De Vlaamse schrijver en dichter Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Moeder
Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen,
dat gij gekromd, verdroogd zijt en versleten,
zooals een pop waarin een hart zou kloppen,
door 't volk bij 't heengaan in een huis vergeten.
Ik zie uw knoken door uw kaken steken
en uwe oogen diep in 't hoofd gedrongen.
En ik ben gansch ontroerd en kan niet spreken,
wanneer gij zegt: kom zit aan tafel, jongen.
Ik hoor u 's avonds aan de muren vragen
of gij de vensters wel hebt toegesloten.
Gij kunt de schemering niet uit uw hersens jagen.
Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.
Daar in de verte wordt een put gegraven;
ik hoor zoo goed het ploffen van de kluiten.
En achter 't huis zie ik een schimme draven:
hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten.
- Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan Moeder.
- Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte beenen:
ij is een vriend, een goede vriend, een broeder:
hij is niet ruw, hij wandelt op de teenen.
Tot weerziens dan. Ik kom vannacht of morgen.
Gij kunt gerust een onze-vader lezen,
en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen
dat gij geen kou vat en tevreê zult wezen.
De Klacht van den Oude
Ik word aan 't oud zijn niet gewend.
De lichtelaaie die 'k heb gekend
zit nog te diep in mijne knoken
en blijft mij dag en nacht bestoken.
Mij beetren heb ik steeds gewild,
en menig, menig uur verspild
aan op te zien naar ginder boven,
aan bidden leeren en gelooven.
Helaas, ik schaam mij en beken
dat ik wel diep verdorven ben.
Want God en Ziel en andere dingen
waarvoor de menschen psalmen zingen,
Geweten, Vaderland in nood,
de Sterrenhemel en de Dood,
het wil, het wil tot mij niet spreken,
wat ik ook tracht het ijs te breken.
Maar waar ik wèl toe ben bereid,
dat is voor elke jonge meid
zooals er honderdduizend loopen,
de kleeren van mijn lijf verkoopen
Willem Elsschot (7 mei 1882 31 mei 1960)
De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008.
Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)
When the Olmedo family arrived at their new home a strong easterly wind, the Levanter, was blowing. It blew the house's canvas awnings so high it appeared they would come free of their aluminum frames, then let them drop for a moment before inflating them again, producing a monotonous sound, muffled and heavy, like the beating wings of a flock of monstrously large birds. A rhythmic sound, metallic, much sharper, conveying the roughness of rust, could be heard now and again when the wind ceased. The neighbors were rolling up their own awnings, all green, all the same, as quickly as possible. Juan Olmedo immediately recognized the echo of the steel rings which spun on the awnings' rods and thought to himself that he'd had rotten luck. The contrast between the blue sky-its brilliant sun reflected off the facades of identical white houses like a balloon of light-and the hostility of that wild wind had something sinister about it. A few times, during the trip from Jerez while they were isolated in the car, the windows closed, the air conditioner blowing, Juan had promised Tamara that he would go swimming with her before dinner, but the perfect beach day that had beckoned to them through glass had suddenly turned into a nightmare of a hurricane. Now she walked a step behind him, looking at everything suspiciously with her new, cold eyes, but without venturing a word. Alfonso hadn't followed him, but Juan didn't notice till he had unlocked the door, marked Number 37, and entered the house that was his despite the fact that he'd never seen it. Then, while the distinct odor of recently completed construction assaulted him like a cat that has been dipped in paint and varnish, a yellowed old sports paper, stiff with age, rustled before it was swept out the door and into the open air. Juan's eyes followed the dance of the loose pages, which ascended suddenly in spirals or fell dramatically toward the ground, and in the distance made out the figure of his brother, standing stock-still in the middle of an intersection paved with red stones. Alfonso's arms hung at his sides, his legs apart, very still, but he rocked his head slowly from right to left, his face lifted toward the Levanter, brow furrowed, mouth ajar.
Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )
De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008.
Uit: Fabula
Die meisten Lügen sind wahr und spinnen sich von ganz allein, kaum jemand kannte diese Wahrheit besser als Colin Darcy. Wenn man erst einmal der Melodie der Worte zu lauschen beginnt, dann pfeift man sie bald selbst. Und wenn Lügen wie kunstvolle Lieder sind, dann gehörte Helen Darcy, Colins Mutter, zu jenem seltenen Menschenschlag, der allzeit eine beschwingte Melodie auf den Lippen trägt. Dessen eingedenk hatte Colin Darcy seinen Heimatort und alles, was ihn mit Vergangenheit, Familie und den Liedern von einst verband, hinter sich gelassen. Nicht ein einziges Mal hatte er zurückgeschaut, nein, nicht wirklich.Seit sieben Jahren schon war er nicht mehr in Ravenscraig gewesen, dem Anwesen nahe Portpatrick, eine Ewigkeit und mindestens drei neue Leben lang. Danny, sein kleiner Bruder, lebte irgendwo jenseits des Atlantiks, rief nie an, schrieb weder Briefe noch Mails, nichts. Am Ende hatten sie alle das Haus ihrer Kindheit verlassen, weil Helen Darcy noch immer dort lebte. Die beiden Jungs hätten auch jeden anderen Ort auf der Welt verlassen, wenn Helen Darcy an jedem anderen Ort der Welt gelebt hätte, da war sich Colin Darcy sicher.Jetzt lebte Darcy, wie ihn seine wenigen Freunde nannten (oder Mr. Darcy, wie er von seinen Kollegen und Studenten gerufen wurde was er, nebenbei bemerkt, überdies gar nicht mochte, weil es klang, als sei er ein alter Mann), in London.»Bist du sicher, dass du wirklich dorthin ziehen willst?« Eigentlich war es keine Frage gewesen. »Du wirst allein in London leben«, hatte Helen Darcy ihn gewarnt, als sie ihm einen Besuch in Cambridge abgestattet hatte.
