Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
18-12-2012
A. M. Homes, Mazarine Pingeot, Viktor Rydberg, Miles Marshall Lewis
[Their own home damaged by a fire, Elaine and her husband, Paul, are staying with their suburban
neighbors, Pat and George. It is a weekday morning; the kids are at school, the husbands left for work hours ago.]
Elaine is awake. She is embarrassed to have slept late. She lies in the bed thinking that what she has
to do now is get up, get dressed, and go home. She has to fix the house, fix herself, and focus on what comes next. She has to plan for the future. Her plan is to go downstairs, have a quick cup of coffee, and then go home.
Pat is in the kitchen. She is on the phone and also ironing. "Good morning," she whispers to Elaine.
"Morning," Elaine says.
The coffeepot is on. Elaine pours herself a cup and leans against the counter. Pat is still in her
robe. Her hair is a mess. On the table is a bowl of pineapple slices, left over from the night before no muffins, no warm morning pastries, no fresh-baked bread. Elaine checks the clock ten A.M. How odd.
Pat in her robe, Pat serving leftovers. If Pat can't keep it together, who can?
Pat is smiling at Elaine, practically grinning. Why?
"What?" Elaine asks.
"You're so lovely," Pat says, and Elaine isn't sure if Pat is talking to her or the person on the phone.
Elaine sits down with her coffee and begins reading the paper. In the background Pat is ordering
lamb. "Page forty-three. Could I have three racks and then one leg?"
Elaine had never heard of anyone having meat mailed to them.
"Over the phone. Door to door. Hardware, underwear, shoes, food, everything," Pat says as she's
hanging up. "It saves me so much time." Pat sprays starch on the last of the shirts and digs in, wrestling the wrinkles
Tout cela nest pas vrai. Tu nes pas lenfant de cette femme qui a crié pour prévenir ses enfants quelle les aimait, et qui ne les reverrait plus. Tu nétais pas caché dans les arbres à ramasser des fraises sauvages, le goût de ton enfance interrompue, tu nas pas eu ce destin brisé de millions denfants, tu nas même pas de frère. Ton père est architecte, ta mère bibliothécaire, ils sont nés une fois la guerre finie, et toi, bien longtemps après. Tu es un épargné. Épargné par lHistoire, épargné par la vie.
Pourtant au fond de toi tu es aussi cet enfant arraché au goût des fraises sauvages. Pourquoi? Le voudrais-tu ? Endurer cette souffrance qui te situerait dans un autre monde, qui te rendrait inattaquable, cette souffrance qui te conférerait le savoir absolu ? Souhaiterais-tu être cassé en deux, séparé de ton frère, amputé de tes parents qui auraient enduré les pires tortures puisque la torture était à lépoque inéluctable pour des millions de gens, une « nécessité » historique, scientifique une réalité. Aurais-tu aimé vivre cette vie des orphelins de guerre, de leurs parents, des jours et des nuits dans des wagons à bestiaux où lon se pisse dessus alors quon na rien bu depuis de si nombreuses heures et que ce voyage où tu as pu tasseoir à la faveur dun mort qui ta servi de siège temmène tout droit à la chambre à gaz à moins que sur la rampe de sélection, un miracle ne se produise, et que tu connaisses lautre versant de la mort : le travail jusquà la mort, la mort debout, cest-à-dire par tout à fait la mort, la déshumanisation comme expérimentation. Cest celle-là que tu aurais voulu vivre?
Since the early 2000s of the Iraq War and the reelection of Bush II, I fielded lots of questions about my move abroad, but mostly people immediately understood. As a young author at the time, I had my own personal James Baldwin fantasies to live out. The bleak post-9/11 climate of New York City caused plenty of exoduses then -- still, most people stuck to this side of the ocean.
My love affair with Paris had a lot to do with my French ex-turned-girlfriend, fiancée and wife, Christine. Yet the lighting of the Eiffel Tower, the aroma of fresh croissants and baguettes in the mornings, even the quaint sirens of speeding police cars conjured almost as much romance as my real romance. My sons (5-year-old Lucas and 3-year-old Kalel) were both born in the 14th arrondissement under the country's best-in-the-world healthcare system; treating them to the childhood pleasures of Luxembourg Gardens was something I knew we'd all treasure forever.
Paris has long meant something special to African-Americans, spanning back to the First World War. Many G.I.s fighting for their country in Europe, and facing a return to second-class status in the United States as the war ended, stayed put in France. Baldwin, Josephine Baker, Richard Wright and Nina Simone are only a few of the many black Americans who took flight from the racism of pre-civil rights America to flourish instead in the French capital.
Vraag aan een man die uitglijdt op een berghelling hoe het met hem gaat. De wereld tolt. De aarde nadert. De ademhaling stokt. In zijn vlucht kijkt hij de vraagsteller aan. Vlak voordat hij de grond raakt antwoordt hij met opgetogen verbazing: Nou, tot nu toe gaat alles goed. Die man ben ik. Ik was met Margot op vakantie in het Härjedalen, het leegste gebied van Zweden. Vlak na onze studententijd hebben we daar al eens door de bossen en de bergen getrokken, liftend, met stinkende rugtassen, vrijwel zonder geld en voortdurend hongerig. Het was onze eerste vakantie samen. Destijds probeerden we de Sonfjället te beklimmen, een berg van twaalfhonderd meter hoog, bij het plaatsje Hedeviken. Helaas lukte het ons toen niet om de top te halen. Het weer zat tegen, onze schoenen waren te glad en volgens Margot speelde mee dat we onze tocht hadden onderbroken om achter een door bomen beschutte stapel rotsstenen Gods water over Gods akker te laten lopen. Ik denk dat het de eerste keer was dat we de spanning dat iemand ons zou kunnen betrappen voelden. Zij beweerde dat ik daarna te uitgeput was om verder te klimmen, maar dat kan ik me niet meer herinneren. Vijfentwintig jaar later kwamen we weer in dit gebied, op doortocht naar de fjorden van Noorwegen. De weg naar de Sonfjället was aanmerkelijk verbeterd, met onze Volvo reden we probleemloos van onze stuga bij een boer in Hedeviken naar de voet van de berg. Al jaren hadden we niet meer gelift, en ook sliepen we nooit meer in een tentje, hoewel we er zogenaamd voor de zekerheid altijd een bij ons hadden.
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)
De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.
Uit:Die Tochter meiner Mutter (Vertaald door Elvira Bittner)
In der Nacht vor meiner Geburt träumte meine Mutter, dass ich an einer Art Blase hing, einem bohnenförmigen Ballon, der mich langsam mit nach oben nahm. Sanft schaukelte ich im Nichts, bis plötzlich die Blase zerplatzte - geräuschlos, vollkommen geräuschlos - und ich nach unten geschwebt kam, immer noch sanft schaukelnd im Nichts. Sie hatte keinen Augenblick Angst, dass ich hart auf der Erde landen würde, denn ich war nicht schwerer, sagte sie, als eine flauschige Pusteblume.
In der Nacht, in der meine Mutter starb, träumte ich,dass sie an einer Art Blase hing. Sie hatte den Pelzmantel an, den mein Vater ihr gleich nach unserer Ankunft in Holland gekauft hatte. Der hochgeschlagene Pelzkragen verbarg ihr Gesicht. Wie ein Fallschirmspringer hing sie da, aber sie schaukelte nicht. Ganz langsam sah ich sie verschwinden. Plötzlich hatte ich das Gefühl zu fallen. Aus Schwindel erregenden Höhen sauste ich in die Tiefe. Gleichzeitig hörte ich das Klingeln eines Telefons und taumelte in die Wirklichkeit.
Ich wachte auf, und noch bevor ich den Hörer abnahm, wusste ich, dass mein älterer Bruder anrief, um mir zu sagen, dass unsere Mutter gestorben war. Ich wusste, dass sie mit dem Sterben gewartet hatte, bis er bei ihr sein würde. Sie hatte sich das Sterben für ihn vorbehalten, so wie sie immer für jeden von uns etwas beiseite legte. Für meinen jüngeren Bruder hatte sie in einer winzigen Pfanne auf dem Herd immer eine Bratwurst bereitstehen oder ein Hühnerbein oder irgendeinen indonesischen Leckerbissen. Ich brauchte gar nicht zu versuchen, ein Stückchen davon zu mopsen, denn sie schlug sofort meine Hand weg: "Weg da, das ist nicht für dich."
Manchmal war sein Häppchen schon ganz vertrocknet, wenn er kam. Aber dann tat sie so, als hätte sie es nicht bemerkt. Sie hielt meinem Bruder die glühend heiße Pfanne unter die Nase - ihre immer zu langen Ärmel zog sie dann noch länger und benutzte sie als Topflappen - und setzte ihren ganzen weiblichen Charme ein. Mit ihrer liebenswürdigsten Stimme sagte sie: "Für dich, ich hab's extra aufgehoben."
Uit: Das Licht auf den Bergen(Vertaald door Karl-Ludwig Wetzig)
Jahre sind vergangen, und unser Kalender nähert sich einem neuen Jahrtausend. Jeden Morgen treibt mich die Vergangenheit aus dem Bett, während es noch dunkel ist und die Sterne hoch über dem Berg am Himmel stehen, im Süden sehe ich, wie der Nachthimmel vom Lichtermeer der Stadt ausgelöscht wird. Es ist gegen sechs Uhr in der Frühe, und ich bin als Einziger schon wach. Niemand ist unterwegs, die Fenster in den Häusern noch dunkel, Straßen und Wege leer. Nur die Stille zwischen den Sternen, und in ihrem Licht blättere ich in Fotografien jenes Sommers, der in meinen Adern singt. Auf einem der Fotos ist das Haus zu sehen, das Versammlungshaus. Wenige Jahre später ist es abgerissen worden, und das Haus, das Erinnerungen atmete, wurde selbst Erinnerung. Die Aufnahme wurde wahrscheinlich bei dem Reitertreffen gemacht, das gut einen Monat vor der Versammlung stattfand. Im Vordergrund sitzt Starkaður mit ausgestreckten Beinen im Gras, Sæunn steht hinter ihm und zupft den Onkel am Ohr. Das Versammlungshaus ist im Hintergrund zu sehen. Jemand, der es nicht kennt, könnte meinen, es sei nur ein unbedeutendes, baufälliges Haus., um das man nicht viele Worte zu machen brauchte. Schon richtig, es macht nich besonders viel her, ist eingesunken, als wäre es schon auf dem Weg in die Erde, die Fenster so angelaufen vom Hauch der Jahre, dass sogar der gleißendsten Helligkeit des Sommers die Kraft fehlte, hindurchzuscheinen. Im Innern herrschte daher kaum Dämmerlicht. Zwei- oder dreimal ging ich mit Starkaður an einem hellen Sommertag hinein, und es war, wie in eine andere Dimension zu treten. Draußen ein sonnendurchfluteter Tag, die Goldregenpfeifer tippelten zwischen den Grashöckern umher, und wir ließen uns von Dunkelheit verslucken. Es war, wie in den Schlaf oder in einen Traum einzutreten. Alle Töne und Geräusche des Sommers verklangen und erstarben, wir tasteten uns voran und das Knarren des Tanzbodens weckte vergangene Stunden, ick lehnte mich an eine Wand, schloss die Augen und hörte das bruckstückhafte Echo alter Schlager, und der Taumel Tausander Nächte war bei mir wie eine melancholische Melodie, denn es liegt ein Schleier von Traurigkeit über der Freude, die wieder geht.
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)
Maar wij kleurlingen zijn het grootst in aantal, zei Janchi. De anderen hebben geld, maar wij zijn de meerderheid; hoe je het ook keert of wendt. Wij behoren eigenlijk ook alle macht in handen te hebben. Hij had het gevoel, dat Solema dit volledig zou beamen, als ze hier aanwezig was. Zij was, meer dan hij, voor alle macht in handen van het volk.
( )
Hij was veranderd en zij had het gedaan. Er was iets nieuws in hem. Een zin tot actie, die hij tevoren niet gehad had. In een paar weken tijds voelde hij zich een ander mens. Maar wàs hij veranderd? Wel neen. Hij was vijfendertig en dan verandert een man niet meer, vond hij. Neen, hij was dezelfde die hij was. Alléén, met iets erbij. Solema. Dus, omdat hij van haar hield, gaf hij ineens meer om dit land, liet de gang van zaken hem minder koud dan daarvoor?! Dan was zijn analyse van daarnet verkeerd. Dan was het, het kon logisch gezien niet anders, niet onderwijs dat dit land nodig had, maar liefde! Dit gevoel, dat hij had. Want met dit gevoel kon je dingen doen. Je kon er dieren mee houden en je kon er planten mee doen groeien. Je kon er een huis mee afmaken. Omdat dat kon, moest je er ook meerdere huizen mee kunnen bouwen. [...] Dan moest je er onderwijzers mee kunnen kweken en wat al niet. Hij formulcerde het langzaam voor zichzelf: We hebben liefde nodig. We moeten meer van dit land gaan houden en meer van onze vrouwen.
Ja, dit laatste scheen zo zinvol te zijn, dat hij het bijna uitsprak.
Die Natur und der Schöpfer haben den äußerst gewagten Einfall gehabt, das Fressen und die Verdauung zu erfinden. Die Folgen sind geradezu entsetzlich. Alle Tiere, alle Pflanzen sind zu Speise geworden. Um den Hunger zu stillen, müssen unablässig Geschöpfe geopfert werden.
Damit das Fleisch nicht ausstirbt, muss es immer wieder neu geschaffen werden. Darum sind die lebendigen Werke dieser Welt stets nur vorläufig. Die schaffende Kraft scheint sich selbst zu misstrauen. Mit jeder nächsten kleinen Zeugung werden kleine Veränderungen angebracht, Verbesserungen und Verschlechterungen. Die Spaltung in Mütter und Väter macht das Experiment zu einer ewigen Einrichtung. Betrachtet man die übersteigerte Welt der Insekten ein wenig näher, ist man versucht, das Hassen zu lernen. Die gänzlich unbarmherzige, lebende, krabbelnde zerkauende Zahl ist etwas Ungeheuerliches. Wenn das ein Gleichnis des Staates ist ------ dann wehe dem Menschen! Am Ende, wenn das Experiment zu nichts mehr führt und langweilig geworden ist, wirft die allmächtige Hand einen Feuerball in das verpfuschte Paradies und brennt alles auf.
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 29 november 1959)
He had stood at the hall door, she looking out at him with a pitiful face. Then from the sofa within the brother had begun to snore; enormous, grotesque sounds... He had turned and walked down the path, she following him. He had exclaimed: "It's perhaps too... untidy..." She had said: "Yes! Yes... Ugly... Too... oh... private!" He said, he remembered: "But... for ever..." She said, in a great hurry: "But when you come back... Permanently. And... oh, as if it were in public." ... "I don't know," she had added. "Ought we?... I'd be ready..." She added: "I will be ready for anything you ask."
( )
His mind was at rest because there was going to be a war. From the first moment of his reading the paragraph about the assassination of the Archduke Franz Ferdinand he had known that, calmly and with assurance. Had he imagined that his country would come in he would not have known a mind at rest. He loved this country for the run of its hills, the shape of its elm trees and the way the heather, running uphill to the skyline, meets the blue of heavens. War for this country could only mean humiliation, spreading under the sunlight, an almost invisible pall, over the elms, the hills, the heather, like the vapour that spread from . . . oh, Middlesbrough! We were fitted neither for defeat nor for victory: we could be true to neither friend nor foe. Not even to ourselves!
