Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
28-06-2011
Florian Zeller, Marlene Streeruwitz, Fritzi Harmsen van Beek, Juan José Saer, Anton van Wilderode
Ce jour-là, le jour du train, je me répétais que c'était la dernière fois que je voyais ma mère. Je me répétais ça pour bien réaliser. Pour m'imprégner de l'idée que c'était la fin de quelque chose. La première partie de ma vie. Le temps des cerises. Bref. Sur le coup, ça m'a ému. Comme pour le jour d'un enterrement, si vous voulez une comparaison. Je voyais déjà quej'allais en faire un chapitre dans un de mes romans futurs. Un chapitre bien cruel, qui arrache les larmes et tout. Je l'appellerais L' adieu. Ca serait l'histoire du héros qui déciderait de ne plus rentrer chez lui pour se venger de la cruauté de sa mère. Un truc qui déchire. Un jour, une journaliste y verrait la clé de toute mon oeuvre. Elle viendrait me voir pour m'interviewer. Moi avec mon cigare, et elle, un peu intimidée, forcément.
(...)
Ce qui est embêtant, avec les gens, c'est qu'ils vous poussent toujours à inventer n'importe quoi. Vous, vous auriez envie de dire la vérité, mais ils font toujours en sorte de vous contrarier. Sans rire, ils vous poussent toujours à inventer n'importe quoi. Parce qu'ils vous demandent en permanence des explications sur tout. Seulement, c'est pas possible de tout expliquer tout le temps. Vous leur dites par exemple que vous pouvez pas aller à une soirée, tout de suite ils vous demandent des explications interminables, genre certificat médical, au lieu de juste comprendre que vous allez pas pouvoir venir. Alors du coup, vous simplifiez un peu, vous arrangez, vous transformez légérement pour pas rentrer dans les détails, presque rien, un petit lifting, et après on vous accuse de mentir. C'est ça qui est embêtant avec les gens. Le manque de logique.
Niemand kannte sie. Ein Widerwille stieg ihr auf. Das war doch alles blöd. Das war doch alles seltsam. Und sie hatte keine Berechtigung. Wenn sie ein Ticket bekommen hätte.
Einen solchen Stempel. Dann hätte sie etwas vorweisen können. Sie hatte nichts. Und ihre dumme Tasche. Diese unmodische Tasche. Niemand in der ganzen Welt ging noch
mit so einer Tasche herum. Businesswoman, dachte sie. Powerwoman be blasted. An ihrer Tasche konnte man ihr Alter ablesen. Und ihre Probleme. Jeder, der ihre Tasche sah.
Der sie sah, wie sie ihre Tasche umklammert hielt. Unter die Achsel geklemmt. Man konnte ihre ganze Geschichte ablesen, wenn man sie mit dieser Tasche sah. Sie stand da. Der Bass war leiser geworden. Das Stampfen vorsichtiger. Sie schob die Tasche auf den Rücken. Sie zog die Riemen nach vorne und schob die Tasche mehr nach hinten. Sie hatte Angst. Sie hatte vollständige Angst vor dieser Tür. Vor dem Eintreten. Durch diese Tür. Das. So etwas. Das hatte es nie gegeben. Sie war überall hineingegangen. Sie hatte sich alle Türen aufgemacht. Sie durfte das nicht zulassen. Und wann hatte sie sich ernster genommen. Wichtiger. Als sie gedacht hatte, dass sie überall hingehen konnte. Weil sie so wichtig war. Oder jetzt. Wo sie dachte, dass sie so unwichtig war. Und sie sich selber so wichtig nehmen musste. In diesem Gedanken. Sie ging zur Tür. Die Musik zu Ende. Sie hörte Applaus. Gejohle. Pfiffe. Und dann wieder Rhythmus. Jagend. Noch gejagter. Wütend nervös. Sie stieß die Tür auf. Die Stimme hatte sie nicht gehört. Draußen. Die Stimme. Eine Frau. Ein Mädchen. Lieblich. Eine zarte Stimme. Vorsichtig. Sehnsüchtig. Weit über dem Bass. Weit über der Bassgitarre.
Uit: The Sixty-Five Years of Washington (Vertaald door Steve Dolph)
Theyve left behind the wide, residential section of the street and are now walking down a narrow, treeless sidewalk where more and more frequently the windows and doors of businesses sit open. Bringing the stem of the unlit pipe to his lips, the Mathematician distractedly starts stroking them with the tip, its bowl hidden in his closed hand. He doesnt say anything now. Above his eyebrows, on his smooth forehead, his skin wrinkles a little, into horizontal furrows, and between the two little blonde brushes appear two oblique fissures, forming a vertex at the bridge of his nose. Leto, meanwhile, remembers: Isabel, the past year, Lopecito, the wake, the closed casket, etc.and five days before all that, that is, before the wake, Lopecito, etc. no?as we were, or rather I, yours truly, no?, was saying: green wheat, already so tall, from the bus window. He has left Rosario Norte an hour before, with his mother. Theyre on their way to Andino, to his maternal grandparents house, to spend the weekend. Its a Friday in late spring. They left Rosario at 1:00. When they leave behind the San Lorenzo industrial complex, the land fills with tall green wheat, fields of flax, and, sometimes, yellow sunflowers right up to the shoulders of the road. Every once in a while they pass a farmhouse, with its windmill and eucalyptus, which interrupts, as they say, the fields, the same way stations divide the scant towns in two like a river or a railroad would in other places in the world. A parallel dirt path separates, in the country, the geometrical grains from the roadand on that path, every once in a while, a solitary carriage travels, hardworking and unreal, which the bus, as slow as it is, leaves behind with ease.
Ik zal die zondagmiddag met mijn vader op wandel door het land niet licht vergeten al is het vijftig jaar en méér geleden, zo dicht bij hem als bijna nooit meer later.
Wij kwamen bij een akkerstuk, door bossen die aan vier kanten stonden, ingesloten, door varens een verwoestend spoor gestoten dan verend verder over vedermossen.
Wij vonden er een hof. Het hoge koren met ritselingen rijpgestookt van boven stond in de palle juli onbewogen tegen mijn open ogen en mijn oren.
Ik zág niets anders, hóórde niets dan droge verdorde zoemgeluiden van insecten onzichtbaar kevertjes en rode plekken papavers door veel bijen aangevlogen.
Een wereld die bestond en aan den lijve ervaarbaar vaderlijk, een nieuwe aarde met ademing en aanvangen van klaarte waarin ik wilde blijven en verblijven.
Aandachtig
De vogelen verzamelen zonder tal. Het bos wordt grijs, het water diep en zuiver. Ik ben een eenzaam man die huivert van heimwee, in de duizelende bladerval.
RIDING IN a new 1938 Ford through the March countryside of North Carolina, Paul Levy was astonished by the tranquillity and depth of the blue above. Every tree and field was sheathed in gentle, clear, warm light. Smoke from clearing fires rose straight and slow, and the speed and air were perfect as the car wound through the back roads, sounding like a perpetual chain of little firecrackers. He was sixteen, the son of a Norfolk ship provisioner, and in love with the Navy and its ships. His father saw them as delivery points for canned tomatoes and brass polish, but his father's son was struck as if by lightning at the sight of one steaming up the roads, bent forward, pressing on-a squinting bridge, high black masts and angled guns, smoke, wake, urgency, and water pulsing off the bows. And when they turned, with claxons and bells, and the stern seeming to sweep like a skater over mottled ice, he saw in them the history for which his tranquil boyhood had been created. And in the North Carolina countryside, joyriding in his father's car solo for the first time, he could not help glancing through the windows at the sky and thinking of the sea.
By darkness when he returned to Norfolk he had decided to join the Navy, which, after a year or so of arguments and heated wanderings in and out of the dance places at Virginia Beach, he did. At first he went to sea as almost a child, and the little experience he had he used badly, awkwardly, making more mistakes than he could count. But at nineteen he was an ensign in the Battle of the Atlantic. He used to come home every few months or weeks, and each time he was more solid, stronger, wiser. Being on the sea was miserable, especially in winter, and it wore him down. But it developed into his calling and during the war he had been off Africa, Normandy, and Japan. Because he learned fast and loved the sea he became a lieutenant-commander by the end of 1946, taking a year's leave of absence to rest and prepare: he intended upon a career in the Navy, but did not want to be entirely brought up in it. He thought that a year of peace-maybe some farming, a trip across the country to San Francisco, a month at home-would do it. His father had become prosperous, especially since the fleet had not been decimated and would not be dismantled as had been the custom after other wars. They lived in a big house and it was planned that the younger sister and brother would go to college.
Hundert Mal habe ich gesagt, dass er niemand Unangemeldeten einlassen soll.
Eine Dame, schöne Entschuldigung:
« Wie? Sagte sie Wheil?»
«Vàil, jawohl Herr, genau. »
«Signora Wheil ist gestern in Florenz gestorben. »
«Sie sagt, dass sie Sie an etwas erinnern muss. »
(Jetzt weiß ich nicht mehr, ob ich diesen Wortwechsel mit meinem Diener geträumt habe oder ob er wirklich stattgefunden hat.
Unangemeldete Leute hereingebracht hat er schon viele; aber dass er jetzt auch noch eineTote vorließ,scheint mir unglaubhaft. Noch dazu, wo ich sie im Traum dann gesehen habe, diese Signora Wheil, immer noch so jung und schön. Nachdem ich, kaum aufgewacht, in der Zeitung die Nachricht von ihrem Tod in Florenz gelesen habe, erinnere ich mich jedenfalls, wiedereingeschlafen zu sein. Ich habe sie im Traum gesehen, völlig verwirrt und lächelnd aus Verzweiflung darüber, dass sie nicht wusste, wie sie sich bedecken sollte; sie war eingehüll tin eine weiße Frühlingswolke, die sich nach und nach auflöste, bis sie die rosa Nacktheit ihres ganzen Körpers durchschimmern ließ, und zwar genau dort, wo die Schicklichkeit gebot, dass er verborgen bliebe; sie zupfte etwas −aber wie zupft man an einem schwindenden Zipfel Wolke?)
Mein Arbeitszimmer befindet sich zwischen Gärten. Fünf große Fenster, drei nach einer Seite und zwei nach der anderen; erstere breiter, bogenförmig; letztere Glastüren, zumu nendlichen Licht einer herrlichen Südterrasse; und anallen fün fFenstern ein ständiges Wehen von blauen Seidenvorhängen. Aber das Licht im Raum ist grün durch den Widerschein der Bäume, die davor wachsen.
Luigi Pirandello (28 juni 1867 - 10 december 1936)
Quoique mon commerce avec Mlle de Vulson fût moins vif, il était plus attachant peut-être. Nos séparations ne se faisaient jamais sans larmes, et il est singulier dans quel vide accablant je me sentais plongé après l'avoir quittée. Je ne pouvais parler que d'elle, ni penser qu'à elle: mes regrets étaient vrais et vifs; mais je crois qu'au fond ces héroïques regrets n'étaient pas tous pour elle, et que, sans que je m'en aperçusse, les amusements dont elle était le centre y avaient leur bonne part. Pour tempérer les douleurs de l'absence, nous nous écrivions des lettres d'un pathétique à faire fendre les rochers. Enfin j'eus la gloire qu'elle n'y put plus tenir, et qu'elle vint me voir à Genève. Pour le coup, la tête acheva de me tourner; je fus ivre et fou les deux jours qu'elle y resta. Quand elle partit, je voulais me jeter dans l'eau après elle, et je fis longtemps retentir l'air de mes cris. Huit jours après, elle m'envoya des bonbons et des gants; ce qui m'eût paru fort galant, si je n'eusse appris en même temps qu'elle était mariée, et que ce voyage dont il lui avait plu de me faire honneur, était pour acheter ses habits de noces. Je ne décrirai pas ma fureur; elle se conçoit. Je jurai dans mon noble courroux de ne plus revoir la perfide, n'imaginant pas pour elle de plus terrible punition. Elle n'en mourut pas cependant; car vingt ans après étant allé voir mon père, et me promenant avec lui sur le lac, je demandai qui étaient des dames que je voyais dans un bateau peu loin du nôtre. Comment! me dit mon père en souriant, le cur ne te le dit il pas? ce sont tes anciennes amours; c'est Mme Christin, c'est Mlle de Vulson. Je tressaillis à ce nom presque oublié: mais je dis aux bateliers de changer de route; ne jugeant pas, quoique j'eusse assez beau jeu pour prendre ma revanche, que ce fût la peine d'être parjure, et de renouveler une querelle de vingt ans avec une femme de quarante.
Jean-Jacques Rousseau (28 juni 1712 - 2 juli 1778)
Tags:Ryszard Krynicki, Mark Helprin, Luigi Pirandello, Jean-Jacques Rousseau, Otto Julius Bierbaum, A. E. Hotchner, Eric Ambler, Jürg Federspiel, Romenu
Das Geräusch des Radios, des Motors, rücken dich in die Ferne, werfen mich auf mich selbst zurück, auf meine Hände, die jetzt das Lenkrad umfassen, auf meinen rechten Fuß, mit dem ich aufs Gaspedal trete. Die Räder knirschen im Sand, der hier, in Strandnähe, den Asphalt bedeckt. Sand liegt auch auf den Gehsteigen, die von Zäunen und Gittern gesäumt sind, dahinter zeigt sich eine üppige Vegetation: Jenseits der Wagenscheibe ziehen langsam Hibiskusbüsche an mir vorbei, Oleander, Bougainvilleen, grüne Thujenhecken und aufgereihte Zypressen. Die Müllsäcke,
schwarz, blau oder rosa; sie hängen von den Gittern der Apartments, häufen sich um die Müllcontainer, und es sieht so aus, als blühe auch da etwas. Mit ihren schweren Ausdünstungen durchsetzen sie die matte Jodluft, die das Meer verströmt. Der Wagen rollt langsam weiter, während ich dich vergesse, Matías. Ich sehe dich nicht mehr. Es ist sehr heiß trotz der frühen Stunde. Ich
drücke den Knopf, der die Fenster schließt, und schotte mich im Inneren des Wagens ab. Ich bin jetzt mit mir allein. Es ist fünf nach zehn und die grünen Leuchtziffern auf dem Display am Arma turenbrett zeigen bereits vierunddreißig Grad an. Nach mehreren Tagen, an denen der Morgennebel für hohe Luftfeuchtigkeit und drückende Hitze das was die Franzosen marais thermique nennen gesorgt hat, kam am Dienstag ein unruhiger Westwind auf, der das Quecksilber in den Thermometern noch mal um mehrere Grad steigen ließ und eine Trockenheit brachte, die einem den Atem nahm. Gegen Abend wird dieser glühende Wind stärker. Da biegen sich die Zweige der Büsche, angeschoben von den Flammen eines offenen Backofens hinter den Bergen, deren Leuchten bei jedem Sonnenuntergang zu erahnen ist. Von der Hitze ist auch gerade im Lokalsender die Rede. Von den Messungen der Wetterstation von Misent, demnach hat es seit den fünfziger Jahre keine vergleichbare Hitzeperiode gegeben. Es ist die zweite Hitzewelle des Jahres. Die erste (keine Hitze-Welle, eher eine Episode, sagten damals die Behörden) erreichte uns Ende Juni: Die Thermometer stiegen jäh und erreichten acht oder neun Tage lang Höchstwerte von über 36 Grad und das bei einer Luftfeuchtigkeit von mehr als 80 Prozent, dann stürzten die Quecksilbersäulen ab, und es blieb mehrere Wochen kühl.
