
In her left hand she grabs a brush and sets to clean it.
As she is about to clean, holding the brush in her left hand, another tenant, Darya Petrovna Kobylina, whose brush it is, sees what of hers has been taken and replies:
Incidentally, Marya Vasilyevna deary, you can just put that brush back where it belongs.
Shchiptsova of course flares at these words and answers:
Darya Petrovna, please go choke on your fucking brush. I dont care to touch the disgusting thing, much less pick it up.
Darya Petrovna Kobylina of course erupts at these words. They began to talk, just the two of them. Their volume grows, shouting, banging.
Daryas husband, Ivan Stepanich Kobylin, who really owns the brush, comes to the ruckus. He is a stout man, even pot-bellied, but in his own way, a nervous type.
Michail Zostsjenko (10 augustus 1895 22 juli 1958)
Grausen Ich und Ich und Ich und Ich Grausen Brausen Rauschen Grausen Träumen Splittern Branden Blenden Sterneblenden Brausen Grausen Rauschen Grausen Ich
Alles wat emoties wekt, om welke reden ook, kan het onderwerp worden van een kunstwerk. Maar het kunstwerk wordt pas kunst, krijgt pas stijl, als de emotie is overwonnen. Die oude Kloos met zijn klotsende zee, die slaagt er al meer dan honderd jaar in de jongetjes en meisjes die onze boeken bespreken in de war te brengen met de meest complete nonsens.
De expressie van emotie is heel eenvoudig. Bovendien aanstekelijk. Waar er een schreeuwt van woede gaan anderen dat al gauw ook doen. Waar twee mensen huilen, huilt een derde al gauw mee, al weet hij niet eens waarom. Denk aan het massale rouwvertoon rond de dood van prinses Diana of André Hazes. Wat bezielt die mensen? Niets. Lachen is nog aanstekelijker. Ook in de taal ligt de emotionele uitdrukking niet zelden al klaar. In principe is alle taal emotioneel, voor zover we ons beperken tot de taal van de roedel, die altijd emotie veronderstelt. Met die taal heeft de schrijver een rekening te vereffenen. Dat is de definitie van stijl. Stijl is de beheerste emotie, die plaats heeft gemaakt voor iets anders. De uitdrukking van gevoel is niet zo simpel, omdat die altijd in botsing zal komen met de taal van de roedel. Maar alleen gevoel is rechtstreeks communiceerbaar. Emotie niet, die is vooral besmettelijk. De enige eis die je moet stellen aan stijl is dat de schrijver daarin blijk geeft van een zuiver gevoel ten aanzien van zijn onderwerp, dat hij ontziet wat ontzien moet worden en niet ontziet wat het niet verdient te worden ontzien. Dat kan hij pas doen, als hij zijn emoties over dat onderwerp heeft overwonnen. Een cultuur die het gevoel verplettert onder marktdruk raakt zijn hart kwijt, die is ten dode opgeschreven. De wereld die onze kinderen dan zullen aantreffen zal een darwinistische jungle zijn en dat wil niemand. Daarover gaat literatuur.
ik had je bloemen willen zenden een soort bloemen dat je zou doen begrijpen hoe ik wandel onder welke luchten ik wandel over welke bodem ik wandel
ik had je bloemen willen zenden een soort van winterbloemen met de bruine kleuren van de laatste roos en de geur van nachten lopen in gevaarlijk terrein door verwaarloosde heggen omgrensd waarachter men narcissen kon vermoeden van de maanden die achter ons liggen narcissen van een geur die ik waarschijnlijk te liefelijk schat
dat soort bloemen had ik je willen zenden niet per post en onverpakt neen ze zouden je worden gebracht door een zwarte jongen met een Grieks profiel die Duits studeert aan de universiteit die zichzelf een choreografie heeft geschreven op muziek van Mozart
dat soort bloemen door zo'n soort jongen
maar ik vernam dat je op reis bent en wel niet meer terug zult keren
Verzet begint niet met grote woorden
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in zijn kop krijgt
zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud
zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die een sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen
In het donker
Soms zie ik spoken 's avonds laat op straat in een vuilwitte jurk jij die niet bestaat of mager in een pak van vooroorlogse snit mijn vaders gelaat of tot mijn schrik in een spiegelruit mezelf die verdergaat.
