Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
12-12-2012
Kader Abdolah, Susanna Tamaro, Sophie Kinsella, Gustave Flaubert, John Osborne
De Iraanse schrijver Kader Abdolah(pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Zie ook alle tags voor Kader Abdolah op dit blog.
Uit:De Koning
Ghadje had als gevolg van de castratie een lelijk, gelig, onbehaard gelaat gekregen. Dat hij zijn wenkbrauwen epileerde maakte hem er niet knapper op. Hij droeg een onafscheidelijke vuile donkerblauwe jas en een witte ongewassen sjaal. Ghadje wist alles over de lichamen en de geheimen van de vrouwen van de sjah. De sjah accepteerde dat hij stonk en onaangenaam was, alleen zo hielden de vrouwen afstand van de man. Onder zijn arm had Ghadje een stok, waarmee hij brutale vrouwen in het gareel hield. De sjah stond hem toe die stok onder zijn arm te houden in zijn bijzijn. Aan zijn dikke leren riem droeg Ghadje altijd een ring met talloze sleutels. Iedereen kon hem, door het rinkelen van de sleutels, aan horen komen.
Binnen deed Ghadje zijn pet af, boog en bleef voor de deur staan. Vertel, Ghadje, waar zijn de vrouwen? riep sjah Naser. Ze zijn vlak bij Teheran, ik verwacht ze rond de middag in het paleis. Het was een lange reis, ze zullen zeker erg moe zijn, zei de sjah. Ze zijn nu zeventien dagen onderweg. Het was zwaar met de kinderen erbij, maar ze hebben onderweg goed kunnen uitrusten in de tenten. Laat ze feestelijk onthalen nu we de troon bestegen hebben, zei de sjah. Alles is geregeld, majesteit. Straks als ze aankomen is er een groot feest. Ze zijn niet moe, ze hebben gisteravond in een grote karavanserai net buiten Teheran geslapen en de grote hamam van de harem is gereed.
De reis was voor de vrouwen onvergetelijk geweest. Normaal mochten ze alleen korte pelgrimstochten maken. De rest van hun leven verbleven ze binnen de vier muren van de harem. Ze waren nu te paard dwars door het land getrokken, gehuld in hun zwarte chador met hun blauwe nikab. Hun kinderen werden in koetsen vervoerd en de bedienden reden op muilezels achter hen.
All the same, my mother had to be somewhere. Maybe she'd gone to hell, and that's why I couldn't see her. Or maybe there wasn't anything, maybe there was nothing at all. After a year, you were worms, and after two, dust. "Say a little prayer for your mama and for the souls in purgatory." When I was in boarding school, that's what the nuns told me every night. I obeyed them; I knelt there with my hands joined and raised my eyes heavenward. I expected my mother to appear at any moment, a sudden flash of light followed by wind. I would recognize her by the heat, by the little tornado of warmth that would rise up from the pit of my stomach. Love, I'd tell myself, has brought her back from the land of the dead. I prayed and I prayed, but the only thing that flashed, on and off, was a defective light bulb. Did love really exist? And if it did, what form did it assume? The more time passed, the less I was able to understand. Love was a word, a word like a table, window, lamp. Or was it something else? How many kinds of love were there? I had believed in it since I was a little girl, the way you believe that there are elves who live inside trees. One day, however, I looked into the cracks in some tree trunks, under the caps of the mushrooms. There weren't any elves, nor any fairies, either; only moss, lichen, a little mold, and a few insects. Instead of embracing, the insects were devouring one another. My mother died when I was almost eight years old. An automobile accident while I was at school. I remember that day clearly. The teacher brought me into the principal's office. One of them kept her arm around my shoulder, the other on moved her mouth: "Something terrible has happened...
Hang on. Somehow I force my brain to hold steady for a moment. Bananas. Through the fog another memory is glimmering. I'm desperately trying to retrieve it, to reach for it . . . Yes. Got it. Banana cocktails. We were drinking cocktails at some club. That's all I can remember. Bloody banana cocktails. What on earth did they put in them? I can't even open my eyes. They feel heavy and stuck down, like that time I used false eyelashes with dodgy glue from the market, then tottered into the bathroom the next morning to find one eye glued shut with what looked like a dead spider on top of it. Really attractive, Lexi. Cautiously, I move a hand up to my chest and hear a rustle of sheets. They don't sound like the ones at home. And there's a weird lemony smell in the air, and I'm wearing some soft cottony T-shirt thing I don't recognize. Where am I? What on earth- Hey. I didn't score, did I? Oh wow. Was I unfaithful to Loser Dave? Am I wearing some hot guy's oversize T-shirt which I borrowed to sleep in after we had passionate sex all night and that's why I feel so bruised and sore- No, I've never been unfaithful in my life. I must have stayed overnight with one of the girls or something. Maybe I'll get up, have a shower . . . With a huge effort I wrench my eyes open and incline my head a few inches. Shit. What the hell- I'm lying in a dim room, on a metal bed. There's a panel of buttons to my right, a bunch of flowers on the nightstand. With an inward gulp I see an IV drip in my left hand, attached to a bag of fluid. This is unreal. I'm in hospital. What's going on? What happened?
Uit:Madame Bovary (Vertaald door Hans van Pinxteren)
Hij moest zich toch onderscheiden op velerlei gebied, je als vrouw inwijden in het spel van de hartstochten, in de genietingen van het leven, in alle mysteriën? Maar deze man leerde haar niets, wist niets, verlangde niets. Hij dacht dat zij gelukkig was; en zij nam hem deze bezadigde kalmte kwalijk, deze loodzware passiviteit, zelfs het geluk dat zij hem schonk.
Soms tekende zij; dan vond Charles het heerlijk om naar haar te staan kijken, zoals zij daar gebogen zat over haar papier, met toegeknepen ogen naar haar werk turend, of tussen duim en wijsvinger broodkruim tot balletjes draaiend. Als zij pianospeelde, groeide zijn bewondering naar- mate haar vingers sneller over de toetsen vlogen. Zij sloeg ze met kracht aan en haar handen doorliepen van hoog tot laag het hele klavier zonder haperen. Op deze manier door haar bewerkt was, wanneer het raam openstond, het oude instrument met zijn losgetrilde snaren tot aan het eind van het dorp te horen, en dikwijls bleef de deurwaardersklerk, die blootshoofds en op zijn sloffen voorbijkwam, op de weg staan luisteren met zijn dwangbevel in de hand.
Anderzijds was Emma uitstekend in het huishouden. Zij verzond de declaraties voor het ziekenbezoek in goed geformuleerde brieven die niets van een nota weg hadden. Als zij op zondag buren te eten hadden, wist zij altijd iets bijzonders op tafel te zetten, bouwde op wingerdbladeren piramides van groene pruimen, diende de vruchtengelei, nog in de vorm van de potjes, in schaaltjes op, en sprak er zelfs over om vingerkommetjes voor het dessert te kopen. Door dit alles steeg Bovary heel wat in aanzien.
Charles ging zichzelf steeds meer achting toedragen dat hij een dergelijke vrouw bezat. In de grote kamer wees hij iedereen vol trots op twee schetsjes van haar, die hij in heel brede lijsten met lange groene koorden had laten ophangen aan de muur. Bij het uitgaan van de kerk zag men hem op fraai geborduurde pantoffels in de deuropening staan. Gewoonlijk kwam hij laat thuis, tegen tienen, soms rond middernacht. Dan wilde hij nog een hapje eten, en omdat de dienstbode al naar bed was, bediende Emma hem zelf.
Gustave Flaubert (12 december 1821 8 mei 1880)
Isabelle Huppert en Christophe Malavoy in de film Madame Bovaryuit 1991
HELENA. Its a pity youve been so far away all this time. I would probably have slapped your face. [They look into each other's eyes across the table.] Youve behaved like this ever since I first came.
JIMMY. Helena, have you ever watched somebody die? [She makes a move to rise] No, dont move away. [She remains seated, and looks up at him] It doesnt look dignified enough for you.
HELENA. [like ice] If you come any nearer, I will slap your face.
[He looks down at her, a grin smouldering round his mouth]
JIMMY. I hope you wont make the mistake of thinking for one moment that I am a gentleman.
HELENA. Im not very likely to do that.
JIMMY. Ive no public school scruples about hitting girls. If you slap my face by God, Ill lay you out!
HELENA. You probably would. Youre the type.
JIMMY. You bet Im the type. Im the type that detests physical violence. Which is why, if I find some woman trying to cash in on what she thinks is my defenceless chivalry by lashing out with her frail little fists, I lash back at her.
HELENA. Is that meant to be subtle, or just plain Irish?
[His grin widens]
JIMMY. I think you and I understand one another all right. But you havent answered my question. I said: have you watched somebody die.
HELENA. No, I havent.
John Osborne (12 december 1929 - 24 december 1994)
When I first saw Guido Laremi we were both so skinny and perplexed, so transient in our lives as to stand and look on like bystanders as what was befalling us became part of the past, crushed without a minimal perspective.
My recollection of our first encounter is in fact a reconstruction, made up of details erased and added up and modified to extricate one single episode from the weft of insignificant episodes in which it then belonged.
In this reconstructed recollection I'm standing on the other side of the street, beholding the bustle of boys and girls swarming out of an old, gray building, scarcely contained by a metal railing which runs about ten meters along the sidewalk.
I have my hands in my pockets and the collar of my greatcoat raised and I'm desperately trying to assume a mien of non-belonging in the scene, even though I've gone out the same door and done the same tiresome route just a quarter of an hour before.
But I'm fourteen years old and I hate the clothes I'm wearing, I hate my general aspect, and the idea of being here right now.
The throng of young people comes forth like a torrent clogged by logs and emerging boulders; as the railing is cleared it pours into the street and invades it all the way over to my sidewalk.
And almost every face is too pallid or round or long, almost every body too angular or smoothed down, almost every gait lacking in balance, as if the schoolbags they are all carrying in their hands and over their shoulders were too light or heavy.
There is this bottom of active indifference in almost every gaze, in almost every act, which combines with the general dissipation of mechanical energy.
Not that I feel any better than the others: it's the idea of seeing my defects multiplied one hundredfold that accentuates my uneasiness and reflects it all about
Uit:Palace Walk (Vertaald door William M. Hutchins)
She went to fetch it, and the glass projected onto the ceiling a trembling circle of pale light hemmed in by darkness. She placed the lamp on the table by the sofa. The light shone throughout the room, revealing the large, square floor, high walls, and ceiling with parallel beams. The quality of the furnishings was evident: the Shiraz carpet, large brass bed, massive armoire, and long sofa draped with a small rug in a patchwork design of different motifs and colors. The woman headed for the mirror to look at herself. She noted that her brown scarf was wrinkled and pushed back. Strands of chestnut hair had crept down over her forehead. Grasping the knot with her fingers, she untied it. She smoothed the scarf around her hair and retied the two ends slowly and carefully. She wiped the sides of her face with her hands as though trying to erase any last vestiges of sleep. In her forties and of medium build, she looked slender, although her body's soft skin was filled out to its narrow limits in a charmingly harmonious and symmetrical way. Her face was oblong, with a high forehead and delicate features. She had beautiful, small eyes with a sweet dreamy look. Her nose was petite and thin, flaring out a little at the nostrils. Beneath her tender lips, a tapered chin descended. The pure, fair skin of her cheek revealed a beauty spot of intensely pure black. She seemed to be in a hurry as she wrapped her veil about her and headed for the door to the balcony. Opening it, she entered the closed cage formed by the wooden latticework and stood there, turning her face right and left while she peeked out through the tiny, round openings of the latticework panels that protected her from being seen on the street. The balcony overlooked the ancient building housing a cistern downstairs and a school upstairs which was situated in the middle of Palace Walk, or Bayn al-Qasrayn. Two roads met there: al-Nahhasin, or Coppersmiths Street, going south and Palace Walk, which went north. To her left, the street appeared narrow and twisting. It was enveloped in a gloom that was thicker overhead where the windows of the sleeping houses looked down, and less noticeable at street level, because of the light coming from the handcarts and from the vapor lamps of the coffeehouses and the shops that stayed open until dawn. To her right the street was engulfed in darkness. There were no coffeehouses in that direction, only large stores, which closed early
.
Naguib Mahfouz (11 december 1911 30 augustus 2006)
in weiß verpackte hüften deren märchenballsaalhüftschwung in kleinen runden in schwirren von licht über die kacheln herein an den kühlschrank weißes licht liegt jetzt kommt höher über die dächer das jahr ist spät dran nochmals dein geprüfter toilettengang in lauter aufgeregter aufbruchstimmung bleiben uns alle sorgen dazu hängen kümmerlich blasse lampions im mittag aber heut abend gibts kein weinen mehr kein schlecht genähter knopf fällt von deinem kleid deine hand am ärmel deines papas einmal noch gewischter mund spürst du ein leises kitzeln gerade zündet jemand eine wunderkerze neben deiner nackten schulter mit fortschritten und technik und hoffnung und bildern und gelesenes wir wollen wieder etwas wie vor jahren etwas zeitversetzen bitte kann man denn gar nicht still hinter geschlossnen lidern zurück und du weißt nicht was du willst es ist so viel zu trinken so hell die feier und funkel und augengefunkel hinter deinem serviettenschleier schaust gebannt nach draußen deine ganz bunten eignen lampions
De Nederlandse schrijverA. F. Th. van der Heijden heeft de P.C. Hooftprijs 2013 gewonnen. Dat heeft de jury van de belangrijkste literaire prijs van Nederland vandaag bekendgemaakt.Deze oeuvreprijs wordt jaarlijks afwisselend toegekend voor proza, essayistiek en poëzie. Aan de prijs is een geldbedrag van 60.000 euro verbonden. A. F. Th. van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951. Zie ook alle tags voor A. F. Th. van der Heijden op dit blog.