Rafael Chirbes (Tabernes de Valldigna, 27 juni 1949)
Nach dem Abzählen sprengen sie auseinander, lassen sich gegen beide Seiten der Bugreling prallen, federn zurück, als wärs ein Boxring, bis sie übereinanderstürzen, je nasser desto besser, sie kommen hoch und lachen immer noch. Ein gemütliches Plätzchen haben sie gewählt. Ich rutsche auf sie zu. Die vier stellen sich mir in den Weg, schirmen den Wind ab. Links, der Busen-Umriss, hebt einen Zeigefinger, als wolle sie Achtung sagen, schon leuchtet der nächste Blitz vom Heck her, bitte schön, und die Gesichter gleißen elektrisch. Die Frau. Schwarzbraunes Haar quillt unter ihrer blauen Kapuze hervor. Mitte zwanzig, schlank, volle Lippen, dunkle Augen, hohe Wangenknochen, man hätte sie als apart bezeichnet, apart, da lächelt sie selbst. Die beiden Gelben daneben sind Zwillinge, sommersprossige hagere Jungs, etwa dreißig, dürre Körper in schlotternder Regenhaut. Und Orange, der gedrungene Dicke, vielleicht vierzig Jahre alt: Ihm fehlt nur ein Hörnerhelm, dann wäre er mit seinem roten Vollbart ein passabler Aushilfswikinger. Er löst sich von den anderen und geht geduckt auf mich zu, seine Nickelbrille ist facettenartig dicht mit Tropfen benetzt: »Jens!« Er kniet vor mir, fasst meine Arme und zieht mich in die Gerade. Ich starre ihm auf das besprühte Kassengestell. Er dreht seinen Kopf so, dass unsere Kapuzen ein nasses Zelt bilden, sein Seeräuberbart müsste korrekterweise herunterhängen wie vollgesogene Wolle. Vermutlich besteht er aus Synthetik, man kann ja nicht an jedes Detail denken. Er holt Luft gegen den Wind: »Du machst Sachen! Bist noch nicht mal sechs!«
Jan is zoo dikwijls opgehemeld, en Jan is zoo dikwijls uitgescholden, dat hij eindelijk heeft leeren inzien, hoe hij barsten zou als de kikvorsch, of de geelzucht krijgen als de nijd, indien hij eene hooge borst ging zetten bij ieder:
Aap, wat heb je mooije jongen! van zijne vrienden; of zich kwaad bloed wou maken, bij elk:
Fij, wat een goore paai is dat! van zijne vijanden.
Het is mij of ik Jan in deze ure hoor redeneren, zittende in zijnen leuningstoel, met de Courant van morgen, 1 Januarij 1842, vóór zich:
Mijne talenten en mijne vernuften, - en ik heb er eene zoô onder mijne jongens! - mijne verhandelaars en mijne dagbladschrijvers, - wie drommel van beide zou wel de knapste wezen? - allemaal prijzen ze mij om het zeerst, en dat hoort niet anders: - al lees ik ze niet, ik betaal ze toch!
Wijfje! - laat hij er op volgen, - reik mij vast een' schoonen Goudenaar uit die lâ, ik zal er den brand maar eens insteken. Wat komen de kinderen weêr laat, het is al over achten! Het is waar, de Synode van het jaar Zestien heeft ingevoerd, oudejaars-avond kerk te houden, - ge hebt immers wel gezorgd, dat er tabak in de doos is?
Jannetje knikt en reikt hem die toe, en hij stopt zijne pijp met eene pruik, - eene verkwisting, welke zij Jan nooit heeft kunnen afleeren, - en hij knort op de meid, die geen geglommen kooltje in het komfoor bragt - eene huishoudelijkheid, die Jan eere aandoet, - en de lof walmt weg als de damp, en laat als deze - niets achter.
Potgieter (27 juni 1808 3 februari 1875)
Borstbeeld op de De Nieuwe Oosterbegraafplaats, Amsterdam
1. Schon mit Siebzehn war er auf dem Schiff, fing als Schiffsjunge an, war bald braun gebrannt, auf dem Kopf eine Schildmütze, und die Uniformhose trug er ohne Hemd, sobald es warm war, im Sommer immer. Am Landungssteg wobei das Schiff ständig zu halten hatte warf er die Taue, und man sah seinen Rücken, den schönen glatten Rücken, die Schulterblätter in Bewegung. Gleich darauf drehte er sich
2. um, schaute einen mit braunen Augen an und sagte, aussteigen bitte. Den Sommer lang jede Viertelstunde die dicken Taue werfen, ziehen, um die Poller wickeln, warten, weiterfahren, in die Sonne schauen oder tief ins Wasser und unabhängig bleiben. Die älteren Matrosen mochten ihn auch. Der Stefan, sagten sie, der Junge bringt es noch weit, und er kam bis zum Schwarzen
3. Meer, dann war er verschollen
Uit: Instabile Texte. zu zweit
Gestern: Licht, heute: Licht, morgen: Licht. Eine ganz eindeutige Zugehörigkeit hat das Licht,
es gehört dem Tag.
Alle Augen glänzen, alle Leute haben Haut am Sommerabend, und die Hauswände,
die Markisen, die Tische, die Gläser, die künstlichen Kakteen haben sich
vollgetrunken mit dem rotorangenen Abend, der flach und groß aus dem See steigt.
Es ist gleich neunzehn Uhr, und ich weiß, dass die Leute, die auf der Straße und am
Seeufer in Richtung Westen gehen, ein auffallendes Liebeslicht in ihren Gesichtern
Uit:Diadorim (Vertaald door Maryvonne Lapouge-Petorelli)
Nous étions tous, à ce moment-là, en train de nous servir à manger, et c'était de tout en abondance. De la bouillie de farine de maïs et du chou, de la courge cuite, des lardons frits, et on faisait griller des pièces de viande sur tous les feux. Pour qui voulait de la soupe, il suffisait d'aller s'en chercher une portion à la porte de la cuisine. C'est le grand nombre d'assiettes qui manquait. Et l'on but également son content de cachaça, car Joca Ramiro ordonna de nous servir tous à volonté - une cachaça de première. Cela vous aurait plu de voir cette foule de gens, les choses qu'ils faisaient et disaient, la façon dont on pouvait rire, et faire la bringue, ayant tous bien mangé, bu à la régalade. Puis, la nuit arriva.
João Guimarães Rosa (27 juni 1908 19 november 1967)
'Hannah, drop that an' come an' see. The O'Briens are at it again...blue murder! Come on. Come upstairs, you can see better from our top window.'
Wiping the soap suds from her arms, Hannah Kelly hastily lifted the lid of the wash-house boiler, scooped off the grey scum with an enamel mug, dabbed the contents of the boiler with a stick, then ran out of the wash-house and across the backyard, thinking as she did so, 'Eeh, I haven't got time for this...And our Joe warned me.'
She caught up with her neighbour as she was opening the stair door.
'Who is it this time? The old man?'
'Yes.'
'Who's he at? Dominic!'
'Aye.'
'Are they drunk?'
'Are they ever owt else?'
They scurried across the kitchen to the front room, and automatically took up their stations, one at each side of the window, bodies close to the wall, heads held slightly to the side against the mesh of the Nottingham lace curtains, their arms wound tightly in their aprons.
'My God, what a mess, Bella!'
'He must have thrown them two pictures out since I came down for you.'
'Eeh, God Almighty! It's a shame. Just as Mary Ellen was getting things pulled together again.'
'Look' there was glee in Bella's voice 'there they are at the window throttling each other. Christ!' she exclaimed as something came hurtling through the window into the street, 'which one missed that, I wonder?'
'Eeh! he's thrown the pot through the window. Oh, Bella, that'll bring the pollis. God Almighty, it's awful! It's enough to bring on the bairn...she's at the worst time, on eight months.'
Seul, la nuit, avec un livre éclairé par une chandelle - livre et chandelle, double îlot de lumière, contre les doubles ténèbres de l'esprit et de la nuit. J'étudie ! Je ne suis que le sujet du verbe étudier. Penser je n'ose. Avant de penser, il faut étudier. Seuls les philosophes pensent avant d'étudier.
My tooth pained me all night, got up a little after 5 this morning and fent for one Reeves a man who draws Teeth in this Parifh and about 7 he came and drew my tooth but shockingly bad indeed, he broke away a great Piece of my Gum & broke one of the Fangs of the Tooth it gave me exquifite Pain all the Day after and my Face was fwelled prodigiously in the Evening & much Pain. Very bad in much Pain the whole Day long Gave the old Man who drew it however 0: 2: 6 He is too old I think to draw teeth, cant fee very well.
My father, Arthur H. Keller, was a captain in the Confederate Army, and my mother, Kate Adams, was his second wife and many years younger. Her grandfather, Benjamin Adams, married Susanna E. Goodhue, and lived in Newbury, Massachusetts, for many years. Their son, Charles Adams, was born in Newburyport, Massachusetts, and moved to Helena, Arkansas. When the Civil War broke out, he fought on the side of the South and became a brigadier-general. He married Lucy Helen Everett, who belonged to the same family of Everetts as Edward Everett and Dr. Edward Everett Hale. After the war was over the family moved to Memphis, Tennessee.
I lived, up to the time of the illness that deprived me of my sight and hearing, in a tiny house consisting of a large square room and a small one, in which the servant slept. It is a custom in the South to build a small house near the homestead as an annex to be used on occasion. Such a house my father built after the Civil War, and when he married my mother they went to live in it. It was completely covered with vines, climbing roses and honeysuckles. From the garden it looked like an arbour. The little porch was hidden from view by a screen of yellow roses and Southern smilax. It was the favourite haunt of humming-birds and bees.
The Keller homestead, where the family lived, was a few steps from our little rose-bower. It was called "Ivy Green" because the house and the surrounding trees and fences were covered with beautiful English ivy. Its old-fashioned garden was the paradise of my childhood.
Ze bleef liggen, ze voelde zich te zwak om op te staan. Het was weer doodstil in het park. Het was opgehouden met sneeuwen merkte ze. Ze hoorde helemaal niks meer. Net zoals in het begin. Na die drukte van net leek het wel alsof ze ergens op de Sahara was. Vele vragen spookte door haar hoofd; Wat gebeurt er allemaal? Waarom moet mij dit nou net overkomen?. Ik moet opstaan en verder lopen. Laat ik dit maar vergeten Ze stond op en liep verder. Haar benen voelde nog zwak aan. Het is doodstil. Ze hoort alleen het kraken van de sneeuw onder haar schoenen. Hé, in de verte zag ze een schommelend lichtje. Waarschijnlijk van een fietser
Uit:Kijk, een drenkeling komt voorbij
Nee, zei hij. Eerst mijn schelpen verkopen. Hoe wil je die kar door het strand trekken? vroeg ze, liep naar voren, legde een hand op de grijze ezel en duwde. Het dier viel om. Het was van gewapend karton en een voorpoot lag door de val eraf. Bitter keek hij neer op die flauwekul en begon toen de kar los te maken. Vers touw. Echt touw. Geen blauwe of oranje lijnen van kunststof.
Uit: Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp
En daar was vader. De donderende slag waarmee deze de keukendeur achter zich dicht gooide deed het meubilair trillen. Vaders vrolijke bas schalde door het huis en knallend sloeg hij moeder op d'r gat. Ondeugd! schreeuwde moeder en dreigde vader met de pollelepel waarbij de soep over haar hand liep. Glimlachend zag hij het aan. Hij hield er van wanneer vader in een puik humeurtje was. Zo vaak kwam dat niet voor. Streep aan de balk. Zo jan lul! Dag vader. Hij reikte vader de hand en kromp in elkaar toen deze hem even in zijn eeltknuist drukte. Eten! riep vader. Trek eerst je duffelse jekker uit en was je jatten, man, zei moeder. Deze vuiligheid op m'n kleren en m'n lichaam is tenminste door eerlijk werk verkregen, meende vader. Daar behoef je ons toch niet de dupe van te laten worden. Mopperend verdween vader in de slaapkamer.
Là où l'aventure garde les yeux clairs là où les femmes rayonnent de langage là où la mort est belle dans la main comme un oiseau saison de lait là où le souterrain cueille de sa propre génuflexion un luxe de prunelles plus violent que des chenilles là où la merveille agile fait flèche et feu de tout bois
là où la nuit vigoureuse saigne une vitesse de purs végétaux
là où les abeilles des étoiles piquent le ciel d'une ruche plus ardente que la nuit là où le bruit de mes talons remplit l'espace et lève à rebours la face du temps là où l'arc-en-ciel de ma parole est chargé d'unir demain à l'espoir et l'infant à la reine,
d'avoir injurié mes maîtres mordu les soldats du sultan d'avoir gémi dans le désert d'avoir crié vers mes gardiens d'avoir supplié les chacals et les hyènes pasteurs de caravanes
je regarde la fumée se précipite en cheval sauvage sur le devant de la scène ourle un instant la lave de sa fragile queue de paon puis se déchirant la chemise s'ouvre d'un coup la poitrine et je la regarde en îles britanniques en îlots en rochers déchiquetés se fondre peu à peu dans la mer lucide de l'air où baignent prophétiques ma gueule ma révolte mon nom.
Eh bien! si... si je vous hébergeais pour la nuit? Cela vous donnerait un peu de temps pour chercher un logement, non? J'ai une très grande maison à Outremont, que j'habite seul depuis des années. Enfin, pas tout à fait seul, à vrai dire. J'ai une gouvernante qui s'occupe de mon intérieur.. Je suis divorcé., crut-il bon d'ajouter et mes enfants sont man ès... enfin deux d'entre eux.