Ford Madox Ford (17 december 1873 - 26 juni 1939)
Benedict Cumberbatch as Christopher Tietjens in de Britse tv-serie Parades Enduit 2012
Flaubert nous dit : « Lhistoire, laventure dun roman, ça mest bien égal. Jai lidée, quand je fais un roman, de rendre une couleur, un ton. Par exemple, dans mon roman de Carthage, je veux faire quelque chose de pourpre. Maintenant, le reste, les personnages, lintrigue, cest un détail. Dans Madame Bovary, je nai eu que lidée de rendre un ton gris, cette couleur de moisissure dexistence de cloportes. Lhistoire à mettre là-dedans me faisait si peur, que quelques jours avant de my mettre, javais conçu Madame Bovary tout autrement : ça devait être, dans le même milieu et la même tonalité, une vieille fille dévote et ne baisant pas. Et puis jai compris que ce serait un personnage impossible. »
7 Avril 1861
Tout ce monde parti, nous restons un peu à causer avec Flaubert. Nous parle de sa manie de jouer et de déclamer avec fureur son roman à mesure quil écrit, ségosillant tant quil épuise de pleines cruches deau, senivrant de son bruit jusquà faire vibrer un plat de métal pareil à celui quil a ici, si bien quun jour, à Croisset, il se sentit quelque chose de chaud lui monter de lestomac et quil eut peur dêtre pris de crachements de sang.
Jules de Goncourt (17 december 1830 - 20 juni 1870)
Derde Advent, Edwin Muir, Adriaan van Dis, Jane Austen, Adriaan van der Veen, Noël Coward, Tip Marugg
Bij de Derde Advent
De Annunciatie, Fra Angelico, rond 1430
The Annunciation
The angel and the girl are met. Earth was the only meeting place. For the embodied never yet Travelled beyond the shore of space.
The eternal spirits in freedom go. See, they have come together, see, While the destroying minutes flow, Each reflects the others face Till heaven in hers and earth in his Shine steady there. Hes come to her From far beyond the farthest star, Feathered through time. Immediacy Of strangest strangeness is the bliss That from their limbs all movement takes. Yet the increasing rapture brings So great a wonder that it makes Each feather tremble on his wings.
Outside the window footsteps fall Into the ordinary day And with the sun along the wall Pursue their unreturning way. Sounds perpetual roundabout Rolls its numbered octaves out And hoarsely grinds its battered tune.
But through the endless afternoon These neither speak nor movement make, But stare into their deepening trance As if their gaze would never break.
Edwin Muir(15 mei 1887 -3 januari 1959)
De Nederlandse schrijver en televisiemaker Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zie ook alle tags voor Adriaan van Dis op dit blog.
Uit: Buitenlandse literatuur.De onverslijtbare boeken van mijn jeugd
Mijn eerste letters werden erin geramd. De A was een tik op mijn vingers omdat ik het streepje tussen de pootjes vergat, de B was een tik op mijn wang omdat het bovenste lusje beefde. Mijn vader vond dat ik op mijn derde het lezen en schrijven machtig moest zijn. Hij had een militaire opleiding genoten en meende dat slaag de beste leerschool was. Hij bleek krankzinnig. De kiemen in zijn kop lieten hem jong sterven, dus ik heb niet lang last van hem gehad. Vervelend was wel dat ik in de eerste klas van de lagere school niet nog eens bereid was het alfabet te leren. Ik had geen juffrouw meer nodig. Mijn handschrift had al eigenwijze trekken en zinnen las ik zonder haperen. Maar deze vaardigheid werd mij door mijn klasgenoten niet in dank afgenomen. Een vuist op mijn wang, pootje gelicht, het ventiel uit mijn band - ik had mij aan de regels van de klas te houden. Ik telde graag mee en paste mij aan. Na een maand vergat ik het streepje van de A en veinsde geen woord te kunnen lezen.
Ik kan dan ook niet zeggen dat ik op de lagere school een hartstochtelijk lezer was. Ik schreef geen zin meer zonder fouten. Leesblind, zeiden de juffen. Mijn vader was toen al te ziek om te slaan.
De verhalen die grote indruk op mij maakten, waren de verhalen die mijn oudere zusters mij voorlazen. Ik vrees dat mijn kijk op de wereld, mijn opvattingen over eerlijkheid en erotiek, nog steeds door sprookjes worden bepaald. Vrouwen zijn prinsessen, al dan niet opgesloten in torenkamers, mannen zijn ridders die hen bevrijden, maar de meeste mannen zijn gemeen, stiefmoeders deugen niet en arme mensen sterven met een glimlach op de lippen.
Wie zo denkt, mag niet doorleren. Ik was de enige uit mijn klas die te licht werd bevonden voor de middelbare school. Terwijl de anderen zich bogen over sommen waarin een mijnheer van A naar B fietste, verguldde ik een tak tot kerststukje.
Op de mulo lazen de meesten nog met hun vinger en hun lip. Daar durfde ik weer te spellen en te lezen. Ik borduurde een boekenlegger op handenarbeid maar die had ik zelden nodig, want voor het eerst van mijn leven las ik boeken in één adem uit. Boeken die zich afspeelden in verre landen, Schateiland, De familie Robinson, De graaf van Montecristo. Hoe meer ik wegdroomde, des te erger besefte ik de grenzen van de mulo.
Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)
"I see no occasion for that. You and the girls may go, or you may send them by themselves, which perhaps will be still better, for as you are as handsome as any of them, Mr. Bingley may like you the best of the party."
"My dear, you flatter me. I certainly HAVE had my share of beauty, but I do not pretend to be anything extraordinary now. When a woman has five grown-up daughters, she ought to give over thinking of her own beauty."
"In such cases, a woman has not often much beauty to think of."
"But, my dear, you must indeed go and see Mr. Bingley when he comes into the neighbourhood."
"It is more than I engage for, I assure you."
"But consider your daughters. Only think what an establishment it would be for one of them. Sir William and Lady Lucas are determined to go, merely on that account, for in general, you know, they visit no newcomers. Indeed you must go, for it will be impossible for US to visit him if you do not."
"You are over-scrupulous, surely. I dare say Mr. Bingley will be very glad to see you; and I will send a few lines by you to assure him of my hearty consent to his marrying whichever he chooses of the girls; though I must throw in a good word for my little Lizzy."
"I desire you will do no such thing. Lizzy is not a bit better than the others; and I am sure she is not half so handsome as Jane, nor half so good-humoured as Lydia. But you are always giving HER the preference."
"They have none of them much to recommend them," replied he; "they are all silly and ignorant like other girls; but Lizzy has something more of quickness than her sisters."
"Mr. Bennet, how CAN you abuse your own children in such a way? You take delight in vexing me. You have no compassion for my poor nerves."
"You mistake me, my dear. I have a high respect for your nerves. They are my old friends. I have heard you mention them with consideration these last twenty years at least."
Mr. Bennet was so odd a mixture of quick parts, sarcastic humour, reserve, and caprice, that the experience of three-and-twenty years had been insufficient to make his wife understand his character. HER mind was less difficult to develop. She was a woman of mean understanding, little information, and uncertain temper. When she was discontented, she fancied herself nervous. The business of her life was to get her daughters married; its solace was visiting and news.
Jane Austen (16 december 1775 18 juli 1817)
Scene uit de tv-serie uit 1995 met Jennifer Ehle en Colin Firth
Ed. Hoorniks leven in beeld, dat kan heel goed, mits wie bladert in dit prentenboek zijn werk in gedachten houdt. Vele van de afbeeldingen herinneren eraan dat hij al voor de oorlog een bekende, invloedrijke literaire figuur was. Weer andere foto's verwijzen naar Hoornik als de dubbelganger van zijn tijd zoals M. Nijhoff hem karakteriseerde, de wat eenzelvige man die nooit over zijn Dachau-ervaringen heenkwam. Hij leek ertoe voorbestemd: Vught en Dachau na de crisis en de werkloosheid, de burgeroorlog in Spanje en de vervolging van de joden. Sensitiviteit en ontvankelijkheid maakten hem in de collectieve lijdensgeschiedenis van zijn tijd weerloos deelgenoor, zoals alweer Nijhoff constateerde, dupe van alles en schuldig aan alles. Crisis, oorlog en massamoord, Hoornik kon zich met wat er gebeurde vereenzelvigen als slachtoffer maar nog beklemmender ook als veroorzaker van het kwaad. Voor zijn eigen gevoel bleef hij zelf nooit buiten schot. Een sterke emotionele stroom in zijn werk getuigde van deze dubbele betrokkenheid.
Hoorniks schuldgevoelens over wat de mensen overkwam vinden hun oorsprong, zoals hij zelf erkende, in zijn jeugd, na de dood van zijn moeder toen hij zeven jaar was en het opgeven van zijn rooms-katholieke geloof. Hij moest zich zijn leven lang blijven verzetten tegen alles wat hem in volstrekte moedeloosheid had kunnen doen wegzinken. Zijn talent zoals hij dat ontdekte en ontwikkelde was zijn sterkste hulpmiddel. Weerbaar was hij verder door een niet altijd makkelijk te richten levensdrang die hem rusteloos maakte, maar hem ook vervulde van nieuwsgierigheid en aandacht voor anderen.
Vorm kon hij aan zijn leven ten slotte alleen geven door zijn werk en de grote literaire ambitie die bij hem ontstond. Hoornik werd zoiets als een literaire strateeg.
Adriaan van der Veen (16 december 1916 7 maart 2003)
Gids-avond Stedelijk Museum Amsterdam, 16 april 1956. Ed. Hoornik staande links, Adriaan van der Veen zittend helemaal rechts
De Engelse schrijver en songwriter Noël Cowardwerd geboren op 16 december 1899 in Teddington, Londen. Zie ook alle tags voor Noël Coward op dit blog.
Let's do it
Mr. Irving Berlin Often emphasizes sin In a charming way. Mr. Coward we know Wrote a song or two to show Sex was here to stay. Richard Rodgers it's true Took a more romantic view Of this sly biological urge. But it really was Cole Who contrived to make the whole Thing merge.
He said the Belgians and Greeks do it Nice young men who sell antiques do it, Let's do it, let's fall in love. Monkeys whenever you look do it, Aly Khan and King Farouk do it, Let's do it, let's fall in love. Louella Parsons can't quite do it, For she's so highly strung, Marlene might do it, But she looks far too young. Each man out there shooting crap does it, Davy Crockett in that dreadful cap does it, Let's do it, let's fall in love.
Our famous writers in swarms do it, Somerset and all the Maughams do it, Let's do it, let's fall in love. The Brontes felt that they must do it, Ernest Hemingway could-just-do it, Let's do it, let's fall in love. E. Allan Poe-ho! ho! ho!-did it, But he did it in verse. Stowe did it, But she had to rehearse. Tennessee Williams self-taught does it, Kinsey with a deafening report does it. Let's do it, let's fall in love.
In the Spring of the year Inhibitions disappear And our hearts beat high, We had better face facts Every gland that overacts Has an alibi For each bird and each bee, Each slap-happy sappy tree, Each temptation that lures us along Is just Nature elle-meme Merely singing us the same Old song.
In Texas some of the men do it Others drill a hole-and then do it, Let's do it, let's fall in love West Point cadets forming fours do it, People say all those Gabors do it, Let's do it, let's fall in love. My kith and kin, more or less, do it, Every uncle and aunt, But I confess to it- I've one cousin that can't. Teenagers squeezed into jeans do it, Probably we'll live to see machines do it, Let's do it, let's fall in love.
Each baby bat after dark does it, In the desert Wilbur Clark does it Let's do it, let's fall in love. We're told that every hormone does it, Victor Borge all alone does it, Let's do it, let's fall in love. Each tiny clam you consume does it, Even Liberace-we assume-does it, Let's do it, let's fall in love!
Noël Coward (16 december 1899 - 26 maart 1973)
Hier met actrice en zangeres Gertrude Lawrence
De Antilliaanse dichter en schrijver Tip Maruggwerd geboren op 16 december 1923 in Willemstad, Curaçao. Zie ook alle tags voor Tip Marugg op dit blog.
de cactusdoorns steken niet
de cactusdoorns steken niet
alle liefde is verslapt
de strakke groene zuilen
zijn door de wind gebogen
in het negerlied dat zong
van mensen en van dieren
is de ziel verkoeld
er zijn hagelkorrels aan de bomen
door een mistroostig missieland
loop ik in de doffe zon
de cactusdoorns steken niet
er zijn hagelkorrels aan de bomen
Rode wereld
In de modder op het kerkhof
kotste ik bollen van armoede
uit
maar wat baten
balen stro
of gebeden
wanneer de weegschaal zelf
steeds schommelt?
Als modder niet weg kan
wassen
alle ontgoocheling en verdriet
door de wolken aangedragen
en aangeprezen,
dan kan
ook ik geen hoop koesteren
ooit vrij te hangen
in de lucht
en verlangen
dat de wereld zwart wordt.
Tip Marugg (16 december 1923 - 22 april 2006) Portret door Nicolaas Porter
Before us are ugly places with ancient names where the streets are packed with clownish Cockneys and West Indian immigrants, the traffic heavy. Some of them on the north side between Tilbury and Bethnal Green are slums, dismal, derelict, bombed; some of them so transformed since 1940 by fine building that places with bad names Ratcliff Highway and Limehouse Causeway and Wapping are now respectable and even elegant. The old East End has a good deal been replaced by a welfare city since 1946. We pass Poplar, Stepney, Shadwell, Deptford, Woolwich, the Isle of Dogs where Charles II kept his spaniels and now mostly dock, with the ships bows sticking over the black dock walls and over the streets. We pass Cuckolds Point, where one of the kings of England gratified a loyal innkeeper by seducing his wife. Until the sixteenth century according to the delightful Stow, who said he knew not the fancy for it a pair of horns stood on a pole there, a coarse Thames-side warning, perhaps, of the hazards that lie between wind and water.
Londen, Thames en Tower, 2011
The Thames, we realize, was for centuries Londons only East to West road or, at any rate, the safest, quickest, and most convenient way that joined the two cities, one swelling out from the Tower and the other from Westminster. And there is another important matter. It is hard now to believe as we go past these miles of wharves and the low-built areas of dockland where one place now runs into another in a string of bus routes, but this mess was once royal.
V.S. Pritchett ( 16 december 1900 20 maart 1997)
Between two and three years ago, the following pithy advertisement appeared in several of the London papers:--
"Country Lodgings.--Apartments to let in a large farm-house, situate in a cheap and pleasant village, about forty miles from London. Apply (if by letter post-paid) to A. B., No. 7, Salisbury-street, Strand."
Little did I think, whilst admiring in the broad page of the Morning Chronicle the compendious brevity of this announcement, that the pleasant village referred to was our own dear Aberleigh; and that the
first tenant of those apartments should be a lady whose family I had long known, and in whose fortunes and destiny I took a more than common interest!
Upton Court was a manor-house of considerable extent, which had in former times been the residence of a distinguished Catholic family, but which, in the changes of property incident to our fluctuating neighbourhood, was now "fallen from its high estate," and degraded into the homestead of a farm so small, that the tenant, a yeoman of the poorest class, was fain to eke out his rent by entering into an
agreement with a speculating Belford upholsterer, and letting off a part of the fine old mansion in the shape of furnished lodgings.
Nothing could be finer than the situation of Upton, placed on the summit of a steep acclivity, looking over a rich and fertile valley to a range of woody hills; nothing more beautiful than the approach from Belford, the road leading across a common between a double row of noble oaks, the ground on one side sinking with the abruptness of a north-country burn, whilst a clear spring, bursting from the hill side, made its way to the bottom between patches of shaggy underwood and a grove of smaller
trees; a vine-covered cottage just peeping between the foliage, and the picturesque outline of the Court, with its old-fashioned porch, its long windows, and its tall, clustered chimneys towering in the distance. It was the prettiest prospect in all Aberleigh.