Uit: Unter dem Vulkan (Vertaald door Susanna Rademacher)
Der Konsul senkte schließlich den Blick. Wie viele Flaschen seitdem? In wie vielen Gläsern, wie vielen Flaschen seitdem? Plötzlich sah er sie, die Flaschen mit Aguardiente, Anis, Jerez und Highland Queen, die Gläser einen babylonischen Turm von Gläsern, der sich immer höher türmte wie der Rauch des Zuges an jenem Tag, bis in den Himmel hinauf, und der dann fiel, so dass die Gläser purzelnd und zerschellend vom Generalife-Park hinunterrollten und alle Flaschen zerbrachen, Oportoflaschen, tinto, blanco, Pernod-, Oxygénée-, und Absinthflaschen, Flaschen zersplitterten, weggeworfene Flaschen, die dumpf aufschlagend auf Parkwege, unter Bänke, betten und Kinositze fielen, die in Konsulaten in Schubladen versteckt wurden, fallengelassene, zerbrochene Calvadosflaschen, die in tausend Scherben zersprangen, Flaschen, die auf Müllhaufen oder ins Meer geschmissen wurden, ins Mittelländische, Kaspische oder Karibische Meer, Flaschen, die im Ozean schwammen, erledigte Schotten im atlantischen Hochland. Und nun sah und roch er sie alle, vom ersten Anfang an Flaschen, Flaschen, Flaschen und Gläser, Gläser, Gläser mit Bier, Dubonnet, Falstaff, Rye, Johnny Walker, Vieux Whiskey blanc Canadien; die Apéritifs, die Magenbitter, die Halben, die Doppelten, die noch eines, Herr Ober, die et glas Araks, die tusen taks, die Flaschen, die Flaschen, die schönen Flaschen mit Tequila und die Kürbisflaschen, Kürbisflaschen, Kürbisflaschen, die Millionen Kürbisflaschen mit herrlichem Mescal ... Der Konsul saß ganz still. Sein Gewissen wurde vom Brausen des Wassers übertönt. Es rüttelte winselnd mit der böigen Brise an dem Holzhaus, es sammelte mit den Gewitterwolken über den Bäumen, die man durch die Fenster sah, seine Streitkräfte. Wie konnte er in der Tat hoffen, sich selbst zu finden, neu anzufangen, wenn irgendwo vielleicht in einer dieser verlorenen oder zerbrochenen Flaschen, in einem dieser Gläser für immer der einzige Schlüssel zu seiner Identität lag? Wie konnte er jetzt zurückgehen und danach suchen, zwischen Scherben, unter unzähligen Theken, auf dem Grund der Meere danach wühlen?
Uit: The End of a Dynasty or The Natural History of Ferrets (Vertaald door Ursula K. Le Guin)
The storyteller said: He was a sorrowful prince, young Livna'lams, seven years old and full of sorrow. It wasn't just that he had sad moments, the way any kid does, prince or commoner, or that in the middle of a phrase or something going on his mind would wander, or that he'd wake up with a heaviness in his chest or burst into tears for no apparent reason. All that happens to everybody, whatever their age or condition of life. No, now listen to what I'm telling you, and don't get distracted and then say I didn't explain it well enough. If anybody here isn't interested in what I'm saying, they can leave. Go. Just try not to bother the others. This tent's open to the south and north, and the roads are broad and lead to green lands and black lands and there's plenty to do in the world -- sift flour, hammer iron, beat rugs, plow furrows, gossip about the neighbors, cast fishing nets -- but what there is to do here is listen. You can shut your eyes and cross your hands on your belly if you like, but shut your mouth and open your ears to what I'm telling you: This young prince was sad all the time, sad the way people are when they're old and alone and death won't come to them. His days were all dreary, grey, and empty, however full they were.