Uit: Het Hof van Barmhartigheid
Maar er was een zeer zware last van aanwijzingen, verdenkingen, van haar hele gedragingen. Als u mij op de man af vraagt: gelooft u dat ze onschuldig is?, dan kan ik daar met de hand op m'n hart geen antwoord op geven. Ik weet het niet...Het is misschien wel de moeilijkste en zorgelijkste zaak die ik ooit in handen heb gehad. Het gerechtshof van Arnhem verdient zijn bijnaam Hof van Barmhartigheid dubbel en dwars, had mr. Quispel haar destijds geschreven in antwoord op haar wanhoopsbrief U bent er in hoger beroep drie jaar op vooruitgegaan, van vijftien naar twaalf jaar, wat in de praktijk zal neerkomen op twee jaar eerder vrij. Ik heb mijzelf als strafpleiter niets te verwijten. De extreem zware omstandigheden in acht genomen, de overstelpende bewijslast waarmee zowel u als ik werden geconfronteerd, liet mijn verdediging niets te wensen over. Het was een van de zwaarste zaken uit mijn loopbaan als advocaat.
( )
Toen schoof de hond langs me. Hij duwde met zijn neus tegen de deur van de berging. De deur ging een beetje open. Ik zag dat hij aanstond. Het zat er zo bij me ingehamerd dat Pekkie niet naar buiten mocht, dat ik roep van: Pekkie, kom hier! De sleutel van de achterdeur zat in het slot. De grendel was van de deur. Ik draaide de sleutel om, de deur op slot. Moest weer braken. Ik pakte een papieren zakdoekje uit mijn jaszak. Er viel iets uit mijn zak. Een papiertje. Ik wist niet wat het was, pakte het van de grond. Het lag in de plas bloed. Stak het weer in mijn jaszak. Later bleek dat de kassabon te zijn. Ik schiet dus naar die deur toe, en trek 'm dicht. Ik draai vanzelf de sleutel om. Toen ik voorbij moeke liep, terug naar de keuken, moest ik weer braken. Er kwam wat van dat bittere schuim op mijn lippen. Ik nam een papieren zakdoekje uit mijn jaszak, en daarbij trok ik nog iets mee naar buiten. Iets wits. Het dwarrelde op de grond, in het bloed. Ik raapte het op, zonder erbij na te denken, en stak het weer in mijn zak. Een papiertje. Ik heb het later teruggezien. Er zat een donkere rand van bloed omheen. Het was de kassabon van de dekschalen.
A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)
A great hope fell A great Hope fell You heard no noise The Ruin was within Oh cunning wreck that told no tale And let no Witness in The mind was built for mighty Freight For dread occasion planned How often foundering at Sea Ostensibly, on Land
A not admitting of the wound Until it grew so wide That all my Life had entered it And there were troughs beside
A closing of the simple lid That opened to the sun Until the tender Carpenter Perpetual nail it down
I dwell in possibility I dwell in Possibility A fairer House than Prose More numerous of Windows Superiorfor Doors
Of Chambers as the Cedars Impregnable of Eye And for an Everlasting Roof The Gambrels of the Sky
Of Visitorsthe fairest For OccupationThis The spreading wide my narrow Hands To gather Paradise
The wind tapped like a tired man The Wind tapped like a tired Man And like a Host "Come in" I boldly answered entered then My Residence within
A Rapid footless Guest To offer whom a Chair Were as impossible as hand A Sofa to the Air
No Bone had He to bind Him His Speech was like the Push Of numerous Humming Birds at once From a superior Bush
His Countenance a Billow His Fingers, as He passed Let go a music as of tunes Blown tremulous in Glass
He visited still flitting Then like a timid Man Again, He tapped 'twas flurriedly And I became alone
Getik als van een oude man
Getik als van een oude man Kom binnen waarde wind Zo klonk mijn kloeke antwoord en Hij ging mijn woning in
Een voetloos, vlugge gast Aan hem geen stoel besteed Zo goed als lucht ook nooit gemak Aan sofas heeft beleefd
Geen bot dat hem bijeenhield De zuchtjes als hij sprak Als die van tal van kolibries In prachtig struikgewas
Zijn blik stond op gebulder Een trillend toontje dat Ontsnapte aan zijn vingers als Geluidjes in een glas
Hield fladderend een praatje Toen, schuchter naar het scheen Klonk weer bij vlagen zijn getik En liet mij toen alleen
Uit: Der störrische Esel und die süsse Distel der Heil'gen Nacht
Als der heilige Josef im Traum erfuhr, dass er mit seiner Familie vor der Bosheit des Herodes fliehen müsse, weckte der Engel in dieser bösen Stunde auch den Esel im Stall. Steh auf! sagte er von oben herab, du darfst die Jungfrau Maria mit dem Herrn nach Ägypten tragen. Dem Esel gefiel das gar nicht. Er war kein sehr frommer Esel, sondern eher ein wenig störrisch von Gemüt. Kannst du das nicht selber besorgen? fragte er verdross. Du hast doch Flügel, und ich muss alles auf dem Buckel schleppen! Warum denn gleich nach Ägypten, so himmelweit! Sicher ist sicher! sagte der Engel; und das war einer von den Sprüchen, die selbst einem Esel einleuchten müssen. Als er nun aus dem Stall trottete und zu sehen bekam, welch eine Fracht der heilige Josef für ihn zusammengetragen hatte, das Bettzeug für die Wöchnerin und einen Pack Windeln für das Kind, das Kistchen mit dem Gold der Könige und zwei Säcke mit Weihrauch und Myrrhe, einen Laib Käse und eine Stange Rauchfleisch von den Hirten, den Wasserschlauch, und schliesslich Maria selbst mit dem Knaben, auch beide wohlgenährt, da fing er gleich wieder an, vor sich hinzumaulen. Es verstand ihn ja niemand ausser dem Jesuskind. Immer dasselbe, sagte er, bei solchen Bettelleuten! Mit nichts sind sie hergekommen, und schon haben sie eine Fuhre für zwei Paar Ochsen beisammen. Ich bin doch kein Heuwagen, sagte der Esel, und so sah er auch wirklich aus, als ihn Joseph am Halfter nahm; es waren kaum noch die Hufe zu sehen. Der Esel wölbte den Rücken, um die Last zurechtzuschieben, und dann wagte er einen Schritt, vorsichtig, weil er dachte, dass der Turm über ihm zusammenbrechen müsse, sobald er einen Fuss voransetze. Aber seltsam, plötzlich fühlte er sich wunderbar leicht auf den Beinen, als ob er selber getragen würde; er tänzelte geradezu über Stock und Stein in der Finsternis. Nicht lange, und es ärgerte ihn auch das wieder. Will man mir einen Spott antun? brummte er. Bin ich etwa nicht der einzige Esel in Bethlehem, der vier Gerstensäcke auf einmal tragen kann? In seinem Zorn stemmte er plötzlich die Beine in den Sand und ging keinen Schritt mehr von der Stelle. Wenn er mich auch noch schlägt, dachte der Esel erbittert, dann hat er seinen ganzen Kram im Graben liegen! Allein Joseph schlug ihn nicht. Er griff unter das Bettzeug und suchte nach den Ohren des Esels, um ihn dazwischen zu kraulen. Lauf noch ein wenig, sagte der heilige Joseph sanft, wir rasten bald! Daraufhin seufzte der Esel und setzte sich wieder in Trab. So einer ist nun ein grosser Heiliger, dachte er, und weiss nicht einmal, wie man einen Esel antreibt!
Karl Heinrich Waggerl (10 december 1897 4 november 1973)
WENN DER TAGleer wird in der Dämmerung, wenn die bilderlose Zeit beginnt, die einsamen Stimmen sich verbinden die Tiere nichts als Jagende sind oder gejagt die Blumen nur noch Duft wenn alles namenlos wird wie am Anfang gehst du unter die Katakomben der Zeit, die sich auftun denen, die nahe am Ende sind dort wo die Herzkeime wachsen in die dunkle Innerlichkeit hinab sinkst du schon am Tode vorbei der nur ein windiger Durchgang ist und schlägst frierend vom Ausgang deine Augen auf in denen schon ein neuer Stern seinen Abglanz gelassen hat -
Wer zuletzt hier stirbt wird das Samenkorn der Sonne zwischen seinen Lippen tragen wird die Nacht gewittern in der Verwesung Todeskampf.
Alle vom Blut entzündeten Träume werden im Zickzack-Blitz aus seinen Schultern fahren stigmatisieren die himmlische Haut mit dem Geheimnis der Qual.
Weil Noahs Arche abwärts fuhr die Sternenbilderstraßen wird wer zuletzt hier stirbt den Schuh mit Wasser angefüllt am Fuße haben
darin ein Fisch mit seiner Rückenflosse Heimwehsegel die schwarz vertropfte Zeit in ihren Gottesacker zieht.
Tweede Advent, Theodor Fontane, Gioconda Belli, Michael Krüger, Wolfgang Hildesheimer, Anna Gavalda
Bij de Tweede Advent
Herbergssuche, Ernst Fröhlich, 1877
Verse zum Advent
Noch ist Herbst nicht ganz entflohn, Aber als Knecht Ruprecht schon Kommt der Winter hergeschritten, Und alsbald aus Schnees Mitten Klingt des Schlittenglöckleins Ton.
Und was jüngst noch, fern und nah, Bunt auf uns herniedersah, Weiß sind Türme, Dächer, Zweige, Und das Jahr geht auf die Neige, Und das schönste Fest ist da.
Tag du der Geburt des Herrn, Heute bist du uns noch fern, Aber Tannen, Engel, Fahnen Lassen uns den Tag schon ahnen, Und wir sehen schon den Stern.
Theodor Fontane (30 december 1819 20 september 1898) Standbeeld in Neuruppin
Juist, wij zijn geen begrafenisonderneming, niettegenstaande alle ingeslikte tranen kennen wij de vreugde de nieuwe maatschappij op te bouwen en wij genieten van de dag, van de nacht en zelfs van de moeheid en wij plukken gelach in de hoge wind.
Wij doen beroep op de vreugde, de liefde te ontmoeten in het verre land en wij voelen ons gelukkig daar wij gezellen vonden en het brood delen, het leed en het bed.
Hoewel wij geboren waren voor het geluk zien wij ons omgeven door droefenissen en rampspoed, met dood en gedwongen schuilplaatsen. Op het hazenpad als voortvluchtigen zien wij hoe er rimpels op ons voorhoofd groeien en wij worden ernstig, maar voor altijd achtervolgt ons de lach zelfs gebonden aan de hielen kunnen wij een volle schaterlach doen uitbarsten en gelukkig zijn in de nacht die dieper is en geslotener, want we worden opgetild door een grote hoop, door een groot optimisme dat ons vervult en wij gaan op overwinning uit en hangen ons op bij de nek, luidend haar bel steeds klankrijker en wij weten dat geen gebeurtenis ons kan stoppen; omdat wij zaad zijn en bewoond door een intieme glimlach die zal ontploffen weldra op de gezichten van allen
Vertaald door Daniel Billiet
Gioconda Belli (Managua, 9 december 1948)
De Duitse dichter, schrijver en vertaler Michael Krüger werd geboren op 9 december 1943 in Wittgendorf. Zie ook alle tags voor Michael Krüger op dit blog.
Rede desTaxifahrers
Der Gast wollte die Abkürzung nehmen,
nicht ich. Zunächst querte ein Igel die Straße,
später eine Herde Kühe, dann ein Reh,
das nicht weichen wollte. Eine schwarze Katze
ließ uns einen Umweg nehmen, bis zur Grenze
und darüber hinaus, nach Osten. Der Herr mußte
dann austreten und verirrte sich im Wald.
Zerrissen und zitternd lag er unter den Brombeeren,
wo er seine Brille vermutete. Wir waren uns
näher gekommen. Wir fanden ein paar Pilze,
die wir roh aßen, gegen den Hunger. Ich war ihm
wohl fremd, obwohl er mich gar nicht richtig
verstand. Während der Fahrt erbrachen wir uns
beide aus dem Fenster. Sie sehen bleich aus,
sagte er zu mir mit käseweißem Gesicht.
Dann wieder eine Grenze. Nicht eigentlich deutsch,
also wieder zurück. Am Flughafen, gegen 17 Uhr,
war er in mein Taxi gestiegen. Ohne Gepäck,
im leichten Mantel, ein dünnes Buch unterm Arm.
Um es kurz zu machen: Gegen Morgen erreichten wir
eine Stadt, irgendwie glücklich und nun schon
sehr aneinander gewöhnt. Mein Gott, was für ein Leben
Es ist offensichtlich, dass Marbots Gebiet, die Psyche des Künstlers und ihr bestimmender Einfluss auf Stoffwahl, Bildinhalt, Komposition und Duktus, den zeitgenössischen Ästhetikern, und jenen des neunzehnten Jahrhunderts überhaupt, im ganzen fremd, wenn nicht gar unheimlich erscheinen musste, und nicht nur ihnen, sondern auch den Künstlern selbst.
( )
Ob Marbot eingeführt war, ist nicht bekannt; es ist wahrscheinlich, dass er zumindest avisiert worden war. Aber von wem? Boisserée kommt nicht in Betracht, denn das Zusammentreffen mit ihm in Paris war kühl verlaufen. Möglicherweise hatte Crabb Robinson, der Goethe verehrte, aber doch nicht kannte er besuchte ihn erst 1828 , Marbot nahegelegt, die Gelegenheit der Begegnung mit der Figur des Jahrhunderts wahrzunehmen, und ihm einen Vermittler ausgesucht.
