De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Kees van Kooten op dit blog.
Uit: Leve het welwezen
“De volgende dag vertrok onze familie, want in Nederland gingen de scholen alweer bijna beginnen. Mijn vrouw en ik zouden nog een dag of tien hier blijven. Daar blijven, bedoel ik. Ik zwom iedere dag mijn vaste kwartiertje, maar begon al na een paar schoolslagen van die rare zware armen en schouders te krijgen. Dus gestopt met zwemmen, maar de borstpijn bleef zeuren. En nog iets nieuws: lopend van het huis naar de schuur en weer terug moest ik regelmatig halt houden om op adem te komen. Thuis natuurlijk niks zeggen. Sterke aandrang om een paar maal per dag in het geniep te gaan liggen slapen. Dit nog niet eerder meegemaakt. Ik belde onze huisarts in Amsterdam en vroeg of hij op maandag 25 augustus even vijf minuten naar mij zou willen luisteren. Afgesproken. Tien uur ’s ochtends. Wij vingen onze terugtocht aan op de vrijdagmiddag hieraan voorafgaand. Het autorijden viel mee: in zittende positie had ik nauwelijks pijn. En we reden om beurten. Twee keer overnacht. Maar toen ik ’s avonds voor het hotel onze twee weekendtassen uit de auto tilde moest ik ze onderweg naar de kamer vier à vijf keer neerzetten. Zondagavond rond middernacht weer thuis in Amsterdam. Tot een uur of drie als een bezetene gegraven in de opgehoopte kubieke meter post, kranten en bladen. Ik lag tien nummers van het Amerikaanse weekblad The New Yorker achter. Ik ben (was) abonnee sinds 1972. Hier kom ik nog op terug. Tegen drieën naar bed. Wekker op zeven uur gezet, want ik wilde mijn twee kleinkinderen verrassen. Na deze nerveuze hazenslaap schoot ik haastig dezelfde kleren aan die ik vier uur terug had uitgetrokken, zette ondersteboven een gekke zonnebril op, trok de loze shoebag uit mijn reistas als een kaboutermuts over mijn hoofd en stak met een literpot Franse pindakaas, waar broer (10) en zus (6) zo gek op zijn, de nog slapende straat over. Zij wonen namelijk, handig, tweehonderdvijftig meter bij ons vandaan. Gedurende dit kippeneindje moest ik vijf keer stoppen en al mijn kracht en adem bij elkaar schrapen om verder te kunnen lopen. Maar ik hield de omgekeerde bril en de kaboutermuts dapper op, ondanks de verbaasd gapende passagiers van de passerende tramlijn 16, en tikte ten slotte met de pot pindakaas op het raam van de benedenwoning.”
Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941) Cover
De Duitse schrijver Alfred Döblin werd op 10 augustus 1878 geboren in Stettin. Zie ook alle tags voor Alfred Döblin op dit blog en ook mijn blog van 10 augustus 2010
Uit: Berlin Alexanderplatz
„In eine Stube führte er ihn, wo ein Eisenofen brannte, setzte ihn auf das Sofa: «Nun, da seid Ihr. Setzt Euch nur ruhig hin. Könnt den Hut aufbehalten oder hinlegen, wie Ihr wollt. Ich will nur jemand holen, der Euch gefallen wird. Ich wohne nämlich selbst nicht hier. Bin nur Gast hier wie Ihr. Nun, wie es ist, ein Gast bringt den andern, wenn die Stube nur warm ist.» Der Entlassene saß allein. Es braust ein Ruf wie Donnerhall, wie Schwertgeklirr und Wogenprall. Er fuhr mit der Elektrischen, blickte seitlich hinaus, die roten Mauern waren sichtbar zwischen den Bäumen, es regnete buntes Laub. Die Mauern standen vor seinen Augen, sie betrachtete er auf dem Sofa, betrachtete sie unentwegt. Es ist ein großes Glück, in diesen Mauern zu wohnen, man weiß , wie der Tag anfängt und wie er weiter geht. (Franz, du möchtest dich doch nicht verstecken, du hast dich schon die vier Jahre versteckt, habe Mut, blick um dich, einmal hat das Verstecken doch ein Ende.) Alles Singen, Pfeifen, Lärmen ist verboten. Die Gefangenen müssen sich des Morgens auf das Zeichen zum Aufstehen sofort erheben, das Lager ordnen, sich waschen, kämmen, die Kleider reinigen und sich ankleiden. Seife ist in ausreichender Menge zu verabreichen. Bum, ein Glockenschlag, Aufstehen, bum fünf Uhr dreißig, bum sechs Uhr dreißig, Aufschluß, bum bum, es geht raus, Morgenkostempfang, Arbeitszeit, Freistunde, bum bum bum Mittag, Junge, nicht das Maul schief ziehen, gemästet wirst du hier nicht, die Sänger haben sich zu melden, Antreten der Sänger fünf Uhr vierzig, ich melde mir heiser, sechs Uhr Einschluß, guten Abend, wir habens geschafft. Ein großes Glück, in diesen Mauern zu wohnen, mir haben sie in den Dreck gefahren, ich hab schon fast gemordet, war aber bloß Totschlag, Körperverletzung mit tödlichem Ausgang, war nicht so schlimm, ein großer Schuft war ich geworden, ein Schubiack, fehlt nicht viel zum Penner.“
Alfred Döblin (10 augustus 1878 – 26 juni 1957) Barbara Sukowa (Mieze) en Günter Lamprecht (Franz Biberkopf) in de tv-serie van Rainer Werner Fassbinder uit 1980
De Oegandese schrijver Moses Isegawa (pseudoniem van Sey Wava) werd geboren op 10 augustus 1963 in Kawempe in Oeganda. Zie ook alle tags voor MosesIsegawa op dit blog en ook mijn blog van 10 augustus 2010.
