Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
29-08-2011
Hugo Brandt Corstius, Maurice Maeterlinck, Thom Gunn, Lukas Hartmann, Edward Carpenter
Veel klagen zij over de verloedering, de versloffing, de achteruitgang van het Nederlands zoals zij zich dat uit vroeger jaren herinneren. Op een avond in 1991 zette ik voet aan wal in Curaçao en werd onmiddellijk besprongen door een schrijver met een grote hoed, Boelie van Leeuwen, die een hoofdartikel uit de Nieuwe Rotterdamse Courant meedroeg waarin alle woorden door felle rode strepen onleesbaar waren gemaakt: Kunt u daar niets tegen doen?
Maar wat zij niet weten, die klagers buiten Nederland, is dat het ook in Nederland, en ik neem aan in België niet minder, één grote klaagzang is. Charivarius kon zijn onbegrijpelijke afkeer van vanaf en vanuit tenminste nog wel sprekend en grappig onder woorden brengen. Maar wie, om een voorbeeld te noemen, leest hoe Jan Kuitenbrouwer deze weken klaagt over woordcompressie (alsof die niet in alle talen en alle tijden wordt uitgeoefend op woorden en zelfs zinnetjes die je veel gebruikt) en over de verkeerde uitspraak van de r of de g, die verstijft van zoveel onkunde en domheid. Alsjeblieft en alstublief, dat zijn toch prachtige zinscomprimaties, waar onze leerlingen veel van kunnen opsteken.
Het is nu al zover dat het, helaas ook in het beschaafde Nederland voorkomende, racisme zijn weg naar de oppervlakte vindt door het klagen over het Nederlands van die jeugdigen die de pech hebben dat hun ouders niet in Batavia of Amsterdam maar in Turkije of Marokko geboren werden, alsof niet altijd en overal jeugdigen er een eer in scheppen een eigen taaltje te maken waar de ouderen zich aan ergeren.
Er is, laat ik het maar direct verklappen, over de Nederlandse taal niets te klagen. Nooit in de geschiedenis is er door zoveel mensen Nederlands gesproken als nu. En dat komt niet eens door onze vruchtbaarheid, maar door onze immigranten. Kon je vroeger in bepaalde Franse dorpjes zomers veel Hollands horen van vakantiegangers, nu klinken onze klanken de hele zomer in menig Turks of Berbers dorp, van vakantiegangers in hun oude land.
Hugo Brandt Corstius (Eindhoven, 29 augustus 1935)
Allen blutete stark, als man ihn losband, am stärksten aus dem Mund. Er hatte verlangt, dass man ihm ein Lederstück zwischen die Zähne schob. Nun hatte er es durchgebissen und die halbe Zunge dazu. Die Zunge würde rasch heilen, befand Anderson, da gebe es selten Entzündungen, anders als auf dem Rücken, von dem die Haut in Fetzen hing und den man täglich einsalben müsse. Er war das vertraute er später Webber an beunruhigt von Cooks Zornanfällen; auf der vorigen Reise hatte er ihn gelassener erlebt. Es möge sein, sagte er, dass Cook erschöp∫er sei, als er vor sich selbst zugebe.
Nervöse Erschöpfung sei nicht ungefährlich, sie könne zu einem Zusammenbruch führen oder was bei Cook allerdings kaum denkbar sei zu völligem Kontrollverlust. Und dann erzählte er Webber, den er zu einem Trunk in seine Kabine eingeladen hatte, dass Cook vor drei Jahren, auf der Höhe von Feuerland, schwer krank geworden sei, vermutlich wegen eines gi∫igen Fischs. Tagelang sei er nicht mehr fähig gewesen, Befehle zu erteilen, man habe um sein Leben gebangt. Dann habe der ältere Forster, der deutsche Naturforscher, sonst ein selbstgerechter und zänkischer Mensch, eingewilligt, seinen Hund für den Kapitän zu opfern. Der Koch habe den Hund einen Bastard, gekau∫ in irgendeinem Hafen geschlachtet und aus dem Fleisch eine Bouillon gekocht, die den Kapitän enorm gekrä∫igt habe. Aber die Nachwirkungen dieser Krankheit habe ihm auf die Gallenblase geschlagen, und sie sei wohl an seinem jetzigen Zustand mitbeteiligt. Wolle Gott, dass Captain Cook gesunden
Geistes bleibe und beide SchiΣe heil nach England zurückbringe!
Het stak de kop op, toen een onverwachte zonneschijn over de meubels viel, die al vijfentwintig jaar in de kamer stonden.
Nu aangeraakt door de gestrekte wijsvinger van het licht. Ternauwernood verdroegen zij deze zachte liefdesverklaring. Ze wilden alleen donker, waarin welwillendheid, mededogen voor hun brand- en mottengaatjes, hun slijtage, hun verschoten kale plek. Zij stonden met de ruggen naar elkaar, want
wanneer, na hoeveel jaren, houdt het blozen eindelijk op?
Haastig begon ik met het bevrijden van een kleine plant, door alle omstandigheden taai overeind gebleven. Beloonde zijn niet-willen-sterven met ruimte en mest, verwijderde hier en daar een witte ziekte, ging met hem in het zonlicht staan en
voelde de dunne scheidingslijn tussen mijn handelen en de het-zich-voltrekken-processen in mijn lichaam, in- en uitvoer van zuurstof en stikstof, de chemie van het voelen, het kunnen denken.
Midden in de streep zonlicht met de tuimelende stofjes, zag ik in de spiegel, los van mededogen en welwillendheid, mijn eigen omhulsel al tamelijk aangetast zacht staan te glanzen met oplichtende kleur, als werd ik nu op mijn beurt opgemerkt door de zon omdat ik al die tijd gebleven was en blozen kon bij de eerste de beste blijk van willekeurige warmte.
Wat was toch deze chemie van voelen? Dat koken vloeien glijden, dat stomen branden bonzen... Het stopte nooit. Mijn hart hield niet op. Doch misschien heeft het na zoveel jaren niets meer met hartszaken van doen. Wellicht is het de blikkerende pitbull in mij.
Ich weiß, Sie sind entschlossen, Paul Claudel für das Theater neu zu entdecken. Der Augenblick ist günstig. Denn mittlerweile haben sich die Vorurteile über ihn, die seit den Pariser Unruhen 1968 in der Luft lagen, verflüchtigt. Heute scheint man zu wissen, wie dialektisch austauschbar Ideologien sind. Die meisten haben ihre alten Brillen, durch die sie Dramatiker wie Brecht und Claudel zu sehen gewohnt waren, abgelegt. Allein schon bei einem neuen, offenen Lesen ihrer Stücke zerfallen vorgeprägte Ansichten und Urteile. Übrigens hat sich der «marxistische» Brecht einmal ironisch als den «letzten römischkatholischen Kopf» benannt. Indessen entlarvt der «erzkatholische» Claudel in seinem Stück «Das harte Brot» den Kapitalismus radikaler als Brecht eine kirchliche Ideologie in seinem «Leben des Galilei». In Frankreich hat Bernard Sobel, bekennender Marxist, 2001 «LOtage» («Die Geisel») inszeniert und im Programmbuch einiges aus dem «Kommunistischen Manifest» zitiert. Olivier Py, praktizierender Katholik, brachte 2003 in Straßburg den «Seidenen Schuh» ungekürzt auf die Bühne. Eine Wiederentdeckung des großen Dramatikers ist im Gange. Zur selben Zeit wie Olivier Py hat Stefan Bachmann in Basel mit meiner Neuübersetzung (Paul Claudel, Der seidene Schuh. Johannes Verlag Einsiedeln, Freiburg i.Br. 2003) das Gleiche gewagt und Claudel für das deutsche Theater in ein neues Licht gerückt. Nun unternehmen Sie mit ihm ein ähnliches Wagnis, Sie spielen alle drei Stücke der «Trilogie» an einem Abend. Der Dichter selbst hatte 1920 dem Pariser Theatermann Jacques Copeau vorgeschlagen, die ganze «Trilogie der Coûfontaine» aufzuführen. Es kam damals nicht dazu.
Ik voelde [...] dat ik vrij was. Dat ik me los had gelopen van alles wat me achtervolgde: zo eindigt de roman Horrible tango (1967). Het slot is karakteristiek voor het gehele werk van Jan Wolkers.
In zijn voorafgaande, destijds omstreden boeken ging het telkens om een hoofdfiguur die zich vrij en los wil maken - meestal een jongere zoon die het aan de stok krijgt met zijn vader, omdat deze burgerlijke onvrijheid en calvinistische vastlegging aan hem wil opdringen. Bij de onvermijdelijke botsingen dient de oudere broer, wat sluwer en brutaler, vaak als lichtend voorbeeld, maar juist hij sterft vroeg.
Raakt de zoon in conflict met de autoriteit van de vader, dan komt tevens het goddelijke gezag in het geding: hij wordt immers uit naam van de Almachtige in een model geperst. De dood van zijn broer wakkert de opstand aan: het is niet te geloven. Het mag niet! Het is een schande. In Kort Amerikaans (1962) staat het credo: Mijn ongeloof in God is mijn enige houvast aan hem.
De figuren van zoon, vader en broer, op het eigen verleden geënt, en omringd door minder belangrijke gezinsleden, bepaalden in de beginjaren Wolkers' universum. Om hen heen zijn de thema's te groeperen die ook later steeds weer opduiken: seksualiteit, isolement en schuld, vernietiging, dood en ontbinding, natuur, dier, mens en Godheid. Aldoor gaat het om facetten van opstand en onmacht, van verzet tegen onderwerping en tegen geborneerdheid, en van een vitale machteloosheid jegens het absurde dat overblijft als God van de rol is geschrapt. Dat leidt tot een merkwaardige pendelbeweging tussen regelrechte mensenhaat en een mededogen dat zich tot mens en dier uitstrekt. In later werk reiken deze thema's veel verder dan het kleine universum van jeugd en gezin; de rebellie wordt bij voorbeeld in De walgvogel (1974) op politieke verhoudingen geprojecteerd, zonder zelf politiek te worden.
Jacques Kruithof (29 augustus 1947 7 maart 2008)
A Sour El Ghozlane, mon village natal, au parfum dambre et daubépine, mes désirs enfantins se sont brisés, surpris, écartés de la vie trop obscure même avec des gazelles Et tous ces horizons quon appelle nos rêves Là-bas à Sour quand laurore derrière les ronces A Sour El Ghouzlane, javais juré de revenir un jour Vingt-sept années menserrent font cahoter ma peine Sour El Ghozlane construit lHommme absolu plus explosif que poète Et fais en sorte quà mon réveil le temps, avocat des miracles, menseigne lordre des paix et racornise ma peine
Prête-moi ton grand bruit, ta grande allure si douce, Ton glissement nocturne, à travers l'Europe illuminée, O train de luxe! et l'angoissante musique Qui bruit le long de tes couloirs de cuir doré, Tandis que derrière les portes laquées, aux loquets de cuivre lourd, Dorment les millionaires. Je parcours en chantonnant tes couloirs Et je suis ta course vers Vienne et Budapesth, Mêlant ma voix à tes cent mille voix, O Harmonika-Zug!
J'ai senti pour la première fois toute la douceur de vivre, Dans une cabine du Nord-Express, entre Wirballen et Pskow. On glissait à travers des prairies où des bergers, Au pied de groupes de grands arbres pareils à des collines, Etaient vêtus de peaux de moutons crues et sales... (Huit heures du matin en automne, et la belle cantatrice Aux yeux violets chantait dans la cabine à côté.) Et vous, grandes places à travers lesquelles j'ai vu passer la Sibérie et les monts du Samnium, La Castille âpre et sans fleur, et la mer de Marmara sous une pluie tiède!
Prêtez-moi, ô Orient-Express, Sud-Brenner-Bahn, prêtez-moi Vos miraculeux bruits sourds et Vos vibrantes voix de chanterelle; Prêtez-moi la respiration légère et facile Des locomotives hautes et minces, aux mouvements Si aisés, les locomotives des rapides, Précédant sans effort quatre wagons jaunes à lettres d'or Dans les solitudes montagnardes de la Serbie, Et, plus loin, à travers la Bulgarie pleine de roses...
Ah! il faut que ces bruits et que ce mouvement Entrent dans mes poèmes et disent Pour moi ma vie indicible, ma vie D'enfant qui ne veut rien savoir, sinon Espérer éternellement des choses vagues.
Valery Larbaud (29 augustus 1881 2 februari 1957)
Der Herr. Die himmlischen Heerscharen. Nachher Mephistopheles. Die drei Erzengel treten vor.
Raphael:
Die Sonne tönt, nach alter Weise, In Brudersphären Wettgesang, Und ihre vorgeschriebne Reise Vollendet sie mit Donnergang. Ihr Anblick gibt den Engeln Stärke, Wenn keiner sie ergründen mag; die unbegreiflich hohen Werke Sind herrlich wie am ersten Tag.
Gabriel:
Und schnell und unbegreiflich schnelle Dreht sich umher der Erde Pracht; Es wechselt Paradieseshelle Mit tiefer, schauervoller Nacht. Es schäumt das Meer in breiten Flüssen Am tiefen Grund der Felsen auf, Und Fels und Meer wird fortgerissen Im ewig schnellem Sphärenlauf.