Wolfgang Hildesheimer (9 december 1916 21 augustus 1991)
Le pilon de la vie lui avait appris à se méfier des certitudes et des projets davenir, mais il y avait une chose dont Camille était sûre : un jour, dans très très longtemps, quand elle serait bien vieille, encore plus vieille que maintenant, avec des cheveux blancs, des milliers de rides et des taches brunes sur les mains, elle aurait sa maison à elle. Une vraie maison avec une bassine en cuivre pour faire des confitures et des sablés dans une boîte en fer blanc cachée au fond dun buffet. Une longue table de ferme, bien épaisse, et des rideaux de cretonne. Elle souriait. Elle navait aucune idée de ce quétait la cretonne, ni même si cela lui plairait, mais elle aimait ces mots : rideaux de cretonne Elle aurait des chambres damis et, qui sait ? peut-être des amis ? Un jardin coquet, des poules qui lui donneraient de bons ufs à la coque, des chats pour courir après les mulots et des chiens pour courir après les chats. Un petit carré de plantes aromatiques, une cheminée, des fauteuils défoncés et des livres tout autour. Des nappes blanches, des ronds et des serviettes chinés dans des brocantes, un appareil à musique pour écouter les mêmes opéras que son papa et une cuisinière à charbon où elle laisserait mijoter de bons ufs carottes toute la matinée
Anna Gavalda (Boulogne-Billancourt, 9 december 1970)
Was schreibt denn da der N? »Alle Neger sind hinterlistig, feig und faul.« Zu dumm! Also das streich ich durch! Und ich will schon mit roter Tinte an den Rand schreiben:
»Sinnlose Verallgemeinerung!« da stocke ich. Aufgepaßt, habe ich denn diesen Satz über die Neger in letzter Zeit nicht schon mal gehört? Wo denn nur? Richtig: er tönte aus dem Lautsprecher im Restaurant und verdarb mir fast den Appetit.
Ich lasse den Satz also stehen, denn was einer im Radio redet, darf kein Lehrer im Schulheft streichen. Und während ich weiterlese, höre ich immer das Radio: es lispelt, es heult, es bellt, es girrt, es droht und die Zeitungen drucken es nach, und die Kindlein, sie schreiben es ab.
Nun hab ich den Buchstaben T verlassen, und schon kommt Z. Wo bleibt W? Habe ich das Heft verlegt? Nein, der W war ja gestern krank er hatte sich am Sonntag im Stadion eine Lungenentzündung geholt, stimmt, der Vater hats mir ja schriftlich korrekt mitgeteilt. Armer W! Warum gehst du auch ins Stadion, wenns eisig in Strömen regnet?
Diese Frage könntest du eigentlich auch an dich selbst stellen, fällt es mir ein, denn du warst ja am Sonntag ebenfalls im Stadion und harrtest treu bis zum Schlußpfiff aus, obwohl der Fußball, den die beiden Mannschaften boten, keineswegs hochklassig war. Ja, das Spiel war sogar ausgesprochen langweilig also: warum bliebst du? Und mit dir dreißigtausend zahlende Zuschauer?
Warum?
Wenn der Rechtsaußen den linken Half überspielt und zentert, wenn der Mittelstürmer den Ball in den leeren Raum vorlegt und der Tormann sich wirft, wenn der Halblinke seine Verteidigung entlastet und ein Flügelspiel forciert, wenn der Verteidiger auf der Torlinie rettet, wenn einer unfair rempelt oder eine ritterliche Geste macht, wenn der Schiedsrichter gut ist oder schwach, parteiisch oder parteilos, dann existiert für den Zuschauer nichts auf der Welt außer dem Fußball, ob die Sonne scheint, obs regnet oder schneit. Dann hat er alles vergessen.
"If thou beest he--but O how fallen! how changed From him who, in the happy realms of light Clothed with transcendent brightness, didst outshine Myriads, though bright!--if he whom mutual league, United thoughts and counsels, equal hope And hazard in the glorious enterprise Joined with me once, now misery hath joined In equal ruin; into what pit thou seest From what height fallen: so much the stronger proved He with his thunder; and till then who knew The force of those dire arms? Yet not for those, Nor what the potent Victor in his rage Can else inflict, do I repent, or change, Though changed in outward lustre, that fixed mind, And high disdain from sense of injured merit, That with the Mightiest raised me to contend, And to the fierce contentions brought along Innumerable force of Spirits armed, That durst dislike his reign, and, me preferring, His utmost power with adverse power opposed In dubious battle on the plains of Heaven, And shook his throne. What though the field be lost? All is not lost--the unconquerable will, And study of revenge, immortal hate, And courage never to submit or yield: And what is else not to be overcome?
That glory never shall his wrath or might Extort from me. To bow and sue for grace With suppliant knee, and deify his power Who, from the terror of this arm, so late Doubted his empire--that were low indeed; That were an ignominy and shame beneath This downfall; since, by fate, the strength of Gods, And this empyreal sybstance, cannot fail;
John Milton (9 december 1608 8 november 1674)
Paradise Lost illustratie: De val van de engelen
De Tsjechische psycholoog, schrijver en dichter Jan Křesadlo (pseudoniem van Václav Jaroslav Karel Pinkava) werd geboren op 9 december 1926 in Praag. Zie ook alle tags voorJan Křesadlo op dit blog.
The Offering
With green-tinged light, behold, the west was blazing, in slowly waning, dying conflagration, after the sun's great disc had settled, lazing, in its gold-purple furnace of cremation, out-spanned in splendid vaulted meditation, hovering, still, inviting breathless gazing: Yet by-and-by the outspread molten glory began to fade and greener grew each storey. And in that green, a castle silhouetting, arching like backs of dragons or related monsters, drawn-out, sinuous, outward setting in droves against clouds green and corrugated, above the panoply of roofs grey-slated feasting the eye, as dark clouds drew their netting over the stage where bristling gothic spires and battlements stemmed the horizon's fires. Infiltrating the skies, with jackdaws ridden, flurries of bats began to make impression, leaving their hideaways and dens, well-hidden and setting off in one prolonged procession, in their perambulating intercession then swiftly dwindling, by far distance bidden, winged coenobites heading for far places: Their cordon whirled in strands and braided traces...
No statues did Cellini hew But only statuettes. And yet he was an artist true; No statues did Cellini hew. In vain the triolet (Dyou hear, sharp critic?) you eschew: No statues did Cellini hew But only statuettes.
TRIOLET
For me this long-drawn absence from you Is blacker far than your black braids. Why has this evil time then made For me this long-drawn absence from you? Grown white where bitter tear-drips strayed, A triolet thus I started on you: For me this long-drawn absence from you Is blacker far than your black braids.
My arm. My arm they've cut my arm off. See that stump there? That used to be my arm. Oh sure I had an arm I was born with one I was normal just I like you and I could hear and I had a left arm like I anybody. But what do you think of those lazy bastards cutting it off?
How's that
I can't hear either. I can't hear. Write it down. Put it on a piece of paper. I can read all right. But I can't hear. Put it down on a piece of paper and hand the paper to my right arm because I have no left arm.
My left arm. I wonder what they've done with it. When you cut a man's arm off you have to do something with it. You can't just leave it Iying around. Do you send it to hospitals so guys can pick it to pieces and see how an arm works? Do you wrap it up in an old newspaper and throw it onto the junk heap? Do you bury it? After all it's part of a man a very important part of a man and it should be treated respectfully. Do you take it out and bury it and say a little prayer? You should because it's human flesh and it died young and it deserves a good sendoff.
*****
Then things quieted down all of a sudden. Everything went still inside his head. The lights before his eyes snapped out as quickly as if somebody had shut them off with a switch. The pain went away too. The only feeling he had was the strong throb of blood in his brain swelling and contracting his head. But it was peaceful. It was painless. It was such a relief that he came out of his drowning. He could think.
Dalton Trumbo (9 december 1905 10 september 1976)
Yusuf the Tall regarded such people with disdain. Moreover, it is one of the greatest curses of religion that it takes only the very slightest twist of a knife tip in the cloth of a shirt to turn neighbours who have loved each other into bitter enemies. He had lived serenely among Christians for most of his life, but now that she had despoiled and defiled herself with an infidel, this was the worst in all that tormented him.
Yusuf stopped pacing the room, and at last called his sons together. His other daughters assembled too, standing silent and cowed at the back of the darkened room. When his sons were before him, Yusuf took his pistol from his sash, weighed it in his hand, took it by the barrel, and handed it to his second son, Sadettin. Sadettin took it by the butt, and looked at it in disbelief. At first his voice seemed to fail him. "Baba, not me," he said. "I have tried," said Yusuf,"and I cant. I am ashamed, but I cant." "Not me, Baba. Why me?" "You have courage. Great courage. And you are obedient. This is my command." "Baba!" Yusuf beheld the spiritual and moral agony of his second son, and the surprise, but he would not relent. "It should be Ekrem," pleaded his second son, gesturing towards the first-born. "Ekrem is oldest." Ekrem held out his hands as if to push his brother away, shaking his head vigorously. "Ekrem will take my place when your mother dies," said Yusuf. "He is the first-born. You are all used to obeying him. He will be head of the family. It is you who must do this thing." He paused. "I command it." Father and second son looked at each other for a long moment. "I command it," repeated Yusuf the Tall. "I would rather kill myself," said Sadettin at last. "I have other sons." Yusuf placed his hand on Sadettins shoulder. "I am your father." "I will never forgive you," replied his second son. "I know. Nonetheless, it is my decision. Sometimes . . ." and here he hesitated, trying to name whatever it is that takes our choices away, ". . . sometimes we are defeated."
In those days, he couldnt speak to anyone about his pain over the fact that Miranda seemed entirely taken up by the problems of the world. The things that absorbed him no longer captured her attention. Not that he ever wanted to capture her attention; her attention was not a bird he was trying to snare, a fish he was netting. For that was what he loved most about Miranda: her minds speed, but not only her mind, her quickness in everything. Darting, swooping, leaping, thrilling to him, who moved so slowly, whose every gesture was considered. Those who criticized his playing of the piano accused him of being incapable of lightness. She was a bright thing, a shimmering thing, a kingfisher, a dragonfly. Thirty-six years later she would be no longer young. Had she kept her quickness? Her lightness? Which would he have preferred, that she had kept or lost them?
Is that why hes agreed to it, to seeing her after all these years, at this dinner Valerie has arranged? Out of simple curiosity? Along with lacking lightness, he has been charged with lacking curiosity. But perhaps both had always been untrue. That curiosity has in this instance triumphed over shame: this must be a sign of strength. For if his soul is, as hed learned in Sunday school, a clear vessel that could be blackened by his sins, what he did to Miranda was among the blackest. When he told himself he couldnt have helped it, that he had done the best, the only thing he could have done under the circumstances, the words rang false. He would be tempted to say that to her now, but he would never say it. He is hoping there will be no need. That they will see each other once again, no longer young but healthy, prosperous, intact. That he will see the proof: that he did not destroy her.
I cautiously shouted at it: "Hey! You there! Scat!" The creature blinked again, singularly unmoved. "You shout," I said. "Oh, you brute, go away, do!" Katz shouted in merciless imitation. "Please withdraw at once, you horrid creature." "Fuck you," I said and lugged my tent right over to his. I didn't know what this would achieve exactly, but it brought me a tiny measure of comfort to be nearer to him.
"What are you doing?" "I'm moving my tent." "Oh, good plan. That'll really confuse it." I peered and peered, but I couldn't see anything but those two wide-set eyes staring from the near distance like eyes in a cartoon. I couldn't decide whether I wanted to be outside and dead or inside and waiting to be dead. I was barefoot and in my underwear and shivering. What I really wanted--really, really wanted--was for the animal to withdraw. I picked up a small stone and tossed it at it. I think it may have hit it because the animal made a sudden noisy start (which scared the bejesus out of me and brought a whimper to my lips) and then emitted a noise--not quite a growl, but near enough. It occurred to me that perhaps I oughtn't provoke it. "What are you doing, Bryson? Just leave it alone and it will go away." "How can you be so calm?" "What do you want me to do? You're hysterical enough for both of us." "I think I have a right to be a trifle alarmed, pardon me. I'm in the woods, in the middle of nowhere, in the dark, staring at a bear, with a guy who has nothing to defend himself with but a pair of nail clippers. Let me ask you this. If it is a bear and it comes for you, what are you going to do--give it a pedicure?"
This hushed surface where the doves parade Amid the pines vibrates, amid the graves; Here the noon's justice unites all fires when The sea aspires forever to begin again and again. O what a gratification comes after long meditation O satisfaction, after long meditation or ratiocination Upon the calm of the gods Upon the divine serenity, in luxurious contemplation!
What pure toil of perfect lightning enwombs, consumes, Each various manifold jewel of imperceptible foam, And how profound a peace appears to be begotten and begun When upon the abyss the sunlight seems to pause, The pure effects of an eternal cause: Time itself sparkles, to dream and to know are one....
Love And Marilyn Monroe
(after Spillane)
Let us be aware of the true dark gods Acknowledgeing the cache of the crotch The primitive pure and pwerful pink and grey private sensitivites Wincing, marvelous in their sweetness, whence rises the future.
Therefore let us praise Miss Marilyn Monroe. She has a noble attitude marked by pride and candor She takes a noble pride in the female nature and torso She articualtes her pride with directness and exuberance She is honest in her delight in womanhood and manhood. She is not a great lady, she is more than a lady, She continues the tradition of Dolly Madison and Clara Bow When she says, "any woman who claims she does not like to be grabbed is a liar!" Whether true or false, this colossal remark states a dazzling intention...
