De Nederlands dichter, schrijver, journalist, radio- en televisieprogrammamaker, uitgever en biograaf Wim Hazeu werd geboren in Delft op 28 april 1940. Zie ook alle tags voor Wim Hazeu op dit blog.
Imkers dood
uw bijenvader is dood hang het zwarte strikje om de korf zo los dat bij de minste wind ook dit teken vertrekt jullie kunnen vrijuit gaan zonder het hinderlijk volgen van de man die meer beloofde dan hij ooit waar kon maken aan bloesem en aan was
Willem de Mérode
je had het over de waanzin van het recht maar gekker nog is mijn protest tegen jouw beul en letterknecht wat kan ik doen uit mijn gewest voor jouw verdriet, jouw ondersneeuwen je hoort me niet, je bent te ver mijn laatste reis naar jou duurt eeuwen
Achterberg
als ik aan achterberg denk, z'n leven en z'n poëzie, dan slaat een zwoele adem om m'n nek; ik peins dan: laat 'em in z'n tweede levensfase zonder beven voor vingerwijzen en snurkerig plezier geef hem de kans van ongeziene liefdes, hartstochten en kwatrijnen daar en ik met m'n gestumper hier
Wim Hazeu (Delft, 28 april 1940)
De Nederlandse schrijver Gerbrand Bakker werd geboren in Wieringerwaard op 28 april 1962. Zie ook alle tags voor Gerbrand Bakker op dit blog.
Uit: Boven is het stil
“Ik heb vader naar boven gedaan. Nadat ik hem in een stoelhad gezet, heb ik het bed uit elkaar gehaald. Hij bleef in die stoel zitten als een kalf van een paar minuten oud, nog voorhet schoongelikt is; met een ongestuurd wankelend hoofd en ogen die zich nergens aan hechten. Ik heb de dekens, lakens en de molton van het matras gerukt, het matras zelf en de beddenplanken tegen de wand gezet, en het hoofd- en voeteneinde losgeschroefd van de zijkanten. Ik probeerde zoveel mogelijk door mijn mond te ademen. De kamer boven – mijn kamer – had ik al leeggeruimd.‘Wat doe je?’ vroeg hij.‘ Je gaat verhuizen,’ zei ik.‘Ik wil hier blijven.’‘Nee.’Hij mocht zijn bed houden. Eén helft van het bed is al meer dan tien jaar koud, maar de onbeslapen plek wordt nog steeds bekroond met een kussen. In de kamer boven schroefde ik het bed weer in elkaar, het voeteneinde naar het raam toe. Onder de poten plaatste ik klossen. Ik maakte het bed op met schone lakens en twee schone kussenslopen. Daarna droeg ik vader de trap op. Vanaf het moment dat ik hem uit de stoel haalde, keek hij me aan en hij bleef dat doen tot ik hem in bed legde, en onze gezichten elkaar bijna raakten.‘Ik kan zelf lopen,’ zei hij, toen pas. ‘Nee, dat kan je niet,’ zei ik. Hij zag dingen door het raam die hij niet verwachtte tezien. ‘Ik lig hoog,’ zei hij.‘ Ja. Zo kun je naar buiten kijken zonder alleen maar lucht te zien.’Ondanks de nieuwe ruimte en de verschoonde lakens en slopen rook het bedompt, rook hij bedompt en schimmelig. Ik zette een van de twee ramen op het haakje. Buiten was het kraakfris en stil, alleen aan de bovenste takken van de kromme es in de voortuin zaten nog een paar verfrommelde bladeren. Heel in de verte zag ik drie fietsers over de dijk gaan. Als ik een stap opzij had gedaan, had hij de drie fietsers ook kunnen zien. Ik bleef staan waar ik stond. ‘Haal de dokter,’ zei vader.‘Nee,’ antwoordde ik. Ik draaide me om en liep de slaapkamer uit. Vlak voor de deur dichtviel, riep hij: ‘Schapen!’ In zijn voormalige slaapkamer lag een rechthoek stof op de grond, iets kleiner dan de maten van het bed. Ik haalde de slaapkamer leeg. De twee stoelen, de nachtkastjes en de kaptafel van moeder zette ik in de woonkamer. In een hoek van de kamer wurmde ik twee vingers onder de vloerbedekking. ‘Niet vastplakken,’ hoorde ik moeder zeggen, een eeuwigheid geleden, terwijl vader net door de knieën wilde gaan,met een pot lijm in zijn linker- en een lijmkwast in zijn rechterhand, en wij al haast bedwelmd raakten van de scherpe dampen. ‘Niet vastplakken, want over tien jaar wil ik nieuwe vloerbedekking.’ De achterkant van het tapijt verkruimelde onder mijn vingers. Ik rolde het op en droeg het door het melklokaal naar buiten, waar ik, midden op het erf, opeens niet wist wat ik ermee aan moest. Ik liet het uit mijn handen vallen, op de plek waar ik stond. Een paar kauwen schrokken van de onverwacht luide klap en vlogen op uit de bomen die langs het erf staan.”