Uit: In Almere geldt: homos zijn vooral op de televisie (column)
Dat is de sfeer: een stad vol gezinsauto's die keurig langs elkaar heen rijden op weg naar de wekelijkse inkopen, terwijl hun puberkinderen, die allemaal op hetzelfde moment zestien zijn, zich ostentatief lopen te vervelen.
Wat mij meteen opviel, was het gebrek aan homo's in de stad. Ze moesten er zijn, en ik ontdekte ook een 'homovriendelijk café' zoals dat heet, maar overdag, tussen het winkelende publiek, overviel mij de Twentse ervaring uit mijn jeugd: homo's zijn vooral voor op de televisie en komen in het wild niet voor. In die zin geloof ik dat de klierige nichtenlol van Goor en Geer dat beeld alleen maar heeft versterkt. Ook was er die moeilijk aanwijsbare homovijandige sfeer, zeker 's avonds als het stadscentrum verlaten was. Ik zou daar niet met mijn geliefde gearmd rondlopen. Nee, niet vanwege de Marokkaanse jongetjes, maar vanwege veel Almeerse jongetjes in het algemeen, die groepsgewijs met de ziel onder hun arm rondsjokken, op zoek naar iets om tegen te trappen. Een leeg blikje. Een nicht.
Pas geleden werd burgemeester Jorritsma van Almere uitgeroepen tot 'homo-moeder'. Had ik dit bericht gelezen als niet-Almeerder, ik zou het overdreven hebben gevonden, zij is toch burgermoeder van iedereen, et cetera. Maar nu schamper ik niet. Almere is een stad waar je makkelijk wegkomt met het idee dat moeilijkheden zich altijd ergens anders voordoen, want in Almere zijn de dingen goed geregeld, fris en groen. Tegelijkertijd kan iedere homo hier je meteen over zijn onbehagen vertellen.
Nee, nieuwe, jonge steden als Almere zijn niet vanzelfsprekend broedplaatsen van tolerantie.
". . . adhering to the rules established through the procedures outlined in the preceding, as well as all subsequent, articles. Our sixth demand stipulates that a body of . . ." Medd Tandar rubbed a long-fingered hand across the pronounced frontal ridge of his tall, conical cranium, hoping to massage away the looming headache that had been building over the last twenty minutes. Gelba, the being he had come to the planet of Doan to negotiate with, paused in the reading of her petition to ask, "Something wrong, Master Jedi?" "I am not a Master," the Cerean reminded the self-appointed leader of the rebels. "I am only a Jedi Knight." With a sigh he dropped his hand. After a moment's pause he forced himself to add, "I'm fine. Please continue." With a curt nod, Gelba resumed with her seemingly endless list of ultimatums. "Our sixth demand stipulates that a body of elected representatives from the mining caste be given absolute jurisdiction over the following eleven matters: One, the determination of wages in accordance with galactic standards. Two, the establishment of a weekly standard of hours any given employee can be ordered to work. Three, an approved list of safety apparel to be provided by . . ." The short, muscular human woman droned on, her voice echoing strangely off the irregular walls of the underground cave. The other miners in attendance-three human men and two women crowding close to Gelba-were seemingly transfixed by her words. Medd couldn't help but think that, should their tools ever fail, the miners could simply use their leader's voice to cut through the stone.