Il eut un sourire embarrassé : j'espère que vous ne vous imaginez pas que je suis en train... euh... de vous draguer comme on dit?
Je n'y ai pas pensé une seconde, monsieur répondit-elle, avec un plissement d'il presque impertinent.
Il arriva chez lui dans un état d'exaltation qu'il n'avait pas connu depuis des années, étonné d'ailleurs par sa réaction, car le bon sens lui disait que l'arrivée de cette jeune femme et de son poupon ne pouvait lui apporter que des complications. Elle sortit de l'auto et contempla, interdite, l'immense maison de deux étages au revêtement de bardeaux de cèdre grisâtres, puis les arbres centenaires... - Vous êtes riche, vous!
- Un peu, répondit-il avec un petit rire satisfait. Mais j'ai dû travailler dur, vous savez. Et je continue.
Der kräftige Wind peitschte den Neuschnee auf und trug ihn mit sich davon. Die ganze Welt schien nur noch aus einer weißen, eisigen Wand und dem brennenden Schmerz in ihrem Herzen zu bestehen. Warum?, murmelte Amrei zum wiederholten Mal gegen den wütenden Sturm an und zog dabei Schutz suchend die Schultern in die Höhe.
Sie spürte ein unangenehmes Rumoren in sich, als sie beobachtete, wie ihr Bruder seine schwangere Frau fest in die Arme schloss. Inmitten des Schneetreibens wirkte das Paar wie ein einziger dunkler
Schatten. Michael hatte die junge Frau vor einem halben Jahr von einer seiner Reisen mitgebracht und geheiratet. Er hatte keinen Einspruch gegen diese überstürzte Heirat mit einer Fremden, die nur
Hochdeutsch sprach, gelten lassen. Und jetzt ließ er sie alle allein.
Nachdem ihr Vater schon früh als Freiwilliger in den Krieg gezogen war, war nun auch Michael einberufen worden.
Warum?, presste Amrei erneut zwischen zusammengebissenen Zähnen hervor. Jetzt blieben auf dem Hof nur noch die alte Großmutter, ein Knecht, diese fremde Frau, die ihre Schwägerin war, und
sie selbst zurück. Amrei hob den Kopf, als das Knirschen des Schnees unter Michaels schweren Schritten sein Näherkommen verriet. Aufrecht, trotz der vom Wind herbeigepeitschten, beißenden Schneegraupel, stand ihr Bruder vor ihr und blickte liebevoll auf sie herunter. Wie so oft lag ein Lächeln auf dem Gesicht des fröhlichen jungen Mannes. So, Kleine. Jetzt musst du ein paar Wochen ohne mich auskommen.
Das wird eine Wohltat sein!, gab sie patzig zurück, obwohl ihr dabei ein kräftiger Schmerz in ihrem Inneren den Atem zu rauben drohte.
Das dachte ich mir, Kleine!, erwiderte Michael grinsend.
Ich bin 14 Jahre alt und deshalb keineswegs klein!
He hurried out into the middle room, drawing on his blue outer trousers as he went, and knotting about the fullness at his waist his girdle of blue cotton cloth. He left his upper body bare until he had heated water to bathe himself. He went into the shed which was the kitchen, leaning against the house, and out of its dusk an ox twisted its head from behind the corner next the door and lowed at him deeply. The kitchen was made of earthen bricks as the house was, great squares of earth dug from their own fields, and thatched with straw from their own wheat. Out of their own earth had his grandfather in his youth fashioned also the oven, baked and black with many years of meal preparing. On top of this earthen structure stood a deep, round, iron cauldron. This cauldron he filled partly full of water, dipping it with a half gourd from an earthen jar that stood near, but he dipped cautiously, for water was precious. Then, after a hesitation, he suddenly lifted the jar and emptied all the water into the cauldron. This day he would bathe his whole body. Not since he was a child upon his mother's knee had anyone looked upon his body. Today one would, and he would have it clean. He went around the oven to the rear, and selecting a handful of the dry grass and stalks standing in the corner of the kitchen, he arranged it delicately in the mouth of the oven, making the most of every leaf. Then from an old flint and iron he caught a flame and thrust it into the straw and there was a blaze. This was the last morning he would have to light the fire. He had lit it every morning since his mother died six years before. He had lit the fire, boiled water, and poured the water into a bowl and taken it into the room where his father sat upon his bed, coughing and fumbling for his shoes upon the floor. Every morning for these six years the old man had waited for his son to bring in hot water to ease him of his morning coughing.
Pearl S. Buck (26 juni 1892 6 maart 1973) Portret door Freeman Elliott
Das braune, eintönige Plateau lag unter der jeden Tag gleich wiederkehrenden Sonne zerpulvert da, und um das Gefährt, das in den sanften Senkungen des Weges verging und wieder hügelan strebte, hatte sich eine so dichte Staubwolke gebildet, daß man nur an seiner Schnelligkeit, dem Benzingestank und dem nachmittäglich langen Schatten einen Lastkraftwagen erkennen konnte. Wer aus der Ferne die knatternde, gelbe Wolke in der Einöde dahinkriechen sah, konnte die groteske Vor-
stellung haben, daß sich ein Stück des Weges erhoben und auf Wanderschaft begeben habe, um die rätselhafte Linie seines Auf und Ab und alle Windungen selber einmal zu verfolgen, in einem goldenen Federbusch dahinstäubend und eine lange, immer dünner und niedriger gleitende Schleppe hinter sich herziehend.
Aber es gab keinen Zuschauer. Die wenigen Bauernhäuser starrten mit schwarzen Fenstern ausgestorben in den Sonnenbrand, nur ein paar Hunde hoben gegen das sich nahende Monstrum aus Staub und Lärm die Nasen, duckten sich und sprangen in die versengten Felder, um dann wieder auf den leeren Weg zurückzukehren, an dessen Rand sie entlangsuchten, um bei einem umgewofenen Gepäckwagen und dem aufgedunsenen Körper eines Pferdes herumzuschnüffeln, zögernd und miteinander zankend, bis der Hunger ihren Abscheu vor dem Aas überwand.
Die Staubwolke aber kroch unentwegt in die Weite, und dort, wo auf der goldbraunen Höhe die ebenso braune Ringmauer einer im Mittelalter liegengebliebenen Stadt wie eine natürliche Felsenstufe sich erhob, verschwand sie unter dem Torbogen wie eine Lokomotive in einem Tunnel, und die Wachsoldaten unterm Tor sahen, wie auf dem Katzenkopfpflaster der Staub um den Wagen plötz-
lich verging und Bajonette hervorblitzten, ein eiserner Verhau um die wie aus Lehm gebackenen Gestalten, die auf dem offenen Lastwagen hockten und mit stumpfen Gesichtern den unerwarteten Schatten genossen und kaum den Kopf zu einem verstohlenen, flüchtigen Um- blick erhoben.
Uit:Die Passagiere der leeren Plätze (Vertaald door Ellen Schou en Karl Schodder)
Wird unser Zeitalter etwa deshalb das eiserne genannt, weil die große Mehrheit von uns mit einer Kette ums Bein zur Welt kommen? Ich gehörte selbst zu den unschuldig Ausgestoßenen, die, sobald sie kriechen können, den Reihen der Lebenssklaven eingekoppelt werden, deren verfluchtes Los es ist, einigen wenigen Auserwählten die Erde zu einem angenehmen Aufenthaltsort zu machen. Ab und zu wurde einer von uns ausgekoppelt und der Ewigkeit übergeben billig und ohne Zeremonien; automatisch schloss sich die Reihe wieder, und wir anderen plackten uns zur Erde gebeugt weiter ab, während unsere ausgehungerten Seelen die Luft mit ihrem Geschrei erfüllten. Wie umherirrende Vögel kreisten sie über uns, ruhelos nach einem geschützten Brutplatz jagend. So zahlreich waren sie, dass sie die Sonne verdunkelten und selbst auf die lichtesten Gegenden der Erde Schatten warfen. Eines Tages wurde ich als unbrauchbar ausgekoppelt und auf freiem Felde zum Sterben zurückgelassen. Es meldete sich kein Arzt, obwohl ich noch gern ein bisschen gelebt hätte, aber ein schwarzer Pfaffe kreiste in bedenklicher Nähe um mich herum. Er wartete darauf, dass ich abkratzte, damit er meine Seele einfangen könnte. Zu seiner Entschuldigung muss gesagt werden, dass er vom Staat dazu abgerichtet worden war. Die Beute entschlüpfte ihm aber; eine gutherzige Frau sammelte mich auf und brachte mich zu einem Arzt. Tuberkulose!" sagte er. Und im übrigen verbraucht, ausgezehrt, von Geburt an unterernährt! Wie lange haben Sie gearbeitet?" Zwanzig Jahre." Und wie alt sind Sie?" Vierundzwanzig." Dann haben Sie ja eigentlich auch ausgedient." Ist gar nichts dagegen zu tun?" fragte die warmherzige Frau. Ein Winter im Süden könnte ihn vielleicht retten. Sonst aber krepiert er." Das Wort krepiert" gab mir einen Stich im Grunde ziemlich sinnlos. Warum sich an Worte hängen, wenn die Bedeutung die gleiche ist? Und die ließ sich nicht missverstehen. In der Gesellschaft ist kein Organ vorhanden, das ein unschuldig zum Tode Verurteilter anrufen und um Begnadigung bitten kann. Verbrauchter und misshandelter Pferde nimmt die Polizei sich an, ein missbrauchter und vor der Zeit ausgenutzter Arbeiter hat nur den Himmel. Ich richtete mich ohne großes Widerstreben darauf ein, meine ausgehöhlten Lungen mit ewiger Seligkeit zu füllen.
Uit: The Poison Tree (Vertaald door Miriam S. Knight)
Nagendra was in a great strait. If, in fear of the storm, he should leave the boat, the men would think him a coward; if he remained he would break his word to Surja Mukhi. Some may ask, What harm if he did? We know not, but Nagendra thought it harm. At this moment Rahamat Mullah said, "Sir, the rope is old; I do not know what may happen. The storm has much increased;[6] it will be well to leave the boat." Accordingly Nagendra got out.
No one can stand on the river bank without shelter in a heavy storm of rain. There was no sign of abatement; therefore Nagendra, thinking it necessary to seek for shelter, set out to walk to the village, which was at some distance from the river, through miry paths. Presently the rain ceased, the wind abated slightly, but the sky was still thickly covered with clouds; therefore both wind and rain might be expected at night. Nagendra went on, not turning back.
Though it was early in the evening, there was thick darkness, because of the clouds. There was no sign of village, house, plain, road, or river; but the trees, being surrounded by myriads of fireflies, looked like artificial trees studded with diamonds. The lightning goddess also still sent quick flashes through the now silent black and white clouds. A woman's anger does not die away suddenly. The assembled frogs, rejoicing in the newly fallen rain, held high festival; and if you listened attentively the voice of the cricket might be heard, like[7] the undying crackle of Ravana's funeral pyre. Amid the sounds might be distinguished the fall of the rain-drops on the leaves of the trees, and that of the leaves into the pools beneath; the noise of jackals' feet on the wet paths, occasionally that of the birds on the trees shaking the water from their drenched feathers, and now and then the moaning of the almost subdued wind. Presently Nagendra saw a light in the distance. Traversing the flooded earth, drenched by the drippings from the trees, and frightening away the jackals, he approached the light; and on nearing it with much difficulty, saw that it proceeded from an old brick-built house, the door of which was open. Leaving his servant outside, Nagendra entered the house, which he found in a frightful condition.
Bankim Chandra Chatterjee (26 juni 1838 8 april 1894)
Uit: Phra Aphai Mani (Vertaald door Prince Prem Burachat)
ONCE upon a time, a certain prince whose name was Sudasna ruled over a small but prosperous country. He had two sons : the elder, fifteen years of age, was called Phra Abhai Mani, and the younger, aged thirteen, was called Sri Suvarna. Realising that they had reached years of discretion, and were ready to have knowledge instilled into them, so that they might later rule the principality rightly and justly, he summoned them into his presence and addressed them thus :
"My sons, one day you will rule over this country. It is meet that, like those princes of old, you should acquire knowledge which will enable you to protect your inheritance. So you must seek out learned men from whom you may receive instruction in such subjects as will be useful to you hereafter."
The two young brothers bowed to their father, and signified their intention of obeying his will. After receiving further words of fatherly advice, they took their leave of him.
In those days, wise and learned men lived the lives of hermits, jealously guarding the treasures of their knowledge in the fastnesses of the forest or in the distant villages. By dint of much effort, and after fifteen days' travel through the jungle, Phra Abhai Mani and Sri Suvarna succeeded in finding two ancient professors worthy of their consideration. One, as a notice on his door announced, taught the gentle art of flute-playing, and the other the sturdier science of self-defence. Phra Abhai Mani dicided without any hesitation that he would learn to play the flute, while Sri Suvarna chose self-defence. The only difficulty was that neither had brought with him the hundred thousand tamlueng of gold which each professor seemed to require in exchange for his instruction, (for in those days before there was popular education, teachers were entitled to demand their price!). However, on explaining the matter to the venerable old men, the latter kindly agreed to accept a ring of each as fee : they knew that the boys were of noble descent.
If one goes to the root of the matter, motion pictures are neither written nor acted, but made. It is the combination of director with cameraman which, more than the writer, more even than the beloved screen personality, gives the finished picture its life. Apart from the original story material, the writer's function in the making of pictures is a secondary one. Since the screen as we know it draws the vast bulk of its story material from books, periodicals and the stage with a few imaginative excursions into biography the screenwriter's task is really a job of adaptation hack writing, cut to the dimension of the director's demands. The screen does not yet ask of its writers much more than technical ingenuity.
In my opinion, novels make better pictures than plays. The playwright selects for his material a story which is most effectively told within the scenic limitations for the stage and is likely to suffer from over-elaboration on the screen. The screening of a play requires expansion, which is bad for a work of art. The screening of a novel, by contrast, requires contraction, which is apt to be good.
The motion-picture form lies somewhere between the novel and the play. It rejoices in at least the geographic freedom of the novel because it can move easily from place to place as a play cannot. However, the motion picture must do without the repose of either novel or play, and therefore without the reflective expansion of either idea or emotion. It has its own and most rigorous technique, which is best described by saying that a moving photograph must move and keep moving. In other words, its story, to be well told, must be told continuously in action. What the characters think or feel on the screen must be expressed by doing, and only strong and clear thoughts and emotions can be expected to pierce through a medium which, even in color, lacks the reality of the flesh and blood of the stage, on the one hand, and of the novelist's personal spell on the other.