Gerbrand Bakker (Wieringerwaard, 28 april 1962)
De Chileense dichter en schrijver Roberto Bolaño werd geboren op 28 april 1953 in Santiago de Chile. Zie ook alle tags voor Roberto Bolaño op dit blog.
Uit: Antwerpen (vertaald door Aline Glastra Van Loon)
“De meeste huizen waren onbewoond in dit jaargetijde. De man stopte in een smalle straat met huizen van één verdieping en identieke tuinen. Terwijl zij in de badkamer verdween, zette hij koffie. De keuken had bruine vloertegels met arabesken en zag eruit als een gymnastieklokaal. Ze schoof de gordijnen open, in geen van de huizen aan de overkant scheen licht. Ze trok haar satijnen jurk uit en de man stak weer een sigaret voor haar aan. Voordat ze haar slipje omlaag deed, zette de vent haar op handen en voeten op het zachte, witte tapijt. Ze hoorde dat hij iets zocht in de kast. Een rode, ingebouwde kast. Ze zag hem ondersteboven, tussen haar benen door. De man glimlachte tegen haar. Nu loopt er iemand door een straat waar alleen auto’s geparkeerd staan voor de respectieve huizen. Boven de boulevard bungelt, alseen gehangene, de lichtreclame van het beste restaurant in de buurt, sinds lang gesloten. De voetstappen sterven weg in de aflopende straat, in de verte zie je de koplampen van een paar auto’s. Zij zei nee. Luister. Er is iemand buiten. De man liep naar het raam, daarna kwam hij naakt terug naar het bed. Ze had sproeten en soms hield ze zich sla-pend. Hij keek naar haar vanuit de deuropening met een soort onpersoonlijke vertedering. Iemand creëert stiltes voor ons. Hij drukte zijn gezicht zo lang te-gen het hare dat het pijn deed en penetreerde haar met één stoot.Misschien schreeuwde ze een beetje. Vanaf de straat was echter niets te horen. Ze vie-len in slaap zonder elkaar los te laten. Iemand gaat weg. We zien zijn rug, zijn vuile broek en zijn laarzen met de afgesleten hakken. Hij gaat een bar binnen en zoekt een plaatsje aan de toog als iemand die jeuk heeft over zijn hele lijf. Zijn bewegingen bren-gen een vaag gevoel van verontrusting teweeg bij de rest van de stamgasten. Is dit Barcelona? vraagt hij. ’s Avonds lijken alle tuinen hetzelfde, overdag maken ze een andere indruk, alsof de verlangens wor-den gekanaliseerd via de bloemenen de perken en de slingerplanten. ‘Ze verzorgen hun auto’s en hun tuinen...’ ‘Iemand heeft een speciale stilte voor ons gecreëerd...’ ‘Eerst bewoog hij hem van binnen naar buiten en daarna werd de beweging circulair...’ ‘Haar billen zaten vol krabben...’ ‘De maan gaat schuil ach-ter het enige grote gebouw in de buurt...’ ‘Is dit Bar-celona...?’
Roberto Bolaño (28 april 1953 – 15 juli 2003) Cover
De Duitse schrijver en vertaler Gerhard Henschel werd geboren op 28 april 1962 in Hannover. Zie ook alle tags voor Gerhard Henschel op dit blog.