It might be the birth of a new Venus among us It atones at the very least for such as Carrie Nation For Miss Monroe will never be a blue nose, and perhaps we may hope That there will be fewer blue noses because she has flourished -- Long may she flourish in self-delight and the joy of womanhood. A nation haunted by Puritanism owes her homage and gratitude.
Let us praise, to say it again, her spiritual pride And admire one who delights in what she has and is (Who says also: "A woman is like a motor car: She needs a good body." And: "I sun bathe in the nude, because I want to be blonde all over.")
This is spiritual piety and physical ebullience This is vivd glory, spiritual and physical, Of Miss Marilyn Monroe.
The next crack that Mr. Walker makes is to the effect that the dog is "cousin to the wolf." (He doesn't even say what wolf.) Now, the dog is no more cousin to the wolf than I am niece to the horse. I am aware that until very recently, until this year, in fact, the preponderance of authority has held that the dog is cousin to the wolf. But it happens that remarkable and convincing disproof of this old wives' theory has just been adduced by two able and unimpeachable specialists in the field, Charles Quintus Harbison in his Myths and Legends of the Dog (Curtis, Webb ' $ 5.00) and D. J. Seiffert in his The Canidae, a History of Digingrade Carnivora (Green Barton ' $3.50). This disposes of this old superstition in a manner that brooks no contradictions. So much for that.
"The history of the dog," Mr. Walker asserts, "is one of greed, double-crossing, and unspeakable lechery." Mr. Walker, who writes with a stub pen, frequently mislays his spectacles, and is inclined to get mixed up now and then, undoubtedly meant to write, "The history of man is one of greed, double-crossing, and unspeakable lechery." If you stopped ten human beings in the street and said to them, "The history of what animal is one of greed, double-crossing, and unspeakable lechery?" seven would say "man," two would walk on hastily without saying anything, and the other would call the police. If you put this same query to ten dogs, none of them would say anything (they are much too fairminded to go around making a lot of loose charges against men) and none of them would phone the police. (I am reminded to say here, speaking of the police, that no dog has ever held a lantern while a burglar opened a safe belonging to the dog's master. A dog's paw is so formed that he cannot hold a lantern. If your burglar is smart he holds the lantern while the dog opens the safe.)
Sea-island winds sweep through Palmetto Town, Bringing with piney tang the old romance Of Pirates and of smuggling gentlemen; And tongues as languorous as southern France Flow down her streets like water-talk at fords; While through iron gates where pickaninnies sprawl, The sound floats back, in rippled banjo chords, From lush magnolia shade where mockers call. Mornings, the flower-women hawk their wares-- Bronze caryatids of a genial race, Bearing the bloom-heaped baskets on their heads; Lithe, with their arms akimbo in wide grace, Their jasmine nods jestingly at cares-- Turbaned they are, deep-chested, straight and tall, Bandying old English words now seldom heard, But sweet as Provençal. Dreams peer like prisoners through her harp-like gates, From molten gardens mottled with gray-gloom, Where lichened sundials shadow ancient dates, And deep piazzas loom. Fringing her quays are frayed palmetto posts, Where clipper ships once moored along the ways, And fanlight doorways, sunstruck with old ghosts, Sicken with loves of her lost yesterdays. Often I halt upon some gabled walk, Thinking I see the ear-ringed _picaroons_, Slashed with a sash or Spanish _folderols_, Gambling for moidores or for gold doubloons. But they have gone where night goes after day, And the old streets are gay with whistled tunes, Bright with the lilt of scarlet parasols, Carried by honey-voiced young octoroons.
Cock-pit I am real Take a snapshot of me He is real, shot Reality is what has been concealed from us for so long birth sex death we're alive when we laugh when we can feel the rush & spurt of blood blood is real in its redness the rainbow is real in absence of blood
ELECTRIC STORM
electric storm from the front barometer at zero forest blue-eyed dog strangled by snow Night storm flight-drive thru deserts neon capitals, Wilderness echoed & silenced by angels
Angel Flight to tobacco farm the roadhouse tomorrow
get ready for the Night the rumors on waking a gradual feeling of learning & remembering
imagine a heaven in the night-time would one member be missing?
Eh ! bien, des choses... Je cherchais « Iles Hébrides » dans le dictionnaire.
JULIE.
Iles Hébrides ! Tes pas fou ? Tu as lintention dy aller ?
FOLLAVOINE, de même.
Non, je nai pas lintention !
JULIE, dun ton dédaigneux, tout en sasseyant sur le canapé.
Alors, quest-ce que ça te fait ? En quoi ça peut-il intéresser un fabricant de porcelaine de savoir où sont les Hébrides ?
FOLLAVOINE, toujours sur le ton grognon.
Si tu crois que ça mintéresse ! Ah ! bien !... je te jure que si cétait pour moi !... Mais cest pour Bébé. Il vous a de ces questions ! Les enfants simaginent, ma parole ! que les parents savent tout !...
Imitant son fils.
« Papa, où cest les Hébrides ? »
Reprenant sur un ton bougon, pour simiter lui-même.
Quoi ?
Voix de son fils.
« Où cest les Hébrides, papa ? » Oh ! javais bien entendu ! javais fait répéter à tout hasard...
Maugréant.
« Où cest, les Hébrides » ? est-ce que je sais, moi ! Tu sais où cest, toi ?
JULIE.
Bien oui, cest... Jai vu ça quelque part, sur la carte ; je ne me rappelle pas où.
FOLLAVOINE, remontant pour aller sasseoir à sa table sur laquelle il pose son dictionnaire ouvert à la page quil compulsait.
Ah ! comme ça, moi aussi ! Mais je ne pouvais pas lui répondre ça, à cet enfant ! Quest-ce quil aurait pensé ! Jai essayé de men tirer par la tangente : « Chut ! allez ! ça ne te regarde pas ! Les Hébrides, cest pas pour les enfants ! »
Georges Feydeau (8 december 1862 - 5 juni 1921)
Opvoering van On purge bébé in de Salle polyvalente de Tonnerre, 2010
De Romeinse dichter en schrijver Quintus Horatius Flaccus werd geboren op 8 december 65 v. Chr. Zie ook alle tags voor Horatius op dit blog.
Oden III.2
Ontberingen gewillig te verdragen moet sterke knaap in strengen krijgsdienst leeren en met zijn lans te paard een schrik en geesel voor Parthen worden, die den nek niet buigen.
In ´t vrije veld en ´t barnen der gevaren moet hij zijn dagen slijten. Als dan eens de Grootvorstin van een vijandig land hem van de tinnen harer burcht aanschouwt,
dan zal zij, zal haar huwb´re dochter klagen: "Och moge toch mijn princelijk bruigom, zoo onervaren in ´t soldatenleven, dien fellen leeuw in ´t bloedtooneel ontwijken!"
´t Is blijde roem voor ´t vaderland te sterven. Ook hem die vlucht, haalt toch de dood wel in, genadeloos voor lafbeks rug en kuiten.
De geesteshoogheid, die geen zwichten kent, troont zonder smet of blaam en zwaait den schepter, verheven boven volksgunst van den dag.
Die geesteshoogheid wint onsterflijkheid, die zoekt den weg, waarlangs geen sterv´ling gaat; van ´t laag gewoel en van den drassen grond wiekt hij omhoog, de starren te gemoet.
Ook ´t trouwe zwijgen vindt zijn veilig loon. Neen, niemand die ´t mysterie heeft verraden, zij ooit met mij onder hetzelfde dak
of in dezelfde boot! Want Jupiter grijpt in zijn toorn wel schuldeloos met schuldig en zelden blijft de misdaad ongeboet, al strompelt het Gericht ook achteraan.
Vertaald door Dr. A. Rutgers van der Loeff
Horatius (8 december 65 v. Chr. - 27 november 8 v. Chr.)
Have I just written of Dennis C--as would a gay man? Did not only admiration but lust tire me as I was confronted with a wholeness and beauty of the flesh that | knew l could never achieve? What man can honestly say that he has felt no stirring of the genitals when faced with a virility he cannot rival--that challenges his Yin with its Yang? Today, we pretend that "male bonding" is asexual love--like hell it is! Where there is love of whatever kind, there is desire of a kind as variable, and that daunting sinuousness that is the arousal of the loins runs through them all.
( )
Chameleon, reversing the process and wanting his surroundings now to conform to the colour and pattern he had chosen, exhorted the faithful fellows to follow him into the badlands of Shi'ism, but all they saw was that bloodyminded Whiteboy who could turna clever trick or two with his tongue, but what did a Whiteboy know about the Faith, particularly when it came to what their forefathers had followed for fourteen hundred years, and they left me in droves.
( )
So desperate was I to smash the Whiteboy image that was robbing my life of all fullness and light that, in the winter months when it incessantly rained and I could not get down to the beach to tan, I would colour my hands, arms, neck and face with Coppertone and try to persuade myself that I felt at home in my crude, wild simulation of a bastard's skin ... [I]f I was caught by an unseasonably hot day and the Coppertone with its vinegary smell began to run on my sweating skin, I would feel like a fool in paper clothes on a rainy day and would dart, silently crying, in pursuit of the least fragment of steadying shade.
Tatamkhulu Afrika (7 december 1920 23 december 2002)
De Oostenrijkse schrijver Johann Nepomuk Eduard Ambrosius Nestroy werd geboren in Wenen op 7 december 1801. Zie ook alle tags voor Johann Nestroy op dit blog.
Uit: Der Talisman
Erster Akt
Die Bühne stellt einen Dorfplatz vor. In der Mitte gegen den Hintergrund ein Brunnen mit zwei sich gegenüberstehenden Steinsitzen, links eine Gartenmauer mit einer kleinen offenstehenden Tür, welche in den Herrschaftsgarten führt.
Erste Szene
Bauernmädchen, darunter Hannerl (treten während dem Ritornell des folgenden Chores aus dem Hintergrunde links auf); Bauernbursche, unter ihnen Christoph, Seppel und Hans
Chor
Die Mädchen Au'm Nachkirtag tanzt man schon in aller Fruh', Dort kommen die Burschen und holen uns dazu.
Die Bauernbursche (von der Seite rechts auftretend) Wo bleibt's denn? Laßt keine sich sehn, das ist schön, Au'm Tanzboden tut's drüber und drunter schon gehn.
Die Mädchen Wir sind schon bereit.
Die Bursche So kommt's, es is Zeit.
Alle Es hat jeds sein' Gegenteil, die Wahl is nit schwer, D' Musikanten, spielt's auf, heut' geht's lustig her.
Christoph (zu einem Bauernmädchen) Wir zwei tanzen miteinand'!
Hans (zu einer anderen) Wir zwei sein schon seit zehn Kirtäg' ein Paar.
Hannerl (zu einem Burschen) Ich tanz' auf der Welt mit kein' andern als mit dir.
Christoph (nach links in den Hintergrund sehend) Da schaut's, da kommt die Salome.
Hannerl Mit die baßgeig'nfarbnen Haar'!
Christoph Was will denn die auf 'm Kirtag?
Hannerl Eure Herzen anbrandeln, das ist doch klar!
Zweite Szene
Salome; die Vorigen
Salome (in ärmlich ländlichem Anzug, mit roten Haaren, kommt aus dem Hintergrunde links) Da geht's ja gar lustig zu; wird schon auf 'm Tanzboden gangen, nit wahr?
Johann Nestroy (7 december 1801 - 25 mei 1862)
Scene uit Der Talisman, Salzburger Landestheater, 2007
Uit:Existentialisme chrétien(La primauté de l'acte)
Sans doute est-ce avant tout à partir d'une réflexion sur l'acte considéré comme irréductible à un contenu de pensée que j'ai été d'abord amené à m'inscrire en faux contre l'idée d'une totalité intelligible qui serait à la fois le principe moteur et la fin de la dialectique. Est-ce à dire que j'aie été avant tout sensible à ce qui dans l'acte présente un caractère ou une valeur de rupture, à ce qu'on appellerait aujourd'hui son caractère révolutionnaire? Je n'en suis pas sûr, et même je ne le crois pas. Bien qu'il n'y ait là qu'une nuance, je dirais plus volontiers que l'acte m'a toujours retenu avant tout par son irréductible originalité, ou même par la singularité de perspective qui le commande inévitablement. Là est la raison pour laquelle le monadisme a pu me séduire quelque temps ; et sans doute m'y serais-je rallié durablement si la thèse de l'incommunicabilité des monades ne m'était apparue comme un défi à l'expérience et au sens commun, si l'harmonie préétablie ne m'avait fait l'effet d'une pure invention de l'esprit dont l'ingéniosité même souligne l'artifice. Agir, me semblait-il, c'est avant tout prendre position ; et ce ne sera jamais que par une fiction arbitraire qu'on pourra tenter d'intégrer au réel l'acte par lequel je me situe en face de lui. Je vois distinctement aujourd'hui que je tendais ainsi à substituer un type de rapport concret et dramatique aux relations encore tout abstraites d'inhérence ou d'extériorité entre lesquelles la philosophie traditionnelle prétendait me contraindre à opter.
Da wir uns alle gerade in Porodin oder in den Nachbardörfern aufhielten, verstreut in den Gehöften, fanden wir, des früheren Autors Freunde, Gefährten, ferne Nachbarn, Mitspieler und jeder einzelne, für jeweils eine Etappe, sein Reisebegleiter , uns bald zu einer Art Kolonne zusammen, in Autos, auf Fahrrädern, auf Traktoren, und der eine und der andere zu Fuß, womit er querfeldein ebenso schnell vorankam wie die Fahrenden auf den holprigen, immer wieder vom Ziel weg in ein Nirgendwo führenden und dort endenden Wegen.