Mary Russell Mitford (16 dcember 1787 - 10 januari 1855)
Mary Russell Mitford's cottage in Three Mile Cross
Mit Selbstbetrug hat auch Andersens Märchen zu tun.
Der Kaiser, der sich weder um die Soldaten noch um das Theater oder die Regierungsgeschäfte kümmert, umso mehr aber um seine Garderobe, steht dem Wohlergehen der Stadt zumindest nicht im Wege. Denn dort, wie wir hören, geht es munter zu, und jeden Tag kommen viele Fremde. Unter diesen sind, wie könnte es auch anders sein, zwei Betrüger. Mit ihnen beginnt die eigentliche Geschichte.
Andersen weist den beiden eine klare Rolle zu: Sie betrügen vorsätzlich. Über ihre Gründe erfahren wir nichts. Vielleicht wollen sie einfach Knete machen, und zwar so viel, wie sie mit normaler Arbeit, mit dem Weben von Stoffen und der Anfertigung von Kleidern, nie verdienen würden. Vielleicht erlauben sie sich nur einen Spaß. Als Leser wünscht man sie nicht an den Galgen. Es sind gewitzte Typen, die Kaiser, Hofstaat und Volk genau studiert haben. Ihr Wissen ist ihr Kapital, damit spekulieren sie auf die Schwächen der Gesellschaft.
Andersen macht die Leser von Anfang an zu Komplizen. Als Leser geraten wir nie in Versuchung, uns zu fragen, ob die Betrüger auch wirklich Betrüger sind, und so können wir das, was geschieht wie sonst nur die Betrüger selbst , als Schauspiel genießen. Zudem dürfen wir uns in die Brust werfen und behaupten, mir wäre das nie passiert, ich wäre nie darauf reingefallen.
Dass die beiden sofort Gehör beim Kaiser finden, verwundert nicht. Denn nichts interessiert diesen so sehr wie neue Kleider.
Würden sie allerdings nur vorgeben, die unglaublichsten Stoffe weben zu können, wäre ihre Performance von kurzer Dauer. Sie erfinden für ihr Produkt eine Erzählung, sie verpassen ihren Kleidern ein Image, das etwas noch nie Dagewesenes verheißt. Was sie versprechen, gab es tatsächlich noch nie und kann es eigentlich auch nicht geben. Selbst ein Kaiser im Märchen könnte und sollte sich darüber wundern.
Het land ligt naast het harde zwarte pad Onder de maan verloren en verzonken. Het water glanst verleidelijk en glad En 'k loop daarlangs volkomen vrij en dronken.
Mismaakte en zotte wilgen zonder blad Wringen geweldig hun gekorven tronken... Het eiland geurt zo vruchtbaar en zo zat Naar 't polderwater en de vette bonken.
In mij is ook die drang, dat geurig gisten Gelijk in de aarde en 't oude wilgenhout, Mijn adem mengt zich met de lichte misten:
En 'k voel mij nieuw, ik voel mij eeuwenoud, 'k Weet niets én meer dan de allerwijsten wisten... De winter gloeit. Alléén de dood is koud.
Cinema militans
voor Menno ter Braak.
I
Ik lijk op Harold Lloyd, maar in het leelijk dan,
Want Harold Lloyd is een begeerlijk man
Hetgeen ik van mezelf niet zeggen kan.
Wat is hij kundig: hij kan liedren zingen,
Op daken klautren, over slooten springen!
Ik ben te corpulent voor zulke dingen.
Hij breekt brutaal het hart der kamermeiden,
Waarom de kappersknechts hem sterk benijden;
Met mijn physiek valt niets meer te verleiden.
Hij woont in villa's en eet aldoor kreeft,
Natuurlijk, als hij zooveel centen heeft; -
Ik heb geen auto en blijf toch beleefd.
Kortom, hij is de Praeses der Elite,
Ja méér: de Held van de Moderne Mythe....
God, geef me toch een kilo melinite!
Jan Greshoff (15 december 1888 19 maart 1971)
Greshoffs portret door Du Perron, 28 november 1927
Uit: Die Schattenschwester (Schaduwzuster, vertaald door Eva Schweikart)
Plötzlich hat er ein Messer. Er hat es so blitzschnell gezückt, so unerwartet, dass ich vor Schreck wie gelähmt bin. Ich will etwas sagen, aber die Worte bleiben mir im Hals stecken. Ich kann nur die scharfe Klinge anstarren. Sie glänzt im Sonnenlicht, das durch die Klassenzimmerfenster fällt. Ganz vorsichtig mache ich einen Schritt rückwärts, auf die offene Tür zu. Gleichzeitig kommt Bilal einen Schritt auf mich zu, sodass das Messer nach wie vor drohend auf mich gerichtet ist. Ich habe in einem Kurs gelernt, wie man mit solchen Situationen am besten umgeht. Ich sehe die Kursunterlagen vor mir, sogar die Seite mit den Tipps. Nur fällt mir kein einziger davon ein. Wahrscheinlich befolge ich die meisten Ratschläge intuitiv: Ich suche keinen Blickkontakt zu Bilal und bewege mich langsam, aber sicher zum einzigen Fluchtweg, zur Tür. Aber werde ich es schaffen? Ein kurzer Blick genügt, um zu wissen, dass ich ernsthaft in Gefahr bin. Bilal fixiert mich unnatürlich starr, wie ein Raubtier seine Beute. Er registriert jede meiner Bewegungen, angefangen vom Herzschlag, den ich bis zum Hals spüre, bis hin zu meinen unbeholfenen Schritten zur Tür. Ich versuche zu vermeiden, dass mein Gesicht irgendetwas ausdrückt, weiß aber nicht, ob mir das gelingt. Vermutlich wirke ich eher bestürzt als ängstlich.
A hostage who had been released in some African bush after sixty-seven days in detention seemed dazed by the posse of journalists who surrounded him. I looked at the weather forecast for New York, where I had often spent St. Patricks Day and stood among milling crowds as they cheered floats and bands, feeling curiously alone in the midst of all that celebration.
My appointment was with a doctor whom I had been seeing for the best part of a year and who had just moved to this less salubrious part of London, had left his rooms in Primrose Hill, probably because of the rents being exorbitant. This would be my first time at this new abode, and I dreaded it, partly because I had left, as I saw it, fragments of myself behind in that other room, with its stacks of books, an open fire, and an informality that was not customary between patient and analyst. Sitting there, with an eye on the wall clock, I kept checking on this new address and asked Adrian about such and such a road to make doubly sure that I had not gone astray. Yes, he knew the man, said he had been in several times, which I took to imply that my doctor liked a drink.
Meanwhile, Clodagh was bustling around in an emerald-green pinafore, reciting a verse for all to hear:
Boxty on the griddle, Boxty in the pan, If you cant make the boxty, Youll never get your man.
The light from the leaded-glass panels danced on her shadow as she flitted from table to table, extolling the miracle of the boxty potato bread and dragging a duster over the round brown tables that bore the mottling of years and years of porter stains.
Unzugänglich schien der Gipfel; Nun begehn wir ihn so leicht. Fern verdämmern erste Wege, Neue Himmel sind erreicht. Urgebirg und offne Länder Schweben weit, in Eins verspielt. Städte die wir nachts durchzogen, sind ein einfach-lichtes Bild. Helle Wolke streift herüber; Uns umweht ihr Schattenlauf. Große blaue Falter schlagen Sich wie Bücher vor uns auf.
WAS EINER IST ...
Was einer ist, was einer war,
Beim Scheiden wird es offenbar.
Wir hörens nicht, wenn Gottes Weise summt,
Wir schaudern erst, wenn sie verstummt.
Hans Carossa (15 december 1878 - 13 september 1956)
... Eh ! quel temps fut jamais en vices plus fertile ? Quel siècle d'ignorance, en beaux faits plus stérile, Que cet âge nommé siècle de la raison ! Tout un monde sophiste, en style de sermon, De longs écrits moraux nous ennuie avec zèle, Et l'on prêche les moeurs jusque dans la Pucelle. Je le sais ; mais, ami, nos modestes aïeux Parlaient moins de vertus et les cultivaient mieux. Quels demi-dieux enfin nos jours ont-ils vus naître ? Ces Français si vantés, peux-tu les reconnaître ? Jadis peuple-héros, peuple-femme en nos jours, La vertu qu'ils avaient n'est plus qu'en leurs discours. Suis les pas de nos grands ; énervés de mollesse, Ils se traînent à peine en leur vieille jeunesse ; Courbés avant le temps, consumés de langueur, Enfants efféminés de pères sans vigueur ; Et cependant nourris des leçons de nos sages, Vous les voyez encore, amoureux et volages, Chercher, la bourse en main, de beautés en beautés, La mort qui les attend au sein des voluptés ; De leurs biens, prodigués pour d'infâmes caprices, Enrichir nos Phrynés dont ils gagent les vices ; Tandis que l'honnête homme, à leur porte oublié, N'en peut même obtenir une avare pitié : Demi-dieux avortés, qui par droit de naissance, Dans les camps, à la cour, règnent en espérance.
Nicolas Gilbert (15 december 1750 16 november 1780)
This sky is unmistakable. Not lurid, not low, not black. Illuminated and bruise-color, limitless, to the noon Full of its floods to come. Under it, field, wheels, and mountain, The valley scattered with friends, gathering in Live-colored harvest, filling their arms; not seeming to hope Not seeming to dread, doing. I stand where I can see Holding a small pitcher, coming in toward The doers and the day. These images are all Themselves emerging : they face their moment, love or go down, A blade of the strong hay stands like light before me. The sky is a torment on our eyes, the sky Will not wait for this golden, it will not wait for form. There is hardly a moment to stand before the storm. There is hardly time to lay hand to the great earth. Or time to tell again what power shines past storm.
Muriel Rukeyser (15 december 1913 12 februari 1980)
Onafhankelijk van geboortedatum:
De Nederlandse dichteres Laura van der Haar werd geboren in Groningen in 1982. Zij studeerde journalistiek, vormgeving, geschiedenis en archeologie. Ze woont in Amsterdam waar ze werkt als archeoloog. Naast haar werk doet ze de Schrijversvakschool en is ze redacteur bij Hard//hoofd. Zij won op 14 december 2012 het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam.
Alberquerquee baby
met een fletse bek van de kou zink je je huis uit de stoep veert niet mee en de rest ook al niet
er is een plek die je kent waar iemand missen de vale gloed wordt die soms boven steden hangt
steden, waar s nachts een trein voorbijrijdt waar gespeeld wordt, muziek die harkend op een hoop veegt wat uit jouw hoofd verdween
die hoop wordt een berg om in te schoppen sneeuw, herfstblaadjes of de plastic bekers na Koninginnedag, desnoods je schopt
maar zij verdwijnt niet jouw Albuquerquee baby en met boliderode lippen drukt ze vlinders in je kraag
De zitting, over commitment, is een teleurstelling. Niemand definieert commitment, of onderscheidt deze in religieuze, sociale, en politieke commitment. Iedereen loeit maar wat door over de Liefde, de Noden der Mensheid, en dergelijke, alle heel reële onderwerpen, mits men ze in een begrijpelijk betoog weet te gieten. Dat van Klushwant Singh uit India is misschien niet onbegrijpelijk, maar wel stom vervelend. Daarbij komt, dat ik mijn gekleurde broeders al het heil dat maar denkbaar is toewens, en me altijd tegen elk onrecht, hen aangedaan, zal blijven verzetten, maar dat het mij tevens de grootste moeite kost, zo niet onmogelijk is, mij voor te stellen dat zij er gevoelens en gedachten op na zouden kunnen houden die enige overweging waard zijn.  Ik geloof in de gelijkheid en gelijkberechtigheid van alle mensen, maar als ik, zoals nu, deze tulbanddrager met zijn warrelende pluisbaard zie staan oreren, kan ik hem niet ernstig nemen. 'Man,' denk ik, 'laat je haar knippen, trek mensenkleren aan, en scheer je eens behoorlijk.' Intussen, hoe de man er op komt blijft voorlopig een raadsel, deelt hij mede dat de schrijver moet opkomen voor allerlei onbegrepen waarden en liefden, dat is zijn commitment, maar niet voor homoseksualiteit, want dat is geen liefde, aangezien homoseksuelen geen liefde kunnen ervaren. (W. roept, wit van woede 'Shame! Shame!') Ik denk dat ik droom. Wie heeft die slangenbezweerder wat gevraagd? Nu het toch mijn spreekbeurt is, verklaar ik, voordat ik mijn referaat houd, dat ik op de bewering van de vorige spreker, volgens welke ik geen werkelijke liefde zou kunnen ervaren, alleen maar zou willen repliceren: 'God vergeve hen, die zulke stompzinnige dingen durven zeggen.' (W. knikt mij, bij mijn terugkeer naar mijn plaats, met voldaan geloken ogen toe.) Erich Fried springt op, bestormt de microfoon en straft het orakel van de Indus terdege af. Voorlopig zal deze zich wel koest houden, denk ik.
( )
" Laten we elkaar niet haten, maar, integendeel, elkaar liefhebben, gezamenlijk op de Dood wachten, en het ons in de tussentijd aan niets laten ontbreken. Wanneer ik van hier vertrek, en waarheen ik dan gaan zal - alleen God weet het. Hem wil ik gehoorzamen, en tot glorie van zijn Eeuwige Naam zal ik het vaandel wederom opheffen en voortdragen, waarop geschreven staat: Op Weg Naar Het Einde."
grasveld onder groen en donkerblauw diagonaal bestaan wij tussen de kantines waarom ik toch niet met je trouw
omdat hier overdag de jongens korfbal spelen die taal en dood in tijd verdelen
Soms droom ik alle muren leeg
Soms droom ik alle muren leeg Geen tekst, geen regels op papier. Letterloos en zonder kijkplezier.
Een huis dat in de tijd verzweeg, dat sterven uit de voegen drijft waar wonen niet beschrijft de woorden zinloos langs de wanden, maar dakloos de bestanden vervliegen uit het fundament van deze dode letters D en O.
Een taal voor neergang resistent onwerkzaam op het doodsniveau. Gebeiteld in het Lege huis van Leven: Hier werd verleden nooit geschreven.