Michael:
Und Stürme brausen um die Wette Vom Meer aufs Land, vom Land aufs Meer, und bilden wütend eine Kette Der tiefsten Wirkung rings umher. Da flammt ein blitzendes Verheeren Dem Pfade vor des Donnerschlags. Doch deine Boten, Herr, verehren Das sanfte Wandeln deines Tags.
Zu drei:
Der Anblick gibt den Engeln Stärke, Da keiner dich ergründen mag, Und alle deine hohen Werke Sind herrlich wie am ersten Tag.
Mephistopheles:
Da du, o Herr, dich einmal wieder nahst Und fragst, wie alles sich bei uns befinde, Und du mich sonst gewöhnlich gerne sahst, So siehst du mich auch unter dem Gesinde. Verzeih, ich kann nicht hohe Worte machen, Und wenn mich auch der ganze Kreis verhöhnt; Mein Pathos brächte dich gewiß zum Lachen, Hättst du dir nicht das Lachen abgewöhnt. Von Sonn' und Welten weiß ich nichts zu sagen, Ich sehe nur, wie sich die Menschen plagen. Der kleine Gott der Welt bleibt stets von gleichem Schlag, Und ist so wunderlich als wie am ersten Tag. Ein wenig besser würd er leben, Hättst du ihm nicht den Schein des Himmelslichts gegeben; Er nennt's Vernunft und braucht's allein, Nur tierischer als jedes Tier zu sein. Er scheint mir, mit Verlaub von euer Gnaden, Wie eine der langbeinigen Zikaden, Die immer fliegt und fliegend springt Und gleich im Gras ihr altes Liedchen singt; Und läg er nur noch immer in dem Grase! In jeden Quark begräbt er seine Nase.
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 22 maart 1832)
Portret (olieverf) door Joseph Karl Stieler, 1828.
Volgens Stieler luidde Goethes commentaar: Sie zeigen mir, wie ich sein könnte. Mit diesem Manne auf dem Bilde ließe sich wohl gerne ein Wörtchen sprechen. Er sieht so schön aus, dass er wohl noch eine Frau bekommen könnte. Geciteerd naar: Emil Schaeffer, Jörn Göres: Goethe seine äußere Erscheinung, p. 179.
Alles komt weer op gang. Het theaterseizoen is begonnen, de doden zijn begraven of gecremeerd en het najaar nadert. Zomerkleren kunnen in de onbewaakte garderobe. Zwangeren werden ontlast en de burgerbevolking nam toe. Neem afscheid in uw eigen stijl. Een correcte uitvaartverzorging. Het wemelt in de maasstad van de volgzame moslims met totaal herenigd gezinsleven, televée op scherp, hechte familiebanden, de koraan op 't nachtkastje, moskee binnen knielbereik en mekka ver in het oosten. De schoorsteenveger is ondertussen ook alweer geweest in opdracht der Combinatie. Geen Pyke Koch- of Hikmettype; een volksgriezel, vermoedelijk tijd besparend om in koffiehuizen over de voetbal te kunnen lullen bij een glas bier of kopstoot, zó gehaast was hij met een stofzuiger achter de gashaard bezig. Waar de suikerpatiënt naastaan zich met hebben en houden naar een andere stadswijk heeft laten verplaatsen, minstens een halfjaar terug alweer, ben ik benieuwd wie precies de woning zullen gaan belasten. In elk geval was een tweetal, van wie er één nogal luidweg hakkelde, vorige week bezig de achtergelaten tuinwildernis te ontginnen. Bofte ik nog dat ze er geen lokale radiozender bij nodig hadden. Enkel maar volkse spekstemmen, meer niet. Dit heeft mij wel geïnspireerd om Hikmet aanstaande vrijdag tuinbijverdienste ad een joetje per uur te gunnen. Omdat de verstandhouding met de Combinatie op een laag pitje is komen te staan, weet ik niet zulk recht te hebben als de nog onbekende nieuwe bewoners op tuinverzorging via de woningbouwvereniging. Pedagogisch is het trouwens beter dat Hikmet buiten de anale poespas om zo af en toe een personeelslid van mij is; dat hij shaggies voor me draait heeft immers evenzeer een gunstig effect op onze van alle gangbare normen afwijkende relatie. Ik moet mij er maar mee verzoenen dat de vaste minnaar zijn armoe op mijn armlastigheid poogt te verhalen.
Niet dat mijn tuin onoverzichtelijk verwilderd is, allerminst. Ik kan nog over de tegels tot bekant uiterste schutting lopen en er groeien zelfs nog diverse bloemen, doch het liefst is mij laag gras zonder bloemontsiering, want bloemen merk ik voldoende in de graaiklauwen der buurtbewoonsters voor de marktkraam of als zij zich naar huis spoeden om de gekochte bossen ruikers over vazen te verdelen.
Om indruk te maken op de acteur aan mijn tafel zeg ik De mooiste film die ik ooit zag heet Paradise Lost De camera bewoog zich niet en alles was zwartwit vreemd als een paradijs nee vreemder
De jongen zegt dat ik Stranger than paradise bedoel Ik concentreer me op het woord 'gereserveerd' tot de letters zwemmen en de wereld een vlek is
De wereld, mijn wereld verhardt zich Ter illustratie: een hoofd van klei wordt in een oven geschoven en zo heet gestookt tot het hoofd hard is en de grootte heeft van een gebalde vuist Maar een beeld is breekbaar en dat geloof ik van de wereld niet
Passie is een manier om me aan het bestaan te onttrekken maar ik kan het niet uitspreken Het is meer iets voor een acteur
De acteur staat op Er is een wereld die op hem wacht Ik blijf nog even
She was thinner, with a mannered gauntness as she paused just inside the double glass doors to survey the room, silvery cape billowing dramatically behind her.What's this,
I thought, lifting a hand until she nodded and started across the parquet; that's when I saw she was dressed all in gray, from a kittenish cashmere skirt and cowl
down to the graphite signature of her shoes. "Sorry I'm late," she panted, though she wasn't, sliding into the chair, her cape
tossed off in a shudder of brushed steel. We kissed.Then I leaned back to peruse my blighted child, this wary aristocratic mole.
"How's business?" I asked, and hazarded a motherly smile to keep from crying out: Are you content to conduct your life as a cliché and, what's worse,
an anachronism, the brooding artist's demimonde? Near the rue Princesse they had opened a gallery cum souvenir shop which featured fuzzy off-color Monets next to his acrylics, no doubt,
plus beared African drums and the occasional miniature gargoyle from Notre Dame the Great Artist had carved at breakfast with a pocket knife.
"Tourists love us.The Parisians, of course"-- she blushed--"are amused, though not without a certain admiration . . ." The Chateaubriand
arrived on a bone-white plate, smug and absolute in its fragrant crust, a black plug steaming like the heart plucked from the chest of a worthy enemy; one touch with her fork sent pink juices streaming.
"Admiration for what?"Wine, a bloody Pinot Noir, brought color to her cheeks."Why, the aplomb with which we've managed to support our Art"--meaning he'd convinced
her to pose nude for his appalling canvases, faintly futuristic landscapes strewn with carwrecks and bodies being chewed
by rabid cocker spaniels."I'd like to come by the studio," I ventured, "and see the new stuff." "Yes, if you wish . . ."A delicate rebuff
before the warning: "He dresses all in black now.Me, he drapes in blues and carmine-- and even though I think it's kinda cute, in company I tend toward more muted shades."
She paused and had the grace to drop her eyes.She did look ravishing, spookily insubstantial, a lipstick ghost on tissue, or as if one stood on a fifth-floor terrace
peering through a fringe of rain at Paris' dreaming chimney pots, each sooty issue wobbling skyward in an ecstatic oracular spiral.
"And he never thinks of food.I wish I didn't have to plead with him to eat. . . ."Fruit and cheese appeared, arrayed on leaf-green dishes.
I stuck with café crème."This Camembert's so ripe," she joked, "it's practically grown hair," mucking a golden glob complete with parsley sprig onto a heel of bread.Nothing seemed to fill
her up: She swallowed, sliced into a pear, speared each tear-shaped lavaliere and popped the dripping mess into her pretty mouth. Nowhere the bright tufted fields, weighted
vines and sun poured down out of the south. "But are you happy?"Fearing, I whispered it quickly."What?You know, Mother"--
she bit into the starry rose of a fig-- "one really should try the fruit here." I've lost her, I thought, and called for the bill.
Let me take this other glove off As the vox humana swells, And the beauteous fields of Eden Bask beneath the Abbey bells. Here, where England's statesmen lie, Listen to a lady's cry.
Gracious Lord, oh bomb the Germans, Spare their women for Thy Sake, And if that is not too easy We will pardon Thy Mistake. But, gracious Lord, whate'er shall be, Don't let anyone bomb me.
Keep our Empire undismembered Guide our Forces by Thy Hand, Gallant blacks from far Jamaica, Honduras and Togoland; Protect them Lord in all their fights, And, even more, protect the whites.
Think of what our Nation stands for, Books from Boots' and country lanes, Free speech, free passes, class distinction, Democracy and proper drains. Lord, put beneath Thy special care One-eighty-nine Cadogan Square.
Although dear Lord I am a sinner, I have done no major crime; Now I'll come to Evening Service Whensoever I have the time. So, Lord, reserve for me a crown, And do not let my shares go down.
I will labour for Thy Kingdom, Help our lads to win the war, Send white feathers to the cowards Join the Women's Army Corps, Then wash the steps around Thy Throne In the Eternal Safety Zone.
Now I feel a little better, What a treat to hear Thy Word, Where the bones of leading statesmen Have so often been interr'd. And now, dear Lord, I cannot wait Because I have a luncheon date.
Das Vergessen ereilt Autoren auf die unterschiedlichste Art. Fehlende Resonanz beim Publikum oder Eigenbrötlerei der Schreibenden mögen in den meisten Fällen genügen. Das Vergessen bedient sich jedoch einer genialeren Strategie, wenn es dafür sorgt, daß sich Autoren mit ihren Werken und Ideen so weit ausdehnen, daß diese einen gasförmigen Zustand erreichen und von der Wirklichkeit nicht mehr zu unterscheiden sind. Literaturgeschichte erweist sich dann als eine Folge von Aggregatzuständen, die nur mühsam zu rekonstruieren sind. Denn wie verflüssigt und verfestigt man literarisches Gas und macht es so wieder beschreibbar? Wie rekonstruiert man eine Landkarte, die mit der Landschaft identisch, mithin unsichtbar geworden ist? Vor dieses Problem stellt uns heute Herbert George Wells, der zur Blüte des Viktorianismus, 1866, geboren wurde und ein Jahr nach Abwurf der ersten Atombomben starb. Lange Zeit war er der Repräsentant englischer Literatur. Schon Zeitgenossen bewunderten seine merkwürdige Ausdehnungskraft. Sein weltanschaulicher Gegner und Freund G. K. Chesterton nahm sich in seinem Buch Heretics (Ketzer, 1905), in dem er den Zeitgeist der anbrechenden Moderne genüßlich entgrätete, des Phänomens an. In einem Kapitel über "Mr. H. G. Wells und die Riesen" weist er darauf hin, daß Wells der einzige Zeitgenosse sei, der nicht aufhöre zu wachsen; nachts, wenn man wach im Bett liege, könne man ihn wachsen hören.
Desk, your Landfall people segmented within the drawers, your sides battered, knocked at by writers wanting to get out and into Print, your body sawn in half and rejoined, your toes cut off, You squat in the middle of the room You don't dare to attack now with your sharp corners the passing literary aspirants breathing their cherished syllables. You malicious, magnificent-mileaged one-owner desk, you were kind in your time, used kindly, too, were never at the mercy of a mad shifter of furniture trained for the secondhand kill, bred among giraffe pianos and minute waltzes, quite mad, mad among the mahogany and walnut.
I think I will keep you, malicious desk. You refuse to stay tidy, you get stuck and you wobble on your cut legs The edges of the wound around your middle will never meet again; you are unbalanced, overweight.
I remember the day I took you in, a Dunedin day of generous cloud no niggardly blowaway tufts in those journeying skies pursuing their massive somewhere along a onetrack wind from the mountains to the sea towards the north, the Peninsula and beyond. There was some suggestion that day, I remember, that I remove my front door to admit you. It was not necessary. How agile you were, how accommodating, how fitting!
You were something to live up to. Perhaps, after all, something I could never face too good, too clever, too correct.
Mind my reputation, you said, when I dropped the wrong word or touched you with a misplaced syllable. It was later, I remember, that your corners began to attack me as I walked by you. Once, during my absence, the occupants of the house dismembered you and hid you in the cellar until I returned. I would never have known except for the white-faced literary person who beckoned me in the street one day You can't guess what they did! Her horror was clear. What did they do? I don't know how to tell you. Tell me. They took it to pieces. It was too big. The room couldn't take both the desk and the double bed. I was calm. I knew. You mean, I said, The Landfall Desk? I thought she was going to faint. The Landfall Desk! How dreadful, I said, without meaning it. I was curious, though, about its battle with the double bed, its assertion There isn't room for both of us.