As soon as Winston had dealt with each of the messages, he clipped his speakwritten corrections to the appropriate copy of the Times and pushed them into the pneumatic tube. Then, with a movement which was as nearly as possible unconscious, he crumpled up the original message and any notes that he himself had made, and dropped them into the memory hole to be devoured by the flames.
What happened in the unseen labyrinth to which the pneumatic tubes led, he did not know in detail, but he did know in general terms. As soon as all the corrections which happened to be necessary in any particular number of the Times had been assembled and collated, that number would be reprinted, the original copy destroyed, and the corrected copy placed on the files in its stead. This process of continuous alteration was applied not only to newspapers, but to books, periodicals, pamphlets, posters, leaflets, films, sound tracks, cartoons, photographs-to every kind of literature or documentation which might conceivably hold any political or ideological significance. Day by day and almost minute by minute the past was brought up to date. En this way every prediction made by the Party could be shown by documentary evidence to have been correct; nor was any item of news, or any expression of opinion, which conflicted with the needs of the moment, ever allowed to remain on record. All history was a palimpsest, scraped clean and reinscribed exactly as often as was necessary. In no case would it have been possible, once the deed was done, to prove that any falsification had taken place. The largest section of the Records Department, far larger than the one in which Winston worked, consisted simply of persons whose duty it was to track down and collect all copies of books, newspapers, and other documents which had been superseded and were due for destruction. A number of the Times which might, because of changes in political alignment, or mistaken prophecies uttered by Big Brother, have been rewritten a dozen times still stood on the files bearing its original date, and no other copy existed to contradict it. Books, also, were recalled and rewritten again and again, and were invariably reissued without any admission that any alteration had been made. Even the written instructions which Winston received, and which he invariably got rid of as soon as he had dealt with them, never stated or implied that an act of forgery was to be committed; always the reference was to slips, errors, misprints, or misquotations which it was necessary to put right in the interests of accuracy.
In a handsome apartment of English and French antiques, deftly combined with American Ward Bennett, on East 66th Street, between Madison and Park, lives the Winston Man. Yes, Virginia, there is a Winston Man.
It is unfortunate that his personality is so submerged in this nefarious product, but the fact remains that to his friends and to his fellow models as the Hans Zoroaster Agency his known, not be his given name, which is Duncan Heinz (his father is a very distant and almost as rich cousin to the pickle-soup-ketchup family, though devoted not to foodstuffs in his own financial empire but to the manufacture of rubber good for home and farm, more specifically, though naturally the family does not spread this about, the production of items of prophylaxis for the conduct of sexual intercourse, their Model B-12 widely used in animal husbandry, particularly suited for well-endowed bulls), but as Winnie.
Winnies is the true beauty of our moment in time, the fact that, years from now, when we remember, and we shall remember, will be looked back upon as representing our era. His glacially green eyes, his perfect classical nose, his hay hair, his skin of an overall perfection that could sell cream to cows or butter to Danes, all represent todays desirability and have served to make him not only Americas highest-paid male model but also the ideal god every faggot looks up to as what hed choose to look like if he could choose to look like anyone.
Winnies Philadelphia Main Line background was evident in the tweed and flannel button-downed and Shetlanded aura he had maintained ever since being expelled from the University of Virginia for disinclination to read. He still looked thirty, claimed to be forty, and still didnt have to work, his fathers health products fortune more than ample to provide for him But a Master of Winnies at the Hill School in Pottstown had encouraged in him a lifelong desire to go his own way, be his own man, when he had taken the then thirteen-year-old lad aside after a particularly clumsy dropping of a right-field fly and told him point-blank that he was going to be a fairy when he grew up.
The baby, riding with me today, whimpers in his car seat, rubs his sleepy eyes, reminds me of a clean-licked newborn kitten. Shock of black hair. Wide, dark eyes. "I'm hungry," he moans. Poor little fellow. This is our life: new day, new state, same show.
"The Virgin Mary herself will cast your fortune," Madre roars, undaunted by the city's silence. "Your destiny in Our Lady's hands!"
A towheaded little boy, maybe five years old, pale face blushed against the ocean wind, leaps from the doorway of the "I Buy Almost Anything" antique store. "Is it a circus?" he calls out, excited. But before Madre can answer him, a waif of a woman rushes out to the curb and pulls the boy back inside.
"It is a circus!" Madre yells to the crows perched on the roof of an old hotel. "Six p.m. tonight, the River Theater. Admission by donation. No one turned away!"
A white woman with dreadlocks stumbles out of a corner bar. "I'll be there," she promises, waving a tattooed arm before she reaches for the near cement wall to catch her balance.
"This is a show you can't miss," Madre cries with renewed enthusiasm. "One night only, ladies and gentlemen. Levitating mystics, saints performing the stigmata, Mary Magdalen flying through the air like grace itself!"
The caravan rolls to a stop in front of a little blue theater under the truss bridge. I'm driving the second hatchback, park it a few yards ahead of the others. No fans await us in handsome gray Astoria, but at least the church protesters aren't out -- the sallow-eyed men and women with their dark crucifixes and homemade picket signs assuring us all eternal damnation. You'd think we were a traveling brigade of abortionists, the reception we get in some towns. It's just a show, I always want to tell them. Isn't Satan up to anything real you can get your panties in a wad about? But I stay quiet. I understand their indignation more than I'd like to admit. And sometimes, I swear I can see my grandmother's face in those crowds. I cross myself silently, then. "It's just a show," I whisper to the heavens.
A humble mural covers the side of the theater building, pictures the river itself as a stage. Spotlights hang in the clouds. A few spectators float in black inner tubes, watching a lone performer who stands atop the water like some kind of prophet. A little marquee at the corner of the painting announces our coming:
-- Tonight Only -- The Death & Resurrection Show
The sloth is at its busiest at sunset, using the word busy here in the most relaxed sense. It moves along the bough of a tree in its characteristic upside-down position at the speed of roughly 400 metres an hour. On the ground, it crawls to its next tree at the rate of 250 metres an hour, when motivated, which is 440 times slower than a motivated cheetah. Unmotivated, it covers four to five metres in an hour.
The three-toed sloth is not well informed about the outside world. On a scale of 2 to 10, where 2 represents unusual dullness and 10 extreme acuity, Beebe (1926) gave the sloth's senses of taste, touch, and its sense of smell a rating of 3. If you come upon a sleeping three-toed sloth in the wild, two or three nudges should suffice to awaken it; it will then look sleepily in every direction but yours.Why it should look about is uncertain since the sloth sees everything in a Magoo-like blur.Beebe reported that firing guns next to sleeping or feeding sloths elicited little reaction.And the sloth's slightly better sense of smell should not be overestimated.They are said to be able to sniff and avoid decayed branches, but Bullock (1968) reported that sloths fall to the ground clinging to decayed branches "often".
How does it survive you might ask.
Precisely by being so slow.Sleepiness and slothfulness keep it out of harm's way, away from the notice of jaguars, ocelots, harpy eagles and anacondas. A sloth's hairs shelter an algae that is brown during the dry season and green during the wet season, so the animal blends in with the surrounding moss and foliage and looks like a nest of white ants or of squirrels, or like nothing at all but part of a tree.
I don't believe in omens or fear Forebodings. I flee from neither slander Nor from poison. Death does not exist. Everyone's immortal. Everything is too. No point in fearing death at seventeen, Or seventy. There's only here and now, and light; Neither death, nor darkness, exists. We're all already on the seashore; I'm one of those who'll be hauling in the nets When a shoal of immortality swims by.
2
If you live in a house - the house will not fall. I'll summon any of the centuries, Then enter one and build a house in it. That's why your children and your wives Sit with me at one table, - The same for ancestor and grandson: The future is being accomplished now, If I raise my hand a little, All five beams of light will stay with you. Each day I used my collar bones For shoring up the past, as though with timber, I measured time with geodetic chains And marched across it, as though it were the Urals.
I said I like hearing you talk. It doesnt matter if I dont understand.
This was the time the winter of 1918-19 when Einstein had recently published his paper concerning the General Theory of Relativity (the papers concerning the Special Theory had been published some years previously), but the conjectures put forward in the General Theory had not yet been verified. Nothing in these theories had yet much caught the public imagination: people seemed not to be ready for such images as they might evoke. But my father had become obsessed with trying to make intelligible an interpretation of the General Theory: it was this, he said, that should alter peoples ideas about the universe and about themselves.
My father said All right, Ill try to tell you. Im not sure, anyway, just what it means to understand.
I think my father had already tried to explain usually more to himself in fact than to me the Special Theory of Relativity. I remember the phrases about there being no absolute space nor absolute time: my space is my space; your time is yours; if I am travelling at a certain speed in relation to you it might as well be you who are travelling at a certain speed in relation to me; the only thing that is absolute is the speed of light. The speed of light is constant no matter if it arises from this or that travelling hither or thither: if there seem to be contradictions, these are because the measuring devices themselves get bigger or smaller and not the speed of light. I do not suppose I grasped the latter idea: but I do not think I found it difficult to see the idea of each person, each observer or group, having his or her or its own world: was not this, after all, what I had come to feel about the people in the streets, my mothers friends, her cousins in the country? I felt sometimes that I understood even about the absoluteness of the speed of light was not this something that my father and I felt ourselves in touch with as we looked down on all these separate worlds from the superworld of our airship?
Embrassai ses paupières closes ; ses cheveux qui gardèrent mon souffle. Je l'avais toute à moi. Elle acceptait enfin l'échange de nos désirs. Soudain, elle eut un cri de détresse si terrible que d'un bond, je m'écartai d'elle. Effrayé, je la regardai. Elle restait allongé, mais ses yeux me fixaient, comme atteints de folie, et exprimaient le vertige d'une lutte telle, qu'un violent frisson me traversa... Ses doigts agrippèrent le drap en une prise féroce... De sa gorge sortit une plainte, un râle qui se gonfla jusqu'à l'ettoufer ... Convulsée par un spasme furieux, elle fit le geste de me saisir à la gorge, mais ses bras retombèrent, la vie brusquement coupée en elle ...
Alors... alors, je mordis mes poings jusqu'au sang afin de ne pas hurler de ce que je vis en un instant ... Elle se raidit...Sa peau se flétrit... verdit... se creva çà et là, laissant l'os apparaître dans une puanteur croissante, si fétide qu'elle m'écroula de nausées... Je vis ses traits se fondre en une infecte boule putride, son crâne surgir, puis ses vertèbres, ses côtes... Et Dieu me fut bon, qui m'avait arrêté de la dénuder completement, sinon j'aurai vu se crever son ventre pourri que sa robe virginale, de satin et de soie, garda au secret de l'horreur... Mais l'étoffe vieillit à son tour, comme de plusieurs siècles, et il n'y eut plus sur ma couche souilée que ces macabres restes d'os blanchis, enveloppés d'une sorte de sac flétri semblable à ceux du "Trou aux Huguenots "...
Der Junge aß die Kartoffeln, die ihm die Mutter aufnötigen musste. Sie beobachtete ihn dabei und wischte an ihren Augen. Groß und mager war er. Und der düstere, abwesende Blick schreckte sie. Sie wusste nicht, dass dieser Blick, diese sich krampfhaft faltende Stirn, die Unrast, mit der er sich umsah, Flandern, Verdun, Aisne und noch einmal Verdun und noch einmal Flandern waren. Sie wusste nicht, dass er nicht dreiundzwanzig Jahre, sondern fünfzig, hundert Jahre alt war, dass er eine Ewigkeit von Schrecken und Toden durchgehetzt hatte. Sie dachte glücklich: Er ist wieder zurückgekommen!, und sie schnaubte die Tränen in ihre Schürze. Franz sah sich in der Wohnung um. Alles war noch wie früher, stand fast gespenstisch genau auf dem alten Fleck - aber ein Jahrhundert schien zwischen dem Früher und Heute zu liegen. Wer ist denn von den anderen noch zurückgekommen?" fragte er. Einige waren zurück. Von einem ganzen Dutzend vier. Ihre alte Ecke war leer geworden. Auch dieses Erinnern an die alte Ecke lag hundert Jahre zurück. Ja - der Freising-Bruno und der Koschewa-Edy sind wieder auf der Zeche am Arbeiten. Nur der Kahlstein rennt noch mit dem Gewehr rum", erzählte ihm die Mutter. Der Kahlstein-Hermann war doch bei der Marine in Kiel und ist schon vor zwei, drei Wochen zurück. Er rennt wieder mit dem Gewehr..." Franz grübelte. Er war vorläufig zu gar nichts entschlossen, er wusste nicht, ob er noch einmal in die Grube gehen oder ob er die Arbeit wechseln solle. Vielleicht mit einer Übertagearbeit. Aber er konnte sich das kaum noch vorstellen, dass er jetzt wieder einer normalen Tagesbeschäftigung nachgehen könne; er fühlte sich noch immer draußen im Graben. Und allen, die das Glück hatten, sich zu retten, erging es wohl ebenso; alle phantasierten sie nachts dasselbe; sie waren noch immer in Flandern oder vor Verdun. Du wirst doch wohl auch wieder in die Grube gehn?" wagte die Mutter die schüchterne Frage. Das weiß ich noch nicht!" antwortete er erst nach einer Weile, und auf seiner Stirn erschien wieder diese finstere Falte, die sie so schreckte. Er wandte sich halb um und blickte sie fast feindselig an: Wartest du so sehr darauf? Ich sag' dir, ich weiß nicht, was ich machen werde."
LE MEDECIN, le chapeau à la main. C'est ici, madame, qu'il y a un petit malade ?
MADAME. C'est ici, docteur; entrez donc. Docteur, c'est pour mon petit garçon. Figurezvous, ce pauvre mignon, (je ne sais pas comment ça se fait), depuis ce matin tout le temps il tombe.
LE MEDECIN. Il tombe !
MADAME. Tout le temps; oui, docteur.
LE MEDECIN. Par terre ?
MADAME. Par terre.
LE MEDECIN. C'est étrange, cela... Quel âge a-t-il?
MADAME. Quatre ans et demi.
LE MEDECIN. Quand le diable y serait, on tient sur ses jambes à cet âge-là !... Et comment ça lui a-t-il pris ?
MADAME. Je n'y comprends rien, je vous dis. Il était très bien hier soir et il trottait comme un lapin à travers l'appartement. Ce matin, je vais pour le lever, comme j'ai l'habitude de faire. Je lui enfile ses bas, je lui passe sa culotte, et je le mets sur ses jambes. Pouf ! il tombe !