Boudewijn Büch (14 december 1948 23 november 2002)
« Au lieu d'écrire une préface ou une postface, au lieu de dire : voilà, nous avons mis six ans à écrire cette histoire, avec de longues interruptions, bien sûr, mais en écumant, au fur et à mesure de nos deux vies, parallèlement, le meilleur de nos émotions pour en faire vivre nos deux personnages et rêver sans contrainte à une histoire idéale , nous avons pensé qu'il serait mieux d'y faire entrer le lecteur de plain-pied, un peu comme dans un roman, puis de lui dévoiler certaines des notes que nous avons prises l'un et l'autre, pendant ces six ans, pour lui montrer comment l'histoire s'était construite, comment nous nous étions accordés ou opposés, comment d'un récit entier il ne pouvait subsister qu'une seule réplique, et aussi comment, quand notre histoire était en panne, nous avons dû la relancer par la lecture de maîtres secrets, Dostoïevski, Genet, Borges, Pavese ou Arenas. En publiant ces notes, souvent intimes, nous ne voulons pas être les prestidigitateurs qui retournent leurs accessoires, mais plutôt laisser à la surface de la toile les quelques coups de pinceau rugueux qui ont fait le travail. Des treize versions successives, nous avons gardé celle qui nous semblait la plus linéaire, celle dont la forme s'approchait le plus d'un roman. Maintenant, nous serions bien incapables de dire qui a écrit quoi : nous nous sommes tant et tant de fois raconté l'histoire l'un à l'autre que nous en avons oublié les coutures. Il y a des scènes entières qui ont été écrites par l'un et acceptées d'emblée par l'autre, d'autres écrites par l'un et réécrites par l'autre, enfin des phrases dont le premier mot a été écrit par l'un et le second mot par l'autre et le troisième par le premier, et la quatrième par le second... Le film ne ressemblera pas au livre, ou le livre ne ressemblera pas au film, car beaucoup de choses du livre sont tombées au tournage, ou au montage. L'invention , acteurs en a rendu certaines inutiles, en a développé d'autres. »
Hervé Guibert (14 december 1955 27 december 1991)
Je taime pour toutes les femmes que je nai pas connues Je taime pour tous les temps où je nai pas vécu Pour lodeur du grand large et lodeur du pain chaud Pour la neige qui fond pour les premières fleurs Pour les animaux purs que lhomme neffraie pas Je taime pour aimer Je taime pour toutes les femmes que je naime pas
Qui me reflète sinon toi-même je me vois si peu Sans toi je ne vois rien quune étendue déserte Entre autrefois et aujourdhui Il y a eu toutes ces morts que jai franchies sur de la paille Je nai pas pu percer le mur de mon miroir Il ma fallu apprendre mot par mot la vie Comme on oublie
Je taime pour ta sagesse qui nest pas la mienne Pour la santé Je taime contre tout ce qui nest quillusion Pour ce cur immortel que je ne détiens pas Tu crois être le doute et tu nes que raison Tu es le grand soleil qui me monte à la tête Quand je suis sûr de moi.
Ik houd van je
Ik houd van je om alle vrouwen die ik niet heb gekend Ik houd van je om alle tijden dat ik niet heb geleefd Om de geur van het ruime sop en de geur van warm brood Om de sneeuw die smelt om de eerste bloemen Om de zuivere dieren die de mens niet verschrikt Ik houd van je om lief te hebben Ik houd van je om alle vrouwen die ik niet liefheb
Wie anders spiegelt mij dan jij zelf zie ik mij amper Zonder jou zie ik enkel een verlaten vlakte Tussen vroeger en vandaag Waren al die doden waar ik doorheen loop op stro Ik kon geen gat in de muur van mijn spiegel boren Ik moest het leven leren woord voor woord Zoals men vergeet
Ik houd van je om jouw wijsheid die niet van mij is Om de gezondheid Ik houd van je ondanks alles dat enkel illusie is Om het onsterfelijke hart dat ik niet beheer Je meent twijfel te zijn en je bent slechts rede Je bent de grote zon die mij naar het hoofd stijgt Als ik zeker ben van mezelf.
Vertaald door Theo Festen
I love you
I love you for all the women I have not known I love you for all the time I have not lived For the odor of the open sea and the odor of warm bread For the snow which melts for the first flowers For the pure animals man doesnt frighten I love you to love I love you for all the women I do not love
Who reflects me if not you I see myself so little Without you I see nothing but an extended desert Between long ago and today There are all those deaths that I crossed on the straw I have not been able to pierce the wall of my mirror I have had to learn life word by word As one forgets
I love you for your wisdom which is not mine For health I love you against everything that is but illusion For the immortal heart that I do not possess You believe you are doubt you are only reason You are the great sun which makes me drunk When I am sure of me.
Uit: My Fathers Wives (Vertaald door Daniel Hahn)
Karen came to pick me up at the hotel and we walked down to the beach. We spent part of the morning, and several hours after lunch, talking about the movie. We sketched out a plot. We want to tell the story of a Portuguese documentary-maker who travels to Luanda for the funeral of her father, Faustino Manso, the famous Angolan singer and composer. At a certain point Laurentina decides to trace her fathers travels, which saw him in the sixties and seventies covering the whole southern African coast from Luanda to Mozambique Island. Faustino would spend two or three years in each city, sometimes a little more, start a little family, then get back on the road. In each city she visited Laurentina would record testimonies from Faustinos widows, and his countless children, as well as from many other people who spent time with him. The picture that begins to emerge bit by bit is of a mysteriously complex man. At the end Laurentina discovers that Faustino was infertile.
( )
I invited her to sit with me. I ordered a passionfruit juice for her. Another for me. Passionfruit has a calming effect, they say. I wanted to know who she was. I was burning with curiosity. The Dancer drank her juice delicately. Then, as though choreographed, she unhooked the strap from off her right shoulder, unhooked the other, got up and the dress slipped in a gentle caress to her feet. She had a perfect body. Round breasts, with little brown tips, a flat belly, her navel like an exclamation mark above the dark forest of her sex. There was a silence, a stunned silence, like that of a boxer at the moment his opponents fist strikes him between the eyes, and the blood flows, a light that links everything together, and I was aware of the whole city looking at us. I knew I ought to get up and cover her with a towel. I didnt. I remained silent in my place, as she crossed the narrow strip of sand into the sea. She dived in head-first, disappeared, and the whole city sighedôôôôôôôjust like that, their mouths open, little hats on their heads, after which they all started speaking at once. Only then did I grab the towel and go to meet her at the waters edge.
As we are so wonderfully done with each other We can walk into our separate sleep On floors of music where the milkwhite cloak of childhood lies
O my lady, my fairest dear, my sweetest, loveliest one Your lips have splashed my dull house with the speech of flowers My hands are hallowed where they touched over your soft curving.
It is good to be weary from that brilliant work It is being God to feel your breathing under me
A waterglass on the bureau fills with morning . . . Dont let anyone in to wake us.
The Snow Is Deep On The Ground
The snow is deep on the ground. Always the light falls Softly down on the hair of my belovèd.
This is a good world. The war has failed. God shall not forget us. Who made the snow waits where love is.
Only a few go mad. The sky moves in its whiteness Like the withered hand of an old king. God shall not forget us. Who made the sky knows of our love.
The snow is beautiful on the ground. And always the lights of heaven glow Softly down on the hair of my belovèd.
Kenneth Patchen (13 december 1911 8 januari 1972)
Niles, Ohio, Main Street, begin 1900
De Joods-Nederlandse schrijfster Ida Vos (meisjesnaam Gudema) werd geboren in Groningen op 13 december 1931. Zie ook alle tags voor Ida Vos op dit blog.
Uit: Wie niet weg is wordt gezien
Lezen
Er is een nieuw meisje in de klas gekomen. Akke heet ze. Akke kan nog niet goed lezen en nu heeft juffrouw Koetsveld gevraagd of zij Akke wil helpen.
Rachel, heeft de juf gezegd. Jij kan al zo goed lezen, zou jij op een vrije middag eens een beetje met Akke willen oefenen? Ze woont heel dicht bij jou in de buurt.
Leuk juf, heeft ze geantwoord.
Ze is trots dat zij Akke mag helpen. Letters kent ze al vanaf haar vijfde jaar. Daarom verveelt ze zich wel eens als de andere kinderen van de klas hardop moeten lezen.
Vandaag is het niet zo erg als anders.
Er hangt een nieuwe plaat in de klas.
Beatrix één jaar, staat erop. Je ziet een foto van een klein dik meisje in een box. Het meisje is een prinsesje en haar ouders heten Prinses Juliana en Prins Bernhard. Ze moet lachen als ze naar die dikke baby kijkt. Het helpt wel tegen vervelen.
Vandaag is het woensdag. Om kwart over elf hebben ze vrij. Volgend jaar, als ze in de derde klas zit, zal ze pas om twaalf uur thuis komen, maar nu is ze lekker vroeg.
Kom je vanmiddag? vraagt ze aan Akke.
Als ik van mijn moeder mag.
Leuk, tot vanmiddag dan. Ik woon Virulyplein 13A.
Nu zit ze te wachten op Akke. In haar kamer heeft ze een stapeltje boeken neergelegd. Akke mag kiezen welk boek ze wil lezen.
Daar gaat de bel. Ze rent naar beneden om de deur open te doen.
Hallo, zegt ze tegen Akke die op de stoep staat. Kom maar, we gaan naar boven. Hier is mijn kamer.
Mooi, zegt Akke.
Ik slaap met mijn broertje en zusje op één kamer. Wij hebben zes kinderen.
Ze gaan samen op haar bed zitten. Ze lezen over Ot en Sien en Pim en Mien. Het is echt gezellig.
Kader Abdolah, Susanna Tamaro, Sophie Kinsella, Gustave Flaubert, John Osborne
De Iraanse schrijver Kader Abdolah(pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Zie ook alle tags voor Kader Abdolah op dit blog.
Uit:De Koning
Ghadje had als gevolg van de castratie een lelijk, gelig, onbehaard gelaat gekregen. Dat hij zijn wenkbrauwen epileerde maakte hem er niet knapper op. Hij droeg een onafscheidelijke vuile donkerblauwe jas en een witte ongewassen sjaal. Ghadje wist alles over de lichamen en de geheimen van de vrouwen van de sjah. De sjah accepteerde dat hij stonk en onaangenaam was, alleen zo hielden de vrouwen afstand van de man. Onder zijn arm had Ghadje een stok, waarmee hij brutale vrouwen in het gareel hield. De sjah stond hem toe die stok onder zijn arm te houden in zijn bijzijn. Aan zijn dikke leren riem droeg Ghadje altijd een ring met talloze sleutels. Iedereen kon hem, door het rinkelen van de sleutels, aan horen komen.
Binnen deed Ghadje zijn pet af, boog en bleef voor de deur staan. Vertel, Ghadje, waar zijn de vrouwen? riep sjah Naser. Ze zijn vlak bij Teheran, ik verwacht ze rond de middag in het paleis. Het was een lange reis, ze zullen zeker erg moe zijn, zei de sjah. Ze zijn nu zeventien dagen onderweg. Het was zwaar met de kinderen erbij, maar ze hebben onderweg goed kunnen uitrusten in de tenten. Laat ze feestelijk onthalen nu we de troon bestegen hebben, zei de sjah. Alles is geregeld, majesteit. Straks als ze aankomen is er een groot feest. Ze zijn niet moe, ze hebben gisteravond in een grote karavanserai net buiten Teheran geslapen en de grote hamam van de harem is gereed.
De reis was voor de vrouwen onvergetelijk geweest. Normaal mochten ze alleen korte pelgrimstochten maken. De rest van hun leven verbleven ze binnen de vier muren van de harem. Ze waren nu te paard dwars door het land getrokken, gehuld in hun zwarte chador met hun blauwe nikab. Hun kinderen werden in koetsen vervoerd en de bedienden reden op muilezels achter hen.
All the same, my mother had to be somewhere. Maybe she'd gone to hell, and that's why I couldn't see her. Or maybe there wasn't anything, maybe there was nothing at all. After a year, you were worms, and after two, dust. "Say a little prayer for your mama and for the souls in purgatory." When I was in boarding school, that's what the nuns told me every night. I obeyed them; I knelt there with my hands joined and raised my eyes heavenward. I expected my mother to appear at any moment, a sudden flash of light followed by wind. I would recognize her by the heat, by the little tornado of warmth that would rise up from the pit of my stomach. Love, I'd tell myself, has brought her back from the land of the dead. I prayed and I prayed, but the only thing that flashed, on and off, was a defective light bulb. Did love really exist? And if it did, what form did it assume? The more time passed, the less I was able to understand. Love was a word, a word like a table, window, lamp. Or was it something else? How many kinds of love were there? I had believed in it since I was a little girl, the way you believe that there are elves who live inside trees. One day, however, I looked into the cracks in some tree trunks, under the caps of the mushrooms. There weren't any elves, nor any fairies, either; only moss, lichen, a little mold, and a few insects. Instead of embracing, the insects were devouring one another. My mother died when I was almost eight years old. An automobile accident while I was at school. I remember that day clearly. The teacher brought me into the principal's office. One of them kept her arm around my shoulder, the other on moved her mouth: "Something terrible has happened...
Hang on. Somehow I force my brain to hold steady for a moment. Bananas. Through the fog another memory is glimmering. I'm desperately trying to retrieve it, to reach for it . . . Yes. Got it. Banana cocktails. We were drinking cocktails at some club. That's all I can remember. Bloody banana cocktails. What on earth did they put in them? I can't even open my eyes. They feel heavy and stuck down, like that time I used false eyelashes with dodgy glue from the market, then tottered into the bathroom the next morning to find one eye glued shut with what looked like a dead spider on top of it. Really attractive, Lexi. Cautiously, I move a hand up to my chest and hear a rustle of sheets. They don't sound like the ones at home. And there's a weird lemony smell in the air, and I'm wearing some soft cottony T-shirt thing I don't recognize. Where am I? What on earth- Hey. I didn't score, did I? Oh wow. Was I unfaithful to Loser Dave? Am I wearing some hot guy's oversize T-shirt which I borrowed to sleep in after we had passionate sex all night and that's why I feel so bruised and sore- No, I've never been unfaithful in my life. I must have stayed overnight with one of the girls or something. Maybe I'll get up, have a shower . . . With a huge effort I wrench my eyes open and incline my head a few inches. Shit. What the hell- I'm lying in a dim room, on a metal bed. There's a panel of buttons to my right, a bunch of flowers on the nightstand. With an inward gulp I see an IV drip in my left hand, attached to a bag of fluid. This is unreal. I'm in hospital. What's going on? What happened?
Uit:Madame Bovary (Vertaald door Hans van Pinxteren)
Hij moest zich toch onderscheiden op velerlei gebied, je als vrouw inwijden in het spel van de hartstochten, in de genietingen van het leven, in alle mysteriën? Maar deze man leerde haar niets, wist niets, verlangde niets. Hij dacht dat zij gelukkig was; en zij nam hem deze bezadigde kalmte kwalijk, deze loodzware passiviteit, zelfs het geluk dat zij hem schonk.
Soms tekende zij; dan vond Charles het heerlijk om naar haar te staan kijken, zoals zij daar gebogen zat over haar papier, met toegeknepen ogen naar haar werk turend, of tussen duim en wijsvinger broodkruim tot balletjes draaiend. Als zij pianospeelde, groeide zijn bewondering naar- mate haar vingers sneller over de toetsen vlogen. Zij sloeg ze met kracht aan en haar handen doorliepen van hoog tot laag het hele klavier zonder haperen. Op deze manier door haar bewerkt was, wanneer het raam openstond, het oude instrument met zijn losgetrilde snaren tot aan het eind van het dorp te horen, en dikwijls bleef de deurwaardersklerk, die blootshoofds en op zijn sloffen voorbijkwam, op de weg staan luisteren met zijn dwangbevel in de hand.
Anderzijds was Emma uitstekend in het huishouden. Zij verzond de declaraties voor het ziekenbezoek in goed geformuleerde brieven die niets van een nota weg hadden. Als zij op zondag buren te eten hadden, wist zij altijd iets bijzonders op tafel te zetten, bouwde op wingerdbladeren piramides van groene pruimen, diende de vruchtengelei, nog in de vorm van de potjes, in schaaltjes op, en sprak er zelfs over om vingerkommetjes voor het dessert te kopen. Door dit alles steeg Bovary heel wat in aanzien.
Charles ging zichzelf steeds meer achting toedragen dat hij een dergelijke vrouw bezat. In de grote kamer wees hij iedereen vol trots op twee schetsjes van haar, die hij in heel brede lijsten met lange groene koorden had laten ophangen aan de muur. Bij het uitgaan van de kerk zag men hem op fraai geborduurde pantoffels in de deuropening staan. Gewoonlijk kwam hij laat thuis, tegen tienen, soms rond middernacht. Dan wilde hij nog een hapje eten, en omdat de dienstbode al naar bed was, bediende Emma hem zelf.