Uit: Jugendroman
„Die Sonne bollerte ins Zimmer, und als ich mich auf die andere Seite drehte, knarrte das Bettgestell. Ich rieb mir die Augen und gähnte ein Stück Tapete an, das ich nie zuvor gesehen hatte. Ach du Schreck – jetzt war ich ja in Meppen! In unserem neuen Haus, das ich noch gar nicht kannte, weil ich den Umzug nicht miterlebt hatte und danach erst spätabends aus Jever abgeholt worden war. Nichts wie raus aus der Kiste! Hastig frühstücken und sich dann alles ansehen, von oben bis unten. Von meinem Zimmer konnte ich durchs Fenster auf den Balkon klettern. Volker wohnte links nebenan und verfügte über eine Balkontür, weil er drei Jahre älter war als ich und das bessere Zimmer gleich mit Beschlag belegt hatte. Seins war auch viel größer als meins. »Untersteh dich, hier durchs Fenster zu steigen!« rief Mama, als sie mit dem Staubsauger nach oben kam. »Schluß damit!« Das war das Ende meiner Karriere als Fassadenkletterer und zugleich der Beginn meiner Laufbahn als ruhmloser Einwohner einer emsländischen Kleinstadt. Den Auszug aus unserem Eigenheim auf dem Mallendarer Berg in Vallendar bei Koblenz hatte Mama uns damit schmackhaft zu machen versucht, daß wir es von Meppen aus nicht mehr so weit zu Oma und Opa Jever hätten. Das stimmte: Früher hatten wir regelmäßig sechs Stunden lang im vollgefurzten Pkw gehockt oder in überfüllten Zügen, und von hier aus würde die Fahrt bloß noch knapp zwei Stunden dauern. Das Haus hatten Mama und Papa vom Bund gemietet. Georg-Wesener-Straße 47. Im oberen Flur gab es außer dem Elternschlafzimmer und Renates, Volkers, Wiebkes und meinem Zimmer ein Bad mit Wanne und Waschbecken und ein Klo mit Waschbecken und Dusche. Zum Dachboden führte eine steile Holztreppe hoch, die man mit einem Hakenstiel nach unten klappen und dann ausfahren mußte, wenn man da raufwollte. Dabei mußte man aber aufpassen, daß einem die Leiter beim Herunterklappen nicht in die Fresse donnerte. Da oben hatten Mama und Papa nach dem Umzug allen Kraßel abgestellt, mit dem sie auch schon in unserem alten Haus nicht gewußt hatten wohin. Verboten war es, vom Balkon in den Garten zu hopsen oder auf die von Papa übertapezierten Klingeln in den Kinderzimmern zu drücken: Wenn man das tat, bimmelte es unten in der Küche. Damit hatten einstige Hausbewohner ihr Personal alarmiert. Im Erdgeschoß standen einem da und dort noch unausgepackte Umzugskartons im Weg. Hinter der Küche war eine kleine Vorratskammer versteckt.“
Gerhard Henschel (Hannover, 28 april 1962)
De Amerikaans schrijfster Nelle Harper Lee werd geboren in Monroeville op 28 april 1926. Zie ook alle tags voor Harper Lee op dit blog.
Uit:Go Set A Watchman
“She sternly repressed a tendency to boisterousness when she reflected that Sidney Lanier must have been somewhat like her long-departed cousin, Joshua Singleton St Clair, whose private literary preserves stretched from the Black Belt to Bayou La Batre. Jean Louise’s aunt often held up Cousin Joshua to her as a family example not lightly to be discountenanced: he was a splendid figure of a man, he was a poet, he was cut off in his prime, and Jean Louise would do well to remember that he was a credit to the family. His pictures did the family well – Cousin Joshua looked like a ratty Algernon Swinburne. Jean Louise smiled to herself when she remembered her father telling her the rest of it. Cousin Joshua was cut off, all right, not by the hand of God but by Caesar’s hosts. When at the University, Cousin Joshua studied too hard and thought too much; in fact, he read himself straight out of the nineteenth century. He affected an Inverness cape and wore jackboots he had a blacksmith make up from his own design. Cousin Joshua was frustrated by the authorities when he fired upon the president of the University, who in his opinion was little more than a sewage disposal expert. This was no doubt true, but an idle excuse for assault with a deadly weapon. After much passing around of money Cousin Joshua was moved across the tracks and placed in state accommodations for the irresponsible, where he remained for the rest of his days. They said he was reasonable in every respect until someone mentioned that president’s name, then his face would become distorted, he would assume a whooping crane attitude and hold it for eight hours or more, and nothing or nobody could make him lower his leg until he forgot about that man. On clear days Cousin Joshua read Greek, and he left a thin volume of verse printed privately by a firm in Tuscaloosa. The poetry was so ahead of its time no one has deciphered it yet, but Jean Louise’s aunt keeps it displayed casually and prominently on a table in the living-room.”