Freilich hatten auch die Fußgänger, obwohl es zur Leuchtschrift MORAWISCHE NACHT ein bloßer
Katzensprung schien, da und dort vor einem unversehens tiefeingeschnittenen Kanal jäh abzubiegen und in der Folge, vor einer undurchdringlichen Wildhecke, gleich ein zweites Mal.
Warum hatte unser Bootsmann gerade die Gegend von Porodin zu seinem Wohnort gemacht? Wir konnten nur rätseln: Die einen meinten, das komme von der balkanweit verbreiteten Geschichte zwischen den Kriegen es war da immer, wenn nicht Krieg, so »zwischen den Kriegen« gewesen , wonach in dem Gemeindegebiet ein Hausierer von einem Einheimischen ermordet wurde, worauf das ganze Dorf dafür an jedem Jahrestag Sühne leistete. Andere glaubten, er sei umgesiedelt eher der Morawa wegen, um auf den Fluß zu schauen, vor allem auf dessen schimmernde Biegungen, die eine fl ußauf, die nächste gleich flußab. Und wieder andere mutmaßten, es seien vordringlich die vielen Scheidewege und Kreuzungen in dem großen Dorf gewesen, wo er auf der Terrasse einer der balkanischen Eckbars einfach so dasitzen wollte, in der Ferne die himmelan weidenden Schafe
Their buttocks are sad and the store of their heart is meager. Daughters of winter and want
Yet still is growing my sincere head on the plate of their hunger
But you, why is your sex blind? Black slave of light ... pretend!
Pretend, o precious, so the reward be tripled by good death.
My vocabulary
My vocabulary so small! Hope's term Tomorrow Is only conjugated in Your person While Love's word evades my tongue and fails To compose itself from Hunger's letters
By despair emboldened, I'm leaving Your dream Gripping my own with teeth in desperate hope. Tell me: is there anything else to do When even Death can't verbalize its works?
Uit: Alles schön ordentlich abgewickelt (bespreking van Legoland door Irene Bazinger in Berliner Zeitung, januari 2000)
"Alles schön ordentlich" nennt die Clique die tote Wirklichkeit in Legoland, wo sie sich lebendig fehl am Platz fühlt. Die Erwachsenen sind abgehauen oder in eigene Probleme verstrickt. Bei Michael Funke, der für seine Inszenierung auch das Bühnenbild entwarf, sind die Innenräume nur wenig höher als die Türen. So bewegen sich die Personen wie in einer Puppenstube. Alles ist zu eng, zu niedrig und überdies unwirtlich. Als Sitzgelegenheit gibt es bloß einen Stuhl, das Bett hat weder Kissen noch Decke. Dagegen ist das zugige Dach mit der imposanten Aussicht geradezu angenehm. Sympathischerweise wird aus all diesen Miseren weder im Stück noch in Funkes Interpretation Sozialkitsch mit Pubertätsbonus. Kurze Musikschnipsel trennen die knappen, nüchternen Szenen. Die pöbeligen Angebereien und gruppendynamischen Bosheiten zeigen grotesk eindringlich die abgründige Verzweiflung der Jungen. Zum Beispiel als Gerd (Jan Ole Sroka), dessen Eltern kurz nacheinander starben, einen Joghurt isst und daraus ein tragikomisches Beerdigungsritual zu Chopins Trauermarsch wird. Überhaupt spielt das ganze Ensemble mit großer, zärtlicher Melancholie gegen die Gewalt der Betonwände an. "Kein Stein bleibt auf dem anderen", schreien die Darsteller am Schluss, während Aufnahmen einstürzender Neubauten zu sehen sind. Das Finale wird zum Fanal, das Ende ein böses Erwachen, und das passt an diesem Ort zu dieser Zeit schrecklich genau.
Dirk Dobbrow (Berlijn, 6 december 1966)
Scene uit Legoland, Kleist-Theater Frankfurt/Oder, 2000
Uit: A Mouthful of Glass (vertaald doorDan Jacobson)
A few minutes after 3pm on September 6 1966, Demitrios Tsafendas, a messenger in South Africa's parliament, walked up to the country's prime minister, Hendrik Vervoerd, in the chamber of the House in full public view and stabbed him four times. Tsafendas was overpowered, disarmed and dragged away. Verwoerd died within the hour. He was one of the architects of apartheid and Tsafendas one of its victims. Born in Mozambique, his father was Greek, his mother a black African. His father disowned his mother and married a Greek woman and they moved to South Africa, where Demitrios was accepted as white. But he soon discovered that he did not fit in anywhere. He became exiled from family, community, heritage, country - and sanity, which undoubtedly saved him from execution after the Verwoerd assassination. Many times and in many countries he was treated for psychiatric disorders. He believed he was possessed by a huge tape-worm that caused the mental torment he suffered throughout his life. After the murder Tsafendas was kept in prison for three decades, at times treated brutally. He was then sent to a psychiatric hospital in Krugersdorp, where he died last year. Henk van Woerden , a Dutch artist brought up in South Africa during the Verwoerd years, has written an account of Tsafendas's life. At the end, he went to visit the old man, expecting to find "an extinguished human being - infantile, deaf, manifestly crazy".
Henk van Woerden (6 december 1947 - 16 november 2005)
De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove
Knausgård werd geboren in Oslo op6
december 1968. De literaire carrière van Knausgård begon in 1998 toen
zijn eerste boek Ute av verden gepubliceerd werd. Dit boek werd meteen
gelauwerd en Knausgård ontving de Noorse Kritikerprisen. Zes jaar later, in
2004 kwam zijn tweede boek uit, En tid for alt (in het Nederlands vertaald als
"Engelen vallen langzaam"). Knausgård probeert in dit boek de
verhouding tussen wetenschap en godsdienst te ontdekken aan de hand van
bijbelfragmenten. Voor dit boek ontving Knausgård de Sørlandets litteraturpris.
Zijn bekendste werk is echter de zesdelige romancyclus/autobiografie Min kamp
(2009-2011). Hierin vertelt Knausgård over zijn leven en de relatie met zijn
ouders en vrienden. De publicatie van het boek ging echter gepaard met heel wat
controverse, enerzijds vanwege de verwijzing naar Mein Kampf van Adolf Hitler,
anderzijds vanwege het feit dat Knausgård in zijn boek te pas en te onpas de
levens van zijn vrienden en familie (met naam en toenaam) in detail beschrijft.
Uit: Vader (Vertaald door Marianne Molenaar)
Voor het hart is
het leven simpel: het slaat zolang het kan. Dan stopt het. Vroeg of laat,
zomaar op een dag, houdt die pompende beweging vanzelf op en stroomt het bloed
naar het laagste punt van het lichaam, waar het zich in een kleine poel
verzamelt, aan de buitenkant zichtbaar als een donkere, ietwat zachte plek op
de steeds witter wordende huid terwijl de temperatuur daalt, de ledematen
verstijven en de darmen zich legen. Deze veranderingen gedurende de eerste uren
vinden zo langzaam plaats en voltrekken zich met zon onverbiddelijkheid dat ze
bijna iets ritueels hebben, alsof het leven volgens bepaalde regels
capituleert, een soort gentlemens agreement waar ook de representanten van het
dode zich naar richten, aangezien ze altijd wachten tot het leven zich heeft
teruggetrokken voor ze de invasie van het nieuwe landschap inzetten. Maar die
is dan ook onherroepelijk. De enorme zwermen bacteriën die zich in het
innerlijk van het lichaam verbreiden, kunnen door niets worden tegengehouden.
Hadden ze het een paar uur eerder nog geprobeerd, dan zouden ze onmiddellijk op
weerstand zijn gestuit, maar nu is alles stil om hen heen en dringen ze steeds
dieper door in al dat vochtige en donkere. Ze bereiken de kanalen van Havers,
de crypten van Lieberkühn, de eilandjes van Langerhans. Ze bereiken het kapsel
van Bowman, de columna van Clarke, de zwarte substantie in het mesencefalon. En
ze bereiken het hart. Het is nog steeds intact, maar verstoken van de beweging
waar de hele constructie op is afgestemd, heeft het iets wonderlijk
uitgestorvens, net een bouwplaats die in alle haast door de bouwvakkers is
verlaten: de onbeweeglijke voertuigen die geel oplichten tegen het donkere bos,
de barakken die er leeg bij liggen, de wagentjes van de kabelbaan die
volgeladen op een rij langs de bergwand hangen.
5 December, Annie M.G. Schmidt, Hanif Kureishi, Joan Didion, Fjodor Tjoettsjev
Bij 5 december
Uit: De heerlijkste 5 december in vijfhonderdvierenzeventig jaar
'Daar zitten we weer,' zei Sint. 'Zegt u dat wel,' zei Piet. 'Op de stoomboot naar Nederland. Net als ieder jaar. Voor de hoeveelste keer is dat nou, Sinterklaas?' 'Voor de vijfhonderdvierenzeventigste keer,' zei de Sint. 'Bah,' zei Piet. 'Wat nou "bah"...' zei Sinterklaas verontwaardigd. 'Waarom "bah"?' 'Ik heb er zo genoeg van,' zei Piet. 'Maar je houdt toch van de kinderen? En de kinderen houden toch van ons ?' 'Welnee,' zei Piet. 'Ze houden alleen van onze cadeautjes, 't Gaat ze enkel om de pakjes. Verder nergens om. En 't gaat nog stormen ook. Bah !' 'Hoor 's Piet, dat mag je volstrekt niet zeggen,' zei Sinterklaas boos. 'Als je nog een keer "bah" zegt, ontsla ik je. De kinderen houden wél van ons. Ze zijn gek op ons...'
Oude boekillustratie
Hoeii... voor Sinterklaas verder kon spreken kwam er een windvlaag die bijna z'n mijter meenam... de storm stak op... de lucht werd inktzwart... de golven werden hoger en hoger... 'Daar heb je 't nou...' schreeuwde Piet. 'We vergaan!' 'Onzin,' riep Sinterklaas, "t Is al vierhonderddrieënzeventig keer goed gegaan met die boot, waarom zouden we dan nu ineens... haboeh...' Sinterklaas kreeg een grote zilte golf naar binnen en hij moest met de ene hand z'n mijter en z'n staf vasthouden en met de andere de reling. De storm werd steeds erger en heviger en woester en wilder en vreselijker. Huizenhoge golven, torenhoge golven... de stoomboot leek wel een plastic speelgoedscheepje op de Westeinder Plas.
'Ik ben zo bang...' huilde Piet. 'Onzin!' riep Sinterklaas weer. En toen ineens... een ontzettende schok. Het schip was op een klip gevaren. 'Help... help...' schreeuwde Piet. 'Help, de boot zinkt !' 'Wat zei je zo-even, Piet?' vroeg Sinterklaas, terwijl hij probeerde te zwemmen met zijn mijter op en zijn staf in de hand. 'Ik zei: De boot zinkt...' kreunde Pieter, die naast hem zwom. 'O,' zei Sinterklaas. 'Wel, je had gelijk. De boot is gezonken.' 'O, wat ben ik nat,' zei Piet. 'O, wat ben ik nat en koud en zielig. O, wat heb ik een medelijden met mij!' 'Denk liever aan die arme kindertjes in Nederland,' zei Sinterklaas. 'Als de Sint verdrinkt zullen ze nooit meer lekkers en speelgoed krijgen op 5 december. Daar ga ik, Piet. Ik ben te oud om in de Golf van Biskaje te liggen. Vaarwel dan, Piet.' 'Nee,' riep Piet wanhopig, 'niet zinken, Sinterklaas. Daar drijft een grote balk ! Misschien kunnen we erop klimmen.'
Although Gabriel was fifteen, until recently his father had usually walked him home from school in order to keep him away from any possible temptations and diversions. Not long ago Dad had had to rescue Gabriel from a dangerous scene in a nearby block of flats. Fortunately Dad was a musician and often had spare time during the day; too much spare time, said Gabriel's mother, who had started to find Rex himself somewhat "spare." Going to the school had been the only "structure" Dad had, apart from his daily visits to the pub, where several of the other parents also considered the world through the bottom of a beer glass.
Gabriel and his father often stopped at cafés and record shops. Or they went to collect the photographs Gabriel had taken recently, which were developed by a friend of Dad's who had a darkroom. In the sixties and seventies this man had been a successful fashion and pop photographer. The girls with ironed hair and boys in military jackets he had "immortalized," as he liked to put it, were as distant to Gabriel as Dickens's characters. The man was out of fashion himself and rarely worked; however, he liked to talk about photography, and he lent Gabriel many books and tore pictures from newspapers, explaining what the photographer had tried to do.
Dad liked to say that school was the last place where anyone could get an education. But outside, if your eyes were open, there were teachers everywhere. All that Dad recalled from his own school days was something about wattle and daub, freezing swimming pools at nine in the morning, and the rate of glacier movement, which was -- well, he couldn't remember.
Getting home was a protracted business for Gabriel and his father. Planting his legs wide on the pavement and swinging his hand for illustration, Dad would ask the most intimate questions of people he knew only vaguely -- How much do you drink? Do you still go to bed together? Do you love her? -- which, to Gabriel's amazement, the person not only answered but elaborated on, often interminably, as Gabriel's father nodded and listened. The two of them would discuss the results for the rest of the way home.
Now Dad had gone and was living somewhere else. If the world hadn't quite been turned upside down, it was at an unusual and perilous angle, and certainly not still.