Gustave Flaubert (12 december 1821 8 mei 1880)
Isabelle Huppert en Christophe Malavoy in de film Madame Bovaryuit 1991
HELENA. Its a pity youve been so far away all this time. I would probably have slapped your face. [They look into each other's eyes across the table.] Youve behaved like this ever since I first came.
JIMMY. Helena, have you ever watched somebody die? [She makes a move to rise] No, dont move away. [She remains seated, and looks up at him] It doesnt look dignified enough for you.
HELENA. [like ice] If you come any nearer, I will slap your face.
[He looks down at her, a grin smouldering round his mouth]
JIMMY. I hope you wont make the mistake of thinking for one moment that I am a gentleman.
HELENA. Im not very likely to do that.
JIMMY. Ive no public school scruples about hitting girls. If you slap my face by God, Ill lay you out!
HELENA. You probably would. Youre the type.
JIMMY. You bet Im the type. Im the type that detests physical violence. Which is why, if I find some woman trying to cash in on what she thinks is my defenceless chivalry by lashing out with her frail little fists, I lash back at her.
HELENA. Is that meant to be subtle, or just plain Irish?
[His grin widens]
JIMMY. I think you and I understand one another all right. But you havent answered my question. I said: have you watched somebody die.
HELENA. No, I havent.
John Osborne (12 december 1929 - 24 december 1994)
When I first saw Guido Laremi we were both so skinny and perplexed, so transient in our lives as to stand and look on like bystanders as what was befalling us became part of the past, crushed without a minimal perspective.
My recollection of our first encounter is in fact a reconstruction, made up of details erased and added up and modified to extricate one single episode from the weft of insignificant episodes in which it then belonged.
In this reconstructed recollection I'm standing on the other side of the street, beholding the bustle of boys and girls swarming out of an old, gray building, scarcely contained by a metal railing which runs about ten meters along the sidewalk.
I have my hands in my pockets and the collar of my greatcoat raised and I'm desperately trying to assume a mien of non-belonging in the scene, even though I've gone out the same door and done the same tiresome route just a quarter of an hour before.
But I'm fourteen years old and I hate the clothes I'm wearing, I hate my general aspect, and the idea of being here right now.
The throng of young people comes forth like a torrent clogged by logs and emerging boulders; as the railing is cleared it pours into the street and invades it all the way over to my sidewalk.
And almost every face is too pallid or round or long, almost every body too angular or smoothed down, almost every gait lacking in balance, as if the schoolbags they are all carrying in their hands and over their shoulders were too light or heavy.
There is this bottom of active indifference in almost every gaze, in almost every act, which combines with the general dissipation of mechanical energy.
Not that I feel any better than the others: it's the idea of seeing my defects multiplied one hundredfold that accentuates my uneasiness and reflects it all about
Uit:Palace Walk (Vertaald door William M. Hutchins)
She went to fetch it, and the glass projected onto the ceiling a trembling circle of pale light hemmed in by darkness. She placed the lamp on the table by the sofa. The light shone throughout the room, revealing the large, square floor, high walls, and ceiling with parallel beams. The quality of the furnishings was evident: the Shiraz carpet, large brass bed, massive armoire, and long sofa draped with a small rug in a patchwork design of different motifs and colors. The woman headed for the mirror to look at herself. She noted that her brown scarf was wrinkled and pushed back. Strands of chestnut hair had crept down over her forehead. Grasping the knot with her fingers, she untied it. She smoothed the scarf around her hair and retied the two ends slowly and carefully. She wiped the sides of her face with her hands as though trying to erase any last vestiges of sleep. In her forties and of medium build, she looked slender, although her body's soft skin was filled out to its narrow limits in a charmingly harmonious and symmetrical way. Her face was oblong, with a high forehead and delicate features. She had beautiful, small eyes with a sweet dreamy look. Her nose was petite and thin, flaring out a little at the nostrils. Beneath her tender lips, a tapered chin descended. The pure, fair skin of her cheek revealed a beauty spot of intensely pure black. She seemed to be in a hurry as she wrapped her veil about her and headed for the door to the balcony. Opening it, she entered the closed cage formed by the wooden latticework and stood there, turning her face right and left while she peeked out through the tiny, round openings of the latticework panels that protected her from being seen on the street. The balcony overlooked the ancient building housing a cistern downstairs and a school upstairs which was situated in the middle of Palace Walk, or Bayn al-Qasrayn. Two roads met there: al-Nahhasin, or Coppersmiths Street, going south and Palace Walk, which went north. To her left, the street appeared narrow and twisting. It was enveloped in a gloom that was thicker overhead where the windows of the sleeping houses looked down, and less noticeable at street level, because of the light coming from the handcarts and from the vapor lamps of the coffeehouses and the shops that stayed open until dawn. To her right the street was engulfed in darkness. There were no coffeehouses in that direction, only large stores, which closed early
.
Naguib Mahfouz (11 december 1911 30 augustus 2006)
in weiß verpackte hüften deren märchenballsaalhüftschwung in kleinen runden in schwirren von licht über die kacheln herein an den kühlschrank weißes licht liegt jetzt kommt höher über die dächer das jahr ist spät dran nochmals dein geprüfter toilettengang in lauter aufgeregter aufbruchstimmung bleiben uns alle sorgen dazu hängen kümmerlich blasse lampions im mittag aber heut abend gibts kein weinen mehr kein schlecht genähter knopf fällt von deinem kleid deine hand am ärmel deines papas einmal noch gewischter mund spürst du ein leises kitzeln gerade zündet jemand eine wunderkerze neben deiner nackten schulter mit fortschritten und technik und hoffnung und bildern und gelesenes wir wollen wieder etwas wie vor jahren etwas zeitversetzen bitte kann man denn gar nicht still hinter geschlossnen lidern zurück und du weißt nicht was du willst es ist so viel zu trinken so hell die feier und funkel und augengefunkel hinter deinem serviettenschleier schaust gebannt nach draußen deine ganz bunten eignen lampions
De Nederlandse schrijverA. F. Th. van der Heijden heeft de P.C. Hooftprijs 2013 gewonnen. Dat heeft de jury van de belangrijkste literaire prijs van Nederland vandaag bekendgemaakt.Deze oeuvreprijs wordt jaarlijks afwisselend toegekend voor proza, essayistiek en poëzie. Aan de prijs is een geldbedrag van 60.000 euro verbonden. A. F. Th. van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951. Zie ook alle tags voor A. F. Th. van der Heijden op dit blog.
Uit: Het Hof van Barmhartigheid
Maar er was een zeer zware last van aanwijzingen, verdenkingen, van haar hele gedragingen. Als u mij op de man af vraagt: gelooft u dat ze onschuldig is?, dan kan ik daar met de hand op m'n hart geen antwoord op geven. Ik weet het niet...Het is misschien wel de moeilijkste en zorgelijkste zaak die ik ooit in handen heb gehad. Het gerechtshof van Arnhem verdient zijn bijnaam Hof van Barmhartigheid dubbel en dwars, had mr. Quispel haar destijds geschreven in antwoord op haar wanhoopsbrief U bent er in hoger beroep drie jaar op vooruitgegaan, van vijftien naar twaalf jaar, wat in de praktijk zal neerkomen op twee jaar eerder vrij. Ik heb mijzelf als strafpleiter niets te verwijten. De extreem zware omstandigheden in acht genomen, de overstelpende bewijslast waarmee zowel u als ik werden geconfronteerd, liet mijn verdediging niets te wensen over. Het was een van de zwaarste zaken uit mijn loopbaan als advocaat.
( )
Toen schoof de hond langs me. Hij duwde met zijn neus tegen de deur van de berging. De deur ging een beetje open. Ik zag dat hij aanstond. Het zat er zo bij me ingehamerd dat Pekkie niet naar buiten mocht, dat ik roep van: Pekkie, kom hier! De sleutel van de achterdeur zat in het slot. De grendel was van de deur. Ik draaide de sleutel om, de deur op slot. Moest weer braken. Ik pakte een papieren zakdoekje uit mijn jaszak. Er viel iets uit mijn zak. Een papiertje. Ik wist niet wat het was, pakte het van de grond. Het lag in de plas bloed. Stak het weer in mijn jaszak. Later bleek dat de kassabon te zijn. Ik schiet dus naar die deur toe, en trek 'm dicht. Ik draai vanzelf de sleutel om. Toen ik voorbij moeke liep, terug naar de keuken, moest ik weer braken. Er kwam wat van dat bittere schuim op mijn lippen. Ik nam een papieren zakdoekje uit mijn jaszak, en daarbij trok ik nog iets mee naar buiten. Iets wits. Het dwarrelde op de grond, in het bloed. Ik raapte het op, zonder erbij na te denken, en stak het weer in mijn zak. Een papiertje. Ik heb het later teruggezien. Er zat een donkere rand van bloed omheen. Het was de kassabon van de dekschalen.
A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)
A great hope fell A great Hope fell You heard no noise The Ruin was within Oh cunning wreck that told no tale And let no Witness in The mind was built for mighty Freight For dread occasion planned How often foundering at Sea Ostensibly, on Land
A not admitting of the wound Until it grew so wide That all my Life had entered it And there were troughs beside
A closing of the simple lid That opened to the sun Until the tender Carpenter Perpetual nail it down
I dwell in possibility I dwell in Possibility A fairer House than Prose More numerous of Windows Superiorfor Doors
Of Chambers as the Cedars Impregnable of Eye And for an Everlasting Roof The Gambrels of the Sky
Of Visitorsthe fairest For OccupationThis The spreading wide my narrow Hands To gather Paradise
The wind tapped like a tired man The Wind tapped like a tired Man And like a Host "Come in" I boldly answered entered then My Residence within
A Rapid footless Guest To offer whom a Chair Were as impossible as hand A Sofa to the Air
No Bone had He to bind Him His Speech was like the Push Of numerous Humming Birds at once From a superior Bush
His Countenance a Billow His Fingers, as He passed Let go a music as of tunes Blown tremulous in Glass
He visited still flitting Then like a timid Man Again, He tapped 'twas flurriedly And I became alone
Getik als van een oude man
Getik als van een oude man Kom binnen waarde wind Zo klonk mijn kloeke antwoord en Hij ging mijn woning in
Een voetloos, vlugge gast Aan hem geen stoel besteed Zo goed als lucht ook nooit gemak Aan sofas heeft beleefd
Geen bot dat hem bijeenhield De zuchtjes als hij sprak Als die van tal van kolibries In prachtig struikgewas
Zijn blik stond op gebulder Een trillend toontje dat Ontsnapte aan zijn vingers als Geluidjes in een glas
Hield fladderend een praatje Toen, schuchter naar het scheen Klonk weer bij vlagen zijn getik En liet mij toen alleen
Uit: Der störrische Esel und die süsse Distel der Heil'gen Nacht
Als der heilige Josef im Traum erfuhr, dass er mit seiner Familie vor der Bosheit des Herodes fliehen müsse, weckte der Engel in dieser bösen Stunde auch den Esel im Stall. Steh auf! sagte er von oben herab, du darfst die Jungfrau Maria mit dem Herrn nach Ägypten tragen. Dem Esel gefiel das gar nicht. Er war kein sehr frommer Esel, sondern eher ein wenig störrisch von Gemüt. Kannst du das nicht selber besorgen? fragte er verdross. Du hast doch Flügel, und ich muss alles auf dem Buckel schleppen! Warum denn gleich nach Ägypten, so himmelweit! Sicher ist sicher! sagte der Engel; und das war einer von den Sprüchen, die selbst einem Esel einleuchten müssen. Als er nun aus dem Stall trottete und zu sehen bekam, welch eine Fracht der heilige Josef für ihn zusammengetragen hatte, das Bettzeug für die Wöchnerin und einen Pack Windeln für das Kind, das Kistchen mit dem Gold der Könige und zwei Säcke mit Weihrauch und Myrrhe, einen Laib Käse und eine Stange Rauchfleisch von den Hirten, den Wasserschlauch, und schliesslich Maria selbst mit dem Knaben, auch beide wohlgenährt, da fing er gleich wieder an, vor sich hinzumaulen. Es verstand ihn ja niemand ausser dem Jesuskind. Immer dasselbe, sagte er, bei solchen Bettelleuten! Mit nichts sind sie hergekommen, und schon haben sie eine Fuhre für zwei Paar Ochsen beisammen. Ich bin doch kein Heuwagen, sagte der Esel, und so sah er auch wirklich aus, als ihn Joseph am Halfter nahm; es waren kaum noch die Hufe zu sehen. Der Esel wölbte den Rücken, um die Last zurechtzuschieben, und dann wagte er einen Schritt, vorsichtig, weil er dachte, dass der Turm über ihm zusammenbrechen müsse, sobald er einen Fuss voransetze. Aber seltsam, plötzlich fühlte er sich wunderbar leicht auf den Beinen, als ob er selber getragen würde; er tänzelte geradezu über Stock und Stein in der Finsternis. Nicht lange, und es ärgerte ihn auch das wieder. Will man mir einen Spott antun? brummte er. Bin ich etwa nicht der einzige Esel in Bethlehem, der vier Gerstensäcke auf einmal tragen kann? In seinem Zorn stemmte er plötzlich die Beine in den Sand und ging keinen Schritt mehr von der Stelle. Wenn er mich auch noch schlägt, dachte der Esel erbittert, dann hat er seinen ganzen Kram im Graben liegen! Allein Joseph schlug ihn nicht. Er griff unter das Bettzeug und suchte nach den Ohren des Esels, um ihn dazwischen zu kraulen. Lauf noch ein wenig, sagte der heilige Joseph sanft, wir rasten bald! Daraufhin seufzte der Esel und setzte sich wieder in Trab. So einer ist nun ein grosser Heiliger, dachte er, und weiss nicht einmal, wie man einen Esel antreibt!
Karl Heinrich Waggerl (10 december 1897 4 november 1973)
WENN DER TAGleer wird in der Dämmerung, wenn die bilderlose Zeit beginnt, die einsamen Stimmen sich verbinden die Tiere nichts als Jagende sind oder gejagt die Blumen nur noch Duft wenn alles namenlos wird wie am Anfang gehst du unter die Katakomben der Zeit, die sich auftun denen, die nahe am Ende sind dort wo die Herzkeime wachsen in die dunkle Innerlichkeit hinab sinkst du schon am Tode vorbei der nur ein windiger Durchgang ist und schlägst frierend vom Ausgang deine Augen auf in denen schon ein neuer Stern seinen Abglanz gelassen hat -
Wer zuletzt hier stirbt wird das Samenkorn der Sonne zwischen seinen Lippen tragen wird die Nacht gewittern in der Verwesung Todeskampf.
Alle vom Blut entzündeten Träume werden im Zickzack-Blitz aus seinen Schultern fahren stigmatisieren die himmlische Haut mit dem Geheimnis der Qual.
Weil Noahs Arche abwärts fuhr die Sternenbilderstraßen wird wer zuletzt hier stirbt den Schuh mit Wasser angefüllt am Fuße haben
darin ein Fisch mit seiner Rückenflosse Heimwehsegel die schwarz vertropfte Zeit in ihren Gottesacker zieht.