Eight-legged, a kind of spider secreting, outpouring your daily web, a mad, crooked, crippled piece of furniture, bathing in golden literary history, in spite of all, you go with me, Landfall Desk, kept, endured, burrowed in by the blossoming alphabet in spite of all, in my shifting life, you go with me . . .
I think I expected something that would combine the feeling of a clinic with the spookiness of a madhouse in a bad film. But this was -well, it was Swiss. Very Swiss, for though there was nothing of the cuckoo clock, or the bank, or milk chocolate about it, it had a sort of domesticity shorn of coziness, a matter-of-factness within which one could not be quite sure of its facts, that put me at a disadvantage.
( )
We generally begin with what we call anamnesis.... We look at your history, and meet some people there whom you may know or perhaps you don't, but who are portions of yourself. We take a look at what you remember, and at some things you thought you had forgotten. As that goes on we find we are going much deeper. And when that is satisfactorily explored, we decide whether to go deeper still, to that part of you which is beyond the unique, to the common heritage of mankind.
William Robertson Davies (28 augustus 1913 2 december 1995)
Nam niet de Grote Houdini in de ene hand zijn hoge hoed, en in de andere een olifant die hij met een eenvoudig gebaar voorgoed in zijn hoofddeksel kon doen verdwijnen?
Wat een onrecht.
Mijn hoofd is bloot, en jij, niet eens zo groot en zonder slurf (nou ja), toonbeeld van schoonheid, na zoveel jaar durf jij nog steeds genadeloos aan mij verschijnen.
Jazz
Toe, vil mijn schaam dat wit konijn, span dat vel en roer de trom. Maak wat koel was kokend en kanonsloop wat was krom.
Vel mijn boom de achterdocht en zaag de takken trommelstok van liefde. Drum je namen in mijn bas en maak mij jouw gekliefde.
Hou me hou me hou me vast, en kerf uit mij jouw boot. Sla je peddels ritme op mij plat, en bedwing met mij de dood.
Het klappen van de zweep
Zij was het type dat alleen door een gesprek zover te krijgen was; een ernstige babbel, iets diepgaands, over de vergankelijkheid van het levende, de noodzaak van relativeren, Wittgenstein, de anarchie, structurele crises, neurosevorming, de dreiging van het neo-fascisme of kernenergie. Als het maar eindigde in bed.
I think it is fair to say that my parents were not loved as children, that they did not love each other and that they did not love me. There was possession, fear, sentimentality, desire, but not love. This has left me with certain absences and certain intensities.
Absent is any real sense of family, of bonding, of belonging. Intensified is a longing for love as it really is -- as freedom, abundance, generosity, passion. What Dante calls the love that moves the sun and the other stars.
This love exists. Perhaps it is the only thing that exists. It is the buried treasure. The treasure is really there.
Fragments, hints, clues, letters, persuade me on. I've come near it sometimes, but like Lancelot outside the Chapel of the Grail, I haven't been able to go in. I may never be able to go in.
In your face, in your body, as you walk and lie down and eat and read, you have become the lineaments of love. When I touch you I touch something deeper than you. This touches something in me otherwise too sunk to recover.
I suffer. I intentionally put myself in the way of suffering as a test, as a measure, to see what will be drawn up -- to stop myself from closing up. I don't want to close the wound.
Love wounds. There is no love that does not pierce the hands and feet. Love's exquisite happiness is also love's exquisite pain. I do not seek pain but there is pain. I do not seek suffering but there is suffering. It is better not to flinch, not to try and avoid those things in love's direction. It is not easy, this love, but only the impossible is worth the effort.
In the Grail legends Lancelot, the best knight in the world, never does see the Grail because he cannot give up his love for Guinevere. As a moral essay this suggests that human passion is no substitute for divine love and that it prevents us from experiencing love fully. This has been the basis of Christian thought since St Paul.
Je déteste ces publicités qui se mettent en quatre pour nous donner envie d'acheter un produit à la con dont on n'a même pas besoin, qui te tutoient pour te vendre du Fanta citron, qui te tutoient si t'es un jeune, parce que les jeunes sont cools et arriérés et qu'il faut les tutoyer sinon ils ne comprennent pas ce qu'on leur dit, et la voix off de minette en chaleur des pubs pour le déodorant, le rouge à lèvres et les crèmes dépilatoires, parce que toutes les filles entre quinze et vingt ans sont de toute façon des minettes en chaleur, hystériques et obsédées par la tenue de leur déodorant et nageront dans la joie en apprenant qu'on fabrique maintenant des crèmes dépilatoires en spray qui font effet en trois minutes sans irritation, c'est-à-dire juste le temps que le jeune qu'elles ont ramené d'une quelconque 'teuf' se tape un Fanta citron et le début d'une queue pendant qu'elles se désherberont les jambes et la chatte au spray enfermées dans la salle de bain, et pourront donc passer immédiatement à l'action dès qu'elles en sortiront, imberbes et donc baisables, et leur filer un orgasme de coups de boutoir mal assenés, mais pas de ces vilaines maladies vénériennes qui décimaient les prostituées autrefois, mais qui ne vous décimeront pas, toi et tes pareilles, les jeunes minettes en chaleur, grâce aux préservatifs machin, les préservatifs machin : tape-toi la terre entière, suce des queues, pratique le triolisme et la sodomie en plein air, sur des parkings par exemple, puisqu'il n'y a que ça qui t'intéresse. Les préservatifs machin : plus rien ne t'empêche d'être une salope.
De zon komt op om 6.30. Stephen Dedalus wordt wakker, ziet het omliggende land en de ontwakende bergen uit zijn raam. Denkt: 'Wat boeiend.' Trekt het dekbed over zijn hoofd en slaapt weer in. Die hele dag in 1904. Wordt de andere dag uitgerust wakker en vraagt: 'Heb ik iets gemist?'
De staart, de nieuwe roman van Patricia de Martelaere, heeft wat met honden. Theo, de hoofdfiguur, denkt aan de alfabetische lijst van honderassen die hij ooit, samen met de rasbeschrijvingen en de standaardnormen, uit het hoofd heeft geleerd. De lezer krijgt exacte informatie over de sint-bernard, de bokser, de dobermann, de poedel, de Duitse herdershond, de Afghaanse windhond, de golden retriever, de chihuahua, de collie, de rottweiler, de buldog, de Chinese shar-pei, de chow-chow, de karabash of Anatolische herdershond, de Ierse wolfshond, de mopshond. Dat gebeurt in de vorm van steekkaarten, die in de taalstroom (zonder hoofdstukken, zonder alinea's) tussen andere tekstsegmenten gemonteerd staan. Maar ook in het verhaal lopen nogal wat honden rond, zoals Boes, Kazan en Hermes. Theo, die vaak als kind of puber wordt opgevoerd, wil zo vreselijk graag een hond op moeilijke momenten in zijn bestaan, bijvoorbeeld als hij geen vriend meer heeft. Soms ook voelt hij zich hopeloos verloren tussen zijn altijd zieke moeder en zijn vader-met-het-vampieregezicht, die buldert dat hij nooit volwassen zal worden, altijd kind zal blijven en van wie hij weet met wie hij zal trouwen na mama's dood. Dan kan een hond helpen. Want sommige honden springen tegen je op als ze je zien en weten dan met hun blijdschap geen blijf; ze blijven maar likken aan je gezicht, terwijl hun staart roffelend tegen de deurpost slaat. En je moet niet vrezen dat ze genegenheid veinzen, want als ze iets niet kunnen, is het wel veinzen. Zoals overigens te lezen staat in Wittgensteins filosofische onderzoeking 250: Waarom kan een hond geen pijn veinzen? Is hij te eerlijk? Zou je een hond pijn kunnen leren veinzen? Je kunt hem misschien leren bij bepaalde gelegenheden te janken alsof hij pijn heeft, zonder dat hij pijn heeft. Maar voor het eigenlijke veinzen zou de juiste omgeving voor dit gedrag nog altijd ontbreken. In dat verband is het verhaal van Odysseus' hond, dat in De staart ter sprake komt, heel typisch. Alleen de hond Argos herkent Odysseus, die na twintig jaar omzwervingen vermomd naar het eiland Ithaca terugkeert. Argos spitst de oren, kwispel-staart en sterft. Slechts hij heeft de echte Odysseus gezien ondanks de vermomming, over de tijd heen. Wat de mensen niet kunnen, kan hij wel.
America saved my life. I should like to admit this conviction, free of fancy, as the lasting reality time made of it.
It has been a long life. America, with whose servicemen I shared a Pacific War perimeter in a world of total combat, flew in penicillin. While I was still in field hospital, Truman dropped the Atom Bomb, sending troops who had lived on their nerves far too long half crazy in the night; and guaranteeing my return home. Subsequently I was to turn to America for periodic residence, and to be given it amongst the most generous people I have known. During one sojourn, American oak broke a bad fall that could have removed me as the Pacific nearly did. At the Mayo Clinic in Minnesota, where for several years I was a visitor, cortisone was discovered; it sustains breathing, and for that purpose I require it.
Hence this series of Poems For America, given the specific title of America My Breath, with Dedication and appended Histories.
If, in the series, I seem to have written as a pillager, putting my New World to work for me, I have done so as a person who found there, for all its faults, a great nation, and a sense of freedom and the remarkable. I hope American friends will accept my examination of their epic history. I have used it as a warning image of what can be lost, like breath
It might be necessary for you to leave quickly, she said, so I will leave it ajar. If anyone should come to that doorshe nodded towards the door on the other side of the room, a heavy, bolted doorwaste no time. Run. For once you know the secret, your life will be in real danger! What secret? he asked. Oh, Eleanor, what is all this? Why did you send for me so secretly? And its been so long . . . He took her hand and brushed it with his lips as he realized that, after so long a separation, they had hardly greeted one another, that her first words to him had been a warning of danger. What has happened? he asked again. So many things, she said heavily. Terrible things, Richard. Perhaps it was wrong of me to send for you . . . but I couldnt bear for you to hear it all from the lips of a casual gossip. And Ive been virtually a prisoner ever since . . . ever since . . . Her voice broke and Richard reached out a comforting arm which she ignored. Sit down, dear heart, and Ill try to tell you everything. You would do well to drink some wine . . . pour for me, too. Richard, the first thing is . . . my father is dead. He died six weeks or more ago, in Compostella. Richard set back the flagon he had lifted. My sweet! he said and, taking both her hands, began to blurt out some muddled words of sympathy. Words never came easily to him, and now shock and bewilderment made him less than usually vocal. Eleanor listened for a moment and then drew away. Yes, you were fond of him, too; and he of you, Richard. And Ive hardly had time to realize or grieve for him properly . . . She steadied herself. I didnt send for you to tell you that only, there is so much more to say, and perhaps not much time. She looked at the barred door, and as Richard began to speak she went on hurriedly, Let me tell you first about how the news came and then youll understand why I am frightened for you.
The mission, to which they had given their lives, could hardly be said to exist, now that Von Hanneken and his troops had descended upon the place and had swept off the entire village, converts and heathen alike, to be soldiers or bearers in the Army of German Central Africa, which he was assembling. Livestock and poultry, pots and pans and foodstuffs, all had been taken, even the portable chapel, leaving only the mission bungalow standing on the edge of the deserted clearing. So the weakness vanished from SamuelÌs voice as he went on to pray that the awful calamity of war which had descended upon the world would soon pass away, that the slaughter and destruction would cease, and that when they had regained their sanity men would turn from war to universal peace. And with the utterance of the last of his petition SamuelÌs voice grew stronger yet, as he prayed that the Almighty would bless the arms of England, and carry her safely through this the severest of all her trials, and would crown her efforts with victory over the godless militarists who had brought about this disaster. There was a ring of fighting spirit in SamuelÌs voice as he said this, and an Old Testament flavour in his speech, as another Samuel had once prayed for victory over the Amalekites. ÏAmen! Amen! Amen!Ó sobbed Rose with her head bowed over her clasped hands. They knelt in silence for a few seconds when the prayer was finished, and then they rose to their feet. There was still just light enough for Rose to see SamuelÌs whiteclad figure and his white face as he stood there swaying. She made no move to light the lamp. Now that German Central Africa was in arms against England no one could tell when next they would be able to obtain oil, or matches. They were cut off from all communication with the world save through hostile territory. ÏI think, sister,Ó said Samuel, faintly Ïthat I shall retire now.Ó Rose did not help him to undress Ûthey were brother and sister and strictly brought up, and it would have been impossible to her unless he had been quite incapable of helping himself Û but she crept in, in the dark after he was in bed, to see that his mosquito curtains were properly closed round him. ÏGood night, sister,Ó said Samuel. Even in that sweltering heat his teeth were chattering. She herself went back to her own room and lay on her string bed in a torment of heat, although she wore only her thin nightdress.
Cecil Scott Forester (27 augustus 1899 2 april 1966)
This morning, as I was walking down the Bülowstrasse, the Nazis were raiding the house of a small liberal pacifist publisher. They had brought a lorry and were piling it with the publisher's books. The driver of the lorry mockingly read out the titles of the books to the crowd:
"Nie Wieder Krieg!" he shouted, holding up one of them by the corner of the cover, disgustedly, as though it were a nasty kind of reptile. Everybody roared with laughter.