LE MEDECIN. Un faux pas, peut-être.
MADAME. Attendez !... Je me précipite; je le relève... Pouf ! il tombe une seconde fois. Etonnée, je le relève encore... Pouf ! par terre ! et comme ça sept ou huit fois de suite. Bref, docteur, (je vous le répète, je ne sais comment ça se fait), depuis ce matin, tout le temps il tombe.
LE MEDECIN. Voilà qui tient du merveilleux... Je puis voir le petit malade ?
MADAME. Sans doute.
(Elle sort puis reparaît tenant dans ses bras le gamin.
Celui-ci arbore sur ses joues les couleurs d'une extravagante bonne santé. Il est vétu d'un pantalon et d'une blouse lâche, empesée de confitures séchées.)
Friederike Kempner (25 juni 1836 23 februari 1904)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitsedichter en schrijver.Adrian Kasnitz werd geboren in 1974 in Orneta, Polen. Kasnitz groeide op in Lüdenscheid en studeerde in Keulen en Praag (MA 2002). Hij schrijft poëzie, proza, essays, en richt zich op fotografie en geschiedenis. Gedichten zijn verschenen in tal van literaire tijdschriften en bloemlezingen, zoals in Der Große Conrady. Sinds 2003 runt hij zijn uitgeverij Parasitenpresse, waarinpoëzie en proza verschijnt. Kasnitz is mede-organisator van de Lesebühne am Brüsseler Platz.
Uit:Innere Sicherheit
am bankomat leuchten die augen. ein glückender glanz
der sich spiegelt im lcd. du bist jung, du siehst gut
aus, dein kleid findest du in einer hippen filiale
(wie in jeder stadt). in die city, das ist dein sinn nach
der arbeit, nach dem essen, nach der liebe. aber was dein
mann sagt, bleibt geläufig: in die city, das ist sein sinn.
aus dem bankomat fallen scheine, deine gunst & dei
ne blütenfrische. das papier ist rein, jeder mag es
wie du dich bewegst von boutique zu boutique. kauf dir was
schönes, ein kind, wie es in der werbung lacht, weil der wunsch
einfach zu begleichen war mit der goldenen karte.
ein chip, der deine daten trägt, deine maße. dein slip
wird er feucht beim anblick der flakons? bei musik die der
kaufhaus-dj auflegt für deinen privaten cash-flow?
Adrian Kasnitz (Ometa, 1974)
De Duitseschrijver Jan Decker werd geboren in 1977in Kassel. JanDeckerstudeerde aanhet DuitseLiteratuurInstituut inLeipzig. Zijn toneelstukkengingenin première in hetTheaterVorpommernen hetStaatstheater Nürnberg. Geënsceneerdelezingenvan zijn toneelstukkenwaren te zien in het Schauspiel Leipzig, Staatstheater Nürnberg en het Schauspielhaus in Wenen. Hij schreeftallozetoneelstukken, onder andere voor deSWRen deWDR. In 2008werd hijsamen metChristophSchwarzbekroond bij de Leipziger Hörspielwettbewerb als besteauteur. Hij publiceerdetalloze artikelenin tijdschriftenen bloemlezingen.
Uit: Japanische Miniaturen
Ein weiter Himmel, grauweiß getuscht. Stetes Platschen der Wellen, das sich in der Bucht verliert. Vom Wind gerecht, liegt Sand in feinen Streifen. Ein Leuchtturm ragt hervor. An seinem Sockel liegt angeschwemmtes Treibholz. Dahinter hoher Schilf, wo ein Frosch kauert. Lautlos wartet er auf die Ankunft der Flut. Hoch geschlossene Holzmauern umfassen den Schrein. Die Planken von gekreuzten Giebeln ragen in die Luft. Verborgen hinter alten Bäumen liegt das Schwert der Sonnengöttin. Ein Tor spannt sich über den Weg. Unter dem Balken dreht leise der Wind. Zwei Krähen strecken ihre Flügel. Sie flattern auf und fliegen davon. Gehörntes Schiff auf dem Berg. Die Achse eines Schiffs, dreimal gedreht. Wehrhaft und stark wie der Helm eines Kriegers. Unten treibt der Fluss, lang und geschwungen. Die Blüten der Kirschbäume schwimmen. Sie legen sich auf drei steinerne Hunde, ihre Mäuler aufwärts gespannt. Ein Tempelläuten weht aus der Ferne. Die Felsinsel ist vom Fischteich begrenzt. Flach im Wasser liegt eine kleine Brücke. Rote Brüstung, sanft zum Bogen gespannt. Ein Schrein aus rotem Holz, die Flügel zum Fischteich geöffnet. Man hat ihn mit Gaben geschmückt. Glücksboten aus Porzellan, vier Maulwürfe. Ihre Bäuche sind ein glattschwarzer Strich.
How many of those immigrants continued to gaze longingly toward their own mountains and rivers, through the distance of sadness and years, from this huge, chaotic factory, this city constructed on a port, which by then had become a desert of accumulated solitudes?
As I walk through this terrible Leviathan, along the shoreline which was first beheld by thousands of immigrants, I can almost hear the melancholy plaint of Aníbal Troilo's bandoneón.
When the gloom and tumult of Buenos Aires, Make me feel even more alone, I go to the outskirts at nightfall, and Through the murky landscape of A half century, enriched and destroyed By love and disillusionment, I look back at the boy I once was. Ruefully, I recall Hearing the first drops of rain On the dried-out streets, on the Zinc roofs, "Que llueva, que llueva, la vieja está en la cueva,"3 Until the birds would begin to sing, and We ran, barefoot, To play with our boats made out of paper. That was the time of Tom Mix, Of colored playing chips, Of Tesorieri, Mutis, and Bidoglio, The time of carousels with horses, Of warm peanuts on winter afternoons, Of the toy train and its whistle. A world we can catch sight of When we are very alone, In this chaos of noise and cement, That has no place for courtyards filled with Honeysuckle and carnations.
Among that multitude of colonizers, my parents arrived on these shores with the hope of sowing their seed in this "Promised Land" that extended beyond their tears.
My father descended from a family from the mountains in Italy, people accustomed to the asperities of life. But my mother, who came from an old, established Albanian family, was forced to tolerate the deprivations of her life with dignity.
They settled down in Rojas, which, like many of the old towns on the Pampas, had been one of the many forts built by the Spaniards to mark the borderline of Christian civilization.
In this town in the Pampas my father eventually ran a small flour mill, which became the locus of my daydreams when, on Sundays, he would work in the shop, and my brother Arturo and I would climb up on the sacks of wheat, and secretly, as if committing some mysterious act, spend the afternoon eating biscuits.
The rasp and slither of steel died away, the sound lost to a wind that howled over snow- clad ridges, pouring into the passes and sheltered valleys of the high Afghan mountains. Ruptures in the leaden skya sky that promised little succor from the long winter at the Roof of the Worldallowed mocking glimpses of blue heavens and golden light. And a mockery it was, for the suns rays did nothing to allay the knife- edged cold, which cut through leather and wool and thick cloth to freeze flesh and stiff en beards.
Still, the two men who faced off on the winding trail to the crag-set village of Kurram paid little heed to wind, cold, or sunlight. Snowdrifts and naked rocks were one and the same as they slowly circled, breath steaming with each panted curse, each seeking an opportunity to bring this struggle to its bloody conclusion. Both fighters sported ragged Afghan turbans and trousers, girdled robes of striped silk and grimy wool, and belts bristling with knife hilts; they were alike in height but where one was thick waisted with broad shoulders, a bull neck, and gray flecking his beard, the other was young and lean and as graceful as the Turkish saber he held in his scarred fist.
Baber Khan, said he, his Arabic punctuated by an Egyptian accent. Make peace with Allah, for your time is at an end. The blood of Kurram is a poor price for the blood of my masters servants but it is a price that must be paid.
Der magische Mensch (m.M.) empfindet die Zeit nicht als ein Kontinuum, nicht als ein Endlos-Band, das sich abspult, sondern als eine Art von Simultanbühne. Die Zukunft ist bereits da, zum Greifen nahe, sie zeigt sich bloß noch nicht.
Die Vergangenheit ist noch nicht abgetreten, sie nistet im Heute; sie wird sich ein wenig entfernen, aber nie ganz passé sein. Wenn man es unbedingt will, kann man die Zukunft sehen, sie wartet ja nebenan auf ihr Stichwort. Die Toten sind nicht tot, sie spielen bloß nicht mehr mit. Aber man kann jederzeit mit ihnen Gespräche führen.
Der m.M. hat wenig oder keinen Sinn für Geschichte, für historische Zeit, denn diese ist ja immer auf den Menschen bezogen, also auf nichts Wichtiges. Er hält es mit der biologischen Zeit, die keine meßbare Einheit ist, sondern viele Spielarten hat; jedes Lebewesen besitzt eine ihm eigene Zeit - eben eine biologische. Die Uhrzeit, eine vom Menschen erfundene Norm, kann zur Gewohnheit werden.
Wer sich jedoch beobachtet, wird feststellen, daß sein Zeitmaß, sein Zeitempfinden sehr verschiedene Tempi hat. Die Zeit vergeht einem rasch oder langsam. Da der m.M. an eine lineare "Entwicklung", an "Fortschritt" nicht glaubt, ist es nur "logisch",
daß er in Zyklen denkt und lebt. Die Lehre von den Wellen, die ewige Wiederkehr des Gleichen sind für ihn selbstverständlich. Gerade deshalb empfindet er den Augenblick als etwas Unwiederholbares. Gewiß wird der Augenblick wiederkehren, aber nicht in der
selben Gestalt, denn das Leben imitiert sich nicht. Der nächste Durchgang wird anders
Uit den machtigen tropennacht, uit de loerende, zwarte stilte rondom het bivak spatte onverwachts een roodvonkend schot los, scherp en uitdagend: Pèk-tèkk!!
De echo verdubbelde het prompt: - pèk-tèk-tèk! herhaalde onmiddellijk, maar veel verder al, als een wegijlende, vluchtende spookstem: - èk!... èk... en bij den ingang van het bivak viel een lichaam met een smak voorover op den grond. Het doode lichaam van den inlandschen fuselier Darmo, die juist zou worden afgelost. Het zwaaide en plofte neer, loodzwaar en bijna óp den aflossenden inlandschen fuselier Toegono.
Dit alles gebeurde in dezelfde seconde. Genadeloos vlug, onherroepelijk onverwacht, adembenemend onwaarschijnlijk. Een roode ster, die vlak boven de aarde uiteen spatte, een lichaam, dat op slag dood neerviel en waaruit de ziel omhoog schoot als een plotseling bevrijde schim, die met een laatsten schreeuw wegijlde in de donkerte en verechoënd oploste in het heelal en in de eeuwigheid.
De fuselier Toegono had automatisch aangelegd, maar schoot niet, hij bleef een seconde zoo staan, de karabijn vooruit gestoken, bevangen door een voorbijflitsend moment van onzekerheid. In deze seconde begreep hij niet dadelijk wat er gebeurde, wist hij niet of hij zelf was getroffen door dat onverwachte schot, hij wist ook niet, of Darmo dood was, noch waar vandaan zich in dit oogenblik een vijand op hem kon storten. Maar het volgend oogenblik al kwamen haastige voetstappen nader en de commandant van de wacht vroeg opgewonden:
Wat is hier gebeurd?!
Darmo... begon Toegono, maar de commandant bukte zich al naar het lichaam, dat voorover neergestrekt lag op den grond.
Angkat! zei hij kortaf en de twee inlandsche soldaten, die hem gevolgd waren, namen het lichaam op en droegen het weg.
Madelon Székely-Lulofs (24 juni 1899 22 mei 1958)
DAMN, v. A word formerly much used by the Paphlagonians, the meaning of which is lost. By the learned Dr. Dolabelly Gak it is believed to have been a term of satisfaction, implying the highest possible degree of mental tranquillity. Professor Groke, on the contrary, thinks it expressed an emotion of tumultuous delight, because it so frequently occurs in combination with the word _jod_ or _god_, meaning "joy." It would be with great diffidence that I should advance an opinion conflicting with that of either of these formidable authorities.
DANCE, v.i. To leap about to the sound of tittering music, preferably with arms about your neighbor's wife or daughter. There are many kinds of dances, but all those requiring the participation of the two sexes have two characteristics in common: they are conspicuously innocent, and warmly loved by the vicious.
DANGER, n.
A savage beast which, when it sleeps,
Man girds at and despises,
But takes himself away by leaps
And bounds when it arises.
Ambat Delaso
DARING, n. One of the most conspicuous qualities of a man in security.
DATARY, n. A high ecclesiastic official of the Roman Catholic Church, whose important function is to brand the Pope's bulls with the words _Datum Romae_. He enjoys a princely revenue and the friendship of God.
DAWN, n. The time when men of reason go to bed. Certain old men prefer to rise at about that time, taking a cold bath and a long walk with an empty stomach, and otherwise mortifying the flesh. They then point with pride to these practices as the cause of their sturdy health and ripe years; the truth being that they are hearty and old, not because of their habits, but in spite of them. The reason we find only robust persons doing this thing is that it has killed all the others who have tried it.
Uit: Brief van Marquis dArgens aan Abbé de Prades , Potsdam, 24 Juni 1752
[18 juillet 1752]
J'ai montré, Monsieur, votre lettre au roi, et je l'ai accompagnée de tout le bien que mes amis de Paris m'ont écrit de vous . Sa Majesté m'a ordonné de vous dire qu'elle serait charmée de vous voir. Venez donc tout de suite à Potsdam descendre chez moi. Nous avons pourvu, M. de Voltaire et moi, à vous trouver un logement qui ne vous coûtera rien; vous n'aurez pas besoin même de manger à l'auberge, et peu de jours après votre arrivée vous aurez votre pension. Il est même question d'un poste auprès du roi, utile et gracieux. Lorsque vous serez ici, je vous dirai tout cela. En attendant, soyez persuadé que votre dernière lettre vous a gagné toute mon estime, et que vous verrez en arrivant ici que j'ai travaillé à vous donner des marques de cette même estime. M. de Voltaire vous écrit par ce courrier, et si, en attendant que vos affaires soient arrangées en France, vous avez besoin d'argent pour votre voyage, il vous envoie une lettre pour en prendre . Je vous prie de faire mes compliments à M. Yvon . Vous verrez, puisque vous le voulez, quand vous serez ici, de quoi il est question, et je ne doute pas que nous ne réussissions. Partez, je vous prie, ma lettre reçue, par le chariot de poste, et donnez-moi des nouvelles de votre départ.