Tweede Advent, Theodor Fontane, Gioconda Belli, Michael Krüger, Wolfgang Hildesheimer, Anna Gavalda
Bij de Tweede Advent
Herbergssuche, Ernst Fröhlich, 1877
Verse zum Advent
Noch ist Herbst nicht ganz entflohn, Aber als Knecht Ruprecht schon Kommt der Winter hergeschritten, Und alsbald aus Schnees Mitten Klingt des Schlittenglöckleins Ton.
Und was jüngst noch, fern und nah, Bunt auf uns herniedersah, Weiß sind Türme, Dächer, Zweige, Und das Jahr geht auf die Neige, Und das schönste Fest ist da.
Tag du der Geburt des Herrn, Heute bist du uns noch fern, Aber Tannen, Engel, Fahnen Lassen uns den Tag schon ahnen, Und wir sehen schon den Stern.
Theodor Fontane (30 december 1819 20 september 1898) Standbeeld in Neuruppin
Juist, wij zijn geen begrafenisonderneming, niettegenstaande alle ingeslikte tranen kennen wij de vreugde de nieuwe maatschappij op te bouwen en wij genieten van de dag, van de nacht en zelfs van de moeheid en wij plukken gelach in de hoge wind.
Wij doen beroep op de vreugde, de liefde te ontmoeten in het verre land en wij voelen ons gelukkig daar wij gezellen vonden en het brood delen, het leed en het bed.
Hoewel wij geboren waren voor het geluk zien wij ons omgeven door droefenissen en rampspoed, met dood en gedwongen schuilplaatsen. Op het hazenpad als voortvluchtigen zien wij hoe er rimpels op ons voorhoofd groeien en wij worden ernstig, maar voor altijd achtervolgt ons de lach zelfs gebonden aan de hielen kunnen wij een volle schaterlach doen uitbarsten en gelukkig zijn in de nacht die dieper is en geslotener, want we worden opgetild door een grote hoop, door een groot optimisme dat ons vervult en wij gaan op overwinning uit en hangen ons op bij de nek, luidend haar bel steeds klankrijker en wij weten dat geen gebeurtenis ons kan stoppen; omdat wij zaad zijn en bewoond door een intieme glimlach die zal ontploffen weldra op de gezichten van allen
Vertaald door Daniel Billiet
Gioconda Belli (Managua, 9 december 1948)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Michael Krüger werd geboren op 9 december 1943 in Wittgendorf. Zie ook alle tags voor Michael Krüger op dit blog.
Rede desTaxifahrers
Der Gast wollte die Abkürzung nehmen,
nicht ich. Zunächst querte ein Igel die Straße,
später eine Herde Kühe, dann ein Reh,
das nicht weichen wollte. Eine schwarze Katze
ließ uns einen Umweg nehmen, bis zur Grenze
und darüber hinaus, nach Osten. Der Herr mußte
dann austreten und verirrte sich im Wald.
Zerrissen und zitternd lag er unter den Brombeeren,
wo er seine Brille vermutete. Wir waren uns
näher gekommen. Wir fanden ein paar Pilze,
die wir roh aßen, gegen den Hunger. Ich war ihm
wohl fremd, obwohl er mich gar nicht richtig
verstand. Während der Fahrt erbrachen wir uns
beide aus dem Fenster. Sie sehen bleich aus,
sagte er zu mir mit käseweißem Gesicht.
Dann wieder eine Grenze. Nicht eigentlich deutsch,
also wieder zurück. Am Flughafen, gegen 17 Uhr,
war er in mein Taxi gestiegen. Ohne Gepäck,
im leichten Mantel, ein dünnes Buch unterm Arm.
Um es kurz zu machen: Gegen Morgen erreichten wir
eine Stadt, irgendwie glücklich und nun schon
sehr aneinander gewöhnt. Mein Gott, was für ein Leben
Es ist offensichtlich, dass Marbots Gebiet, die Psyche des Künstlers und ihr bestimmender Einfluss auf Stoffwahl, Bildinhalt, Komposition und Duktus, den zeitgenössischen Ästhetikern, und jenen des neunzehnten Jahrhunderts überhaupt, im ganzen fremd, wenn nicht gar unheimlich erscheinen musste, und nicht nur ihnen, sondern auch den Künstlern selbst.
( )
Ob Marbot eingeführt war, ist nicht bekannt; es ist wahrscheinlich, dass er zumindest avisiert worden war. Aber von wem? Boisserée kommt nicht in Betracht, denn das Zusammentreffen mit ihm in Paris war kühl verlaufen. Möglicherweise hatte Crabb Robinson, der Goethe verehrte, aber doch nicht kannte er besuchte ihn erst 1828 , Marbot nahegelegt, die Gelegenheit der Begegnung mit der Figur des Jahrhunderts wahrzunehmen, und ihm einen Vermittler ausgesucht.
Wolfgang Hildesheimer (9 december 1916 21 augustus 1991)
Le pilon de la vie lui avait appris à se méfier des certitudes et des projets davenir, mais il y avait une chose dont Camille était sûre : un jour, dans très très longtemps, quand elle serait bien vieille, encore plus vieille que maintenant, avec des cheveux blancs, des milliers de rides et des taches brunes sur les mains, elle aurait sa maison à elle. Une vraie maison avec une bassine en cuivre pour faire des confitures et des sablés dans une boîte en fer blanc cachée au fond dun buffet. Une longue table de ferme, bien épaisse, et des rideaux de cretonne. Elle souriait. Elle navait aucune idée de ce quétait la cretonne, ni même si cela lui plairait, mais elle aimait ces mots : rideaux de cretonne Elle aurait des chambres damis et, qui sait ? peut-être des amis ? Un jardin coquet, des poules qui lui donneraient de bons ufs à la coque, des chats pour courir après les mulots et des chiens pour courir après les chats. Un petit carré de plantes aromatiques, une cheminée, des fauteuils défoncés et des livres tout autour. Des nappes blanches, des ronds et des serviettes chinés dans des brocantes, un appareil à musique pour écouter les mêmes opéras que son papa et une cuisinière à charbon où elle laisserait mijoter de bons ufs carottes toute la matinée
Anna Gavalda (Boulogne-Billancourt, 9 december 1970)
Was schreibt denn da der N? »Alle Neger sind hinterlistig, feig und faul.« Zu dumm! Also das streich ich durch! Und ich will schon mit roter Tinte an den Rand schreiben:
»Sinnlose Verallgemeinerung!« da stocke ich. Aufgepaßt, habe ich denn diesen Satz über die Neger in letzter Zeit nicht schon mal gehört? Wo denn nur? Richtig: er tönte aus dem Lautsprecher im Restaurant und verdarb mir fast den Appetit.
Ich lasse den Satz also stehen, denn was einer im Radio redet, darf kein Lehrer im Schulheft streichen. Und während ich weiterlese, höre ich immer das Radio: es lispelt, es heult, es bellt, es girrt, es droht und die Zeitungen drucken es nach, und die Kindlein, sie schreiben es ab.
Nun hab ich den Buchstaben T verlassen, und schon kommt Z. Wo bleibt W? Habe ich das Heft verlegt? Nein, der W war ja gestern krank er hatte sich am Sonntag im Stadion eine Lungenentzündung geholt, stimmt, der Vater hats mir ja schriftlich korrekt mitgeteilt. Armer W! Warum gehst du auch ins Stadion, wenns eisig in Strömen regnet?
Diese Frage könntest du eigentlich auch an dich selbst stellen, fällt es mir ein, denn du warst ja am Sonntag ebenfalls im Stadion und harrtest treu bis zum Schlußpfiff aus, obwohl der Fußball, den die beiden Mannschaften boten, keineswegs hochklassig war. Ja, das Spiel war sogar ausgesprochen langweilig also: warum bliebst du? Und mit dir dreißigtausend zahlende Zuschauer?
Warum?
Wenn der Rechtsaußen den linken Half überspielt und zentert, wenn der Mittelstürmer den Ball in den leeren Raum vorlegt und der Tormann sich wirft, wenn der Halblinke seine Verteidigung entlastet und ein Flügelspiel forciert, wenn der Verteidiger auf der Torlinie rettet, wenn einer unfair rempelt oder eine ritterliche Geste macht, wenn der Schiedsrichter gut ist oder schwach, parteiisch oder parteilos, dann existiert für den Zuschauer nichts auf der Welt außer dem Fußball, ob die Sonne scheint, obs regnet oder schneit. Dann hat er alles vergessen.
"If thou beest he--but O how fallen! how changed From him who, in the happy realms of light Clothed with transcendent brightness, didst outshine Myriads, though bright!--if he whom mutual league, United thoughts and counsels, equal hope And hazard in the glorious enterprise Joined with me once, now misery hath joined In equal ruin; into what pit thou seest From what height fallen: so much the stronger proved He with his thunder; and till then who knew The force of those dire arms? Yet not for those, Nor what the potent Victor in his rage Can else inflict, do I repent, or change, Though changed in outward lustre, that fixed mind, And high disdain from sense of injured merit, That with the Mightiest raised me to contend, And to the fierce contentions brought along Innumerable force of Spirits armed, That durst dislike his reign, and, me preferring, His utmost power with adverse power opposed In dubious battle on the plains of Heaven, And shook his throne. What though the field be lost? All is not lost--the unconquerable will, And study of revenge, immortal hate, And courage never to submit or yield: And what is else not to be overcome?
That glory never shall his wrath or might Extort from me. To bow and sue for grace With suppliant knee, and deify his power Who, from the terror of this arm, so late Doubted his empire--that were low indeed; That were an ignominy and shame beneath This downfall; since, by fate, the strength of Gods, And this empyreal sybstance, cannot fail;
John Milton (9 december 1608 8 november 1674)
Paradise Lost illustratie: De val van de engelen
De Tsjechische psycholoog, schrijver en dichter Jan Křesadlo (pseudoniem van Václav Jaroslav Karel Pinkava) werd geboren op 9 december 1926 in Praag. Zie ook alle tags voorJan Křesadlo op dit blog.
The Offering
With green-tinged light, behold, the west was blazing, in slowly waning, dying conflagration, after the sun's great disc had settled, lazing, in its gold-purple furnace of cremation, out-spanned in splendid vaulted meditation, hovering, still, inviting breathless gazing: Yet by-and-by the outspread molten glory began to fade and greener grew each storey. And in that green, a castle silhouetting, arching like backs of dragons or related monsters, drawn-out, sinuous, outward setting in droves against clouds green and corrugated, above the panoply of roofs grey-slated feasting the eye, as dark clouds drew their netting over the stage where bristling gothic spires and battlements stemmed the horizon's fires. Infiltrating the skies, with jackdaws ridden, flurries of bats began to make impression, leaving their hideaways and dens, well-hidden and setting off in one prolonged procession, in their perambulating intercession then swiftly dwindling, by far distance bidden, winged coenobites heading for far places: Their cordon whirled in strands and braided traces...
No statues did Cellini hew But only statuettes. And yet he was an artist true; No statues did Cellini hew. In vain the triolet (Dyou hear, sharp critic?) you eschew: No statues did Cellini hew But only statuettes.
TRIOLET
For me this long-drawn absence from you Is blacker far than your black braids. Why has this evil time then made For me this long-drawn absence from you? Grown white where bitter tear-drips strayed, A triolet thus I started on you: For me this long-drawn absence from you Is blacker far than your black braids.
My arm. My arm they've cut my arm off. See that stump there? That used to be my arm. Oh sure I had an arm I was born with one I was normal just I like you and I could hear and I had a left arm like I anybody. But what do you think of those lazy bastards cutting it off?
How's that
I can't hear either. I can't hear. Write it down. Put it on a piece of paper. I can read all right. But I can't hear. Put it down on a piece of paper and hand the paper to my right arm because I have no left arm.
My left arm. I wonder what they've done with it. When you cut a man's arm off you have to do something with it. You can't just leave it Iying around. Do you send it to hospitals so guys can pick it to pieces and see how an arm works? Do you wrap it up in an old newspaper and throw it onto the junk heap? Do you bury it? After all it's part of a man a very important part of a man and it should be treated respectfully. Do you take it out and bury it and say a little prayer? You should because it's human flesh and it died young and it deserves a good sendoff.
*****
Then things quieted down all of a sudden. Everything went still inside his head. The lights before his eyes snapped out as quickly as if somebody had shut them off with a switch. The pain went away too. The only feeling he had was the strong throb of blood in his brain swelling and contracting his head. But it was peaceful. It was painless. It was such a relief that he came out of his drowning. He could think.
Dalton Trumbo (9 december 1905 10 september 1976)
Yusuf the Tall regarded such people with disdain. Moreover, it is one of the greatest curses of religion that it takes only the very slightest twist of a knife tip in the cloth of a shirt to turn neighbours who have loved each other into bitter enemies. He had lived serenely among Christians for most of his life, but now that she had despoiled and defiled herself with an infidel, this was the worst in all that tormented him.
Yusuf stopped pacing the room, and at last called his sons together. His other daughters assembled too, standing silent and cowed at the back of the darkened room. When his sons were before him, Yusuf took his pistol from his sash, weighed it in his hand, took it by the barrel, and handed it to his second son, Sadettin. Sadettin took it by the butt, and looked at it in disbelief. At first his voice seemed to fail him. "Baba, not me," he said. "I have tried," said Yusuf,"and I cant. I am ashamed, but I cant." "Not me, Baba. Why me?" "You have courage. Great courage. And you are obedient. This is my command." "Baba!" Yusuf beheld the spiritual and moral agony of his second son, and the surprise, but he would not relent. "It should be Ekrem," pleaded his second son, gesturing towards the first-born. "Ekrem is oldest." Ekrem held out his hands as if to push his brother away, shaking his head vigorously. "Ekrem will take my place when your mother dies," said Yusuf. "He is the first-born. You are all used to obeying him. He will be head of the family. It is you who must do this thing." He paused. "I command it." Father and second son looked at each other for a long moment. "I command it," repeated Yusuf the Tall. "I would rather kill myself," said Sadettin at last. "I have other sons." Yusuf placed his hand on Sadettins shoulder. "I am your father." "I will never forgive you," replied his second son. "I know. Nonetheless, it is my decision. Sometimes . . ." and here he hesitated, trying to name whatever it is that takes our choices away, ". . . sometimes we are defeated."
In those days, he couldnt speak to anyone about his pain over the fact that Miranda seemed entirely taken up by the problems of the world. The things that absorbed him no longer captured her attention. Not that he ever wanted to capture her attention; her attention was not a bird he was trying to snare, a fish he was netting. For that was what he loved most about Miranda: her minds speed, but not only her mind, her quickness in everything. Darting, swooping, leaping, thrilling to him, who moved so slowly, whose every gesture was considered. Those who criticized his playing of the piano accused him of being incapable of lightness. She was a bright thing, a shimmering thing, a kingfisher, a dragonfly. Thirty-six years later she would be no longer young. Had she kept her quickness? Her lightness? Which would he have preferred, that she had kept or lost them?
Is that why hes agreed to it, to seeing her after all these years, at this dinner Valerie has arranged? Out of simple curiosity? Along with lacking lightness, he has been charged with lacking curiosity. But perhaps both had always been untrue. That curiosity has in this instance triumphed over shame: this must be a sign of strength. For if his soul is, as hed learned in Sunday school, a clear vessel that could be blackened by his sins, what he did to Miranda was among the blackest. When he told himself he couldnt have helped it, that he had done the best, the only thing he could have done under the circumstances, the words rang false. He would be tempted to say that to her now, but he would never say it. He is hoping there will be no need. That they will see each other once again, no longer young but healthy, prosperous, intact. That he will see the proof: that he did not destroy her.