"'No More War!'" echoed a fat, well-dressed woman, with a scornful, savage laugh. "What an idea!"
(,,,)
At present, one of my regular pupils is Herr N., a police chief under the Weimar régime. He comes to me every day. He wants to brush up his English, for he is leaving very soon to take up a job in the United States. The curious thing about these lessons is that they are all given while we are driving about the streets in Herr N.'s enormous closed car. Herr N. himself never comes into our house: he sends up his chauffeur to fetch me, and the car moves off at once. Sometimes we stop for a few minutes at the edge of the Tiergarten, and stroll up and down the pathsthe chauff eur always following us at a respectful distance.
Herr N. talks to me chiefly about his family. He is worried about his son, who is very delicate, and whom he is obliged to leave behind, to undergo an operation. His wife is delicate, too. He hopes the journey won't tire her. He describes her symptoms, and the kind of medicine she is taking. He tells me stories about his son as a little boy. In a tactful, impersonal way we have become quite intimate. Herr N. is always charmingly polite, and listens gravely and carefully to my explanations of grammatical points. Behind everything he says I am aware of an immense sadness.
We never discuss politics; but I know that Herr N. must be an enemy of the Nazis, and, perhaps, even in hourly danger of arrest. One morning, when we were driving along the Unter den Linden, we passed a group of self-important S.A. men, chatting to each other and blocking the whole pavement. Passers-by were obliged to walk in the gutter. Herr N. smiled faintly and sadly: "One sees some queer sights in the streets nowadays." That was his only comment.
Sometimes he will bend forward to the window and regard a building or a square with a mournful fixity, as if to impress its image upon his memory and to bid it good-bye.
Christopher Isherwood (26 augustus 1904 4 januari 1986)
Baissez la tête. Respirez. Toussez. Vous n'êtes jamais tombée d'une échelle, étant petite?
LA DAME
Je ne me souviens pas.
KNOCK,il lui palpe et lui percute le dos, lui presse brusquement les reins.
Vous n'avez jamais mal ici le soir en vous couchant? Une espèce de courbature?
LA DAME
Oui, des fois.
KNOCK,il continue de I'ausculter.
Essayez de vous rappeler. Ça devait être une grande échelle.
LA DAME
Ça se peut bien.
KNOCK, très affirmatif.
C'était une échelle d'environ trois mètres cinquante, posée contre un mur. Vous êtes tombée à la renverse. C'est la fesse gauche, heureusement, qui a porté.
LA DAME
Ah oui!
KNOCK
Vous aviez déjà consulté le docteur Parpalaid?
LA DAME
Non, jamais.
KNOCK
Pourquoi ?
LA DAME
Il ne donnait pas de consultations gratuites. »
Jules Romains (26 augustus 1885 14 augustus 1972)
In einem Geschäft für Haushaltungsgegenstände fragte sie, ob es in der Nähe nicht eine Wohnungsvermittlung gebe. Man bedauerte. Sie fragte in der Apotheke, bekam eine ungenaue Auskunft. Vielleicht im nächsten Haus. Dort läutete sie. Schilder einer Abendzeitung, einer Reisegesellschaft, einer Kohlenfirma. Sie läutete umsonst. Es war später Nachmittag, Samstag, zweiundzwanzigster Dezember. Sie sah in eine Bar hinein. Sie sah den Menschen nach, die vorbeigingen. Sie trieb mit. Sie betrachtete Kinoreklamen. Sie ging Stunden umher. Sie würde erst spat zurückkehren. Ihre Mutter würde zu Bett gegangen sein. Sie würde ihr nicht mehr gute Nacht zu sagen brauchen. Sie würde sich, gleich nach Weihnachten, eine Wohnung nehmen. Sie war zwanzig Jahre alt und verdiente. Kein einziges Mai würde sie sich mehr beherrschen können, wenn ihre Mutter zu ihr ins Bad kommen würde, wenn sie sich schminkte. Kein einziges Mal. Ihre Mutter lebte seit dem Tod ihres Mannes allein. Oft empfand sie Langeweile. Sie wollte mit ihrer Tochter sprechen. Weil sich die Gelegenheit selten ergab (Elsa schützte Arbeit vor), suchte sie sie auf dem Flur zu erreichen oder wenn sie im Bad zu tun hatte. Sie liebte Elsa. Sie verwöhnte sie. Aber sie, Elsa, würde kein einziges Mai mehr ruhig bleiben können, wenn sie wieder zu ihr ins Bad käme. Elsa floh. Über der Straße künstliche, blau, rot, gelb erleuchtete Sterne. Sie spürte Zuneigung zu den vielen Leuten, zwischen denen sie ging. Als sie kurz vor Mitternacht zurückkehrte, war es still in der Wohnung. Sie ging in ihr Zimmer, und es blieb still. Sie dachte daran, daß ihre Mutter alt und oft krank war. Sie kauerte sich in ihren Sessel, und sie hätte unartikuliert schreien mögen, in die Nacht mit ihrer entsetzlichen Gelassenheit.
Walter Helmut Fritz ( 26 augustus 1929 20 november 2010)
"That business about progress in art is ancient nonsense," Etienne said, "but in jazz as in any art there's always a flock of fakers. Music that can be translated into emotion is one thing, but emotion which pretends to pass as music is another. Paternal grief in F sharp, sarcastic laughter in yellow, violet and black. No, my boy, it's hard to say where art begins, but it's never that stuff."
No one seemed disposed to contradict him because Wong had quietly appeared with the coffee and Ronald, shrugging his shoulders, had turned loose Fred Waring and his Pennsylvanians and after a terrible scratching they reached the theme that fascinated Oliveira, an anonymous trumpet followed by the piano, all wrapped up in the smoke of an old phonograph and a bad recording, of a corny prejazz band, all in all like those old records, showboats, Storyville nights, where the old only really universal music of the century had come from, something that brought people closer together and in a better way than Esperanto, UNESCO, or airlines, a music which was primitve enough to have gained such universality and good enough to make its own history, with schisms, abdications, and heresies, its Charleston, its Black Bottom, its Shimmy, its Fox Trot, its Stomp, its Blues, to label its forms, this style and the other one, swing, bebop, cool, a counterpoint of romanticism and classicism, hot and intellectual jazz, human music, music with a history in contrast to stupid animal dance music, the polka, the waltz, the zamba, a music that could be known in Copenhagen as well as in Mendoza or Cape Town, a music that brings adolescents together, with records under their arms, that gives them names and melodies to use as passwords so they can know each other and become intimate and feel less lonely surrounded by bosses, families, and bitter love affairsm a music that accepts all imaginations and tastes, a collection of instrumental 78's with Freddie Keppard or Bunk Johnson, the reactionary cult of Dixieland, an academic specialization in Bix Beiderbecke, or in the adventures of Thelonious Monk, Horace Silver, or Thad Jones, the vulagarities of Erroll Garner or Art Tatum, repentance and rejection, a preference for small groups, mysterious recordings with false names and strange titles and labels made up on the spur of the moment, and that whole freemasonry of Saturday nights in a student's room or in some basement cafe with girls who would rather dance to "Stardust" or "When Your Man Is Going to Put You Down," and have a sweet slow smell of perfume and skin and heat, and let themselves be kissed when the hour is late and somebody has put on the "The Blues With a Feeling" and hardly anybody is really dancing, just standing up together, swaying back and forth, and everything is hazy and dirty and lowdown and every man is stroking shoulders and the girls have their mouths half-opened and turn themselves to delightful fear and the night, taking them with a single hot phrase that drops them like a cut flower into the arms of their partners, and there comes a motionless race, a jump up into the night air, over the city until a miniature piano brings them to again, exhausted, reconciled, and still virgins until next Saturday,
Julio Cortázar (26 augustus 1914 - 12 februari 1984)
Ich sollte ihr nachsprechen. Oder mit ihr sprechen. Oder angefangene Wörter weitersprechen. Die Unterschiede zwischen einzelnen Buchstaben mit meiner Zunge spüren, zum Beispiel den Unterschied zwischen den Buchstaben D und T. T nicht wie D sprechen, D nicht wie T sprechen. Nicht Tuten, sondern Duden. Nicht Busen, sondern Blusen. Sie trug weiße Blusen. Wunderschöne Blusen.
Herr März kam. So nannte er sich: März. Julius März. März wie Januar, Februar, März. Er kannte mich. Er kannte mich mit einer Vehemenz, die mich beeindruckte. Er fragte gar nicht: Ob auch ich ihn kenne? Es gab für ihn keinen Zweifel, dass ich ihn kenne. Schon seit Jahren. So sah er jedenfalls aus. Als würde oder müsse man ihn schon lange kennen. Er sprach lautstark. In mein Bett hinein. Und über mein Bett hinweg: Was ich für Sachen machen würde? Heijeijei. Was mit meinem Gesicht sei? Heijeijei. Ich hörte von einer Lähmung. Einer Lähmung meiner rechten Gesichtshälfte. So erklärte ihm das die Ärztin. Das rechte Auge schließe nicht ganz. Dafür reagierten die Pupillen. Bei einer immer noch starren Mimik. Und mein Mund sei noch ein wenig schief. Doch das werde wieder. Hörte ich sie sagen. Und März antwortete: Hoffentlich. Er verabschiedete sich. Drückte meine Hand. Mit beiden Händen drückte er meine Hand. Und er sagte: Du. Nicht Sie, sondern Du. Dann ging er.
Kein Radio, kein Fernsehapparat. Dass das nicht gut sei, sagte die Ärztin, ein Radio, ein Fernseher an meinem Bett. Jedenfalls nicht jetzt. Dass mich das aufregen und erschrecken könnte. Dafür Blumen, in allen Farben und Variationen. Verbunden mit Grüßen und den besten Wünschen von zahllosen Menschen.
Joachim Zelter (Freiburg im Breisgau, 26 augustus 1962)
Als der Schwindel sich nach einer Weile setzte und ich es wagte, die Augen trockenzuwischen und aufzuschlagen, ihm ins Gesicht zu sehen, mich zu entschuldigen da war er mitsamt seinem Fahrrad verschwunden, war ich allein mit dem tauben Gefühl auf der Wange, den spottenden Spatzen auf den Dächern und einem Himmel, an dem sich höchstens Kondensstreifen kreuzten, aber nicht die flüchtigste Spur einer Schwalbe zeigte. Ach, hätte mir doch nur die Haut gebrannt, und die Haut nur vor Wut! Ich hätte dem Stahlkasten einen ordentlichen Tritt versetzen, das umherfliegende Werkzeug fluchend aufräumen und dann mit verstauchten Zehen, aber verrauchtem Zorn an meine Hyperbeln humpeln können ... Was mich jedoch rot werden ließ, weil es tief in mir brannte, und nicht erst seit heute, war Scham! Ein Schuldgefühl, das mich umso leichter auffraß, als es aus keiner größeren Schande erwuchs, als der, jung zu sein: ausgerechnet jetzt jung zu sein, da auch alles um mich herum, ja die ganze Welt neu wurde und entweder auf- oder zusammenbrach ... Wie sollte sich mein Vater je mit dieser Ungerechtigkeit versöhnen? So war ich kopflos vor trüben Gedanken aus dem Schatten der Siedlung ins Brachland dahinter gelaufen. Bei der ausgebrannten Baracke hingen wie immer ein paar von den Anderen herum, und im Vorüberhasten glaubte ich, auch Silvio zu erkennen, aber mir stand der Sinn nicht nach Diskussionen wie Eh, ich denk du Streber mußt unbedingt diese scheiß Kurven büffeln bist du gegen ne Faust gerannt!? Daß hier im Sommer dichtgemacht worden war, konnte ihm noch egal sein, weil er nachmittags ohnehin nach B. fuhr, übers Wochenende dort blieb, oft auch unter der Woche fehlte, während der Ferien ganz verschwand. Anfangs hatte er versucht, mich zum Mitkommen zu überreden, aber ich hatte ein ungutes Gefühl dabei gehabt, keine Bedenken, eher eine Art von Stolz, und desto trotziger Keinen Bock! gesagt, je begeisterter Silvio erzählte. Als er im Herbst wieder auftauchte, war er verändert, abgebrüht, verschlossen ... und fand die Fenster und Türen zugenagelt, hinter denen wir rauchen raufen saufen gelernt hatten. Seit Weihnachten trug nun auch er diese klobigen schwarzen Schnürstiefel, als der Club in der Silvesternacht abgefackelt wurde, dürfte er schon dabeigewesen sein, und jetzt war er kaum noch auszumachen unter den glänzenden Köpfen derer, die da vor sich hin starrten und mit irgendwelchen Knüppeln, angesengten Billardstöcken oder brandneuen Baseballschlägern im verkohlten Schutt stocherten. Mir war noch, als würde hinter mir hergerufen, aber ich kümmerte mich nicht darum und lief weiter, ohne mich nochmals umzusehen.