Uit: Snakepit
“Thank you, General.” The Avenger took off precariously, like a creature off balance. It veered to one side, then the other, making the shrill noise of a tormented beast. Bat looked out and saw the city fading under him, reduced to a patchwork of coloured roofs, cut by the road network, dotted with treetops. A church steeple loomed in the distance, menacing like a spear sharpened to impale condemned sinners. For a moment he thought about the astrologer’s Learjet and he wondered whether the man had also been interviewed in the air. From what he had heard about the sensational spread of astrology in the country, and the evidence of it he had seen in the newspapers, he concluded that if astrologers built churches the skyline would be crowded with their spires. His mind wandered and he remembered stories about British tycoons who held business meetings in private jets, aboard yachts or from inside golden coffins. It struck him that the General might be playing at that kind of eccentricity in a bid to impress or intimidate. “The most beautiful city in the world,” the General said emphatically as if anticipating stiff opposition. Bat did not agree, but said nothing. He looked out the window as if to confirm his views. “Do you know why? It is because I own a fifth of it. I own a fifth of everything in this country. That comes down to about four million people, ten million fishes, two thousand crocodiles, twenty islands and much more. You can imagine the feeling. There is nothing like it, I can assure you,” he said, looking outside for a long moment, as if to make sure the city was still there, a smug smile on his face. On any other day, Bat might have panicked, but today he was determined to succeed and was not going to let anybody stand in his way. A man who openly boasted about owning a fifth of the country could be managed. All it took was studying his ways, finding his weaknesses, and going around him. “Right now I am looking for somebody who is hungry and dedicated. Loyalty is paramount and disloyalty a cardinal sin. This government hates half-measures, I can assure you. You have it all or you lose the whole lot. You are either in, or out in the cold. It has taken me twenty years to get where I am and I like it. If you are ready to work hard, I guarantee you the fulfilment of your dreams,” he said sombrely”.
Moses Isegawa (Kawempe, 10 augustus 1963) Cover luisterboek
De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Doty werd geboren op 10 augustus 1953 in Maryville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Mark Doty op dit blog en ook mijn blog van 10 augustus 2010.
A Display Of Mackerel
They lie in parallel rows, on ice, head to tail, each a foot of luminosity barred with black bands, which divide the scales' radiant sections
like seams of lead in a Tiffany window. Iridescent, watery
prismatics: think abalone, the wildly rainbowed mirror of a soap-bubble sphere,
think sun on gasoline. Splendor, and splendor, and not a one in any way
distinguished from the other - nothing about them of individuality. Instead
they're all exact expressions of the one soul, each a perfect fulfillment
of heaven's template, mackerel essence. As if, after a lifetime arriving
at this enameling, the jeweler's made uncountable examples each as intricate
in its oily fabulation as the one before; a cosmos of champleve.
Suppose we could iridesce, like these, and lose ourselves entirely in the universe
of shimmer- would you want to be yourself only, unduplicatable, doomed
to be lost? They'd prefer, plainly, to be flashing participants, multitudinous. Even on ice
they seem to be bolting forward, heedless of stasis. They don't care they're dead
and nearly frozen, just as, presumably, they didn't care that they were living:
all, all for all, the rainbowed school and its acres of brilliant classrooms,
in which no verb is singular, or every one is. How happy they seem, even on ice, to be together, selfless,
which is the price of gleaming.