I cautiously shouted at it: "Hey! You there! Scat!" The creature blinked again, singularly unmoved. "You shout," I said. "Oh, you brute, go away, do!" Katz shouted in merciless imitation. "Please withdraw at once, you horrid creature." "Fuck you," I said and lugged my tent right over to his. I didn't know what this would achieve exactly, but it brought me a tiny measure of comfort to be nearer to him.
"What are you doing?" "I'm moving my tent." "Oh, good plan. That'll really confuse it." I peered and peered, but I couldn't see anything but those two wide-set eyes staring from the near distance like eyes in a cartoon. I couldn't decide whether I wanted to be outside and dead or inside and waiting to be dead. I was barefoot and in my underwear and shivering. What I really wanted--really, really wanted--was for the animal to withdraw. I picked up a small stone and tossed it at it. I think it may have hit it because the animal made a sudden noisy start (which scared the bejesus out of me and brought a whimper to my lips) and then emitted a noise--not quite a growl, but near enough. It occurred to me that perhaps I oughtn't provoke it. "What are you doing, Bryson? Just leave it alone and it will go away." "How can you be so calm?" "What do you want me to do? You're hysterical enough for both of us." "I think I have a right to be a trifle alarmed, pardon me. I'm in the woods, in the middle of nowhere, in the dark, staring at a bear, with a guy who has nothing to defend himself with but a pair of nail clippers. Let me ask you this. If it is a bear and it comes for you, what are you going to do--give it a pedicure?"
This hushed surface where the doves parade Amid the pines vibrates, amid the graves; Here the noon's justice unites all fires when The sea aspires forever to begin again and again. O what a gratification comes after long meditation O satisfaction, after long meditation or ratiocination Upon the calm of the gods Upon the divine serenity, in luxurious contemplation!
What pure toil of perfect lightning enwombs, consumes, Each various manifold jewel of imperceptible foam, And how profound a peace appears to be begotten and begun When upon the abyss the sunlight seems to pause, The pure effects of an eternal cause: Time itself sparkles, to dream and to know are one....
Love And Marilyn Monroe
(after Spillane)
Let us be aware of the true dark gods Acknowledgeing the cache of the crotch The primitive pure and pwerful pink and grey private sensitivites Wincing, marvelous in their sweetness, whence rises the future.
Therefore let us praise Miss Marilyn Monroe. She has a noble attitude marked by pride and candor She takes a noble pride in the female nature and torso She articualtes her pride with directness and exuberance She is honest in her delight in womanhood and manhood. She is not a great lady, she is more than a lady, She continues the tradition of Dolly Madison and Clara Bow When she says, "any woman who claims she does not like to be grabbed is a liar!" Whether true or false, this colossal remark states a dazzling intention...
It might be the birth of a new Venus among us It atones at the very least for such as Carrie Nation For Miss Monroe will never be a blue nose, and perhaps we may hope That there will be fewer blue noses because she has flourished -- Long may she flourish in self-delight and the joy of womanhood. A nation haunted by Puritanism owes her homage and gratitude.
Let us praise, to say it again, her spiritual pride And admire one who delights in what she has and is (Who says also: "A woman is like a motor car: She needs a good body." And: "I sun bathe in the nude, because I want to be blonde all over.")
This is spiritual piety and physical ebullience This is vivd glory, spiritual and physical, Of Miss Marilyn Monroe.
The next crack that Mr. Walker makes is to the effect that the dog is "cousin to the wolf." (He doesn't even say what wolf.) Now, the dog is no more cousin to the wolf than I am niece to the horse. I am aware that until very recently, until this year, in fact, the preponderance of authority has held that the dog is cousin to the wolf. But it happens that remarkable and convincing disproof of this old wives' theory has just been adduced by two able and unimpeachable specialists in the field, Charles Quintus Harbison in his Myths and Legends of the Dog (Curtis, Webb ' $ 5.00) and D. J. Seiffert in his The Canidae, a History of Digingrade Carnivora (Green Barton ' $3.50). This disposes of this old superstition in a manner that brooks no contradictions. So much for that.
"The history of the dog," Mr. Walker asserts, "is one of greed, double-crossing, and unspeakable lechery." Mr. Walker, who writes with a stub pen, frequently mislays his spectacles, and is inclined to get mixed up now and then, undoubtedly meant to write, "The history of man is one of greed, double-crossing, and unspeakable lechery." If you stopped ten human beings in the street and said to them, "The history of what animal is one of greed, double-crossing, and unspeakable lechery?" seven would say "man," two would walk on hastily without saying anything, and the other would call the police. If you put this same query to ten dogs, none of them would say anything (they are much too fairminded to go around making a lot of loose charges against men) and none of them would phone the police. (I am reminded to say here, speaking of the police, that no dog has ever held a lantern while a burglar opened a safe belonging to the dog's master. A dog's paw is so formed that he cannot hold a lantern. If your burglar is smart he holds the lantern while the dog opens the safe.)
Sea-island winds sweep through Palmetto Town, Bringing with piney tang the old romance Of Pirates and of smuggling gentlemen; And tongues as languorous as southern France Flow down her streets like water-talk at fords; While through iron gates where pickaninnies sprawl, The sound floats back, in rippled banjo chords, From lush magnolia shade where mockers call. Mornings, the flower-women hawk their wares-- Bronze caryatids of a genial race, Bearing the bloom-heaped baskets on their heads; Lithe, with their arms akimbo in wide grace, Their jasmine nods jestingly at cares-- Turbaned they are, deep-chested, straight and tall, Bandying old English words now seldom heard, But sweet as Provençal. Dreams peer like prisoners through her harp-like gates, From molten gardens mottled with gray-gloom, Where lichened sundials shadow ancient dates, And deep piazzas loom. Fringing her quays are frayed palmetto posts, Where clipper ships once moored along the ways, And fanlight doorways, sunstruck with old ghosts, Sicken with loves of her lost yesterdays. Often I halt upon some gabled walk, Thinking I see the ear-ringed _picaroons_, Slashed with a sash or Spanish _folderols_, Gambling for moidores or for gold doubloons. But they have gone where night goes after day, And the old streets are gay with whistled tunes, Bright with the lilt of scarlet parasols, Carried by honey-voiced young octoroons.
Cock-pit I am real Take a snapshot of me He is real, shot Reality is what has been concealed from us for so long birth sex death we're alive when we laugh when we can feel the rush & spurt of blood blood is real in its redness the rainbow is real in absence of blood
ELECTRIC STORM
electric storm from the front barometer at zero forest blue-eyed dog strangled by snow Night storm flight-drive thru deserts neon capitals, Wilderness echoed & silenced by angels
Angel Flight to tobacco farm the roadhouse tomorrow
get ready for the Night the rumors on waking a gradual feeling of learning & remembering
imagine a heaven in the night-time would one member be missing?
Eh ! bien, des choses... Je cherchais « Iles Hébrides » dans le dictionnaire.
JULIE.
Iles Hébrides ! Tes pas fou ? Tu as lintention dy aller ?
FOLLAVOINE, de même.
Non, je nai pas lintention !
JULIE, dun ton dédaigneux, tout en sasseyant sur le canapé.
Alors, quest-ce que ça te fait ? En quoi ça peut-il intéresser un fabricant de porcelaine de savoir où sont les Hébrides ?
FOLLAVOINE, toujours sur le ton grognon.
Si tu crois que ça mintéresse ! Ah ! bien !... je te jure que si cétait pour moi !... Mais cest pour Bébé. Il vous a de ces questions ! Les enfants simaginent, ma parole ! que les parents savent tout !...
Imitant son fils.
« Papa, où cest les Hébrides ? »
Reprenant sur un ton bougon, pour simiter lui-même.
Quoi ?
Voix de son fils.
« Où cest les Hébrides, papa ? » Oh ! javais bien entendu ! javais fait répéter à tout hasard...
Maugréant.
« Où cest, les Hébrides » ? est-ce que je sais, moi ! Tu sais où cest, toi ?
JULIE.
Bien oui, cest... Jai vu ça quelque part, sur la carte ; je ne me rappelle pas où.
FOLLAVOINE, remontant pour aller sasseoir à sa table sur laquelle il pose son dictionnaire ouvert à la page quil compulsait.
Ah ! comme ça, moi aussi ! Mais je ne pouvais pas lui répondre ça, à cet enfant ! Quest-ce quil aurait pensé ! Jai essayé de men tirer par la tangente : « Chut ! allez ! ça ne te regarde pas ! Les Hébrides, cest pas pour les enfants ! »
Georges Feydeau (8 december 1862 - 5 juni 1921)
Opvoering van On purge bébé in de Salle polyvalente de Tonnerre, 2010
De Romeinse dichter en schrijver Quintus Horatius Flaccus werd geboren op 8 december 65 v. Chr. Zie ook alle tags voor Horatius op dit blog.
Oden III.2
Ontberingen gewillig te verdragen moet sterke knaap in strengen krijgsdienst leeren en met zijn lans te paard een schrik en geesel voor Parthen worden, die den nek niet buigen.
In ´t vrije veld en ´t barnen der gevaren moet hij zijn dagen slijten. Als dan eens de Grootvorstin van een vijandig land hem van de tinnen harer burcht aanschouwt,
dan zal zij, zal haar huwb´re dochter klagen: "Och moge toch mijn princelijk bruigom, zoo onervaren in ´t soldatenleven, dien fellen leeuw in ´t bloedtooneel ontwijken!"
´t Is blijde roem voor ´t vaderland te sterven. Ook hem die vlucht, haalt toch de dood wel in, genadeloos voor lafbeks rug en kuiten.
De geesteshoogheid, die geen zwichten kent, troont zonder smet of blaam en zwaait den schepter, verheven boven volksgunst van den dag.
Die geesteshoogheid wint onsterflijkheid, die zoekt den weg, waarlangs geen sterv´ling gaat; van ´t laag gewoel en van den drassen grond wiekt hij omhoog, de starren te gemoet.
Ook ´t trouwe zwijgen vindt zijn veilig loon. Neen, niemand die ´t mysterie heeft verraden, zij ooit met mij onder hetzelfde dak
of in dezelfde boot! Want Jupiter grijpt in zijn toorn wel schuldeloos met schuldig en zelden blijft de misdaad ongeboet, al strompelt het Gericht ook achteraan.
Vertaald door Dr. A. Rutgers van der Loeff
Horatius (8 december 65 v. Chr. - 27 november 8 v. Chr.)
Have I just written of Dennis C--as would a gay man? Did not only admiration but lust tire me as I was confronted with a wholeness and beauty of the flesh that | knew l could never achieve? What man can honestly say that he has felt no stirring of the genitals when faced with a virility he cannot rival--that challenges his Yin with its Yang? Today, we pretend that "male bonding" is asexual love--like hell it is! Where there is love of whatever kind, there is desire of a kind as variable, and that daunting sinuousness that is the arousal of the loins runs through them all.
( )
Chameleon, reversing the process and wanting his surroundings now to conform to the colour and pattern he had chosen, exhorted the faithful fellows to follow him into the badlands of Shi'ism, but all they saw was that bloodyminded Whiteboy who could turna clever trick or two with his tongue, but what did a Whiteboy know about the Faith, particularly when it came to what their forefathers had followed for fourteen hundred years, and they left me in droves.
( )
So desperate was I to smash the Whiteboy image that was robbing my life of all fullness and light that, in the winter months when it incessantly rained and I could not get down to the beach to tan, I would colour my hands, arms, neck and face with Coppertone and try to persuade myself that I felt at home in my crude, wild simulation of a bastard's skin ... [I]f I was caught by an unseasonably hot day and the Coppertone with its vinegary smell began to run on my sweating skin, I would feel like a fool in paper clothes on a rainy day and would dart, silently crying, in pursuit of the least fragment of steadying shade.
Tatamkhulu Afrika (7 december 1920 23 december 2002)
De Oostenrijkse schrijver Johann Nepomuk Eduard Ambrosius Nestroy werd geboren in Wenen op 7 december 1801. Zie ook alle tags voor Johann Nestroy op dit blog.
Uit: Der Talisman
Erster Akt
Die Bühne stellt einen Dorfplatz vor. In der Mitte gegen den Hintergrund ein Brunnen mit zwei sich gegenüberstehenden Steinsitzen, links eine Gartenmauer mit einer kleinen offenstehenden Tür, welche in den Herrschaftsgarten führt.
Erste Szene
Bauernmädchen, darunter Hannerl (treten während dem Ritornell des folgenden Chores aus dem Hintergrunde links auf); Bauernbursche, unter ihnen Christoph, Seppel und Hans
Chor
Die Mädchen Au'm Nachkirtag tanzt man schon in aller Fruh', Dort kommen die Burschen und holen uns dazu.
Die Bauernbursche (von der Seite rechts auftretend) Wo bleibt's denn? Laßt keine sich sehn, das ist schön, Au'm Tanzboden tut's drüber und drunter schon gehn.
Die Mädchen Wir sind schon bereit.
Die Bursche So kommt's, es is Zeit.
Alle Es hat jeds sein' Gegenteil, die Wahl is nit schwer, D' Musikanten, spielt's auf, heut' geht's lustig her.
Christoph (zu einem Bauernmädchen) Wir zwei tanzen miteinand'!
Hans (zu einer anderen) Wir zwei sein schon seit zehn Kirtäg' ein Paar.
Hannerl (zu einem Burschen) Ich tanz' auf der Welt mit kein' andern als mit dir.
Christoph (nach links in den Hintergrund sehend) Da schaut's, da kommt die Salome.
Hannerl Mit die baßgeig'nfarbnen Haar'!
Christoph Was will denn die auf 'm Kirtag?
Hannerl Eure Herzen anbrandeln, das ist doch klar!
Zweite Szene
Salome; die Vorigen
Salome (in ärmlich ländlichem Anzug, mit roten Haaren, kommt aus dem Hintergrunde links) Da geht's ja gar lustig zu; wird schon auf 'm Tanzboden gangen, nit wahr?
Johann Nestroy (7 december 1801 - 25 mei 1862)
Scene uit Der Talisman, Salzburger Landestheater, 2007
Uit:Existentialisme chrétien(La primauté de l'acte)
Sans doute est-ce avant tout à partir d'une réflexion sur l'acte considéré comme irréductible à un contenu de pensée que j'ai été d'abord amené à m'inscrire en faux contre l'idée d'une totalité intelligible qui serait à la fois le principe moteur et la fin de la dialectique. Est-ce à dire que j'aie été avant tout sensible à ce qui dans l'acte présente un caractère ou une valeur de rupture, à ce qu'on appellerait aujourd'hui son caractère révolutionnaire? Je n'en suis pas sûr, et même je ne le crois pas. Bien qu'il n'y ait là qu'une nuance, je dirais plus volontiers que l'acte m'a toujours retenu avant tout par son irréductible originalité, ou même par la singularité de perspective qui le commande inévitablement. Là est la raison pour laquelle le monadisme a pu me séduire quelque temps ; et sans doute m'y serais-je rallié durablement si la thèse de l'incommunicabilité des monades ne m'était apparue comme un défi à l'expérience et au sens commun, si l'harmonie préétablie ne m'avait fait l'effet d'une pure invention de l'esprit dont l'ingéniosité même souligne l'artifice. Agir, me semblait-il, c'est avant tout prendre position ; et ce ne sera jamais que par une fiction arbitraire qu'on pourra tenter d'intégrer au réel l'acte par lequel je me situe en face de lui. Je vois distinctement aujourd'hui que je tendais ainsi à substituer un type de rapport concret et dramatique aux relations encore tout abstraites d'inhérence ou d'extériorité entre lesquelles la philosophie traditionnelle prétendait me contraindre à opter.