Wie die sieben Schwaben von einer Zigeunerin sich wahrsagen lassen
Die sieben Schwaben hatten aber auf dem Wege dahin noch viele Abenteuer zu bestehen, woran sicher die Zigeunerin schuld war, die alte Hex. Die saß nämlich außerhalb Kriegshaber an einer Staude am Weg und kochte ein wunderliches Zeug durcheinander. »Knöpfle sind's einmal nicht,« sagte der Knöpfleschwab, als er in den Kessel hineinguckte; und der Blitzschwab meinte gar, er sehe auf der schwarzbraunen Brüh statt Pfeffer und Schmalz Mausdreck und Krötenaugen schwimmen, so daß es ihm fast den Magen im Leibe umkehrte. Der Spiegelschwab aber ging auf die Zigeunerin zu und sagte: »Alte Trampel! du mußt mir wahrsagen.« Die besah ihm die Hand und sagte:
»Wer Weiberjoch auf sich muß tragen. Hat wohl von großer Not zu sagen.«
»Die Blitzhex redet wahr,« sagte der Spiegelschwab und schob den Gelbfüßler hin. Dem lugte sie auch in die Hand und sagte:
»Einem, der ist übermannt, Dem ist das Fliehen keine Schand.«
»Die stichelt auf meine Stiefele,« dachte er, »und sie weiß, daß ich laufen kann.« Da die beiden Gesellen mit der Wahrsagerin zufrieden zu sein schienen, so folgten auch die andern. Und zum
Seehaasen sagte sie:
»Ein Ding man leget manchem vor, Wenn man es tät, der wär ein Tor.«
Zum Knöpfleschwaben sagte sie:
»Was man erspart an seinem Mund, Das frißt die Katze oder Hund.«
Zum Nestelschwaben sagte sie:
»Den Esel kennt man an den Ohren, An der Red', Weise und Toren.«
Zum Allgäuer sagte sie:
»Der Wagen wird nicht wohl geführt. Wenn Ochsen ungleich angeschirrt.«
»Bygost!« sagte der Allgäuer, »das hab' ich selber schon oft erfahren, wenn ich hab' Mist ausgeführt.
On the sharp turns I probably do not think of the rocking of the truck as it brought back a box from Markirch containing our first corpse. At the time I didnt even know I was sitting on such sad cargo. But the frigid air would have paralyzed any thought before it could form. No, I most certainly do not think of any of the images that persist in me, tangled and crowded like a withered and moldy bunch of grapes. Through my windshield I watch the strip of smooth asphalt before me and would rather it be some old, buckling, pothole-ridden road leading into the more authentic world of the past. But I cant deny being spoiled and selfish like any other modern driver accustomed to the comfort of a smooth ride at high speed. I try to visualize a mountain highway in Slovenia comparable to this serpentine road from Schirmeck to Struthof. I picture the switchbacks leading to Vričbut there the road opens onto a panorama of rocky peaks which is lacking here. The road from Kobarid to Drenica? That could almost be a match. But then again, not really, because there is no Krn here, with its blinding cliffs. Maybe this road through the Vosges is most like the winding road that rises up out of Kobarid to Vrno. There the forest also gives way now and then to scenic views of the valley below, which never seems that far away. And there are no cliffs, just a constant alternation of dense forest and rolling grassy field. I cant remember whether the pines on the slopes of Vrno are the same as here. Probably not.
Romenu had opnieuw even vrij vandaag. Morgen weer de gebruikelijke berichten en ook de schrijvers van de 26e augustus.
De brug
Vreemdstil is het, water kabbelt, niets herinnert aan de ingespannen dag. De Steven slaat drie maal. Zuster maan verwarmt de brug. Uit het oosten komt een zeilboot aangedreven. Langs een jakobs- ladder stijgen zeven stervelingen door tot op de boog, verdwijnen in een hemelplooi.
Overdag last de brug grond aan grond, is ze ding voor druk vervoer, s nachts zweeft ze van haar pijlers los, bindmiddel tussen stroom en firmament, haar baldakijn lucide aanzet tot een hemelvaart.
Bij dag is ze plat bedrijf, bij nacht vervoering voor de enkeling die hoogte zoekend haar ontmoet. Zonder boog zou deze brug niet meer dan massa zijn, haar hoogheid spant zich waar ze opzien baart.
Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)
Gezicht op Nijmegen vanuit Lent, 1900 1910, Evert Moll
Je moet niet slapen op de Waalbrug
Daar zitten we. De bogen van de brug staan als bolle golven boven het water. Die brug is een belofte. We moeten gaan. Dave vindt dat ik op het verhaal vooruitloop. In mijn hoofd ben ik er al.
Ik zeg: Luister, meisjes krijgen mooie benen, jongens grote voeten. Sommige dingen moet je laten gaan, andere moet je achterna.
Wij zitten daar en zijn afwezig; liggen liever dan we lopen. We vergeten dat we uit net genoeg water bestaan om een vloedgolf te vormen, vergeten dat we verder kunnen komen.
Dave zegt: Een brug is een brug.
Het wordt tijd dat hij wakker wordt, we moeten nodig dat water over.
Since landscapes insoluble, Then loath at last light I leave the landfall, soft and gone. Or it leaves me. Ive got a tune in my head I cant let go, Unlike the landscape, heavy and wan, Sunk like a stone in the growing night, Snuffed in the heart like a candle flame that wont come back.
Our world is of little moment, of course, but it is our world. Thus it behooves us to contemplate, from time to time, The weight of glory we should wish reset in our hearts, About the things which are seen, and things which are not seen, That corresponds like to like, The stone to the dark of the earth, the flame to the star.
_____
Those without stories are preordained to repeat them, I saw once in the stars. Unclear who underwrote that, But since then Ive seen it everywhere Ive looked, staggering Noon light and nights meridian wandering wide and the single sky. And here it is in the meadow grass, a brutish script.
We tend to repeat what we dont know Instead of the other way around thus mojo, thus misericordia, Old cross-work and signature, the catechism in the wind. We tend to repeat what hurts us, things, and ghosts of things, The actual green of summer, and summers half-truth. We tend to repeat ourselves.
_____
One longs for order and permanence, An order as in the night sky just north of Mt. Caribou, Permanence like the seasons, coming in, going out, Watchman and wanderer. Theres been no cure, however, and no Ecstasy in transcendent form, so Dont look for me here, incipient, now, in the artifice.
Florence is much on my mind, gold leaf and golden frame, Infinite background of the masters Mayfire of green in the hills, watchtower and Belvedere, The Arno, as Dino said, like a dithering snake, Sad swipe of forgetfulness. Last chance, a various universe.
_____
A few more rising and setting suns. Always the spike of the purple lupin, always the folded hands of the dog rose. Childhood, gentle monk. His eye extinguished, someones red-gold heart-mouth has sealed his lips. No wind in the evergreens, no singer, no lament. Summer surrounds us, and wordless, O blue cathedral.
A few more sorrowful scenes. The waters murmur, shadows are moist in the upper meadow. Silence wide as a wasteland through the black streets of the forest. Over the white eyelids of the dead, white clover is blossoming. Late snow like a fallen city shimmers the mountains riprap and stare. Unmullioned window, stained light.
_____
The lapis lazuli dragonflies of postbelief, rising and falling near The broken slab wood steps, now one by one, now in pairs, Are not the dragonflies of death with their blue-black eyes. These are the tiny ones, the stems, the phosphorescent, Rising and falling like drowned playthings. They come and they disappear. They come back and they disappear.
Horizon-hump of pine bristles on end toward the south, Breath-stealer, cloudless drop cloth Of sky, the great meadow beneath like a mirror face down in the earth, Accepting nothing, giving it back. Well go, as Mandelstam tells us, into a growing numbness of time, Insoluble, as long as landscape, as indistinct.
He took a new crate of water out of the closet, pushed it straight back in again with his foot, and opened the bottle of wine that had been standing on the kitchen table for the last six weeks. He picked up the glasses and the bottle, and before going back to the living room he took the elephant out of his trouser pocket and threw it in the garbage.
"Jordi," she said, "I didn't want wine."
"No," he agreed, "it's still too early for wine."
"I didn't drink at all while I was there," she said.
"That's a pity," he said.
"No, I don't think so."
"I think it is."
He poured wine first for himself, then for her, and they clinked glasses. She didn't look in his eyes, and she drank only a tiny sip before going into the kitchen to fetch a bottle of water. She sat down on the sofa again, as far from him as she had been just before, and began telling him about her travels but he was barely listening. While she was away he had kept trying to imagine where she was at any given time, and what it was like there, but now he couldn't care less about India, he just wanted to know what her decision was. Of course, he knew already, but he wanted to hear it from her own mouth. He wanted her to suffer a little, he wanted her to have to say it and feel unhappy about hurting him. No, she would say, we're not going to get married, Jordi, I know that's not what I want now, so we'll never see each other again, the way we agreed.
Keith would be staying, for the duration of this hot, endless, and erotically decisive summer, in a castle on a mountainside above a village in Campania, in Italy. And now he walked the backstreets of Montale, from car to bar, at dusk, flanked by two twenty-year-old blondes, Lily and Scheherazade . . . Lily: 5' 5", 34-25-34. Scheherazade: 5' 10", 37-23-33. And Keith? Well, he was the same age, and slender (and dark, with a very misleading chin, stubbled, stubborn-looking); and he occupied that much-disputed territory between five foot six and five foot seven. Vital statistics. The phrase originally referred, in studies of society, to births and marriages and deaths; now it meant bust, waist, hips. In the long days and nights of his early adolescence, Keith showed an abnormal interest in vital statistics; and he used to dream them up for his solitary amusement. Although he could never draw (he was all thumbs with a crayon), he could commit figures to paper, women in outline, rendered numerically. And every possible combination, or at least anything remotely humanoid35-45-55, for instance, or 60-60-60seemed well worth thinking about. 46-47-31, 31-47-46: well worth thinking about. But you were always tugged back, somehow, to the archetype of the hourglass, and once youd run up against (for instance) 97-3-97, there was nowhere new to go; for a contented hour you might stare at the figure eight, upright, and then on its side; until you drowsily resumed your tearful and tender combinations of the thirties, the twenties, the thirties. Mere digits, mere integers. Still, when he was a boy, and he saw vital statistics under the photograph of a singer or a starlet, they seemed garrulously indiscreet, telling him everything he needed to know about what was soon to be. He didnt want to hug and kiss these women, not yet. He wanted to rescue them. From an island fortress (say) he would rescue them . . .
The last sentence brought a flicker of expression to the grey eyes. No man in the world is proof against an assassins bullet, said the Englishman. The point is that the chances of escape would not be too high. A fanatic prepared to die in the attempt is always the most certain method. I notice, he added, that despite your idealism you have not yet produced such a man. There are patriotic Frenchmen prepared Casson began hotly, but Rodin silenced him with a gesture. And as regards a professional? prompted Rodin. A professional does not act out of fervour and is therefore more calm. Not being idealistic, he is not likely to have last-minute thoughts about who else might get hurt, and being a professional, he has calculated the risks to the last contingency. So his chances of success on schedule are surer than anyone elses, but he will not even enter into an operation until he has devised a plan enabling him not only to complete the mission, but to escape unharmed. Do you estimate that such a plan could be worked out to permit a professional to kill de Gaulle and escape? In principle, yes, the Englishman replied. But it would be one of the hardest jobs in the world. But you did not call me here for a chat about political assassination. You called me here because you have concluded that, since your organisation is infiltrated by the secret service, you must have an outsider. And you are right. The only questions that remain are who, and for how much. Now, gentlemen, I think you have had long enough to examine the merchandise. Rodin looked sideways at Montclair and raised an eyebrow. Montclair nodded. Casson followed suit. The Englishman gazed out of the window without a shred of interest.
Uit: Endstation Färöer (Vertaald door Christel Hildebrandt)
Sie hatte einen Entschluss gefasst und ging auf die Gestalt zu, die am Ende des Felsens stand. Als sie dorthin gekommen war, blieb sie stehen. Schaute zunächst hinunter auf die still daliegende Bucht, die drei Ortschaften dort unten waren in der Mainacht kaum zu erkennen. Dann blickte sie zum Ritafjall hinauf und südwärts auf den Sigatind und Gøtunestind. Bald würden sie im roten Glanz der Morgensonne schimmern. In dem Augenblick, als sie den Mund öffnete und die ersten Worte sagen wollte, die Worte, die sie reich machen sollten, packten starke Hände ihre Arme von beiden Seiten und in einer gleitenden Bewegung wurde sie über die Kante geschleudert. Der Angriff kam so unerwartet, dass sich ihr Hals zuschnürte und sie keinen Ton von sich gab, als sie durch die Luft wirbelte. Das Letzte, was ihr durch den Kopf fuhr, während sie fiel und Himmel und Erde mit gleichmäßigem Abstand den Platz tauschten, war die Verwunderung darüber, dass sie den Mond am Himmel nicht fand. 1 Der Skiläufer hob ab und schoss durch die Luft, wobei er sich nach vorn und um die eigene Achse drehte. Es war kaum wahrscheinlich, dass jemand, der zum ersten Mal ein Paar Bretter unter den Füßen hatte, stehend herunterkommen würde. Aber in mehr als dreißig Jahren habe ich mich daran gewöhnt, dass im Film nichts unmöglich ist. Der Skiläufer verschwand in rasender Fahrt einen blendend weißen Hügel hinab. Danach kam Werbung, die übliche Süße. Ich überließ den Fernsehschirm sich selbst und sah mich um. Der Anblick war nicht viel besser. Ich bin ziemlich viel gereist, habe mehrere Hauptstädte besucht und war sogar an verschiedenen Badestränden gewesen. Und selbst wenn Letztere stinklangweilig sein können und nur mit einem passenden Affen im Gepäck auszuhalten sind, das Schlimmste sind doch Flughäfen. Nur mit einem starken Willen und viel Training schafft man es, sie ohne einen betäubenden Rausch zu überstehen.