Jean-Baptiste Boyer d'Argens (24 juni 1704 11 januari 1771)
Bibliotheek van Marquis d'Argens in zijn woning in het Neue Palais in Potsdam.
Uit:Geestelijk hooglied )Vertaald door H. Blommestijn)
Beurtzang tussen de ziel en de bruidegom
Bruid: Waar heb jij je verborgen, Beminde, en mij achtergelaten in zuchten?
Zoals het hert vluchtte jij weg nadat jij mij verwondde; ik liep je na, roepend, maar je was verdwenen.
Herders die uitgaat ginds door de weiden de heuvel op, als jullie bijgeval mochten zien hem die ik het meest bemin, zegt hem, dat ik wegkwijn, pijn lijd en sterf.
Zoekend naar mijn lief, zal ik daar gaan over bergen en langs oevers;
niet zal ik plukken de bloemen, niet duchten wilde dieren, en nemen zal ik vestingen en grenzen.
Vraag aan de schepselen: O bossen en struikgewas, geplant door de hand van de Beminde O weide van groene gewassen, met bloemen veelkleurig gesierd Zegt of hij door jullie is heengegaan.
Antwoord van de schepselen: Duizend bevalligheden uitstrooiend ging hij door deze bosjes inderhaast, en, terloops zag hij ze aan: door alleen zijn verschijning gekleed liet hij ze in schoonheid.
Bruid:
Ach, wie zal mij kunnen genezen Geef je dan ten leste waarlijk over; wil mij niet zenden van nu af nog andere bode: want zij weten me niet te zeggen wat ik begeer.
En allen die daar dwalen van jou gaan mij duizend bekoorlijkheden vertellen,
en allemaal, méér verwonden zij mij, en mij laat achter stervend (aan ) een ik-weet-niet-wat wat zij stamelen.
Johannes van het Kruis (24 juni 1542 14 december 1591)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Uruguayaans-Nederlandse schrijfster Carolina Trujillo werd geboren in Montevideo, Uruguay in 1970. Zij kwam op vijfjarige leeftijd naar Nederland. Na het einde van de dictatuur in Uruguay keerde ze terug. In 1991 won ze een eerste prijs voor haar eerste Spaanstalige novelle en besloot ze weer naar Amsterdam te gaan. Daar voltooide ze haar studie scenarioschrijven aan de Filmacademie.
Uit:De terugkeer van Lupe Garcia
Ik had Lupes borsten gezien toen het nog van die kleine puntige heuveltjes waren. Onze eerste zomer samen was nog maar net begonnen en ik heb die heuveltjes nooit meer uit mijn hoofd gekregen. In Nederland was topless normaal, zei ze. Toco, mijn beste vriend, begon te gillen toen hij het hoorde, helemaal toen hij erachter kwam dat Lupe zich omkleedde waar ik bij was en soms in haar slipje in de tuin zat. Meisjes deden dat niet, niet als er jongens bij waren. De enige slipjes die wij zagen hingen aan kramen op de markt. Het langst duurde het voor ik het stukje tussen haar benen zag en toen dat gebeurde begreep ik dat zij de liefde van mijn leven was. We waren op het strand voor mijn huis. Ik kan de rots waar ik op zat nog aanwijzen. Zij zat een stukje lager in het zand en droeg een korte broek aan en had haar benen opgetrokken. Ik kon zomaar alles zien, het hele vlezige roosje, en zij maar kletsen. Ik denk dat ik nog nooit zon stijve heb gehad, ik voelde me er bleek bij wegtrekken. Zullen we een duik nemen? vroeg ze, maar als ik overeind kwam zou mijn lul me het zand in heien. Zo voelde dat op die leeftijd. Ik keek haar na terwijl ze het water in rende. In Nederland leerden ze op de lagere school al zwemmen. Dat kwam doordat er zoveel grachten waren. Er was een kans van acht op tien dat je er ooit in zou fietsen. Daar waren onderzoeken naar gedaan. Ik geloofde haar en zei dat we hier ook vaak in het water vielen maar dat we gewoon verzopen. Ze geloofde mij niet.
Carolina Trujillo (Montevideo, 1970)
De Nederlandse dichter Jurre van den Berg werd geboren in Thesinge in 1986. Hij debuteerde officieel als dichter in het voorjaar van 2009 met de bundel Binnenvaart.In 2007 ontving hij het Hendrik de Vriesstipendium van de gemeente Groningen voor zijn poëzieproject Ter verlichting van een naam, een areligieuze, hedendaagse beschouwing op de taal en thematiek van het bijbelboek Job. Ook de gedichten die hier uit voortkwamen zijn in de reeks Wij zijn hier pas sinds gisteren in Binnenvaart opgenomen. Tijdens het collegejaar 2005-2006 was Jurre van den Berg huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. De gedichten die hij in deze functie schreef werden samen met andere verzen gebundeld in Avondkikkers.
HERFST
Ik was vergeten hoe de regen de straten kon spoelen.
Naar boven kijken en grijs goud zien eten, het land ligt reeds begraven onder verwaaide paraplu's.
Ik was vergeten hoe de regen.
Wat geweest is, dat het terug komt en niet los laat, storm niet uitraast. Het land ligt reeds begraven.
Als ik denk dat het voorbij is zoals onder herfstkastanjes na de regen.
Het is droog maar de wind waait druppels van het blad.
De Nederlandse schrijver en televisiemaker Matthijs Leonard Kleyn werd geboren in Leiden op 24 juni 1979.Kleyn was aanvankelijk achter de schermen actief als televisiemaker. Hij bedacht onderwerpen voor verschillende programmas, schreef teksten voor voice-overs en presentatoren en groeide uit tot verslaggever en regisseur. Hij werkte voor programmas als Hart van Nederland, In de hoofdrol en RTL Boulevard. Ook schreef Kleyn een wekelijkse column voor de website van RTL Boulevard. In 2006 vertrok Kleyn met filmproducent Rob Houwer naar Tsjechië om een documentaire te maken over de totstandkoming van Het woeden der gehele wereld, de verfilming van het boek van Maarten 't Hart. In 2011 werkte Kleyn bij BNN samen met Paul de Leeuw en Filemon Wesselink voor de MaDiWoDoVrijdagshow. In maart 2011 trad hij in dienst bij De Wereld Draait Door, waar hij werd geïntroduceerd als Jakhals Thijs. In mei 2011 verscheen Kleyns debuutroman Vita. Vita is een deels autobiografische roman die handelt over depressie en zelfmoord. Op 8 juni 2011 was Vita de hoogste binnenkomer in De Bestseller 60 van het CPNB.
Uit: Vita
Al een uur sta ik in haar straat. Ik heb Vita nu al twee weken niet normaal gezien of gesproken, alleen een vluchtige blik op de redactie en een afhaaksms s avonds. Vandaag was het niet anders. Zodra
het donker werd, ben ik richting haar huis op de Govert Flinck gelopen.
Vanaf de stoep aan de overkant ben ik te ver weg om direct op te vallen, maar dichtbij genoeg om snel bij de voordeur te komen als die opengaat. Dan zal ik aan komen rennen en met een van Vitas medebewoners het pand betreden met de smoes dat ik haar vriendje ben. Of het echt een smoes is, weet ik allang niet meer.
De deur gaat open en een vrouw met bruine krullen en een bril verlaat het pand. Ik trek een sprintje en kan nog net met mn schouder de deur openhouden. De vrouw kijkt niet eens om, blijkbaar rennen er vaker vreemde mannen naar binnen. Met bonzend hart bestijg ik de drie trappen. Als ik voor haar deur uitkom, hoor ik vrouwenstemmen. Geconcentreerd luister ik. De vrouwen praten op hysterische toon in het Engels, maar met een Amerikaans accent. Zachtjes leg ik een hand op de deurklink en duw die naar beneden. Met succes. De kamer is verlicht door de felle kleuren van de tv, verder brandt er geen licht. Vita zit als een schim op haar bed naar de tv te staren. Ze heeft haar jas nog aan. Doordat de tv zo hard staat, heeft ze me niet in de gaten.
Lie!e, zeg ik.
Sloom draait ze haar hoofd naar me toe. Ze schrikt niet en oogt ook niet verbaasd.
Hé boef.
Ik glimlach en loop naar haar toe. Vita blijft zitten waar ze zit. Ik kniel naast haar neer.
Gaat het wel? vraag ik zacht.
Ze antwoordt niet, maar geeft me een kus op mn mond. Ze maakt geen aanstalten om de tv uit of zachter te zetten. Ze draait haar hoofd weer naar het scherm en kijkt verder. Ik volg haar ogen. Americas Next Topmodel is te zien, ik herken de donkere presentatrice die een huilende kandidate afbekt.
Uit: Nachttrein naar Lissabon (Vertaald doorGerda Meijerink)
De dag in het leven van Raimund Gregorius, na welke niets meer zo zou zijn als voordien, begon zoals talloze andere dagen. Hij kwam om kwart voor acht van de Staatsstraat en ging de Kerkveldbrug op, die van de stadskern naar het Gymnasium leidt. Dat deed hij elke schoolgaande werkdag, en het was altijd kwart voor acht. Toen de brug eens versperd was, beging hij de eropvolgende Griekse les een vergissing. Dat was nog nooit voorgekomen, en het kwam daarna ook nooit meer voor. De hele school sprak dagenlang over deze fout. Hoe langer de discussie erover duurde, hoe talrijker diegenen, die hem aan een begripsverwarring toedichtten. Uiteindelijk kreeg deze overtuiging ook bij scholieren, die erbij waren geweest, de overhand. Het was eenvoudigweg niet denkbaar, dat Mundus, zoals iedereen hem noemde, in Grieks, Latijns of Hebreeuws een fout maakte.
(...)
Ik woon nu in mijzelf als in een rijdende trein. Ik ben niet vrijwillig ingestapt, had geen keus en weet niet waar we heen gaan...Ik kan de spoorbaan en de richting niet veranderen. Ik bepaal niet het tempo. Ik zie de locomotief niet en weet ook niet of de machinist te vertrouwen is...Wat kan ik doen tijdens de reis? De coupé opruimen. De dingen vastzetten, zodat ze niet meer rammelen...De reis duurt lang. Er zijn dagen waarop ik hoop dat de reis eindeloos zal zijn. Dat zijn zeldzame, kostbare dagen. Er zijn andere dagen waarop ik blij ben met de wetenschap dat er een laatste tunnel zal zijn waarin de trein voor altijd tot stilstand komt.
Uit: In de Maremma : leven en wonen in Zuid-Toscane (samen metMark Mitchell)
Het nuttigste dat je kunt leren als je in Italië woont is hoe je je moet vervelen. Verveling hoort bij het leven in Europa, en zelfs in Parijs hoor je weleens zeggen: We hebben gevreeën omdat we ons verveelden, en het vrijen verveelde ons ook. Maar Italië spant wat verveling betreft wel de kroon van alle Europese landen: verveling is hier als de brandnetel tussen de laurierstruiken. Zondag is in de stad altijd een vervelende dag omdat de winkels dan dicht zijn (hoewel dat poco a poco aan het veranderen is). De zomer is vervelend omdat de bioscopen dan allemaal dicht zijn (op een warme middag in het donker van een ijskoude megabioscoop zitten is een genoegen dat ze hier niet kennen), en gedurende minimaal een maand (augustus) is alles hier gesloten. (Echt, het is net een maand vol zondagen.) Hoe vervelend de vaste gang van zaken na het avondeten kan zijn, drong goed tot ons door toen we in Rome een keer in de zomer een reclame zagen: hierin werd een dramatisch alternatief voor het ritueel van eten, wandelen en ijs (cena, passeggiata en gelato) voorgesteld: cena, passeggiata en grattacheccha (schaafijs met limonadesiroop). In januari of februari gaan de Italianen altijd voor hun verplichte witte week (settimana bianca) naar de Dolomieten of de Italiaanse Alpen. Kerst breng je altijd door met familie (i tuoi) en Pasen met wie je maar wilt (chi vuoi). In Rome eet je op donderdag gnocchi en op vrijdag vis. In heel Italië kun je tijdens de carnavalsdagen heerlijke zoete gefrituurde deegwaren krijgen, maar dan ook alléén tijdens de carnavalsdagen. Kortom, dat het Italiaanse leven zon grote verveling kent komt niet zozeer door de rituelen als door de vaste gewoontes. En toch ga je hier van die verveling houden en die zelfs cultiveren; om er niet rusteloos en gefrustreerd door te raken. Als je je kapot verveelt komt dat alleen maar omdat je geen initiatief ontplooit, omdat je je eigen mogelijkheden niet aanspreekt.
Its exciting, at first. You think at first that youre different, that you have something special to offer, and that can even be true. Then you remember youre the same person youve always been; the only change is that suddenly your picture is everywhere and columns are being written about who you are and what youve said and where youre going next and people are stopping to look at you. And youre a celebrity. More accurately, youre a curiosity. And you say to yourself, I dont deserve all this attention! She thought carefully. It isnt you that matters to people when they turn you into a celebrity. Its something else. Its what you stand for, to them. Theres a ripple of excitement when a conversation turns valuable to us, the feel of new powers growing fast. Listen carefully, Richard, shes right! Other people think they know what you are: glamour, sex, money, power, love. It may be a press agents dream which has nothing to do with you, maybe its something you dont even like, but thats what they think you are. People rush at you from all sides, they think theyre going to get these things if they touch you. Its scary, so you build walls around yourself, thick glass walls while youre trying to think, trying to catch your breath. You know who you are inside, but people outside see something different. You can choose to become the image, and let go of who you are, or continue as you are and feel phony when you play the image.
Richard Bach (Oak Park, 23 juni 1936)
Hier met mentalist en schilder Uri Geller (rechts)
Hoe scheen daar en zong Het wonder van onze ontmoeting. Ik wilde in de tijd blijven staan En niet meer weggaan daarvandaan. Bitter en zoet was voor mij Geluk in plaats van plicht, Ik heb lang gepraat Met wie ik niet mocht praten. Laat hartstochten, de minnaars verstikken, Een antwoord verlangend. Wij echter, liefste, zijn slechts zielen Tegen de rand van het bestaan.