Just to watch the front-page news out of Los Angeles during a Santa Ana is to get very close to what it is about the place. The longest single Santa Ana period in recent years was in 1957, and it lasted not the usual three or four days but fourteen days, from November 21 until December 4. On the first day 25,000 acres of the San Gabriel Mountains were burning, with gusts reaching 100 miles an hour. In town, the wind reached Force 12, or hurricane force, on the Beaufort Scale; oil derricks were toppled and people ordered off the downtown streets to avoid injury from flying objects. On November 22 the fire in the San Gabriels was out of control. On November 24 six people were killed in automobile accidents, and by the end of the week the Los Angeles Times was keeping a box score of traffic deaths. On November 26 a prominent Pasadena attorney, depressed about money, shot and killed his wife, their two sons and himself. On November 27 a South Gate divorcée, twenty-two, was murdered and thrown from a moving car. On November 30 the San Gabriel fire was still out of control, and the wind in town was blowing eighty miles an hour. On the first day of December four people died violently, and on the third the wind began to break.
It is hard for people who have not lived in Los Angeles to realize how radically the Santa Ana figures in the local imagination. The city burning is Los Angeles's deepest image of itself. Nathaniel West perceived that, in The Day of the Locust, and at the time of the 1965 Watts riots what struck the imagination most indelibly were the fires. For days one could drive the Harbor Freeway and see the city on fire, just as we had always known it would be in the end.
Los Angeles weather is the weather of catastrophe, of apocalypse, and, just as the reliably long and bitter winters of New England determine the way life is lived there, so the violence and the unpredictability of the Santa Ana affect the entire quality of life in Los Angeles, accentuate its impermanence, its unreliability. The winds shows us how close to the edge we are.
Ich will ein Garten sein, an dessen Bronnen die vielen Träume neue Blumen brächen, die einen abgesondert und versonnen, und die geeint in schweigsamen Gesprächen.
Und wo sie schreiten, über ihren Häupten will ich mit Worten wie mit Wipfeln rauschen, und wo sie ruhen, will ich den Betäubten mit meinem Schweigen in den Schlummer lauschen.
Ich ließ meinen Engel lange nicht los
Ich ließ meinen Engel lange nicht los, und er verarmte mir in den Armen und wurde klein, und ich wurde groß: und auf einmal war ich das Erbarmen, und er eine zitternde Bitte bloß.
Da hab ich ihm seine Himmel gegeben, - und er ließ mir das Nahe, daraus er entschwand; er lernte das Schweben, ich lernte das Leben, und wir haben langsam einander erkannt...
Aus dem Leben eines Heiligen
Er kannte Ängste, deren Eingang schon wie Sterben war und nicht zu überstehen. Sein Herz erlernte, langsam durchzugehen; er zog es groß wie einen Sohn.
Und namenlose Nöte kannte er, finster und ohne Morgen wie Verschläge; und seine Seele gab er folgsam her, da sie erwachsen war, auf daß sie läge
bei ihrem Bräutigam und Herrn; und blieb allein zurück an einem solchen Orte, wo das Alleinsein alles übertrieb, und wohnte weit und wollte niemals Worte.
Aber dafür, nach Zeit und Zeit, erfuhr er auch das Glück, sich in die eignen Hände, damit er eine Zärtlichkeit empfände, zu legen wie die ganze Kreatur.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 29 december 1926)
Niemand kon vertellen wanneer het grote feesten precies was losgebarsten. Er waren mensen die beweerden dat het al direct na de oorlog losging, onmiddellijk na vj-Day op 14 augustus 1945, toen iedereen danste op straat en een gevluchte Duitse jood, Alfred Eisenstaedt van Life, op Times Square de plaat van zijn leven schoot: een matroos die, uitzinnig van vreugde, een kus drukt op de lippen van een verpleegster.
Het waren de maanden waarin uit alle hoeken van de wereld de gis terugkwamen, de jaren waarin iedereen plotseling zakken vol geld had, want ook in Amerika was alle luxe jarenlang schaars geweest, en op rantsoen. Nu kon je opeens weer wasmachines kopen, en radios, en de nieuwste Chevrolet. General Electric overspoelde het land met luxe uitvindingen: keukenmachines, broodroosters, elektrische vloerwrijvers, fm-radios, elektrische dekens en ga zo maar door. Ze werden aangeprezen door de tv-verkoper bij uitstek, Ronald Reagan een geliefd acteur die met dit werk gaandeweg leerde ook zichzelf te verkopen. Oude idealen werden opgeschort, selling out werd een begrip je ging werk doen waarin je geen zin had, maar waarbij je wel prima verdiende. Het waren de maanden en jaren waarin de Britse Vera Lynn de Amerikanen in het hart raakte: A kiss wont mean goodbye but Hello to love. Ja, toen begon het, met die kus op Times Square.
Een ander begin van die glorieuze tijden, een oudere Amerikaan vertelde me dat ooit: de autos. Voor hem begon het allemaal met de autos. Of, beter, de kleuren van de autos. Volgens hem was het de herfst van 1954. In dat najaar zag hij opeens drommen mensen voor de showrooms van de plaatselijke autodealers.
Napoleon looked upon France and said: 'What is the result of reign of mine?' And seeing his glory shed, A light cast down upon his mind.
'That's enough' - he uttered 'My dreams fulfilled: the world is bewildered by my name, France is flourished by my glory and foes are crushed for wondrous fame and story'
'But my soul cannot rest in my body! The Fate is playing with my crown, And I must praise her to the utmost; The time is mine and I am her only hope!'
'But, what if the Fate turns her back to me, And crowns with my fame another fellow? No, I do not believe she can betray me: She gave me birth and would not sacrifice her Son!
Napoleon cannot tolerate his rivals. 'However powerfully or skillfully a man rules, I still cannot learn from him, nor he equals me. The grave itself would be too small for me if I had a peer
The years will pass until we comprehend him! The Death itself reveals his fame: The smoldering fire and roar of waves uncovers his fiery soul and boundless heart!
Vertaald door Alexander Mikaberidze
Nikoloz Baratashvili (4 december 1817 21 oktober 1844)
Uit: De Leeuw Van Vlaanderen Of De Slag Der Gulden Sporen
Na de stoet alzo enige tijd was voortgereden, struikelde het paard van een der ridders tegen de stronk van een afgehakte boom en bukte onvoorziens tot bij de grond. Hierdoor viel de ridder met de borst op de nek van zijn draver en geraakte bijkans uit de zadel. "Bij de Maagd!" riep hij in de Franse spraak. "Zo helpe mij God! Mijn paard slaapt onder mij."
"Mijnheer De Chatillon," antwoordde zijn gezel, lachende, "dat er een van u beiden sliep--dit geloof ik voorzeker."
"De tong moet u branden, spotter!" viel De Chatillon uit. "Ik sliep niet. Twee uren vestig ik mijn ogen op die betoverende torens, die zich hoe langer hoe meer verwijderen. Maar men zou zich eer aan de galg zien, dan een goed woord uit uw mond te krijgen."
Terwijl de twee ridders, zich dus schertsend toespraken, lachten de anderen lustig om het ongeval en de ganse stoet ontwaakte opeens uit de stille sluimering.
De Chatillon, die nu zijn paard weder op de been gebracht had, ziende dat men niet ophield met lachen, werd door zulke innige gramschap vervoerd, dat hij het beest ijselijk met de scherpe spoor in de buik stampte. Hierdoor steigerde het verwoed in de hoogte, en vloog eindelijk als een javelijn tussen de bomen heen. Geen honderd treden van daar liep het tegen de stam van een zware eik, en stortte deerlijk gewond ter aarde.
Gelukkig was het voor De Chatillon dat hij bij de schok ter zijde uit de zadel gevallen of gesprongen was. Niettegenstaande moest hij zich genoeg in de lenden bezeerd hebben, want hij bleef een ogenblik als gevoelloos liggen.
"Bedaar toch, ik bid u," hernam De St.-Pol, "Ho! Gij zijt gewond, mijn broeder, er komt bloed uit uw maliehemd."
De Chatillon trok de mouw van zijn rechterarm wat omhoog, en bemerkte dat een tak hem de huid opengekrabd had.
"Daar, zie!" sprak hij half getroost. "Het is niets--een schram. Maar bij de Hemel! Ik geloof dat die Vlaming ons met inzicht in deze behekste wegen brengt. Dit wil ik weten,--en zo weinig krijge ik genade om mijn zonden, indien ik hem niet aan de vervloekte eik doe ophangen."
Hendrik Conscience (3 december 1812 10 september 1883)
Gedenkpenning
De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook alle tags voor Joseph Conrad op dit blog.
Uit: Heart of Darkness
"I left in a French steamer, and she called in every blamed port they have out there, for, as far as I could see, the sole purpose of landing soldiers and custom-house officers. I watched the coast. Watching a coast as it slips by the ship is like thinking about an enigma. There it is before you-- smiling, frowning, inviting, grand, mean, insipid, or savage, and always mute with an air of whispering, Come and find out. This one was almost featureless, as if still in the making, with an aspect of monotonous grimness. The edge of a colossal jungle, so dark-green as to be almost black, fringed with white surf, ran straight, like a ruled line, far, far away along a blue sea whose glitter was blurred by a creeping mist. The sun was fierce, the land seemed to glisten and drip with steam. Here and there grayish-whitish specks showed up clustered inside the white surf, with a flag flying above them perhaps. Settlements some centuries old, and still no bigger than pinheads on the untouched expanse of their background. We pounded along, stopped, landed soldiers; went on, landed custom-house clerks to levy toll in what looked like a God-forsaken wilderness, with a tin shed and a flagpole lost in it; landed more soldiers--to take care of the custom-house clerks, presumably. Some, I heard, got drowned in the surf; but whether they did or not, nobody seemed particularly to care. They were just flung out there, and on we went. Every day the coast looked the same, as though we had not moved; but we passed various places--trading places--with names like Gran' Bassam, Little Popo; names that seemed to belong to some sordid farce acted in front of a sinister back-cloth. The idleness of a passenger, my isolation amongst all these men with whom I had no point of contact, the oily and languid sea, the uniform somberness of the coast, seemed to keep me away from the truth of things, within the toil of a mournful and senseless delusion.
De armoedige woonkamer van Kniertje. Links, twee bedsteden en deur. Rechts, ladenkast met heiligebeeldjes, pullen en portretjes. Een schouw. Achter, klinkdeur naar het kookhok, glazenkast, kooi met duif, raam met bloempotten. Middag.
Eerste toneel.
Cobus. Clémentine. Daantje.
clémentine, 'n schetsboek op de knie
Nou dan! - Cobùs!
cobus, poserend, schrikt wakker, glimlacht
Hè-hè-hè! Ikke heb niet geslapè... Nee, neè...
clémentine
Hoofd meer zò - Nog meer - Wat zanik je nou! Strakjes zat je zo leùk. En - je hand op je kniè...
cobus
Tja - as je zo lang stil zit - krijg je 't te pakkè...
clémentine, ongeduldig
Zou je nou asjeblief, às-je-blièf nièt willen pruimen?
cobus
Ik - ikke pruim niet. Kijk maar.
clémentine
Hou dan je mond dicht.
daantje, binnentredend door kookhok
Dag saam.
clémentine
Dàg. Ga nog maar 'n hoekie om.
daantje
Nee, juffrouw - 't wordt tijd. Nou - ik zou 'm nog niet herkenne.
clémentine,glimlachend
O.
daantje,z'n bril verzettend
Ziet-u - as 'k zo vrij mag zijn - z'n kin staat ànders - en - en z'n òòge bevalle me niet - maar z'n neus die is 'm - en - en - z'n dassie da's màchtig - daar zou je op zwere.
Herman Heijermans (3 december 1864 22 november 1924)
Advent, Frédéric Leroy, Botho Strauß, Ann Patchett, Hein Boeken, T. C. Boyle
Bij de Eerste Advent
Robert Campin (1375/13791444)
De aartsengel Gabriël verkondigt aan Maria de komst van Jezus
Advent
Advent is wachten. Wachten met verlangen totdat het eindelijk gebeuren gaat wat werd voorspeld in de profetenzangen; wachten, tot God het Woord vervult in daad.
Advent is luist'ren. Luist'ren en verlangen totdat de hemel lichtend opengaat en je omspoeld wordt door de eng'lenzangen; luisteren, totdat je hart meezingen gaat.
Advent is komen. Komen met verlangen naar Bethlehem, waar God vlak voor ons staat en onze mond vervult met nieuwe zangen en waar geloof verandert in de daad.
Advent is bidden. Bidden vol verlangen opdat Gods rijk van vrede komen gaat; en Hij ons op de nieuwe aarde zal ontvangen waar ons verlangen in aanbidding overgaat.
Er was een tijd dat jij glimlachte en vlinders fraaie wezens vond, met je handen in water woelde
omdat je een vermoeden had. Als geen ander was je geduldig, trok je lijnen van ster tot ster,
want verbazing was een deugd, ook toen we naakt voor de spiegel kwistig met de ogen knipperden,
jij telkens weer uitzinnig deed over het verwachten, alsof het een zwellende bloesemknop betrof.
Er was een tijd dat licht kroop in kleine hoekjes, de mufheid te lijf ging met scherpe naalden.
Het regent in Brussel
(aan mijn nog ongeboren dochter*)
Meisje, het regent in Brussel, dat is de wereld die zich schoonspoelt, het went wel, die spatjes, dat is muziek. Wat is muziek? Het pompen van bloed. En bloed is rood als rozen en rozen zijn mooi als de dag. Je zal van rozen houden,
ze in je hartje dragen, ook al zijn ze wat ziek, met gele, aangevreten blaadjes, dat geeft niet, want ook een ziekte kan mooi zijn. Dat leer je later nog wel. Dat leer je nog wel te leren. Meisje, ik mis je
nu al. Met mijn lippen op je moeders vlees beloof ik je plechtig: er zal licht zijn. Wat is licht? Dat wat je te wachten staat, de bestorming van je ogen. Blauw en groot zullen ze zijn, je ogen. Is dat van belang?