Lumumba Like rumba, conga! Lumumba Like rumba, Congo!
In Kin-the-Violent The hips shake Though they try to fool them Down to the belt With conga rumba Congo!
To Kin Come the blood of strength Bandolier of the river Congo! Like conga Congo!
The river's got this bridge For the hands The river's got this bridge For the hearts And he, he is alone.
He flies From Kin to Kin! From Kin to Kin, Down to the blood He has the sleep Of those who die In his ears, He has the country's insomnia In his belly Pitted with grass
From Kin to Kin! From Kin to Kin: Lumumba Like rumba Congo! Lumumba Like rumba conga
What do the rebels search for In Kin-the-Violent Women to rape? No! Is that all their violence? Aren't they dancing!
Lumumba, rumba! Conga! Like rumba, Congo!
With this rhythm Is it the clouds that will fall? Or the lightning storm that will Burst open the bodies?
A mummy-paleness lingers And returns to audacity Blood in the fist From Kin to Kin. From Kin to Kin Like conga Congo! Where the hips break Is the Union minière The rebels' choreograph? Does one unroot the man Whose roots are his wounds In his flesh?
The bazooka opens fire And that's all Or here come those who draw water The women who perpetuate the river's flow With the thirst of the pounders on their breasts Clapping their hands: Lumumba Like rumba Congo Lumumba Like rumba, conga From Kin to Kin! From Kin to Kin That they die, that they die as long as they have no grave!
Blowing the quarry The bitch press of Big Capital on the Congo The bitch press of Big Capital barks & scrambles for the spoils: Congo! Like rumba, conga! Congo! The river where the blood of strength Bandolier of the river In Kin Rises. They throw they throw their garbage On the human back That the rebels search for at their head: Lumumba! Lumumba Like rumba, conga
This new source Bandolier of the river will link the six provinces Or else long live the slavery of the Congo
And of that lonely man being drowned Lumumba Like rumba, conga LUMUMBA Like rumba, Congo!
And that the conga No longer be a throwing weapon At the heart of the Union minière.
7 juli1960
Vertaald door Pierre Joris
U Tchicaya Tam'si (25 augustus 1931 - 22 april 1988)
He'd brought with him a small Columbian press that had been dumped in its crate outside his tent. Visionary plans for a journal unravelled as his days spent themselves in helping other settlers peg out land, dig storm drains and raise pole frames for the first of the slab-and-tin shanties. More distressing was to watch departing squatters riding north and west to select their kingdoms.
Should he follow?
At the end of four weeks he managed to bring out a broadsheet, the copy written by candlelight, the type agonisingly hand-set between building bouts in a half-finished shed he had whacked together. The broadsheet was a gossipy farrago of personal encounter and the sort of ferocious political complaint he imagined new settlers expected. He was wrong. They wanted encouragement. They wanted to be amused. His sympathy for the dispossessed blacks infuriated the eighty settlers left in town, and someone threatened to horsewhip him.
Cornelius pulled down his tent, repacked his little press and with the last of his money took passage on a ketch returning to Sydney.
'That's your grandfather, muttonchopped splendid, the cheeky devil,' Jessica Olive had pointed out to four-year-old Connie, who had been nagging for a face, the photograph album dog-eared, pictures spotting with mould from too many Wets, grandfather caught up with after all those years in a magazine clipping of Sydney bohemians her brother had cut out and posted to Jessica Olive when it was too late for forgiveness.
Found! Sprung! The only non stayer, sprung! Aging in Darlinghurst Road, some one-roomer lodging boxed round him, chilling in his underwear, the family all loyally hoped, when the plane trees dropped their leaves down the length of Hyde Park.
Ah, well. If it was to be a choice between food and begging them to do the least thing, then give him hunger any day. He ate his egg and toast, drank a second cup of tea and went out into the hall to put his coat on. Sheepskin-lined it was, his pride and joy; thirty guineas it had cost him at Aquascutum. But she came after him before he could flee the coop. Now, remember to phone me the minute you pick up the tickets, she said. And ask them about the connection from Southampton with the boat train for Dublin. Because I want to put that into my letter to Mother this afternoon. Right, dear. And, by the way, Gerry Grosvenors coming in at five. So dont you be stravaging in at six, do you hear? What did she have to ask Gerry Grosvenor up here for? They could have said good-by to Gerry downtown. Didnt she know damn well he didnt want people seeing the inside of this place? Flute! His eyes assessed their present surroundings as Gerry Grosvenors would. The lower half of a duplex apartment on a shabby Montreal street, dark as limbo, jerry-built fifty years ago and going off keel ever since. The doors did not close, the floors buckled and warped, the walls had been repapered and repainted until they bulged. And would bulge more, for it was a place that people on their way up tried to improve, people on their way down to disguise: all in vain. The hegira of tenants would continue. Still, what was the use in talking? She had asked Gerry: the harm was done. All right, he said. Give us a kiss now. Im off. She kissed him the way she would a child. Not that I know what Im going to give Gerry to drink, she said. With only beer in the house. Sure, never mind, he said and kissed her quick again to shut her up. So long, now. Ill be home before five. And got away clean..
Ich beklage mich, ich habe gewisse Jahre von meinem menschlichen Leben verloren: und lag's nicht bloß an mir sie zu genießen? bot mir nicht das Schicksal selbst die ganze fertige Anlage dazu dar? Die vorigen leichten Studien gewählt, französische Sprache, Geschichte, Naturkenntnis, schöne Mathematik, Zeichnung, Umgang, Talente des lebendigen Vortrages zum Hauptzwecke gemacht in welche Gesellschaften hätten sie mich nicht bringen können? wie sehr nicht den Genuß meiner Jahre vorbereiten können? Autor wäre ich alsdenn gottlob! nicht geworden, und wieviel Zeit damit nicht gewonnen? in wieviel Kühnheiten und Vielbeschäftigungen mich nicht verstiegen? wieviel falscher Ehre, Rangsucht, Empfindlichkeit, falscher Liebe zur Wissenschaft, wieviel betäubten Stunden des Kopfs, wie vielem Unsinn im Lesen, Schreiben und Denken dabei entgangen? Prediger wäre ich alsdenn wahrscheinlicherweise nicht oder noch nicht geworden, und freilich so hätte ich viele Gelegenheit verloren, wo ich glaube, die besten Eindrücke gemacht zu haben; aber welcher übeln Falte wäre ich auch damit entwichen! Ich hätte meine Jahre genießen, gründliche, reelle Wissenschaft kennen, und alles anwenden gelernt, was ich lernte. Ich wäre nicht ein Tintenfaß von gelehrter Schriftstellerei, nicht ein Wörterbuch von Künsten und Wissenschaften geworden, die ich nicht gesehen habe und nicht verstehe: ich wäre nicht ein Repositorium voll Papiere und Bücher geworden, das nur in die Studierstube gehört. Ich wäre Situationen entgangen, die meinen Geist einschlossen und also auf eine falsche intensive Menschenkenntnis einschränkten, da er Welt, Menschen, Gesellschaften, Frauenzimmer, Vergnügen, lieber extensiv, mit der edlen feurigen Neubegierde eines Jünglinges, der in die Welt eintritt, und rasch und unermüdet von einem zum andern läuft, hätte kennenlernen sollen. Welch ein andres Gebäude einer andern Seele! Zart, reich, sachenvoll, nicht wort gelehrt, munter, lebend, wie ein Jüngling! einst ein glücklicher Mann! einst ein glücklicher Greis! O was ist's für ein unersetzlicher Schade, Früchte affektieren zu wollen, und zu müssen, wenn man nur Blüte tragen soll! Jene sind unecht, zu frühzeitig, fallen nicht bloß selbst ab, sondern zeigen auch vom Verderben des Baums! »Ich wäre aber alsdenn das nicht geworden, was ich bin!« Gut, und was hätte ich daran verloren? wieviel hätte ich dabei gewonnen!
Johann Gottfried von Herder (25 augustus 1744 18 december 1803) Monument in Riga
Het is een dorp Niet ver van hier Een boerendorp Aan een rivier Het is niet groot En vrij obscuur Maar 't heeft een naam En een bestuur Er is een school Een harmonie Een bankfiliaal Een kerk of drie Een communist Een zonderling En zelfs een zang- vereniging
Nu is 't er stil 't Is wintertijd Er heerst de griep En knorrigheid De dag is kort De hemel grauw En pas maar op Je vat nog kou
Don Quichot
Spaanse romanfiguur Zelfbenoemd edelman Met een soort schildknaap En op een soort paard
Werd door zijn schromelijk Amateurischtische Heldenverrichtingen Wereldvermaard.
Filosofie
Filosofie, ook leuk Waar dient het leven voor? Wat is instinct En waar komt het vandaan?
Ach, zulke vragen zijn Onbeantwoordelijk (Dit adjectief - Zou het mogen bestaan?)
It all began sometime in the last century, in an age when lovers wrote letters to each other sealed up in envelopes. Sometimes they used colored inks to show their love, or they perfumed their writing paper with scent.
41 Plough Lane,
Hampstead,
London NW3
Monday, June 2nd 1980
Darling Ned-
I'm sorry about the smell. I hope you've opened this somewhere private, all on your own. You'll get teased to distraction otherwise. It's called Rive Gauche, so I'm feeling like Simone de Beauvoir and I hope you're feeling like Jean-Paul Sartre. Actually I hope you aren't because I think he was pretty horrid to her. I'm writing this upstairs after a row with Pete and Hillary. Ha, ha, ha! Pete and Hillary, Pete and Hillary, Pete and Hillary. You hate it when I call them that, don't you? I love you so much. If you saw my diary you'd die. I wrote a whole two pages this morning. I drew up a list of everything that's wonderful and glorious about you and one day when we're together forever I might let you look at it and you'll die again.
I wrote that you're old-fashioned.
One: The first time we met, you stood up when I entered the room, which was sweet, but it was the Hard Rock Cafe and I was coming out of the kitchen to take your order.
Two: Every time I refer to my mum and dad as Pete and Hillary, you go pink and tighten your lips.
Three: When you first talked to Pete and---all right, I'll let you off---when you first talked to Mum and Dad, you let them go on and on about private education and private health and how terrible it was and how evil the government is and you never said a word. About your dad being a Tory MP, I mean. You talked beautifully about the weather and incomprehensibly about cricket. But you never let on.
That's what the row today was about, in fact. Your dad was on Weekend World at lunchtime, you prolly saw him. (I love you, by the way. God, I love you so much.)
We are the time. We are the famous metaphor from Heraclitus the Obscure.
We are the water, not the hard diamond, the one that is lost, not the one that stands still.
We are the river and we are that greek that looks himself into the river. His reflection changes into the waters of the changing mirror, into the crystal that changes like the fire.
We are the vain predetermined river, in his travel to his sea.
The shadows have surrounded him. Everything said goodbye to us, everything goes away.
Memory does not stamp his own coin.
However, there is something that stays however, there is something that bemoans.
Adam Cast Forth
Was there a Garden or was the Garden a dream? Amid the fleeting light, I have slowed myself and queried, Almost for consolation, if the bygone period Over which this Adam, wretched now, once reigned supreme,
Might not have been just a magical illusion Of that God I dreamed. Already it's imprecise In my memory, the clear Paradise, But I know it exists, in flower and profusion,
Although not for me. My punishment for life Is the stubborn earth with the incestuous strife Of Cains and Abels and their brood; I await no pardon.
Yet, it's much to have loved, to have known true joy, To have had -- if only for just one day -- The experience of touching the living Garden.
Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 14 juni 1986)
So wurde von keiner Berührung gestörtes in zweierlei Hinsicht
Eins und das Selbe Betrachtend das Kind (die Ältern)
mit griechischem Auge Was bleibt ihm denn praktisch übrig
Das Haus ist zwar Turm und Echo kaum einer Hand voll Erde
"Deutschland aber wo liegt es" Dort auf dem Berg den sie gruben
In diese taubstumme Form des Himmels an Ilm oder Pegnitz
HELL, HELLER
fix und fertig und der zins, von der geschichte in einen aaaaagranatapfel verwandelt. okay, war nichts, höchstens die wiederletzte aaaaalektion für einen notorischen selbststeller. mit dem revolutionskalender, aaaaamit den 30 tagen pro monat, dem wissen vom unteilbaren rest aaaaaund dem großen löffel geht es, alles in allem, noch schneller. chaos halb göttliches: im anfang war wohl doch vernunft, sonst wär jetzt auch kein bild am grund des tellers.
now tell mi someting mistah govahment tell mi someting
how lang yu really feel yu coulda keep wi andah heel wen di trute done reveal bout how yu grab an steal bout how yu mek yu crooked deal mek yu crooked deal?
well doun in Soutall where Peach did get fall di Asians dem faam-up a human wall gense di fashist an dem police sheil an dem show dat di Asians gat plenty zeal gat plenty zeal gat plenty zeal
it is noh mistri wi mekkin histri it is noh mistri wi winnin victri
now tell mi someting mistah police spokesman tell mi someting
how lang yu really tink wi woulda tek yu batn lick yu jackboot kick yu dutty bag a tricks an yu racist pallyticks yu racist pallyticks?
well doun in Bristal dey ad noh pistal but dem chase di babylan away man yu shoulda si yu babylan how dem really run away yu shoulda si yu babylan dem dig-up dat dey dig-up dat dey dig-up dat dey
it is noh mistri wi mekkin histri it is noh mistri wi winnin victri
now tell mi someting mistah ritewing man tell mi someting
how lang yu really feel wi woulda grovel an squeal wen soh much murdah canceal wen wi woun cyaan heal wen wi feel di way wi feel feel di way wi feel?
well dere woz Toxteh an dere woz Moss Side an a lat a addah places whey di police ad to hide well dere woz Brixtan an dere woz Chapeltoun an a lat a addah place dat woz burnt to di groun burnt to di groun burnt to di groun
it is noh mistri wi mekkin histri it is noh mistri wi winnin victri
Linton Kwesi Johnson (Chapelton, 24 augustus 1952)
Two boys stood in the Prince Consort Gallery, and looked down on a third. It was June 19th, 1895. The Prince had died in 1861, and had seen only the beginnings of his ambitious project for a gathering of museums in which the British craftsmen could study the best examples of design. His portrait, modest and medalled,was done inmosaic in the tympanum of a decorative arch at one end of the narrowgallery which ran above the space of the South Court. The South Court was decorated with further mosaics, portraits of painters, sculptors, potters, the "Kensington Valhalla." The third boy was squatting beside one of a series of imposing glass cases displaying gold and silver treasures. Tom, the younger of the two looking down, thought of Snow White in her glass coffin. He thought also, looking up at Albert, that the vessels and spoons and caskets, gleaming in the liquid light under the glass, were like a resurrected kingly burial hoard. (Which, indeed, some of them were.) They could not see the other boy clearly, because he was on the far side of a case. He appeared to be sketching its contents.
Julian Cain was at home in the South Kensington Museum. His father, Major Prosper Cain, was Special Keeper of Precious Metals.
Julian was just fifteen, and a boarder at Marlowe School, but was home recovering from a nasty bout of jaundice. He was neither tall nor short, slightly built, with a sharp face and a sallow complexion, even without the jaundice. He wore his straight black hair parted in the centre, and was dressed in a school suit. Tom Wellwood, boyish in Norfolk jacket and breeches, was about two years younger, and looked younger than he was, with large dark eyes, a soft mouth and a smooth head of dark gold hair. The two had not met before. Tom's mother was visiting Julian's father, to ask for help with her research. She was a successful authoress of magical tales. Julian had been deputed to show Tom the treasures. He appeared to be more interested in showing him the squatting boy.
Sinds Arretje de zeven woudmannetjes in het donkere Uilenbosch vaarwel gezegd had en de richting naar Holland was ingeslagen, werden de dagen en de nachten kouder. Onze dreumes, die dat uit Perzië niet gewend was, bibberde wel eens als een natte poedel, wanneer hij zich in een tochtig schuurtje of onder een boom te slapen had gelegd, - maar een held keert nooit terug op een eenmaal ingeslagen weg, en Arretje deed het dus ook niet.
Ten slotte werd het zoo koud, dat Arretje zijn eigen adem zien kon; in die dagen gaf een medelijdend oud vrouwtje hem een wollen halsdoek present, en een reizend kleermakertje schonk hem van zijn eigen armoede een gelapten mantel, die onzen held wel een ridderlijk aanzien verleende, maar te dun was om hem goed tegen de kou te beschermen. Hij bibberde en klappertandde, en om jullie de waarheid te vertellen: hij waschte zich sochtends ook niet meer, streek alleen maar zoo even met den natten handdoek over het gezicht!
Op een héél kouden avond was Arretje, om toch maar warm te blijven, nog een eind in het donker doorgehold tot hij een onderdak had gevonden boven op een warmen hooiberg. En toen hij den volgenden morgen lekker uitgeslapen wakker werd en z'n oogen uitwreef .... toen zag hij, waarheen hij ook maar keek, Hollandsche watermolens, die hun blanke wieken vroolijk lieten rondscheren in den wind. Er liepen hooge vaarten door het lage, vlakke land, en daarin zeilden schepen voorbij met dartele wimpels in rood-wit-en-blauw en bolle zeilen, blinkend in 't vroege zonnetje. En de menschen liepen met witgeschuurde klompen over de dijken, en bij een hekje waren drie rakkers aan het kegelen met ronde Edammer kaasjes..
Mma Ramotswe had a detective agency in Africa, at the foot of Kgale Hill. These were its assets: a tiny white van, two desks, two chairs, a telephone, and an old typewriter. Then there was a teapot, in which Mma Ramotswe--the only lady private detective in Botswana--brewed redbush tea. And three mugs--one for herself, one for her secretary, and one for the client. What else does a detective agency really need? Detective agencies rely on human intuition and intelligence, both of which Mma Ramotswe had in abundance. No inventory would ever include those, of course. But there was also the view, which again could appear on no inventory. How could any such list describe what one saw when one looked out from Mma Ramotswe's door? To the front, an acacia tree, the thorn tree which dots the wide edges of the Kalahari; the great white thorns, a warning; the olive-grey leaves, by contrast, so delicate. In its branches, in the late afternoon, or in the cool of the early morning, one might see a Go-Away Bird, or hear it, rather. And beyond the acacia, over the dusty road, the roofs of the town under a cover of trees and scrub bush; on the horizon, in a blue shimmer of heat, the hills, like improbable, overgrown termite mounds. Everybody called her Mma Ramotswe, although if people had wanted to be formal, they would have addressed her as Mme Mma Ramotswe. This is the right thing for a person of stature, but which she had never used of herself. So it was always Mma Ramotswe, rather than Precious Ramotswe, a name which very few people employed.
Alexander McCall Smith (Bulayawo, 24 augustus 1948)
"I walk through the skeleton of the cathedral, studying the restoration work currently being carried out: this time the architects guarantee that they have found the perfect solution. Everywhere there are metal supports, scaffolding, grand theories about what to do next, and some criticism about what was done in the past.
"And suddenly, in the middle of the central nave, I realize something very important: the cathedral is me, it is all of us. We that need to be corrected, we don't always choose the best solution, but we carry on regardless, trying to remain upright and decent, in order to do honor not to the walls or the doors or the windows, but to the empty space inside, the place where we worship and venerate what is dearest and most important to us.
"Yes, we are all cathedrals, there is no doubt about it; but what lies in the empty space of my inner cathedral?
"Esther, the Zahir.
"She fills everything. She is the only reason I am alive. I look around, I prepare myself for the talk I am to give, and I understand why I braved the snow, the traffic jams, and the ice on the roads: in order to be reminded that every day I need to rebuild myself and to accept for the first time in my entire existence that I love another human being more than I love myself.
Es war ein schlimmer Monsun dieses Jahr. Zuerst regnete es einen Tag und eine Nacht lang, bis das Wasser nicht mehr abfließen konnte und derweil die Meeresflut anstieg auf den höchsten Pegelstand seit langem. Bombay wurde von oben und von unten überschwemmt, das Wasser sammelte sich in den Flächen, die dem Meer entrissen worden sind, in den Senken zwischen den Erhebungen, in den einstigen Lagunen zwischen den sieben Inseln (Mythen sind nicht nur auf Hügeln erbaut). Das Geschäftsleben setzte einige Schläge aus, Straßen wurden zu Kanälen, hunderttausende von Angestellten wateten knietief in Trübsal nach Hause, weil die Eisenbahnen, die das kommerzielle Herz im Süden mit dem Rest der Stadt verbinden, ausfallen, wenn die Gleise mehr als zwölf Zentimeter unter Wasser liegen. Jede überschwemmte Stadt ist ein unvergeßlicher Anblick Bombay unter Wasser ist wie von einem Hieronymus Bosch auf Acid gemalt. Die Tempel schließen ihre Tore, um den gurgelnden Gebeten zu entkommen, Erdrutsche begraben Hütten und Werkstätten, Unglückselige werden von offenen Gullys verschlungen; auf den Dächern der Taxis hocken gestrandete Fahrer und starren in die dunklen Fluten wie kurzsichtige Reiher.
Bombay hatte kaum Zeit, sich von der Sintflut zu erholen, da verbreitete sich die Nachricht, am Stadtrand protestierten wütende Moslems, weil eine Chowki (kleine Station) der Polizei auf einem ihrer Friedhöfe erbaut werden sollte. Die Polizisten schossen in die Menge und trafen zwei Männer tödlich. Am Abend desselben Tages, etwa um 9.30 Uhr, rutschte das Motorrad zweier Polizisten auf nasser Straße aus, und ein aufgebrachter Mob bewarf die Polizisten mit Steinen und stach auf sie ein, bis sie tot waren. Die Polizei behauptete, kriminelle Kräfte wehrten sich gegen eine stärkere Präsenz der Ordnungshüter, moslemische Organisationen monierten, daß die Behörden ihr Anliegen nicht angehört und keine einvernehmliche Lösung angestrebt hätten.
And everybody in the classroom started laughing, even the teacher!
But I don't care about them now. I don't care about Spegga Spanswick and Barry Tucknott and Mustapha Golightly and all that lot. Hilarious bastards! Because I'm grateful really. It was because of people like Steven Spanswick and Jackson and all those other pathetic persons that I wrote my first ever lyric. It was called 'I Don't Care'.
I don't care If you pull my hair I don't care if you laugh at me I don't care If you point and stare I don't care if you throw crap at me I don't care If you strip me bare I don't care if you say I'm fat I don't care If you rob my share I don't care if you call me twat I don't care I don't care I don't care Because I'm not there.
Looking back on it now it seems deadeningly didactic and somewhat simplistic. In fact it's highly embarrassing, predictable and derivative. But every artist has to start somewhere and the important thing is that despite what my lyrics were like, I had at least started writing them. Oh shit, what's the Greasy-Gobbed Get saying to me now . . . ?
Later, The Back of a Carpet-Fitters' Van Somewhere in the Pennine Chain (Apparently)
Dear Morrissey,
I'm still dying of embarrassment. I couldn't get out of that service station fast enough. These carpet fitters are headed for Halifax and they said they'd drop me there. I don't even know if Halifax is on the way but I would have accepted a lift to anywhere just to get out of that service station.
I'm glad that at least it happened in such a transient sort of environment and so hopefully I'll never have to see her again!
Alles ist eine Frage der Einteilung. Deshalb bewahren wir in einem nach Fächern eingeteilten
Kasten unbrauchbare Geschenke zur künftigen Wiederverwendung auf.Wann immer so ein Geschenk
kommt, und es kommt oft, wird es registriert, klassifiziert und eingeordnet. Babysachen kommen automatisch in ein Extrafach, Bücher von größerem Format als 20 × 25 cm werden in der »Geburtstags«-Abteilung abgelegt,Vasen und Platten unter »Hochzeit«, besonders scheußliche
Aschenbecher unter »Neue Wohnung«, und so weiter.
Eines Tages ist Purim, das Fest der Geschenke, plötzlich wieder da, und plötzlich geschieht Folgendes:
Es läutet an der Tür. Draußen steht Benzion Ziegler mit einer Pralinenschachtel unterm Arm. Benzion Ziegler tritt ein und schenkt uns die Schachtel zu Purim. Sie ist in Cellophanpapier verpackt. Auf dem Deckel sieht man eine betörend schöne Jungfrau, umringt von allerlei knallbunten Figuren.Wir sind tief gerührt und Benzion Ziegler schmunzelt selbstgefällig.
So weit, so gut. Die Pralinenschachtel war uns hochwillkommen, denn Pralinenschachteln sind sehr verwendbare Geschenke. Sie eignen sich für vielerlei Anlässe, für den Unabhängigkeitstag so gut wie für silberne Hochzeiten.Wir legten sie sofort in die Abteilung »Diverser Pofel«.
Aber das Schicksal wollte es anders. Mit einem Mal befiel die ganze Familie ein unwiderstehliches
Verlangen nach Schokolade, das nur durch Schokolade zu befriedigen war. Zitternd vor Gier, rissen wir die Cellophanhülle von der Pralinenschachtel, öffneten sie und prallten zurück.
Die Schachtel enthielt ein paar bräunliche Kieselsteine mit leichtem Moosbelag.