Uit: Amerikafahrt und andere Reisen in die Neue Welt
Die Kasernen der geimpften Kreuzritter auf Europas Boden, der erneuerte Limes am Rhein, Raketenrampen im schwarzen Revier, Versorgungsbasen bei der hohen Schule von Salamanca, Bulldozer, Planierungsmaschinen, Höhlenbohrer, Verstecke für die Angst, Unterstände für die Torheit, die alten Weinberge den Göttern und den Heiligen und dem Umsatz geweiht, das deutsche Vorfeld, die germanische Mitte, des Erdteils gebrochenes Herz, Maginots wiedererstandene Illusionen, die Kolonien der Feldoffiziere und Sergeanten mit dem Indianergesicht, Nachbarschaft und Isolierung, die Main Street mitgebracht, die Kirchen aus dem Koffer gepackt und die Jagdflugplätze für den Sturm, den Sand und das Vergessen gebaut am Freienreichs- stadtrand, die Schulbusse der selbstbewußten Kinder mit den Sicherungssprüchen der schon in die Wiege gelegten Zukunft, Weltherrschaftsaspiranten schüchtern und laut in der Altheidelbergschau, das Gentlemandasein der Whiskyreklame bei deutschem Flaschenbier, mitgereist die Einsamkeit der Prärie, mitgereist die heiße und kalte Luft der Nevadawüste, unvergessen im Getto der Herkunft der gute und böse Wind Chicagos, Automaten der Liebe und Automaten des Gesanges für den Traum des Nichtalleinseins,
Viersternegenerale auf den Elyseeischen Feldern, Funksprüche aus dem Pentagon, die Banner des Atlantikpaktes im freundlichen Wald von Marly-le-Roi, tot die christlichen Könige, magistral die Ansprachen des Präsidenten im Weißen Haus, urbi et orbi, Reden zum Schornstein hinaus, zur
Nachrichtenstunde des Rundfunks verbreitete Furcht und Hoffnung, das gute Geld des Marshallplans, der feste Dollar für die unterentwickelten Gebiete, der Scheck für die Freiheit, der Scheck gegen den Hunger, der Scheck für das Öl, die Milliarden für die Forschungen von Peenemünde, der Rauch für den Mond, die stars and stripes über denKonsulaten und Bibliotheken des american way of life, auf
den abendlichen Leinwänden jedem Dorfjungen vertraut die Lichterschlucht des Broadway, Californiens sonnenblanke Straßen, das Familiengebet vor dem geöffneten Schrein des Kühlschranks, die chromstrahlende Manneskraft der Pferdestärken, die Busen und Beine der handelfördernden Schönheitsköniginnen, entzückte Augen, gezückte Pistolen, der große Krieg von Wildwest und die
große Schlacht in den Dschungeln der Städte, Gestalten aus Kleinbürgersehnsüchten und Unerwachsensein und Triumphe im Lebenskampf, Siege in den Wissenschaften, doch auch die irren Lichter ONeills, die Durchleuchtungen Tennessee Williams, Faulkners Genie, die Heldensage von
Little Rock, das fruchtbare Unbehagen der Reklameagenten, und dann die Plakate der Luftfahrtgesellschaften, im Sesselschlaf über den Atlantik, du bist schon angekommen, bevor du abgeflogen, so vieler Verführung ist nicht zu widerstehen, doch auch heute noch sollte man zur ersten Pilgerfahrt nach dem Amerika-du-hast-es-besser die Neue Welt zu Schiff ansteuern, von Wellen getragen, wie der wahrlich bewundernswerte Kolumbus, und nicht durch die Luft gerissen, wie der vom Reisebüro verfrachtete Zeitgenosse, begreift man erst wieder, daß wirklich ein Ozean die
Kontinente trennt, während der Reisende des fliegenden Schaumgummisitzes allzu geneigt ist, New York für einen Vorort von Berlin oder Paris, aber London, Frankfurt, den Flughafen Wahn und was drum herum liegt für Trabantenstädte Manhattans zu halten.
«Als Kind habe ich die schlaflosen Stunden vor dem In-die-Schule-gehenmüssen schätzen gelernt. Dabei ist es geblieben. Ob ich reglos in einem Bett verharre und manchmal am ganzen Körper brenne, oder ob ich, wenn die Spätheimkehrer verschwunden sind, irgendwo auf einer Strasse herumstreune wenn die Müllabfuhr und die Frühlieferanten noch nicht die Stille brechen. Ich kann, wenn ich es will, ganz leicht über die Wirklichkeit oder das, was so genannt wird, hinweg springen. Ich begehre den kommenden Tag und liebe die Restnacht, die ihren schlechten Atem verloren hat. Vergessen die Unentschiedenheit. Die Nacht hat in diesen Stunden nur sich selbst.»
Does God look down on the boys in the barroom? Mainly forsaken but surely not judged Jacks, Kings and Aces, their faces in wine Do Lord deliver our kind?
From singin' for whiskey, three strings on a fiddle Four on the guitar and a song that I love Many's the night we spent pickin' and singin' In hopes it be pleasing both here and above
Jack string fiddle to my saw tooth bow Who loves loneliness, loves it alone I love the dim lights like some love the dew The only thing I wonder sometimes
Is does God look down on the boys in the barroom? Mainly forsaken but surely not judged Jacks, Kings and Aces, their faces in wine Do Lord deliver our kind?
Robert C. Hunter (San Luis Obispo, 23 juni 1941)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Oostenrijkseschrijver Philip Weisswerd geborenin 1982in Wenen. PhilipWeissstudeerdeGermanistik, filosofie en Duits alsvreemde taalaan de Universiteit vanWenen.Alseen master'sthesisschreef hijeenessay overdeconstructivistPeterHandke's A SorrowBeyondDreams.Na zijn afstuderen, in 2008, doceerde hijaan de universiteit vanBakoe,Azerbeidzjan.Zijn theatertekst Egonverscheen in2008 bij Passagen Verlagen werdinhetLeopoldMuseum in Wenen gepresenteerd alseengeënsceneerdelezing enperformance.Weissnammetzijn tekstBlätterliebe deel aan deIngeborgBachmann-prijs in 2009en verrastemet het feit dathij aan het einde vande lezing eenpagina van zijntekst op at.
Uit: Blätterliebe
Ich schreibe mit der linken Hand und streiche mit der rechten durch. Manchmal ist es anders. Ich schreibe dann mit der rechten Hand, die linke dient mir dazu durchzustreichen. An seltenen Tagen schreibe ich beidhändig, streiche beidhändig durch. Weshalb ich beinahe nur durchgestrichene Worte, Texte, Geschichten geschrieben habe, ich mir also eine ständig wachsende Sammlung ausgestellt unhaltbarer Sätze zugelegt habe. Nur in seltenen Fällen, wenn eine der Hände müde wird durch die Arbeit des ständigen Streichens, erschlafft, zuerst nachhinkt, zunehmend erlahmt, schließlich daliegt, auf dem Schreibtisch, und der Stift unberührt daneben, ungeöffnet, ebenso daliegt, sodass die andere, die schreibende Hand, in einer plötzlichen Freiheit, Improvisation, sich über das Papier zu bewegen beginnt, alle Vorsicht ablegt, sich überbietet in Unsinnigkeiten, Verrücktheiten, übermütig wird, immer weiter, wilder, so lange, bis die andere, die ihre Streicharbeit vernachlässigende Hand, sich notgedrungen wieder regt, widerständig wird und eingreift, diesem Spiel ein Ende zu machen versucht, den Füller ergreift, ihn zwischen Daumen und Zeigefinger öffnet und schließlich durchzustreichen beginnt, nur in diesen seltenen Fällen, diesem Fallen des Körpers also entstehen meine Texte. In dieser Nachlässigkeit, dieser Blöße des Körpers entstehen meine Texte. In dieser Reglosigkeit, Starre, nur in diesem Geschlampe des Körpers, in diesem Körpertheater entstehen meine Texte.
De Nederlandse schrijfster en freelance journaliste Franca Treur werd geboren in Meliskerke op 23 juni 1979. Na de middelbareschooltijd ging ze psychologie studeren aan de Universiteit Leiden. Later switchte ze naar Nederlands en literatuurwetenschap. In Leiden werd ze lid van de reformatorische studentenvereniging Panoplia. Tijdens haar studie kwam ze in aanraking met verhalen uit de Griekse en Romeinse mythologie en de vermeende overeenkomsten tussen deze verhalen en die uit de Bijbel. Ook nam ze kennis van de Schriftkritiek. Daardoor verloor ze uiteindelijk haar geloof.
Treur won in 2006 met Maak iets van je leven! Maar wat? een essaywedstrijd die uitgeschreven was door Contrast Magazine en nrc.next met het thema 'Macht en onmacht'. In oktober 2009 verscheen haar eerste boek, Dorsvloer vol confetti. Door onderwerpen en achtergrond wordt zij regelmatig vergeleken met de schrijvers Jan Siebelink en Maarten 't Hart, evenals zij afkomstig uit een streng-gereformeerd milieu waarmee ze eveneens hebben gebroken. In 2010 won Franca Treur de Selexyz debuutprijs. Dorsvloer vol confetti werd meerdere malen genomineerd, waaronder voor de NS Publieksprijs.
Uit: Dorsvloer vol confetti:
Het is tweede pinksterdag en Katelijne zit op haar onopgemaakte bed. Met haar vingers volgt ze de bloemen van haar kussensloop. Meegaan, niet meegaan, meegaan, niet meegaan. Ze zijn een paar
uur terug van de kerk en ze gaan een rondje rijden. Het is niet echt wat je noemt een uitstapje; ze gaan niet ver weg, gewoon wat rondrijden, zoals je nu eenmaal doet op een hoogdag. Ze zullen opgestapeld zitten in de stationwagen, de oudste vier op de achterbank, de drie kleinsten met hun rug naar hen toe onder de achterklep. Ze zullen ruzie krijgen, omdat iedereen vindt dat de ander te breed zit, terwijl breed zitten er nu niet bepaald bij is. Katelijne wil eigenlijk thuisblijven, maar je weet nooit wat je dan mist. Misschien krijgen ze wel een ijsje ergens onderweg.
Ze rijden langzaam, met de ramen open, omdat het warm is en om Lourens niet te ruiken, die net voor het vertrek zijn handen heeft geprobeerd te wassen onder de gasoliepomp. Katelijne heeft zijn laarsjes moeten leeggooien. Rogier houdt ze uit het raam om ze te laten drogen.
Ze beoordelen de akkers op de hoeveelheid onkruid die boven de gewassen uitsteekt en schelden op de eigenaar ervan. Die Dommisse, dat is een vuilak, zeg, en kijk daar dan: dat is een vies lapje; dat is van Jaap Geschiere, toch pa? Die zou ook eens een beetje moeten gaan kappen.
Jaapje Geschiere en kappen! schampert de vader. Die weet niet eens hoe hij een houweel moet vasthouden. Ze moeten er allemaal hard om lachen, behalve Katelijne, die de grap herhaalt voor de kleintjes, die hem achterin niet hadden gehoord.
Bij hun eigen maïsveld aan een smal wegje stoppen ze en stappen ze allemaal uit. De vader en de jongens zwermen over het land om de piepjonge maïsplantjes te bekijken. Katelijne kijkt toe hoe
ze naar de grond duiken om een aangevreten blaadje te inspecteren of om wat melkwiet uit te trekken. Kleine Lourens loopt achter de vader aan en botst met zijn hoofd tegen zijn billen als hij plotseling stopt en bukt om iets van dichtbij te bekijken. De vader wijst hem iets aan wat hij uit de grond kan trekken, wat niet echt snugger is, want het gaat veel sneller als hij het gewoon zelf zou doen.
Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe 't moest. We, dat waren wij, met z'n vijven. Alle andere menschen waren 'ze'. 'Ze', die niets snapten en niets zagen. 'Wat?' zei Bavink, 'God? je praat over God? Hun warme eten is hun God.' Op enkele 'goeie kerels' na werd iedereen door ons veracht. Heel stilletjes zeg ik daar nu bij: 'En niet ten onrechte', maar dat mag niemand hooren. Ik ben nu geen held meer. Je weet niet hoe je de menschen nog eens noodig kunt hebben. En Hoyer vindt ook dat je geen aanstoot moet geven. Van Bekker zie of hoor je niks meer. En Kees Ploeger praat van die rare kerels die 'm op den slechten weg brachten. Maar toen waren we in de dagen onzer dwaasheid, de uitverkorenen Gods, ja God zelf. Verstandig zijn we nu, alweer behalve Bavink, en we kijken mekaar aan en glimlachen en ik zeg tegen Hoyer: 'we zijn er niet op vooruit gegaan.' Maar Hoyer is al te ver heen, hij begint bij de bonzen van de S.D.A.P. te hooren, en maakt een gebaar van twijfel met z'n handen en z'n schouders.
( )
Titaantjes in het Oosterpark, beeld door Hans Bayens, Amsterdam
Schilderen? Wie kon er nog schilderen, als je Bavink hoorde? Alles lieten de lui zich voorzetten, letterlijk alles. Ik moest maar eens een schilderij maken. Dat was ik zelf, Koekebakker. Hij zou me zeggen wat ik doen moest. 'Je schildert twee horizontale banen, onder elkaar, even breed, een blauwe en een goudgele en in 't midden van die blauwe baan maak je een ronde goudgele vlek. En dan zetten we in den catalogus: No.666 De Gedachte, schilderij. En zenden we 't in op mijn naam: Johannes Bavink, 2de Jan Steenstraat, nummer zooveel en we prijzen 't voor .008¦Je zult een zien wat ze er in ontdekken. Van alles, waar je zelf nooit een flauw benul van gehad hebt.'
There are some events of which each circumstance and surrounding detail seems to be graven on the memory in such fashion that we cannot forget it, and so it is with the scene that I am about to describe. It rises as clearly before my mind at this moment as thought it had happened but yesterday.
It was in this very month something over twenty years ago that I, Ludwig Horace Holly, was sitting one night in my rooms at Cambridge, grinding away at some mathematical work, I forget what. I was to go up for my fellowship within a week, and was expected by my tutor and my college generally to distinguish myself. At last, wearied out, I flung my book down, and, going to the mantelpiece, took down a pipe and filled it. There was a candle burning on the mantelpiece, and a long, narrow glass at the back of it; and as I was in the act of lighting the pipe I caught sight of my own countenance in the glass, and paused to reflect. The lighted match burnt away till it scorched my fingers, forcing me to drop it; but still I stood and stared at myself in the glass, and reflected.
"Well," I said aloud, at last, "it is to be hoped that I shall be able to do something with the inside of my head, for I shall certainly never do anything by the help of the outside."