What, pray, is a few hoursa few hundred miles? She looked at the little slip bearing her sister's address and wondered. She gazed at the green landscape, now passing in swift review, until her swifter thoughts replaced its impression with vague conjectures of what Chicago might be. When a girl leaves her home at eighteen, she does one of two things. Either she falls into saving hands and becomes better, or she rapidly assumes the cosmopolitan standard of virtue and becomes worse. Of an intermediate balance, under the circumstances, there is no possibility. The city has its cunning wiles, no less than the infinitely smaller and more human tempter. There are large forces which allure with all the soulfulness of expression possible in the most cultured human. The gleam of a thousand lights is often as effective as the persuasive light in a wooing and fascinating eye. Half the undoing of the unsophisticated and natural mind is accomplished by forces wholly superhuman. A blare of sound, a roar of life, a vast array of human hives, appeal to the astonished senses in equivocal terms. Without a counsellor at hand to whisper cautious interpretations, what falsehoods may not these things breathe into the unguarded ear! Unrecognised for what they are, their beauty, like music, too often relaxes, then weakens, then perverts the simpler human perceptions. Caroline, or Sister Carrie, as she had been half affectionately termed by the family, was possessed of a mind rudimentary in its power of observation and analysis. Self-interest with her was high, but not strong. It was, nevertheless, her guiding characteristic. Warm with the fancies of youth, pretty with the insipid prettiness of the formative period, possessed of a figure promising eventual shapeliness and an eye alight with certain native intelligence, she was a fair example of the middle American classtwo generations removed from the emigrant. Books were beyond her interestknowledge a sealed book. In the intuitive graces she was still crude. She could scarcely toss her head gracefully.
Theodore Dreiser (27 juli 1871 28 december 1945)
Leuk hè, zei Laisa. En dat was alweer iets wat ik nooit zo had bekeken. Vooral de laatste tijd niet. Er was iets aan de schapen wat me niet beviel. Daarom dacht ik voornamelijk aan verkopen.
Wat zou u doen, in ons geval, vroeg hij.
Wat moet ie ervoor hebben?
Eerst dacht ik nog dat ik hem niet verstond. Dus liet ik het hem nóg eens zeggen. Toen er geen twijfel mogelijk was dat het om zes miljoenen franken ging, begon ik te begrijpen waarom de eigenaar geen betere buren voor mij wist dan deze.
Dan weet ik er nog wel een voor jullie, zei ik. En zonder na te denken, wees ik mijn eigen hoeve aan, die ongeveer hetzelfde is. Die is vijf, die kan je ook zo hebben! Het was niet serieus bedoeld. Ik was dus blij dat ik zag dat ze hem niet moesten.
Hij zei, die is ook mooi natuurlijk, maar dan mis je het uitzicht wel.
Dat is Zuid West, zei ik, daar komt de wind vandaan. Daarom kan je er beter eentje vóór je hebben. Bent u van plan om te verhuizen? vroeg ze.
Kom rustig binnen kijken, zei ik. En dat er wel wat rommel zijn zou, zei ik ook, omdat ik een man alleen was.
«Albert passa toute la journée du lendemain dans le cabinet qu'il s'était aménagé dans la plus haute des tours du château, et d'où son il plongeait sur la forêt. Son esprit était occupé de vagues et indistinctes rêveries: la forêt à la veille de cette visite attendue lui paraissait multiplier ses retraites, faire briller de secrets cheminements; une présence imminente la pénétrait toute comme une vie légère dont l'étincellement de ses feuilles parut être à Albert le symbolique témoin. Les salles vides du château attendirent que cette présence les peuplât, dans un pesant ensommeillement: le bruit d'un pas sur les dalles, un craquement des panneaux de chêne, le choc d'une abeille contre une vitre retentirent alors jusqu'au fond du cerveau comme un signal longtemps convoité. Il parut bizarrement à Albert que ce château somnolent dût être visité, ou périr, comme un château de légende entraînant sous ses décombres ses énigmatiques serviteurs endormis.»