Ach nee, maar ze zullen schuldig zijn als de zee. En ook al zijn ze giftig groen als de bomen: er zal gemoord worden. Wat is moord? Laat maar, dat vertel ik je een andere keer. Het regent, het regent.
De hele wereld is nat en vrolijk glinsterend. Meisje, mijn lieve meisje, als jij er zal zijn zullen we de eenden voederen, in de storm van de avondzon elkaars hand vasthouden. En de wereld zal mooi zijn. Moet mooi zijn.
* intussen geboren als Athena Leroy (29-01-2008)
Tafel 4
Aan tafel vier vallen de klappen. Nu spuwt Heraclitus, bejaarde clown van circus Efeze, die nooit de confrontatie heeft geschuwd, vuur. Uit Milete: twee helden van de trapeze
die met zoveel protserigheid niet zijn gediend. Met water gooit de één en de ander blaast, maar het vuur verdappert en verkankelemient ook de avond van Xenophanes die in de haast
nog wat slijk er tegenaan gooit. De smeerlap loopt altijd met modder in de zakken rond, het schijnt dat hij biggen te vriend heeft. Drab in zijn hoofd, zegt men, vuilnis in zijn mond:
Mensen zijn varkens en nog, zonder berouw: Loof de Heer, Hij is eeuwig en een son of a sow.
»Was wollen Sie sagen? Sagen Sie es mir! Sie brauchen nicht laut zu sprechen. Ich sehe Sie unter Ihrer Schreibtischlampe sitzen, Sie beugen den Kopf über das Buch, doch Sie lesen nicht. Ihr Blick streift nur eben diesen Flitterkram der Schrift, man möchte meinen, er stöbere darin wie die Fußspitze des verkaterten Frühaufstehers, der am Morgen nach dem Fest im bunten Abfall von Luftschlangen, Seidenpapier, zerfetzten Knallbonbons raschelt, lustlos, ohne den geringsten Versuch, mit dem Aufräumen zu beginnen. Sie sehen hinein, als hätten Sie gestern eine Bekanntschaft gemacht, von der Ihnen heute nur noch ein rötlicher stechender Umriß geblieben ist.
Von der Ihnen heute etwas ebenso Ungefähres wie Unliebsames schwant. Sie haben vielleicht irgend etwas getan, oder besser gesagt: Sie haben etwas in die Vergessenheit befördert, um die Art und Weise Ihres Vorgehens einmal höflich zu umschreiben. Sie können sich nicht von diesen Zeilen trennen, denn Sie spüren eine gewisse Geborgenheit in ihrem bequemen, geraden Verlauf, eine
gewisse Leichtigkeit, auf ihrem Fluß dahingetragen zu werden. Sie können sich nicht von ihnen trennen, aber Sie hängen auch nicht an ihnen. Sie könnten genauso gut das Buch schließen, Ihren Papierkorb ausleeren, die Servietten im Schrank umsortieren oder etwas beliebig anderes tun, um Ihre Gedankenverlorenheit zu genießen.
Um sich schließlich doch dafür zu entscheiden, leise und vorsichtig mit dem Sprechen zu beginnen, es auszusagen, was nun einmal heraus muß, mir das Vertrauen zu schenken, das ich verdiene.«
She couldn't afford to make the trip to look herself and so it went without saying that she was on a very tight budget. I sat at the kitchen table and looked at her handwriting, which seemed oddly scrawny and uncertain, like a note on a birthday card from an elderly aunt. I had never seen her writing before, and certainly these were the only words she had ever addressed to me. While Lucy and I would later revise our personal history to say we had been friends since we met as freshmen, just for the pleasure of adding a few more years to the tally, the truth was we did not know each other at all in college. Or the truth was that I knew her and she did not know me. Even at Sarah Lawrence, a school full of models and actresses and millionaire daughters of industry, everyone knew Lucy and everyone knew her story: she had had a Ewing's sarcoma at the age of nine, had lived through five years of the most brutal radiation and chemotherapy, and then undergone a series of reconstructive surgeries that were largely unsuccessful. The drama of her life, combined with her reputation for being the smartest student in all of her classes, made her the campus mascot, the favorite pet in her dirty jeans and oversized Irish sweaters. She kept her head tipped down so that her long dark blond hair fell over her face to hide the fact that part of her lower jaw was missing. From a distance you would have thought she had lost something, money or keys, and that she was vigilantly searching the ground trying to find it
He reached mechanically for the key and choked off the radio. It was then, still strapped in and rushing with adrenaline, that the reality of it began to hit him: he'd injured, possibly killed, another human being. It wasn't his fault, god knew--the man was obviously insane, demented, suicidal, no jury would convict him--but there it was, all the same. Heart pounding, he slipped out from under the seat belt, eased open the door and stepped tentatively out onto the parched strip of naked stone and litter that constituted the shoulder of the road. Immediately, before he could even catch his breath, he was brushed back by the tailwind of a string of cars racing bumper-to-bumper up the canyon like some snaking malignant train. He clung to the side of his car as the sun caught his head in a hammerlock and the un-airconditioned heat rose from the pavement like a fist in the face, like a knockout punch. Two more cars shot by. He was dizzy. Sweating. He couldn't seem to control his hands. "I've had an accident," he said to himself, repeating it over and over like a mantra, "I've had an accident." But where was the victim? Had he been flung clear, was that it? Delaney looked round him helplessly. Cars came down the canyon, burnished with light; cars went up it; cars turned into the lumberyard a hundred yards up on the right and into the side street beyond it, whining past him as if he didn't exist. One after another the faces of the drivers came at him, shadowy and indistinct behind the armor of their smoked-glass windshields. Not a head turned. No one stopped. He walked round the front of the car first, scanning the mute unrevealing brush along the roadside--ceanothus, chamise, redshanks--for some sign of what had happened. Then he turned to the car. The plastic lens over the right headlight was cracked and the turn-signal housing had been knocked out of its track, but aside from that the car seemed undamaged.
Uit: Leaving Tangier (Vertaald door Linda Coverdale)
Yes, she might appear, and reveal a few of her secrets. Conditions are favorable: a clear, almost white sky, reflected in a limpid sea transformed into a pool of light. Silence in the café; silence on all faces. Perhaps the precious moment has arrived . . . at last she will speak!
Occasionally the men do allude to her, especially when the sea has tossed up the bodies of a few drowned souls. She has acquired more riches, they say, and surely owes us a favor! They have nicknamed her Toutia, a word that means nothing, but to them she is a spider that can feast on human flesh yet will sometimes tell them, in the guise of a beneficent voice, that tonight is not the night, that they must put off their voyage for a while.
Like children, they believe in this story that comforts them and lulls them to sleep as they lean back against the rough wall. In the tall glasses of cold tea, the green mint has been tarnished black. The bees have all drowned at the bottom. The men no longer sip this tea now steeped into bitterness. With a spoon they fish the bees out one by one, laying them on the table and exclaiming, Poor little drowned things, victims of their own greediness!
As in an absurd and persistent dream, Azel sees his naked body among other naked bodies swollen by seawater, his face distorted by salt and longing, his skin burnt by the sun, split open across the chest as if there had been fighting before the boat went down. Azel sees his body more and more clearly, in a blue and white fishing boat heading ever so slowly to the center of the sea, for Azel has decided that this sea has a center and that this center is a green circle, a cemetery where the current catches hold of corpses, taking them to the bottom to place them on a bank of seaweed. He knows that there, in this specific circle, a fluid boundary exists, a kind of separation between the sea and the ocean, the calm, smooth waters of the Mediterranean and the fierce surge of the Atlantic.
Commençons par l'épilogue: Maman, quasi centenaire, regardant un film sur un auteur qu'elle connaît bien. On voit l'auteur chez lui, à Paris, entouré de ses livres, dans sa bibliothèque qui est aussi son bureau. La fenêtre ouvre sur une cour d'école. Raffut de récré. On apprend que pendant un quart de siècle l'auteur exerça le métier de professeur et que s'il a choisi cet appartement donnant sur deux cours de récréation, c'est à la façon d'un cheminot qui prendrait sa retraite au-dessus d'une gare de triage. Puis on voit l'auteur en Espagne, en Italie, discutant avec ses traducteurs, blaguant avec ses amis vénitiens, et sur le plateau du Vercors, marchant, solitaire, dans la brume des altitudes, parlant métier, langue, style, structure romanesque, personnages... Nouveau bureau, ouvert sur la splendeur alpine, cette fois. Ces scènes sont ponctuées par des interviews d'artistes que l'auteur admire, et qui parlent eux-mêmes de leur propre travail: le cinéaste et romancier Dai Sijie, le dessinateur Sempé, le chanteur Thomas Fersen, le peintre Jürg Kreienbühl.
Retour à Paris: l'auteur derrière son ordinateur, parmi ses dictionnaires cette fois. Il en a la passion, dit-il. On apprend d'ailleurs, et c'est la conclusion du film, qu'il y est entré, dans le dictionnaire, le Robert, à la lettre P, sous le nom de Pennac, de son vrai nom Pennacchioni.
Maman, donc, regarde ce film, en compagnie de mon frère Bernard, qui l'a enregistré pour elle. Elle le regarde d'un bout à l'autre, immobile dans son fauteuil, l'oeil fixe, sans piper mot, dans le soir qui tombe.
Daniel Pennac (Casablanca, 1 december 1944)
De Britse dichter, schrijver, schilder, zanger en producer Billy Childish (echte naam William Charlie Mand) werd geboren op 1 december 1959 in Chatham, Kent. Zie ook alle tags voor Billy Childish op dit blog.
the strangest thing
today dolli isn't hard and arrogant she isn't puffed up and bitter i can hear tiredness and a tremour in her voice
she wants to know if she can come and visit me things aren't working out between her and her new boyfriend
-ive been in margate visiting my mum it reminds me of when we were together you were the first great love of my life now theres M youre the same in lots of ways hes fucking these stupid little art sluts theyre fucking nobodys! i tell him theyre fucking nothing compared to me! but he still does it i need to talk to you if it tell my friends in london that I want to kill myself theyre not interested they don't want to know about that part of me its really doing my fucking head in! you know my mum said the strangest thing to me last night she said that it doesn't matter if things don't work out between me and M because you can get back together again with billy i said - but mum what about kyra? He's still with kyra mum and she said that that dint matter we arrange a tiome to meet and I replace the receiver
no this girl isn't hard and arrogant she is lost and alone and somehow i wish I could have been kinder to her
Plymouth Hoe. Broad parade whereon walked or sat seemingly thousands of young officers, of all shapes, sizes and classes; one-third of them intent on trying to get to know the few score of girls in the summer weather. A boring, arid place, until an afternoon in Genoni's Café when a young junior subaltern across the table offered him [Phillip] a cigarette from a gold case. He explained that he was at Durnford Street hospital, that the case was a twenty-first birthday present from his mother. Thenceforward they met every afternoon outside the Theatre Royal.
It was a gay summer friendship by the sea, with nothing to check mutual liking. 'Gibbo', from Eastbourne, and 'Maddo', from south-east London, ate oysters and drank stout in Jones's Oyster Bar; they walked miles up and down Union Street, seeking interest and pleasure; joined the promenaders upon the broad asphalt of the Hoe, laughing and talking; visited Williams' and Goodbody's for tea, saw flicks at the Savoy, Gaiety, the Palladium, drawn by Charlie Chaplin or William Hart; they called, as time of return within walls drew near, at Nicholson's sawdust bar for crab sandwiches, the long bar of the Royal for sherry, the Poseda for Pimm's No. 1 stout, the Athenaeum where many midshipmen were to be seen; or descending to shadier, more attractive places, drank beer in the Golden Lion, the Post Office, the Corn Exchange, the Old Chapel, where port and madeira came from the wood at sixpence a dock glass. In one sailor's pub they were shown the skeleton of a baby in an ebony coffin over the counter not a place to revisit, they agreed.
Gibbo sometimes stuck on a Charlie Chaplin moustache, while wearing an eyeglass with his usual languid manner. They were photographed together, Phillip with cap on one side of his head, a lieutenant's stars on his shoulder-straps, but no ribands on his left breast thus keeping faith with the undistinguished dead.
Henry Williamson (1 december 1895 - 13 augustus 1977)
Lauernd sitzt der Jäger und versonnen, hofft für seinen Bogen schnelles Wild, immer höher und in Gold versponnen zeigt nach Süden schon der Sonne Bild. Doch vergebens: an verborgner Stelle ruht das Wild sich aus an kühler Quelle.
Lange sitzt der Jäger auf der Lauer; in der Dämmrung kommt ein Zeichen oft, harrt des ganzen Sonnenbogens Dauer. Da erscheint das Glück, das er erhofft: Ach, kein Wild, des Falters leichte Schwinge, und ein Mädchen folgt dem Schmetterlinge.
"Bunter Falter, Schmetterling, so golden! Komm und sitz auf meinen Händen still; führ mich auch, wenn du es willst, zur holden Sonne, die schon untergehen will." Sagt's und eilt so, wie die Rehe ziehen, leicht und zärtlich ist des Mädchens Fliehen.
"Gott!" Auf springt der Jäger wie besessen, "Königlich ist dieses Wild!" Und er eilt beflügelt gleich und selbstvergessen diesem schönen Mädchen hinterher. Jäger, Mädchen, Falter - um die Wette schließen sie des reinen Scherzes Kette.