Ephraïm Kishon (23 augustus 1924 29 januari 2005)
Ye aspiring ones, listen to the story of the unknown Who lies here with no stone to mark the place. As a boy reckless and wanton, Wandering with gun in hand through the forest Near the mansion of Aaron Hatfield, I shot a hawk perched on the top Of a dead tree. He fell with guttural cry At my feet, his wing broken. Then I put him in a cage Where he lived many days cawing angrily at me When I offered him food. Daily I search the realms of Hades For the soul of the hawk, That I may offer him the friendship Of one whom life wounded and caged.
Edgar Lee Masters (23 augustus 1868 5 maart 1950)
Romenu had opnieuw even vrij vandaag. Morgen weer de gebruikelijke berichten en ook de schrijvers van de 23e augustus.
Raamgedicht
Ik heb de Zaan nog nooit bezongen Die nauwelijks stromende rivier Waar ik voor in zwom als jongen Tussen de IJsberen en 't wier Ik stak haar over met het pontje Ik heb haar dikwijls overbrugd Jarenlang hetzelfde rondje Oostzij heen en Westzij terug
Ik heb boven op de brug staan pissen Op een onderdoor varende boot Ik heb er vaak in staan te vissen En wat ik ving was vooral dood Ik dagdroomde van verre landen Als ik aan haar oevers zat Ik zag haar water even branden Toen het Zaansch Veem had vlamgevat
De Zaan mist de allure van de Loire Ze smaakt meer naar azijn dan wijn De Zaan mist van de Waal het ware Het internationale van de Rijn De Zaan mist de lengte van de Amazone Ze droogt al op bij Krommenie
Hier op de plek van dit theater Keek ik ooit uit over de Zaan Zonder besef dat ik daar later Nog eens op het toneel zou staan Waar ik altijd terug zou komen Ik zie de planken als een vlot Waarop ik spelen kan en dromen Als onechte zoon van Don Quichot
De Zaan mist het Vlaamse van de Schelde Alsook het pittoreske van de Vecht Zo saai als de Zaan is een rivier slechts zelden Ze kabbelt en daar is alles mee gezegd De Zaan mist het blauwe van de Donau En toch bezing ik haar hier fier Want ach wie neemt het als hij jong is zo nauw O Zaan mijn jeugd is mijn lievelingsrivier
Freek de Jonge(Westernieland, 30 augustus 1944)
Molenpanorama aan de Zaan, Frans Mars (1903 - 1973)
Kinkerstraatjes lopen samen
Kinkerstraatjes lopen samen meestal door de Kinkerstraat
en hun geblondeerde haren zijn als de manen van een paard
Kinkerstraatjes hebben witte tanden en ze blijven altijd jong
want ze hebben niets om handen Kinkerstraatjes zijn niet dom
en hun dochter is hun alles met hun moeder zijn ze rijk
meestal in de straat van Kinker en soms op de Haarlemmerdijk
Guus Luijters (Amsterdam,3 november 1943)
Gezicht op de Westerkerk, Amsterdam, Jan van der Heyden(1637 1712)
Onbekommerd toont Amsterdam...
Onbekommerd toont Amsterdam haar rotte gebit, haar aan aardgas stervende bomen, haar onrein water waarin de zon zich weerkaatst. Uit ontelbare vervuilde neusgaten blaast ze kwaadsappige dampen over haar daken vol televisie-antennes en duiven, waarboven de hemel licht wordt en weer donker, sterren balanceren een paar minuten op de spits van een kerktoren, carillons mengen hun valse stemmen in de oorverdovende musique concrète van auto's, ambulances, pneumatische boren, sloophamers, hei-installaties en overal kruipen mensen in en uit de schulp van hun huis, hun krot, hun dierbare, gehate puinhoop.
Hanny Michaelis(19 december 1922 - 11 juni 2007)
Amsterdam, gezicht op de St. Nicolaaskerk, D.J. van Haaren (1878 1953)
Irrigated circles of winter wheat, dotted with stocker calves, grew on land as level as a runway. In other fields tractors lashed tails of dust. He noticed the habit of slower drivers to pull into the breakdown lane -- here called the "courtesy lane" -- and wave him on.
Ahead cities loomed, but as he came close the skyscrapers, mosques and spires metamorphosed into grain elevators, water towers and storage bins. The elevators were the tallest buildings on the plains, symmetrical, their thrusting shapes seeming to entrap kinetic energy. After a while Bob noticed their vertical rhythm, for they rose up regularly every five or ten miles in trackside towns. Most were concrete cylinders, some brick or tile, but at many sidings the old wood elevators, peeling and shabby, still stood, some surfaced with asbestos shingles, a few with rusted metal loosened by the wind. Rectilinear streets joined at ninety-degree angles. Every town had a motto: "The Town Where No One Wears a Frown"; "The Richest Land and the Finest People"; "10,000 Friendly People and One or Two Old Grumps." He passed the Kar-Vu Drive-In, a midtown plywood Jesus, dead cows by the side of the road, legs stiff as two-by-fours, waiting for the renderer's truck. There were nodding pump jacks and pivot irrigation rigs (one still decked out in Christmas lights) to the left and right, condensation tanks and complex assemblies of pipes and gauges, though such was the size of the landscape and their random placement that they seemed metal trinkets strewn by a vast and careless hand. Orange-and-yellow signs marked the existence of underground pipelines, for beneath the fields and pastures lay an invisible world of pipes, cables, boreholes, pumps and extraction devices, forming, with the surface fences and roads, a monstrous three-dimensional grid. This grid extended into the sky through contrails and invisible satellite transmissions. At the edge of fields he noticed brightly painted V-8 diesel engines (most converted to natural gas), pumping up water from the Ogallala aquifer below. And he passed scores of anonymous, low, grey buildings with enormous fans at their ends set back from the road and surrounded by chain-link fence. From the air these guarded hog farms resembled strange grand pianos with six or ten white keys, the trapezoid shape of the body the effluent lagoon in the rear.
Uit: Gert Hekma, "Willem Arondéus", in: Gay Amsterdam News
Zijn artistieke loopbaan was niet zo succesvol als hij had gewild, maar toch kon hij op enige blijvende resultaten bogen zoals wandversieringen in het stadhuis van Rotterdam en het Amsterdamse GGD-gebouw aan de Nieuwe Achtergracht en gobelins aan de wanden van de zaal van Provinciale Staten in Haarlem. Later ging hij over van schilderen naar schrijven en verschenen vier boeken van zijn hand, twee romans en twee kunsthistorische studies. Nooit gepubliceerd werden zijn homoërotische gedichten en novelles en zijn dagboeken. Al jaren kondigt Rudi van Dantzig publikatie van die dagboeken aan maar het is er nog niet van gekomen. De gedichten zijn dit jaar uitgekomen in een bibliofiele uitgave.
Vissers en matrozen Hoewel Arondéus een tobber was en in zijn dagboeken en brieven graag mocht klagen over ongeluk en tegenspoed, heeft hij zeker wel gelukkige momenten meegemaakt. Na de Eerste Wereldoorlog bezocht hij Parijs waar hij zich prima vermaakte. Begin jaren twintig woonde hij op Urk, dat toen nog een eiland was. Daar had hij min of meer gelukkige relaties met vissers en matrozen. In 1932 bezocht hij Hamburg waar hij net het einde van de "roaring twenties" beleefde. Het jaar daarna verhuisde hij van Amsterdam naar Apeldoorn waar hij de levensgezel van zijn laatste tien jaar ontmoette, Gerrit Jan Tijssen (1913-1979).
Ze weet wat liefde is, de kat die zij achter heeft moeten laten bij haar ouders had van zijn vroeggestorven moeder nooit geleerd zijn klauwen uit te slaan, zijn prooien konijntjes meestal, put hij uit totdat hun hart het van de schrik spontaan begeeft als zij, hooguit een keer per jaar, nog thuiskomt en na de thee de boerderij ontvlucht om bij hem troost te zoeken op het erf dan zit hij op zijn vaste plekje onder de ladder die geen mens ooit nog gebruikt en kijkt afwachtend naar haar op, zij steekt een hand tussen de treden door, hij kantelt zijn kop en laat zich aaien, of toch niet, haar vingers vinden enkel lucht hij put haar uit, hij weet wat liefde is
Wij zouden gaan wonen in schoonheid van augustus, surfend op het net vonden we de plek, spraken zacht, medelijden zouden we met die anderen hebben. Die dwazen, die maar werkten. En er zou ook regen zijn maar vooral veel zon. En we zouden weten welke maand in augustusland past. Zwerven zouden wij door wat ons langzaam en dagelijks overstijgt, seizoenen, de ochtend eten, drinken, jeugdig en rijp. En ten slotte zouden we de boel kort en klein slaan, we zouden spelend na de vernieling terugkeren.
Der Schneesturm rüttelt am Tempeltor, König Sigurd sitzt in des Tempels Chor und starrt erstarrt, und es kommt einem vor, als lausche Sigurd den Psalmen. "Unser großer König und guter Herr, ergraut ist schon, seine Seele ist schwer." - Und Sigurd träumt, daß er jung noch wär, und träumt von Sonne und Palmen.
Es wandern Wogen zum heilgen Land, es säumen Palmen Siziliens Strand, wo Wein und Mädchen auf heißem Sand für Kämpen reifen als Gabe. - König Sigurds Stirne ist hoch und breit, sie sinkt zur Hand in Gedanken weit, im Volk man flüstert in Bangigkeit: "König Sigurd geht bald zu Grabe!"
Bei Åkersborg steht der Streit gar hart, und scharf klingt Axt gegen Hellebard, der König kämpft und es weht sein Bart, auf blutgem Pferde er reitet. - König Sigurds Blick wandert finster wild vom Heilgen Olav zum Jungfraubild. - "O heilger Olav, sei Sigurd mild, mit Satan Sigurd selbst streitet."
Der Schneesturm wimmert und wütend brüllt, der Abendpsalm schon den Tempel füllt. Zieh mit, o König, der Schnee verhüllt die letzten Spuren soeben! Er schweigt, doch seine Gedanken fliehn von Frost und Sturm und nach Süden ziehn - als Sieger zieht König Sigurd hin zum Bospor mit goldenem Steven.
Vertaald door Klaus-Rüdiger Utschick
Gustaf Fröding (22 augustus 1860 8 februari 1911)
Par cette nuit tombante de début davril, le hameau de Bal-dovinesti, situé à environ cinq kilomètres de Braïla, fêtait lepremier jour de la résurrection du Christ. Dans toutes leurscours, les paysans allumaient des moyettes de roseau sec ; par-tout de joyeux coups de fusil retentissaient, hommages rus-tiques orthodoxes rendus à la mémoire de celui qui fut le meil-leur des hommes.Dans la chaumière de loncle Dimi le cadet de la famille , la mère Zoïtza laînée des quatre frères et son fils unique Adrien un garçon de dix-huit ans , venus tous deux de la ville, sétaient réunis pour passer les trois jours de Pâques. Elleétait restée veuve quelques mois après avoir mis son enfant aumonde, et ne sétait plus remariée, vivant du labeur de sesmains.Il ny avait pas beaucoup de place chez Dimi. Le pauvrepaysan, quoique jeune, était déjà entouré dune famille nom- breuse, mais la bonne sur se contentait dun coin de lachambre, pendant quAdrien, toujours heureux des change-ments, allait sans façon coucher avec loncle dans le foin du gre-nier, écouter joyeusement ses histoires et lui raconter celles dela ville.
Parfois, Adrien sétonnait de cette manière de vivre :
Tu couches dans le grenier, et ta femme avec les enfants :cest pas une vie ! Faut bien, mon brave ; autrement, deh, comment te ledire ? Les enfants
viennent
trop vite En voilà une explication ! Et quand tu descends du gre-nier ? Alors je vais au marais couper du roseau Et quand tu viens du marais ?
Sending Paul to St. Emmerichs meant laughing away the horror stories they liked to tell about their own religious education in the hope of winning a few wholesome apparent certainties for the next generation. "I was fourteen before my father took me hunting," Michael said. "I think thats the right age." "You said kids do everything sooner." "I didnt say I thought kids doing everything sooner was a good idea." "You dont even like to hunt," Paul said. "You dont believe in it." "Really? And what makes us think that?" "Well, Ive heard you with Mom. You, like, agree with her its cruel and stuff." "I dont agree with her. I understand her position. Anyway, if I didnt believe in it why should I take a tender runt like you?" Paul was immune to his fathers goading. He went for the substance. "Because I really believe in it." "Oh yes? You believe in whacking innocent creatures?" "You know what?" Paul asked. "This was a Christian Ethics topic. Hunting was. And I was like pro in favor. Because Genesis says dominion over beasts. If you eat the meat its OK. And we do." "You dont." "Yes I do," Paul said. "I eat venison kielbasa." Michael loomed over him and with his left hand put out the lamp on the bed table. "Tis blasphemy to vent thy rage against a dumb brute," he informed Paul. He had been teaching Moby-Dick with his favorite assistant, a very pretty South Dakota girl named Phyllis Strom. "Now good night. I dont want you to read too late." "Why? Im not going anywhere." "Maybe next year," Michael said. "Sure, Dad," said Paul. He left the bedroom door its customary inch ajar and went downstairs to the study where his wife was grading Chaucer papers. "Did he beg and plead?" she asked, looking up. "I dont think hes absolutely sure if he wants to go or not. He takes a pro-hunting position."