" In the days of old Lang Syne! " The forest soughed. . . . The forest always soughed, now with a murmur calm and prolonged, like the echo of distant ringing, and again soft and gentle, like a song without words or a dim memory of the past. It always soughed, for it was an old and mighty forest, still untouched by the saw or the axe of woodman or trader. The tall, centennial pines, with their vast trunks, stood like threatening warriors, and their green tops formed a massive wall. Everything below was still; the air was filled with an odor of resin. Ferns of vivid hues pushed their way through the carpet of pine-needles with which the ground was strewn, expanding luxuriantly and resting thereon, like a soft fringe, without stirring a leaf. In the damp corners the greengrass shot up its tall and slender stems, and the white clover, heavy with bloom, drooped its languid head; while over all soughed the forest, with long-drawn, indistinguishable sighs. Now the sighs were growing deeper and louder; and as I rode along the forest path, although I could not see the sky, I judged by the moaning of the trees that heavy clouds were slowly rising above it. It was late in. the afternoon. Here and there a sunbeam, made its way, but in the dense woods the twilight was spreading rapidly. Evidently a storm was brewing. All plans for hunting must be given up for to-day. The storm might overtake me before I could find shelter for the night. My horse snorted and pricked up his ears, when, striking his hoofs against the naked roots, he heard the sharp sound of the forest echo, and he quickened his pace as he drew near a familiar hut. A dog barked, and whitewashed walls glimmered through the trees.
Vladimir Korolenko (27 juli 1853 25 december 1921)
Thirty years ago, Last Island lay steeped in the enormous light of even such magical days. July was dying;for weeks no fleck of cloud had broken the heavens blue dream of eternity; winds held their breath; slow wavelets caressed the bland brown beach with a sound as of kisses and whispers. To one who found himself alone, beyond the limits of the village and beyond the hearing of its voices,the vast silence, the vast light, seemed full of weirdness. And these hushes, these transparencies,
do not always inspire a causeless apprehension: they are omens sometimesomens of coming tempest. Nature, incomprehensible Sphinx!before hermightiest bursts of rage, ever puts forth her divinest witchery, makes more manifest her awful beauty. . . .
But in that forgotten summer the witchery lasted many long days,days born in rose-light, buried in gold. It was the height of the season. The long myrtle-shadowed village was thronged with its summer population;the big hotel could hardly accommodate all its guests;the bathing-houses were too few for the crowds who flocked to the water morning and evening. There were diversions for all,hunting and fishing parties, yachting excursions, rides, music, games, promenades.
Carriage wheels whirled flickering along the beach, seaming its smoothness noiselessly, as if muffled. Love wrote its dreams upon the sand. . . .
. . . Then one great noon, when the blue abyss of day seemed to yawn over the world more deeply than ever before, a sudden change touched the quicksilver smoothness of the watersthe swaying shadow of a vast motion.
Je restai quelque temps dans cette heureuse famille, tout occupée de celui qui leur apportait la convalescence de son coeur. Je revins à Paris oùj'écrivis cette histoire telle qu'elle m'avait été racontée. Elle n'a qu'un mérite qui lui sera peut-être contesté, celui d'être vraie. Je ne tire pas de ce récit la conclusion que toutes les filles comme Marguerite sont capables de faire ce qu'elle a fait ; loin de là, maisj'ai eu connaissance qu'une d'elles avait éprouvé dans sa vie un amour sérieux, qu'elle en avait souffert et qu'elle en était morte.J'ai raconté au lecteur ce quej'avais appris. C'était un devoir. »
Alexandre Dumas fils (27 juli 1824 - 27 november 1895)
Buste door Jean-Baptiste Carpeaux in het Musée d'Orsay
De Nederlandse dichter Juliën Holtrigter (pseudoniem van Henk van Loenen) werd geboren in Hilversum in 1946. Holtrigter publiceerde al in 1969 in het tijdschrift Kentering. Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen bij uitgeverij Mozaïek. In 2004 verscheen Het verlangen te verdwalen en in 2006 Het stilteregister, beide bij uitgeverij De Harmonie. In april komt zijn vierde bundel uit met als werktitel De onaanraakbaarheid van de ruimte. Hij was werkzaam in het onderwijs als tekendocent, maar is altijd blijven schrijven.