Harper Lee (Monroeville, 28 april 1926)
De Nederlandse schrijver en journalist Joop Waasdorp (pseudoniem: Frans Hals) werd geboren in Amsterdam op 28 april 1917. Zie ook alle tags voor Joop Waasdorp op dit blog.
Uit: Fritzi
“Fritzi ten Harmsen van der Beek, een hartelijke, geinige vrouw, heeft een interessant-knap gezicht, een zekere chique en is verder om de bliksem geen doetje. Ik heb haar eens een proleet van een vent woedend en afdoende horen afbekken. Bravo! Haar gedichten, maar ook haar verhaaltjes, bijvoorbeeld dat dingetje over Koekje met zijn tas met cadeautjes (uit Neerbraak) - wie die niet prachtig vindt moet zijn of haar bovenkamer laten nakijken. Ik ken Fritzi sinds de winter van 1968 toen zij op een late namiddag een nogal bekend bierhuis kwam binnenzoeven. Aanstonds bleek dat zij manieren heeft. Zo noemde ze mij bij die eerste ontmoeting ‘meneer’ en zei netjes U in plaats van direct te gaan jijjen en jouwen. Ook liet zij (wat later) in het bierhuis achter een mapje kiekjes zien van Chicago (Crime City), waarop een nieuwjaarswens, kort nadat we in gezelschap van haar escort (een geschikte jonge snuiter) capucijners gegeten hadden. Fritzi wil op een beschaafde wijze leven. Wat zij daaronder verstaat blijkt uit haar bizarre mondeling gedane verhalen. In een daarvan vertoefde zij dagenlang in een lauw-warm kuipbad in de badinrichting aan de Amsterdamse Heiligeweg, terwijl op gezette tijden heerlijke tartaartjes naar binnen werden geschoven door een besteller van de fijnste banketbakker van heel Amsterdam, namelijk de firma Pott uit de Van Baerlestraat (inmiddels verdwenen). En knaagt iets (Wat knaagt? is immers de titel van een van haar dichtbundels) en dat knagen zal wel een gemeen scherp kantje hebben. Desondanks staat die snuit van Fritzi vrijwel steeds naar lachen, wat ik bijzonder in haar waardeer. Zij had mij uitgenodigd voor een feestje op haar behuizing Jachtlust. Als de bulldozers het niet hebben vermalen staat het er nog maar jammer genoeg zonder Fritzi. Jachtlust lag er, al was het winter, tamelijk riant bij: een groot vóórgazon, enkele forse bomen, oprijpaden. Er was veel goede drank, waarvan ik weinig gebruikte omdat teveel drank mij ziek maakt. Veel volk was er ook, het merendeel van jeugdige leeftijd, van wie ik (behalve Fritzi's zoon Gill, aardige jongen) niemand kende. Maar op een feestje is dat eigenlijk ook nergens voor nodig. Dus liet ik mij neer in een oude settee, waar ik aangenaam warm en droog zat en die urenlang mijn basis is gebleven. Intussen werd er steeds opgebeld, wat kennelijk van Fritzi niet moest. Uiteindelijk besloot zij deze ‘waardeloze typen’ niet meer te woord te staan. Verder deelde ze de gasten mede dat iedereen die iets van haar wou ‘meteen moest opdonderen’. Fritzi kan zoiets doen en dan toch charmant blijven. Later, in de vestibule, stond zij met een enkelloops jachtgeweer in de handen. Ik vond dat ding naderhand in een paraplubak en ik heb toen gekeken of het soms geladen was maar dat was niet zo.”