"Hab ich dich!" Das Mädchen ruft's voll Freude, und sie hascht den bunten Schmetterling. "Hab ich dich!" Der Jäger fängt die Beute, wie er niemals eine schönre fing. Und das Mädchen läßt den Falter fliegen, sich vom Strahl des schönen Augs besiegen.
Vertaald door Günther Deicke
Mihály Vörösmarty (1 december 1800 19 november 1855)
De Duitse dichter en schrijver Ernst Toller werd geboren op 1 december 1893 in Samotschin (tegenwoordig Szamocin). Zie ook alle tags voor Ernst Toller op dit blog.
Marschlied
Wir Wand'rer zum Tode, Der Erdnot geweiht, Wir kranzlose Opfer, Zu letzten bereit.
Wir fern aller Freude Und fremd aller Qual. Wir Blütenverwehte Im nächtlichen Tal.
Wir Preis einer Mutter, Die nie sich erfüllt, Wir wunschlose Kinder, Von Schmerzen gestillt.
Wir Tränen der Frauen, Wir lichtlose Nacht, Wir Weisen der Erde Ziehn stumm in die Schlacht.
Schlaflose Nacht
Metallne Schritte in die Nächte fallen, Die Posten buckeln durch die Höfe ohne Rast. Oh, jeder Schlag ist Herzschlag ungeheurer Last, Die uns bedrängt mit immer scharfen Krallen.
Wir lauschen schlaflos in das starre Hallen, Ein schwarzes Schweigen wächst im schwarzen Glast, Deß toter Atem fröstelnd uns umfaßt, Zermartert Blicke an die Eisengitter prallen.
Warum, mein Bruder, feindlich durch die Höfe schreiten? Uns alle band ein Schicksal an den gleichen Pfahl, Uns alle eint der Kreaturen tausendjährge Qual,
Uns alle wirbelt dunkler Zwang durch die Gezeiten. Oh, Fluch gesetzter Grenzen! Menschen hassen ohne Wahl! Du, Bruder Tod, wirst uns vereint geleiten.
Nederlands grootste chansonnier Ramses Shaffy is vandaag precies drie jaar geleden op 76-jarige leeftijd overleden.
De Nederlandse chansonnier en acteur Ramses Shaffy werd op 29 augustus 1933 geboren in de Parijse voorstad Neuilly-sur-Seine als zoon van een Egyptische diplomaat en een Poolse gravin van Russische afkomst. Zie ook alle tags voor Ramses Shaffy op dit blog.
De wereld heeft mij failliet verklaard Ik heb me nog nooit zo goed en licht gevoeld als nu Ik heb me nog nooit zo schoon en bevrijd gevoeld als nu Weg met de kroegen Weg gezuip Weg zijn de katers Dronken flaters Glazige morgens En hun zorgen; niet te betalen
De wereld heeft mij failliet verklaard Het is een verbazingwekkend lot, waar men mij mee stoorde Een verbazingwekkend lot, van wat eens bij mij behoorde Geen parasieten Geen gevlij Geen gestroop meer Geen gevrij Geen gelik meer 't Is voorbij, niets meer te halen
De wereld heeft mij failliet verklaard Het is een geschenk van God en niet van de maatschappij Het is een geschenk van God en dit is wat hij zei: Je moet weer werken Je moet weer zingen Je moet weer lachen Je moet weer spelen Je moet weer geven En beleven Je moet weer stralen De weg is vrij De weg is open De weg is mateloos van mij Zonder bagage Kan ik weer lopen Want ik ben nu vogelvrij
De wereld heeft mij failliet verklaard Ik ben ontstegen aan het groot krakeel Ik ben ontslagen aan het maffe oordeel Ik heb niets meer te verliezen Ik heb alleen Te winnen Te beminnen Te beginnen Ik ben niet meer Te achterhalen
Ramses Shaffy (29 augustus 1933 1 december 2009)
Exciting! He was imitating her voice now, her soft Yorkshire accent, trying to make her sound daft. She got this a lot, posh boys doing funny voices, as if there was something unusual and quaint about an accent, and not for the first time she felt a reassuring shiver of dislike for him. She shrugged herself away until her back was pressed against the cool of the wall.
Yes, exciting. Were meant to be excited arent we? All those possibilities. Its like the Vice-Chancellor said, the doors of opportunity flung wide
Yours are the names in tomorrows newspapers
Not very likely.
So, what, are you excited then?
Me? God no, Im crapping myself.
Me too. Christ He turned suddenly and reached for the cigarettes on the floor by the side of the bed, as if to steady his nerves. Forty years-old. Forty. Fucking hell.
Smiling at his anxiety, she decided to make it worse. So whatll you be doing when youre forty?
He lit his cigarette thoughtfully. Well the thing is, Em -
Em? Whos Em?
People call you Em. Ive heard them.
Yeah, friends call me Em.
So can I call you Em?
Go on then, Dex.
So Ive given this whole growing old thing some thought and Ive come to the decision that Id like to stay exactly as I am right now.
Dexter Mayhew. She peered up at him through her fringe as he leant against the cheap buttoned vinyl headboard and even without her spectacles on it was clear why he might want to stay exactly this way. Eyes closed, the cigarette glued languidly to his lower lip, the dawn light warming the side of his face through the red filter of the curtains, he had the knack of looking perpetually posed for a photograph.
Met een wrange, wrede blik vol wroeging wilde je weten wat mij misschien scheelde Op zoek naar een benzinestation zat ik al acht uur achter het stuur, - je had kunnen weten dat ik me verveelde Ik zei : Wat zou er schelen ? Wat zou er aan de hand kunnen wezen ? En je wereldvreemde vriendje vroeg zich in ernst en hardop af of ik ooit al een boek van hem had gelezen
En we stonden samen in een lift, die op een nacht onverwacht stokte Je vroeg mij of ik van meisjes hield, ik zei : Yep ! Vooral dan van de kortgerokte En terwijl je vriendje mokte en zei dat hij niet wou dat er iemand zou beginnen te gillen Trok je treiterig traag je trui omlaag over je blote billen
Geschaard rond de rouletteschijf in wat ooit een casino geweest was Zette jij fluks de fles aan je mond, en je fluisterde : In vino veritas En daarna zweeg je zedig, maar ik zag wat je dacht, en ik wist wat je voelde, schat Terwijl je held zijn geld telde en ons vervolgens vertelde dat hij niets te verliezen had
Wel, dat vreselijke vriendje van je hoelang zal hij nog je vriendje zijn ? Hij vreet olijven bij de vleet en kauwt zelfs de pitten fijn Je zegt in mijn bijzijn dat je van hem houdt, en daarna zucht hij : Ja, en ik van jou Is het dit nu wat je wilde, schat, wel, is het dít wat je wou
Toen je jaren geleden loog dat wij niet voor elkaar waren geboren Toen je wereldvreemde vriendje zich doof hield, en zei dat hij absoluut niet kon horen Hoe je kreunde en krijste, hijgde en kreet Toen je hem van harte dankte omdat hij de deur dichtdeed
Geen groots visioen: mieren in de mist. Maar het stond dan ook niet aan een hemel getekend. Dit mijn drievuldigheid: de wereld en mijn twee ogen.
Geen groots visioen maar genoeg, als een kruimel, als een gevallen haar, stomme getuigen van onze misdaad: wij hebben gewaagd te bestaan.
Mensen of mieren, klein onderweg met hun koude zeulend. Toch zeker en giftig en sterk als de zon of haar aanbeden zusters de sterren.
En dat volstaat als heelal, dit wezen, dit eind van de ruimte: tastbare maar onweerhoudbare werkelijkheid.
Ars poetica
Zo maar een ei van trilling in zijn hand vijf vingers gedragen zich als bedaagde mannen naar wie een fatale geliefde geknipoogd heeft zijn buiten zichzelf en hemzelf en de hand sluit zich gretig met tegenzin
'bezoek als een koekoek van zoelte in een hand die zal broeden' woorden van eenzelfdeorde als de eerstgenoemde gebeurtenis raken optwee plaatsen een te laat waakzaam hoofd
aldus wordt een man bezocht die in geen wonder heeft geloofd maar die open zijn handen leeghield voor wat desondanks kon komen zijn oren gespitst naar een leegte
onverwacht treft een nooitvertoonde kleur zijn ogen zijn tong een smaak als een toonhoogte
zo redelijk raakt het gedicht met letters een pagina
Jan G. Elburg (30 november 1919 13 augustus 1992)
De Amerikaanse schrijver Mark Twain(pseudoniem van Samuel Langhorne Clemens) werd geboren op 30 november 1835 te Florida. Zie ook alle tags voor Mark Twain op dit blog.
Uit:The Adventures of Huckleberry Finn
I set down again, a-shaking all over, and got out my pipe for a smoke; for the house was all as still as death now, and so the widow wouldn't know. Well, after a long time I heard the clock away off in the town go boom -- boom -- boom -- twelve licks; and all still again -- stiller than ever. Pretty soon I heard a twig snap down in the dark amongst the trees -- something was a stirring. I set still and listened. Directly I could just barely hear a "me-yow! me-yow!" down there. That was good! Says I, "me-yow! me-yow!" as soft as I could, and then I put out the light and scrambled out of the window on to the shed. Then I slipped down to the ground and crawled in among the trees, and, sure enough, there was Tom Sawyer waiting for me.
WE went tiptoeing along a path amongst the trees back towards the end of the widow's garden, stooping down so as the branches wouldn't scrape our heads. When we was passing by the kitchen I fell over a root and made a noise. We scrouched down and laid still. Miss Watson's big nigger, named Jim, was setting in the kitchen door; we could see him pretty clear, because there was a light behind him. He got up and stretched his neck out about a minute, listening. Then he says:
"Who dah?"
He listened some more; then he come tiptoeing down and stood right between us; we could a touched him, nearly. Well, likely it was minutes and minutes that there warn't a sound, and we all there so close together. There was a place on my ankle that got to itching, but I dasn't scratch it; and then my ear begun to itch; and next my back, right between my shoulders. Seemed like I'd die if I couldn't scratch. Well, I've noticed that thing plenty times since.
Mark Twain (30 november 1835 21 april 1910)
Scene uit de film The Adventures of Huck Finn, 1993
I lay down on the grass, which was very short and soft, where I slept sounder than ever I remembered to have done in my life, and, as I reckoned, about nine hours; for when I awaked, it was just day-light. I attempted to rise, but was not able to stir: for, as I happened to lie on my back, I found my arms and legs were strongly fastened on each side to the ground; and my hair, which was long and thick, tied down in the same manner. I likewise felt several slender ligatures across my body, from my arm-pits to my thighs. I could only look upwards; the sun began to grow hot, and the light offended my eyes. I heard a confused noise about me; but in the posture I lay, could see nothing except the sky. In a little time I felt something alive moving on my left leg, which advancing gently forward over my breast, came almost up to my chin; when, bending my eyes downwards as much as I could, I perceived it to be a human creature not six inches high, with a bow and arrow in his hands, and a quiver at his back. In the mean time, I felt at least forty more of the same kind (as I conjectured) following the first. I was in the utmost astonishment, and roared so loud, that they all ran back in a fright; and some of them, as I was afterwards told, were hurt with the falls they got by leaping from my sides upon the ground. However, they soon returned, and one of them, who ventured so far as to get a full sight of my face, lifting up his hands and eyes by way of admiration, cried out in a shrill but distinct voice, Hekinah degul: the others repeated the same words several times, but then I knew not what they meant. I lay all this while, as the reader may believe, in great uneasiness. At length, struggling to get loose, I had the fortune to break the strings, and wrench out the pegs that fastened my left arm to the ground; for, by lifting it up to my face, I discovered the methods they had taken to bind me, and at the same time with a violent pull, which gave me excessive pain, I a little loosened the strings that tied down my hair on the left side, so that I was just able to turn my head about two inches.
Jonathan Swift (30 november 1667 19 oktober 1745)
De Nederlandse schrijfster en actrice Yasmine
Allas werd geboren op 30 november 1967 in Mogadishu in Somalië. Allas'
vader werd vermoord in 1977, en acht jaar later vluchtte ze naar het
buitenland. Toen ze in 1987 via Saoedi-Arabië en België in Nederland terecht
kwam, volgde ze een toneelopleiding, en acteerde bij een aantal gezelschappen,
waaronder De Trust en Nieuw Amsterdam. Haar debuutroman Idil, een meisje
verscheen in 1998. In deze roman, over een Somalisch meisje dat zich staande
probeert te houden in de harde Somalische mannengemeenschap, speelt het
onderwerp vrouwenbesnijdenis een belangrijke rol. De generaal met de zes
vingers uit 2001 werd ook alom geprezen. In 2004 verscheen De blauwe kamer,
gevolgd in 2006 door eenessaybundel,
Ontheemd en toch thuis, 2006. Een nagelaten verhaal, haar vierde roman,
verscheen in 2009.
Uit: Idil
Haar schaamlippen
zijn wat teruggetrokken, hoorde ik haar zeggen. Hoe groot moet het gat zijn?
Als ze nog maar kan plassen ben ik tevreden. Antwoordde mijn moeder. De vrouw
gaf een paar flinke klappen tegen mijn schaamlippen om ze te laten opzwellen.
Ze gebruikte geen verdovingsmiddel. Ik voelde dat ze aan mijn schaamlippen
trok. Van boven naar beneden. Ik merkte het zagen van de mesjes en het knippen
van de schaar. De pijn was zo ondraaglijk dat ik mijn billen omhoog tilde, maar
de vrouwen drukten me onmiddellijk weer op de grond.
( )
Mijn schaamlippen
zijn weggesneden, mijn clitoris is weggehaald. Alles is daarna dichtgenaaid, er
werd een piepklein tunneltje opengelaten. Overal kleefde bloed.