Zondagnamiddag
Zondagnamiddag, krekels naaien de stilte. Ik volg de spoorbaan, de brandnetels bloeien, de bramen smaken naar niets en naar bloed.
Het dorp ligt verscholen in dichte grijzen. Ik herken het, dit lopen: zo kwam ik thuis. Van het nog warme huis staan de ramen wijd open.
Het bijna doorzichtige hoofd in de kamer is van mijn vader, hij kijkt naar buiten. In hemdsmouwen wacht hij op onweer en regen.
Zo jongen, zal hij wel zeggen, dat is lang geleden. Wat brengt je hier, waar heb je gezeten? Hij vraagt niets maar gebaart: hoor, het begint.
Hij loopt naar de deur, naar de stromende regen. Hij zal zwijgen en knikken en alles vergeten.
Barcelona maakt zich op. Alsof ze zich schaamt voor wat ze is, bedekt de stad haar oneffenheden onder een dikke laag makeup. De Olympische klant die behaagd moet worden, is allang gestrikt. Toch is de nerveuze afwachting in de hele stad merkbaar. Mijn duistere kamer in de hoerenbuurt wacht al maandenlang op de afbraak van het tegenoverliggende huizenblok en op de zee van licht die daarachter schuil moet gaan. Een groen plein zal binnenkort deze Catalaanse Zeedijk voor de Olympische deelnemers vermommen. Kennelijk verwacht men tijdens de Spelen ook in deze rosse buurt een grote toeloop. Maar waarom juist het blok aan de overkant en niet een ander? Niemand weet het. Met chaotische bedrijvigheid worden de straten opengemaakt en dichtgegooid, zevenmaal in één maand, alsof men in de grond op zoek is naar een reden. Het zijn symptomen van de Olympische koorts. Les demoiselles dAvignon, de door Picasso beroemd geworden hoeren, zitten er s ochtends op de stoep of tegen de etalages van de Carrer dAvignó gelaten naar te kijken. Ze zijn oud geworden. Hun haar is blauw gespoeld. Ze beschermen het met één hand tegen de forse wind die is opgestoken vanuit de bergen. Heimelijk hopen ze misschien straks nog een passerende atleet voor zich te kunnen winnen. Af en toe halen ze de keurige damestasjes van hun arm. Dan komt er een camouflagestift uit en een spiegeltje waarin ze controleren of het hún tijd nog wel zal duren.
De tramontana waait. Eindelijk kun je de hemel zien! roept de oude man die langs het havenfront komt aangehinkt. Een van de vele slachtoffers van polio, of misschien ook wel gewond geraakt tijdens Franco. Aan welke kant eigenlijk? Hij gebaart recht omhoog.
Nieuwe opvattingen winnen veld: evangelisch creationisme, islamfundamentalisme en religieus sektarisme. Op verschillende vlakken zien we een hang naar meer rigide modellen. Alles wijst erop dat ze eraan komen, de prefecten van onze geest, zij die geloven dat er zoiets bestaat als een buitenmateriële kracht met een voorbeschikking, een project voor u en voor mij, misschien zelfs een uitverkiezing. We zijn er niet klaar voor. Ik heb mensen over zichzelf horen zeggen dat ze gelovig waren omdat ze in buitenaards leven geloofden. Anderen heb ik hun ongeloof horen verdedigen met behulp van een raadselachtig onderscheid tussen toeval en blind toeval.
Onze omgang met de themas van geloof en ongeloof is frivool en ontwijkend, onze argumentatie mist slagkracht en diepgang, vaagheid is troef. We verwarren tolerantie tegenover andersdenkenden met het kritisch onderbouwen van onze eigen opvatting. Een denkgebied dat blijft hangen in gemeenplaatsen maakt zich kwetsbaar, het zal in geen tijd worden veroverd door filosofieën die plausibeler concepten aandragen. Prat gaan op onze Verlichting zal niet mogelijk blijven als de groep die profiteert van die Verlichting deze niet meer weet te beargumenteren.