Da wir uns alle gerade in Porodin oder in den Nachbardörfern aufhielten, verstreut in den Gehöften, fanden wir, des früheren Autors Freunde, Gefährten, ferne Nachbarn, Mitspieler und jeder einzelne, für jeweils eine Etappe, sein Reisebegleiter , uns bald zu einer Art Kolonne zusammen, in Autos, auf Fahrrädern, auf Traktoren, und der eine und der andere zu Fuß, womit er querfeldein ebenso schnell vorankam wie die Fahrenden auf den holprigen, immer wieder vom Ziel weg in ein Nirgendwo führenden und dort endenden Wegen.
Freilich hatten auch die Fußgänger, obwohl es zur Leuchtschrift MORAWISCHE NACHT ein bloßer
Katzensprung schien, da und dort vor einem unversehens tiefeingeschnittenen Kanal jäh abzubiegen und in der Folge, vor einer undurchdringlichen Wildhecke, gleich ein zweites Mal.
Warum hatte unser Bootsmann gerade die Gegend von Porodin zu seinem Wohnort gemacht? Wir konnten nur rätseln: Die einen meinten, das komme von der balkanweit verbreiteten Geschichte zwischen den Kriegen es war da immer, wenn nicht Krieg, so »zwischen den Kriegen« gewesen , wonach in dem Gemeindegebiet ein Hausierer von einem Einheimischen ermordet wurde, worauf das ganze Dorf dafür an jedem Jahrestag Sühne leistete. Andere glaubten, er sei umgesiedelt eher der Morawa wegen, um auf den Fluß zu schauen, vor allem auf dessen schimmernde Biegungen, die eine fl ußauf, die nächste gleich flußab. Und wieder andere mutmaßten, es seien vordringlich die vielen Scheidewege und Kreuzungen in dem großen Dorf gewesen, wo er auf der Terrasse einer der balkanischen Eckbars einfach so dasitzen wollte, in der Ferne die himmelan weidenden Schafe
Their buttocks are sad and the store of their heart is meager. Daughters of winter and want
Yet still is growing my sincere head on the plate of their hunger
But you, why is your sex blind? Black slave of light ... pretend!
Pretend, o precious, so the reward be tripled by good death.
My vocabulary
My vocabulary so small! Hope's term Tomorrow Is only conjugated in Your person While Love's word evades my tongue and fails To compose itself from Hunger's letters
By despair emboldened, I'm leaving Your dream Gripping my own with teeth in desperate hope. Tell me: is there anything else to do When even Death can't verbalize its works?
Uit: Alles schön ordentlich abgewickelt (bespreking van Legoland door Irene Bazinger in Berliner Zeitung, januari 2000)
"Alles schön ordentlich" nennt die Clique die tote Wirklichkeit in Legoland, wo sie sich lebendig fehl am Platz fühlt. Die Erwachsenen sind abgehauen oder in eigene Probleme verstrickt. Bei Michael Funke, der für seine Inszenierung auch das Bühnenbild entwarf, sind die Innenräume nur wenig höher als die Türen. So bewegen sich die Personen wie in einer Puppenstube. Alles ist zu eng, zu niedrig und überdies unwirtlich. Als Sitzgelegenheit gibt es bloß einen Stuhl, das Bett hat weder Kissen noch Decke. Dagegen ist das zugige Dach mit der imposanten Aussicht geradezu angenehm. Sympathischerweise wird aus all diesen Miseren weder im Stück noch in Funkes Interpretation Sozialkitsch mit Pubertätsbonus. Kurze Musikschnipsel trennen die knappen, nüchternen Szenen. Die pöbeligen Angebereien und gruppendynamischen Bosheiten zeigen grotesk eindringlich die abgründige Verzweiflung der Jungen. Zum Beispiel als Gerd (Jan Ole Sroka), dessen Eltern kurz nacheinander starben, einen Joghurt isst und daraus ein tragikomisches Beerdigungsritual zu Chopins Trauermarsch wird. Überhaupt spielt das ganze Ensemble mit großer, zärtlicher Melancholie gegen die Gewalt der Betonwände an. "Kein Stein bleibt auf dem anderen", schreien die Darsteller am Schluss, während Aufnahmen einstürzender Neubauten zu sehen sind. Das Finale wird zum Fanal, das Ende ein böses Erwachen, und das passt an diesem Ort zu dieser Zeit schrecklich genau.
Dirk Dobbrow (Berlijn, 6 december 1966)
Scene uit Legoland, Kleist-Theater Frankfurt/Oder, 2000
Uit: A Mouthful of Glass (vertaald doorDan Jacobson)
A few minutes after 3pm on September 6 1966, Demitrios Tsafendas, a messenger in South Africa's parliament, walked up to the country's prime minister, Hendrik Vervoerd, in the chamber of the House in full public view and stabbed him four times. Tsafendas was overpowered, disarmed and dragged away. Verwoerd died within the hour. He was one of the architects of apartheid and Tsafendas one of its victims. Born in Mozambique, his father was Greek, his mother a black African. His father disowned his mother and married a Greek woman and they moved to South Africa, where Demitrios was accepted as white. But he soon discovered that he did not fit in anywhere. He became exiled from family, community, heritage, country - and sanity, which undoubtedly saved him from execution after the Verwoerd assassination. Many times and in many countries he was treated for psychiatric disorders. He believed he was possessed by a huge tape-worm that caused the mental torment he suffered throughout his life. After the murder Tsafendas was kept in prison for three decades, at times treated brutally. He was then sent to a psychiatric hospital in Krugersdorp, where he died last year. Henk van Woerden , a Dutch artist brought up in South Africa during the Verwoerd years, has written an account of Tsafendas's life. At the end, he went to visit the old man, expecting to find "an extinguished human being - infantile, deaf, manifestly crazy".
Henk van Woerden (6 december 1947 - 16 november 2005)
De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove
Knausgård werd geboren in Oslo op6
december 1968. De literaire carrière van Knausgård begon in 1998 toen
zijn eerste boek Ute av verden gepubliceerd werd. Dit boek werd meteen
gelauwerd en Knausgård ontving de Noorse Kritikerprisen. Zes jaar later, in
2004 kwam zijn tweede boek uit, En tid for alt (in het Nederlands vertaald als
"Engelen vallen langzaam"). Knausgård probeert in dit boek de
verhouding tussen wetenschap en godsdienst te ontdekken aan de hand van
bijbelfragmenten. Voor dit boek ontving Knausgård de Sørlandets litteraturpris.
Zijn bekendste werk is echter de zesdelige romancyclus/autobiografie Min kamp
(2009-2011). Hierin vertelt Knausgård over zijn leven en de relatie met zijn
ouders en vrienden. De publicatie van het boek ging echter gepaard met heel wat
controverse, enerzijds vanwege de verwijzing naar Mein Kampf van Adolf Hitler,
anderzijds vanwege het feit dat Knausgård in zijn boek te pas en te onpas de
levens van zijn vrienden en familie (met naam en toenaam) in detail beschrijft.
Uit: Vader (Vertaald door Marianne Molenaar)
Voor het hart is
het leven simpel: het slaat zolang het kan. Dan stopt het. Vroeg of laat,
zomaar op een dag, houdt die pompende beweging vanzelf op en stroomt het bloed
naar het laagste punt van het lichaam, waar het zich in een kleine poel
verzamelt, aan de buitenkant zichtbaar als een donkere, ietwat zachte plek op
de steeds witter wordende huid terwijl de temperatuur daalt, de ledematen
verstijven en de darmen zich legen. Deze veranderingen gedurende de eerste uren
vinden zo langzaam plaats en voltrekken zich met zon onverbiddelijkheid dat ze
bijna iets ritueels hebben, alsof het leven volgens bepaalde regels
capituleert, een soort gentlemens agreement waar ook de representanten van het
dode zich naar richten, aangezien ze altijd wachten tot het leven zich heeft
teruggetrokken voor ze de invasie van het nieuwe landschap inzetten. Maar die
is dan ook onherroepelijk. De enorme zwermen bacteriën die zich in het
innerlijk van het lichaam verbreiden, kunnen door niets worden tegengehouden.
Hadden ze het een paar uur eerder nog geprobeerd, dan zouden ze onmiddellijk op
weerstand zijn gestuit, maar nu is alles stil om hen heen en dringen ze steeds
dieper door in al dat vochtige en donkere. Ze bereiken de kanalen van Havers,
de crypten van Lieberkühn, de eilandjes van Langerhans. Ze bereiken het kapsel
van Bowman, de columna van Clarke, de zwarte substantie in het mesencefalon. En
ze bereiken het hart. Het is nog steeds intact, maar verstoken van de beweging
waar de hele constructie op is afgestemd, heeft het iets wonderlijk
uitgestorvens, net een bouwplaats die in alle haast door de bouwvakkers is
verlaten: de onbeweeglijke voertuigen die geel oplichten tegen het donkere bos,
de barakken die er leeg bij liggen, de wagentjes van de kabelbaan die
volgeladen op een rij langs de bergwand hangen.
5 December, Annie M.G. Schmidt, Hanif Kureishi, Joan Didion, Fjodor Tjoettsjev
Bij 5 december
Uit: De heerlijkste 5 december in vijfhonderdvierenzeventig jaar
'Daar zitten we weer,' zei Sint. 'Zegt u dat wel,' zei Piet. 'Op de stoomboot naar Nederland. Net als ieder jaar. Voor de hoeveelste keer is dat nou, Sinterklaas?' 'Voor de vijfhonderdvierenzeventigste keer,' zei de Sint. 'Bah,' zei Piet. 'Wat nou "bah"...' zei Sinterklaas verontwaardigd. 'Waarom "bah"?' 'Ik heb er zo genoeg van,' zei Piet. 'Maar je houdt toch van de kinderen? En de kinderen houden toch van ons ?' 'Welnee,' zei Piet. 'Ze houden alleen van onze cadeautjes, 't Gaat ze enkel om de pakjes. Verder nergens om. En 't gaat nog stormen ook. Bah !' 'Hoor 's Piet, dat mag je volstrekt niet zeggen,' zei Sinterklaas boos. 'Als je nog een keer "bah" zegt, ontsla ik je. De kinderen houden wél van ons. Ze zijn gek op ons...'
Oude boekillustratie
Hoeii... voor Sinterklaas verder kon spreken kwam er een windvlaag die bijna z'n mijter meenam... de storm stak op... de lucht werd inktzwart... de golven werden hoger en hoger... 'Daar heb je 't nou...' schreeuwde Piet. 'We vergaan!' 'Onzin,' riep Sinterklaas, "t Is al vierhonderddrieënzeventig keer goed gegaan met die boot, waarom zouden we dan nu ineens... haboeh...' Sinterklaas kreeg een grote zilte golf naar binnen en hij moest met de ene hand z'n mijter en z'n staf vasthouden en met de andere de reling. De storm werd steeds erger en heviger en woester en wilder en vreselijker. Huizenhoge golven, torenhoge golven... de stoomboot leek wel een plastic speelgoedscheepje op de Westeinder Plas.
'Ik ben zo bang...' huilde Piet. 'Onzin!' riep Sinterklaas weer. En toen ineens... een ontzettende schok. Het schip was op een klip gevaren. 'Help... help...' schreeuwde Piet. 'Help, de boot zinkt !' 'Wat zei je zo-even, Piet?' vroeg Sinterklaas, terwijl hij probeerde te zwemmen met zijn mijter op en zijn staf in de hand. 'Ik zei: De boot zinkt...' kreunde Pieter, die naast hem zwom. 'O,' zei Sinterklaas. 'Wel, je had gelijk. De boot is gezonken.' 'O, wat ben ik nat,' zei Piet. 'O, wat ben ik nat en koud en zielig. O, wat heb ik een medelijden met mij!' 'Denk liever aan die arme kindertjes in Nederland,' zei Sinterklaas. 'Als de Sint verdrinkt zullen ze nooit meer lekkers en speelgoed krijgen op 5 december. Daar ga ik, Piet. Ik ben te oud om in de Golf van Biskaje te liggen. Vaarwel dan, Piet.' 'Nee,' riep Piet wanhopig, 'niet zinken, Sinterklaas. Daar drijft een grote balk ! Misschien kunnen we erop klimmen.'
Although Gabriel was fifteen, until recently his father had usually walked him home from school in order to keep him away from any possible temptations and diversions. Not long ago Dad had had to rescue Gabriel from a dangerous scene in a nearby block of flats. Fortunately Dad was a musician and often had spare time during the day; too much spare time, said Gabriel's mother, who had started to find Rex himself somewhat "spare." Going to the school had been the only "structure" Dad had, apart from his daily visits to the pub, where several of the other parents also considered the world through the bottom of a beer glass.
Gabriel and his father often stopped at cafés and record shops. Or they went to collect the photographs Gabriel had taken recently, which were developed by a friend of Dad's who had a darkroom. In the sixties and seventies this man had been a successful fashion and pop photographer. The girls with ironed hair and boys in military jackets he had "immortalized," as he liked to put it, were as distant to Gabriel as Dickens's characters. The man was out of fashion himself and rarely worked; however, he liked to talk about photography, and he lent Gabriel many books and tore pictures from newspapers, explaining what the photographer had tried to do.
Dad liked to say that school was the last place where anyone could get an education. But outside, if your eyes were open, there were teachers everywhere. All that Dad recalled from his own school days was something about wattle and daub, freezing swimming pools at nine in the morning, and the rate of glacier movement, which was -- well, he couldn't remember.
Getting home was a protracted business for Gabriel and his father. Planting his legs wide on the pavement and swinging his hand for illustration, Dad would ask the most intimate questions of people he knew only vaguely -- How much do you drink? Do you still go to bed together? Do you love her? -- which, to Gabriel's amazement, the person not only answered but elaborated on, often interminably, as Gabriel's father nodded and listened. The two of them would discuss the results for the rest of the way home.
Now Dad had gone and was living somewhere else. If the world hadn't quite been turned upside down, it was at an unusual and perilous angle, and certainly not still.
Just to watch the front-page news out of Los Angeles during a Santa Ana is to get very close to what it is about the place. The longest single Santa Ana period in recent years was in 1957, and it lasted not the usual three or four days but fourteen days, from November 21 until December 4. On the first day 25,000 acres of the San Gabriel Mountains were burning, with gusts reaching 100 miles an hour. In town, the wind reached Force 12, or hurricane force, on the Beaufort Scale; oil derricks were toppled and people ordered off the downtown streets to avoid injury from flying objects. On November 22 the fire in the San Gabriels was out of control. On November 24 six people were killed in automobile accidents, and by the end of the week the Los Angeles Times was keeping a box score of traffic deaths. On November 26 a prominent Pasadena attorney, depressed about money, shot and killed his wife, their two sons and himself. On November 27 a South Gate divorcée, twenty-two, was murdered and thrown from a moving car. On November 30 the San Gabriel fire was still out of control, and the wind in town was blowing eighty miles an hour. On the first day of December four people died violently, and on the third the wind began to break.
It is hard for people who have not lived in Los Angeles to realize how radically the Santa Ana figures in the local imagination. The city burning is Los Angeles's deepest image of itself. Nathaniel West perceived that, in The Day of the Locust, and at the time of the 1965 Watts riots what struck the imagination most indelibly were the fires. For days one could drive the Harbor Freeway and see the city on fire, just as we had always known it would be in the end.
Los Angeles weather is the weather of catastrophe, of apocalypse, and, just as the reliably long and bitter winters of New England determine the way life is lived there, so the violence and the unpredictability of the Santa Ana affect the entire quality of life in Los Angeles, accentuate its impermanence, its unreliability. The winds shows us how close to the edge we are.