This remark will doubtless strike anybody who reads it as being slightly obscure, but I was in reality alluding to my physical deficiencies. Most men of twenty-two are endowed at any rate with some share of the comeliness of youth, but to me even this was denied. Short, thick-set, and deep-chested almost to deformity, with long sinewy arms, heavy features, deep-set grey eyes, a low brow half overgrown with a mop of thick black hair, like a deserted clearing on which the forest had once more begun to encroach; such was my appearance nearly a quarter of a century ago, and such, with some modification, it is to this day.
Der am Boden ist ein Rekrut. Seine Hüfte ist blutverschmiert; er ist so erschöpft, dass ich nach meiner Feldflasche greife, in der ich Rum mit Tee habe. Kat hält meine Hand zurück und beugt sich über ihn: Wo hats dich erwischt, Kamerad?
Er bewegt die Augen; er ist zu schwach zum Antworten. Wir schneiden vorsichtig die Hose auf. Er stöhnt. Ruhig, ruhig, es wird ja besser . Wenn er einen Bauchschuss hat, darf er nichts trinken. Er hat nichts erbrochen, das ist günstig. Wir legen die Hüfte bloss. Sie ist ein einziger Fleischbrei mit Knochensplittern. Das Gelenk ist getroffen. Dieser Junge wird nie mehr gehen können.
Ich wische ihm mit dem befeuchteten Finger über die Schläfe und gebe ihm einen Schluck. In seine Augen kommt Bewegung. Jetzt erst sehen wir, dass auch der rechte Arm blutet. Kat zerfasert zwei Verbandspäckchen so breit wie möglich, damit sie die Wunde decken. Ich suche nach Stoff, um ihn lose darüberzuwickeln. Kat hat inzwischen aus den Taschen eines Toten noch Päckchen geholt, die wir vorsichtig an die Wunde schieben. Ich sage dem Jungen, der uns unverwandt ansieht: Wir holen jetzt eine Bahre. Da öffnet er den Mund und flüstert: Hierbleiben.
Man kann nicht erkennen, ob er verstanden hat; er wimmert wie ein Kind hinter uns her: Nicht weggehen Kat sieht sich um und flüstert: Sollte man da nicht einfach einen Revolver nehmen,
damit es aufhört?
Der Junge wird den Transport kaum überstehen, und höchstens kann es noch einige Tage mit ihm dauern. Alles bisher aber wird nichts sein gegen diese Zeit, bis er stirbt. Jetzt ist er noch betäubt und fühlt nichts. In einer Stunde wird er ein kreischendes Bündel unerträglicher Schmerzen werden. Die Tage, die er noch leben kann, bedeuten für ihn eine einzige rasende Qual. Und wem nützt es, ob er sie noch hat oder nicht .
Erich Maria Remarque (22 juni 1898 25 september 1970)
House of the Temple 8:33 P.M. The secret is how to die. Since the beginning of time, the secret had always been how to die. The thirty-four-year-old initiate gazed down at the human skull cradled in his palms. The skull was hollow, like a bowl, filled with bloodred wine. Drink it, he told himself. You have nothing to fear. As was tradition, he had begun this journey adorned in the ritualistic garb of a medieval heretic being led to the gallows, his loose-fitting shirt gaping open to reveal his pale chest, his left pant leg rolled up to the knee, and his right sleeve rolled up to the elbow. Around his neck hung a heavy rope noosea cable-tow as the brethren called it. Tonight, however, like the brethren bearing witness, he was dressed as a master. The assembly of brothers encircling him all were adorned in their full regalia of lambskin aprons, sashes, and white gloves. Around their necks hung ceremonial jewels that glistened like ghostly eyes in the muted light. Many of these men held powerful stations in life, and yet the initiate knew their worldly ranks meant nothing within these walls. Here all men were equals, sworn brothers sharing a mystical bond. As he surveyed the daunting assembly, the initiate wondered who on the outside would ever believe that this collection of men would assemble in one place . . . much less this place. The room looked like a holy sanctuary from the ancient world. The truth, however, was stranger still. I am just blocks away from the White House. This colossal edifice, located at 1733 Sixteenth Street NW in Washington, D.C., was a replica of a pre-Christian templethe temple of King Mausolus, the original mausoleum . . . a place to be taken after death. Outside the main entrance, two seventeen-ton sphinxes guarded the bronze doors. The interior was an ornate labyrinth of ritualistic chambers, halls, sealed vaults, libraries, and even a hollow wall that held the remains of two human bodies. The initiate had been told every room in this building held a secret, and yet he knew no room held deeper secrets than the gigantic chamber in which he was currently kneeling with a skull cradled in his palms.
Seigneur me voici cest moi je viens de petite Bretagne mon havresac est lourd de rimes de chagrins et de larmes jai marché Jusquà votre grand pays ce fut ma foi un long voyage trouvère jai marché par les villes et les bourgades François Villon dormait dans une auberge à Montfaucon dans les Ardennes des corbeaux et des hêtres Rimbaud interpellait les écluses les canaux et les fleuves Verlaine pleurait comme une veuve dans un bistrot de Lorraine Seigneur me voici cest moi de Bretagne suis ma maison est à Botzulan mes enfants mon épouse y résident mon chien mes deux cyprès y ont demeurance maccorderez vous leur recouvrance ? Seigneur mettez vos doigts dans mes poumons pourris jai froid je suis exténué O mon corps blanc tout ex-voté jai marché les grands chemins chantaient dans les chapelles les saints dansaient dans les prairies parmi les chênes erraient les calvaires O les pardons populaires O ma patrie jai marché jai marché sur les terres bleues et pèlerines jai croisé les albatros et les grives mais je ne saurais dire jusquaux cieux lexaltation des oiseaux tant mes mots dérivent et tant je suis malheureux
Seigneur me voici cest moi je viens à vous malade et nu jai fermé tout livre et tout poème afin que ne surgisse de mon esprit que cela seulement qui est ma pensée Humble et sans apprêt ainsi que la source primitive avant labondance des pluies et le luxe des fleurs
Xavier Grall (22 juni 1930 11 december 1981)
Hier met de beeldhouwer Dulck-Conventi (rechts) in 1977
Uit: A Minor Apocalypse (Vertaald door Richard Lourie)
Here comes the end of the world. Its coming, its drawing closer, or rather, its the end of my own world which has come creeping up on me. The end of my personal world. But before my universe collapses into rubble, disintegrates into atoms, explodes into the void, one last kilometer of my Golgotha awaits me, one last lap in this marathon, the last few rungs up or down a ladder that is without meaning.
I wake at the gloomy hour at which autumns hopeless days begin. I lay in bed looking at a window full of rain clouds, but it was really one great cloud resembling a carpet darkened with age. This was the hour for doing lifes books, the hour of daily accounting. At one time people did their accounts at midnight before a good nights sleep, now they beat their breasts in the morning, woken by the thuds of their dying hearts. There was blank paper close at hand, in the bureau. The nitroglycerine of the contemporary writer, the narcotic of the wounded individual. You can immerse yourself in the flat white abyss of the page, hide from yourself and your private universe, which will soon explode and vanish. You can soil that defenseless whiteness with bad blood, furious venom, stinking phlegm, but no one is going to like that, not even the author himself. You can pour the sweetness of artificial harmony, the ambrosia of false courage, the cloying syrup of flattery onto the vacant whiteness and everyone will like it, even the author himself. Which way to turn in this last lap? To the bitter left or sweet right? The same cloud was still outside the window, or a collective of clouds made uniform. On long, thin legs the rain flitted across the rusted windowsill. Once there had been something there. Forms, colors, scraps of emotion in violent movement. My life, or somebody elses. Most likely some made-up life. A collage of readings, incompletions, old films, unfinished fantasies, legends, dreams which did not come true. My life. A cutlet made of protein and cosmic dust.
The beach is not the place to work; to read, write, or think. I should have remembered that from other years. Too warm, too damp, too soft for any real mental discipline or sharp flights of spirit. One never learns. Hopefully, one carries down that faded straw bag, lumpy with books, clean paper, long over-due unanswered letters, freshly sharpened pencils, lists, and good intentions. The books remain unread, the pencils break their points, and the pads rest smooth and unblemished as the cloudless sky. No reading, no writing, no thoughts even at least, not at first.
At first, the tired body takes over completely. As on shipboard, one descends into a deck-chair apathy. One is forced against ones mind, against all tidy resolutions, back into the primeval rhythms of the sea-shore. Rollers on the beach, wind in the pines, the slow flapping of herons across sand dunes, drown out the hectic rhythms of city and suburb, time tables and schedules. One falls under their spell, relaxes, stretches out prone. One becomes, in fact, like the element on which one lies, flattened by the sea; bare, open, empty as the beach, erased by todays tides of all yesterdays scribblings.
Anne Morrow Lindbergh (22 juni 1906 - 7 februari 2001)
Die Rune hat recht. Ich kenne die Hölle. Sie ist des Himmels treibendes Mittel und Herz. Ohne das Schlagwerk der Hölle bliebe der Himmel Blutlos und tot. In Langweil und Müde verliefe die ewig getanzte Lust, Ohne dass Würzung und Schürzung im Schürgang Schüfe die Frischungsreihe der Not. Ich segne die Hölle! Aber sieghafter wirst du die Folter der Fessel zwingen, So du gewohnt bist, im Dunkel der Fron zu wissen, Dass du in der Quelle des Lichts Und zwischen den Himmeln ruhst! Wo des göttlichen unfassbare Majestät Die wogende Heerzahl deiner Weltscharen erfüllt, Deren eine einzige nur ihre schmale Spanne Bewußtsein Mit Hölle, Trauer, Qual und Verzweiflung umhüllt. Erst wenn das Wissen der Dichter, Und aller Dichtung der Zeit, In den Tempeln der Himmel den schaffenden Geist geweiht, Werden ihrer Werke Gebäude Geschmeide und Kostbarkeit, Und weben den Gliedern In schimmernd schmiegender Seide Das Hochzeitskleid.
Ehret die Frauen, sie flechten und weben Himmlische Rosen ins irdische Leben
...Désirez-vous un lieu propice à vos travaux ? Loin des champs trop unis, des monts trop inégaux, J'aimerais ces hauteurs où, sans orgueil, domine Sur un riche vallon une belle colline. Là, le terrain est doux sans insipidité, Élevé sans raideur, sec sans aridité. Vous marchez : l'horizon vous obéit : la terre S'élève ou redescend, s'étend ou se resserre. Vos sites, vos plaisirs changent à chaque pas.
Qu'un obscur arpenteur, armé de son compas, Au fond d'un cabinet, d'un jardin symétrique Confie au froid papier le plan géométrique ; Vous, venez sur les lieux. Là, le crayon en main, Dessinez ces aspects, ces coteaux, ce lointain ; Devinez les moyens, pressentez les obstacles : C'est des difficultés que naissent les miracles. Le sol le plus ingrat connaîtra la beauté. Est-il nu ? que des bois parent sa nudité : Couvert ? portez la hache en ses forêts profondes : Humide ? en lacs pompeux, en rivières fécondes, Changez cette onde impure ; et, par d'heureux travaux, Corrigez à la fois l'air, la terre et les eaux : Aride enfin ? cherchez, sondez, fouillez encore ; L'eau lente à se trahir, peut-être est près d'éclore. Ainsi, d'un long effort moi-même rebuté, Quand j'ai d'un froid détail maudit l'aridité, Soudain un trait heureux jaillit d'un fond stérile, Et mon vers ranimé coule enfin plus facile.
De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Hij studeerde journalistiek aan het Pershuis te Brussel en was tot 2003 verbonden aan het Departement WVC, afdeling Muziek, Letteren en Podiumkunsten, eveneens te Brussel. Hij was redactiesecretaris van Open Deur, het maandblad van het voormalige Ministerie van Cultuur te Brussel en schreef recensies voor Vooruit, De Morgen, Ons Erfdeel, Knack, Wij, Poëziekrant en Het Volk. Hij is vast medewerker aan het Amsterdamse wielertijdschrift 'De Muur'. Verhegghe werd op Gedichtendag 2004 voor de periode van 2 jaar aangesteld als Stadsdichter van Ninove.
MAKKER MONGOOL
voor Dirk V.D.S.
De kleine dikke hand die hij me drukt
komt zó uit zijn groot hart
en in zijn verzonken oogjes brandt een licht
dat aan een trouwe zaklamp denken doet.
Naar het volk van Djengis Chan werd hij genoemd, maar zijn
rijk is klein en niet van onze wereld;
het geven van bevelen is hem vreemd,
daarvoor is het te dikwijls kermis in zijn hoofd.
Hem helemaal begrijpen doen we niet,
zijn kennis werd in stille eenvoud
en zonder hulp van boeken opgevuld.
Hij studeerde simpelweg voor mens.
Doctor Honoris Causa Humana.
Een klopje op zijn goeie rug
maakt hem nog kleiner dan hij is:
echte vriendschap doet soms krimpen,
zéker in een wereld waarin ieder
voor zichzelf versterkte burchten bouwt.
Hope rides again
Het boek van deze Tour licht definitief dichtgeklapt, valpartijen, zweet, bloed en de zwoele warmte van de zegeroes vormen een gele smeltkroes van verleden en voorgoed voorbij.
Maar. Alles gaat nu gewoon zijn doodgewone gang, ook na de dag waarop de lynx van the Isle of Man de grandeur van de Parijse Champs Elysees met een paar lendenrukken aan splinters sprintte en Alberto toch even op zijn voetstuk wankelde nu vriendje Andy voor altijd met een taaie derailleur op de maag ligt en bij gebrek aan afdoend digestief een schamele 38 seconden moet ontberen.
Mooi toch hoe tot slot the Old Boss bij het overschrijden van de eindmeet een bemoedigend Katusha-klopje op de moegestreden scherpe schouders kreeg, er zijn er die hun klassiekers kennen. Hope rides again, weet ik, zeker nu mijn kleinste kleinzoon Vic deze week en amper 14 maanden jong zijn eerste fietsje onder het pamperkontje kreeg.
In D. heerst de rust van een nacht op het land. De inwoners slapen. De schoorstenen stomen hun zweetlucht naar buiten, het blaffen der honden verstomt. De lijven draaien zich nog eens om, hun kleine lusten steken de kop in dromen.
In dit dorp, waar het kwaad niet kan komen, rust zacht de hand, luiert de pols op de rand van het bed, sluipt de weemoedige wesp langs het laken omhoog, bevuilen de luizen de eens zo blanke agenda.
Lazarus lepelt de wacht zijn eieren uit, totdat hij zich wakker zal braken. Aan de muur een verouderde kaart van Europa.