Mark Doty (Maryville, 10 augustus 1953)
De Poolse schrijver Jerzy Pilch werd geboren op 10 augustus 1952 in Wisla. Zie ook alle tags voor Jerzy Pilch op dit blog en ook mijn blog van 10 augustus 2010.
Uit: A Thousand Peaceful Cities (Vertaald door David Frick)
“We followed him up the wooden stairs. Then with all our might we squeezed ropes fatter than our arms. The sweltering noon slowly began to smolder. “Let the littlest bell sing,” cried Sexton Messerschmidt at the top of his voice, and he looked ironically upon our pathetic efforts. With seeming negligence he grasped the rope we had been straining at so ineffectually. “You gentlemen lack not only artistic talent but also physical strength. You are an absolutely worthless generation. When you grow up you will bring not only the Lutheran Church but also People’s Poland to ruin—which, after all, who knows, maybe would be for the better. “This is how it’s done. With your entire being, not just with your hands. We are in a holy place, therefore you gentlemen will magnanimously forgive me if I don’t suggest just what you can do for yourselves with nothing but your hands. In the profession—in the vocation—of the bell-ringer the hand is not an upper extremity but the extension of the soul. Let the littlest bell sing,” cried Sexton Messerschmidt, and at his call the littlest bell moved. “Tym’s bell-foundry in Warsaw,” Messerschmidt outshouted the first heartbeats, “Tym’s bell-foundry in Warsaw, bronze practically in statu crudi, bronze without alloy, which is why it has a pure sound, even if it doesn’t carry. As the story goes, this bell was cast by order of the enlightened protector of the Reformation, Mikołaj Radziwiłł the Black. It was hung by our Calvinist brethren in the church tower in Kiejdany. It served them faithfully, and with its pure voice it sustained them in the faith, which, although perfect, is after all also the correct one. Henryk Sienkiewicz mentions the church in Kiejdany in his Trilogy. Unfortunately, Sienkiewicz’s pen did not describe the sound of our bell, and it’s a pity, a pity. You, gentlemen, of course, haven’t yet read the Trilogy.” “I’ve read it, I’ve already read With Fire and Sword, and The Deluge, and Pan Wołodyjowski. I’ve read it,” I wanted to call out, but I restrained myself and bit my tongue. My psychological instinct, not yet perfected, but already existing, whispered to me that it wasn’t a good thing to demonstrate any sort of abilities in the presence of Sexton Messerschmidt."
Jerzy Pilch (Wisla, 10 augustus 1952)
De Vlaamse schrijver en musicus Elvis Peeters werd geboren op 10 augustus 1957 in Grimbergen. Zie ook alle tags voor Elvis Peeters op dit blog.
Uit: Jacht
“Het wolkenpak is voor de maan geschoven, Erik spiedt door de nachtkijker. Hij voorvoelt dat het gaat gebeuren, zijn adem is één met de flauwe bries die langs de helling blaast. Eerst hoort hij het, dan pas ziet hij de schaduw die zich losmaakt van een boomtop en naar beneden suist tussen de stammen, boven de struiken, met brede vleugels. Een oehoe. De uil strijkt neer op een laaghangende tak een eind verder de glooiing af. Erik herkent zijn prachtige, kenmerkende contouren met de opstaande veertjes als hoorntjes op zijn kop. Enkel om te oefenen neemt Erik hem in het vizier. Hij mikt op het silhouet. Zijn ogen zijn nu voldoende gewend aan het duister zonder nachtkijker. Aan een silhouet heeft hij genoeg. Maar hij gaat aan de oehoe geen kogel verspillen, hij laat het geweer zakken. Over de uil maakt hij zich geen zorgen. Erik zit gecamoufleerd achter een struik, zijn pet steekt er niet bovenuit, er zit een loergat in de struik, ongezien bestrijkt hij de hele helling. Hij heeft deze plek overdag in gereedheid gebracht met een schoffel en een snoeischaar, weken geleden. Er is genoeg tijd overheen gegaan opdat niemand het verband kan leggen tussen wat hij toen overdag deed en wat hij nu ’s nachts uitvoert. Hij weet niet welke informatie de dagdieren met de nachtbeesten uitwisselen. Hier in het bos op de helling leven de soorten wellicht meer naast elkaar dan in de stad, zeker als sommige elkaar naar het leven staan. In de steengroeve waar hij werkt, leven de lastdieren en de mensen ook elk hun eigen bestaan, hoe intelligent ze ook mogen zijn. Ieder kent zijn taak, dat volstaat.”