»Du wirst kaum mehr zu Hause sein.«
»London wird mein Zuhause sein.« Colin hatte seine Mutter weder eingeladen noch um ihre Meinung gebeten. Sie war einfach vor der Tür seiner Studentenbude aufgetaucht, als er gerade dabei war, sein Hab und Gut in Umzugskisten zu verpacken.
Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)
De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zijn ouders waren afkomstig van een voormalige plantage in het district Para. Hij volgde de lagere school bij de fraters, en haalde het diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS). Vervolgens vertrok hij in 1968 naar Amsterdam waar hij Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap studeerde. In zijn laatste boeken openbaarde zich een ernstige psychose. Cairo debuteerde in 1969 met Temekoe, een sterk autobiografische novelle in het Sranan over een vader-zoonrelatie, later herschreven in het Surinaams-Nederlands aIs Temekoe/Kopzorg (1979) en nogmaals in het Algemeen Nederlands als Kopzorg (1988). Hij hanteert in veel van zijn werken een Surinaams-Nederlands dat hij met zijn eigen vondsten heeft verrijkt tot het "Cairojaans". Vooral uit Surinaamse hoek werd dit nogal bekritiseerd. In Suriname is zijn meest gelezen boek Kollektieve schuld (1976) over winti-perikelen in een familie.
Cairo was sterk beïnvloed door de orale tradities van stads- en Para-negers en was zelf een bekend voordrachtskunstenaar. Hij publiceerde in totaal een tiental dichtbundels, zeven toneelstukken, een tiental forse romans, twee bundels columns en voorts verspreide verhalen en essays. Zijn hele werk draait om het negerschap in al zijn facetten.
Uit: De Negerhaan
« Het erf waarop wij als gezin woonden was, zoals in die tijd met de vele woonerven te Paramaribo het geval was, breed, en diep naar achteren gelegen, met een lange rij erfhuizen in de vorm van een in stukken verdeelde loods die zich van voor tot achter uitstrekte. Het maakte deel uit van een familiecomplex van de Baas Eigenaar, van wie ik de naam niet noemen zal, hij en de zijnen, die een drietal aaneengesloten erven bezaten, met een klein weggetje ertussen dat achter de houtopslagplaats achter ons huis liep. Een klein stuk erf hoorde niet bij het familiebezit, althans niet eerst. Een ingeklemd stuk terrein, waar de houtopslag, piepklein voordien, zich later naar voren uitbreidde, tot bijna aan de straat. Maar eerst stonden er op die plek ook huizen, op sommige bewoners waarvan mijn verhaal betrekking heeft.
Die woonloods op ons eigen erf was keurig opgedeeld in hokjes en die droegen bijna sarcastisch de edele benaming van huisjes. In feite waren dat niet meer dan primitieve huiskamer-keukencombinaties, volgestouwd met armenaren, van wie een meer dan hoge en moeilijk op te brengen huur werd vereist. Aangezien de huizenrij een naar beide zijden nogal schuin aflopend dak had, kreeg de woonkamer - doorgaans niet groter dan zo'n vier bij drie meter en volgestouwd met een stuk of zes, acht kinderen plus nog hun ouders en permanente logées als opa en oma - er een krapeerzolder bij. Deze zolder, de uitspaarruimte onder het schuine dak, was zeker niet groter dan een ruim uitgevallen kippenhokje, waar een volwassene alleen gebukt doorheen kon gaan.
Edgar Cairo (7 mei 1948 16 november 2000)
De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.
O Chicago! O Widerspruch!
O CHICAGO! O WIDERSPRUCH!
Brecht, ist Ihnen die Zigarre ausgegangen?
Bei den Erdbeben, die wir hervorriefen
In den auf Sand gebauten Staaten.
Der Sozialismus geht, und Johnny Walker kommt.
Ich kann ihn nicht an den Gedanken festhalten
Die ohnehin ausfallen. Die warmen Straßen
Des Oktobers sind die kalten Wege
Der Wirtschaft, Horatio. Ich schiebe den Gum in die Backe
Es ist gekommen, das nicht Nennenswerte.
Das Eigentum
Da bin ich noch: mein Land geht in den Westen.
KRIEG DEN HÜTTEN FRIEDE DEN PALÄSTEN
Ich selber habe ihm den Tritt versetzt.
Es wirft sich weg und seine magre Zierde.
Dem Winter folgt der Sommer der Begierde.
Und ich kann bleiben wo der Pfeffer wächst.
Und unverständlich wird mein ganzer Text.
Was ich niemals besaß, wird mir entrissen.
Was ich nicht lebte, werd ich ewig missen.
Die Hoffnung lag im Weg wie eine Falle.
Mein Eigentum, jetzt habt ihrs auf der Kralle.
Wann sag ich wieder mein und meine alle.
Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)
De 7e mei bleek een vruchtbare dag voor schrijvers. Zie ook mijn vorige drie blogs van vandaag.
|