We staan aan de vooravond van hete tijden. Al wie jonger is dan veertig behoort tot een het-kan-zo-niet-langer-generatie. Ze groeiden op na de jaren zeventig en werden groot met waarschuwingen zonder parure: dat de voorraden uitgeput raakten, dat de wereldbevolking te snel groeide. Het begon met autoloze zondagen en eindigde met... tja, hoe eindigde het?
Amor omnia vincit, de liefde slaat alles en eist van haar volgelingen het uiterste. Zwijgen moeten zij over al het futiele dat geen liefde is, en Gods eigen muziek zullen zij zingen, een muziek die door niemand is opgezet en door niemand kan worden afgezet, een muziek die al klonk nog voor enig leven op aarde gerucht begon te maken en die nog zal klinken lang nadat de laatste mens onder het sediment is verdwenen. Na op klaarlichte dag overvallen te zijn door de liefde besluit Rijker West zijn betrekking als assistent-bioloog op te geven en voortaan de weg van de ware minne te bewandelen.
De liefde slaat alles, maar alles slaat terug. De wereld heeft geen oren naar Gods eigen muziek. De wereld denkt nuchter, pragmatisch en toekomstgericht. Zij heeft haar eigen doelen. Liefde is een realiteit als een andere, net als tijdsbeheer en gezondheidszorg, en je kan er maar beter realistisch in blijven, zo spreekt de wereld. Rijker West zal dit op vele manieren mogen ervaren, onder andere wanneer hij bij zijn arbeidsconsulente, mevrouw Box, op het matje wordt geroepen...
People want to drown their realization of the difficulties of living properly in this grotesque contemporary world, they want to forget their own deplorable inefficiency as artists in life. Some drown their sorrows in alcohol, but still more drwn them in books and artistic dilettantism; some try to forget themselves in fornication, dancing, movies, listening-in, others in lectures and scientific hobbies. The books and lectures are better sorrow-drowners than drink and fornication; they leave no headache, none of that despairing post coitum triste feeling. Till quite recently, I must confess, I too took learning and philosophy and science - all the activities that are magniloquently lumped under the title of "The Search for Truth" - very seriously. I regarded The Search for Truth as the highest of human tasks and the Searchers as the noblest of men. But in the last year or so I have begun to see that this famous Search for Truth is just an amusement, a distraction like any other, a rather refined and elaborate substitute for genuine living; and that Truth-Searchers become just as silly, infantile, and corrupt in their way as the boozers, the pure aesthetes, the business men, the Good-Timers in theirs. I also perceived that the pursuit of Truth is just a polite name for the intellectual's favourite pastime of substituting simple and therefore false abstractions for the living complexities of reality. But seeking Truth is much easier than learning the art of integral living (in which, of corse, Truth-Seeking will take its due and proportionate place along with the other amusements, like skittles and mountain climbing)."
It was nigh on noon when the smoke jumpers came. They plummeted in pairs on each pass of the plane, their bodies jolting as the parachutes cracked open and filled and left them floating like medusas in an ocean of sky. Now and then the chutes masked the sun that flared harsh and white and unforgiving behind them, making shadows of their downward drift on the veil of smoke that shrouded the mountainside. They were a crew of six men and two women and every one of them landed safely in the jump spot, a narrow clearing not forty yards wide. They shed their parachutes and jumpsuits and stowed them, then unpacked their chainsaws and pulaskis and shovels from bags that were dropped separately and soon they were ready to start cutting a fire line. The peak that watched over them while they worked was called Iron Mountain. Its western shoulder was thickly forested and had no ready access by road. The fire had been spotted by a ranger that morning and, fanned by a strengthening westerly, had already taken out more than a hundred acres. If it continued to head east or switched to the north there was little risk. But to the south and west there were ranches and cabins and if the wind shifted they would be in grave danger, which was why the call had come for the smoke jumpers.