Elvis Peeters (Grimbergen, 10 augustus 1957)
De Russische schrijver Michail Michailovitsj Zostsjenko werd geboren in Sint-Petersburg op 10 augustus 1895. Zie ook alle tags voor Michail Zostsjenko op dit blogen ook mijn blog van 29 juli 2010
Uit: Nervous People (Vertaald door Charles Rougle)
„So Ivan Stepanich shows up and says: "I work," he says, "like an elephant for thirty two rubles and change in a co-op. "I smile," he says, "at the customers and weigh out their sausage for them, and "and out of that," he says, "for my hard-earned kopecks I buy myself bottle brushes, and no way am I going to permit unauthorized outside personnel to use these brushes." Here it gets noisy again, and a discussion gets going over the brush. All the tenants, of course, come barging and bustling their way into the kitchen. Gavrilych the invalid shows up too. "All this noise," he says, "but no fighting?" Right after this remark a fight was in fact corroborated. Away they went. The thing is, our little kitchen's narrow. Unsuitable for fighting. A tight squeeze. Pots and primus stoves everywhere. No place to turn around. And twelve people all packed in there. Try to smack one in the kisser and you clobber three. And of course you keep stumbling over everything and falling down. A man with three legs couldn't keep his balance on that floor, let alone a one-legged invalid. But in spite of that, our invalid, the ornery buzzard, comes barreling right into the thick of it. Ivan Stepanych, whose brush it is, shouts at him: "Stay out of it, Gavrilych. Watch out or you'll get your one and only leg ripped off." Gavrilych says: "Big deal," he goes, "so I lose my leg!" "Only," he says, " I can't leave now. They've busted my whole counternance bloody." And as a matter of fact just then someone smacks him across the kisser. Well, so he doesn't leave and goes on the attack. And right there someone up and bonks him on the noodle with a saucepan.“
Michail Zostsjenko (10 augustus 1895 – 22 juli 1958) Standbeeld in Sint Petersburg
De Nederlandse journalist en schrijver Piet Bakker werd geboren in Rotterdam op 10 augustus 1897. Zie ook alle tags voor Piet Bakker op dit blog.
Uit: Ciske de Rat
“De Rat keek niet naar de wal. Wat had hij er te zoeken? Hij slenterde droevig naar Dorus toe. Er donkerde weer iets van de vroegere geslotenheid op zijn gezicht, maar toen ik hem een vertrouwelijk knipoogje gaf, glimlachte hij toch monter. Ineens zag ik die glimlach verstarren. De dunne mond bleef openstaan in opperste verwondering de wijde ogen staarden naar de steiger en hij verroerde zich even niet. Met een ruk schoot hij naar voren, duwde Wanda ruw op zij, zwaaide met zijn armen en er kwam een kreet van intense blijdschap uit zijn hijgende keel. De anderen keken hem verrast aan en Wanda vergat om snibbig tegen hem te doen. “Vader! Vader!” niets bestond er meer voor hem, geen klas, geen Dorus, geen meester.”
Piet Bakker (10 augustus 1897 - 1 april 1960) Affiche voor de musiacal met Danny de Munk (Cis) en Matheu Hinzen (Ciske), 2016
De Franse dichter en schrijver René Crevel werd geboren op 10 augustus 1900 in Parijs. Zie ook alle tags voor René Crevel op dit blogen ook mijn blog van 10 augustus 2010
Nuit
Doucement pour dormir à l’ombre de l’oubli ce soir je tuerai les rôdeurs silencieux danseurs de la nuit et dont les pieds de velours noir sont un supplice à ma chair nue un supplice doux comme l’aile des chauves-souris et subtil à porter l’effroi dans les coins où la peau se fait craintive, émue pour mieux aimer, pour avoir peur d’un autre corps et du froid. Mais quel fleuve pour fuir ce soir ô ma raison ? C’est l’heure des mauvais garçons l’heure des mauvais voyous. Deux grands yeux d’ombre dans la nuit seraient pour moi si doux, si doux. Prisonnier des tristes saisons je suis seul, un beau crime a lui
là-bas, là-bas à l’horizon quelque serpent peut-être et glacé de n’aimer point. Mais où coule, où coule au loin le fleuve dont a besoin pour fuir ce soir ma raison ? Sur les berges vont les filles leurs yeux sont las, leurs cheveux brillent, Je ne sais rien dire à ces filles dont ils sont les mauvais garçons dont ils sont les fiers maquignons. Je suis seul, un beau crime a lui, Deux grands yeux d’ombre dans la nuit seraient pour mot si doux, si doux. C’est l’heure des mauvais voyous.
René Crevel (10 augustus 1900 – 18 juni 1935) Portret door Jacques-Emile Blanche, 1928
Zie voor nog meer schrijvers van de 10e augustus ook mijn blog van 10 augustus 2014 deel 2 en eveneens deel 3.
|