Joop Waasdorp (28 april 1917 – 3 september 1988) Fritzi ten Harmsen van der Beek
De Joods-Oostenrijkse dichter, schrijver en journalist Karl Kraus werd geboren in Jičin, Bohemen, Oostenrijk-Hongarije (thans Tsjechië) op 28 april 1874. Zie ook alle tags voor Karl Kraus op dit blog.
Der sterbende Mensch
Der Mensch Nun ists genug. Es hat mich nicht gefreut, Und Neues wird es auch wohl nicht mehr geben. Das Gewissen In einer Stunde endet sich dein Leben, Und du hast nichts gesühnt und nichts bereut. Der Mensch Bereuen kann man nur, was man getan. Ich habe nichts erfüllt und nichts versprochen. Die Erinnerung Ich war dein Zeitvertreib. So wurden Wochen Aus Jahren. Denkst du noch? Sieh mich nur an! Der Mensch Ich sah stets hinter mich, und du warst da. Warst du nicht da, so schloß ich gern die Augen. Die Welt Ich schien dir nicht in deine Welt zu taugen. Du sahst nur alles Ferne immer nah. Der Mensch Und alles Nahe fern. Bleib mir vom Geist! Stell dich nicht vor, ich stell' dich besser vor. Der Geist Wenn sie dich plagt, was leihst du ihr dein Ohr? Von mir hast du, von ihr nicht, was du weißt! Der Mensch Was weiß ich, was ich weiß! Ich weiß es nicht. Ich glaube, zweifle, hoffe, fürchte, schwebe. Der Zweifel Du fällst nicht, Freund, wenn ich dich höher hebe. Verlaß dich auf mein ehrliches Gesicht. Der Mensch Ich kenne dich. Du hast durch manche Nacht Mir eingeheizt und manches Wort gespalten. Der Glaube Ich aber, glaub mir, hab' es dir gehalten, Mit meinem Atem dir die Glut entfacht. Der Mensch Zu viel, ich hab' die Seele mir verbrannt. Oft wars wie Hölle, oft wars wie der Blitz – Der Witz Da bin ich schon. Im Ernst, ich bin der Witz. Ich bins im Ernst, und doch als Spaß verkannt. Der Mensch Wer wäre, was er ist, wo Trug und Wesen Die Welt vertauscht in jämmerlicher Wahl! Der Hund Ich bin ein Hund und kann nicht Zeitung lesen. Der Bürger Ich bin der Herr und wähle liberal. Die Hure Ich, weil ich Weib bin, von der Welt verachtet. Der Bürger Weil ich kein Mann bin, von der Welt geehrt. Der Mensch Nach ihrer Ehre hab' ich nicht geschmachtet. Und ihre Liebe hat mich nicht verzehrt. Gott Im Dunkel gehend, wußtest du ums Licht. Nun bist du da und siehst mir ins Gesicht. Sahst hinter dich und suchtest meinen Garten. Du bliebst am Ursprung. Ursprung ist das Ziel. Du, unverloren an das Lebensspiel, Nun mußt, mein Mensch, du länger nicht mehr warten.
Karl Kraus (28 april 1874 – 12 juni 1936
De Tataarse dichter Ğabdulla Tuqay werd geboren op 28 april 1886 in Qoşlawıç in Kazan, Rusland (tegenwoordig Tatarstan). Zie ook alle tags voor Ğabdulla Tuqay op dit blog.
Uit:The book
In those moments when my spirit is low, I hate myself, I feel nothing but sorrow. With pangs of remorse I look for a place, Where I could peace and comfort embrace. I’m in a total void, miserable and sad, Dark thoughts race spinning through my head. My eyes have barely dried of tears, A still darker image before me appears. In moments like these I turn to the Scripture What I find on its pages my mind can picture. And suddenly joy fills my poor exhausted soul, Chasing away dark thoughts and making troubles go. Every page I read, every line and every verse, Turn to shining stars, showing me the course. O, how meaningless become all these earthly concerns, My eyes are opened and the light returns. Now I’m forgiven, I am redeemed and safe, That’s what the Holy Book means for Allah’s slave. It brings back confidence, self esteem and trust, With hope I view the future, leaving behind the past.
Ğabdulla Tuqay (28 april 1886 – 15 april 1913) Standbeeld in Naberezjnye Tsjelny
Zie voor nog meer schrijvers van de 28e april ook mijn vorige blog van vandaag.
|